Antwoorden TaalCompleet TGN

Transcriptie

1 Antwoorden TaalCompleet TGN Tegenstellingen Opdracht 1 alles de arm het been de broer de dag drinken eten de nacht niets de zus Antwoorden Tegenstellingen 1

2 Opdracht 7 1. dom 2. groot 3. hier 4. alles 5. ja 6. dun 7. dicht 8. aan 9. de nacht 10. arm 11. het been 12. de broer 13. één 14. goed 15. nat 16. drinken Antwoorden Tegenstellingen 2

3 Opdracht 9 Zij is blij.. de hand Hij is oud. de voet Hij is boos. laag de mama nat Het glas is vol. hoog Hij is jong. lang Antwoorden Tegenstellingen 3

4 Opdracht 14 daar lang boos rechts de nacht de voet met hoog de mama heet vroeg jong droog leeg hard uit oud zacht laag de papa hier kort nat links blij de dag in de hand zonder vol laat koud Antwoorden Tegenstellingen 4

5 Opdracht 16 het antwoord min de oma onder op de opa plus veel de vraag weinig Opdracht de oom 2. het antwoord 3. schoon 4. nieuw 5. oud 6. rond 7. open 8. de vader Antwoorden Tegenstellingen 5

6 9. min 10. niet 11. snel 12. veel 13. oost 14. na 15. de opa 16. op Opdracht 23 het begin de dochter Het is laat. De mannen staan. het einde zwart ziek Zij is buiten. Zij zitten. wit de zoon Zij is binnen. Antwoorden Tegenstellingen 6

7 Opdracht 28 de heer laat het eind smal de dochter bezig de zon ziek alleen zitten wit zout altijd buiten de winter volgende het begin breed de zoon de dame de zomer vroeg de maan zoet samen binnen nooit vorige gezond zwart staan klaar Antwoorden Tegenstellingen 7

8 Opdracht 30 alles de dames dat dit de heren de kinderen niks noord de ouders zuid Opdracht de kinderen 2. deze 3. straks 4. eerste 5. een beetje 6. de dames 7. erin Antwoorden Tegenstellingen 8

9 8. beginnen 9. alles 10. ongezond 11. zuid 12. donker 13. de binnenkant 14. duur 15. dat 16. de neef Opdracht 37...levend heel lachen geven half de herfst de jongen dood de lente het meisje Zij gaan trouwen. huilen Antwoorden Tegenstellingen 9

10 Opdracht 42 de lente scheiden dood de uitgang niets het kind rustig sterk lachen het binnenland het meervoud is krijgen heel brengen het meisje was de volwassene halen huilen het enkelvoud geven trouwen de jongen leven iets het buitenland de ingang druk slap half de herfst Antwoorden Tegenstellingen 10

11 Opdracht 44 achter anders de avond gaan heel hetzelfde kapot komen de ochtend voor Opdracht vandaag 2. onjuist 3. anders 4. hiervoor 5. niemand 6. onaardig 7. knap Antwoorden Tegenstellingen 11

12 8. af 9. getrouwd 10. heel 11. uitdoen 12. de avond 13. inpakken 14. de honger 15. komen 16. achter Opdracht 51 zuur het water schuin liggen zoet recht staan het najaar de vrouw het vuur de man het voorjaar Antwoorden Tegenstellingen 12

13 Opdracht 56 de vrouw vast nooit het najaar liggen naar vies meer vergeten zwaar het vuur recht zoet omlaag wijd lelijk licht onthouden zuur minder altijd de man staan mooi omhoog van los het voorjaar smal lekker het water schuin Antwoorden Tegenstellingen 13

14 Opdracht 58 de achternaam alle beneden blij boven geen licht verdrietig de voornaam zwaar Antwoorden Tegenstellingen 14

15 Opdracht beter 2. netjes 3. verliezen 4. dezelfde 5. vrouwelijk 6. uitkleden 7. de vriend 8. alle 9. zwaar 10. helemaal 11. nemen 12. de achternaam 13. onbeleefd 14. negatief 15. beneden 16. blij Opdracht l a t e r 2. v e r a f 3. h e e n 4. m e v r o u w 5. g e s l o t e n 6. a f w e z i g 7. o n d i e p 8. d o o r g a a n Welk woord lees je van boven naar beneden? aanwezig Antwoorden Tegenstellingen 15

16 Opdracht 70 eerder onbekend aanwezig de mevrouw doorgaan de inrit daarna onder dichtbij open gebruikt raak nep diep slechtst heen de meneer daarvoor ondiep ver de uitrit terug ongebruikt boven best later gesloten bekend mis afwezig stoppen echt Antwoorden Tegenstellingen 16

17 Opdracht s n e l e 3. h o u d e n 4. g h 5. t 6. e 7. w a k k e r l e r 8. b e z e t o u 9. m o g e l ij k Opdracht sterven 2. op 3. koud 4. langzaam 5. bang 6. niemand 7. houden van 8. wakker zijn 9. vrij 10. krom 11. mager 12. bol 13. de breedte 14. uitademen 15. stom 16. onmogelijk Antwoorden Tegenstellingen 17

18 Opdracht v e r g e t e n 2. s c h e r p 3. o n v e i l i g 4. s a m e n 5. l a a t 6. s t r a k 7. m e e s t a l 8. b ij z o n d e r e 9. t r e k k e n Welk woord lees je van boven naar beneden? gevaarlijk Antwoorden Tegenstellingen 18

19 Opdracht 84 lief enkel onveilig erna apart los op tijd zeker achterin tegen vaak bijzonder onthouden scherp oneerlijk duwen te laat stout eerlijk voorin onzeker soms strak bot dubbel veilig ervoor samen trekken vergeten voor gewoon Antwoorden Tegenstellingen 19

20 Opdracht o 4. s c h a d u w n t l b r l e 5. t r a a g 6. e v e n w f o 7. l a f 8. b l u s e k 9. i n t e r e s s a n t Opdracht laf 2. kaal 3. belonen 4. verstandig 5. gevaarlijk 6. interessant 7. verkopen 8. onbewolkt 9. oneven 10. branden 11. de schaduw 12. vlug 13. inademen 14. de liefde 15. handig 16. sommige Antwoorden Tegenstellingen 20

21 Opdracht t e r u g v i n d 2. k r i m p e n 3. d i c h t b ij 4. v e r l i e s 5. b e w u s t 6. v e r s 7. l a w a a i 8. g e l u k 9. s t r o e f Welk woord lees je van boven naar beneden? inclusief Antwoorden Tegenstellingen 21

22 Opdracht 98 exclusief recht het ongeluk terugvinden ver weg per ongeluk smakelijk vers stilte groeien dalen bewust verliezen stijf ruw lossen het geluk kwijtraken stijgen oud onbewust vinden laden glad onsmakelijk expres inclusief slap vlakbij lawaai krimpen rond Antwoorden Tegenstellingen 22

23 Opdracht m a l s c v 5. g e s c h i k t e l e r a e k n 6. a f v a l l e n z e e 7. s o m b e r n d 8. d o o f Opdracht glanzend 2. mals 3. de straf 4. mislukken 5. vrolijk 6. vervelend 7. doof 8. verkeerd 9. moeilijk 10. ongelijk 11. blind 12. mislukken 13. vertrekken 14. scheef 15. aankomen 16. ongeschikt Antwoorden Tegenstellingen 23

24 Opdracht w i n s t 2. n e r g e n s 3. t r o e b e l e 4. t o e k o m s t 5. w e g b r e n g e n 6. l e g a a l 7. f ij n e 8. a c h t e r k a n t 9. v e r h o g e n 10. b e k e n n e n 11. g e l u k k i g 12. w i l d Welk woord lees je van boven naar beneden? werkelijkheid Antwoorden Tegenstellingen 24

25 Opdracht 112 illegaal scherp de werkelijkheid ongelukkig ontkennen troebel het vertrek wegbrengen verhogen de import grof het verleden ergens de winst de achterkant tam gelukkig bekennen wild verlagen het verlies ophalen de toekomst bot helder de aankomst legaal fijn de export de droom de voorkant nergens Antwoorden Tegenstellingen 25

26 Opdracht o n s c h u l d i g v n e o 5. b e g r ij p e l ij k v o e a r d 6. m o d e r n d u g e l e e 7. n a d e e l 8. m i n i m a a l i g Opdracht verkleinen 2. geduldig 3. maximaal 4. onbegrijpelijk 5. vrij 6. eenvoudig 7. de hemel 8. onvriendelijk 9. antiek 10. voorzichtig 11. figuurlijk 12. meest 13. onschuldig 14. bevriezen 15. het nadeel 16. aangenaam Antwoorden Tegenstellingen 26

27 Opdracht v e r s c h ij n t 2. d o o i e n 3. o n d o o r z i c h t i g 4. g i e r i g 5. z i n k t 6. i m p o r t e r e n 7. w e g g a a n 8. t o e g e s t a a n 9. a f 10. s t r a f b a a r 11. l u i Welk woord lees je van boven naar beneden? horizontaal Antwoorden Tegenstellingen 27

28 Opdracht 126 horizontaal verdwijnen toegestaan drijven trouw terugkomen soms mondeling het heden ondoorzichtig ijverig zichtbaar importeren dooien gul vooruit verticaal doorzichtig zinken ontrouw meestal verschijnen verboden exporteren vriezen achteruit weggaan gierig onzichtbaar lui het verleden schriftelijk Antwoorden Tegenstellingen 28

29 Opdracht a n 3. a c t i e f i h e n a d o e n 6. o u d e r w e t s n w a k a e 7. g e k r e u k e l d 8. v e r d i e n h e ij k d Opdracht ouderwets 2. actief 3. tweedehands 4. de waarheid 5. de zonsondergang 6. misschien 7. te laat 8. uitgeven 9. de bovenkant 10. nadoen 11. ongeveer 12. zwemmen 13. nooit 14. vermenigvuldigen 15. afhankelijk 16. gekreukeld Antwoorden Tegenstellingen 29

30 Opdracht r e t o u r 2. o v e r d a g 3. o p t e l l e n 4. o o r l o g 5. z w ij g t 6. n u t t i g e 7. o p e n b a a r 8. o p e n e n 9. p r e t t i g 10. m i n p u n t 11. r e g e l m a t i g Welk woord lees je van boven naar beneden? overwinning Antwoorden Tegenstellingen 30

31 Opdracht 140 de nederlaag aftrekken enkel het geluk openbaar uitrollen nutteloos onregelmatig overdag zwijgen openen prettig de vrede het minpunt de optimist oprollen de pessimist de pech de oorlog regelmatig s nachts privé de overwinning optellen nuttig onprettig retour het pluspunt praten dichtdoen Antwoorden Tegenstellingen 31

32 Kort antwoord geven Opdracht 7 de banaan het glas het ei het potlood de kip de beker de maand de ui de bril de lamp de cirkel het jaar Antwoorden Kort antwoord geven 32

33 Opdracht 14 de aardbei de koe de kraan de melk de mond de regen rood de schoenen de telefoon het wiel Antwoorden Kort antwoord geven 33

34 Opdracht v a r e n e ij g d w i e k e n 6. c t n 7. p a p i e r a l t 8. p a a r d e n a r i n o ë t e 9. e e r g i s t e r e n n e n Antwoorden Kort antwoord geven 34

35 Opdracht 28 oranje het varken de mandarijn het schaap het vliegtuig de bloem het bier de spons de teen de worst de dief de bezem Antwoorden Kort antwoord geven 35

36 Opdracht 35 de brand het hout koken de pan de portemonnee de sneeuw de sokken het uur het veulen de vogel Antwoorden Kort antwoord geven 36

37 Opdracht b e g a n e 2. s u i k e r 3. o v e n 4. v e r v e n 5. v r i e n d i n 6. f i e t s 7. w e k e n 8. o v e r m o r g e n 9. b l a f f e n 10. z a n d Welk woord lees je van boven naar beneden? groenteman Antwoorden Kort antwoord geven 37

38 Opdracht 49 de clown de eend de leeuw de tijger de olifanten de spijkers de lijm de hamer het examen wassen de liniaal hardlopen Antwoorden Kort antwoord geven 38

39 Opdracht 56 de biljetten de haan het knuffelbeest de neus de rechthoek ruiken schaatsen schrijven de tomaat het verkeerslicht Antwoorden Kort antwoord geven 39

40 Opdracht b u s 3. o 4. t o r e n 5. e i 6. j r m 7. s p o o r a d m t 8. d r i e h o e k e i r r n g ij m e 9. v l a k k e n n Antwoorden Kort antwoord geven 40

41 Opdracht 70 de kleuter... de veer de diamant de vork de must het gebowu de peuter betalen rennen de vinger de handdoek de politie Antwoorden Kort antwoord geven 41

42 Opdracht 77 de aardappels de boter het kalf de kapper de kerk de klok de koffie het konijn de poes schreeuwen Antwoorden Kort antwoord geven 42

43 Opdracht h a a r 2. r i v i e r 3. l e p e l 4. h a m e r 5. w i e l r e n n e r 6. v e r d i e n e n 7. s t i e r 8. d e c i m e t e r 9. s l a n g e n Welk woord lees je van boven naar beneden? repareren Antwoorden Kort antwoord geven 43