Besluit tot het verlenen van een instellingstoets kwaliteitszorg onder voonvaarden

Transcriptie

1 nederlan ds - u I a amse o ccredi tati eorganisati e Besluit tot het verlenen van een instellingstoets kwaliteitszorg onder voonvaarden Datum 23 oktober 20'12 Onderwerp Defin tief besluit I nstellingstoets Kwalite tszorg Erasmus Universiteit Rotterdam (000039) uw kenmerk ons kenmerk NVAO/ /ND bijlage 1 Gegevens lnstelling Locaties Datum aanvraag Datum locatiebezoeken Datum adviesrapport Erasmus Universiteit Rotterdam Rotterdam en Den Haag 17 lebruari april en 23 lot 26 april 2O12 16 juni 2012 Beoordelingskader Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Stb. 2010,293); Accreditatiebesluit WHW (Stb. 2011, 536); Beoordelingskader voor de instellingstoets kwaliteitszorg van de NVAO (Stcrt. 2010, en Stcrt ,21131). Advies commissie Samenvatting bevindingen en ovenruegingen van de auditcommissie ln de voorbije periode van ongeveer twee jaar heeft de Erasmus Universiteit Rotterdam veel initiatief getoond tot verbetering van de kwaliteit van haar ondenivijs, zo heeft de NVAOcommissie vastgesteld tijdens de instellingstoets kwaliteitszorg uitgevoerd in het voorjaar Dat neemt niet weg dat de instelling ook nog wel wat werk te verzetten heeft. Kwaliteitszorg bij de Erasmus Universiteit Rotterdam is duidelijk in een fase van snelle ontwikkeling. Het college van bestuur heeft samen met de besturen van de faculteiten nieuwe plannen ontworpen, pilots en projecten opgezet, en alvast enkele onderwijsvernieuwingen doorgevoerd. Dit heeft een stevige impuls gegeven aan het kwaliteitsbewustzijn binnen de instelling. Ook de interne organisatie is onder de loep genomen en wordt thans heringericht. Genoemde ontwikkelingen zijn van betrekkelijk recente datum en de opbrengsten zijn bijgevolg nog beperkt. Een instellingstoets kwaliteitszorg is echter gericht op wat is - hier en nu - en niet op wat kan, straks op de kortere en ook middellange termijn. Visie en beleid moeten staan; metingen en analyses moeten resultaten opleveren; resultaten liggen aan de basis van ingezet verbeterbeleid; iedereen binnen de organisatie draagt bij aan de kwaliteitscultuur. Aan al deze voorwaarden voldoet de Erasmus Universiteit Rotterdam in meer of mindere mate. De commissie heeft inderdaad een instelling aangetroffen met een flinke dynamiek en een lnl chtingen Michèle Wera ' 'l m.wera@nvao.net Parkstraat JK I Postbus CD Den Haag PO Box CD The Hague lthe Netherlands T + 31 (0) F + 31 (0) info@nvao net I net

2 pagina2van 11 cyclische zorg voor de kwaliteit van haar opleidingen. Dat neemt niet weg dat de commissie nog wel een aantal wezenlijke punten tot verbetering van het kwaliteitszorgstelsel heeft gedetecteerd. Alvorens de resultaten van de feitelijke toetsing aan de hand van de vijf standaarden weer te geven en vervolgens de uiteindelijke beoordeling van het instellingsbrede kwaliteitszorgsysteem, staat de commissie stil bij het specifieke karakter van de instelling en bij de 'Kritische Zelfreflectie'1 als basisdocument voor de instellingstoets kwaliteitszorg. De traditie van de Erasmus Universiteit Rotterdam is, mede door haar historie, sterk decentraal van karakter met een grote autonomie voor de faculteiten en beide instituten2 en hun opleidingen. De relatie centraal-decentraal heeft de commissie nader onder ocht in zogenoemde audit trails. De faculteiten hebben, zo is de commissie gebleken, ieder een door hun opleidingen geïnspireerde visie op kwaliteit, met grotendeels eigen beleid, eigen meet- en informatiesystemen, en specifìeke verbeteractiviteiten. Bij alle bezochte faculteiten en opleidingen bestaat een goed ontwikkeld besef van de noodzaak van kwaliteitszorg, elk met eigen inkleuring. Sterk autonome faculteiten/opleidingen namen hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hun onderwijs en ze deden dat in overleg met het college van bestuur dat als katalysator fungeert. De laatste jaren zijn ook een groeiende noodzaak van en behoefte aan meer centrale sturing ontstaan. Meer eenheid is nodig voor een 'corporate identity' in de nationale en internationale profìlering. Centrale sturing is ook nodig om decentrale projecten te steunen en interfacultaire samenwerking te stimuleren. ln haar beoordeling heeft de commissie de kenmerkende context van de decentrale organisatiestructuur laten meewegen, echter zonder uit het oog te verliezen dat de instellingstoets kwaliteitszorg de instelling als geheel omvat en niet het totaal van de afzonderlijke faculteiten. De commissie beoordeelt de 'Kritische Zelfreflectie' van maart 2012 als mager en weinig kritisch. De verbinding tussen deze'kritische Zelfreflectie' en het eerder uitgebrachte strategiedocument3 is bij de beschrijving van de standaarden uit het toepasselijke beoordelingkader onvoldoende zichtbaar. Verder is de relatie tussen de reflectie op de standaarden en de SWOT-analyse weinig inzichtelijk en niet op alle punten consistent. Op bepaalde punten is de tekst zelfs tegenstrijdig, in het bijzonder met betrekking tot de verantwoordelijkheden en taken op centraal en decentraal niveau. Voorts roept de totstandkoming van het document vragen op, mede gezien de beperkte betrokkenheid van stakeholders zoals de universiteitsraad. Uit de gesprekken met de vertegenwoordigers van de diverse geledingen en uit documenten zoals de ook in maart 2012 gepubliceerde profileringnotitie4, die ter inzage lag tijdens het bezoek van de commissie aan de instelling, is in elk geval een ander, meer coherent beeld van de instelling naar voren gekomen dan de 'Kritische Zelfreflectie' oproept. 1 Krit sche Zelfreflectie 2012, Erasmus Universiteit Rotterdam (maaft2012) 2lnternat onal lnstitute of Social Studies (lss) en instituut Beleid & Management Gezondheidszorg ( BMG); in het vervolg van de tekst wordt onder faculteiten ook beide instituten verstaan. t Thuis in de wereld. Strategiedocument. Erasmus 2013 (april 2008) a Thuis in de wereld. Profileringdocument EUR 2012 (concept, maaft20'12)

3 pagina 3 van 11 Alle informatie verkregen voorafgaand en tijdens beide bezoeken van de commissie aan de instelling, heeft geleid tot de volgende oordelen over de vijf NVAO-standaarden: Standaard 1, Visie - ln de kritische reflectie is de visie op de kwaliteit van het onderwijs teruggebracht tot drie kernbegrippen: motivatie, binding en prestatie. Het college van bestuur is er zichtbaar in geslaagd om deze uitgangspunten te laten doordringen tot alle bestuurslagen van de organisatie. Op niveau van faculteiten en opleidingen heeft de commissie enkele stevige en vooral realistische ambities vastgesteld alsook elementen van goed ontwikkelde visies. Docenten en studenten met wie de commissie heeft gesproken, geven aan de beoogde kwaliteitsdoelstellingen te ondersteunen. Binnen de sterk decentraal georiënteerde organisatie slagen faculteiten en opleidingen erin om gezamenlijk plannen uit te werken en uit te voeren die moeten bijdragen aan kwaliteitsverhoging. Dit collectief bewustzijn van de noodzaak van kwaliteitszorg voedt een kwaliteitscultuur over de muren van faculteiten en opleidingen heen. Het college van bestuur vervult hierin een stimulerende rol. Om zo volledig mogelijk te voldoen aan de eerste standaard van het beoordelingskader moeten echter nog enkele slagen worden gemaakt. Naar de opvatting van de commissie bestaat nog geen uitgebalanceerde visie op de kwaliteit van het ondena/js en op de kwaliteitscultuur. Een visie in termen van rendementen met rendementsgerelateerde instrumenten is een tamelijk eenzijdige invulling, aldus de commissie, hoe belangrijk goede rendementen ook zijn. Voorts z'rjn de bewoordingen, waarin visie en ambities zijn gesteld, onvoldoende afgestemd op wat haalbaar is op instellingsniveau. De hoge ambities zijn eerder gesteld op het niveau van enkele, niet alle, faculteiten. Verder kan de instelling de aanwezige bereidwilligheid van alle stakeholders gerichter inzetten om kwaliteitszorg en kwaliteitscultuur nauwer met elkaar te verbinden. Gezien de fase van ontwikkeling en de aanwezige potentie voor het creëren van een universiteitsbrede visie beoordeelt de commissie standaard 1 met'voldoet ten dele'. Standaard 2, Beleid - Op het niveau van de instelling zijn er, als gevolg van de decentrale aansturing, weinig beleidsstukken. De instelling stuurt op hoofdlijnen en algemene kaders die richtinggevend zijn voor faculteiten en opleidingen bij het opstellen van eigen beleidsdocumenten. Sinds kort is echter sprake van een kanteling van decentraal naar centraal: steeds meer beleidsaspecten zijn nu ook op centraal niveau beschreven. Voorbeelden van recent ingezet universiteitsbreed beleid zijn de invoering van bindend studieadvies, de vrijstellingsregeling docenten voor de basiskwalificatie onden vijs, de vormge.ving van minoren en studeren met een functiebeperking. Ook het omvangrijke project 8V2013'gericht op de ondersteunende diensten van de instelling is een sprekend voorbeeld van een door het college van bestuur ingezette reorganisatie opgesteld in samenspraak met alle direct betrokkenen. Een vaste constante is dat alle faculteiten zich kunnen vinden in de centraal uitgezette beleidslijnen; alleen de uitvoering gebeurt volgens eigen inzichten. Zo is werving van personeel volgens de'tenure track' nog niet bij alle faculteiten geïmplementeerd. De beleidslijn 'Nominaal is normaal' (N=N) met als kernbegrippen kleinschalig en activerend onderuvijs, 60 EC aan het 5 Project lnitiatiedocument Management en stuurinformatie (8V2013) (september 201 1)

4 pagina 4 van i 1 eind van het eerste bachelorjaar en compensatoir toetsen, krijgt de instemming van alle faculteiten. De uitvoering verschilt per faculteit en opleiding. De recent ontplooide initiatieven tot verbetering van het onderwijs zijn niet altijd terug te voeren op systematisch beleid. Niet alle ambities en accenten zijn omgezet in expliciet beleid met doelen, middelen en tijdpad. Deze werkwijze kan nochtans zorgen voor samenhang, maakt het proces inzichtelijker, ook in financieel opzicht, en biedt meer garantie op welslagen. Dat geldt bijvoorbeeld voor onden rijs in een context van toenemende multidiversiteit en voor de nagestreefde internationalisering inclusief de voorzieningen voor buitenlandse studenten. Ondanks de vastgestelde lacunes voor enkele deelgebieden beoordeelt de commissie standaard 2 met'voldoet' gezien het overtuigende en ook effectieve beleid op centraal en decentraal niveau voor de belangrijkste aandachtsgebieden. Standaard 3, Resultaten - De faculteiten beschikken over functionerende informatiesystemen, maar op diverse belangrijke punten dienen de gegevens instellingsbreed nog geharmoniseerd en geïntegreerd te worden. Een dergelijk systeem - de zogeheten kwaliteitzorgmonitor - is thans in opbouw. Ook de instelling zelf geeft aan dat de mogelijkheden van dit instrument nog niet optimaal zijn benut. 'Work in progress', zoals een van de gesprekspartners het formuleerde. Andere instrumenten die het college van bestuur hanteert, zijn de convenanten en de bilaterale overleggen tussen bestuur en faculteiten Op het niveau van de opleidingen vinden tussentijdse opleidingsevaluaties en externe beoordelingen plaats. De instelling hecht terecht groot belang aan de externe beoordeling bij de borging van de kwaliteit. De commissie heeft hier begrip voor, maar is van mening dat er meer aandacht voor en nadruk op de interne beoordeling moet komen te liggen. Versterking van de interne kwaliteitszorg is immers een hoofd-, zo niet de primaire doelstelling van de externe kwaliteitsbeoordeling. Het geheel aan instrumenten biedt het college van bestuur voldoende materiaal om zicht te houden op de kwaliteit van het onderwijs en laat toe om zo nodig bij te sturen. Wat echter nog ontbreekt, is informatie op geaggregeerd niveau. Rendementsgegevens zijn hiervan het meest in het oog springende voorbeeld. Verder is een aantal instrumenten ter ondersteuning van kwaliteitszorg toe aan evaluatie. Dat geldt met name voor de tussentijdse opleidingsevaluaties. Gezien de fase van ontwikkeling van het instellingsbrede meet- en evaluatiesysteem en de toereikendheid van het reeds ingezette instrumentarium voor kwaliteitszorg beoordeelt de commissie standaard 3 met 'voldoet ten dele'. Standaard 4, Verbeterbeleid - Naar de mening van de commissie werkt de Erasmus Universiteit Rotterdam voldoende systematisch aan de verbetering van haar opleidingen. De instelling kent diverse verbeteractiviteiten. Deze worden veelal in de vorm van pilots en projecten uitgezet alvorens ter zake structureel beleid in te voeren. Zo worden veranderingen verantwoord voorbereid en uitgevoerd: met vooronderzoek, pilots en soms met externe hulp. Recente voorbeelden van dergelijke initiatieven zijn het eerder genoemde pilot project N=N en het project 8V2013. De commissie waardeert de gedeelde zorg en het gezamenlijke besef op de drie instellingsniveaus: college van bestuur, faculteit en opleidingen. Niemand schuwt noodzakelijke maatregelen om koerswijzigingen door te voeren die het college van bestuur ondersteunt met extra gelden. Majeure problemen worden voortvarend aangepakt.

5 pagina 5 van 11 De commissie heeft in elk geval een aantal voorbeelden gezien van uitstekend verbeterbeleid op het niveau van de faculteiten en de opleidingen, zij het veelal nog ter opvolging van externe beoordelingen. Opvallend is dat faculteiten en opleidingen buiten hun eigen territorium treden en gezamenlijk lessen trekken uit ervaringen. De commissie vindt dit een goede ontwikkeling die zeker navolging verdient en door het college van bestuur nog meer zou kunnen worden aangemoedigd. De commissie denkt dan aan 'good practices' onder meer op het gebied van internationalisering en studeren met functiebeperking. De commissie is ervan overtuigd dat binnen de instelling meer voorbeelden voorhanden zijn. Hier en daar ziet de commissie echter nog ruimte voor verbetering en dan vooral voor een betere stroomlijning en informatie-uitwisseling, zoals hierboven reeds onder'standaard 3' is opgemerkt ten aanzien van het nog niet optimaal functionerend integraal informatie- en monitorsysteem. Ondanks deze kanttekening beoordeelt de commissie standaard 4 met 'voldoet' gezien de aantoonbare resultaten van een consistent verbeterbeleid. Standaard 5, Organisatie- en beslisstructuur - De Erasmus Universiteit Rotterdam beschikt over een organisatie- en beslisstructuur met decentralisatie als leidend principe: de faculteiten zijn relatief autonoom in het ontwikkelen en implementeren van het kwaliteitsbeleid. Cruciale beslissingen neemt het college van bestuur in samenspraak met de decanen. De convenanten en de bilaterale overleggen tussen college van bestuur en faculteiten gebruikt het college als belangr'rjke sturingsinstrumenten. Van het nut en de effectiviteit van de convenanten en de bilaterale overleggen is de commissie zonder meer overtuigd. Ze heeft echter geconstateerd, dat over de meerwaarde van de convenanten de meningen binnen de instelling uiteen lopen. ln toenemende mate vindt informeel overleg plaats tussen opleidingen uit verschillende faculteiten over gemeenschappelijke vraagstukken. Deze informele contacten z'tjn terecht een belangrijke schakel in de beslissingsstructuur. Op informele wijze worden ook alle geledingen betrokken b'rj de grotere thema's die in de instelling spelen. Docenten met wie de commissie heeft gesproken, geven aan tevreden te zijn over hun inbreng via deze informele overlegmomenten. De medezeggenschap is georganiseerd in overeenstemming met de wettelijke bepalingen. Organen als de faculteitsraden en de opleidingscommissies werken naar behoren. De samenwerking met wat het college van bestuur noemt een wat weerspannige universiteitsraad verloopt echter minder soepel. Verder betreurt de commissie dat het multiculturele karakter van de instellingspopulatie (studenten en docenten) niet is weerspiegeld in de samenstelling van de diverse gremia. Voorts kunnen studenten nog nauwer worden betrokken bij het reilen en zeilen van de instelling. De commissie beoordeelt standaard 5 met'voldoet' gezien de functionerende organisatie- en beslisstructuur met decentralisatie als leidend principe. De commissie heeft drie standaarden van het beoordelingskader met'voldoet' beoordeeld en twee standaarden met 'voldoet ten dele'. Standaarden 1 (Visie) en 3 (Resultaten) voldoen ten dele omdat de commissie nog wezenlijke punten ter verbetering ziet. Deze verbeterpunten echter kunnen naar de overtuiging van de commissie binnen een jaar worden geremedieerd.

6 pagina 6 van 11 Op basis van de ovenruegend positieve uitkomsten van de toetsing en rekening houdend met de vastgestelde maar niet onoverkoombare tekortkomingen spreekt de commissie het eindoordeel 'positief onder voorwaarden' uit. Bij dit oordeel stelt de commissie de volgende voorwaarden: 1. Het college van bestuur herformuleert de visie van de instelling op de kwaliteit van het onderwijs en op de kwaliteitscultuur die meer aansluit bij het decentrale karakter van de instelling en uitgaat van haalbare, universiteitsbrede ambities; 2. Het college van bestuur maakt inzichtelijk hoe het instellingsbreed resultaten effectief meet en evalueert, al dan niet gebruik makend van de voor verbetering vatbare instrumenten voor kwaliteitszorg als de kwaliteitsmonitor, de tussentijdse opleidingsevaluaties en de convenanten. Aanbevel ingen commissie De eerder gestelde voorwaarden bij het eindoordeel houden de belangrijkste aanbevelingen van de commissie in: de herformulering van universiteitsbrede visie en ambities, en de verdere ontwikkeling van een effectief meet- en evaluatie-instrumentarium. Aanvullend formuleert de commissie de volgende aanbevelingen: 1. Het verdient aanbeveling om kwaliteitszorg en kwaliteitscultuur nauwer met elkaar te verbinden. Cruciaal daarbij zijn niet zozeer de technische mogelijkheden van het beschikbare instrumentarium als wel de vertaling van de kwaliteitscultuur naar kwaliteitszorgaspecten. 2. Recent heeft de instelling veel initiatieven ontplooid ter verbetering van haar onderwijs maar deze zijn niet altijd terug te voeren op systematisch beleid. De commissie beveelt dan ook aan om specifiek beleid te ontwikkelen met doelen, middelen en t'tjdpad. Deze werkwijze zorgt voor samenhang, maakt het proces inzichtelijker, ook in financieel opzicht, en biedt meer garantie op welslagen. 3. lnternationalisering verdient beleidsmatig meer aandacht dan thans het geval is gezien de profilering van de instelling. Dit vereist primair een heldere analyse van internationalisering en haar vele elementen, gevolgd door een bepaling van de elementen, waar inspanningen noodzakelijk zijn. Hiertoe behoren in elk geval gepaste voozieningen voor buitenlandse studenten, het stimuleren van Erasmus Universiteit Rotterdam-studenten om een deel van de opleiding in het buitenland te volgen èn een actief mobiliteitsbeleid voor docenten. 4. Voorbeelden van good practice zijn zeker aanwezig in de Erasmus Universiteit Rotterdam maar worden niet altijd als dusdanig erkend en ingezet. De commissie adviseert om systematisch goede voorbeelden zichtbaar te maken in de organisatie ter inspiratie en zo mogelijk navolging. 5. Het multiculturele karakter van de instelling is onvoldoende weerspiegeld in de samenstelling van de diverse gremia. Aanbevolen wordt specifìek beleid te ontwikkelen binnen de wettelijke regelingen zodat multidiversiteit een daadwerkelijke invulling krijgt, te beginnen bij de universiteitraad. 6. De commissie adviseert de instelling om zich te bezinnen op de huidige en de gewenste relatie met de universiteitsraad en studenten. De commissie is ervan overtuigd dat alle betrokkenen baat zullen hebben bij een herijkte samenwerking.

7 pag na 7 van 11 Ovenveg ngen en beoordeling NVAO De NVAO heeft met waardering kennisgenomen van het rapport van de auditcommissie over de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het rapport is gedegen en geeft een goed inzicht in de ontwikkelingen van de kwaliteitszorg en de kwaliteitscultuur binnen de instelling en maakt ook duidelijk op welke wijze de auditcommissie heeft gefunctioneerd. De NVAO waardeert de zorgvuldigheid waarmee de commissie zich van haar taak heeft gekweten. De NVAO onderschrijft ook de keuze voor de audittrails zijnde (a) 'centraal versus decentraal' bij drie faculteiten en (b) 'schijn versus werkelijkheid (PDCA-cyclus)' of nader onderzoek naar de feitelijke werking van de kwaliteitszorg bij vier opleidingen. De commissie constateert dat de Erasmus Universiteit Rotterdam veel heeft bereikt. Tegelijkertijd stelt de commissie vast dat nog een aantal zaken ontbreekt of nog onvoldoende is ontwikkeld. Ten aanzien van de aspecten van standaard 2, die in elk geval aanwezig dienen te zijn of nog onvoldoende zijn uitgewerkt, stelt het adviesrapport: - "De commissie constateert dat de instelling geen specifiek beleid heeft ontwikkeld voor de verankering van onderzoek in ondenruijs" en wijst op het risico "dat de balans tussen onderwijs en onderzoek in gevaar komt" (adviesrapport, pag. 18); - "Specifìek beleid voor contacten met het beroepenveld op instellingsniveau heeft de commissie niet aangetroffen [...] Wel blijkt dat de faculteiten structurele banden onderhouden" (adviesrapport, pag. 19); - "Beleidsdocumenten over kwaliteitszorg beperken zich tot de deelaspecten en instrumenten [...] Opmerkelijk is het verschil van inzicht tussen enerzijds het college van bestuur en de raad van toezicht en andezijds de faculteiten en opleidingen" (adviesrapport, pag. 19). Daarenboven, ten aanzien van de eigen doelstellingen en ambities van de Erasmus Universiteit Rotterdam, zegt de commissie: - "Hoewel internationalisering in relatie tot het onderwijs een kernactiviteit lijkt te zijn, heeft de commissie geen beleidsplan aangetroffen [...] Aan de mobiliteit van docenten wordt nauwelijks aandacht besteed, terwijl deze als regel een majeure invloed heeft op de mobiliteit van studenten. Deze situatie verraste de commissie enigszins gezien de internationale context van het wetenschappelijk onderwijs en het algemeen en de internationale ambities van de instelling in het bijzonder." (adviesrapport, pag. 19); - "Naar de mening van de commissie zou de instelling nog meer profljt kunnen halen uit haar bijzondere locatie. Gericht onderzoek naar de mogelijkheden daartoe en het ontwikkelen van specifiek beleid zijn voor de hand liggende stappen" (adviesrapport, p. 21); - "Gezien de grote diversiteit van de studentenpopulatie ven vachtte de commissie een specifieke benadering. Maar toch voert de instelling geen specifiek beleid" (adviesrapport, p. 20). Voor standaard 2 concludeert de commissie "dat alle faculteiten zich kunnen vinden in de centraal uitgezette beleidslijnen voor de belangrijkste aandachtsgebieden; de uitvoering gebeurt volgens eigen inzichten. De recent ontplooide initiatieven tot verbetering van het onderuvijs zijn echter nog niet altijd terug te voeren op systematisch beleid" (adviesrapport, 21). De NVAO stelt vast dat de commissie alles añrvegende tot het oordeel komt dat de instelling voldoet aan standaard 2: "Ondanks de vastgestelde lacunes voor enkele deelgebieden beoordeelt de commissie standaard 2 met'voldoet' gezien het overtuigende beleid op

8 pagina I van 1 I centraal en decentraal niveau en de duidelijke effecten ervan op de belangrijkste aandachtsgebieden" (adviesrapport, p.21). De NVAO heeft verder vastgesteld dat de commissie een aantal forse aanbevelingen heeft geformuleerd. Drie van de zes aanbevelingen zijn gekoppeld aan standaard 2. De NVAO is op standaard 2 tot een oordeel gekomen dat afwijkt van het oordeel van de commissie. De bevindingen en overwegingen zoals vermeld in het oordeel over standaard 2 leiden bij de NVAO tot het oordeel 'voldoet ten dele'. De NVAO komt tot dit oordeel vanwege de optelsom van wat de commissie bij de beoordeling van standaard 2 opbrengt: een aantal wezenlijke aspecten waarvan de standaard stelt dat die in elk geval aanwezig dient te zijn, is naar eigen bevinding van de commissie niet of beperkt op instellingsniveau aanwezig. Dit geldt ook ten aanzien van belangrijke ambities c.q. omstandigheden van de universiteit (in het bijzonder internationalisering en het multiculturele karakter, waar de commissie expliciet op in gaat). Juist de op de bevindingen en ovenivegingen van de commissie gebaseerde aanbevelingen 2, 3 en 5 onderstrepen de noodzaak om nog tot een aanscherping van het gevoerde of te voeren beleid te komen. Alles overwegende is de NVAO van oordeel dat een voorwaardelijk besluit op zijn plaats is. Hierin volgt de NVAO het eindoordeel van de commissie. Het aantal standaarden beoordeeld met 'voldoet ten dele' wijkt echter af van het adviesrapport. De NVAO oordeelt dat drie standaarden ten dele voldoen en niet twee zoals de commissie eerder oordeelde. ln zoverre zal de NVAO dan ook afwijken van het advies van de commissie. De NVAO formuleert de volgende voorwaarden. Deze sluiten aan bij het oordeel van de commissie over standaarden 1 en 3, en bij de door haar geformuleerde aanbevelingen 2,3 en 5, die betrekking hebben op visie, beleid en resultaten. Van de Erasmus Universiteit Rotterdam wordt daarom gevraagd binnen de termijn van één jaar aan de onderstaande voorwaarden met betrekking tot de instellingstoets kwaliteitszorg te voldoen: 1. Het college van bestuur herformuleert de visie van de instelling op de kwaliteit van het ondenivijs en op de kwaliteitscultuur die meer aansluit bij het decentrale karakter van de instelling en uitgaat van haalbare, universiteitsbrede ambities; 2. Het college van bestuur maakt inzichtelijk dat de verbetering van de kwaliteit van het ondenarijs is terug te voeren op systematisch beleid, inclusief doelen, middelen en tijdpad, voor de beleidsterreinen genoemd onder standaard 2 en de aandachtsgebieden voortvloeiend uit de te formuleren visie. Dat geldt in het bijzonder voor de verankering van ondezoek in onderwijs, internationalisering en multidiversiteit. 3. Het college van bestuur maakt inzichtelijk hoe het instellingsbreed resultaten effectief meet en evalueert, al dan niet gebruik makend van de voor verbetering vatbare instrumenten voor kwaliteitszorg als de kwaliteitsmonitor, de tussentijdse opleidingsevaluaties en de convenanten.

9 Pagina 9 u"n 11 Besluit lngevolge het bepaalde in artikel5a.13d, vierde lid, in verbinding met artikel5a.10, derde lid, van de WHW heeft de NVAO het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op het voornemen tot besluit van 9 oktober 2012 naar voren te brengen. Van deze gelegenheid heeft het college geen gebruik gemaakt. De NVAO besluit tot het onder vooruvaarden verlenen van de instellingstoets kwaliteitszorg aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Deze voon vaarden zijn hierboven geformuleerd. Gelet op het bepaalde in artikel 5a.13d, zesde lid, van de WHW verliest de instelling, indien naar het oordeel van de NVAO binnen een jaar niet aan de gestelde voorwaarden is voldaan, een jaar na de dag waarop het besluit tot verlenen van de instellingstoets is genomen de instellingstoets kwaliteitszorg. De NVAO verzoekt de Erasmus Universiteit Rotterdam haar uiterlijk 15 augustus 2013 te berichten op welke wijze zij uitvoering heeft gegeven aan de drie gestelde voorwaarden. Den Haag, 23 oklober 2012 R.P. Zevenbergen (bestuurder) Tegen dit besluit kan op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht door een belanghebbende bezwaar worden gemaakt bij de NVAO. De termijn voor het indienen van bezwaar bedraagt zes weken.

10 Pagina 1o van 11 Bijlage I De onderstaande tabel geeft per standaard het oordeel van de commissie/nvao weer Sra omro OoRoeel 1. Visie De instelling beschikt over een breed gedragen visie op de kwaliteit van haar ondenruijs en op het ontwikkelen van een kwaliteitscultuur. Voldoet ten dele 2. Beleid De instelling beschikt over adequaat beleid om de visie op de kwaliteit van haar onderwijs te realiseren. Dit omvat in elk geval: beleid op het gebied van onderwijs, personeel, voorzieningen, toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking, verankering van ondezoek in het onderwijs, alsmede de verwevenheid tussen ondenvijs en het (internationale) beroeoenveld en vakqebied. 3. Resultaten De instelling heeft zicht op de mate waarin haar visie op de kwaliteit van haar onderwijs wordt gerealiseerd, en meet en evalueert regelmatig de kwaliteit van haar opleidingen bij studenten, medewerkers, a lumn i en vertege nwoord igers van het beroepenveld. 4. Verbeterbeleid De instelling kan aantonen dat zij de kwaliteit van 5. Organisatie- en besl issingsstructuu r haar opleidingen waar nodig systematisch verbetert. De instelling heeft een effectieve organisatie- en beslissingsstructuur met betrekking tot de kwaliteit van haar opleidingen, waarin de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden duidelijk zijn afgebakend en waarvan de inspraak van studenten en medewerkers deel uitmaakt. Voldoet Voldoet ten dele (NVAO) Voldoet ten dele Voldoet Voldoet Algemene conclusie Het bestuur van de instelling hanteert vanuit zijn visie op de kwaliteit van het onderwijs een doeltreffend systeem van kwaliteitszorg waarmee het de kwaliteit van de aangeboden opleidingen kan garanderen. Positief onder voorwaarden

11 Pagina l1 van t t Bijlage 2 Samenstelling van de commissie: - drs. Jan Veldhuis, oud-voozitter college van bestuur Universiteit Utrecht, oud-directeurgeneraal OCW, tevens inspecteur-generaal van het onderwijs, en voorzitter bestuur QANU; (voorziftef - prof. dr. Frank van der Duyn Schouten, oud-rector Magnificus Universiteit van Tilburg en hoogleraar Operations Research; - prof. dr. Ben Van Camp, oud-rector van de Vrije Universiteit Brussel en hoogleraar hematologie en immunologie; - dr. Jos Willems, oud-lid college van bestuur Hogeschool Zuyd en oud-directeur IOWO (het voormalig onderwijskundig instituut van de Radboud Universiteit Nijmegen); - Gertie De Fraeye, MA Geschiedenis, thans student Master in de rechten, Universiteit Gent. (sfudenf-lr@ Waarnemers: - lic. Raf Devos, adjunct-kabinetschef Vlaams minister van Ondenrvijs, Brussel; - dr. Steven Van Luchene, beleidsmedewerkervlaamse lnteruniversitaire Raad. Brussel. De commissie is ondersteund door de NVAO: - lic. Michèle Wera, beleidsmedewerker en procescoördinator; - drs. lrma Franssen, beleidsmedewerker en secretar s.