AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:"

Transcriptie

1 Raad vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 2 december 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage van 21 april 2010 in zaak nr. 09/32275 in het geding tussen: en de vreemdeling de minister van Justitie.

2 /1/V2 2 2 december Procesverloop Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 21 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 mei 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister van Justitie heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3 /1 /V2 3 2 december Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van staat. w.g. Borman lid van de enkelvoudige kamer w.g. Wolff ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 2 december Verzonden: 2 december 2010 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

4 19/05/ : DSM ADVOCATEN PAG. 14/17 3 uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAG6 Sector bestuursrecht Afdeling 3, enkelvoudige kamer Reg.nr : AWB 09/32275 BEPTDN UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in her geding tussen eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. P.C.M, van Schijn del, advocaat te Den Haag, en de minister, voorheen de staatssecretaris, van Justitie, verweerder. I PROCESVERLOOP 1 Eiser, V-nummer en van Sierraleoonse nationaliteit, heeft op 26 april 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw). Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, 2 Bij schrijven van 7 september 2009 heeft etser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. 3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 8 februari Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M. Schelfaut - de Boo. H OVERWEGTNGEN 1 In geschil is of het besluit van 13 augustus 2009, waarbij de aanvraag van eiser is afgewezen, in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. U Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Dordrecht, van 24 februari 2009 (08/7810), die met de uitspraak van de AbRS van 21 juli 2009 ( /i/V[) onherroepelijk is geworden, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om asiel voor bepaalde tijd bij besluit van 5 februari 2008, gegrond verklaard, is dat besluit, voor zover het strekt tot afwijzing van de aanvraag op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, vernietigd en is verweerder opgedragen om in zoverre

5 19/05/ : DSM ADVOCATEN PAG. 15/17 Reg.nr, AWB 09/32275 BEPTDN 2 opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser. Het bestreden besluit strekt tot uitvoering van deze uitspraak. 2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vw. De afwijzing heeft verweerder doen steunen op het volgende. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste Üd, aanhef en onder b, van de Vw, aangezien eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem bij terugkeer een behandeling als bedoeld in art. 3 EVRM te wachten staat Immers, hetgeen door eiser is aangevoerd zegt niets over de al dan niet bestaande mogelijkheid dat eiser bij terugkeer naar zijn land van herkomst heeft te vrezen voor foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van de zijde van de autoriteiten van het land van herkomst dan wel medeburgers. De vergelijking met de zaak van de onbegeleide minderjarige asielzoeker in de Belgische procedure gaat niet op, nu dit geen vergelijkbare zaak betreft (eiser is namelijk meerderjarig). 3 Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder hem ten onrechte niet in het bezit heeft gesteld van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw Immers, gelet op de traumatische ervaringen van zijn echtgenote (en familieleden) in het land van herkomst, de ongewilde scheiding, de bizarre hereniging in Nederland en de onderlinge afhankelijkheid levert een niet-toelating en terugkeer naar het land van herkomst, met als gevolg een scheiding van zijn gezin, een schending op van artikel 3 van het EVRM. De situatie is vergelijkbaar met die van de zaak Mayeka/Mitunga v. België (EHRM van 12 oktober 2006, nr /03) (JV 2007/29), waarin ook schending van artikel 3 van het EVRM werd aangenomen. Verder heeft eiser er op gewezen dat de rechtbank Dordrecht bij haar uitspraak van 24 februari 2009 (AWB 08/7810) heeft overwogen dat eiser, aangezien verweerder niet heeft gemotiveerd waarom eiser gelet op de onmenselijke behandeling niet kan worden gevolgd in zijn beroep op artikel 3 van het EVRM, ten onrechte niet is toegelaten op grond van art 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw Het bestreden besluit berust dan ook niet op een deugdelijke motivering voor zover dat besluit strekt tot afwijzing van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van voornoemde bepaling. Verweerder miskent dat een schending van artikel 3 van het EVRM ook aan de orde kan zijn bij het losmaken van eiser uit zijn huidige situatie in Nederland (in plaats van een te vrezen onmenselijke behandeling in het land van herkomst), aangezien dat ook een dusdanige onmenselijke behandeling oplevert. Nu verweerder geen hoger beroep heeft aangetekend, onderschrijft hij kennelijk dit standpunt van de rechtbank. 4 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een

6 19/05/ : DSM ADVOCATEN 16/17 Rcg.nr. AWB 09/32275 BEPTDN 3 rechtsgrond voor verlening vormen. 5 De rechtbank overweegt als volgt. 5.1 De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser bij gedwongen terugkeer naar Sierra Leone een reëel risico loopt te worden onderworpen aan foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). 5.2 Dat eiser bij gedwongen terugkeer naar het land van herkomst aldaar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, is door hem niet gesteld en ook overigens niet gebleken. In beroep heeft eiser veeleer aangevoerd dat een niet toelating in Nederland en een gedwongen terugkeer naar het iand van herkomst in zijn geval ook een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert. Daartoe heeft hij gewezen op de traumatische ervaringen van zijn echtgenote (en familieleden) in het land van herkomst, de ongewilde scheiding, de bizarre hereniging in Nederland en de onderlinge afhankelijkheid. 5.3 Zowel artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, als het bepaalde in artikel 3 van het EVRM hebben het oog op de situatie dat er gegronden redenen zijn om bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico aan te nemen op een daarin genoemde behandeling. Daarnaast is het mogelijk dat verweerder (de Staat) door uitzetting en scheiding van de gezinsleden handelt in strijd met artikel 3 van het EVRM. In het onderhavige geval is onvoldoende onderbouwd en dus niet aannemelijk geworden, dat bij uitzetting van de vreemdeling hijzelf of de gezinsleden in een zodanige- toestand of situatie belanden dat daardoor het niet toelaten en de terugkeer van eiser in strijd met artikel 3 van het EVRM moet worden geacht. Overigens is daarbij van belang dat er bescherming bestaat op grond van artikel 8 van het EVRM en het Nederlandse gezinsherenigingsbeleid. Die bescherming maakt schending van artikel 3 van het EVRM in een geval als het onderhavige al helemaal niet snel aannemelijk. Vast staat dat eiser de bescherming op grond van artikel 8 van het EVRM en het Nederlandse gezinsherenigingsbeleid niet heeft ingeroepen. 5.4 In het beroep van eiser op het arrest van 12 oktober 2006 van het EVRM inzake Mayeka/Mitunga v. België (nr /03) (JV 2007/29), ziet derechtbankgeen grond voor een ander oordeel, In dit arrest gaat het om een onbegeleid minderjarig (5 jaar) meisje (Mitunga) afkomstig uit Congo, die in België gedurende twee maanden in vreemdelingenbewaring werd gehouden, op gelijke voet met volwassenen in een gesloten inrichting. Op dat moment verbleef de moeder te Canada voor het aanvragen van asiel en is zij slechts telefonisch van de bewaring van haar dochter op de hoogte gesteld. In dat geval werd een schending van artikel 3 van het EVRM aangenomen. De situatie van eiser is niet vergelijkbaar met die van Mitunga. 5.5 Gelet op de vorige rechtsoverweging heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser bij gedwongen terugkeer naar Sierra Leone een reëel risico loopt te worden onderworpen aan foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Bij uitzetting dreigt dan ook geen schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor een

7 ig/05/ : DSM ADVOCATEN PAG. 17/17 Reg.nr. AWB 09/32275 BEPTDN verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw Verweerder heeft gelet op het voorgaande de aanvraag terecht afgewezen. 7 Gezien het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. 8 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III BESLISSING De rechtbank 's-gravenhage, RECHTDOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door enhoven, in tegenwoordigheid van de griffier H. Pop. gesproken in het openbaar op 21 april RECHTSMIDDEL ^ Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Aftfélïrte bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, PostbusMöl 13,12500 BC Den Maag. (Nadere informatie \ 7 Aftchrift verzonden op: 2 I APR. 2010

8 19/85/ : DSM ADVOCATEN PAG. 01/17 Van Dijk VanSchijndel Menheere Scholtes > ADVOCATEN Mr P.C.M, vwiîchijnd«! Mr L. van Dijk Mw Mr M.U. Mentwcn Mw Mr F*, îdwft«de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus BC 's-gravenhage tevens per fax.: (070) RAAD VAN STATE, _ INGEKOMEN J: 1.9. MEI 2010 ZAAKNR.5?QIÖ AAN: ^M -l BEHANDELD: OD: PAR: DUlNWEâ» 2515 Jl OEN HAA6 TELEFOON (070) TEtEFAX (070) J Datum Betreft Ons kenmerk Uw kenmerk 19 mei 2010 /Staat der Nederlanden Awb 09/32275 IND-dossiemummer Geeft eerbiedig te kennen: In de bovenvermelde aangelegenheid zend Ik u (per fax in enkelvoud en per gewone post in tweevoud) een hoger-beroepschrift, met daaraan gehecht de beschikking waarvan hoger beroep. Ik verzoek u vriendelijk het hoger-beroepschrift in behandeling te nemen en mij op de hoogte te houden van de voortgang van deze zaak. U dankende voor de ten deze te nemen moeite, verbluf ik. Hoogachtend, Uw d.w.. ftcfcmïntt Oefdcngeldcn nr. so.u.ia.*09 t.n.r. StliMng Bthttt Ocrdensddfn t«pen llaag. Van BIJ«Mn Khilndcl *cnh««# Uha\,n H te*» rut* imiklkgttfti hind J,t ttmeiittmmiolitppcn travü. d» rt* opftacmm mint*** mkswpraltmrç «l)a mw Algemene VMnwMM vm (««munç. 0 kmt * * ««pi'"' *trt*en e«h«kortiitot. it OM«a*t t* «ni«wtbat wmtétm-^oatm.m. ledrt» AintÉfikeMjlihci«'» teptrtt lat >«hré dit wiiter «Alt bïrgfpi.iantaiikalljliihildmntkrflng wtnll *lltetmld. Th* Cnrf UU CWJ#

9 19/05/ : DSM ADVOCATEN PAG. 02/17 1 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK VAN DE RAAD VAN STATE HOGER BEROEPSCHRIFT RAAD VAN STATE inzake: wonende te gemachtigde: mr P.C.M. van Schijndel tegen ',~.._ INGEKOMEN ZAAKNR. AAN: BEHANDELD; 00: 1 A MEI 2010 PAR; de Minister van Justitie, te 's-gravenhagg, gemachtigde: Geeft eerbiedig te kennen: Dg heer geboren op van Sterraleoonse nationaliteit, wonende te aan het adres te dezer zake woonplaats kiezende te (2585 JT) 's-grgvenhage aan het adres Duinweg 9 ten kantore van de advocaat mr P.C.M. van Schindel, dis ten deze voor appellant occupeert en die hierbij verklaart, door appellant bepaaldelyk te z\jn gevolmachtigd om namens hem het onderhavige hoger-beroepschrift in te dienen; Appellant komt in hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank te 's-gravenhage d,d, 21 april 2010, A.wb 09/32275, IND-dossiernummer , in welke zaak de rechtbank het beroep van appellant, gericht tegen de beschikking van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie d.d. 13 augustus 2009, ongegrond heeft verklaard. Appellant hecht een afschrift van genoemde uitspraak van de rechtbank te 's-gravenhage aan het onderhavige hoger beroepschrift; Appellant wenst de navolgende grieven aan te aan te voeren tegen de voormelde uitspraak van de rechtbank: Grief De rechtbank heeft ten onrechte overwogen: " 5.5 Gelet op de vorige rechtsoverweging hoeft verweerder zich terecht op het standpunt geste/d dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser bij gedwongen terugkeer naar Sierra Leone een reëel risico Joop: te worden onderworpen aan foltering, dan wel sen een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Bij uitzetting dreigt dan ook geen schending van artikel 3 van het EVEM. Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 2$, eerste lid aanhefen onder b, van de VwSOOO". De rechtbank heeft artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht geschonden, door te miskennen dat het beroep van appellant tegen het besluit van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie d.d. 13 augustus 2009 gegrond is, omdat de toenmalige Staatssecretaris van Justitie een onjuiste uitleg heeft gegeven van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, althans onvoldoende heeft gemotiveerd dat hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot zijn beroep op de toelatingsgrond ais bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vreemdelingenwet

10 19/05/ : DSM ADVOCATEN PAG. 03/ , niet kan leiden tot toelating op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vreemdelingenwet De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie d.d. 13 augustus 2009 gegrond dienen te verklaren en dat besluit dienen te vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht aangezien het standpunt van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie dat appellant niet op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 voor verlening van een verblijfsvergunning asiel in aanmerking komt, niet deugdelijk is gemotiveerd. Toelichting grief fl, 2. Appellant stelt dat de beslissing om hem niet toe te laten op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vreemdelingenwet 2000 en mitsdien het stellen van de verplichting om naar Sierra Leone terug te keren een schending van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden oplevert. Het losmaken van appellant uit zijn huidige situatie in Nederland, het scheiden van hem en zijn gezin, is dusdanig ingrijpend, de omstandigheden in het verleden en de omstandigheden van het gezin maken dat de onderlinge afhankelijkheid van de gezinsleden zeer groot is en dat daarom scheiding uiterst schrijnend te noemen is, dat de niet-toelating en mitsdien het stellen van de verplichting om naar Sierra Leone terug te keren een onmenselijke behandeling betekent als bedoeld in artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het is niet zo dat het de stelling van appellant is/was dat hij in Sierra Leone moet vrezen voor foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van de zijde van de overheid van Sierra Leone dan wel medeburgers van Sierra Leone, In punt 4 en 5 van de gronden van bet beroep bij de rechtbank werden feiten en omstandigheden genoemd die maken dat het losmaken van appellant uit zijn huidige situatie in Nederland, het scheiden van hem en zijn gezin, een onmenselijke behandeling oplevert. In punt 6, 7 en 8 van de gronden van het beroep bij de rechtbank werd verwezen naar diverse producties/verklaringen ter onderbouwing van de stelling dat het scheiden van appellant en zijn gezin een onmenselijke behandeling oplevert, Er zijn de verklaringen steunbetuigingen van kerkleden, de verklaringen van mevrouw en de verklaring van de docent van de zoon van appellant, mevrouw Kortheidshalve wordt naar een en ander verwezen. en 3. Het toetsingskader wordt mede bepaald door de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, d.d. 24 februari 2009, Awb 08/7810. De rechtbank heeft in deze uitspraak overwogen: " Naar bet oordeel van de rechtbank voert eiser terecht aan dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering, voor zover dat besluit strekt tot afwijzing van zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikei 29, eerste iid r aanhef en onder b, van de Vw In het bestreden bes/uit heeft verweerder zich op hst standpunt gesteld dat de enkele omstandigheid dat eiser zonder zijn echtgenote en zoon moet terugkeren naar Sierra leone niet kan leiden tot een geslaagd beroep op artikei 3 van het BVRM. Bij gebreke van een nadere toelichting in het bestreden besluit (of het verweerschrift) kan dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een deugdelijk gemotiveerde weerlegging van het beroep van eiser op artikel 3 van het ÏÏVRM. Eiser heeft in dit verband immers gewezen op de onder gmnoemde combinatie van factoren en uit het niet nader toegelichte standpunt van verweerder blijkt niet waarom deze combinatie van factoren volgens verweerder geen aanleiding vormt eiser in bet bezit te stellen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van ertikel 29, eerste lid, aanfiefen onder ft vsn de Vw2000.". Wat uit deze uitspraak van de rechtbank naar voren komt is dat op zich de feiten en omstandigheden die appellant in verband met zijn beroep op artikel 29, lid 1, aanhef en onder b

11 19/05/ : DSM ADVOCATEN PAG. 04/17 3 Vreemdelingenwet 2000 naar voren heeft gebracht kunnen leiden tot toelating op grond van art. 29. lid 1, aanhef en onder b Vreemdelingenwet Zou de rechtbank daar anders over hebben gedacht, namelijk dat de feiten en omstandigheden die eiser in verband met het onderhavige beroep naar voren heeft gebracht niet kunnen leiden tot toelating op grond van art. 29, lid 1, aanhef en onder b Vreemdelingenwet 2000, dan valt niet in te 2ien waarom geoordeeld wordt dat de toenmalige Staatssecretaris van Justitie sen nadere motivering op dit punt hâd moeten geven. De toenmalige Staatssecretaris van Justitie is van deze uitspraak niet in hoger beroep gekomen. De toenmalige Staatssecretaris van Justitie stelt in de beschikking d.d. 5 februari 2008: "- dat de impact van da scheiding bij afwijzen van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel van betrokkene zou leiden tot een onmenselijke behandeling ais bedoeld in artikel 3 EVRM wordt niet gevolgd. Enkel de omstandigheid dat betrokkene alleen terugkeert naar zijn land van herkomst maakt niet dat er sprake is van een onmenselijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.". De rechtbank heeft in genoemde uitspraak d.d. 24 februari 2009 geoordeeld dat deze motivering in de beschixking in elk geval onvoldoende is waar het gaat om de afwijzing van de toelatingsaanvraag op grond van art. 29, lid 1, aanhef en onder b Vreemdelingenwet De toenmalige Staatssecretaris van Justitie overweegt In het voornemen d.d. 10 maart 2009 in elke alinea die op de onderhavige toelatingsgrond betrekking heeft dat hetgeen naar voren werd gebracht niets zegt over de situatie of eiser bij terugkeer in Sierra' Leone moet vrezen voor foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van de zyde van de overheid van Sierra Leone dan wel medeburgers van Sierra Leone. De toenmalige Staatssecretaris van Justitie overweegt in de beschikking d.d. 33 augustus 2009: "Blijkens artikel 3 EVRM gaat het om een situatie waarin de uit te zetten persoonbij terugkeer dogr de autoriteiten van zijn land van herkomst qf dpor ziin medeburgers (onderstreping, PvS) blootgesteld dreigt te worden aan Foltering, onmenselijke behandeling of vernederende behandeling of bestraffing. Betrokkene heeft met hetgeen in de zienswijze is aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat hem bij terugkeer een dergelijke behandeling te achten staat. ImnHBrs f hetgeen is aangevoerd -waarvan een aantal redenen overigens al eerder in de procedure naar voren zijn gebracht en reeds zijn gemotiveerd zijn overvlogen in het voornemen van 11 maart zegt niets over de situatie of betrokkene bij terugkeer naar zijn land van herkomst moer. vrezen voor foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van de zijde van de autoriteiten van het land van herkomst dan wel medeburgers.". De toenmalige Staatssecretaris van Justitie neemt kennelijk -samenvattend- alleen een schending van art. 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, aan, wanneer het gaat om iemand die terugkeert in het land van herkomst en die dan en daar door de overheid van dat land dan wei door medeburgers van dat land wordt gefolterd, onmenselijk of vernederend wordt behandeld of bestraft. Dit uitgangspunt is naar inzicht van appellant onjuist en in sik geval onvolledig. De toenmalige Staatssecretaris van Justitie miskent dat de rechtbank in de voornoemde uitspraak als uitgangspunt heeft genomen dat ook de situatie als door eiser genoemd inderdaad een schending kan opleveren van art. 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Indien de toenmalige Staatssecretaris van Justitie zich niet met het onderhavige standpunt van de rechtbank had kunnen verenigen, tyj voorbeeld omdat de toenmalige Staatssecretaris van Justitie van oordeel is dat een schending van art, 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden alleen aan de orde kan zijn wanneer het gaat om Iemand die terugkeert in het land van herkomst en die dan en daar van door de overheid van dat land dan wel medeburgers van dat land wordt gefolterd, onmenselijk of vernederend wordt behandeld of bestraft, dan had de toenmalige Staatssecretaris van Justitie in. hoger beroep moeten

12 19/85/ : DSM ADVOCATEN PAG. 05/17 4 komen bij uw Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State fais gezegd is de toenmalige Staatssecretaris van Justitie niet In hoger beroep gekomen}. 4. Dat de niet-toelating van appellant en mitsdien het stellen van de verplichting aan appellant om naar Sierra Leone terug te keren, het mitsdien onder de gestelde feiten en omstandigheden die zeer Ingrijpend zijn voor appellant en zijn gezin en uiterst schnjnend te noemen zyn losmaken van appellant uit zijn huidige situatie 'm Nederland en het scheiden van hem en zijn gezin, op zich een onmenselijke behandeling kunnen inhouden als bedoeld in artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, volgt uit het volgende. In artikel 29, eerste lid aanhef en onder b Vreemdelingenwet 2000 wordt bepaald: " 1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel BS kan worden verleend aan do vreemdeling: b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hü bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; In C2/3.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 staat vermeld: " Op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw kan een verblijfsvergunning worden verleend, indien de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat by gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Deze bepaling is ontleend aan artikel 3 EVBU. De verwijdering naar een land waar iemand een reëel risico ( 'real risk ') loopt aan een dergelijke behandeling te worden onderworpen, vormt een schending van dit artikel. Indien dit reële risico aannemelijk is gemaakt of geworden, is dit In beginsel aanleiding tot verlening van een verblijfsvergunning asiel. De enkele mogelijkheid (mere possibility) van schending is onvoldoende.". In C2/3.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 staat vermeld: "Onder folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen worden, blijkens artikel 3.105d Vb, mede (onderstreping, PvS) verstaan: a. doodstraf of executie; b ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweid in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict". Noch in de Vreemdelingenwet 2000 noch in de Vreemdelingencirculaire 2000 valt een rechtvaardiging te lezen voor de kennelijk beperkte uitleg die de toenmalige Staatssecretaris van Justitie in het bestreden besluit meent te moeten geven aan art. 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. A. Kuijer e.a. (Nederlands vreemdelingenrecht, Den Haag 2005 zesde druk, pagina 297), stellen ter2ake de schending van art. 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten ven de mens en de fundamentele vrijheden het volgende: * Artikel 3 EVRM kan op drie manieren relevant zijn. Allereerst wanneer het gaat om een handelen of nalaten van de overheid, waardoor iemand terecht zal komen in een situatie die voor hem onmenselijk is. Daarnaast kan het losmaken van iemand uit-zün huidige situatie in Nederland dusdanig ingrijpend ziin,_dat dit neerkom? on een schending, van artikel 3 EVRM fonderstrepigg, PvS). Hiertoe worden ook gerekend de zaken over het uitzetten van iemand die een bepaalde medische behandeling ondergaat naar een land waar een dergelijke behandeling niet mogelijk is. Overigens biedt artikel 3 EVRM slechts in uitzonderlijke gevallen bescherming, te weten indien de vreemdeling met lichamelijke of psychische ondergang wordt bedreigd. Ten slotte kan de handeling van uitzetting op zich onmenselijk zijn.". In de zaak Maysko/Mitunga v, België (EHRM, d.d. 12 oktober 2000, nr /03, JV ) kan een aanknopingspunt worden gevonden voor de aanname dat niet toelating van appellant, gezien de feitelijke situatie zoals geschetst, een schending van de am. 3 en 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden oplevert.

13 19/05/ : DSM ADVOCATEN PAG. 06/17 5 In de zaak Mayeka/Mitunga v. België gaat het om het volgende. Nadat Mubilanzila Mayeka asiel in Canada had verkregen, vroeg Mubilanzila Mayeka aan haar Nederlendse broer haar vijfjarige dochter Tabitha op te halen in de DR Congo. Toen Tabitha en haar oom in België aankwamen, werd Tabitha wegens het ontbreken van documenten de toegang geweigerd en is ze geplaatst in het transitcentrum. Haar oom ging terug naar Nederland. Op 27 augustus 2002 is haar asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Op 16 oktober oordeelde de rechtbank dat de detentie strydig met het 1VRK is, en moest Tabitha onmiddellijk worden vrijgelaten. Zy werd echter niet vrijgelaten, maar de dag erop uitgezet naar de DR Congo. Eind oktober werd Tabitha mat haar moeder hst-enigd in Canada. Het Hof oordeelt dat de twee maanden lange opsluiting van Tabitha, een onbegeleide minderjarige, in een centrum voor volwassenen schending van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden oplevert. Dat haarjuridische hulp is gebodea zvj telefonisch contact kon hebben met moeder en oom en dat er goed voor haar werd gezorgd, zijn onvoldoende. De Jonge leeftijd, het feit dat zy gescheiden was van haar ouders en dat geen psychologische en educatieve begeleiding voor handen was, dragen bij aan schending van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Tabitha werd door deze omstandigheden in een zeer kwetsbare situatie gebracht. Artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden door de detentie. Dat geldt ook voor de moeder, nu zij haar dochter alleen kon bellen en zij dus erg ongerust moet. zijn geweest. De detentie leidt tot een gebrek aan menselijkheid die gelijk is aan onmenselijke behandeling. Artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van da mens en de fundamentele vrijheden is ook geschonden door de uitzetting. De Belgische autoriteiten hebben geen rekening gehouden met de situatie waarin Tabitha terecht zou komen bij terugkeer naar de DR Congo. De uitzetting moet grote ongerustheid, ten gevolg hebben gehad, Door uitzetting ontstaat een onmenselijke situatie, gezien de leeftijd van Tabitha en het feit dat zij onbegeleid was. Ook tegenover de moeder is artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geschonden, nu was nagelaten haar op de hoogte van Tabitha's uitzetting te stellen. Verder levert de detentie een ongerechtvaardigde inmenging in het familieleven op. Door detentie werd Tabitha immers gescheiden van haar oom en werd de gezinshereniging met haar moeder verhinderd. De opsluiting diende geen enkel doel, nu uitgesloten was dat Tabitha zich aan de controle van de autoriteiten zou onttrekken. Bovendien waren andere maatregelen die meer in lijn met artikel 3 Internationaal verdrag voor de rechtvan van het kind aanwezig, Ook is de opvang van Tabitha in Kinshasa niet gewaarborgd. Hierom heeft België een disproportionele inbreuk gemaakt op het recht op gezinsleven en is artikel B van het Europees vardrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ten aanzien van de detentie en uitzetting geschonden, Dat Tabitha werd vastgehouden onder omstandigheden voor volwassenen, leidt ook tot schending van artikel 5 lid 1 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Tot slot is ook artikel 5 lid 4 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vryheden geschonden S.K. van Walsum bespreekt deze uitspraak van het EHRM in haar artikel 'Respect voor het gezinsleven van asielgerechtigden: een absoluut recht?' (Migrantenrecht 1 + 2/07, pagina 32 ev.). Zij stelt: VA venaal het even in mijn woorden. Door zicli totaal niet in te leven in de emoties van de moeder -door geen rekening te houden met de morele verantwoordelijkheid die zij, ais ouder, droeg voor het weizijn van haar kind- zijn de Beigische autoriteiten voorbijgegaan asn een essentieel aspect van haar mens zijn. Zij hebben haar niet ais mens behandeld. Onmenselijk dus. Hieruit maak ik op dat de kern van artikei 8 -van het recht op respect voor de onderlinge betrokkenheid van gezinsieden- van zodanige beteken/s is voor de menselijke waardigheid, dett het onder de absolute bescherming valt van artikel 3. Of, om dichter bij de formulering van het EHBM te blijven, in het geval van Tabitha en haar moeder, is het getoonde gebrek aan respect zo ernstig gev/eest, dat een tepaalde drempel is overschreden, waardoor de behandeling de ernst van onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 heeft, bereikt. ". Zie ook de noot van H. Batijes onder deze uitspraak van het EHRM in JV

14 19/05/ : DSM ADVOCATEN PAG. 07/17 6 Zie Johan Vande Lanatte en Yves Haeck, Handboek EVRM, Deel 2. Artikelsgewijze Commentaar, Antwerpen 2004, pagina 394: "In de zaak Cruz Varus and others v. Sweden (1997) bevestigt het Hof voor hst eerst de stelling van de Commissie dat de uitzetting op zich een schending van art. 3EVRMkan opleveren. Onder verwijzing naar de uitspraak in de zaak Soering v. United Kingdom (1989) moet de uitzetting echter 'een voldoende graöd van ernst' vertonen teneinde binnen het toepassingsgebied van art. 3 te vallen; de vaststelling van die minimumvereiste is relatief, en met name afhankeßjk van het geheel van de omstandigheden van de zaak, zoals daar zijn de aard en context van de behandeling, de uitvoeringswijze, de uitvoeringsduur, de lichamelijke en geestelijke gevolgen, en in sommige gevallen ook het gestecht, de leeftijd de gezondheidstoestand van het slachtoffer en de gezinssituatie". Zie Johan Vande Lanotte en Yves Haeck, t.g.p. pagina 194, noot 381: " De scheiding van personen die een nauwe band met elkaar hebben tg. v. de onmiddellijke uitzetting van een persoon, kan -los van eventuele bescherming die art. 8 EVRM ter zake zou kunnen bieden- een schending van art. 3 opleveren (Zie; HofMensenrechten, Olsson nr 7v. Sweden, arrest van 24 maart 1988, Publ. Hof, Serie A Vol 130par ).", 5. De onjuistheid van de kennelijk beperkte uitleg die da toenmalige Staatssecretaris van Justitie in het bestreden besluit meent te moeten geven aan artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, volgt ook uit de uitspraak van de rechtbank. Immers, de rechtbank overweegt in rechtsoverweging 5.3: "Daarnaast is het mogelijk dat verweerder (de Staat) door uitzettingen scheiding van de gezinsleden handelt in strijd met artikel 3 van hetïïvbm. ". 6. De toenmalige Staatssecretaris van Justitie heeft (wegens een te beperkte uitleg van de reikwijdte van artikel 3 van bet Europees verdrag tot. bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) zich ten onrechte beperkt tot beantwoording van de vraag of appellant in Sierra Leone moet vrezen voor foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van de zijde van de overheid van Sierra Leone dan wel medeburgers van Sierra Leone. Noch in het bestreden besluit van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie noch in het daaraan voorafgaande voornemen, motiveert de toenmalige Staatssecretaris van Justitie waarom de uitzetting van appellant en scheiding van de gezinsleden géén schending oplevert van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vryheden. De rechtbank had dienen te overwegen dat de toenmalige Staatssecretaris van Justitie blijkens het bestreden besluit en het daaraan voorafgaande voornemen een te beperkte uitleg heeft gegeven van de reikwijdte van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat de toenmalige Staatssecretaris van Justitie verzuimd heeft, te motiveren waarom de uitzetting van appellant en scheiding van de gezinsleden géén schending oplevert van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en had het beroep om die reden(en) gegrond moeten verklaren wegens schending artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank had vervolgens de toenmalige Staatssecretaris van Justitie thans Minister van Justitie dienen op te dragen alsnog te motiveren waarom appellant niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder b Vreemdelingenwet De rechtbank heeft artikel 3:69 van de Algemene wet bestuursrecht geschonden door buiten de omvang van het geschil te treden. Het geschil betreft op de eerste plaats de onjuiste namelijk te beperkte uitleg die de toenmalige Staatssecretaris van Justitie blijkens het bestreden besluit en het daaraan voorafgaande voornemen heeft gegeven van de reikwijdte van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Het geschil betreft verder de vraag in hoeverre het bestreden besluit de toenmalige Staatssecretaris van Justitie een deugdelijke/afdoende motivering ontbeert.

15 19/05/ : DSM ADVOCATEN PAG. 08/17 7 Deze vragen had de rechtbank dienen te beantwoorden. De rechtbank heeft geen (kenbaar) gebruik gemaakt van de in artikel 8:72, derde lid, van de Algemane wet bestuursrecht gegeven bevoegdheid. Grieft 8. De rechtbank heeft terecht overwogen: "5.J Zowel artikei29, eerstelid, aanhef en onder b r van de VwZOQO, als het bepaalde in ertikei 3 van het EVBM hebben het oog op de sitvatie dat ergegronden redenen zijn om bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico aan te nemen op een daarin genoemde behandeling. Daarnaast is het mogelijk dar. verweerder (de Staat) door uitzetting en scheiding van de gezinsleden handelt in strijd met artikel 3 van het EVBM. ". De rechtbank heeft vervolgens ten onrechte overwogen; 'V/7 het onderhavige geval is onvoldoende onderbouwd en dus niet aannemelijk geworden, det bij uitzetting van de vreemdeling hijzelf of de gezinsleden in een zodanige toestand of situatie belanden dat daardoor het niet toelaten en de terugkeer v$n eiser in strijd met artikel 3 van het EVBM moet worden geacht OverigensIs daarbij'van belangdaterbeschermingbestoet op grond van artikel 8 van het EVBM en het Nederlandse gezlnsherenlgingsbeleid. Die bescherming maakt schending van artikel 3 van het EVRM in een gevai ais het onderhavige al helemaal niet snel aannemelijk. Vast staat dat eiser de bescherming op grond van artikel 8 van het EVBM en het Nederlandse gezinsherenigingsbeleid niet heeft ingeroepen. 5.4 In het beroep van eiser op het arrest van 12 oktober 2006 van het EVBM inzake MayekaMitunga v. België {nr /03) (JV 2007/29), ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel In dit arrest gaat het om een onbegeleid minderjarig (5jaar) meisje (Mitunga) afkomstig uit Congo, die in België gedurende twee maanden in vreemdelingenbewaring werd gehouden, op gelijke voet met volwassenen in een gesloten inrichting. Op dat moment verbleef de moeder te Canada voor het aanvragen yan asiel en is zij slechts telefonisch van de bewaring van haar dochter op de hoogte gesteld. In dat geval werd een schending van artikel 3 van het EVRM aangenomen. De situatie ven eiser is niet vergelijkbaar met die vân Mitunga. 5.5 Gelet op de vorige rechtsoverweging heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser bij gedwongen terugkeer naar Sierra Leone een reëel risico loopt te worden onderworpen aan foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Bij uitzetting dreigt dan ook geen schending van artikel 3 van het EVBM. Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29. eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw2Ö00.". De rechtbank heeft artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten ven de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 29, eerste lid, onder b, Vw20Q0 en artikel 3:46 van de Algemene xvet bestuursrecht geschonden, door te overwegen dat het beroep van appellant op artikel 29, eerste lid r aanhef en onder b, van de Vw 2000 en artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet kan slagen. Toelichting grief De rechtbank heeft overwogen: "In het onderhavige gevel is onvoldoende onderbouwd en dus niet aannemelijk geworden, dat bij uitzetting van de vreemdeling hijzelf of de gezinsleden in een zodanige toestand of situatie belanden dat daardoor het niet toelaten en de terugkeer van eiser In strijd met artikel 3 ven het EVBM moet worden geacht. ", maar laat na kenbaar te motiveren waarom het n onvoldoende onderbouwden dus niet aannemelijk geworden, dat bij uitzetting van de vreemdeling hijzelf of de gezinsleden in een zodanige toestand ofttjtvatle belanden dat daardoor het niet toelaten en de terugkeer van eiser in strijd met artikel 3 van het EVBM moet worden geacht. ".

16 19/05/ : DSM ADVOCATEN PAG. 09/ Eiser betwist dat zijn stelling onvoldoende is onderbouwd. In dat verband wordt verwezen naar da gronden van het beroep met de daarbij behorende bijlagen. In beroep werd het volgende noar voren gebracht. "4. De plaats in Sierra Leone waarin appellant en zijn echtgenote, woonachtig waren, werd eind december 1998 aangevallen door rebellen. De woning waarin zfj woonden werd in brand gestoken, waarbij hun zoon an de vader van appellant om het leven kwamen. De moederen broer van appellant werden toen vermoord. Familieleden van de echtgenote van appellant werden ook slachtoffer van de rebellen. De echtgenote van appellant was toen niet aan wezig. Zij was bij de rivier. Toen zij terug wilde getan naar het dorp, werd zij opgepakt en meegenomen door de rebellen. Daarna volgt een periode tot juni 2001 (tot her moment dat de echtgenote aan derebellen wist te ontsnappen) waarin zij in het begin van haar gevangenschap met een mes in de hals wordt gesneden omdat zij niet met ean rebel naar bed wilde gaan, om vervolgens elke dag door verschillende rebellen te worden verkracht. Zij werd gedurende de gehele periode geslagen. De verkrachtingen geschiedde ook in het openbaar, zodat een ieder kon toekijken. De Minister van Buitenlandse Zaken steit in zijn ambtsbericht van maart 2004: "Aangenomen kan worden dat geweld, wet name seksueel geweld, tegen vrouwen en meisjes plaatsvond zowel tijdens een aanval in bet gebied waar de aanval plaatsvond als in nietaanvalssituaties in gebieden die door het HUF bestuurd werden..oe rebellen gebruikten seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes als middel om te terroriseren, te vernederen en te straffen, en om de burgerbevolking tot overgave te bewegen. Door de verkrachting werd niet alleen het slachtoffer mishandeld, maar werd ook haar familie of wijdere leefgemeenschap bezoedeld. Slachtoffers werden soms gedwongen tot incest, één van de grootste taboes binnen de samenleving van Sierra Leone. Ook gebruikten rebellen vaak versclvüende objecten, zoals wapens, brandend hout en hete olie, om vrouwen en meisjes te verkrachten of anderszins seksueel te martelen, hetgeen soms resulteerde in de dood van het slachtoffer. Vrouwen en meisjes van alle leeftijden, etniciteken en sociaal-economische achtergrond werden onderworpen aan individuele ofgroepsverkrachtingen. ". Het behoeft weinig betoog dat deze gebeurtenissen zeer gruwelijk en zeer traumatiserend voor de echtgenote van appellant moeten zijn geweest. Het behoeft geen breedvoerig betoog dat het voor met name de echtgenote bijzonder zwaar is om verlost te raken van de trauma's die zij heeft opgelopen in Sierra Leone en dat zij die trauma 's niet alleen kan verwerken. Op het moment dat appellant hier te lande zijn eerste asielverzoek indiende, wist hij niet dat zijn echtgenote in Nederland woonachtig is. Hij wist evenmin op dat moment dat zfjn echtgenote geboorte heeft gegeven aan een zoon,. Hij wist ook niet dat beiden destijds een verblijfsvergunning asiel bepaaldetijdop categoriale gronden verleend hebben gekregen. Dat blijkt uit het rapport eerste gehoor waarin hij expliciet aangeeft dat hij zijn echtgenote is kwijtgeraakt in december Mevrouw heeft in haar eerste gehoor ook verklaard haar echtgenoot te zijn kwijtgeraakt in december In het rapport nader gehoor van mevrouw. staat medegedeeld dat zij toen, in december 1998, al zwanger was van : Nadat appellant uitgeprocedeerd was geraakt en een zwervend bestaan moest gaan leiden, is hij bij stom toeval in contact gekomen met zijn echtgenote en zoon. De echtgenote en zoon van appellant zijn bij beschikking d.d. 30 januari 200?in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel onbepaaldetijd.de Minister heeft daarbij overwogen dat weliswaar het categoriale beschermingsbeleidis beëindigd maar dat de aanvraag verblijfsvergunning asiel onbepaalde tijd toch wordt ingewilligd omdat er een andere toelatingsgrond is, namelijk art. 29, eerste lid, onder c Vw In het kader van de onderhavige asielaanvraag heeft appellant (bij herhaling) met betrekking tot de vraag of het niet-toelaten en mitsdien het stellen van de verplichting om naar Sierra Leone terug te keren sen schending van an. 3 EVRM oplevert gesteld, dat het losmaken van in casu appellant uit zijn huidige situatie in Nederland dusdanig ingrijpend is, een dusdanige onmenselijke behandeling is als bedoeld in art. 3 EVBM, dat de niet-toeiating en mitsdien het stellen van de verplichting om naar Sierra Leone terug te keren, een schending van artikel 3 EVRM

17 19/05/ :39 07Q DSM ADVOCATEN PAG. 10/17 g betekent. Het feit dat er in december 1998 een scheiding van de gezinsleden onder zeer dramatische omstandigheden heeft plaatsgevonden, het feit dat zich ten aanzien vân de echtgenote van appellant nadat zij van appellant gescheiden raakte zeer ernstige traumatische gebeurtenissen hebban voltrokken, het feit dat appellant zijn oudste kind eerst in Nederland heeft wogen zien en in Nederland heeft leren kennen, en het feit dat een nieuwe scheiding (of dat nu al dan niet in tijd beperkt is) gezien de voorgeschiedenis een meer dan aanzienlijk trauma zal ople veren voor alle gezinsleden, brengt met zich dat het menselijkerwijs niet kan worden gevergd van appellant om terug te keren naar Sierra Leone. Appellant is dan ook van mening dat de Staatssecretaris hem ten onrechte niet in het bezit heeft gestald van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van art. 29, lid 1, aanhef en onder b VwZOOO. 6. In de zienswijze d d. 4 januari 2008 werd gesteld: "Ik doe u hierbij tevens diverse steunbetuigingen toekomen van kerkleden van verzoeker en zijn echtgenote, die uiterst verbaasd en teleurgesteld zijn m uw oordeel dat er in casu geen humanitaire redenen zouden zijn die toelating van verzoeker zouden kunnen rechtvaardigen (bijlage 3). Zij vragen aandacht voor de uiterst schrijnende situatie van verzoeker en zijn gezin. Het zou goed zijn Indian y zich nog eens beraad op de situatie van verzoeker en zijn gezin,, op hetgeen voor de echtgenote en het oudste kind de uiterst traumatische redenen zijn geweest om Sierra Leons te ontvluchten, op het feit dat de gezinsleden volstrekt ongewild gescheiden van elkaar zijn geraakt, op de bizarre hereniging in Nederland, op de afhankelijkheid die de gezinsleden ten opzichte van elkaar hebben, etc. Een beslissing waardoor het gezin wederom gescheiden raakt, is niet te verkopen. ". Deze passage kan ais onderbouwing worden aangemerkt voor wat betreft hetgeen werd gesteld ten aanzien van de toelatingsgrond als bedoeld in art, 29. lid 1, aanliefen onder b Vw Ben tweetal vriendinnen van het gezin van appellant, die nauw betrokken zijn bij het gezin, hebben op verzoek van de raadsman een verklaring opgesteld en per verzonden, omtrent het belang dat het gezin niat gescheiden raakt. De verklaring kan als (verdere) onderbouwing worden aangemerkt voor wat betreft hetgeen werd gesteld ten aanzien van de toelatingsgrond als bedoeld in art. 29, lid 1, aanhefen onder b Vw2000. De verklaring werd gevoegd bij de zienswijze d.d. 7 april In de genoemde verklaring staat het volgende: "Sehers gezinsituatie familie Bangura Wij kennen Abu en Aminata sinds eenjaar of 6 en zien elkaar regelmatig. Gesprekken over de gebeurtenissen in Sierra Leone zijn spaarzaam, maar af en toe verteld Amimata er een beetje van en dat zijn zeer ingrijpende verhalen. Ze vindt het moeilijk om te praten over deze traumatiserende verhalen en is er (nog) niet aan toe om hiermee naar een hulpverlener te gaan. Sinds de geboorte vanaron, 3,5 jaar geleden, is de situatie verslechterd. heelt veel minder energie en blijft ze last houden van diverse klachten. Deze klachten zjjn: vermoeidheid, pijnlijke voeten, opgezwollen gevoel, jeuk en kriebelend gevoel onder de huid. Zelfheeft ze sterk het idee, dat het te maken heeft met de ruggenprik, die ze bij de bevalling van heeft gehad. Na standaard onderzoek in het Ikazia Ziekenhuis is er geen duidelijk aanwijsbare oorzaak gevonden. Ze heeft op het moment geen energie om verdere onderzoeken te ondergaan. Wij zien en merken echter aan dat zij last Heeft van deze klachten en ook dat ze erg somber is geworden en weinig kan en wil aanpakken. Alles wijst op een depressie. Voorbeelden: Voorheen kwam zij zeer geregeld naar de kerkdiensten, nu een enkele keer na veel aandringen.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van: Raad vanstate 201112733/1/V1. Datum uitspraak: 23 januari 2013 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201201003/1/V4. Datum uitspraak: 3 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak rnet toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201110895/1/V1. Datum uitspraak: 23 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201103219/1/V3. Datum uitspraak: 29 maart 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201108965/1 /VI. Datum uitspraak: 20 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201111794/1 A/2. Datum uitspraak: 12 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201108625/1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201113051/1/V3. Datum uitspraak: 30 december 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201109588/1/V1. Datum uitspraak: 18 oktober 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van: Raad vanstatc 201105933/1/V2. Datum uitspraak: 6 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201103602/1/V3. Datum uitspraak: 11 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201 111 162/1/V3. Datum uitspraak: 28 oktober 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 2O11O9095/1/V1. Datum uitspraak: 20 januari 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 200800036/1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201100976/1/V2. Datum uitspraak: 18 september 201 2 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012 : * fc. Raad * vanstate 201100831/1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstatc 201106725/1/V1. Datum uitspraak: 3 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201Ï10716/1/V2. Datum uitspraak: 30 augustus 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 200803598/1. Datum uitspraak: 20 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201109405/1 /V4. Datum uitspraak: 20 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008 m ' \ Raad vanstate 200802271/1. Datum uitspraak: 20 mei 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 200705297/1. Datum uitspraak: 31 januari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 20Ï1Ö6836/1/V2. Datum uitspraak: 6 februari 2013 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201107998/1/V2. Datum uitspraak: 29 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201203791/1/V1. Datum uitspraak: 24 januari 2013 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201106469/1 A/3. Datum uitspraak: 24 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstatc 201012059/1/V1. Datum uitspraak: 25 januari 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: \ Raad vanstate 2012Ö1424/1/V1. Datum uitspraak: 26 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201112017/1/V2. Datum uitspraak: 4 januari 2013 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstatc 200907138/1/V3 Datum uitspraak: 13 januari 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201 202059/1 /V4. Datum uitspraak: 17 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 200809034/1N2. Datum Uitspraak: 22 april 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709 ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709 Instantie Raad van State Datum uitspraak 15-02-2007 Datum publicatie 07-03-2007 Zaaknummer 200607659/1 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Vreemdelingenrecht Hoger

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201208267/2/V1. Datum uitspraak: 9 januari 2013 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van het

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van: Raad vanstate 201106641/1/V2. Datum uitspraak: 18 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen

Nadere informatie

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009 Raad van State 2009061 36/1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstatc 201206551/1/V3. Datum uitspraak: 5 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201108397/1/V2. Datum uitspraak: 6 september 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2017:3918

ECLI:NL:RBDHA:2017:3918 ECLI:NL:RBDHA:2017:3918 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 21-03-2017 Datum publicatie 18-04-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie AWB 16/27939 NL16.3618 Bestuursrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2011:BQ7767

ECLI:NL:RVS:2011:BQ7767 ECLI:NL:RVS:2011:BQ7767 Instantie Raad van State Datum uitspraak 07-06-2011 Datum publicatie 14-06-2011 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201002216/1/V3 Vreemdelingenrecht

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201112631/1/V2. Datum uitspraak: 22 januari 2013 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 18 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 18 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201104117/1/V1. Datum uitspraak: 18 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: > Raad vanstate 201108148/1/V3. Datum uitspraak: 24 mei 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstatc 201204533/1/V1. Datum uitspraak: 19 februari 2013 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201201012/1/V3. Datum uitspraak: 21 februari 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstatc 201107210/1/V1. Datum uitspraak: 21 juni 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 200902649/1 A/2. Datum uitspraak: 29 april 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 2O120O257/1/V2. Datum uitspraak: 31 mei 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: appellante, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-gravenhage,

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201106888/1 /VI. Datum uitspraak: 21 november 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012 Raad vanstatc 201203196/1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201110635/1/V1. Datum uitspraak: 15 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201103712/1/V1. Datum uitspraak: 18 oktober 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201104354/1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201008398/1/V3. Datum uitspraak: 21 februari 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201108344/1 A/3. Datum uitspraak: 31 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201010673/1 A/1. Datum uitspraak: 25 juni 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201108441/1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 200909625/1/V3 en 200909625/2/V3. Datum uitspraak: 7 mei 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201 201474/1 A/4. Datum uitspraak: 23 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201107880/1/V3. Datum uitspraak: 29 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 200707532/1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: p Raad vanstate 201203205/1 /V4. Datum uitspraak: 9 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201106114/1/VI. Datum uitspraak: 15 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201 204093/1/V3 Datum uitspraak: 1 augustus 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK MigratieWeb ve12000040 201102012/1/V2. Datum uitspraak: 13 december 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201203416/1/V3. Datum uitspraak: 16 april 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201 203434/1/V3 Datum uitspraak: 17 april 201 2 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: 200907796/1/V2. Datum uitspraak: 7 juli 2010 Raad van State AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855 ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855 Instantie Datum uitspraak 02-03-2007 Datum publicatie 05-09-2007 Rechtbank 's-gravenhage Zaaknummer AWB 06/30391, 06/30389 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Raad vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 31 mei 2010

Raad vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 31 mei 2010 Raad vanstate 201003769/1/V1. Datum uitspraak: 31 mei 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201001868/1/V2. Datum uitspraak: 12 maart 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: r Raad vanstate 201108252/1/V2. Datum uitspraak: 14 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: ? Raad vanstate 201111356/1/V4. Datum uitspraak: 19 juni 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: 200904515/1/V1. Datum uitspraak: 13 januari 2010 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201004895/1/V1. Datum uitspraak: 26 juli 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201104673/1 /V4. Datum uitspraak: 27 december 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht {hierna: de Awb) op

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstatc 201112531/1/V1. Datum uitspraak: 11 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 2011101 29/1/V.1. Datum uitspraak: 27 juni 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201112173/1/V1. Datum uitspraak: 25 juni 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580 ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580 Instantie Datum uitspraak 05-09-2006 Datum publicatie 06-10-2006 Rechtbank 's-gravenhage Zaaknummer AWB 05/37675 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Vreemdelingenrecht

Nadere informatie

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 5 oktober 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 5 oktober 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201100318/1/V2. Datum uitspraak: 5 oktober 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ1014

ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ1014 ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ1014 Instantie Datum uitspraak 08-04-2011 Datum publicatie 13-04-2011 Zaaknummer 11/8490 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank 's-gravenhage Vreemdelingenrecht

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201111247/1/V4. Datum uitspraak: 1 december 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste (id, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste (id, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201102465/1/V3. Datum uitspraak: 21 maart 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste (id, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201210211/1/V3. Datum uitspraak: 29 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201202205/1/V3. Datum uitspraak: 2 april 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008 Raad vanstate 200800545/1. Datum uitspraak: 17 maart 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 200704372/1. Datum uitspraak: 28 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Uitspraak 201103208/1/V1. Datum uitspraak: 10 april 2012 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2004:AR3556

ECLI:NL:RBSGR:2004:AR3556 ECLI:NL:RBSGR:2004:AR3556 Instantie Datum uitspraak 01-06-2004 Datum publicatie 15-10-2004 Rechtbank 's-gravenhage Zaaknummer AWB 03/27040, 03/27041 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2010:BM8422

ECLI:NL:RVS:2010:BM8422 ECLI:NL:RVS:2010:BM8422 Instantie Raad van State Datum uitspraak 15-06-2010 Datum publicatie 21-06-2010 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 200908530/1/V3 Vreemdelingenrecht

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201108388/1/V3. Datum uitspraak: 31 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286 ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286 Instantie Datum uitspraak 27-09-2011 Datum publicatie 30-09-2011 Rechtbank 's-gravenhage Zaaknummer 11/18267 & 11/18269 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Vreemdelingenrecht

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 200801888/1. Datum uitspraak: 21 april 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175 ECLI:NL:RBDHA:2014:10175 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 08-05-2014 Datum publicatie 18-08-2014 Zaaknummer AWB 14/1709 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2009:BM8181

ECLI:NL:RBSGR:2009:BM8181 ECLI:NL:RBSGR:2009:BM8181 Instantie Datum uitspraak 24-11-2009 Datum publicatie 17-06-2010 Rechtbank 's-gravenhage Zaaknummer Awb 07 / 24619 en 07 / 24620 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201104001/1/V2. Datum uitspraak: 27 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 28 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 28 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201106154/1/V3. Datum uitspraak: 28 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201 202934/1 /V3. Datum uitspraak: 25 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het

Nadere informatie