Academiejaar

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Academiejaar"

Transcriptie

1 Academiejaar Onderzoek naar de bruikbaarheid van een zelfontworpen vragenlijst voor ouders van 5-jarige kleuters, die peilt naar de psychomotore ontwikkeling van hun kind. Ine Strybol Promotor: Prof. Dr. K. Smets Co-promotor: Dr. A. Keymeulen Scriptie voorgedragen in de 2 de Master in het kader van de opleiding MASTER OF MEDICINE IN DE GENEESKUNDE

2

3 VOORWOORD Wanneer ik terugkijk op de voorbije twee jaar, realiseer ik mij dat het maken van een masterproef een hele opgave is. Een woord van dank is hier dan ook zeker op zijn plaats voor de mensen die mij hierin geadviseerd, geholpen en gesteund hebben. Allereerst wil ik graag mijn begeleidster Dr. A. Keymeulen bedanken voor de kans om mij verder te verdiepen in de ontwikkeling van het kind. Maar ik wil haar vooral ook bedanken voor de vele uren waarop zij mij met raad en daad bijstond. Al van bij de start was duidelijk dat haar deur steeds voor mij openstond. Steeds opnieuw kon zij mij op weg helpen. Hartelijk dank dus, Dr. Keymeulen, voor al uw advies, feedback alsook de positieve aanmoedigingen! Prof. Dr. K. Smets, mijn promotor, wil ik zeker in mijn dankwoord vernoemen. Hij stimuleerde mij om steeds kritisch na te denken over alles wat ik gelezen en geschreven heb. Wat ik tijdens de voorbije twee jaar bijgeleerd heb, zal in mijn toekomstige carrière zeker nog vaak van pas komen. Een grote hulp voor het opstellen van mijn vragenlijst was ook de informatie die ik via een aantal kinderfysiotherapeuten kon bemachtigen. Ik dank hier in het bijzonder W. Carton, voor zijn handige tips en vragenlijsten, K. Van Rie voor de inkijk in haar psychomotore praktijk en haar interessant leesvoer, het personeel van het Revalidatiecentrum Stappie in Oostende waar ik een dagje mocht gaan observeren en alle mensen die mij op de verschillende studiedagen van bijkomende tips voorzagen. Een oprechte dank voor directie en leerkrachten van de talrijke scholen waar ik mijn vragenlijsten mocht meegeven en vooral iedereen die mij met deze scholen in contact bracht. Ook mijn vrienden die mij vaak een schouderklopje en een duwtje in de rug gaven, kan ik niet genoeg bedanken. Zij waren werkelijk een veel grotere steun dan zij waarschijnlijk zelf denken. En tot slot wil ik ook graag mijn familie even in de bloemetjes zetten. Kaat, Wout en Iben, gewoon bedankt voor jullie glimlach en steun waar nodig. Mama en papa, bedankt voor het nalezen van mijn masterproef maar vooral voor het motiveren, de hulp, het advies en zoveel meer in mijn lange studietraject. ii

4 INHOUDSTAFEL Toelating tot bruikleen i Voorwoord...ii Inhoudstafel iii ABSTRACT... 1 HOOFDSTUK 1: INLEIDING PSYCHOMOTORISCHE ONTWIKKELING VAN KLEUTERS EVALUATIE VAN DE PSYCHOMOTORISCHE ONTWIKKELING CYTOMEGALOVIRUS Algemeen Register Psychomotore ontwikkeling van kinderen met een congenitale CMV-infectie Opvolging van de psychomotorische ontwikkeling van kinderen met een congenitale CMVinfectie HOE SCREENEN NAAR DE ONTWIKKELING VAN PSYCHOMOTORISCHE VAARDIGHEDEN? WAAROM VOLDOEN DE BESTAANDE SCREENINGSINSTRUMENTEN NIET? ONDERZOEKSVRAAG HOOFDSTUK 2: METHODOLOGIE OPSTELLEN VRAGENLIJST VOOR OUDERS ROND PSYCHOMOTORISCHE VAARDIGHEDEN VAN HUN 5-JARIG KIND Literatuuronderzoek naar bestaande vragenlijsten Formuleren van vragen Scoren van de motorische vaardigheden EVALUATIE VAN DE VRAGENLIJST HERWERKEN VAN DE VRAGENLIJST iii

5 HOOFDSTUK 3: ONDERZOEKSRESULTATEN EPIDEMIOLOGISCHE GEGEVENS ALGEMEEN OORDEEL OVER DE VRAGENLIJST INVULTIJD SCORECRITERIA FORMULERING EN BEOORDEELBAARHEID VAN DE VRAGEN Evaluatie door de ouders Analyse van de antwoorden op de vragenlijst WEERSPIEGELING VAN DE MOTORISCHE VAARDIGHEDEN VAN HET KIND BEOORDEELBAARHEID VOOR NIET-PROFESSIONELEN OP HET VLAK VAN MOTORISCHE VAARDIGHEDEN HOOFDSTUK 4: DISCUSSIE EN CONCLUSIE BESPREKING VAN DE RESULTATEN Bespreking van de epidemiologische gegevens Response rate Zelfstandig invullen Algemeen oordeel over de vragenlijst Invultijd Aanpassen scorecriteria Voorstel tot herformulering van de vragen en stellingen Na evaluatie door de ouders Na analyse van de antwoorden op de vragenlijst Na herevaluatie van de vragenlijst en verder bestuderen van de literatuur Weerspiegeling van de motorische vaardigheden van het kind METHODOLOGISCHE KRITIEK OP HET ONTWERPEN VAN DE VRAGENLIJST STRUIKELBLOKKEN BIJ HET ONTWERPEN VAN DE VRAGENLIJST AANVULLENDE ONDERZOEKEN CONCLUSIE REFERENTIES iv

6 LIJST MET BIJLAGEN Bijlage 1: Eerste versie vragenlijst voor de ouders die peilt naar de psychomotorische ontwikkeling van 5-jarige kleuters...57 Bijlage 2: Informatiebrief voor de deelnemers.75 Bijlage 3: Evaluatieformulier bij de vragenlijst...81 Bijlage 4: Goedkeuring ethisch comité...87 Bijlage 5: Herwerkte versie van de vragenlijst voor de ouders die peilt naar de psychomotorische ontwikkeling van 5-jarige kleuters..91 v

7 ABSTRACT Achtergrond: De kleuterleeftijd is een belangrijke periode voor de psychomotorische ontwikkeling. Voor het onderzoek van deze ontwikkeling bestaat een grote hoeveelheid onderzoeksinstrumenten. Een gouden-standaard instrument blijkt tot nu toe echter nog steeds te ontbreken. In de literatuur wordt beschreven dat kinderen met een congenitale cytomegalovirusinfectie (CMV) vaak een psychomotorische achterstand oplopen. Deze kinderen worden in Vlaanderen opgevolgd voor hun psychomotorische ontwikkeling door onder andere de Centra voor Ontwikkelingsstoornissen (COS). Indien op één-jarige leeftijd geen problemen vastgesteld worden, wordt deze opvolging doorgaans gestaakt om logistieke redenen. Hierdoor is het onduidelijk hoe de verdere psychomotorische ontwikkeling verloopt. In 2006 werd vanuit de Vlaamse Vereniging voor Kindergeneeskunde een werkgroep opgericht rond congenitale CMV-infectie. Zij houden sinds 2007 alle neonatale en follow-up gegevens van kinderen met een congenitale CMV-infectie, na informed consent van de ouders, bij in het Vlaams CMVregister. Omdat ouders als ervaringsdeskundigen op vlak van de ontwikkeling van hun kind beschouwd kunnen worden, lijkt het zinvol de ouders van de geregistreerde kinderen door middel van een vragenlijst die peilt naar de psychomotorische ontwikkeling van hun 5-jarige kleuter, te bevragen. Doel: Het doel van deze masterproef was het ontwerpen van een vragenlijst voor ouders van 5- jarige kleuters, die peilt naar de psychomotorische ontwikkeling van hun kind en vervolgens na te gaan of ouders van kleuters uit het gewoon basisonderwijs het invullen van deze vragenlijst aanvaardbaar vinden op vlak van tijdsinvestering en gebruiksgemak. Methode: Eerst werd de literatuur doorzocht naar bestaande vragenlijsten die bij leerkrachten en/of ouders peilen naar de psychomotorische ontwikkeling van kinderen. Op basis van hiervan werden vervolgens vragen geformuleerd waarvan verwacht werd dat de gemiddelde ouder deze zou kunnen beantwoorden. De vragenlijst voor de ouders werd samen met een evaluatieformulier over de bruikbaarheid ervan, meegegeven aan 290 kinderen uit de derde 1

8 kleuterklas van het gewoon basisonderwijs. Tenslotte werd de oorspronkelijke vragenlijst herwerkt tot een beter instrument op basis van de opmerkingen van de ouders. Resultaten: Bijna de helft (47,9%) van de uitgedeelde vragenlijsten werden terugbezorgd. De meerderheid van de ouders had minder dan 30 minuten nodig om de vragenlijst in te vullen. De lengte van de vragenlijst bleek voor bijna drie vierden van de ouders acceptabel. Daarnaast vonden de ouders de vragenlijst ook overwegend gemakkelijk in te vullen. De scorecriteria en de formulering van de vragen werden door een aantal ouders becommentarieerd. De meest relevante opmerkingen werden meegenomen in de herwerking van de vragenlijst. Conclusie: De herwerkte vragenlijst kan beschouwd worden als een bruikbaar instrument om bij ouders te peilen naar de psychomotorische ontwikkeling van hun 5-jarige kleuter. De ontwikkeling van dit instrument kan in de toekomst bijdragen tot een beter zicht op het verloop van de psychomotorische ontwikkeling van kinderen met een congenitale CMV-infectie. 2

9 HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1.1 PSYCHOMOTORISCHE ONTWIKKELING VAN KLEUTERS De psychomotorische ontwikkeling van een kind heeft een belangrijke weerslag op de ontwikkeling van het kind in het algemeen. De invloed van de psychomotorische ontwikkeling gaat verder dan louter de fysieke fitheid en bewegingsvaardigheden, maar laat zich ook voelen op vlak van de schoolse prestaties, de psychosociale ontwikkeling van het kind, het dagelijks handelen en later ook op het professioneel leven en mogelijk op de relatievorming (1-4). Tijdens de eerste levensjaren maakt de motorische ontwikkeling van kinderen een hele evolutie door, van een voornamelijk reflexmatig bewegen naar het doelbewust en nauwkeurig uitvoeren van de meeste motorische handelingen. Deze ontwikkeling kan toegeschreven worden aan maturatie, groei en ervaring. De doelbewuste vaardigheden die het kind op de leeftijd van 6 jaar grotendeels verworven zou moeten hebben, worden fundamentele bewegingsvaardigheden of basismotorische vaardigheden (lopen, springen, huppelen, schoppen, vangen ) genoemd. Zij vormen de basis van verschillende dagelijkse activiteiten en stellen het kind in staat om later meer gespecialiseerde vaardigheden, zoals deze nodig voor verschillende sport- en spelactiviteiten (koprol, touwklimmen, voetballen, dansen, pianospelen ), te verwerven (5). De kleuterleeftijd is dus een periode waarin bijzondere aandacht moet besteed worden aan het stimuleren van een optimale motorische ontwikkeling (4). Veel onderzoekers probeerden de ontwikkeling van deze basismotorische vaardigheden reeds te categoriseren volgens leeftijdsgebonden bewegingspatronen. Uit onderzoek blijkt deze beschrijving echter niet vanzelfsprekend te zijn omdat er op deze leeftijd zowel inter- als intra-individueel nog een grote variabiliteit bestaat in de manier waarop de vaardigheden uitgevoerd worden (4, 6). Onderzoeksgegevens wijzen er wel op dat op de leeftijd van 5 à 6 jaar - d.i. de leeftijd waarop de meeste Vlaamse kinderen de overgang maken van de kleuterschool naar de lagere school - het matuur patroon van de meerderheid van deze fundamentele bewegingsvaardigheden bereikt zou moeten zijn (6). Omdat kinderen in het eerste leerjaar heel wat nieuwe, complexere vaardigheden moeten verwerven, is het uitermate belangrijk een zwakke motorische ontwikkeling op tijd te detecteren en bij te sturen (4). 3

10 Naast deze basismotorische vaardigheden zijn ook de motorisch-cognitieve vaardigheden (visuele en auditieve perceptie, motorische leerstijl ) en de sociaal-affectieve kenmerken van het kind (angst om te bewegen, zelfbeeld, enthousiasme...) een belangrijk onderdeel van zijn psychomotorische ontwikkeling (1, 2). 1.2 EVALUATIE VAN DE PSYCHOMOTORISCHE ONTWIKKELING De psychomotore ontwikkeling van kinderen beoordelen blijkt geen eenvoudige opgave (8). De studie van dit ontwikkelingsdomein kent reeds een lange geschiedenis. We merken op dat er heden ten dage een uitgebreid arsenaal aan onderzoeksmateriaal voorhanden is voor het onderzoek en de diagnose van motorische problemen bij jonge kinderen (1, 2, 5, 6). Deze meetinstrumenten stellen de hulpverleners in staat een beter inzicht te verwerven in de motorische ontwikkeling van kinderen in het algemeen maar helpen ook om zich een beter beeld te vormen van de aard en de ernst van mogelijke motorische ontwikkelingsproblemen bij een specifiek kind (6). Het grootste probleem waar kinderfysiotherapeuten momenteel nog steeds mee geconfronteerd worden op vlak van diagnostiek, is het ontbreken van een gouden standaard - test of testbatterij. Dit uit zich in de talrijke revisies van bestaande testen en de continue ontwikkeling van nieuwe testmaterialen. Het ontbreken van een gouden standaard is een weerspiegeling van de grote diversiteit aan motorische vaardigheden waar de mens over beschikt en de belangrijke variabiliteit in het verwervingsproces ervan (6). Voor het selecteren van een geschikt meetinstrument dient men zich eerst af te vragen wat men precies wenst te meten en waarom. Het doel van de evaluatie van de motorische vaardigheden kan zijn: het stellen van een diagnose, een bepaalde populatie screenen, de evolutie van een motorisch probleem in kaart brengen, therapeutische vooruitgang opvolgen, enzovoort. Vervolgens moet men nagaan welke variabelen de meeste info geven en met welk meetinstrument men deze informatie kan verkrijgen. Om dit proces gemakkelijker te maken, probeerden verschillende onderzoekers de meetinstrumenten binnen de psychomotore diagnostiek te categoriseren. Hieronder worden de verschillende manieren waarop de meetinstrumenten ingedeeld worden beschreven (1, 5, 6, 9): In eerste instantie moet men het juiste meetinstrument selecteren naargelang de te onderzoeken doelgroep: kinderen met een cerebrale parese, Developmental Coordination 4

11 Disorder (DCD), motorische stoornissen, algemene ontwikkelingsachterstand, de leeftijdscategorie waarvoor de test ontworpen werd, etc. Vervolgens maakt men ook een onderscheid tussen motometrisch en motoscopisch onderzoeksmateriaal. - Binnen de motometrie probeert men te achterhalen welke vaardigheden een kind reeds beheerst. Men tracht een beter zicht te krijgen op de prestaties van het kind aan de hand van een aantal objectieve parameters zoals tijd, foutenaantal, afstand en dergelijke. - Onder motoscopie verstaat men het observeren en beschrijven van de kwaliteitsaspecten van vrije bewegingen van het kind binnen een al dan niet gestandaardiseerde situatie. Een andere indeling waar in de literatuur vaak naar verwezen wordt, is deze op basis van de methodologie van de test. Je hebt testen die verwijzen naar een norm en testen die verwijzen naar een criterium. - Bij de eerste groep tests worden de prestaties van het individuele kind vergeleken met de gemiddelde prestatie van een normgroep, met andere woorden met een groep kinderen van dezelfde leeftijd, geslacht en/of socio-economische klasse. Hierbij is men voornamelijk geïnteresseerd in het product (tijd, afstand, aantal pogingen ) van de motorische activiteit. Hoewel dergelijke instrumenten vaak gemakkelijk zijn om toe te passen, kunnen ze geen verdere informatie geven omtrent de onderliggende oorzaak van motorische achterstand of stoornissen. - Tests die naar een criterium verwijzen brengen dan weer de kwalitatieve aspecten van de uitvoering van de beweging in kaart. De resultaten van het kind worden vergeleken met een vooraf vastgelegd prestatieniveau. Dergelijke testen zijn meestal gericht op het proces van de bewegingsuitvoering. Hiervoor heeft men personeel nodig dat voldoende opgeleid is in de afname van deze testen. Het onderzoek kan formeel of informeel van aard zijn. - In formele testsituaties zijn de kinderen zich ervan bewust dat zij geobserveerd en geëvalueerd worden. Dit bewustzijn kan ertoe leiden dat het kind extra stress ervaart en mogelijk slechter presteert. Om dit te vermijden kan een kind ook geobserveerd worden in een spelsituatie, in het klasgebeuren, bij bewegingsmomenten thuis, enzovoort. - Informeel onderzoek omvat checklists, interviews, inventarissen, observaties, vragenlijsten, scoringsschalen en testen opgesteld door de leerkracht. Dergelijke manier 5

12 van evalueren is voornamelijk interessant wanneer men grote groepen kinderen binnen een korte tijdspanne wil bestuderen. Tenslotte kunnen we ook een onderscheid maken tussen testen naargelang het doel ervan. - Ofwel wil men met het onderzoek een niveaubepaling uitvoeren, bijvoorbeeld wanneer men geïnteresseerd is in het bepalen van het ontwikkelingsniveau van een kind. Dergelijke onderzoeken maken het mogelijk het ontwikkelingsproces van het kind op te volgen zodat stoornissen vroegtijdig onderkend kunnen worden en indien nodig een interventie tijdig opgestart kan worden. Niveaubepalende tests vormen een uitgangspunt voor de behandeldoelen. - Ofwel hebben de testen als doel de therapeutische progressie te evalueren. Daarbij moet men zich bewust zijn van het feit dat een kind niet uitsluitend vooruitgang boekt als gevolg van de therapie maar dat ook de spontane ontwikkeling deels verantwoordelijk kan zijn voor verbetering van de vaardigheden. Al deze indelingen vertonen echter een zekere overlapping. 1.3 CYTOMEGALOVIRUS Algemeen Cytomegalovirus (CMV) is één van de meest voorkomende oorzaken van congenitale virale infecties. Bij de besmetting van een zwangere vrouw met CMV kan transmissie van het virus via de placenta naar de foetus optreden. De infectie zou gemiddeld 1% van alle levendgeborenen wereldwijd treffen, doch gerapporteerde cijfers lopen uiteen, met een iets lagere prevalentie van 0,6% à 0,7% in de ontwikkelde wereld (10-18). Het risico op placentaire overdracht is groter in het geval van een primaire maternale infectie dan bij een reactiverende infectie of een reïnfectie (11). De meerderheid, met name 85-90%, van de geïnfecteerde zuigelingen is asymptomatisch bij de geboorte. Bij de andere 10-15% worden wel symptomen vastgesteld op het ogenblik van of kort na de geboorte. Dan is er sprake van een congenitaal CMV-syndroom met onder meer hepatosplenomegalie, icterus, intra-uteriene groeiretardatie, petechiën of purpura, thrombocytopenie, chorioretinitis, epilepsie, microcefalie, intracraniële calcificaties, gehoorproblemen of afwijkingen op centrale beeldvorming. Binnen deze groep kinderen loopt de mortaliteit op tot 10% en zijn er bijna steeds ook ernstige neurologische 6

13 uitvalsverschijnselen (10, 11, 17). Deze ernstige sequelen komen het vaakst voor indien de infectie optreedt in het eerste trimester van de zwangerschap omdat dan de organogenese plaatsvindt. De verwikkelingen worden echter vaak slechts in het laatste trimester van de zwangerschap gezien. Op dat moment is zwangerschapsonderbreking in de meeste Europese landen echter niet meer legaal (13, 17). Niet enkel op korte, maar ook op lange termijn kunnen de symptomatische kinderen belangrijke neurologische sequelen vertonen zoals neurosensorieel gehoorsverlies, blindheid, convulsies, taal- en leerproblemen, mentale retardatie en tot slot ook psychomotorische retardatie (7, 9-18). Dollard et al. schatten dat binnen de symptomatische groep 40-58% last zouden hebben van persisterende restverschijnselen (10), Lombardi et al. rapporteren een range tussen 50-90%. Zij wijten de brede marge van deze cijfers aan verschillen in de classificatie van symptomatische kinderen (13). Een belangrijke observatie is bovendien dat deze laattijdige aandoeningen zich niet uitsluitend voordoen binnen de symptomatische groep, maar dat ook een deel van de kinderen met een asymptomatische congenitale CMV-infectie (5-17%) een risico loopt op deze lange-termijn gevolgen, weliswaar in minder ernstige vorm dan de eerstgenoemde groep (11-13). Het zijn voornamelijk de gehoorproblemen, mentale retardatie en de psychomotorische achterstand die op lange termijn een probleem stellen bij 10-15% van de asymptomatische pasgeborenen (10, 11, 13). Dollard et al. geven wel aan dat het nog steeds onduidelijk is welke impact deze ziekte werkelijk met zich meebrengt, omdat de opvolging van geïnfecteerde kinderen meestal te kort is en de verschillende gevolgen van de infectie nog niet voldoende beschreven werden in een aanvaardbaar grote populatie. Daarom is het heel waarschijnlijk dat de reeds gerapporteerde cijfers een onderschatting van het werkelijke probleem zijn (10). Cytomegalovirus is een belangrijke oorzaak van neurosensorieel gehoorverlies. Het wordt beschreven bij 50-65% van de symptomatische en bij 7-15% van de asymptomatische zuigelingen. In de helft van de gevallen gaat het over een bilateraal gehoorverlies. Het gehoorverlies is vaak progressief en soms fluctuerend van karakter. Bijgevolg kan de diagnose vaak pas in een laat stadium gesteld worden (13). Om deze reden ondergaan de kinderen waarbij een congenitale CMV-infectie vastgesteld werd best jaarlijks een gehooronderzoek, zodat een behandeling indien nodig tijdig ingesteld kan worden (11). Verder onderzoek naar een exacte bepaling van de pathogenese en onderliggende mechanismen is nodig (13). 7

14 Visuele stoornissen komen ook voor bij 10-20% van de symptomatische zuigelingen. Bij asymptomatische kinderen is het optreden van deze problemen waarschijnlijk zeldzaam (10, 13). Een gelijkaardige prevalentie werd vastgesteld voor cognitieve stoornissen (10). Volgens Ivarsson et al. zijn de meeste auteurs het erover eens dat neurologische symptomen na het tweede levensjaar nog slechts zelden voor het eerst optreden en dat kinderen die asymptomatisch zijn bij de geboorte en geen gehoorverlies hebben, geen verhoogd risico zouden hebben op mentale problemen (12). Een aantal factoren zijn enigszins voorspellend voor het optreden van verwikkelingen op lange termijn. Eerst en vooral zullen de gevolgen van de congenitale CMV-infectie over het algemeen ernstiger zijn indien deze infectie zich in het eerste trimester van de zwangerschap voordoet dan wanneer de infectie pas later opgelopen wordt. Ook een hoge virale lading in het bloed en de urine en het glycoproteïne B-genotype zouden vaker aanleiding geven tot langetermijnsequelen (13). Tot slot werden bij symptomatische kinderen ook afwijkingen op centrale beeldvorming als significant voorspellende factor voor verwikkelingen vermeld. Hieronder beschouwen we o.a. intracerebrale calcificaties, witte stof abnormaliteiten, ventriculomegalie, afwijkingen in de neuronale migratie en corticale atrofie. Zowel mentale retardatie als motorische afwijkingen blijken bij deze kinderen sensitief voorspeld te kunnen worden door afwijkingen op centrale beeldvorming. Men raadt een combinatie van Magnetische Resonantie (MRI) en craniale echografie aan, om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen, zonder stralenbelasting van het jonge kind (13, 16) Register In 2006 werd vanuit de Vlaamse Vereniging voor Kindergeneeskunde een werkgroep opgericht rond congenitale CMV-infectie. Initieel doel was het bekomen van een consensus omtrent diagnostiek, opvolging en indicatiestelling voor behandeling. Er werd eveneens beslist om alle gegevens van deze kinderen zoveel als mogelijk te registreren. Sinds 2007 worden de neonatale en follow-up gegevens van kinderen met congenitale CMV infectie bijgehouden in het Vlaams CMV-register, na informed consent van de ouders. Het opvolgprogramma bestaat uit een audiologisch onderzoek op 3 maand, 6 maand en 1-jarige leeftijd en daarna jaarlijks, een jaarlijks visusonderzoek en ook een neurologische opvolging op de leeftijd van 4 maanden (indien letsels op centrale beeldvorming), 1 jaar en daarna volgens noodzaak. De resultaten van al deze onderzoeken worden samen met een aantal anamnestische gegevens verzameld in het register. 8

15 1.3.3 Psychomotore ontwikkeling van kinderen met een congenitale CMV-infectie Uit de literatuur blijkt dat kinderen met een congenitale CMV-infectie vaak psychomotorische achterstand oplopen (9). In het geval van symptomatische congenitale CMV-infecties zal de neuromotore ontwikkeling zelfs bijna met zekerheid gestoord verlopen (11, 12, 16). Uit een onderzoek van Noyola et al. bleek dat maar liefst 36,5% van de congenitaal symptomatische kinderen bij follow-up een majeure motorische handicap vertoonden (16). Een aantal onderzoekers merkten wel op dat ernstige sequelen na een CMV-infectie tijdens het eerste levensjaar meestal gemakkelijk te diagnosticeren zijn. Bij kinderen met een subklinische infectie en die geen symptomen vertonen tot op 1-jarige leeftijd daarentegen, is deze diagnose vaak moeilijker te stellen. Zij vertonen meestal geen ernstige neurologische problemen op latere leeftijd. In de literatuur is er nog geen eensgezindheid of er bij de asymptomatische populatie al dan niet een verhoogd risico bestaat op enige vorm van milde neurologische sequelen (12, 15, 18). Temple et al. wijzen er op dat er ook rekening mee moet gehouden worden dat de testmethoden die in het verleden gebruikt werden om de ontwikkeling van asymptomatische kinderen te evalueren mogelijk niet sensitief genoeg waren om subtiele problemen op te sporen. Zij vonden namelijk een minimaal maar niet significant verschil op neuropsychologische testen bij 4- tot 6-jarige kinderen, meer specifiek met uitval op vlak van intelligentie, fijnmotorische coördinatie en motorische snelheid, in het nadeel van een groep asymptomatisch kinderen met een congenitale CMV-infectie (18). Er kan gesteld worden dat het moeilijk is om voor de volledige populatie CMV-geïnfecteerde kinderen correcte prognostische voorspellingen te maken aan de hand van afwijkende testen in de neonatale periode (11, 16). Volgens Lombardi et al. is het dan ook nuttig een nauwkeurige opvolging te voorzien voor al deze kinderen gedurende een voldoende lange tijdspanne. Zij stellen een opvolging tot minstens 6-jarige leeftijd voorop, net zoals de consensus in Vlaanderen. Op die manier is een vroege interventie en betere beheersing en controle van de lange-termijn sequelen mogelijk (13) Opvolging van de psychomotorische ontwikkeling van kinderen met een congenitale CMV-infectie In Vlaanderen worden kinderen met een congenitale cytomegalovirusinfectie momenteel voor hun psychomotore ontwikkeling opgevolgd door onder andere de Centra voor Ontwikkelingsstoornissen (COS). Indien er op éénjarige leeftijd geen problemen vastgesteld 9

16 worden, wordt deze opvolging doorgaans gestaakt om logistieke redenen (te lange wachtlijsten, te weinig personeel). Hierdoor is het onduidelijk hoe de verdere psychomotore ontwikkeling verloopt. Deze informatie is nochtans belangrijk om ouders een correcte prognose in verband met de verdere ontwikkeling van hun kind te kunnen bieden en ten tweede om te bepalen of screening naar milde psychomotorische problemen bij deze kinderen op latere leeftijd nuttig blijkt of niet (10, 19). Om die reden zou het interessant zijn om aan de hand van een screeningsinstrument bij de kinderen uit het register te gaan peilen naar hun psychomotore ontwikkeling. Aangezien de kleuterperiode een grote variatie kent op vlak van motorische vaardigheidsniveaus, is het niet evident bij kleuters te screenen naar een achterstand op vlak van motorische vaardigheden. Toch is het belangrijk dat enige motorische achterstand voor de start van de lagere school herkend wordt. Daarom lijkt het de beste optie dat dit instrument zou toegespitst worden op kinderen van de derde kleuterklas. 1.4 HOE SCREENEN NAAR DE ONTWIKKELING VAN PSYCHOMOTORISCHE VAARDIGHEDEN? Het diagnostisch onderzoek van de psychomotore vaardigheden van kinderen vraagt veel tijd, financiële middelen en vereist opgeleid personeel (3, 20). Het is dus, zoals reeds eerder aangehaald, om logistieke redenen onmogelijk om grote groepen kinderen bv. alle kinderen met een congenitale CMV-infectie - systematisch te onderzoeken en op lange termijn op te volgen in een gespecialiseerd centrum. Anderzijds is het wel belangrijk mogelijke problemen vroegtijdig te onderkennen om therapeutische opties te kunnen overwegen en mogelijke gevolgen op de totale ontwikkeling van het kind te voorkomen (21). Daarom lijkt het interessant op zoek te gaan naar instrumenten om de kinderen waarbij een kans op een vertraging of verstoring van de psychomotorische ontwikkeling bestaat, op te sporen. Deze hoog-risicogroep kan dan aangeraden worden zich verder specifiek diagnostisch te laten onderzoeken in een gespecialiseerd centrum, indien uit screening zou blijken dat dit wenselijk is (3, 22). Screening naar ontwikkelingsproblemen bij kinderen in Vlaanderen kan onder meer gebeuren door een medewerker van het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB). Men moet zich er wel van bewust zijn dat dergelijke screening een vertekend beeld van het kind kan geven omdat dit vaak beperkt blijft tot een momentopname in wat we een laboratoriumsetting zouden kunnen noemen (8, 23). Het blijkt niet steeds mogelijk het gedrag van het kind in deze 10

17 setting onder controle te houden. Het is belangrijk om een kind goed en breed te observeren, verspreid in de tijd en in verschillende leefsituaties zoals op school, thuis of in de sportclub. Het kan dus zinvol zijn ook andere personen uit de omgeving van het kind te betrekken bij deze observatie om een zo volledig mogelijk beeld van het vaardighedenprofiel van het kind te krijgen (3, 8). Ouders zijn in de eerste plaats te beschouwen als ervaringsdeskundige met betrekking tot de ontwikkeling van hun kind. Zij spelen een belangrijke rol in de diagnostiek en begeleiding van ontwikkelingsproblemen bij hun kleuter. Ouders kunnen interessante informatie verschaffen over hoe het kind zich in het dagelijkse leven handhaaft: hoe het beweegt, hoe het zich gedraagt, enzovoort (21, 24, 25). Ouders vermoeden vaak zelf al dat er een probleem is met de ontwikkeling van hun kind. Uit onderzoek is gebleken dat de zorgen die ouders uiten, ongeacht verschillen in hun opleidingsniveau, socio-economische status en opvoedingservaring, meestal gerechtvaardigd zijn en dus een belangrijke indicator van mogelijke problemen kunnen zijn (25, 26). Toch slagen zij er veelal niet in om meer dan een vage klacht over hun bezorgdheid te formuleren. Het is in dat geval belangrijk dat deze bezorgdheid verder uitgeklaard wordt (21). Bovendien zijn vragenlijsten die ingevuld worden door ouders ook economisch interessant. Deze vorm van screenen is eveneens tijdsefficiënter dan beroep te doen op gestandaardiseerde onderzoeken voor het opsporen van ontwikkelingsproblemen, voornamelijk bij de groep kinderen met een laag risico op problemen (27, 28). 1.5 WAAROM VOLDOEN DE BESTAANDE SCREENINGSINSTRUMENTEN NIET? Er bestaan verschillende vormen van screeningsmethoden. We kunnen ze indelen bij de informele meetinstrumenten. Men gebruikt meestal een vragenlijst bestaande uit een aantal algemene vragen waarmee men een globaal beeld probeert te krijgen van de verschillende motorische prestaties van het kind (3, 20, 29). Bij het nakijken van de literatuur omtrent het psychomotorisch onderzoek van kinderen, kan vastgesteld worden dat in de laatste 10 jaar meerdere vragenlijsten met dit doel ontworpen en gevalideerd werden (3, 22, 24, 30). Desondanks bestaat ook voor de screeningsinstrumenten nog geen gouden-standaard (22). Het probleem met de instrumenten die momenteel voorhanden zijn, is dat deze vaak ontwikkeld werden voor gebruik door leerkrachten (bv. Movement Assessment Battery for 11

18 Children Checklist (M-ABC Checklist), Teacher Identification of Children with Movement Skill Problems, Motor Observation Questionnaire for teachers (MOQ-T)) (30). Leerkrachten kunnen inderdaad, net als ouders, waardevolle informatie verschaffen over het ontwikkelingsniveau van hun leerlingen en over hoe deze kinderen bewegen in het dagelijks leven (22). Bovendien hebben zij de mogelijkheid de prestaties van hun leerlingen te vergelijken met kinderen van dezelfde leeftijd. Evaluatie van de kinderen in de klas gebeurt ook vaak via leerlingenvolgsystemen. Het nadeel is echter dat het werken met dergelijke volgsystemen een grote tijdsinvestering van de leerkracht vraagt (31). Leerkrachten zijn ook niet specifiek opgeleid in het beoordelen van motorisch gedrag. Bovendien zijn zij ook niet steeds verantwoordelijk voor de lessen lichamelijke opvoeding en dat vermindert de kans om de grove motoriek nauwkeurig te beoordelen (22). Een ander probleem van de bestaande instrumenten is de doelgroep waarvoor deze instrumenten oorspronkelijk ontwikkeld werden. Vaak werden deze vragenlijsten ontworpen om te screenen naar specifieke aandoeningen zoals DCD (bv. Developmental Coordination Disorder Questionnaire (DCD-Q), Vragenlijst voor de Motorische Vaardigheden van Kleuters (VMVK), Children Activity Scales for Parents and for Teachers (ChAS-P/T), MOQ-T) of bij kinderen met een chronische ziekte of een lichamelijke handicap (bv. PEDI) (3, 6, 20, 22). Een aantal instrumenten richten zich ook voornamelijk op lagere schoolkinderen (bv. DCD-Q, M-ABC, etc.) (3). Andere instrumenten richten zich wel op de ontwikkeling van jonge kinderen, maar ze werden ontworpen om gebruikt te worden bij een kinderen van verschillende leeftijden bijvoorbeeld van 3 tot 5 jaar. Dit maakt de instrumenten mogelijk minder gevoelig voor het detecteren van moeilijkheden bij de oudste kleuters (bv. Early Years Movement Skills Checklist, VMVK) (3, 31). Schoemaker et al stellen vast dat er in het algemeen weinig test- en screeningsinstrumenten beschikbaar zijn voor het meten van de motoriek van kinderen tussen het tweede en het vijfde levensjaar. Dit kan volgens hen verklaard worden door het variabel verloop van de motorische ontwikkeling binnen deze leeftijdscategorie. Binnen deze leeftijdsgroep zal een motorische achterstand vaak nog spontaan terug ingelopen worden. Ze waarschuwen dat dit niet betekent dat men het mag nalaten kinderen met een veronderstelde achterstand op een bepaald moment van de vroege motorische ontwikkeling van nabij op te volgen en in te grijpen indien het probleem blijft aanhouden (6). 12

19 Simons et al. toonden in hun onderzoek aan dat leerkrachten beter in staat zouden zijn om de motorische vaardigheden van het kind in te schatten dan de ouders. Hij vond overigens slechts beperkte correlaties tussen de scores op de M-ABC test en de door de ouders ingevulde M- ABC checklist. Daaruit werd geconcludeerd dat een vragenlijst nooit een motorische testbatterij kan vervangen. Desondanks benadrukt Simons dat een checklist gebruikt door ouders wel steeds een handig aanvullend instrument zal blijven omdat het kan bijdragen tot een snellere interventie bij kinderen met problemen op vlak van motoriek (29). Ook Schoemaker et al. wijzen erop dat een screeningsinstrument gebruikt bij de algemene populatie nooit een test kan vervangen. Zij rapporteerden over de sensitiviteit van een vragenlijst voor ouders. Met sensitiviteit verwijst men in dit geval naar het vermogen van ouders om een probleem te herkennen aan de hand van een vragenlijst die het probleem in kwestie bevraagt. In de studie van Schoemaker et al. werd onderzoek gedaan naar de sensitiviteit van de Developmental Coordination Disorder Questionnaire (DCD-Q). Schoemaker vond echter een lage sensitiviteit voor het aantonen van DCD door de vragenlijst bij screenen in de algemene populatie. Een voldoende hoog cijfer werd echter gevonden wanneer de vragenlijst gebruikt werd binnen een groep kinderen die verwezen werden naar het ziekenhuis voor verdere onderzoeken (20). In een andere studie vonden deze onderzoekers wel een hoge overeenkomst tussen de resultaten van een leerkracht-gerapporteerde vragenlijst (MOQ-T) en een ouder-gerapporteerde vragenlijst (DCD-Q) voor de diagnose van DCD (22). 1.6 ONDERZOEKSVRAAG De gespecialiseerde opvolging van kinderen met congenitale aandoeningen wordt omwille van logistieke redenen vaak reeds op jonge leeftijd gestaakt indien geen problemen gevonden worden. Het gevolg hiervan is dat er slechts beperkte gegevens voorhanden zijn over de ontwikkeling van deze kinderen op oudere leeftijd en over hoe hun ouders deze ontwikkeling ervaren. Deze informatie is nochtans belangrijk om de vragen en bezorgdheden van ouders over de prognose van hun kind te kunnen beantwoorden en voor het opstellen van een gepast screeningsbeleid (10, 19). In de praktijk merkt men bovendien vaak een lost to follow-up op vlak van psychomotorische vaardigheden bij deze kinderen op 5-6- jarige leeftijd. Met het oog op het uitbreiden van de kennis omtrent mogelijke late-onset psychomotorische problematiek bij deze kinderen, lijkt het zinvol de ouders van kinderen die opgenomen werden in het CMV-register hierrond te bevragen. Omdat er geen geschikt instrument voorhanden leek voor het bevragen van deze populatie, werd een vragenlijst ontworpen die ingevuld kan worden door ouders van 5-jarige kinderen en die peilt naar de psychomotorische 13

20 vaardigheden van hun kind. Er werd vervolgens nagegaan of ouders van 5-jarige kinderen uit het gewoon basisonderwijs het invullen van dit instrument al dan niet als haalbaar beschouwen op vlak van tijdskost, of alle vragen een eenduidig antwoord toelieten en of ze al dan niet in de thuissituatie te beoordelen waren. Indien dit instrument bruikbaar zou blijken, kan dit in een volgende studie gebruikt worden om een duidelijker beeld te vormen over de evolutie van de psychomotore ontwikkeling van kinderen met een congenitale CMV-infectie. 14

21 HOOFDSTUK 2: METHODOLOGIE Het onderzoek kan opgesplitst worden in drie fasen: het opstellen, de evaluatie en het herwerken van de vragenlijst. 2.1 OPSTELLEN VRAGENLIJST VOOR OUDERS ROND PSYCHOMOTORISCHE VAARDIGHEDEN VAN HUN 5-JARIG KIND Literatuuronderzoek naar bestaande vragenlijsten Voor het opstellen van de vragenlijst rond psychomotorische vaardigheden van 5-jarige kinderen werd de literatuur rond de evaluatie van deze vaardigheden doorzocht. Er werd hiervoor gezocht in elektronische databanken. Daarnaast werden ook een aantal instrumenten bekomen via contact met therapeuten in de psychomotoriek en andere experten op het vlak van de ontwikkeling van het kind. Tot slot werd ook informatie ingewonnen uit handboeken over de motorische ontwikkeling van kinderen. Onderstaande reeds bestaande vragenlijsten die gebruikt kunnen worden door leerkrachten en/of ouders werden op die manier verzameld. Gevalideerde meetinstrumenten Movement Assessment Battery for Children (M-ABC) 2 Checklist (Henderson et al. 2007) The Developmental Coordination Disorder Questionnaire (DCDQ) (Wilson et al. 2000) Vragenlijst voor de Motorische Vaardigheden van Kleuters (VMVK) (Peersman et al., 2011) Beery VMI Stepping Stones Parent Checklist (Beery et al., 2004) Kleuters veilig oversteken Kleutervolgsysteem, herwerkte en genormeerde versie (SIG, 2005) Peabody Developmental Motor Scales, Second edition (PDMS 2), Guide to item administration (Folio & Fewell, 2003) Niet-gevalideerde beoordelingsinstrumenten Leidraad voor de taxatie van ontwikkelingsproblemen bij kleuters (VCLB/KULeuven, 2005) Kleuters met extra zorg Een werkboek vol handelingsplannen (Marc Boone, 2004) 15

22 Korte Observatie Ergotherapie Kleuters (KOEK), theorie, observatie en advies (van Hartingsveldt et al., 2006) Handboeken rond de motorische ontwikkeling van kinderen Psychomotoriek bij kinderen (M. Vallaey & G. Vandroemme, 1997) Introductie tot de psychomotoriek (J. Simons, 2004) Mijn kind is onhandig. Omgaan met visuomotorische problemen (W. Peerlings, 2007) Mijn kind heeft DCD (G. Dewitte & P. Calmeyn, 2007) Aanvullende informatie Studiedag Omgaan met psychomotorische problemen bij kleuters, CLB van het GO! (7/11/2011) Gesprek met kinesitherapeut W. Carton van het COS (8/12/2011) Studiedag OVSG Psychomotorische ontwikkeling van het kind, C. Samaey (30/3/2012) Gesprek met en observatie bij psychomotore therapeute K. Van Rie (13/9/2012) Observatie in Revalidatiecentrum Stappie, Oostende (25/9/2012) Formuleren van vragen Op basis van de literatuur en aan de hand van de hierboven beschreven werkinstrumenten werden vervolgens vragen geformuleerd, waarvan verwacht werd dat de gemiddelde ouder deze zou kunnen beantwoorden zonder de hulp van een persoon met professionele kennis over de motorische ontwikkeling van kinderen. De ontworpen vragenlijst werd onderverdeeld in 3 delen: 1) Voorgeschiedenis 2) Psychomotorische vaardigheden 3) Beleving/taakgedrag De vragen rond de psychomotore vaardigheden werden verder opgedeeld volgens de drie domeinen die we binnen de psychomotoriek kunnen onderscheiden, aansluitend bij de definitie: Psychomotoriek is gebaseerd op een holistische visie van de mens, visie die vertrekt van de eenheid tussen geest en lichaam. Het begrip integreert het cognitief, het emotioneel en het motorisch aspect alsook de capaciteit om te zijn en te ageren in een psychosociale context. (Europees Forum Psychomotoriek 1996) (1). Binnen de verschillende domeinen worden nog meer specifieke vaardigheidscategorieën onderscheiden (1, 2, 5). 16

23 A) Motorisch domein a. grove motoriek i. locomotorische vaardigheden ii. objectcontrole vaardigheden b. fijne motoriek i. handvaardigheid, coördinatie, lateralisatie ii. visuomotorische integratie iii. pengreep/schrijfmotoriek B) Motorisch-cognitief domein a. lichaamsschema: lichaamsplan, lichaamsbesef, lichaamsidee b. zelfredzaamheid c. auditieve/visuele waarneming C) Sociaal-affectief domein De afbeeldingen gebruikt in vraag 2.35 ( Mijn kind gebruikt een van volgende pengrepen: duid aan wat volgens u het beste bij uw kind past ), werden overgenomen uit Korte Observatie Ergotherapie Kleuters (KOEK) (van Hartingsveldt et al., 2006). De vragen geformuleerd in deel C werden gebaseerd op de M-ABC Checklist 2, deel C: nietmotorische factoren die de prestatie kunnen beïnvloeden en de handboeken Psychomotoriek bij kinderen (M. Vallaey & G. Vandroemme, 1997) en Introductie tot de psychomotoriek (J. Simons, 2004) Scoren van de motorische vaardigheden Binnen het deel grove motoriek werd een 4-puntenschaal gebruikt. De beschrijving van de scores werd overgenomen uit de Vragenlijst voor de Motorische Vaardigheden van Kleuters (Peersman et al., 2011): 1 = mijn kind kan de activiteit nog helemaal niet 2 = mijn kind kan de activiteit bijna uitvoeren of lukt er uitzonderlijk zelf eens in 3 = mijn kind kan de activiteit min of meer uitvoeren, het lukt soms, maar mislukt ook soms 4 = mijn kind kan de activiteit vlot uitvoeren, het lukt hem bijna altijd Het gebruik van een 4-puntenschaal heeft als grote voordeel boven een 5-puntenschaal dat de ouders niet steeds voor een neutrale middenpositie kunnen kiezen bij het beoordelen van hun kind. De voorkeur van sommige ouders voor deze middenpositie levert namelijk minder 17

24 bruikbare informatie op (W. Carton, persoonlijke communicatie, 8 december 2011, Gent). In het geval van een even schaal daarentegen zijn de ouders min of meer verplicht de prestatie van hun kind eerder naar de positieve dan wel naar de negatieve kant te beoordelen. Ook het beperken van het aantal keuzemogelijkheden draagt bij tot het onderscheid tussen een goede en een slechte score. Binnen het deel fijne motoriek en motorisch-cognitief domein werd de mogelijkheid geboden te kiezen tussen ja en neen. Wanneer ouders twijfelden, konden zij ook? aanduiden. De beoordelingscriteria werden als volgt omschreven: ja = mijn kind slaagt in de meerderheid van de gevallen in de activiteit neen = mijn kind kan niet of slechts uitzonderlijk de activiteit vlot uitvoeren? = ik denk van wel, maar we hebben dit nog nooit geprobeerd Voor de beoordeling van de items van het sociaal-affectief domein en beleving/taakgedrag, werd gevraagd te antwoorden met ja of neen. Hier werd ook open ruimte voorzien onder de vragen waar de ouders hun opmerkingen kwijt konden of hun antwoorden konden verduidelijken indien gewenst. Zo kwam de vragenlijst die u kunt raadplegen in bijlage 1 tot stand. Aan de informatiebrief voor de ouders, die u terugvindt in bijlage 2, werden bijkomende instructies rond het correct invullen van de vragenlijst toegevoegd. 2.2 EVALUATIE VAN DE VRAGENLIJST Naast de vragenlijst rond de psychomotorische vaardigheden van 5-jarige kleuters werd ook een begeleidend evaluatieformulier opgesteld dat peilde naar de bruikbaarheid van de voorgelegde vragenlijst. Dit evaluatieformulier bestond uit 8 vragen. Er werd onder meer gevraagd naar: de tijd die het kostte om de vragenlijst in te vullen en het oordeel over de tijdskost, het algemeen oordeel van de ouders over het gebruiksgemak van de vragenlijst, hun mening over de scoremogelijkheden, vragen omtrent de formulering van de vragenlijstitems. Dit evaluatieformulier kunt u terugvinden in bijlage 3. 18

25 De vragenlijst en het evaluatieformulier werden voorgelegd aan het Ethisch Comité van het UZGent. De goedkeuring voor de studie werd verkregen op 8/12/2012 (zie bijlage 4). Voor de beoordeling van de bruikbaarheid van de vragenlijst, werd beroep gedaan op de medewerking van 12 scholen van het gewoon basisonderwijs uit de provincies Oost- en West- Vlaanderen. Via deze scholen werden de informatiebrief en de vragenlijsten voor de ouders meegegeven aan 290 kinderen uit de derde kleuterklas. Om de tijd nodig om deel te nemen aan het onderzoek niet te lang te maken en om anonieme deelname mogelijk te maken, werd ervoor geopteerd niet het standaard informed consent te gebruiken. In het begeleidend schrijven werd meegedeeld dat deelname aan het onderzoek vrijblijvend was en er geen persoonlijk voordeel aan verbonden was. Het invullen van de vragenlijst werd beschouwd als een akkoord voor deelname. Wanneer de ouders afzagen van deelname aan het onderzoek, werd hun gevraagd de vragenlijsten in de gesloten omslag terug mee te geven met hun kind en hun reden van afzien aan ons mee te delen. Volgende mogelijkheden werden als optie gegeven: Ik wens niet deel te nemen aan dit onderzoek: wegens tijdsgebrek het onderwerp interesseert mij niet ik vind de vragenlijst te moeilijk ik ben bang dat het onderzoek gevolgen zal hebben voor mijn kind op school Andere: De bundels die met de kleuters terug meegegeven werden naar school, werden verzameld door de leerkracht. Na een drietal weken werden de vragenlijsten opnieuw opgehaald. Een aantal vragenlijsten werden echter nog na het verstrijken van de voorziene periode voor het invullen ingediend. Deze bundels werden alsnog aan ons terugbezorgd. 2.3 HERWERKEN VAN DE VRAGENLIJST De eerste versie van de vragenlijst rond de psychomotorische ontwikkeling van 5-jarige kleuters werd tenslotte herwerkt op basis van de feedback van de ouders. Daarnaast werden ook een aantal vragen verwijderd rekening houdend met de scores van de kinderen en de antwoorden van de ouders op de items in de vragenlijst. Tot slot werden ook enkele aanpassingen doorgevoerd op basis van bijkomende literatuur. Een aantal instructies uit de informatiebrief voor de ouders werden opgenomen in de vragenlijst. De opmaak van de vragenlijst werd tenslotte ook beter op punt gesteld. Het resultaat vindt u terug in bijlage 5. 19

26 HOOFDSTUK 3: ONDERZOEKSRESULTATEN 3.1 EPIDEMIOLOGISCHE GEGEVENS In het totaal werden 139 vragenlijsten aan ons terugbezorgd. Hiervan waren er 114 bruikbaar voor verwerking. 290 vragenlijsten uitgedeeld 12 Vlaamse scholen 47,9% (n=139) vragenlijsten terugbezorgd 39,3% (n = 114) verwerkt 7,6% (n = 22) weigering tot deelname 3 vragenlijsten verworpen (ontbrekend evaluatieformulier) Reden van weigering: - tijdsgebrek (n=17) - geen interesse (n=5) - te moeilijk (n=1) - andere (n=2): kind te jong, privacy Figuur 1: Flow diagram van het rekruteringsproces De vragenlijsten werden ingevuld voor 51 jongens en 63 meisjes, met een gemiddelde leeftijd van 5;07 jaar (range 5;01 jaar 6;11 jaar). Onder de kinderen waren er 3 kinderen die de derde kleuterklas voor de tweede maal doorliepen. De vragenlijst werd voornamelijk door de moeder (n = 91) van het kind ingevuld, 14 keer gebeurde dit enkel door de vader van het kind en in 9 gevallen vulden beide ouders de vragenlijst in samenspraak in. Het invullen gebeurde in alle gevallen zelfstandig zonder de hulp van buitenstaanders, met uitzondering van één moeder die hiervoor hulp kreeg van een OCMW-medewerker omdat zij Franstalig is. Onder de deelnemende ouders waren er 4 die met hun kind Frans spreken. In twee gevallen werd de vragenlijst door een Nederlandstalige moeder ingevuld, maar werd opgemerkt dat de vader anderstalig is. 20

27 3.2 ALGEMEEN OORDEEL OVER DE VRAGENLIJST Er werd aan de ouders gevraagd wat hun algemeen oordeel over de vragenlijst was. De antwoorden op deze vraag worden weergegeven in tabel 1. Tabel 1: Algemeen oordeel over de vragenlijst. Ik vond de vragenlijst vrij gemakkelijk in te vullen. 85,1% (n = 97) Ik moest naar mijn mening nogal vaak een proefje uitvoeren met mijn kind of de hulp van andere personen inroepen om de vragenlijst in te vullen. De vragen stemmen niet overeen met wat thuis te beoordelen is, ik vond de vragenlijst eerder moeilijk om in te vullen. 10,5% (n = 12) 1,8% (n = 2) Gemakkelijk + vaak een proefje/hulp van andere personen nodig 1,8% (n = 2) Geen antwoord 0,9% (n = 1) Uit rapportering in de vragenlijst zelf bleek dat vaak een proefje gedaan werd om na te gaan of het kind de vaardigheid al beheerste. Binnen het onderdeel grove motoriek was dit voornamelijk nodig voor: - stelling 2.8: Mijn kind kan ongeveer 10 keer na elkaar ononderbroken op één been springen. Hij kan dit zowel ter plaatse als terwijl hij vooruitspringt. - stelling 2.9: Mijn kind kan met gesloten ogen gedurende meer dan 5 seconden op 1 been blijven staan. Hij kan dit zowel met het linker- als met het rechterbeen. - stelling 2.10: Mijn kind kan op een rechte lijn meer dan 5 stapjes vooruit zetten, met telkens de hiel van de voet die hij neerzet tegen de tenen van zijn andere voet, zonder het evenwicht te verliezen. Voor het scoren van de fijne motoriek en de motorisch-cognitieve vaardigheden gaven ouders minder aan een proefje gedaan te hebben. Binnen het motorisch-cognitief domein werd bij 4 stellingen in meer dan 5% van de gevallen geantwoord met ik denk het wel, maar we hebben dit nog nooit geprobeerd. - stelling 2.30: Mijn kind tekent een schuin kruis X met 2 vloeiende lijnen. (n = 7; 1ontbrekend antwoord) - stelling 2.33: De niet-tekenende hand wordt gebruikt om het blad vast te houden zodat dit niet verschuift. (n = 6) 21

28 - stelling 2.46: Mijn kind kan bij een afbeelding van een voorwerp zeggen of het de achterkant, onderzijde, zijkant is. (n = 13; 2 ontbrekende antwoorden) - stelling 2.47: Mijn kind weet dat een voorwerp veraf kleiner lijkt dan dichtbij. (n = 17; 5 ontbrekende antwoorden) Bij 2 stellingen was dit eveneens het geval als ook de ontbrekende antwoorden in rekening gebracht worden: - stelling 2.27: Mijn kind kan figuren zoals een ster, een driehoek, een kruis nauwkeurig natekenen van een voorbeeldtekening. (n = 5; 1 ontbrekend antwoord) - stelling 2.43: Mijn kind kan zich zelfstandig wassen in bad (behalve de rug, nek en oren). (n = 5; 1 ontbrekend antwoord) 3.3 INVULTIJD De ouders werden op voorhand verzocht om de tijd die nodig was voor het invullen van de vragenlijst bij te houden. Er werd gevraagd hierbij de tijd die nodig was om eventueel een kleine opdracht uit te voeren met hun kind mee in rekening te brengen. In tabel 2 vindt u de gerapporteerde tijd in relatie tot het oordeel over de lengte van de vragenlijst terug. Tabel 2: Mening van de ouders over de tijd die zij nodig hadden om de vragenlijst in te vullen. afnameduur (minuten) Te lang, n (%) Niet te lang, n (%) Totaal < 10 0 (0) 7 (6,1) 7 (6,1) (10,5) 32 (28,1) 44 (38,6) (7,9) 32 (28,1) 41 (36) (6,1) 8 (7) 15 (13,2) > 40 2 (1,8) 2 (1,8) 4 (3,5) Totaal 30 (26,3) 81 (71,1) 111 (97,4) In drie vragenlijsten was het niet mogelijk het antwoord op deze twee vragen met elkaar te correleren. Twee maal werd enkel een antwoord gegeven op vraag 1 van het evaluatieformulier, maar niet op vraag 2. In het eerste geval spendeerde een moeder tussen de minuten en een vader 44 minuten aan het invullen van de vragenlijst, maar zij gaven niet aan of zij dit te lang vonden of niet. In het tweede geval gaf een ouder aan dat zij de tijd 22

29 die het kostte om de vragenlijst in te vullen niet te lang vond, maar zij gaf geen antwoord op de vraag hoeveel minuten zij hiervoor nodig had. Binnen de categorie van ouders die meer dan 40 minuten nodig hadden om de vragenlijst te vervolledigen, was de maximale tijd die een van de moeders besteedde, 80 minuten. De benodigde tijd voor de andere ouders was twee maal 60 minuten en twee maal ongeveer 45 minuten. Bij de opmerkingen op het evaluatieformulier werd door een tiental ouders nogmaals expliciet aangegeven dat het invullen van de vragenlijst veel tijd gekost had en dat zij vreesden dat dit vele ouders zou afschrikken. 3.4 SCORECRITERIA Het merendeel van de ouders vond dat er voldoende scorecriteria waren en dat de beschrijving ervan duidelijk was. Dit wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 3: Oordeel over de scorecriteria Duidelijkheid scorecriteria duidelijk onduidelijk geen antwoord Aantal scorecriteria teveel voldoende te weinig geen antwoord 76,3% (n = 87) 4,4% (n = 5) 19,3% (n = 22) 0% (n = 0) 86,8% (n = 99) 5,3% (n = 6) 7,9% (n = 9) Verschillende ouders vermeldden in de evaluatie en ook op de vragenlijst zelf dat de scorecriteria bij vraag 2.26 ( Mijn kind laat vaak voorwerpen vallen. ) en vraag 2.38 ( Mijn kind beweegt volgens mij eerder onzeker, stuntelig en stroef en is vaak opvallend traag in vergelijking met leeftijdsgenootjes. ) verwarring met zich meebrachten. Het antwoord ja komt bij de andere vragen in de categorie fijne motoriek en motorisch-cognitief steeds overeen met een positief antwoord of met het succesvol uitvoeren van een activiteit. Bij deze vragen daarentegen bleek een negatief antwoord overeen te komen met een positief resultaat. Daarnaast werd ook opgemerkt dat de omschrijving van de scorecriteria bij deze vragen 23

30 minder van toepassing is, omdat de stelling niet echt een activiteit omschrijft. Ouders vonden dit verwarrend. Meermaals werd ook aangegeven dat de keuze ja/neen soms onvoldoende was bij deel 2C sociaal-affectief domein en deel 3 beleving/taakgedrag. Een aantal ouders stelden voor de optie soms of af en toe toe te voegen. Eén van de ouders stelde voor bij onderdeel 2C sociaal-affectief een vierpuntenschaal ( ja/eerder wel/eerder niet/neen ) te gebruiken. In de gele vragenlijst hebben verschillende ouders de antwoordcategorieën op eigen initiatief aangepast. Zij duidden vaak zowel ja als neen aan of schreven soms bij het antwoord. Er werd tenslotte ook opgemerkt op het evaluatieformulier dat de formulering van de antwoordcategorieën binnen het onderdeel grove motoriek niet voor alle vragen opgaat. Het is bijvoorbeeld niet volledig correct om aan vraag 2.1 ( Mijn kind rent op dezelfde manier als de meeste leeftijdsgenootjes. Hij maakt hierbij geen onnodige bijbewegingen met het hoofd, de armen of de benen. ) score 1 toe te kennen of dus mijn kind kan de activiteit helemaal niet. De persoon in kwestie suggereerde de woorden mijn kind kan de activiteit weg te laten en de omschrijving van de scores te beperken tot helemaal niet, bijna, enzovoort. 3.5 FORMULERING EN BEOORDEELBAARHEID VAN DE VRAGEN Meerdere vragen riepen bij de ouders twijfel op. Dit bleek enerzijds uit de opmerkingen en suggesties op het evaluatieformulier. Anderzijds kwamen ook meerdere onduidelijkheden naar voor bij verwerking van de antwoorden op de vragenlijst. De opmerkingen en suggesties van de ouders zullen hieronder per domein en per vraag besproken worden Evaluatie door de ouders Deel 1: Voorgeschiedenis Vraag 1.4 Heeft uw kind in het verleden ooit een ernstige ziekte doorgemaakt? Zo ja, welke ziekte? Twee ouders vroegen duidelijker te specifiëren of een voorbeeld te geven van wat precies onder de noemer ernstige ziekte valt. Vraag 1.6 Heeft uw kind problemen met het zicht? Zo ja, werd dit ooit verder onderzocht door een oogarts? en vraag 1.7 Hoort uw kind minder goed? Zo ja, werd dit ooit verder onderzocht door een neus-keel-oor arts? Eén van de ouders stelde voor om bij vraag 1.6 plaats te voorzien om te noteren wat het resultaat van het onderzoek door de oogarts was. Twee andere ouders gaven ook aan dat er op 24

31 het ogenblik van de bevraging geen gehoorsprobleem meer was, maar dat dit probleem in het verleden wel bestond en ondertussen behandeld werd door een NKO-arts. Eén van deze ouders gaf de suggestie de vraag op te splitsen door te peilen naar het verleden enerzijds en het heden anderzijds. Ook in de vragenlijst zelf werd het antwoord soms aangevuld met een verduidelijking zoals draagt een bril, diabolo s. Vraag 1.8 Maakt u zich soms zorgen over de ontwikkeling van uw kind? Zo ja, over welk ontwikkelingsaspect maakt u zich zorgen? Volgens één van de ouders is het moeilijk een antwoord te geven op deze vraag omdat elke ouder zich wel zorgen maakt over de ontwikkeling van zijn kind want als ouder wil men steeds het beste voor zijn kind. Deel 2: Vragenlijst psychomotorische vaardigheden Stelling 2.1 Mijn kind rent op dezelfde manier als de meeste leeftijdsgenootjes. Hij maakt hierbij geen onnodige bijbewegingen met het hoofd, de armen of de benen. en stelling 2.2 Mijn kind loopt ongeveer aan dezelfde snelheid als zijn leeftijdsgenootjes en kan op tijd stoppen wanneer dat gevraagd wordt of wanneer hij een hindernis tegenkomt. Bij beide vragen merkten telkens twee moeders op dat ze nog geen kans gehad hebben om dit te vergelijken met andere kinderen. Zij vonden deze vraag bijgevolg moeilijk te beoordelen in de thuissituatie. Stelling 2.7: Mijn kind springt met beide voeten samen en houdt eveneens zijn beide voeten bij elkaar wanneer hij landt op de grond. Zonder aanloop springt hij ongeveer een halve meter ver of ter plaatse tot op kniehoogte. Eén ouder merkte op dat deze vraag twee verschillende vragen omvat. Stelling 2.25: Mijn kind kleurt bijna volledig binnen de lijntjes, hij kleurt minder dan 4 keer duidelijk buiten de lijntjes. Er blijft minder dan een vierde van de tekening binnen de lijnen wit, dus de afbeelding is voor meer dan drie vierden ingekleurd. Eén persoon vond deze vraag te lang. Stelling 2.35 Mijn kind gebruikt een van volgende pengrepen (let hierbij goed op alle vingers): duid aan wat volgens u het beste bij uw kind past. Drie ouders merkten op dat zij het onderscheid tussen de tekeningen onvoldoende duidelijk vonden. Drie personen lieten de vraag blanco drie andere personen duidden twee afbeeldingen aan. Twee maal werd op de vragenlijst zelf ook aangegeven dat de aangeduide pengreep het best op die van hun kind leek, maar dat het kind wel linkshandig was. Tot slot werd ook 25

32 opgemerkt dat de opsplitsing in a) en b) bij de vraag tot verwarring leidde omtrent wat nu precies de vraag was. Stelling zelfredzaamheid Bij elk van de stellingen die verwijzen naar de zelfredzaamheid van het kind werden de vragen af en toe verduidelijkt binnen de vragenlijst zelf. Eén van de ouders suggereerde ook dat het bij deze vragen interessant zou zijn extra ruimte te voorzien voor motivering van de score. Het volgende werd onder meer opgemerkt door de ouders: - sluitingen blijken vaak nog problemen te geven voor de kinderen en dit is ook afhankelijk van het soort sluitingen (5 vermeldingen) - de poep afvegen is voor verschillende kinderen nog moeilijk, plassen lukt wel zelfstandig (3 vermeldingen) - de kinderen kunnen over het algemeen wel zelfstandig eten, maar soms wordt nog wel wat gemorst (3 vermeldingen) Stelling 2.47 Mijn kind weet dat een voorwerp veraf kleiner lijkt dan dichtbij. Er werd door één persoon aangegeven dat hij zich afvraagt hoe je dit kan testen. Stelling 2.49 Mijn kind kan een versje van een 12-tal regels opzeggen. Eén van de ouders stelde voor een versje te vervangen door de nieuwjaarsbrief. Een versje is een te vage omschrijving, vond deze moeder. Ook in de vragenlijst zelf verduidelijkten twee ouders dat zij dit oordeel velden op basis van de nieuwjaarsbrief. Een andere ouder merkte op: vooral meezingen met liedjes. Stelling 2.52 Mijn kind is verlegen. Een ouder merkte op: Elk kind is toch wel een keertje verlegen in een nieuwe omgeving. In de vragenlijst zelf werd de stelling ook verschillende keren aangevuld met afwijkende antwoorden zoals soms en een beetje. Binnen het sociaal-affectief domein werd op deze stelling het meest een bevestigend antwoord gegeven (n = 36). Stelling 2.56 Mijn kind is vaak zenuwachtig en ongeduldig. Bij deze stelling werd een paar keer aangegeven dat het kind ofwel vaak zenuwachtig maar niet ongeduldig, ofwel vaak ongeduldig maar niet zenuwachtig overkomt. 26

33 Deel 3: Beleving/taakgedrag Vraag 3.5 Aandacht: Kan uw kind zich slechts gedurende een korte tijdspanne bezighouden met een spel/taak zonder daarbij onmiddellijk afgeleid te worden door wat er om zich heen gebeurt en telkens aangespoord te moeten worden om zijn werk verder te zetten? Een vijftal ouders merkten op dat de vraagstelling te lang en te complex was. De vraag kan bovendien verkeerd geïnterpreteerd worden. Zij gaven een aantal suggesties ter verbetering. Vraag 3.10 Motivatie: Raakt uw kind snel gefrustreerd wanneer iets niet meteen lukt en geeft hij het dan snel op? Eén ouder vond dit een te uitgebreide vraag. Een andere ouder was van mening dat frustratie en opgeven niet steeds samen voorkomen en dat de vraag daarom niet eenduidig beantwoord kan worden. Ook in de vragenlijst werd tot drie maal toe een afzonderlijk antwoord voor de twee onderdelen van de vraag gegeven. Vraag 3.11 Zelfstandigheid: Vraagt uw kind vaak uw hulp of die van anderen wanneer hij taken moet uitvoeren? Eén van de ouders vroeg de inhoud van het woord taken in deze zin te specifiëren: wordt er verwezen naar hulp in het huishouden of eerder naar hulp bij schooltaken. Vraag 3.12 Nauwkeurigheid: Hecht uw kind er maar weinig belang aan om nauwkeurig en zorgvuldig te werk te gaan bij taakjes die hij krijgt? Volgens één van de ouders zou het beter zijn deze vraag op een positieve manier te stellen, m.a.w. Hecht uw kind veel belang aan. Vraag :gedragsfactoren De vetgedrukte woorden in de vragen zouden te suggestief of teveel richtinggevend zijn voor het antwoord. Er werden ook aan aantal suggesties gedaan om de vragen zonder negaties te stellen bv. Kan uw kind een bewegingstaak niet lang volhouden?. Eén moeder vond ook dat de vragen uit dit deel een te negatieve ondertoon hebben. Ze stelde voor deze omgekeerd te bevragen. Een andere ouder drukte haar twijfel bij één van de vragen als volgt uit: X is zeer leergierig en wil soms al moeilijke oefeningen of puzzels maken, maar overschat ze daarom het eigen kunnen?! 27

34 3.5.2 Analyse van de antwoorden op de vragenlijst Voor volgende vragen werd vastgesteld dat meer dan 15% van de kinderen een negatieve score (onderdeel grove motoriek, score 1 of 2) kregen: - Stelling 2.12 Mijn kind kan fietsen zonder steunwieltjes (n = 32, 28,1%) - Stelling 2.19 Mijn kind vangt een toegeworpen tennisbal met beide handen. Hij houdt zijn armen hierbij gebogen en vangt de bal met de handen alleen, en dus niet door deze tegen de borstkas te drukken. (n = 28, 24,6%) - Stelling 2.20 Mijn kind dribbelt een bal minstens 3 keer met één hand. (n=26, 22,8%) Binnen het onderdeel fijne motoriek en motorisch-cognitief werd dit bij geen enkele vraag in meer dan 15% van de gevallen een negatieve score toegekend (score neen ). Er werd door 90 ouders een antwoord gegeven op de vraag of het fietsen zonder steunwieltjes al dan niet thuis reeds geoefend werd met het kind. In de meerderheid van deze gezinnen (n= 78/90) was dit het geval. Bij de kinderen waarmee het fietsen nog niet geoefend werd (n= 12/90), lag de score op dit item lager. Een van de ouders gaf aan dat zij dit nog niet hadden kunnen oefenen omdat het op dat ogenblik nog winter was. Haar kind beheerste de vaardigheid daarom nog niet voldoende. Een andere moeder stelde de vraag hoe je een oordeel kan vellen op basis van de vraag of dit al dan niet reeds geoefend werd, als er mogelijk kinderen zijn die hiermee nog maar recent gestart zijn. Op vraag 3.17 ( Merkte u gedurende de laatste 6 maanden veranderingen op in de bewegingsvaardigheden van uw kind? ) kwamen volgende antwoorden onder meer aan bod: - niet speciaals, behalve de verwachte evoluties (lopen, tekenen, schrijven) ; niet speciaal, wel een goede vooruitgang, - verbetering ; enkel positief, - fijne motoriek beter ; sterke vooruitgang in motorische fijnvaardigheden, - ja door watergewenning en daarna zwemles te volgen ; ja, sinds hij meetraint in de voetbalclub is zijn lichaamscoördinatie en balcoördinatie er op vooruitgegaan - 28

35 3.6 WEERSPIEGELING VAN DE MOTORISCHE VAARDIGHEDEN VAN HET KIND 87,7% (100/114) van de ondervraagde ouders gaven een positief antwoord op de vraag Geven de vragen volgens u een goede weerspiegeling van de bewegingsvaardigheden van uw kind? Drie ouders vonden dat dit niet opging voor hun kind. De vraag bleef onbeantwoord in 11 vragenlijsten. Hieronder was er één moeder die aangaf dat haar zoontje niet te vergelijken is met een normaal kind. Het jongentje in kwestie had een gezichtsstoornis waardoor de motorische ontwikkeling volgens zijn moeder niet te vergelijken is met deze van een doorsnee 5-jarige kleuter. Eén van de ouders die de vragenlijst geen goede weerspiegeling vond, was van mening dat het niveau van de vragen niet passend is voor 5-jarige kinderen. Zij argumenteerde als volgt: Ik vond de vragen niet altijd voor een 5-jarige, bijvoorbeeld rijdt ze al met steunwieltjes, puzzel 25 stukjes, of is mijn dochter te fel voor haar leeftijd? Ze maakt al puzzels van meer dan 100 stukken, reed al zonder steunwieltjes op 2 jaar 11 maand Ik weet dat dat vroeg is hoor. Ook in een aantal vragenlijsten werd voor sommige kinderen vermeld dat zij de vaardigheden al langere tijd beheersen of al beter presteren dan het niveau waarnaar gepeild wordt in de vragenlijst. Een andere ouder stelde voor een aantal taken die peilen naar de beweeglijkheid per lichaamsdeel, toe te voegen. Ze stelde voor om bijvoorbeeld na te vragen of de kinderen goed met hun hoofd kunnen draaien om eventueel lokale bewegingsbeperkingen op te sporen. Iemand stelde ook voor een vraag toe te voegen over de stand van de beentjes of de positie van de voetjes van het kind. Er werd ook geopperd dat de stellingen in het sociaal-affectieve domein moeilijk te beoordelen zijn, omdat deze gedragskenmerken sterk afhankelijk zijn van de gemoedstoestand van het kind, het moment van de dag, de opdracht, enzovoort. Deze variatie maakt het moeilijk voor ouders om een algemeen beeld van hun kind te geven. Daarnaast spelen omgevingsfactoren, zoals een sportieve oudere zus, ook een heel belangrijke rol, signaleerde deze persoon. Daarom zijn vraag 3.5 tot 3.15 heel moeilijk te veralgemenen. Tenslotte was er een moeder die ook vond dat de vragen weinig relevant zijn in het geval van kleuters. Zij gaf als voorbeeld dat het nog heel normaal is dat kleuters vrij impulsief zijn en vaak aan iets nieuws willen beginnen zonder het eerst te vragen. Deze vragen lijken haar dan ook eerder van toepassing op 8 à 9 jarige kinderen. 29

36 3.7 BEOORDEELBAARHEID VOOR NIET-PROFESSIONELEN OP HET VLAK VAN MOTORISCHE VAARDIGHEDEN Het merendeel van de ouders vond dat er geen vragen waren die moeilijk te beoordelen waren als ouder, niet-professioneel. Er werd door een moeder opgemerkt dat sommige ouders wel meer gespecialiseerd zijn wat betreft de motorische ontwikkeling van kinderen. Dit bleek ook uit de analyse van de antwoorden op de vragenlijst, er waren o.a. (sport)leerkrachten, ergotherapeuten, logopedisten, (CLB-)artsen, enzovoort. Eén van de ouders gaf aan dat zij dacht dat deze vragenlijst een volledig ander beeld zou kunnen geven indien deze door de leerkracht van het kind zou ingevuld worden. Ouders kunnen bepaalde vaardigheden maar zien wanneer het kind zin heeft om bepaalde activiteiten te doen, merkte zij op. 30

37 HOOFDSTUK 4: DISCUSSIE EN CONCLUSIE 4.1 BESPREKING VAN DE RESULTATEN Bespreking van de epidemiologische gegevens Response rate De response rate van deze studie was 47,9%. Dit komt overeen met 114 ouders die de vragenlijst invulden. 7,6% van de vragenlijsten werd daarenboven terugbezorgd met de vermelding niet te wensen deelnemen aan de studie. Daarnaast werden nog 3 vragenlijsten verworpen omwille van het ontbreken van een ingevuld evaluatieformulier. Voor de European Multicenter Study on Congenital Toxoplasmosis (EMSCOT) werd een vragenlijst ontworpen, gebaseerd op verschillende gevalideerde instrumenten die peilen naar het ontwikkelingsniveau van 3-jarige kinderen binnen diverse ontwikkelingsdomeinen. Deze vragenlijst werd vervolgens in een pilotstudie bij 115 proefpersonen getest alvorens deze aan de ouders van een groep kinderen met toxoplasmose voor te leggen (28). Dit aantal proefpersonen is vergelijkbaar met het aantal in onze studie. Voor het beoordelen van de response rate van deze studie kan verwezen worden naar de response rate gevonden in een Noorweegse nationale studie naar het ontwikkelingsniveau van een groep kinderen aan de hand van de Ages and Stages Questionnaire (ASQ). Voor het onderzoek werd de ASQ opgestuurd naar moeders die, uitgaande van de geboortedatum van hun kind, at random werden geselecteerd uit het bevolkingsregister. Naarmate het kind ouder was, viel een dalende trend op te merken in de response rate. 76% van de moeders van een kind uit de leeftijdscategorie van 8 maand stuurde de vragenlijst ingevuld terug. Voor de kinderen van 60 maanden werd slechts 32% van de vragenlijsten terugbezorgd. Deze dalende trend volgens de leeftijd vond Janson ook terug in andere studies waarover hij rapporteert. Eén van de verklaringen voor de daling met toenemende leeftijd was dat de complexiteit van de vragen met de leeftijd toenam. Dit was het gevolg van de grotere complexiteit van de te verwerven vaardigheden. Het zorgde er onrechtstreeks ook voor dat de lengte van de vragenlijst toenam. Een tweede verklaring was dat moeders voornamelijk gedurende de eerste levensjaren geïnteresseerd zijn in de normatieve ontwikkeling van de vaardigheden van hun kind, maar dat de interesse nadien afneemt (32). 31

38 De non-respons in deze studie kan verschillende verklaringen hebben. Een eerste en meest waarschijnlijke verklaring is dat de tijdsinvestering om de vragenlijst in te vullen te lang zou zijn. We merken hierbij op dat als reden van afzien van deelname tijdsgebrek het meest vermeld werd. Bovendien werd de vragenlijst voorgelegd aan ouders van kinderen waarbij over het algemeen geen ontwikkelingsproblemen vermoed werden. Slechts een klein deel van de bevraagde ouders gaf aan zich zorgen te maken over de ontwikkeling van hun kind. Dit verklaart mogelijks waarom ook enkele ouders kozen voor het antwoord het onderwerp interesseert mij niet op de vraag waarom de persoon in kwestie niet wenste deel te nemen. Ouders die zich zorgen maken over de ontwikkeling van hun kind zullen misschien sneller geneigd zijn deze vragenlijst in te vullen, omdat zij op die manier voor zichzelf kunnen toetsen of hun zorgen al dan niet bevestigd worden door een dergelijke vragenlijst. De response rate bleek ook in de EMSCOT-studie hoger bij ouders van geïnfecteerde kinderen dan van niet-geïnfecteerde kinderen. Waarschijnlijk omdat de studie dichter aansloot bij de interesse van de eerste groep ouders (19, 28). Het is ook mogelijk dat net de personen die het moeilijk vinden om deze vragenlijst zelfstandig in te vullen, om welke reden dan ook, besluiten niet deel te nemen aan dit onderzoek. Ook een te hoge moeilijkheidsgraad is met andere woorden een plausibele verklaring voor de gevonden response rate. Dit kan dan eveneens een vertekend beeld geven van het algemeen oordeel van de ouders over de vragenlijst. In de informatiebrief die aan de ouders gericht werd, werd aangegeven dat zij geen direct voordeel zouden hebben bij het invullen van de vragenlijst en dat het doel van de studie enkel was de bruikbaarheid van de vragenlijst na te gaan. Een aantal ouders gaf desondanks op het evaluatieformulier aan graag feedback te krijgen in verband met de resultaten van de vragenlijst. Mocht het invullen van de vragenlijst tot persoonlijke feedback leiden, zouden misschien meer ouders bereid zijn om deel te nemen. In een studie naar de motivatie van ouders die toestaan dat hun kind zou deelnemen aan klinisch onderzoek, werd ook direct voordeel voor het kind als één van de belangrijkste factoren beschouwd (33). De tijdsspanne voor het terugbezorgen van de vragenlijst in deze studie was eveneens beperkt. Er werd aan de ouders gevraagd om de vragenlijst binnen de twee weken te vervolledigen en aan ons terug te bezorgen. Er was één van de ouders die opmerkte dat het niet zo evident was om deze brief nog s avonds na het werk in te vullen. Bij het gebruik van deze vragenlijst voor 32

39 het screenen van kinderen uit het CMV-register, kan meer tijd voorzien worden om de vragenlijst in te vullen. Daarnaast merken we ook op dat de communicatie met de ouders via de school van de kinderen verliep. Een meer persoonlijke benadering door bijvoorbeeld het telefonisch rekruteren van proefpersonen geeft de mogelijkheid om bijkomende informatie over het onderzoek te geven en mogelijke vragen van de deelnemers te beantwoorden indien gewenst. Dit zou hoogstwaarschijnlijk de response rate nog doen toenemen. Dit wordt geïllustreerd in een onderzoek van Rydz et al. naar de bruikbaarheid van de Ages and Stages Questionnaire (ASQ) en de Child Development Inventory (CDI) binnen een eerstelijns pediatrische context. Hierbij werd via de telefoon contact opgenomen met mogelijke proefpersonen. Deze persoonlijke benadering leidde tot een hoog aantal deelnemende ouders (ASQ:81%, CDI: 75%) (13). Er moet wel opgemerkt worden dat de gemiddelde leeftijd van de bestudeerde kinderen in de studie van Rydz et al. 18 maanden was en de ouders feedback kregen over de resultaten, wat zoals eerder aangehaald ook een rol gespeeld kan hebben in de beslissing om al dan niet deel te nemen aan de studie (32). Een andere mogelijke verklaring is dat de brief gewoon verloren gegaan is of dat de ouders er niet tijdig meer aan gedacht hebben deze ingevuld terug mee te geven met hun kind. Eén van de bundels werd bijvoorbeeld pas zes weken na ontvangst ervan aan de leerkracht terugbezorgd. Er werd bovendien geen herinnering om de vragenlijst alsnog in te vullen en ook geen tweede kopij van de vragenlijst, zoals vaak in onderzoek met vragenlijsten gebeurt, met de kinderen meegegeven (28, 32). Dit zou kunnen verklaren waarom de meerderheid van de uitgedeelde bundels ook niet blanco aan ons terugbezorgd werden ondanks de vraag in de informatiebrief om ook bij het afzien van deelname de bundel terug met het kind mee te geven naar school. Tenslotte is het ook mogelijk dat mensen gewoon niet geïnteresseerd zijn in het deelnemen aan onderzoek Zelfstandig invullen Voor dit onderzoek werd gevraagd de vragenlijst in de mate van het mogelijke zelfstandig in te vullen, om een idee te krijgen over de mate waarin de vragen twijfel opriepen bij de ouders. Er wordt namelijk nagestreefd de vragen op zodanige manier te formuleren dat ouders deze zoveel mogelijk zonder hulp van derden zouden kunnen invullen. Bijna alle ouders vulden de 33

40 vragenlijst zelfstandig in en slechts 2 ouders gaven aan dit moeilijk te vinden. Wanneer de vragenlijst in de toekomst echter gebruikt zou worden in een volgend onderzoek, kan uiteraard wel hulp van derden ingeroepen worden indien de ouders dit wensen. We verwijzen hiervoor ook naar de M-ABC 2 Checklist (2007), waar dit in de instructies ook vermeld wordt: Is informatie over een item niet bekend, dan moet geprobeerd worden om door observatie of met informatie van anderen (leerkrachten of ouders) deze informatie toch zo goed mogelijk in te schatten Algemeen oordeel over de vragenlijst De vragenlijsten werden door het merendeel van de ouders (n = 97) als gemakkelijk in te vullen beoordeeld. Een klein, doch niet te verwaarlozen, aantal (n = 12) vond dat er wel vrij veel proefjes uitgevoerd moesten worden. Er kan toch besloten worden dat ouders het geen groot probleem vonden om een aantal zaken thuis te testen aangezien hun positief oordeel over de vragenlijst overwoog bij hun antwoordkeuze. De deelnemende gezinnen werden gecontacteerd via 12 scholen die op een nietgerandomiseerd manier geselecteerd werden. Het is mogelijk dat dit een bias geeft in de resultaten. De deelnemende scholen zijn voornamelijk gelokaliseerd in kleinere gemeenten of deelgemeenten waar weinig kansarme kinderen school lopen. Bij navraag bleken in de meeste scholen ook geen allochtone kinderen in de derde kleuterklas te zitten. Uit de vraag naar het beroep van de ouders die deelnamen kon vastgesteld worden dat zij een grote diversiteit aan opleidingsniveaus hadden. Een aantal ouders haalde in de evaluatie aan dat zij het idee hadden dat deze vragenlijst voor hen persoonlijk gemakkelijk in te vullen was omdat zij de evolutie van hun kind goed opvolgden. Maar zij meenden dat dit voor sommige ouders die hun kinderen minder van nabij opvolgen, moeilijker zou zijn. Dit kwam echter niet naar voor uit de resultaten van de evaluatie van deze zelfontworpen vragenlijst. Het viel op dat ouders gemiddeld vaker een proefje moesten doen voor het beoordelen van het onderdeel grove motoriek dan voor de andere onderdelen. Verschillende verklaringen voor dit verschil zijn mogelijk. Ten eerste is het mogelijk dat ouders een beter inzicht hebben in de fijnmotorische en motorisch-cognitieve vaardigheden van hun kind dan in de grove motoriek. Tekenen, kleuren, puzzelen, eten, aankleden, etc., zijn allen vaardigheden die thuis in het dagelijkse leven gezien kunnen worden. Bovendien kunnen problemen met deze vaardigheden 34

41 een belangrijke impact hebben op het schools functioneren van de kleuter (23) en zijn ouders er soms al op gewezen door de leerkracht wanneer het kind hier minder goed bij presteert. Grootmotorische vaardigheden daarentegen - zoals schommelen, fietsen, koprollen, op één been springen, balvaardigheid, enzovoort worden waarschijnlijk vooral op school op de speelplaats en in de turnles geoefend en in de thuissituatie minder waargenomen. Ten tweede viel ook op dat er drie vaardigheden binnen het grofmotorische domein waren waarvoor ongeveer een derde tot de helft van de ouders een proefje moesten doen. Het uitproberen van deze items vraagt echter slechts een beperkte inspanning van de ouders en het kind, vandaar dat ouders misschien sneller geneigd zijn om dit te testen wanneer ze twijfelen over het prestatieniveau van hun kind. Het nagaan van de fijnmotorische vaardigheden vereist vaak materiaal of een opdracht die meer tijd kost. Het uitknippen van een vierkant vraagt het gebruik van een schaar, een tekening inkleuren kan even duren en het kind heeft hier niet steeds zin in, enzovoort. Ouders zullen hun antwoord misschien eerder uitsluitend baseren op wat ze denken dat hun kind kan in dat geval, zonder het na te gaan. Binnen het motorischcognitief domein daarnaast, blijkt uit de opmerkingen van de ouders dat ook niet alle vragen even eenvoudig na te gaan zijn. Tot slot kan het verschil ook verklaard worden door het verschil in keuzemogelijkheden. Binnen het domein grove motoriek was er geen optie waarmee de ouders hun twijfel konden uitdrukken, terwijl voor de fijne motoriek en het cognitieve onderdeel de mogelijkheid gegeven werd te antwoorden met Ik denk van wel, maar we hebben dit nog nooit geprobeerd. Deze antwoordoptie maakte het mogelijk toch te antwoorden zonder een proefje te moeten doen. Omdat blijkt dat het voor verschillende ouders nodig was om in de praktijk na te gaan of hun kind de vaardigheid al dan niet reeds beheerste, zal er in de instructies vermeld worden dat het nuttig is de vragenlijst in te vullen wanneer het kind in de buurt is. Er waren ook enkele ouders die bij de evaluatie opmerkten dat zij de vragenlijst duidelijk gestructureerd vonden en dat zij en hun kind het leuk vonden om dit samen in te vullen Invultijd Er zijn weinig gegevens voorhanden in verband met de tijd die ouders aanvaardbaar vinden voor het invullen van screeningsinstrumenten in verband met de ontwikkeling van hun kind. Voor de afname van deze vragenlijst, werd voorop gesteld dat een invultijd van

42 minuten een aanvaardbare tijdspanne zou zijn om de vragenlijst in te vullen. 80,7% van de ouders die de vragenlijst invulden hadden hiervoor minder dan 30 minuten nodig. 72% van deze groep mensen was van mening dat de tijd die dit kostte niet te lang was. Voor het invullen van de M-ABC 1 Checklist, die uit 48 items bestond, wordt een gemiddelde duur van minuten beschreven (6). Deze vragenlijst werd echter ingekort tot de M-ABC 2 checklist met slechts 30 items die in 10 minuten kunnen ingevuld worden (34). De lengte van het oorspronkelijke instrument bleek namelijk een probleem te zijn (35). Een achttal ouders vond dat het invullen van de vragenlijst teveel tijd kostte en vermeldde dit nogmaals expliciet als antwoord op de vraag naar bijkomende opmerkingen. Meer dan een derde van de groep die het invullen een te grote tijdsinvestering vonden, bleek hier slechts 10 à 20 minuten voor nodig te hebben. Dit is minder dan de vooropgestelde 20 à 30 minuten. Eén van deze personen merkte hierover het volgende op: Ik ken mijn kind en zijn vaardigheden zeer goed. De vragenlijst is zeer duidelijk opgesteld, wel vind ik het lang en vraagt het toch vrij veel tijd voor mij persoonlijk omdat ik weet dat er geen problemen zijn. Anderzijds was er ook een ouder die 45 minuten spendeerde aan het invullen van de vragenlijst, maar die geen problemen had met deze tijdsinvestering. Deze moeder gaf in het onderdeel voorgeschiedenis aan zich zorgen te maken over de evolutie van alle ontwikkelingsdomeinen bij haar zoontje. Het bleek om een kind te gaan dat voor meerdere ontwikkelingsproblemen in behandeling is. Uit deze twee vaststellingen kan geconcludeerd worden dat ouders bereid zijn meer tijd uit te trekken voor het opvolgen van de evolutie van hun kind wanneer zij zich zorgen maken over de ontwikkeling van hun kind. Binnen de EMSCOT-studie duurde het ook gemiddeld 21 minuten (range 6 tot 40 minuten) om de opgestelde vragenlijst in te vullen. Dit lijkt vergelijkbaar met de resultaten die voor onze vragenlijst gevonden werden (36). De Pediatric Evaluation of Disability Inventory (PEDI) (Haley et al., 1992) is een vragenlijst waarmee 197 functionele vaardigheden, waaronder zelfverzorging en mobiliteit van kinderen met een chronische ziekte of lichamelijke handicap bevraagd worden in een interview met de ouders. Dit gaat dus eveneens om kinderen waar ouders zich waarschijnlijk zorgen over maken. Het overlopen van de checklist in dit interview duurt gemiddeld 45 tot 60 minuten (6). Er werden geen gegevens teruggevonden in hoeverre ouders dit al dan niet een aanvaardbare tijd vonden. 36

43 4.1.4 Aanpassen scorecriteria Hoewel het merendeel van de ouders de scorecriteria een positieve beoordeling gaven, kwamen toch een aantal interessante suggesties om de criteria te verbeteren aan bod. Bij het onderdeel grove motoriek werd door een paar ouders aangegeven dat de scorecriteria niet volledig opgaan voor deze stellingen. Dit is waarschijnlijk omdat we met mijn kind kan de activiteit eerder naar een kwantitatief aspect van de uitvoering peilen, terwijl een aantal stellingen de kwaliteit van een vaardigheid beschrijven. We kunnen dit aanpassen door na te vragen in welke mate de omschrijving voor het kind klopt, zoals ook in de DCD-Q gedaan wordt (30). In tegenstelling tot de vijfpuntenschaal van de DCD-Q blijft een vierpuntenschaal de verkozen methode in deze vragenlijst. 1 = Deze omschrijving klopt helemaal niet voor mijn kind. 2 = Deze omschrijving klopt uitzonderlijk voor mij kind. (hij kan de activiteit bijna uitvoeren) 3 = Deze omschrijving klopt min of meer voor mijn kind. (het lukt soms, maar mislukt ook soms) 4 = Deze omschrijving klopt (bijna) altijd voor mijn kind. (hij kan de activiteit altijd vlot uitvoeren) Waar mogelijk worden de omschrijvingen omgevormd tot een stelling die peilt naar wat het kind al kan om meer uniformiteit in de vraagstelling te brengen en de scorecriteria hier beter bij te laten aansluiten. Dus bijvoorbeeld vraag 2.14 Mijn kind klimt op de ladder van een glijbaan wordt mijn kind kan op de ladder van een glijbaan klimmen. Er werd eveneens opgemerkt dat de beschrijving van de scoremogelijkheden voor het onderdeel fijne motoriek en motorisch-cognitief domein niet steeds van toepassing was op de stellingen. We kunnen de omschrijvingen als volgt aanpassen: ja = Dit klopt in de meerderheid van de gevallen voor mijn kind neen = Dit klopt niet of slechts uitzonderlijk voor mijn kind? = Ik denk dat dit klopt voor mijn kind, maar we hebben dit nog nooit geprobeerd De formulering van vraag 2.26 ( Mijn kind laat vaak voorwerpen vallen. ) en vraag 2.38 ( Mijn kind beweegt volgens mij eerder onzeker, stuntelig en stroef en is vaak opvallend traag in vergelijking met leeftijdsgenootjes. ) leidde bij verschillende ouders tot twijfel. Dit was enerzijds omdat voor deze stellingen, in tegenstelling tot de andere stellingen, een negatief 37

44 antwoord overeenkomt met normaal te verwachten motorisch gedrag. Anderzijds is de omschrijving van de scorecriteria in het geval van een negatief antwoord niet van toepassing op de stelling. Ondanks de opmerkingen en de geuite twijfels over deze vragen, lijkt het erop dat de ouders voor hun antwoord geen rekening hielden met de omschrijving van scorecriteria. Ze gaven bijna allemaal een negatief antwoord op de vraag. Bij het testen van de validiteit en betrouwbaarheid van de DCD-Q werden acht vragen op een negatieve wijze bevraagd om response set uit te sluiten (30). Het afwijkend antwoord op de vragen uit de zelfontworpen vragenlijst, wijst er wel op dat bij de meeste ouders geen sprake was van response set en de vragenlijst op een correcte manier ingevuld werd. Omdat deze vraag toch tot verwarring leek te leiden bij de ouders, is het beter deze op zodanige manier te formuleren dat er op dezelfde manier gescoord kan worden als bij de andere stellingen. De formulering van stellingen 2.26 en 2.38 kan als volgt aangepast worden: Stelling 2.26: Mijn kind kan voorwerpen goed vasthouden, zonder deze zomaar te laten vallen (26). Stelling 2.38: a) Mijn kind beweegt vlot en niet onzeker, stuntelig of stroef. b) Mijn kind kan een goed tempo aanhouden bij bewegingstaken. Hij is niet opvallend traag in vergelijking met kinderen van zijn leeftijd. Bij de onderdelen fijne motoriek en motorisch-cognitief domein van deel 2 van de vragenlijst, werd de mogelijkheid gegeven twijfel uit te drukken door middel van het antwoord? = ik denk van wel, maar we hebben dit nog nooit geprobeerd, naar analogie met het antwoord niet gezien van de M-ABC 2 checklist. De ouders antwoordden op verschillende vragen op deze manier. In de originele versie van de DCD-Q werden ouders eveneens niet gedwongen een keuze te maken en was het mogelijk om te kiezen voor het antwoord ik weet het niet. Vervolgens werden vier stellingen uit de vragenlijst geschrapt omdat meer dan 5% van de deelnemende ouders deze antwoordoptie hiervoor selecteerden. Hoewel dit antwoord dus nuttig was in de testfase van de vragenlijst, merkten de onderzoekers wel op dat dit de interpretatie van de scores nadien bemoeilijkte. Zij besloten dat een best guess meer bijdraagt tot het stellen van een diagnose (30). In de hier voorgestelde vragenlijst worden geen totaalscores berekend voor de verschillende onderdelen, dat maakt het dus mogelijk deze antwoordmogelijkheid te behouden. Er bestaat echter een kans dat sommige ouders zich teveel op deze mogelijkheid gaan beroepen, wat het ook bij deze vragenlijst onmogelijk maakt een goed beeld te krijgen van het vaardigheidsniveau van het kind. Daarom kan in de instructies best aangegeven worden, zoals bij de instructies van de M-ABC 2 Checklist, dat het kiezen voor deze optie bij voorkeur beperkt wordt tot 3 keer voor 38

45 de volledige vragenlijst. Uit analyse van de ingevulde vragenlijsten bleek dat dit voor de meeste ouders reeds opging. Bij deel 2C sociaal-affectief domein en deel 3 beleving/taakgedrag, bleken verschillende ouders de keuze tussen ja en neen te beperkt te vinden. Ouders voelen waarschijnlijk aan dat hier naar gedrag gepeild wordt dat een belangrijke invloed heeft op de ontwikkeling van het kind. Bij de meeste kinderen stelt dit gedrag zich wel eens in bepaalde situaties, echter niet in die mate dat dit een belangrijke impact heeft op het functioneren van het kind. Aan de andere kant vinden de ouders het dan ook niet correct te stellen dat dit gedrag zich niet voordoet door neen te antwoorden. Een oplossing kan zijn om de antwoordoptie ja gelijk te stellen aan de stelling dit gedrag komt vaker wel dan niet voor bij mijn kind, zoniet geeft men neen als antwoord. In de literatuur bestaat ook discussie over het al dan niet toevoegen van een neutrale antwoordoptie. Er werd reeds vastgesteld dat het ontbreken van zo n neutrale antwoordoptie soms irritatie veroorzaakt bij de persoon die de vragenlijst invult (36). Verschillende ouders voegden dan ook uit eigen initiatief de antwoordoptie soms of af en toe toe. Een neutraal antwoord levert wel minder bruikbare informatie op voor de onderzoekers. De suggestie van één van de ouders om de opties uit te breiden tot een vierpuntenschaal ja/eerder wel/eerder niet/neen is een andere mogelijke oplossing. Hoewel hierbij ook geen neutrale optie gegeven wordt, biedt dit toch de mogelijkheid het gedrag van het kind meer te nuanceren. Het is wel mogelijk dat ouders in dat geval vaak geneigd zullen zijn voor één van de middelcategorieën te kiezen. Omdat ook dit minder nuttige informatie zou opleveren, werd nog over een andere oplossing nagedacht. Tenslotte werd na grondig overleg besloten de stellingen en de vragen op zodanige manier te herformuleren dat duidelijker gepeild wordt naar gedrag dat een belangrijke impact heeft op het dagelijks functioneren van het kind. De zinnen worden als volgt geconstrueerd: Ik heb de indruk dat mijn kind (emotie/gedrag). Deze manier van bevragen laat toe een idee te krijgen over het waardeoordeel van de ouders over het gedrag van hun kind Voorstel tot herformulering van de vragen en stellingen Ouders gaven verschillende keren aan dat een vraag twijfel bij hen opriep, doch slechts bij een beperkt aantal vragen werden suggesties gegeven hoe deze beter te formuleren. 39

46 Na evaluatie door de ouders Deel 1: Voorgeschiedenis Vraag 1.4 Heeft uw kind in het verleden ooit een ernstige ziekte doorgemaakt? Zo ja, welke ziekte? Aanpassing: Had uw kind in de voorbije jaren ooit een ziekte waarvoor hij langer dan een maand behandeld moest worden of waarvoor hij moest worden opgenomen in het ziekenhuis? Zo ja, waarvoor, wanneer en hoe lang? (21). Op deze manier wordt zowel gepeild naar chronische ziekten als ziekten waarvoor het kind gehospitaliseerd moest worden. Vraag 1.6 Heeft uw kind problemen met het zicht? Zo ja, werd dit ooit verder onderzocht door een oogarts? en vraag 1.7 Hoort uw kind minder goed? Zo ja, werd dit ooit verder onderzocht door een neus-keel-oor arts? Er kan verduidelijkt worden dat met deze vraag naar een probleem dat op dit moment al aanwezig is, gevraagd wordt. Voorstel: Heeft uw kind op dit ogenblik problemen met het zicht/hoort uw kind op dit ogenblik minder goed? De keuzemogelijkheden kunnen uitgebreid worden naar ja/vermoedelijk/neen. Er kan eveneens verwezen worden naar een gepland onderzoek in de nabije toekomst bij de arts-specialist. Voorstel: Werd dit ooit verder onderzocht of is er een onderzoek gepland in de nabije toekomst om dit verder te laten onderzoeken door een oogarts/neus-keel-oorarts? Door middel van een open vraag wordt daarnaast gevraagd of de ouders de oorzaak van het verminderd gehoor/zicht kennen en of reeds een oplossing aangeboden werd. Voorstel: Heeft u een idee wat de oorzaak van het verminderd gehoor/zicht was?, Heeft uw kind een hoorapparaat of cochleair implant/draagt uw kind een bril? (28). Vraag 1.8 Maakt u zich soms zorgen over de ontwikkeling van uw kind? Zo ja, over welk ontwikkelingsaspect maakt u zich zorgen? Eén ouder gaf de indruk het woord zorgen op een andere manier te interpreteren dan wat met het woord bedoeld wordt. Uit de uitleg in de evaluatie bleek dat deze ouder hiermee verwees naar de bezorgdheid die elke ouder ervaart, eerder dan naar zorgen over een problematische ontwikkeling. Uit onderzoek bleek inderdaad dat bij het bevragen van zorgen over de ontwikkeling van een kind bij zijn ouders, de woordkeuze een belangrijke rol speelt. Omdat deze vraag, indien op een correcte wijze gesteld, belangrijke informatie kan opleveren voor de hulpverleners, is het belangrijk ze op te nemen in de vragenlijst. We verwijzen naar de Parents Evaluation of Developmental Status (PEDS) (Glascoe, 1997) waar gebruik gemaakt wordt van een drie-puntenschaal ja /neen/een beetje en vrije ruimte gelaten wordt 40

47 om de zorgen duidelijker te omschrijven (26). Deze drie-puntenschaal kan overgenomen worden in onze vragenlijst en er kan vrije ruimte voor commentaar voorzien worden bij de vraag naar zorgen in het algemeen. Op deze manier wordt het beter mogelijk in te schatten of de ouders zich werkelijk zorgen maken of eerder bezorgd zijn over de ontwikkeling van hun kind. Zoals bij de PEDS kan ook een bijkomende vraag naar andere zorgen dan de vier opgesomde domeinen voorzien worden, met de mogelijkheid dit te verduidelijken. Deel 2: Vragenlijst psychomotorische vaardigheden Stelling 2.1 Mijn kind rent op dezelfde manier als de meeste leeftijdsgenootjes. Hij maakt hierbij geen onnodige bijbewegingen met het hoofd, de armen of de benen en stelling 2.2 Mijn kind loopt ongeveer aan dezelfde snelheid als zijn leeftijdsgenootjes en kan op tijd stoppen wanneer dat gevraagd wordt of wanneer hij een hindernis tegenkomt. Uit de opmerkingen die een aantal ouders gaven, bleek dat zij het moeilijk vinden om een vergelijking te maken met leeftijdsgenootjes van hun kind. Ook in de DCD-Q en de MOQ-T wordt gevraagd om te vergelijken met kinderen van dezelfde leeftijd (22, 30). Uit onderzoek bleek dat ouders, ongeacht hun sociale klasse of cognitieve status, de ontwikkeling van hun kind juist vaak evalueren door deze vergelijking te maken (25). Misschien ontstaan deze twijfels bij de ouders net omdat er bij hun kinderen geen afwijkende bewegingen waar te nemen zijn en dit aspect van de beweging hen dus nog nooit opgevallen is. Het is ook waarschijnlijk dat indien ouders meer tijd krijgen om de vragenlijst in te vullen, zij dit eens kunnen observeren tijdens een spelmoment van hun kind, of wanneer zij de kinderen ophalen op school, enzovoort. Stelling 2.7: Mijn kind springt met beide voeten samen en houdt eveneens zijn beide voeten bij elkaar wanneer hij landt op de grond. Zonder aanloop springt hij ongeveer een halve meter ver of ter plaatse tot op kniehoogte. De stelling wordt beperkt tot het eerste deel ervan om de vraag niet te complex te maken. Er zal dus enkel gepolst worden naar de kwalitatieve en niet naar de kwantitatieve aspecten van de sprongvaardigheid. Stelling 2.25: Mijn kind kleurt bijna volledig binnen de lijntjes, hij kleurt minder dan 4 keer duidelijk buiten de lijntjes. Er blijft minder dan een vierde van de tekening binnen de lijnen wit, dus de afbeelding is voor meer dan drie vierden ingekleurd. De stelling wordt ingekort. Voorstel: Mijn kind kleurt bijna volledig binnen de lijntjes. 41

48 Stelling 2.35 Mijn kind gebruikt een van volgende pengrepen (let hierbij goed op alle vingers): duid aan wat volgens u het beste bij uw kind past. Het is belangrijk een onrijpe pengreep op te sporen voor de start van het eerste leerjaar. Leren schrijven verloopt anders moeizaam. Onrijpe grepen mogen normaal niet meer gezien worden na de leeftijd van vier jaar. Overgangsgrepen zijn nog toegestaan bij kinderen tot op zesjarige leeftijd (23). In de originele versie van de DCD-Q werd de vraag omtrent de pengreep van het kind geschrapt omdat de onderzoekers constateerden dat ouders enkel in staat bleken de pengreep van hun kind te omschrijven als typisch of atypisch (30). Het is niet duidelijk hoe deze vraag exact geformuleerd werd in de testversie van de DCD-Q. Bij de evaluatie van de hier ontworpen vragenlijst gaven meerdere ouders aan dat het onderscheid tussen de afbeeldingen niet duidelijk genoeg was. Ook de drie blanco antwoorden en de drie dubbele antwoorden kunnen erop wijzen dat sommige ouders moeite hadden om de pengreep van hun kind te vergelijken met de afbeeldingen. Omwille van het belang van deze vaardigheid voor de verdere schoolloopbaan van het kind (1, 23, 31), werd toch gezocht naar duidelijkere afbeeldingen. De afbeeldingen werden vervangen door foto s overgenomen uit het boek 'Zo zit dat met schrijven' (L. Wouters en M. Schaerlaeckens, 2009). De pengrepen worden niet meer afzonderlijk weergegeven, maar wel gegroepeerd in de categorieën onrijpe pengrepen, overgangsgrepen en rijpe pengrepen. Daarnaast wordt per categorie ook een korte beschrijving, die u terugvindt in tabel 4, van de kwaliteit van het bijhorende schrijfproces gegeven (1, 37). De oorspronkelijke uitleg over een correcte pengreep wordt achterwege gelaten omdat door verschillende ouders aangegeven werd dat deze verwarrend zou zijn. Er wordt aan de ouders gevraagd bij welke groep van pengrepen de greep van hun kind volgens hen het beste aansluit. Vervolgens kunnen zij ook aangeven of ze al dan niet een specifieke gelijkenis zien met één van de pengrepen uit de geselecteerde groep. Er wordt gevraagd hoogstens één van de afbeeldingen aan te duiden. 42

49 Tabel 4: Afbeeldingen en uitleg bij de pengrepen, overgenomen uit 'Zo zit dat met schrijven' (Wouters & Schaerlaeckens, 2009) en Introductie tot de psychomotoriek (Simons, 2004). Onrijpe pengreep: Het kind houdt het potlood vast in de palm van zijn of haar hand. De bewegingen van het potlood komen vooral vanuit de (voor)arm, romp en soms de pols. Je ziet geen duim- en vingerbewegingen. Overgangsgrepen: De voorarm van het kind rust op de tafel. De kinderen houden het potlood niet meer in de handpalm, maar tussen duim en vingers vast. De schrijfbewegingen komen niet vanuit de vingers, maar vanuit de pols en elleboog. De hand beweegt als gevolg als één geheel. Rijpe grepen: De voorarm van het kind rust op de tafel. Bij deze pengrepen beweegt het potlood vooral vanuit de duim en vingers. De pols beweegt enkel bij grote bewegingen bv. om de arm verder van links naar rechts over het blad te verschuiven. Stelling zelfredzaamheid Zoals één van de ouders opmerkte, zou het interessant zijn om bijkomende ruimte te voorzien om de vragen te verduidelijken. Voorlopig werd enkel ruimte voorzien voor opmerkingen/verduidelijking aan het einde van deel 2. Dit creëert misschien teveel de indruk dat deze mogelijkheid enkel van toepassing is op de vragen omtrent de emoties en gevoelens van het kind. Bij aanpassing van de vragenlijst zal per onderdeel van deel 2 ruimte voorzien worden. Hier wordt naar verwezen in de instructies. Sommige ouders gaven de opmerking dat de stellingen omtrent zelfredzaamheid niet steeds volledig opgingen voor hun kinderen. Er wordt voor geopteerd de stellingen rond zelfstandig aankleden en eten toch in hun oorspronkelijke vorm te behouden. Het is namelijk normaal dat 43

50 een aantal kinderen de vaardigheden nog niet volledig onder de knie hebben. Indien dit toch zou wijzen op een onderliggend probleem, zal dit duidelijk worden wanneer ook de antwoorden op de andere stellingen in rekening gebracht worden. Voor de stelling rond het zelfstandig naar het toilet gaan, werd voor 14% van de kinderen gesteld dat zij dit nog niet konden. Omdat deze score dicht aanleunt tegen de grens die we vooropstelden en meerdere ouders verduidelijkten dat een negatieve score gegeven werd omdat er nog moeite was met het afvegen van de poep, werd besloten toch te vermelden dat nog een beetje hulp toegestaan is. Er werd ook in de literatuur teruggevonden dat dit tussen 5-6 jaar nog mogelijk is (30). Stelling 2.49 Mijn kind kan een versje van een 12-tal regels opzeggen. Omdat de vragenlijst niet steeds afgenomen zal worden in de maanden februari en maart, zoals in deze studie het geval was, zullen nog niet alle kinderen waarvan de ouders bevraagd worden de nieuwjaarsbrief van de derde kleuterklas geoefend hebben. Het voorlezen van een nieuwjaarsbrief in de tweede kleuterklas is ook niet representatief voor de leeftijd van het kind. We willen hier voornamelijk peilen naar het geheugen van het kind. Daarom is het misschien beter de vraag als volgt te stellen: Mijn kind kan goed dingen onthouden. Denk bijvoorbeeld aan een versje, liedjes, rijmpjes, nieuwjaarsbrief, memory enzovoort (21). Stelling 2.52 Mijn kind is verlegen. Oplossingen werden hierboven reeds vermeld bij de bespreking van de scorecriteria. We geven ook expliciet aan in de vraag dat het om gedrag gaat dat naar de mening van de ouders vaker voorkomt dan dit bij een doorsnee kind het geval is. Voorstel: Ik heb de indruk dat mijn kind te vaak verlegen is. Stelling 2.56 Mijn kind is vaak zenuwachtig en ongeduldig. Deze stelling kan best in twee gesplitst worden. Deel 3: Beleving/taakgedrag Vraag 3.5 Aandacht: Kan uw kind zich slechts gedurende een korte tijdspanne bezighouden met een spel/taak zonder daarbij onmiddellijk afgeleid te worden door wat er om zich heen gebeurt en telkens aangespoord te moeten worden om zijn werk verder te zetten? Voorstel: Heeft u de indruk dat uw kind snel afgeleid is of dat hij moeite heeft om zich gedurende een langere tijd met een spel/taak bezig te houden? 44

51 Vraag 3.10 Motivatie: Raakt uw kind snel gefrustreerd wanneer iets niet meteen lukt en geeft hij het dan snel op? Deze vraag toont een zekere overlap met vraag Daarom passen we beide vragen aan. Voorstel: vraag 3.10 Heeft u de indruk dat uw kind snel gefrustreerd raakt wanneer iets niet meteen lukt? ; vraag 3.13: Heeft u de indruk dat uw kind een bewegingstaak niet lang kan volhouden of dat hij snel opgeeft wanneer iets niet meteen lukt? Vraag :gedragsfactoren Eén ouder merkte op dat de vetgedrukte woorden teveel richtinggevend zouden zijn voor het antwoord. Deze vetgedrukte woorden zijn echter de gedragsfactoren waarvan we willen nagaan of ze al dan niet aanwezig zijn bij het kind en mogelijk een invloed hebben op de prestaties van het kind. De aanvullende vragen dienen enkel om een voorbeeld te geven aan de ouders hoe dit gedrag zich kan uiten. Dit kan daarom misschien beter niet in vragende vorm, maar wel als voorbeeld geformuleerd worden. Op basis van de opmerkingen op de evaluatieformulieren en in de vragenlijst, lijkt het misschien beter specifiek te peilen naar deze gedragingen van het kind die de ouders zorgen baren en die volgens hen mogelijk een invloed hebben op de motorische prestaties van hun kind. Onderzoek toonde namelijk aan dat ook de zorgen van ouders op vlak van emotionele/gedragsontwikkeling in belangrijke mate toekomstige problemen kunnen voorspellen (25). We verwijzen naar Deel C van de M-ABC 2 Checklist voor een formulering die het doel van de vragen beter omschrijft: Geef hieronder aan of er (gedrags)factoren zijn die naar uw oordeel van invloed zijn op de motorische prestaties van uw kind. De kopjes (met voorbeelden) worden als richtlijn gegeven. Een ouder vond dat teveel naar negatieve gedragskenmerken gepeild werd. Wanneer men ontwikkelingsstoornissen wil opsporen, zal echter voornamelijk nagegaan worden welke negatieve kenmerken hierop een invloed hebben. Vragen die naar positieve gedragskenmerken peilen, zijn niet steeds omkeerbaar. Bij het verder uitwerken van het diagnostisch proces is het uiteraard ook gewenst dat de sterke kanten van het kind in kaart gebracht worden (21). Om te vermijden dat ouders zich bij het invullen van deze vragenlijst teveel gefixeerd voelen op de negatieve aspecten van het (taak)gedrag van hun kind, kunnen we bij vraag 3.16 ook positieve gedragsfactoren bevragen. Hiervoor wordt opnieuw verwezen naar sectie C van de M-ABC 2 Checklist: U mag ook de positieve aspecten benoemen, ook al worden de negatieve aspecten meer benadrukt. 45

52 Na analyse van de antwoorden op de vragenlijst Na analyse van de vragenlijst bleken ook een aantal bijkomende vragen voor verbetering in aanmerking te komen. In de literatuur werd teruggevonden dat de grens voor kinderen die in aanmerking komen voor opvolging van de ontwikkeling, op percentiel 15 gelegd wordt. Omdat verondersteld kan worden dat deze vragenlijst bij een normaalverdeelde populatie afgenomen werd, zouden minder dan 15% van de kinderen zwak mogen scoren op de items (38). Bij de vragen waar dit niet het geval was, kan vermoed worden dat er een probleem is met de vraag zelf. Dit kan ook vermoed worden voor de vragen waarbij ouders vaak met? antwoorden. Hiervoor leggen we de grens op 5%, naar analogie met het ontwerpproces van de DCD-Q (30). Vragen waarop meer dan 15% van de kinderen zwak scoorde Stelling 2.12 Mijn kind kan fietsen zonder steunwieltjes Op deze vraag scoorden meer dan één vierde van de kinderen nog slecht. Dit is niet verwonderlijk, aangezien het een vaardigheid is die voornamelijk afhankelijk is van de oefenmogelijkheden die het kind al had. In de eerste versie van de vragenlijst werd daarom nagevraagd of dit thuis al geoefend werd. Op basis van de opmerking van een moeder dat het ook een verschil uitmaakt of dit al vaker geoefend werd of hier nog maar net mee gestart is, voegen we een derde keuzemogelijkheid die hier meer duidelijkheid over schept, toe. Ondanks de lage score van één vierde van de kinderen, is dit wel een interessante vraag om in de vragenlijst te behouden. Indien dit al geoefend werd, kan het namelijk problemen bij het verwerven van nieuwe, complexe vaardigheden aan het licht brengen. Stelling 2.19 Mijn kind vangt een toegeworpen tennisbal met beide handen. Hij houdt zijn armen hierbij gebogen en vangt de bal met de handen alleen, en dus niet door deze tegen de borstkas te drukken Ook op deze vaardigheid scoorden meerdere kinderen zwak. Het vangen van een tennisbal is waarschijnlijk nog een te moeilijke vaardigheid voor een kleuter. We vervangen de tennisbal door een gewone bal. Stelling 2.20 Mijn kind dribbelt een bal minstens 3 keer met één hand. Wilson et al. stelden eveneens vast dat ouders het beoordelen van deze vaardigheid moeilijk vonden. De vraag werd daarom geschrapt uit de eerste vragenlijst (30). Het is dus mogelijk 46

53 dat dit hier ook een verklaring vormt voor de zwakke scores. Er werd daarom besloten de vraag te schrappen. Vragen die bij meer dan 5% van de ouders twijfel opriepen Stelling 2.27 Mijn kind kan figuren zoals een ster, een driehoek, een kruis nauwkeurig natekenen van een voorbeeldtekening. Eén ouder gaf aan dat zijn kind dit nog niet nauwkeurig deed. Deze opmerking maakt duidelijk dat ouders een verschillende opvatting kunnen hebben over de graad van nauwkeurigheid. Bij de vragenlijst ontworpen voor de EMSCOT-studie werd gevraagd deze figuren in het bijzijn van het kind voor te tekenen. Vervolgens moest het kind deze figuren zelf natekenen op een daarvoor voorziene pagina in de vragenlijst. Er werd ook gevraagd het kind een mannetje te laten tekenen op de laatste pagina van de vragenlijst. Dit mannetje werd vervolgens beoordeeld op basis van de Goodenough Draw a Man test. Op deze manier kon de nauwkeurigheid op een objectievere manier beoordeeld worden. De onderzoekers nuanceren wel zelf dat deze manier van evalueren ook niet 100% betrouwbaar is omdat de geboden hulp van de ouders variabel kon zijn. Bovendien ontbrak bij 30% van de ingevulde vragenlijsten een tekening van een mannetje (35). Het zou ook mogelijk zijn dit in deze vragenlijst op te nemen. Er wordt binnen deze studie echter voor geopteerd de vragenlijst te beperken tot een instrument dat in principe volledig zelfstandig door de ouders kan ingevuld worden. Omdat deze vraag bij meerdere ouders twijfel opriep en bovendien 14,9% van de kinderen hiervoor een negatieve score toegekend kreeg, werd besloten de vraag te vereenvoudigen. Na bijkomende literatuurstudie wordt een ster vervangen door een vierkant en een cirkel. Het woord nauwkeurig wordt achterwege gelaten en vervangen door bijkomende uitleg: De figuren vertonen gelijkenis met het voorbeeld, maar de grootte ervan kan verschillend zijn (Ages and Stages Questionnaire, Bricker & Squires, 1999). Stelling 2.46: Mijn kind kan bij een afbeelding van een voorwerp zeggen of het de achterkant, onderzijde, zijkant is. Meer dan 5% van de ouders drukte twijfel uit bij het beoordelen van deze stelling (n = 13). Ook bij de nabespreking van de vragenlijst werd geconstateerd dat de vraag op een verschillende manier geïnterpreteerd werd. Het lijkt daarom beter om deze vraag niet langer in de vragenlijst op te nemen. Er werd voorlopig nog geen oplossing gevonden om dit item te vervangen. Dit moet verder onderzocht worden. 47

54 Stelling 2.47 Mijn kind weet dat een voorwerp veraf kleiner lijkt dan dichtbij. Ook deze stelling blijkt voor verschillende mensen moeilijker te beoordelen. Bij deze vraag werd vaak met een? geantwoord (n = 17). Deze stelling vraagt een dieper inzicht in de denkprocessen van het kind, wat in de thuissituatie niet steeds eenvoudig na te gaan is. Er werd beslist ook deze vraag voorlopig uit de vragenlijst te schrappen. Momenteel is nog geen oplossing voorhanden voor het vervangen van dit item dat peilt naar waarnemingsconstantie. Tot slot werd ook voor stelling 2.30 Mijn kind tekent een schuin kruis X met 2 vloeiende schuine lijnen, stelling 2.33 De niet-tekenende hand wordt gebruikt om het blad vast te houden zodat dit niet verschuift en stelling 2.43 Mijn kind kan zich zelfstandig wassen in bad (behalve de rug, nek en oren) vastgesteld dat dit bij meer dan 5% van de ouders twijfel opriep. Bij het ontwerpen van de DCD-Q werd dit als een drempel beschouwd om de vragen uit de vragenlijst te verwijderen (30). Aangezien het hier om belangrijke vaardigheden gaat en de 5%-grens slechts beperkt overschreden werd, worden de stellingen voorlopig behouden Na herevaluatie van de vragenlijst en verder bestuderen van de literatuur Tot slot zijn er nog een aantal vragen die na herevaluatie van de vragenlijst en het verder bestuderen van de literatuur verbeterd kunnen worden. Uit de antwoorden op vraag 3.17 kunnen we onder meer afleiden dat het misschien interessant is om bij vraag 1.11 Doet uw kind aan sport zoals kleuterturnen, zwemmen of andere? verder te bevragen of dit al dan niet vlot verloopt. Eén van de ouders gaf in de evaluatie ook aan dat zij de vragen in de vragenlijst voornamelijk kon beantwoorden op basis van wat haar was opgevallen tijdens het meevolgen van de sportlessen van haar zoontje. Bij stelling 2.36 lijkt het beter niet langer te vragen of het kind zijn naam al kan schrijven, maar wel of het zijn naam al kan natekenen (23). Als gevolg daarvan kan ook de bijkomende uitleg vereenvoudigd worden. Verder worden bij vraag 1.8 de ontwikkelingsdomeinen motorische ontwikkeling en spelen werkhouding verder verduidelijkt. Bij het domein spraak- en taalontwikkeling wordt lezen en schrijven vervangen door woordenschat en zinsbouw, aangezien deze vragenlijst op kleuters gericht is. De formulering van stelling 2.33 wordt vereenvoudigd. Bij stelling 2.34 wordt naast het teveel aan druk bij het kleuren ook naar een tekort aan druk gepolst. Vraag 3.1 en 3.2 worden verplaatst naar het onderdeel voorgeschiedenis van de vragenlijst. En tot slot 48

55 splitsen we vraag 3.4 rond knutselen en spelen met constructiemateriaal in twee afzonderlijke vragen op. Bij vraag 3.17 wordt verduidelijkt dat zowel negatieve als positieve veranderingen vermeld mogen worden Weerspiegeling van de motorische vaardigheden van het kind De meeste ouders vonden dat de vaardigheden van hun kind goed weerspiegeld werden door de stellingen in de vragenlijst. Het is normaal dat een aantal kinderen veel beter en een aantal kinderen veel minder presteren dan het ontwikkelingsniveau van een gemiddeld 5-jarig kind, waarnaar gepeild wordt. Uit analyse van de scores op de vragen blijkt dat de meeste vaardigheden door het merendeel van de kinderen beheerst werd. We moeten er wel rekening mee houden dat sommige kinderen reeds de leeftijd van 6 jaar bereikt hadden op het ogenblik dat de vragenlijsten in de scholen verdeeld werden. Er werd door ouders voorgesteld vragen toe te voegen die lokale bewegingsbeperkingen kunnen opsporen of vragen in verband met anatomische afwijkingen van de benen of voeten. Dit beoordelen zou voor veel ouders waarschijnlijk te complex zijn. Dit is eerder het werk van hiervoor professioneel opgeleide personen. Het wordt ook nergens teruggevonden in andere vragenlijsten voor ouders. Er kwam een aantal keer kritiek op de vragen die peilen naar het taakgedrag van de kinderen. Toch vormt dit een niet te verwaarlozen onderdeel van de psychomotorische ontwikkeling (1, 2). Er werd gesuggereerd dat sommige gedragingen eigen zijn aan de jonge leeftijd van het kind en ook een grote situatiegebonden variabiliteit vertonen. Deze kritiek pleit juist in het voordeel van het betrekken van ouders bij het diagnostisch proces van mogelijke ontwikkelingsproblemen. Er wordt verondersteld dat ouders het best in staat zijn een genuanceerd beeld te geven van het gedrag van hun kind. We verwijzen verder naar bovenstaande kritiek en oplossingen in verband met de scorecriteria bij deel METHODOLOGISCHE KRITIEK OP HET ONTWERPEN VAN DE VRAGENLIJST Tegenwoordig wordt frequent gebruik gemaakt van vragenlijsten voor onderzoek in de gezondheidszorg. Hoewel deze manier van dataverzameling interessant kan zijn, moet men zich ervan bewust zijn dat het ontwerpen van vragenlijsten vaak onderhevig is aan een aantal 49

56 methodologische problemen. Het is dan ook belangrijk hier voldoende aandacht aan te schenken in de ontwikkelingsfase van de vragenlijst (36, 39, 40). In de literatuur wordt sterk de nadruk gelegd op het nagaan van de validiteit en betrouwbaarheid van het instrument dat men wil gebruiken (5, 6, 36, 40). Voor de vragenlijst die hier ontworpen werd, werden de psychometrische parameters nog niet onderzocht. Ook voor de EMSCOT-studie werd een vragenlijst ontworpen die peilt naar hoe ouders de ontwikkeling van hun kind ervaren. De onderzoekers verwijzen in hun rapportering eveneens naar het feit dat de opgestelde vragenlijst niet in zijn geheel gevalideerd werd, maar dat zij zich moeten beroepen op de validiteit van de verschillende testen waarop de onderdelen van deze vragenlijst gebaseerd zijn (28). De resultaten die met dergelijke vragenlijsten bekomen worden, moeten dan ook met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Tijdens de constructiefase werd rekening gehouden met een aantal belangrijke aandachtspunten bij het ontwerpen van een vragenlijst. Er werd uitvoerig gezocht naar de best passende puntenschalen voor de vragen. Uit de bevraging van de ouders bleek dat toch verbetering op dit vlak mogelijk was. Er werd ook open ruimte voorzien voor opmerkingen of verduidelijking in verband met de vragen (36). Dankzij dit onderzoek naar de bruikbaarheid van de vragenlijst werden ook een aantal dubbele vragen geïdentificeerd alvorens de vragenlijst gebruikt zal worden in een studie bij de kinderen uit het CMV-register. Vraag 2.56 Mijn kind is vaak zenuwachtig en ongeduldig. bleek bijvoorbeeld een dubbele vraag. Dit is een veel gemaakte fout bij het opstellen van vragenlijsten. Ook het gebruik van negatieve zinsconstructies leidde soms tot verwarring bij de ouders (39, 40). De ontworpen vragenlijst werd voornamelijk gebaseerd op bestaande vragenlijsten en literatuur omtrent motorische ontwikkeling en vragenlijsten die peilen naar de motoriek van kinderen. Er werden ook een aantal studiedagen over de psychomotorische ontwikkeling van kleuters bijgewoond. Meer persoonlijke gesprekken met experten op het vlak van motorische en algemene ontwikkeling had de kwaliteit van de vragenlijst nog kunnen verbeteren (39). Binnen het voorziene tijdskader voor de masterproef was er echter onvoldoende tijd om dit naast de ouders ook uitgebreid te gaan toetsen bij meerdere experten. Er moet rekening mee gehouden worden dat het bevragen van ouders door middel van een vragenlijst een subjectieve manier van beoordelen blijft. Om een objectieve beoordeling te bekomen is het nog steeds nodig een gestandaardiseerde test bij het kind af te nemen. Het is echter niet het doel van het ontworpen onderzoeksinstrument om diagnoses te stellen. 50

57 Dergelijke vragenlijsten dienen enkel om kinderen met een vermoeden van milde motorische problemen op te sporen zodat deze voor verder onderzoek doorverwezen zouden kunnen worden (3). De ingevulde vragenlijsten zullen dan ook verder geëvalueerd worden door personen die professioneel opgeleid zijn op het vlak van psychomotorische ontwikkeling van kinderen. De ouders van kinderen waarbij een ontwikkelingsachterstand of probleem vermoed wordt, zullen in dat geval aangespoord worden het kind verder te laten onderzoeken binnen een gespecialiseerd centrum. 4.3 STRUIKELBLOKKEN BIJ HET ONTWERPEN VAN DE VRAGENLIJST Dat het ontwerpen van motorische tests vrij complex is, vertaalt zich in het nog steeds ontbreken van een gouden standaard test. Voor kinderen in het eerste levensjaar is eenduidig terug te vinden, onder de vorm van mijlpalen, wat de verwachtingen qua motorische ontwikkeling zijn. Na deze periode zijn de omschrijvingen veel algemener van aard. Dit kan verklaard worden door de grote variabiliteit in het verwervingspatroon en de uitvoering van de bewegingsvaardigheden (6, 8). Bernstein omschrijft dit als volgt: Het ligt niet vast welke motorische patronen na elkaar verschijnen. Wat dat betreft volgt ieder kind zijn eigen ontwikkelingstraject. Niet iedereen verwerft dus dezelfde motorische vaardigheden: veel kinderen kunnen een koprol uitvoeren, maar niet alle kinderen kunnen dat. Ook bij de uitvoering van de vaardigheden zelf zijn de onderlinge verschillen groot. Niet ieder kind bereikt hetzelfde niveau van uitvoering: veel oudere meisjes werpen bijvoorbeeld op het niveau van 5-jarige jongens. (6). Er bestaat met andere woorden geen standaard kind omdat onder andere ook erfelijke factoren en externe omstandigheden een heel grote rol spelen. Dit maakt de opgave om leeftijdsspecifieke conclusies te trekken op vlak van motorische ontwikkeling, en dus om een eventuele ontwikkelingsachterstand vast te stellen, moeilijker (6, 8, 21). Dit kon ook vastgesteld worden bij het ontwerpen van de vragenlijst. Wanneer verschillende bronnen die een beschrijving geven van de vaardigheden die per leeftijdscategorie verworven zouden moeten zijn, vergeleken werden, merkten we soms de rapportering van verschillende referentieleeftijden voor eenzelfde vaardigheid bv. tandemlijst, mijn kind heeft DCD, leidraad voor de taxatie van ontwikkelingsproblemen bij kleuters, enzovoort. Deze verschillen kunnen ook te wijten zijn aan het gebruik van een verschillende cut-off waarde van de percentielscores voor de leeftijdsspecifieke vaardigheden. 51

58 Kinderen verwerven tijdens hun ontwikkeling ook heel wat verschillende motorische vaardigheden, die elk opgebouwd zijn uit verschillende deelvaardigheden, zoals evenwicht, kracht, snelheid, beheersing... Door deze samenstelling uit deelvaardigheden komen bepaalde motorische vaardigheden aan de ene kant slechts in beperkte mate met elkaar overeen, maar aan de andere kant vertonen ze vaak toch een zekere overlap met elkaar (6, 8). Dit heeft tot gevolg dat de vaardigheden op verschillende manieren ingedeeld worden. (1, 2). Dat maakt de selectie van een eenduidige structuur voor de vragenlijst een stuk complexer. Schoemaker et al. wijzen er dan ook op dat motorische tests uit een heel gevarieerd aanbod aan vaardigheden moeten bestaan om een zo volledig mogelijk beeld van de motorische vaardigheden van een kind te kunnen krijgen. In de praktijk is dit echter niet haalbaar, gezien de tijd die dat zou kosten, stellen zij (6). Men moet bij het ontwerpen van een vragenlijst dus steeds compromissen proberen te sluiten tussen de volledigheid van het instrument en de tijd die nodig is om het instrument af te nemen. Tot slot moest ook rekening gehouden worden met het feit dat de vragenlijst aan ouders en niet aan professionele zorgverleners of kleuterleerkrachten zal worden voorgelegd. Dit heeft gevolgen voor de keuze van de testitems. Niet alles is te observeren in de thuissituatie. Voornamelijk de motorisch-cognitieve vaardigheden, zoals de visuele en auditieve waarneming, lijken moeilijker te bevragen bij ouders. Verschillende vragen werden namelijk gebaseerd op instrumenten bestemd voor screening door leerkrachten en een aantal van deze items zoals de vraag of het kind weet dat voorwerpen veraf kleiner lijkt dan dichtbij, leken niet zo evident te beoordelen door ouders. 4.4 AANVULLENDE ONDERZOEKEN Na grondig overleg werd de vragenlijst aangepast. De meest relevante opmerkingen en vaststellingen werden meegenomen in de verbeterde versie van de vragenlijst. Het verder op punt stellen van de vragenlijst is wenselijk. Voor een aantal vragen die een negatieve beoordeling kregen, werd namelijk nog geen oplossing gevonden. Dit moet verder overlegd worden. 52

59 4.5 CONCLUSIE In dit onderzoek werd een vragenlijst ontworpen die peilt naar de psychomotorische vaardigheden van 5-jarige kleuters. Hiervoor werd de literatuur geraadpleegd en gesproken met een aantal experten op het vlak van psychomotoriek bij kinderen. Vervolgens werd de bruikbaarheid van de vragenlijst nagegaan bij 290 ouders van kinderen uit de derde kleuterklas. Bijna de helft van de uitgedeelde vragenlijsten werden terugbezorgd. De meerderheid van de ouders had minder dan de vooropgestelde 30 minuten nodig om de vragenlijst in te vullen. De lengte van de vragenlijst bleek voor bijna drie vierden van de ouders acceptabel. Daarnaast vonden de ouders de vragenlijst ook overwegend gemakkelijk in te vullen. Er moet wel in rekening gebracht worden dat non-respons mogelijk te wijten was aan de lengte of de moeilijkheidsgraad van de vragenlijst. Vragen die twijfel opriepen bij de ouders werden geherformuleerd. Daarnaast werden een aantal vragen verwijderd, onder andere omwille van moeilijkheden bij het scoren ervan. De scorecriteria werden beter afgestemd op de vragen en stellingen. Deze aanpassingen gaven aanleiding tot een verbeterde versie van de vragenlijst. De herwerkte vragenlijst kan beschouwd worden als een bruikbaar instrument om bij ouders te peilen naar de psychomotorische ontwikkeling van hun 5-jarige kleuter. De ontwikkeling van dit instrument kan in de toekomst bijdragen tot een beter zicht op het verloop van de psychomotorische ontwikkeling van kinderen met een congenitale CMV-infectie. 53

60 REFERENTIES (1) Simons J. Introductie tot de psychomotoriek. Garant, Antwerpen, (2) Vallaey M, Vandroemme G. Psychomotoriek bij kinderen. Acco, Leuven, (3) Peersman W, Carton W, Cambier D, De Maeseneer J, van Waelvelde H. Psychometric properties of a motor skill checklist for 3- to 5-year-old children. Child Care Health and Development. 2012; 38(3): (4) Vandaele B, Cools W, De Decker S, De Raeve G, De Martelaer K. Scores van vier- tot zesjarige Kleuters op de MOT 4-6 test Tijdschrift voor de Lichamelijke Opvoeding. 2008; 220(2):12-5. (5) Burton A, Miller D. Movement skill assessment. Human Kinetics Publishers, Leeds, (6) van Empelen R, Nijhuis-van der Sanden R, Hartman A. Kinderfysiotherapie. Elsevier Gezondheidszorg, Maarssen, (7) Gallahue D, Ozmun J, Goodway J. Understanding motor development. McGraw-Hill, New York, (8) Feys L.: Psychomotoriek bij kleuters. Een netoverstijgende visie op het omgaan met psychomotorische problemen bij kleuters in het CLB. Online Opgehaald op 3 juli 2012, van (9) Payne V, Isaacs L. Human Motor Development: A Lifespan Approach. McGraw-Hill, New York, (10) Dollard S, Grosse S, Ross D. New estimates of the prevalence of neurological and sensory sequelae and mortality associated with congenital cytomegalovirus infection. Reviews in Medical Virology. 2007; 17(5): (11) Goossens L, Temmerman M, Vanhaesebrouck P. Perinatale cytomegalovirusinfectie. Tijdschrift voor Geneeskunde. 2003; 59(10): (12) Ivarsson S, Lernmark B, Svanberg L. Ten-year clinical, developmental, and intellectual follow-up of children with congenital cytomegalovirus infection without neurologic symptoms at one year of age. Pediatrics. 1997; 99(6): (13) Lombardi G, Garofoli F, Stronati M. Congenital cytomegalovirus infection: treatment, sequelae and followup. Journal of Maternal-Fetal & Neonatal Medicine. 2010; 23:45-8. (14) Ludwig A, Hengel H. Epidemiological impact and disease burden of congenital cytomegalovirus infection in europe. Eurosurveillance. 2009; 14(9): (15) Malm G, Engman ML. Congenital cytomegalovirus infections. Seminars in Fetal & Neonatal Medicine. 2007; 12(3): (16) Noyola D, Demmler G, Nelson C, Griesser C, Williamson W, Atkins J, et al. Early predictors of neurodevelopmental outcome in symptomatic congenital cytomegalovirus infection. Journal of Pediatrics. 2001; 138(3): (17) Noyola D, Demmler G, Williamson W, Griesser C, Sellers S, Llorente A, et al. Cytomegalovirus urinary excretion and long term outcome in children with congenital cytomegalovirus infection. Pediatric Infectious Disease Journal. 2000; 19(6): (18) Temple R, Pass R, Boll T. Neuropsychological functioning in patients with asymptomatic congenital cytomegalovirus infection. Journal of Developmental and Behavioral Pediatrics. 2000; 21(6): (19) Freeman K, Salt A, Prusa A, Malm G, Ferret N, Buffolano W, et al. Association between congenital toxoplasmosis and parent-reported developmental outcomes, concerns, and impairments, in 3 year old children. BMC pediatrics. 2005;5:23. (20) Schoemaker MM, Flapper B, Verheij NP, Wilson BN, Reinders-Messelink HA, de Kloet A. Evaluation of the developmental coordination disorder questionnaire as a screening instrument. Developmental Medicine and Child Neurology. 2006; 48(8):

61 (21) Maes B, Hombroux M, Jassens K, Lambert R, Wouters M. Leidraad voor de taxatie van ontwikkelingsproblemen bij kleuters. VCLB Service, Brussel, (22) Schoemaker M, Flapper B, Reinders-Messelink H, de Kloet A. Validity of the motor observation questionnaire for teachers as a screening instrument for children at risk for developmental coordination disorder. Human Movement Science. 2008; 27(2): (23) van Hartingsveldt M. KOEK: Korte Observatie Ergotherapie Kleuters. Uitgeverij Ergoboek, Nijmegen, (24) Bart O, Rosenberg L, Ratzon N, Jarus T. Development and initial validation of the Performance Skills Questionnaire (PSQ). Research in Developmental Disabilities. 2010; 31(1): (25) Glascoe F. The value of parents' concerns to detect and address developmental and behavioural problems. Journal of Paediatrics and Child Health. 1999; 35(1):1-8. (26) Glascoe F. Evidence-based approach to developmental and behavioural surveillance using parents' concerns. Child Care Health and Development. 2000; 26(2): (27) Rydz D, Srour M, Oskoui M, Marget N, Shiller M, Birnbaum R, et al. Screening for developmental delay in the setting of a community pediatric clinic: A prospective assessment of parent-report questionnaires. Pediatrics. 2006; 118(4):E1178-E86. (28) Salt A, Freeman K, Prusa A, Ferret N, Buffolano W, Malm G, et al. Determinants of response to a parent questionnaire about development and behaviour in 3 year olds: European multicentre study of congenital toxoplasmosis. BMC pediatrics. 2005;5:21. (29) Simons J, De Haes V. Psychomotorische ontwikkeling bij kleuters: vergelijking van testresultaten met het oordeel van de ouders. Actuele themata uit de psychomotorische therapie: jaarboek : (30) Wilson BN, Kaplan BJ, Crawford SG, Campbell A, Dewey D. Reliability and validity of a parent questionnaire on childhood motor skills. American Journal of Occupational Therapy. 2000; 54(5): (31) CLB van het GO!: Omgaan met psychomotorische problemen bij kleuters. Studiedag, 7 december 2011; Hasselt. (32) Janson H. Influences on participation rate in a national Norwegian child development screening questionnaire study. Acta Paediatrica. 2003; 92(1):91-6. P (33) Vanhelst J, Hardy L, Bert D, Duhem S, Coopman S, Libersa C, et al. Effect of child health status on parents' allowing children to participate in pediatric research. BMC medical ethics. 2013; 14:7. (34) Pearson Education, Inc.: Productinformatie Movement-ABC 2 Checklist. Online Opgehaald op 6 april 2013, van (35) Schoemaker M, Niemeijer A, Flapper B, Smits-Engelsman B. Validity and reliability of the Movement Assessment Battery for Children-2 Checklist for children with and without motor impairments. Developmental Medicine and Child Neurology. 2012; 54(4): (36) Rattray J, Jones MC. Essential elements of questionnaire design and development. Journal of clinical nursing. 2007; 16(2): (37) Wouters L, Schaerlaeckens M. Zo zit dat met schrijven. REC Rivierenland, Nijmegen, (38) SIG i.s.m. Federatie voor Centra van Ambulante Revalidatie. Kleuters veilig oversteken. Herwerkte Signaallijst voor kleuters. SIG, Destelbergen, (39) Fallowfield L. Questionnaire design. Archives of disease in childhood. 1995; 72(1):76-9. (40) Meadows K. So you want to do research? 5: Questionnaire design. British journal of community nursing. 2003; 8(12):

62

63 BIJLAGE 1 57

64

65 Vragenlijst psychomotorische ontwikkeling van 5-jarige kleuters Persoonlijke gegevens Datum invullen vragenlijst: / / 2013 Informatie kind Naam: Geboortedatum: / / Gewicht: Lengte: Geslacht: jongen/ meisje* Indien u de volgende vragen invult in de zomervakantie, gelieve dan de klas waar uw kind vóór deze zomervakantie in zat, aan te duiden: Kleuterklas van mijn kind*: 1 ste kleuterklas 2 de kleuterklas 3 de kleuterklas gemengde groep: 4-6 jaar (2 de +3 de Kl) gemengde groep: 3-6 jaar (1 ste + 2 de + 3 de Kl) gemengde groep: 2,5-6 jaar (peuter tot 3 de Kl) De hoeveelste keer volgt uw kind deze kleuterklas al?. keer Hoeveel kinderen zijn er op dit moment in uw gezin?. kinderen Hoeveel kinderen in uw gezin zijn ouder dan het kind waarvoor u deze vragenlijst invult?. Informatie over persoon die de vragenlijst invult Relatie met het kind: vader / moeder / voogd /andere (verduidelijk:.)* Beroep ouders/voogd: Ouder 1:. Ouder 2: 59

66 Ik spreek steeds Nederlands met mijn kind: Indien u geen Nederlands spreekt met uw kind, welke taal/talen spreekt u dan wel?.... Vulde u deze vragenlijst volledig zelfstandig in of deed u beroep op iemands hulp: volledig alleen met hulp van. (vul in welke relatie deze persoon heeft tot uw kind bv. moeder, vader, grootmoeder, leerkracht, oppas enz. )* Gelieve eerst aandachtig de begeleidende brieven na te lezen met uitleg over hoe deze vragenlijst ingevuld moet worden. Deel 1: Voorgeschiedenis 1.1 Waren er problemen tijdens de zwangerschap van dit kind? Zo ja, om welke problemen ging het dan? 1.2 a.voor welke datum was uw bevalling uitgerekend? / / b. Werd uw kind op tijd geboren? ja / neen, te vroeg geboren / neen, te laat geboren* c. Indien te vroeg geboren, hoeveel weken werd uw kind te vroeg geboren? weken te vroeg 1.3 Waren er problemen bij de geboorte van uw kind? Zo ja, om welke problemen ging het dan? 60

67 1.4 Heeft uw kind in het verleden ooit een ernstige ziekte doorgemaakt? Zo ja, welke ziekte? 1.5 Werden er problemen vastgesteld in de ontwikkeling van uw kind tijdens zijn/haar eerste levensjaar? Zo ja, welke problemen? 1.6 a. Heeft uw kind problemen met het zicht? b. Zo ja, werd dit ooit verder onderzocht door een oogarts? 1.7 a. Hoort uw kind minder goed? b. Zo ja, werd dit ooit verder onderzocht door een neus-keel-oor arts? 1.8 Maakt u zich soms zorgen over de ontwikkeling van uw kind? Zo ja, over welk ontwikkelingsaspect maakt u zich zorgen? (meerdere antwoorden zijn mogelijk) Motorische ontwikkeling Spraak- en taalontwikkeling (o.a. spreken, lezen, schrijven ) Sociaal-emotionele ontwikkeling (o.a. gedrag, zelfvertrouwen, contact met andere kinderen ) Spel- en werkhouding (o.a. aandacht ) 1.9 Heeft iemand uit uw omgeving (de juf of meester van uw kind, een grootouder, iemand van het CLB, enz ) u in het verleden al gewezen op moeilijkheden binnen een of meerdere van de ontwikkelingsdomeinen uit vraag 1.8? Zo ja, welke? 61

68 1.10 Is uw kind in het verleden reeds in behandeling geweest voor moeilijkheden binnen één of meerdere van de ontwikkelingsdomeinen uit vraag 1.8? Zo ja, welke behandeling(en) heeft uw kind gekregen? 1.11 Doet uw kind aan sport zoals kleuterturnen, zwemmen of andere? Zo ja, welke? Deel 2: Vragenlijst psychomotorische vaardigheden In dit onderdeel van de vragenlijst volgen een aantal vragen over de mate waarin uw kind een aantal vaardigheden al kan of nog niet kan. Lees de vragen eerst aandachtig voor u ze beantwoordt. Per vraag geeft u uw kind een score. Geef telkens één antwoord per vraag, maar beantwoord alle vragen. Als uw kind een activiteit nog nooit in uw bijzijn heeft gedaan, mag u dit gerust eens samen met uw kind proberen (zonder hem/haar het gevoel te geven dat dit om een test voor punten gaat). In het geval u de activiteit eerst eens heeft geprobeerd of u uw kind hiervoor even in het oog gehouden hebt, duid dan aan dat u een proefje uitgevoerd hebt. Als u toch nog twijfelt, vul dan in wat u denkt dat uw kind zou kunnen. De scoremogelijkheden worden telkens per onderdeel vermeld. 62

69 A. Motorisch domein 1. Grove motoriek Geef een score als volgt: 1 = mijn kind kan de activiteit nog helemaal niet 2 = mijn kind kan de activiteit bijna uitvoeren of lukt er uitzonderlijk zelf eens in 3 = mijn kind kan de activiteit min of meer uitvoeren, het lukt soms, maar mislukt ook soms 4 = mijn kind kan de activiteit vlot uitvoeren, het lukt hem bijna altijd 2.1. Mijn kind rent op dezelfde manier als de meeste leeftijdsgenootjes. Hij maakt hierbij geen onnodige bijbewegingen met het hoofd, de armen of de benen. Bijbewegingen zijn bv. grote zwaaibewegingen van de armen, grimassen op het gezicht 2.2. Mijn kind loopt ongeveer aan dezelfde snelheid als zijn leeftijdsgenootjes en kan op tijd stoppen wanneer dat gevraagd wordt of wanneer hij een hindernis tegenkomt Mijn kind kan achteruitlopen zonder te vallen. score Proefje score Proefje score Proefje 2.4. Mijn kind kan de trap op- én aflopen, waarbij hij/zij per trede afwisselt tussen rechter- en linkerbeen, m.a.w. op elke trede komt slechts één en gene twee voeten terecht. Hij kan dit zonder zich vast te houden aan de trapleuning Mijn kind springt al lopend over een kleine hindernis van ongeveer 10 cm hoog. score Proefje score Proefje 2.6. Mijn kind kan huppelen. Huppelen is een stap zetten met de eerste voet, gevolgd door een sprong op dezelfde voet en dan een stap en een sprong op de andere voet, opnieuw een stap en een sprong met de eerste voet, enz. score Proefje 63

70 2.7. Mijn kind springt met beide voeten samen en houdt eveneens zijn beide voeten bij elkaar wanneer hij landt op de grond. Zonder aanloop springt hij ongeveer een halve meter ver of ter plaatse tot op kniehoogte. Dit wil zeggen dat de twee voeten gedurende de volledige sprong door de lucht samen gehouden worden en de beweging dus niet lijkt op het nemen van een soort verlengde stap. score Proefje 2.8. Mijn kind kan ongeveer 10 keer na elkaar ononderbroken op één been springen. Hij kan dit zowel ter plaatse als terwijl hij vooruitspringt. score Proefje 2.9. Mijn kind kan met gesloten ogen gedurende meer dan 5 seconden op 1 been blijven staan. Hij kan dit zowel met het linker als met het rechter been Mijn kind kan op een rechte lijn meer dan 5 stapjes vooruit zetten, met telkens de hiel van de voet die hij neerzet tegen de tenen van zijn andere voet, zonder het evenwicht te verliezen Mijn kind kan fietsen op een fiets met steunwieltjes. score Proefje score Proefje score Proefje Mijn kind kan fietsen zonder steunwieltjes. Duid aan: We hebben dit thuis al geoefend We hebben dit thuis nog niet geoefend Mijn kind kan schommelen waarbij hij zichzelf in beweging houdt, m.a.w. zonder hierbij geduwd te worden. De schommelbeweging mag in gang gezet worden door één enkele duw van een andere persoon. score Proefje score Proefje 64

71 2.14. Mijn kind klimt op de ladder van een glijbaan. score Proefje Mijn kind kan een koprol maken zonder daarbij scheef te rollen. score Proefje Mijn kind gooit een bal doelgericht naar een andere stilstaande persoon. score Proefje Mijn kind kan een bal met twee handen 2 à 3 keer op de grond kaatsen en terug met twee handen opvangen. score Proefje Mijn kind kan een harde bal een halve meter omhoog gooien en zelf terug opvangen. score Proefje Mijn kind vangt een toegeworpen tennisbal met beide handen. Hij houdt zijn armen hierbij gebogen en vangt de bal met de handen alleen, en dus niet door deze tegen de borstkas te drukken Mijn kind dribbelt een bal minstens 3 keer met één hand. score Proefje score Proefje Mijn kind kan een bal meer dan 2 meter wegschoppen bij het voetballen of andere spelletjes. score Proefje 65

72 2. Fijne motoriek Geef een score als volgt: ja = mijn kind slaagt in de meerderheid van de gevallen in de activiteit neen = mijn kind kan niet of slechts uitzonderlijk de activiteit vlot uitvoeren? = ik denk van wel, maar we hebben dit nog nooit geprobeerd Mijn kind gebruikt dezelfde hand bij eenzelfde motorische taak zoals eten, tanden poetsen, de dop van een fles draaien en kan zelf aangeven welke hand zijn beste hand is. score ja neen? Proefje Mijn kind kan vlot een voorgetekende cirkel en een vierkant uitknippen met een schaar. Hij wijkt daarbij minder dan een centimeter af van de getekende lijn. score ja neen? Proefje Mijn kind kan kralen, zo groot als een erwt, op een touwtje rijgen. score ja neen? Proefje Mijn kind kleurt bijna volledig binnen de lijntjes, hij kleurt minder dan 4 keer duidelijk buiten de lijnen. Er blijft minder dan een vierde van de tekening binnen de lijnen wit, dus de afbeelding is voor meer dan drie vierden ingekleurd Mijn kind laat vaak voorwerpen vallen. score ja neen? Proefje score ja neen? Proefje Mijn kind kan figuren zoals een ster, een driehoek, een kruis nauwkeurig natekenen van een voorbeeldtekening. score ja neen? Proefje 66

73 2.28. Mijn kind kan een mannetje met hoofd, buik, armen en benen tekenen. score ja neen? Proefje Mijn kind kan een puzzel met minstens 25 stukken maken zonder hulp. score ja neen? Proefje Mijn kind tekent een schuin kruis X met 2 vloeiende schuine lijnen. Dus hij heft het potlood enkel op om over te gaan naar de tweede lijn. Hij draait zijn blad hierbij niet in een andere richting. score ja neen? Proefje Mijn kind kan figuren sorteren volgens 2 criteria: vorm en kleur. Bv. alle rode cirkels, alle blauwe vierkanten score ja neen? Proefje Mijn kind gebruikt steeds dezelfde hand om te tekenen of schrijven. score ja neen? Proefje De niet-tekenende hand wordt gebruikt om het blad vast te houden, om het te stabiliseren, zodat dit niet voortdurend verschuift. Dus de andere hand wordt niet gebruikt om het hoofd te ondersteunen, of bevindt zich niet functieloos naast het blad of naast de tafel Mijn kind houdt zijn potlood soepel vast en geeft geen overmatige druk op het potlood bij het kleuren. Indien de punt van het potlood van uw kind vaak afbreekt of er soms gaatjes in het papier ontstaan, kan dit wijzen op een overmatige druk bij het kleuren of tekenen. score ja neen? Proefje score ja neen? Proefje 67

74 2.35. a) Mijn kind gebruikt een goede pengreep. Let daarbij op volgende punten: het potlood zit tussen de vingertoppen van de duim en wijsvinger, de middelvinger ondersteunt het potlood/de balpen, tussen duim en wijsvinger is er een min of meer ronde open ruimte waar het potlood door loopt, de ringvinger en pink worden in de handpalm gebogen, verborgen. b) Mijn kind gebruikt een van volgende pengrepen (let hierbij goed op alle vingers): duid aan wat volgens u het beste bij uw kind past (het maakt nog niet uit of uw kind zijn potlood/balpen verder of dichter bij de punt vasthoudt): Geen enkele van vorige lijkt op de pengreep van mijn kind 68

75 2.36. Mijn kind kan zijn naam al schrijven. Dit kan nog zijn met of al zonder voorbeeld en in drukletters of in geschreven letters. score ja neen? Proefje B. Motorisch-cognitief domein Geef een score als volgt: ja = mijn kind slaagt in de meerderheid van de gevallen in de activiteit neen = mijn kind kan niet of slechts uitzonderlijk de activiteit vlot uitvoeren? = ik denk van wel, maar we hebben dit nog nooit geprobeerd Mijn kind kan bewegingsopdrachten uitvoeren. Bv. Steek je arm omhoog, loop op de tippen van je tenen, steek je buik vooruit, doe alsof je vliegt score ja neen? Proefje Mijn kind beweegt volgens mij eerder onzeker, stuntelig en stroef en is vaak opvallend traag in vergelijking met leeftijdsgenootjes. score ja neen? Proefje Mijn kind kan de meeste van volgende lichaamsdelen benoemen en aanwijzen bij zichzelf, bij een andere persoon of op een foto: Duid aan welke lichaamsdelen uw kind al kent: dij pols voorhoofd elleboog duim wenkbrauw enkel wijsvinger wimper hals middelvinger nek hiel ringvinger keel heup pink wang schouder 69

76 2.40. Mijn kind begrijpt wanneer een voorwerp zich boven, onder, voor, achter, ver van, dichtbij zichzelf of iemand/iets anders bevindt. Bv. hij gaat op vraag onder de tafel zitten, kan mij uitleggen dat hij achter de stoel staat, enzovoort Mijn kind kan zelfstandig al zijn kleren aantrekken: jas, broek, sokken, schoenen (niet de veters strikken), enz. Sluitingen, zoals knopen en ritsen, zijn geen probleem voor hem. score ja neen? Proefje score ja neen? Proefje Mijn kind kan volledig zelfstandig naar het toilet gaan: broek aan en uit, papier pakken, poep afvegen, doorspoelen. score ja neen? Proefje Mijn kind kan zich zelfstandig wassen in bad (behalve de rug, nek en oren). score ja neen? Proefje Mijn kind kan zelfstandig eten met lepel en vork, zonder te morsen. score ja neen? Proefje Mijn kind kan kleine verschillen zien tussen twee prenten die sterk op elkaar lijken. score ja neen? Proefje Mijn kind kan bij een afbeelding van een voorwerp zeggen of het de achterkant, onderzijde, zijkant is. score ja neen? Proefje 70

77 2.47. Mijn kind weet dat een voorwerp veraf kleiner lijkt dan dichtbij. score ja neen? Proefje Mijn kind kan bij eenvoudige woorden een drietal rijmwoorden opnoemen. Bv. muis: huis kuis buis; vier: mier kier; pan: kan dan man etc score ja neen? Proefje Mijn kind kan een versje van een 12-tal regels opzeggen. score ja neen? Proefje Mijn kind kan in de maat van een liedje klappen of stappen. score ja neen? Proefje C. Sociaal-affectief domein Hieronder volgen een aantal vragen over de emoties en de gevoelens die de motorische vaardigheid van uw kind kunnen beïnvloeden. Duid aan welke volgens u van toepassing zijn op uw kind Mijn kind komt vaak ongelukkig over Mijn kind is verlegen Mijn kind gedraagt zich vaak opstandig Mijn kind heeft weinig vriendjes door zijn motorische moeilijkheden Mijn kind heeft weinig zelfvertrouwen. ja / neen * Mijn kind is vaak zenuwachtig en ongeduldig Mijn kind komt vaak ongeïnteresseerd over. 71

78 2.58. Mijn kind moet vaak beloond of aangemoedigd worden vooraleer hij iets wil doen wat ik hem vraag Bovenstaande eigenschappen van mijn kind hebben een invloed op zijn bewegingsvaardigheid Heeft u nog opmerkingen of wilt u graag iets verduidelijken bij de vorige vragen? Deel 3: Beleving/taakgedrag 3.1 Zijn er volgens u moeilijkheden op het vlak van beweging bij uw kind? 3.2 Zo ja, treden deze moeilijkheden dan systematisch op in alle situaties of meer/minder in bepaalde omstandigheden? Kan u omschrijven in welke omstandigheden de moeilijkheden meer of minder optreden? 3.3 Vindt uw kind het fijn om bewegingsspelletjes zoals tikkertje, haasje over te spelen? ja / neen * 3.4 Vindt uw kind het fijn om te knutselen of met constructiemateriaal zoals duplo, lego, kralen te spelen? ja / neen * 3.5 Aandacht: Kan uw kind zich slechts gedurende een korte tijdspanne bezighouden met een spel/taak zonder daarbij onmiddellijk afgeleid te worden door wat er om zich heen gebeurt en telkens aangespoord te moeten worden om zijn werk verder te zetten? 3.6 Impulsiviteit: Begint uw kind vaak al aan een opdracht vooraleer hij alle instructies gekregen heeft? 3.7 Overbeweeglijkheid: Kan uw kind precies niet stilzitten op een stoel, loopt hij voortdurend van de ene plaats naar de andere of zit hij te prutsen wanneer hij moet stilzitten op een stoel? 72

79 3.8 Faalangst of onderschat het eigen kunnen: Lijkt uw kind soms angstig om bepaalde opdrachten uit te voeren of zegt hij vaak dat een opdracht te moeilijk is? 3.9 Overschat het eigen kunnen: Probeert uw kind vaak taken uit te voeren die duidelijk veel te moeilijk zijn of wil hij taken soms te snel uitvoeren? 3.10 Motivatie: Raakt uw kind snel gefrustreerd wanneer iets niet meteen lukt en geeft hij het dan snel op? 3.11 Zelfstandigheid: Vraagt uw kind vaak uw hulp of die van anderen wanneer hij taken moet uitvoeren? 3.12 Nauwkeurigheid: Hecht uw kind er maar weinig belang aan om nauwkeurig en zorgvuldig te werk te gaan bij taakjes die hij krijgt? 3.13 Uithoudingsvermogen: Kan uw kind een bewegingstaak niet lang volhouden en raakt hij snel gefrustreerd als iets niet meteen lukt? 3.14 Vergeetachtig: Lijkt uw kind vaak (delen van) opdrachten die u geeft, te vergeten? 3.15 Twijfelend: Lijkt uw kind vaak besluiteloos bv. wanneer hij moet kiezen welk spel te spelen? 3.16 Zijn er nog andere gedragsfactoren van uw kind die een invloed hebben op zijn bewegingsvaardigheden? 3.17 Merkte u gedurende de laatste 6 maanden veranderingen op in de bewegingsvaardigheden van uw kind? 3.18 Heeft u nog opmerkingen of wilt u graag iets verduidelijken bij de vorige vragen? 73

80

81 BIJLAGE 2 75

82

83 Universiteit Gent, faculteit geneeskunde en gezondheidswetenschappen, Informatiebrief voor de deelnemers aan de studie Onderzoek naar de bruikbaarheid van een zelfontworpen vragenlijst voor ouders van 5-jarige kleuters, die peilt naar de psychomotore ontwikkeling van hun kind. Beste mijnheer, Beste mevrouw, Ik ben Ine Strybol, studente van het vijfde jaar geneeskunde. Voor mijn eindwerk geneeskunde doe ik onderzoek naar de bruikbaarheid van een zelfontworpen vragenlijst over de ontwikkeling van de bewegingsvaardigheden van kinderen tussen 5 en 6 jaar, zoals uw kind. Voor dit onderzoek zou ik graag beroep doen op uw medewerking. Deelname aan het onderzoek is volledig vrijblijvend. De deelname aan deze studie brengt geen onmiddellijk voordeel voor u met zich mee, maar uw deelname kan ons wel helpen om in de toekomst kinderen met psychomotorische moeilijkheden en hun ouders beter te kunnen helpen. Indien u bereid zou zijn deel te nemen aan het onderzoek, gelieve dan eerst deze brief verder aandachtig door te nemen en vervolgens de bijhorende vragenlijsten in te vullen. Gelieve de bundel daarna terug mee te geven met uw kind naar de klas, ten laatste 14 dagen na ontvangst van de bundel. Indien u verkiest niet opgenomen te worden in de studie, mogen wij u dan vriendelijk verzoeken om enkel onderstaande vraag naar de reden van afzien van deelname te beantwoorden. Ook in het geval u niet wenst deel te nemen, zouden wij graag hebben dat u de bundel via uw kind in de gesloten omslag aan de juf terugbezorgt, ten laatste 14 dagen na ontvangst ervan. Ik wens niet deel te nemen aan dit onderzoek: wegens tijdsgebrek het onderwerp interesseert mij niet ik vind de vragenlijst te moeilijk ik ben bang dat het onderzoek gevolgen zal hebben voor mijn kind op school Andere: 77

84 U vindt volgende documenten in deze envelop: 1. Informatiebrief voor de deelnemers aan de studie Gelieve dit document aandachtig te lezen vooraleer u de vragenlijsten invult. 2. Een vragenlijst in verband met de bewegingsvaardigheden van uw kind (gele formulier) Deze vragenlijst bestaat zelf uit drie delen a) algemene gegevens b) 60 vragen over de bewegingsvaardigheden van uw kind c) 18 vragen over de beleving en het taakgedrag van uw kind 3. Een document met vragen (blauwe formulier) over de bruikbaarheid van de vragenlijst Voor dit onderzoek naar de bruikbaarheid van een zelfontworpen vragenlijst wil ik graag uw mening vragen over volgende aspecten van de vragenlijst: - enerzijds wil ik graag weten of de vragen volgens u duidelijk genoeg geformuleerd zijn zodat deze ook door personen zonder professionele opleiding over de motorische ontwikkeling van kinderen gemakkelijk in te vullen zouden zijn - anderzijds of de tijd die het kost om dit instrument in te vullen al dan niet te lang is. Ik wil hierbij benadrukken dat het zeker niet onze bedoeling is een diagnose van een ontwikkelingsprobleem bij uw kind te stellen. Uw antwoorden op de vragen zullen geen gevolgen hebben voor uw kind. Het doel van dit onderzoek is enkel en alleen de bruikbaarheid van deze vragenlijst te toetsen bij ouders om deze waar mogelijk aan te passen. U kunt ons de formulieren terugbezorgen in een gesloten omslag. De persoonlijke en klinische gegevens zullen volledig anoniem verwerkt worden en niet met de leerkracht of school van uw kind besproken worden. Mogen wij u vragen de vragen zo eerlijk en nauwkeurig mogelijk in te vullen. 78

85 Enkele aandachtspunten bij het invullen van de vragenlijst: - Lees eerst en vooral de vragen uit document 3 (blauwe formulier) alvorens de vragen van document 2 (gele formulier) in te vullen. - Mogen we u vragen de tijd die u nodig hebt om de vragen van document 2 (gele formulier) in te vullen, min of meer bij te houden. Als u tijdens het invullen van de vragenlijst om één of andere reden onderbroken wordt, mag de verloren tijd uiteraard niet meegerekend worden. Tijd nodig om uw kind eventueel een opdracht te laten uitvoeren, om op die manier de vragenlijst juist in te vullen, wordt wel meegerekend. - Er wordt gevraagd om de naam van uw kind in te vullen op de eerste pagina van de vragenlijst. Wij laten aan u de vrije keuze om dit al dan niet te doen. - Gelieve de vragenlijst zoveel mogelijk alleen in te vullen, zonder hiervoor de hulp in te roepen van personen met professionele kennis omtrent ontwikkeling. Het is namelijk belangrijk voor ons om te weten in hoeverre deze vragenlijst geschikt is om door ouders of andere personen uit de familiale kring zelfstandig ingevuld te worden. - Als U niet zeker bent of uw kind een bepaalde vaardigheid al kan, probeer dit dan eventueel eens uit. Wanneer U een bepaalde vraag eerst hebt moeten uitproberen, duid dan in de vragenlijst aan dat u een proefje hebt uitgevoerd. Indien u een bepaalde vraag wil toetsen bij uw kind, probeer dit dan zoveel mogelijk te doen zonder dat uw kind er erg in heeft. Probeer dit niet te laten overkomen als een test, want dit kan ervoor zorgen dat uw kind veel beter probeert te presteren dan zijn normale vaardigheid of net omgekeerd, dat hij extra stress krijgt en net slechter zal presteren dan wat hij echt kan. Laat uw kind ook niet eindeloos opnieuw proberen tot hij een taak juist uitvoert. Dit leidt enkel tot frustraties bij uw kind en bij uzelf. Een drietal pogingen is over het algemeen voldoende om vast te stellen of uw kind een bepaalde vaardigheid wel al kan of nog niet. - Tot slot willen we ook benadrukken dat de motorische ontwikkeling van kinderen heel verschillend verloopt van kind tot kind. Het is dan ook heel normaal dat uw kind nog niet alles even goed onder de knie heeft. Het is normaal dat kinderen op bepaalde vragen minder en op andere beter scoren dan gemiddeld, zonder dat u zich zorgen hoeft te maken. 79

86 Indien U toch vragen of zorgen heeft omtrent de ontwikkeling van uw kind, raden wij U ten zeerste aan de leerkracht van uw kind hierover aan te spreken of eventueel contact op te nemen met het CLB. Indien u aanvullende informatie wenst over het onderzoek of specifiek over de vragenlijst, kunt u in de loop van de studie steeds contact opnemen met mij of de promotor van mijn eindwerk. Ine Strybol Studente tweede master geneeskunde ine.strybol@ugent.be 0497/ Prof. Dr. K. Smets Dienst Intensieve Neonatologie, vakgroep pediatrie en genetica, UZ Gent koenraad.smets@ugent.be Alvast hartelijk dank voor uw medewerking, Ine Strybol 80

87 BIJLAGE 3 81

88

89 Onderzoek bruikbaarheid van de vragenlijst rond de psychomotorische ontwikkeling van 5-jarige kleuters Hieronder volgen een aantal vragen die peilen naar hoe bruikbaar u de vragenlijst vond. Neem de vragen aandachtig door en antwoord zo eerlijk en kritisch mogelijk. Uw opmerkingen zullen ons in staat stellen de vragen zo goed mogelijk te formuleren en overbodige of te moeilijke vragen te schrappen. Dit zal ons in de toekomst beter in staat stellen om bij kinderen met risico op ontwikkelingsproblemen de moeilijkheden vroeg op te sporen. Ik wil u alvast hartelijk bedanken voor uw medewerking. 1. Hoeveel minuten had u nodig om de vragenlijst in te vullen? = de tijd die u min of meer nodig had om de vragenlijst (hiermee wordt bedoeld uitsluitend document 2, het gele formulier) in te vullen. Wanneer u dus tijdens het invullen van de vragenlijst om één of andere reden onderbroken wordt, gelieve deze tijd niet mee te rekenen. Tijd nodig om uw kind eventueel een kleine opdracht te laten uitvoeren, om op die manier de vragenlijst correct in te vullen, mag echter wel meegerekend worden. Minder dan 10 minuten minuten minuten minuten Meer dan 40 minuten (ik schat ongeveer minuten) 2. Vindt u de tijd die het kost om deze vragenlijst volledig in te vullen te lang? ja neen 3. Wat is uw algemeen oordeel over de bruikbaarheid van de vragenlijst? Ik vond de vragenlijst vrij gemakkelijk in te vullen Ik moest naar mijn mening nogal vaak een proefje uitvoeren met mijn kind of de hulp van andere personen inroepen om de vragenlijst in te vullen De vragen stemmen niet overeen met wat thuis te beoordelen is, ik vond de vragenlijst eerder moeilijk om in te vullen 4. Wat vond u van de scoremogelijkheden? a. Teveel keuzemogelijkheden Voldoende keuzemogelijkheden Te weinig keuzemogelijkheden b. Duidelijk Onduidelijk Indien u de keuzemogelijkheden onduidelijk vond, kunt u verklaren waarom u dit vond of heeft u suggesties hoe we dit duidelijker zouden kunnen formuleren? 83

90 5. a. Waren er vragen die volgens u eerder onduidelijk geformuleerd waren? Neen, alles was duidelijk Ja (zie volgende vraag) b. Zo ja, welke en kunt u eventueel omschrijven waarom de vragen bij u twijfel opriepen? (Indien meer dan 3 vragen, kunt u gerust ook de achterzijde van dit formulier te gebruiken) 1. Vraag n...: 2. Vraag n : 3. Vraag n : c. Heeft u eventueel zelf suggesties om deze vragen duidelijker te verwoorden? 1. Vraag n.: 2. Vraag n.: 3. Vraag n.: 84

91 6. Geven de vragen volgens u een goede weerspiegeling van de bewegingsvaardigheden van uw kind? ja neen (geef hieronder eventueel aan of er volgens u bepaalde vragen weggelaten kunnen worden/ extra opgenomen moeten worden) Wat zou u weglaten? Wat zou u toevoegen? 7. Waren er vragen die volgens u moeilijk te beoordelen waren aangezien u niet professioneel opgeleid bent op het vlak van motorische ontwikkeling? ja, ik vond volgende vragen moeilijk te beoordelen voor ouders: vraag n,, neen Verduidelijk hieronder waarom u dit vond indien u dat wenst. (Indien meer dan 3 vragen, kunt u gerust ook de achterzijde van dit formulier te gebruiken.) Vraag n.: Vraag n.: Vraag n.: 8. Heeft u nog andere opmerkingen? 85

92

93 BIJLAGE 4 87

94

95

96

97 BIJLAGE 5 91

98

99 Ine Strybol [VRAGENLIJST DIE PEILT NAAR DE PSYCHOMOTORISCHE ONTWIKKELING VAN 5-JARIGE KLEUTERS] Vragenlijst ontworpen in het kader van de masterproef Onderzoek naar de bruikbaarheid van een zelfontworpen enquête voor ouders van kleuters, die peilt naar de psychomotore ontwikkeling van hun kind. 93

MRI van de hersenen bij congenitale cytomegalovirus infectie

MRI van de hersenen bij congenitale cytomegalovirus infectie MRI van de hersenen bij congenitale cytomegalovirus infectie Department of Pediatrics / Child Neurology Center for Childhood White Matter Disorders VU University Medical Center Amsterdam, NL Hersenen en

Nadere informatie

Chapter 9. Samenvatting

Chapter 9. Samenvatting Samenvatting In dit proefschrift wordt beschreven hoe kinderen met Astma of met Developmental Coordination Disorder (DCD), hun kwaliteit van leven (KVL) ervaren vergeleken met gezonde kinderen. Bij schoolgaande

Nadere informatie

Guy Bosmans, Patricia Bijttebier, Ilse Noens & Laurence Claes

Guy Bosmans, Patricia Bijttebier, Ilse Noens & Laurence Claes Inhoud Inleiding 11 Guy Bosmans, Patricia Bijttebier, Ilse Noens & Laurence Claes 1. De diagnostiek van intelligentie 13 Bea Maes, Stijn Smeets en Mark Schittekatte 1.1 Theorieën over het construct 13

Nadere informatie

Dutch summary. Nederlandse samenvatting

Dutch summary. Nederlandse samenvatting Dutch summary Nederlandse samenvatting 127 Kinderen die te vroeg geboren worden, dat wil zeggen bij een zwangerschapsduur korter dan 37 weken, worden prematuren genoemd. Na de bevalling worden ernstig

Nadere informatie

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals Gedragsproblemen komen veel voor onder kinderen en adolescenten. Als deze problemen ernstig zijn en zich herhaaldelijk voordoen, kunnen ze een negatieve invloed hebben op het dagelijks functioneren van

Nadere informatie

VR DOC.1387/1BIS

VR DOC.1387/1BIS VR 2017 2212 DOC.1387/1BIS DE VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN BISNOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit

Nadere informatie

Samenvatting, conclusies en discussie

Samenvatting, conclusies en discussie Hoofdstuk 6 Samenvatting, conclusies en discussie Inleiding Het doel van het onderzoek is vast te stellen hoe de kinderen (10 14 jaar) met coeliakie functioneren in het dagelijks leven en wat hun kwaliteit

Nadere informatie

VWVJ. Karen Van Doorslaer Referatendag - 15/12/2006 ONTWIKKELING VAN STANDAARD GEHOORONDERZOEK IN HET CLB

VWVJ. Karen Van Doorslaer Referatendag - 15/12/2006 ONTWIKKELING VAN STANDAARD GEHOORONDERZOEK IN HET CLB ONTWIKKELING VAN STANDAARD VWVJ GEHOORONDERZOEK IN HET CLB Karen Van Doorslaer Referatendag - 15/12/2006 Inhoud 1. Het opstellen van een screeningsprogramma 2. Ontwikkeling van standaard GEHOOR : Afgelegde

Nadere informatie

Chapter 10. Samenvatting

Chapter 10. Samenvatting Chapter 10 Samenvatting Samenvatting 149 Dit proefschrift richt zich op symptomen van neonatale adaptatie (NA) na blootstelling aan selectieve antidepressiva (SA) in utero. Deze symptomen zijn meestal

Nadere informatie

Dit proefschrift presenteert de resultaten van het ALASCA onderzoek wat staat voor Activity and Life After Survival of a Cardiac Arrest.

Dit proefschrift presenteert de resultaten van het ALASCA onderzoek wat staat voor Activity and Life After Survival of a Cardiac Arrest. Samenvatting 152 Samenvatting Ieder jaar krijgen in Nederland 16.000 mensen een hartstilstand. Hoofdstuk 1 beschrijft de achtergrond van dit proefschrift. De kans om een hartstilstand te overleven is met

Nadere informatie

Growing into a different brain

Growing into a different brain 221 Nederlandse samenvatting 221 Nederlandse samenvatting Groeiend in een ander brein: de uitkomsten van vroeggeboorte op schoolleeftijd De doelen van dit proefschrift waren om 1) het inzicht te vergroten

Nadere informatie

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie Wouter Pinxten (contact: Wouter.Pinxten@UGent.be) Prof. Dr. John Lievens Achtergrond

Nadere informatie

Developmental Coordination Disorder. Miriam Verstegen Kinderrevalidatiearts

Developmental Coordination Disorder. Miriam Verstegen Kinderrevalidatiearts Developmental Coordination Disorder Miriam Verstegen Kinderrevalidatiearts 11-06-2015 Inhoud Developmental Coordination Disorder Criteria Kenmerken Comorbiditeiten Pathofysiologie Behandeling Prognose

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting Samenvatting Op grond van klinische ervaring en wetenschappelijk onderzoek, is bekend dat het gezamenlijk voorkomen van een pervasieve ontwikkelingsstoornis en een verstandelijke beperking tot veel bijkomende

Nadere informatie

Praktijktoets. Vragen van CLB. NIEUWSBRIEF 3-5 december 2014. Geachte directie, Beste CLB-verpleegkundige en CLB-arts, Beste VWVJ-lid of sympathisant,

Praktijktoets. Vragen van CLB. NIEUWSBRIEF 3-5 december 2014. Geachte directie, Beste CLB-verpleegkundige en CLB-arts, Beste VWVJ-lid of sympathisant, Geachte directie, Beste CLB-verpleegkundige en CLB-arts, Beste VWVJ-lid of sympathisant, Praktijktoets Het eerste trimester loopt haast op zijn einde en de praktijktoets zit volledig op koers. Er werden

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) SAMENVATTING Jaarlijks wordt 8% van alle kinderen in Nederland prematuur geboren. Ernstige prematuriteit heeft consequenties voor zowel het kind als de ouder. Premature

Nadere informatie

SAMENVATTING VOOR DE NIET MEDISCH ONDERLEGDE LEZER

SAMENVATTING VOOR DE NIET MEDISCH ONDERLEGDE LEZER 9 SAMENVATTING VOOR DE NIET MEDISCH ONDERLEGDE LEZER In dit proefschrift zijn de eerste resultaten van de DECIBEL-study besproken. DECIBEL is het acroniem voor DEVELOPMENTAL EVALUATION OF CHILDREN: IMPACT

Nadere informatie

CMV-screening bij de pasgeborene

CMV-screening bij de pasgeborene CMV-screening bij de pasgeborene 1 Wat is CMV? Cytomegalovirus (CMV) is een veel voorkomend virus dat mensen van alle leeftijden kan besmetten. CMV komt voor in lichaamsvochten (urine, speeksel, traanvocht,

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting amenvatting Het aantal mensen met dementie neemt toe. De huisarts speelt een sleutelrol in het (h)erkennen van signalen die op dementie kunnen wijzen en hiermee in het stellen van de diagnose dementie,

Nadere informatie

Vlaamse werkgroep Bevolkingsonderzoek

Vlaamse werkgroep Bevolkingsonderzoek Vlaamse werkgroep Bevolkingsonderzoek 1/09/2011 ADVIES nr. 11-01 Betreft: advies aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, over het toepassingsgebied van de Vlaamse regelgeving over

Nadere informatie

1 De organisatie van de leerlingbegeleiding

1 De organisatie van de leerlingbegeleiding 1 De organisatie van de leerlingbegeleiding 1.1 Inleiding Kinderen ontwikkelen zich niet allemaal op dezelfde manier. Dit blijkt uit de wijze waarop en de snelheid waarmee ze het onderwijsaanbod volgen.

Nadere informatie

Libra Revalidatie DCD. Diagnose en behandeling bij kinderen met een coördinatieontwikkelingsstoornis

Libra Revalidatie DCD. Diagnose en behandeling bij kinderen met een coördinatieontwikkelingsstoornis Libra Revalidatie DCD Diagnose en behandeling bij kinderen met een coördinatieontwikkelingsstoornis Uw kind is gezien door de revalidatiearts en tijdens dit bezoek is met u gesproken over DCD. In deze

Nadere informatie

RK Christoffelschool Gendringen

RK Christoffelschool Gendringen Minorcontract 2012-2013. Persoonlijke gegevens Naam Klas Iselinge Hogeschool Stageschool (naam en plaats) Mariska Grievink VR4A RK Christoffelschool Gendringen 2. Minorgegevens Naam van de minor Begeleidend

Nadere informatie

CHAPTER. Samenvatting

CHAPTER. Samenvatting CHAPTER 9 Samenvatting CHAPTER 9 Klachten aan pols en hand komen veel voor; bij 9 tot 12.5% van de Nederlandse volwassenen. Niet alle mensen bezoeken de huisarts voor pols- of handklachten. De huisarts

Nadere informatie

hoofdstuk 1 doelstellingen hoofdstuk 2 diagnosen

hoofdstuk 1 doelstellingen hoofdstuk 2 diagnosen Dit proefschrift gaat over moeheid bij mensen die dit als belangrijkste klacht presenteren tijdens een bezoek aan de huisarts. In hoofdstuk 1 wordt het onderwerp moeheid in de huisartspraktijk kort geïntroduceerd,

Nadere informatie

Developmental Coordination Disorder (DCD) Informatie voor ouders/verzorgers

Developmental Coordination Disorder (DCD) Informatie voor ouders/verzorgers Developmental Coordination Disorder (DCD) Informatie voor ouders/verzorgers Wat is DCD? DCD is de Engelse afkorting van Developmental Coordination Disorder; vrij vertaald in het Nederlands een motorische

Nadere informatie

EACD recommendations DCD. EACD recommendations. EACD recommendations DCD. EACD recommendations DCD. What s new? EACD recommendations DCD 3-12-2013

EACD recommendations DCD. EACD recommendations. EACD recommendations DCD. EACD recommendations DCD. What s new? EACD recommendations DCD 3-12-2013 EACD recommendations NL vertaling en aanpassing H. Reinders namens DCD Stuurgroep Internationaal: Juli 2011 Vertaling: zomer 2012 Bespreken in werkgroepen najaar 2012 Stuurgroep voorstel: maart 2013 Reactie

Nadere informatie

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/18641 holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/18641 holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/18641 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Vries, Jutte Jacoba Catharina de Title: Congenital cytomegalovirus infection :

Nadere informatie

Motorische ontwikkeling bij kinderen. Erika Velders Kinderfysiotherapeut 1 e lijn Docent Opleiding kinderfysiotherapie

Motorische ontwikkeling bij kinderen. Erika Velders Kinderfysiotherapeut 1 e lijn Docent Opleiding kinderfysiotherapie Motorische ontwikkeling bij kinderen Erika Velders Kinderfysiotherapeut 1 e lijn Docent Opleiding kinderfysiotherapie Motorische ontwikkeling bij kinderen? Mijlpalen Motometrisch Kwantiteit Gebaseerd op

Nadere informatie

Zorg op K.S.T.S. Temse-Velle

Zorg op K.S.T.S. Temse-Velle Zorg op K.S.T.S. Temse-Velle Beste ouders, De zorgwerking op onze school bestaat al heel wat jaren en is voortdurend in beweging. Enerzijds omdat de wetgeving i.v.m. zorg verandert, anderzijds omdat leerlingzorg

Nadere informatie

ASKe-instrument. Instrument voor Autisme Specifieke Kwaliteitsevaluatie. Specifieke Evaluatiecriteria Revalidatiecentrum

ASKe-instrument. Instrument voor Autisme Specifieke Kwaliteitsevaluatie. Specifieke Evaluatiecriteria Revalidatiecentrum Vlaamse Vereniging Autisme Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie Onderzoeksgroep Ontwikkelingsstoornissen Henri Dunantlaan 2 9000

Nadere informatie

Effectiveness of a self-regulated remedial program for handwriting difficulties

Effectiveness of a self-regulated remedial program for handwriting difficulties Effectiveness of a self-regulated remedial program for handwriting difficulties Van Waelvelde, De Roubaix A, Steppe L, et al. (2017) Effectiveness of a self-regulated remedial program for handwriting difficulties.

Nadere informatie

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte. Een chronische en progressieve aandoening zoals multiple sclerose (MS) heeft vaak grote consequenties voor het leven van patiënten en hun intieme partners. Naast het omgaan met de fysieke beperkingen van

Nadere informatie

Kinderneurologie.eu. Het foetaal alcohol syndroom. www.kinderneurologie.eu

Kinderneurologie.eu. Het foetaal alcohol syndroom. www.kinderneurologie.eu Het foetaal alcohol syndroom Wat is het foetaal alcohol syndroom? Het foetaal alcohol syndroom is een combinatie van aangeboren afwijkingen bij een baby die veroorzaakt zijn door alcohol gebruik van de

Nadere informatie

. In een notendop. Over de auteur

. In een notendop. Over de auteur Boek : DCD-hulpgids voor leerkrachten. Achtergrond en adviezen bij de motorische coördinatiestoornis. Auteur : Eelke van Haeften 2009, Pica ISBN: 9789077671276 Bespreker : Sofie Bruyneel Datum : april

Nadere informatie

Doordat bewegen en uitvoeren van activiteiten moeilijker gaat, voelt een kind met DCD zich soms onzeker. Ook kan het activiteiten spannend vinden.

Doordat bewegen en uitvoeren van activiteiten moeilijker gaat, voelt een kind met DCD zich soms onzeker. Ook kan het activiteiten spannend vinden. Onlangs is uw kind gezien in het observatieteam en is de diagnose DCD gesteld. In deze folder leest u wat DCD is, wat de behandeling bij Libra Revalidatie & Audiologie locatie Blixembosch inhoudt en hoe

Nadere informatie

Werkdocument resultaatafspraken vroegscholen (basisschool groep 1-2)

Werkdocument resultaatafspraken vroegscholen (basisschool groep 1-2) Werkdocument resultaatafspraken vroegscholen (basisschool groep 1-2) Geadviseerd wordt om elk jaar het formulier verantwoording te downloaden zodat de meest recente versie wordt gebruikt. Omdat er met

Nadere informatie

Vragen Ouderdag Congenitale CMV infectie. CMV-groep

Vragen Ouderdag Congenitale CMV infectie. CMV-groep Vragen Ouderdag Congenitale CMV infectie CMV-groep Vragen voor het vragenuurtje Wat zijn de risico s voor een volgende zwangerschap? Borstvoeding en CMV Wat moet ik doen bij andere zwangeren nu ik en mijn

Nadere informatie

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 SAMENVATTING 117 Pas kortgeleden is aangetoond dat ADHD niet uitdooft, maar ook bij ouderen voorkomt en nadelige gevolgen kan hebben voor de patiënt en zijn omgeving. Er is echter weinig bekend over de

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 119 120 Samenvatting 121 Inleiding Vermoeidheid is een veel voorkomende klacht bij de ziekte sarcoïdose en is geassocieerd met een verminderde kwaliteit van leven. In de literatuur

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 179 In dit proefschrift werden de resultaten beschreven van studies die zijn verricht bij volwassen vrouwen met symptomen van bekkenbodem dysfunctie. Deze symptomen komen frequent voor en kunnen de kwaliteit

Nadere informatie

Participation in leisure activities of children and adolescents with physical disabilities Maureen Bult

Participation in leisure activities of children and adolescents with physical disabilities Maureen Bult Participation in leisure activities of children and adolescents with physical disabilities Maureen Bult Participatie in vrijetijdsactiviteiten van kinderen en adolescenten met een lichamelijke beperking

Nadere informatie

zorgvisie Heilige familie Lagere school

zorgvisie Heilige familie Lagere school zorgvisie Heilige familie Lagere school 1) Inleiding Onze school- en zorgvisie staat gesymboliseerd in ons schoollogo en in onze slogan sterk onderwijs, warme sfeer! : Ieder kind is van harte welkom in

Nadere informatie

Kobe* (10 jaar) heeft ernstige dyslexie

Kobe* (10 jaar) heeft ernstige dyslexie Kobe* (10 jaar) heeft ernstige dyslexie En daarmee is de kous af? Nee, natuurlijk niet! Dyslexie is een symptoom van één of meerdere obstakels in de ontwikkeling. Het is dus geen vaststaand feit waarmee

Nadere informatie

Protocol. Kinderoefentherapie

Protocol. Kinderoefentherapie Protocol Kinderoefentherapie Inhoudsopgave 1 Inleiding 3 2 Samenwerking 4 3 Signalering 5 4 Verwijzing 6 5 Behandeling 7 6 In schema 8 7 Ouders 9 Bijlagen 1 Formulier Aanvraag buitengewoon verlof in verband

Nadere informatie

Bayley III-NL Motoriekschaal

Bayley III-NL Motoriekschaal White paper Bayley III-NL Motoriekschaal Algemene introductie op de Bayley-III-NL Motoriekschaal, vergelijking met de vorige versie, de BSID-II-NL Motorische Schaal White paper 1 www.pearsonclinical.nl

Nadere informatie

ASKe-instrument. Instrument voor Autisme Specifieke Kwaliteitsevaluatie. Specifieke Evaluatiecriteria Medisch Pedagogisch Instituut (MPI)

ASKe-instrument. Instrument voor Autisme Specifieke Kwaliteitsevaluatie. Specifieke Evaluatiecriteria Medisch Pedagogisch Instituut (MPI) Vlaamse Vereniging Autisme Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie Onderzoeksgroep Ontwikkelingsstoornissen Henri Dunantlaan 2 9000

Nadere informatie

Ouders over tevredenheidmetingen.

Ouders over tevredenheidmetingen. Vzw Roppov Martelaarslaan 212 9000 Gent tel 09/224.09.15 fax 09/233.35.89 e-mail info@roppov.be web www.roppov.be Mei 2009 december 2010 Ouders over tevredenheidmetingen. Dit is een bundeling van bemerkingen

Nadere informatie

Visusonderzoek in het buitengewoon onderwijs:

Visusonderzoek in het buitengewoon onderwijs: Visusonderzoek in het buitengewoon onderwijs: Uitvoerbaarheid van de Kay 3m Crowded test en de Ffooks Symbols test bij leerlingen met het syndroom van Down voor het CLB-visusonderzoek. Sigrid Jacobs Promotor:

Nadere informatie

Bijlage 1: het wetenschappelijk denk- en handelingsproces in het basisonderwijs 1

Bijlage 1: het wetenschappelijk denk- en handelingsproces in het basisonderwijs 1 Bijlage 1: het wetenschappelijk denk- en handelingsproces in het basisonderwijs 1 Bijlage 1: Het wetenschappelijk denk- en handelingsproces in het basisonderwijs: Stadium van het instructie model Oriëntatiefase

Nadere informatie

S ummary. Samenvatting

S ummary. Samenvatting S ummary : Predictie van de langetermijneffecten van bacteriële meningitis op de kinderleeftijd Introductie Bacteriële meningitis (BM), of hersenvliesontsteking is een ernstige infectie van het centraal

Nadere informatie

Docentonderzoek binnen de AOS Bijeenkomst 8 Feedbackformulier bij het onderzoeksinstrument

Docentonderzoek binnen de AOS Bijeenkomst 8 Feedbackformulier bij het onderzoeksinstrument Docentonderzoek binnen de AOS Bijeenkomst 8 Feedbackformulier bij het onderzoeksinstrument Het doel van deze opdracht is nagaan of je instrument geschikt is voor je onderzoek. Het is altijd verstandig

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting 11 Nederlandse Samenvatting Bij beslissingen over het al dan niet vergoeden van behandelingen wordt vaak gebruikt gemaakt van kosteneffectiviteitsanalyses, waarin de kosten worden afgezet tegen de baten.

Nadere informatie

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld.

Samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt een algemene introductie gegeven over de onderwerpen die in dit proefschrift worden behandeld. 155 Sport- en spelactiviteiten bevorderen over het algemeen de gezondheid. Deze fysieke activiteiten kunnen echter ook leiden tot blessures. Het proefschrift beschrijft de ontwikkeling en evaluatie van

Nadere informatie

Developmental Coordination Disorder (DCD) Informatie en behandeling

Developmental Coordination Disorder (DCD) Informatie en behandeling Developmental Coordination Disorder (DCD) Informatie en behandeling Developmental Coordination Disorder Schrijven, met bestek eten, een bal vangen, een logisch verhaal vertellen of huiswerkopdrachten uitvoeren.

Nadere informatie

ASKe-instrument. Instrument voor Autisme Specifieke Kwaliteitsevaluatie. Specifieke Evaluatiecriteria Scholen voor Buitengewoon Onderwijs

ASKe-instrument. Instrument voor Autisme Specifieke Kwaliteitsevaluatie. Specifieke Evaluatiecriteria Scholen voor Buitengewoon Onderwijs Vlaamse Vereniging Autisme Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie Onderzoeksgroep Ontwikkelingsstoornissen Henri Dunantlaan 2 9000

Nadere informatie

info voor patiënten Cytomegalovirus

info voor patiënten Cytomegalovirus info voor patiënten Cytomegalovirus Inhoud 01 Cytomegalovirus 05 02 Opvolging in het UZ Gent 09 03 Vlaams CMV-register 11 04 Contact 11 01. Cytomegalovirus Wat is het cytomegalovirus? Het cytomegalovirus

Nadere informatie

Bruininks-Oseretsky Test of Motor Proficiency, second edition. Kathy Blanchaert COS Gent Potloot Gentbrugge- Lochristi Dinamo Lochristi BOT-2

Bruininks-Oseretsky Test of Motor Proficiency, second edition. Kathy Blanchaert COS Gent Potloot Gentbrugge- Lochristi Dinamo Lochristi BOT-2 Bruininks-Oseretsky Test of Motor Proficiency, second edition Kathy Blanchaert COS Gent Potloot Gentbrugge- Lochristi Dinamo Lochristi BOT-2 Inleiding BOTMP gepubliceerd in 1978 Meet grove en fijne motorische

Nadere informatie

Richtlijnen voor de overgang naar de volgende groep. Doubleren of Versnellen; te nemen stappen

Richtlijnen voor de overgang naar de volgende groep. Doubleren of Versnellen; te nemen stappen Richtlijnen voor de overgang naar de volgende groep Doubleren of Versnellen; te nemen stappen Interne begeleiding Mei 2017 Wat zijn de criteria voor overgang naar de volgende groep en de te nemen stappen

Nadere informatie

Onderzoeksvraag Uitkomst

Onderzoeksvraag Uitkomst Hoe doe je onderzoek? Hoewel er veel leuke boeken zijn geschreven over het doen van onderzoek (zie voor een lijstje de pdf op deze site) leer je onderzoeken niet uit een boekje! Als je onderzoek wilt doen

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 137 138 Het ontrafelen van de klinische fenotypen van dementie op jonge leeftijd In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, komt dementie ook op jonge leeftijd voor. De diagnose

Nadere informatie

SAMENVATTING. Samenvatting

SAMENVATTING. Samenvatting Samenvatting SAMENVATTING PSYCHOMETRISCHE EIGENSCHAPPEN VAN ADL- EN WERK- GERELATEERDE MEETINSTRUMENTEN VOOR HET METEN VAN BEPERKINGEN BIJ PATIËNTEN MET CHRONISCHE LAGE RUGPIJN. Chronische lage rugpijn

Nadere informatie

Resultaten enquête. Onderzoek van Leen Leys. Master in de pedagogische wetenschappen

Resultaten enquête. Onderzoek van Leen Leys. Master in de pedagogische wetenschappen Resultaten enquête Onderzoek van Leen Leys Master in de pedagogische wetenschappen Voorwoord van de directie BESTE OUDERS, In wat volgt, tonen we de resultaten van een enquête die tijdens het eerste trimester

Nadere informatie

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens Jongeren en Gezondheid 14 : Socio-demografische gegevens Steekproef De steekproef van de studie Jongeren en Gezondheid 14 bestaat uit 9.566 leerlingen van het vijfde leerjaar lager onderwijs tot het zevende

Nadere informatie

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Auteur: Ruben Brondeel i.s.m. Prof. A. Buysse Onderzoeksvraag Tijdens het proces van een echtscheiding

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) * 132 Baby s die te vroeg geboren worden (bij een zwangerschapsduur korter dan 37 weken) hebben een verhoogd risico op zowel ernstige ontwikkelingproblemen (zoals mentale

Nadere informatie

ASKe-instrument. Instrument voor Autisme Specifieke Kwaliteitsevaluatie. Specifieke Evaluatiecriteria Residentiële Voorziening (Volwassenen)

ASKe-instrument. Instrument voor Autisme Specifieke Kwaliteitsevaluatie. Specifieke Evaluatiecriteria Residentiële Voorziening (Volwassenen) Vlaamse Vereniging Autisme Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie Onderzoeksgroep Ontwikkelingsstoornissen Henri Dunantlaan 2 9000

Nadere informatie

Summary & Samenvatting. Samenvatting

Summary & Samenvatting. Samenvatting Samenvatting De meeste studies na rampen richten zich op de psychische problemen van getroffenen zoals post-traumatische stress stoornis (PTSS), depressie en angst. Naast deze gezondheidsgevolgen van psychische

Nadere informatie

Voor wie? Als u ouder bent van een kind met een visuele beperking, dan is het Journal bedoeld om te helpen bij

Voor wie? Als u ouder bent van een kind met een visuele beperking, dan is het Journal bedoeld om te helpen bij Wat is het? Dit is een Nederlandse vertaling van een onderdeel van het Engelse Developmental journal for babies and children with visual impairment. Het Developmental journal is bedoeld voor ouders, voor

Nadere informatie

Gegevensverzameling met betrekking tot ZIKV-infectie tijdens de zwangerschap

Gegevensverzameling met betrekking tot ZIKV-infectie tijdens de zwangerschap Gegevensverzameling met betrekking tot ZIKV-infectie tijdens de zwangerschap Deel IV Follow-up Het ingevulde formulier graag verzenden naar uw lokale GGD (zie www.ggd.nl). Bij inzending van laboratoriummaterialen

Nadere informatie

Caroline Bastiaenen, PhD

Caroline Bastiaenen, PhD Caroline Bastiaenen, PhD Department of Epidemiology, CAPHRI Research School, Maastricht University Onderzoeksopzet Kwalitatieve studie (exploratief, hypothese ontwikkeling) Onderdeel van een validatie

Nadere informatie

BUE Feedbackgevers LK

BUE Feedbackgevers LK BUE 2014 - Feedbackgevers LK Bottom-up Evaluatie: Kwaliteit van leidinggeven De leidinggevende kwaliteiten van je chef Via deze vragenlijst kan je je mening geven over de wijze waarop je chef zijn of haar

Nadere informatie

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen SAMENVATTING Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen klinische populaties, waaronder ook de Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD). Ook al wordt

Nadere informatie

Feedback rapport Kwaliteitsindicatoren palliatieve zorg. Fictief voorbeeld feedbackrapport TEAM X

Feedback rapport Kwaliteitsindicatoren palliatieve zorg. Fictief voorbeeld feedbackrapport TEAM X Feedback rapport Kwaliteitsindicatoren palliatieve zorg Fictief voorbeeld feedbackrapport TEAM X Auteurs: Kathleen Leemans, Joachim Cohen Contact: kleemans@vub.ac.be 02/477.47.64 De indicatorenset is ontwikkeld

Nadere informatie

Verslag sessie 3: seksueel grensoverschrijdend gedrag

Verslag sessie 3: seksueel grensoverschrijdend gedrag Verslag sessie 3: seksueel grensoverschrijdend gedrag a. Reactie discuttant (Erika Frans) De resultaten van Sexpert zijn gelijklopend met eerder onderzoek: o Meer vrouwen dan mannen zijn het slachtoffer

Nadere informatie

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens Resultaten HBSC 14 Socio-demografische gegevens Jongeren en Gezondheid 14 : Socio-demografische gegevens Steekproef De steekproef van de studie Jongeren en Gezondheid 14 bestaat uit 9.566 leerlingen van

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK. Bijzondere orthopedagogiek van personen met een mentale, psychische, fysieke of sensoriële handicap II

UNIVERSITEIT GENT VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK. Bijzondere orthopedagogiek van personen met een mentale, psychische, fysieke of sensoriële handicap II UNIVERSITEIT GENT VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK Bijzondere orthopedagogiek van personen met een mentale, psychische, fysieke of sensoriële handicap II 2DE LICENTIE ORTHOPEDAGOGIEK ACADEMIEJAAR 2001-2002 1.

Nadere informatie

Doelgroep VoZs. Vlaamse Ouderen Zorg Studie. Screening. 8 regio s. Cijfers niet veralgemenen naar alle ouderen! Studiedag SWVG Leuven, 2 december 2010

Doelgroep VoZs. Vlaamse Ouderen Zorg Studie. Screening. 8 regio s. Cijfers niet veralgemenen naar alle ouderen! Studiedag SWVG Leuven, 2 december 2010 Doelgroep VoZs VoZs bevraagt kwetsbare ouderen die thuiszorg gebruiken Vlaamse Ouderen Zorg Studie Bram Vermeulen Bert Emmers Prof. dr. Anja Declercq Studiedag SWVG Leuven, 2 december 21 Selectiecriteria:

Nadere informatie

Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131. chapter 10 samenvatting

Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131. chapter 10 samenvatting Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 131 chapter 10 samenvatting Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 132 Marrit-10-H10 24-06-2008 11:05 Pagina 133 Zaadbalkanker wordt voornamelijk bij jonge mannen vastgesteld

Nadere informatie

Informatiebrief voor de patiënte en haar vertegenwoordiger(s) Global Maternal Sepsis Study

Informatiebrief voor de patiënte en haar vertegenwoordiger(s) Global Maternal Sepsis Study Informatiebrief voor de patiënte en haar vertegenwoordiger(s) Global Maternal Sepsis Study Beste Mevrouw, In dit ziekenhuis nemen we deel aan een wereldwijd opgezette studie naar gecompliceerde infecties

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch)

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) 159 Ouders spelen een cruciale rol in het ondersteunen van participatie van kinderen [1]. Participatie, door de Wereldgezondheidsorganisatie gedefinieerd als

Nadere informatie

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

GEZONDHEIDSENQUETE 2013 GEZONDHEIDSENQUETE 2013 RAPPORT 5: PREVENTIE Stefaan Demarest, Rana Charafeddine (ed.) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance J. Wytsmanstraat

Nadere informatie

EVALUATIERAPPORT LOKS ZIEKTEPREVENTIE EN GEZONDHEIDSPROMOTIE BIJ SOCIAAL KWETSBARE GROEPEN: INZICHTEN EN STRUIKELBLOKKEN 2015

EVALUATIERAPPORT LOKS ZIEKTEPREVENTIE EN GEZONDHEIDSPROMOTIE BIJ SOCIAAL KWETSBARE GROEPEN: INZICHTEN EN STRUIKELBLOKKEN 2015 EVALUATIERAPPORT LOKS ZIEKTEPREVENTIE EN GEZONDHEIDSPROMOTIE BIJ SOCIAAL KWETSBARE GROEPEN: INZICHTEN EN STRUIKELBLOKKEN 2015 dr. Kaatje Van Roy en prof. dr. Sara Willems Februari 2016 In opdracht van

Nadere informatie

Een nieuwkomer onder de toetsen

Een nieuwkomer onder de toetsen Een nieuwkomer onder de toetsen Ricardo is een anderstalige nieuwkomer die in september op school is aangekomen. Hij kwam recht uit Colombia, sprak enkel Spaans, maar bleek al snel een vrij pientere leerling

Nadere informatie

Follow-up patiënten enquête. PACYFIC studie - Follow-up patiënten enquête -

Follow-up patiënten enquête. PACYFIC studie - Follow-up patiënten enquête - PACYFIC studie - Follow-up patiënten enquête - 1 Instructies en toelichting Met deze enquête willen wij evalueren hoe u, als patiënt, de alvleesklier cyste controles ervaart. Wij zullen u vragen deze enquête

Nadere informatie

IDS-2. Intelligentie- en ontwikkelingsschalen kinderen en jongeren. HTS Report. Jeroen De Vries ID Datum

IDS-2. Intelligentie- en ontwikkelingsschalen kinderen en jongeren. HTS Report. Jeroen De Vries ID Datum IDS-2 Intelligentie- en ontwikkelingsschalen kinderen en jongeren HTS Report ID 256-867 Datum 24.10.2018 Ontwikkelingsfuncties 5- tot 10-jarigen Testleider: - INLEIDING IDS-2 - scorehulp 2/8 Inleiding

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Dit proefschrift gaat over de invloed van inductieprogramma s op het welbevinden en de professionele ontwikkeling van beginnende docenten, en welke specifieke kenmerken van inductieprogramma s daarvoor

Nadere informatie

Zindelijkheidstraining

Zindelijkheidstraining Zindelijkheidstraining Wanneer starten met het zindelijkheidsproces? Nore Kaerts Wanneer is het het juiste moment om te starten met het zindelijkheidsproces bij jonge, gezonde kinderen? Wanneer is het

Nadere informatie

Poliklinische revalidatie bij DCDproblematiek. jaar

Poliklinische revalidatie bij DCDproblematiek. jaar Poliklinische revalidatie bij DCDproblematiek bij kinderen van 4 tot 12 jaar Inleiding Stil zitten, veters strikken, schrijven, met bestek eten of een bal vangen. Dit zijn een aantal activiteiten waarvan

Nadere informatie

Psychosocial Problems in Cancer Genetic Counseling: Detecting and Facilitating Communication W. Eijzenga

Psychosocial Problems in Cancer Genetic Counseling: Detecting and Facilitating Communication W. Eijzenga Psychosocial Problems in Cancer Genetic Counseling: Detecting and Facilitating Communication W. Eijzenga Nederlandse samenvatting INLEIDING Mensen met een mogelijk verhoogde kans op kanker kunnen zich

Nadere informatie

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en Samenvatting In de laatste 20 jaar is er veel onderzoek gedaan naar de psychosociale gevolgen van kanker. Een goede zaak want aandacht voor kanker, een ziekte waar iedereen in zijn of haar leven wel eens

Nadere informatie

Fetal Origins of Socioeconomic Inequalities. in Early Childhood Health. The Generation R Study. Lindsay Marisia Silva SAMENVATTING

Fetal Origins of Socioeconomic Inequalities. in Early Childhood Health. The Generation R Study. Lindsay Marisia Silva SAMENVATTING Fetal Origins of Socioeconomic Inequalities in Early Childhood Health The Generation R Study Lindsay Marisia Silva SAMENVATTING Sociaal-economische gezondheidsverschillen vormen een groot maatschappelijk

Nadere informatie

UNIVERSITEIT GENT VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK BIJZONDERE ORTHOPEDAGOGIEK VAN PERSONEN MET EEN MENTALE, PSYCHISCHE, FYSIEKE OF SENSORIELE HANDICAP II

UNIVERSITEIT GENT VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK BIJZONDERE ORTHOPEDAGOGIEK VAN PERSONEN MET EEN MENTALE, PSYCHISCHE, FYSIEKE OF SENSORIELE HANDICAP II UNIVERSITEIT GENT VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK BIJZONDERE ORTHOPEDAGOGIEK VAN PERSONEN MET EEN MENTALE, PSYCHISCHE, FYSIEKE OF SENSORIELE HANDICAP II Bundel voor orthopedagogen Academiejaar 2001-2002 1. Inleiding

Nadere informatie

Informatiebrief voor de deelnemers aan experimenten

Informatiebrief voor de deelnemers aan experimenten Dienst Orthopedie : Universitair Ziekenhuis Gent pagina 1 van 6 Informatiebrief voor de deelnemers aan experimenten 1 Titel van de studie: Unicompartimentele Knieprothesen > 10 jaar follow-up. 2 Doel van

Nadere informatie

Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie. Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven.

Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie. Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven. * Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven In dit proefschrift worden de resultaten van de PERRIN CP 9-16 jaar studie (Longitudinale

Nadere informatie

Formulier voor het beoordelen van de kwaliteit van een systematische review. Behorend bij: Evidence-based logopedie, hoofdstuk 2

Formulier voor het beoordelen van de kwaliteit van een systematische review. Behorend bij: Evidence-based logopedie, hoofdstuk 2 Formulier voor het beoordelen van de kwaliteit van een systematische review Behorend bij: Evidence-based logopedie, hoofdstuk 2 Toelichting bij de criteria voor het beoordelen van de kwaliteit van een

Nadere informatie

PROTOCOLLEN. Stappenplan t.a.v. doubleren Bij de besluitvorming over een doublure worden de volgende stappen genomen:

PROTOCOLLEN. Stappenplan t.a.v. doubleren Bij de besluitvorming over een doublure worden de volgende stappen genomen: Doel van dit protocol Kan een kind overgaan naar een volgende groep of blijft het zitten? Met dit protocol willen we ouders informeren hoe wij als school omgaan met de beslissing om een leerling al dan

Nadere informatie

Het motorisch onhandige kind

Het motorisch onhandige kind Workshop Het motorisch onhandige kind Signalering en doorverwijzing door de leerkracht 01-10-2014 Ester Litjens, Ergotherapeute Pia Hoezen, Kinderfysiotherapeute (Master Pediatric Physical Therapy MPPT)

Nadere informatie

Samenvatting (summary in Dutch)

Samenvatting (summary in Dutch) Samenvatting (summary in Dutch) 149 Samenvatting (summary in Dutch) Één van de meest voorkomende en slopende ziektes is depressie. De impact op het dagelijks functioneren en op de samenleving is enorm,

Nadere informatie