b) het ARAB en meer speciaal de artikelen en 349 tot Maatregelen voor alle werknemers in de nabijheid van laswerken

Transcriptie

1 ARAD 06 Deel V Bepalingen met betrekking tot gemeenschappelijke industriële gevaar s Titel VI Werken in de werkplaatsen en op de werven Hoofdstuk III Las- en snijwerken WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Deze materie wordt geregeld door: a) de CODEX, en meer bepaald: - Titel I - Hoofdstuk III - Algemene principes betreffende het welzijnsbeleid; - Titel VI - Hoofdstuk I Algemene bepalingen; - Titel VII Hoofdstuk II Persoonlijk beschermingsmiddel. b) het ARAB en meer speciaal de artikelen en 349 tot 386. c) het AREI; d) het koninklijk besluit van dat in het bijzonder betrekking heeft op machines (BS ) ALGEMEEN 2.1. Maatregelen voor alle werknemers in de nabijheid van laswerken 1. Het is verboden nabij las- en snijwerken te verblijven als men daartoe niet verplicht is. 2. Vermijd het kijken zonder aangepaste beschermingsmiddelen naar boog en vlam en het inademen van de rook Specifieke maatregelen van toepassing op lassers en hun helpers 1. De werknemers moeten de gepaste beschermingsmiddelen dragen als de te verbinden stukken moeten worden klaargemaakt voordat ze gelast worden om zich tegen wegspringende deeltjes te beschermen of om te voorkomen dat ze giftige dampen inademen. 2. De werknemers moeten weten hoe ze machines moeten bedienen en de aard van de afbijtproducten kennen. Bij het lassen van zware stukken moet zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van hefwerktuigen. Als het stuk echter met de handen moet worden vastgenomen, moet men ervoor zorgen dat men het goed vast heeft en elke bruuske beweging voorkomen.

2 Bladzijde 2 3. De lasplaatsen moeten worden omgeven met schermen of gordijnen van vuurvaste materialen, om de andere werknemers niet te verblinden en gloeiende vonken zoveel mogelijk in te perken. Als verschillende lassers op eenzelfde post aan het werk zijn, moeten ze eveneens zoveel mogelijk van elkaar worden gescheiden door aangepaste schermen. Het lasscherm moet zo dicht mogelijk bij het gezicht worden gehouden om rookinademing maximaal te beperken. 4. De vuurvergunning, vermeld in randnummer 1038 van het ARAD 06, moet altijd worden aangevraagd voor elk werk met brand- of ontploffingsgevaar en voor las- en snijwerken in gesloten ruimten. Verder moet na het werk of bij elke onderbreking worden nagekeken of er op de werkplek geen smeulend vuur is. 5. De nodige blusmiddelen moeten aanwezig zijn in de buurt van de werkplek; alle brandbare stoffen in de onmiddellijke omgeving van die werkplek moeten worden verwijderd of doelmatig worden afgedekt. 6. Las- en snijwerken mogen maar worden uitgevoerd op recipiënten die geen sporen meer vertonen van ontvlambare producten. Hierbij moet in het bijzonder gelet worden op producten die nog aanwezig zijn op te verwarmen materialen. Ze kunnen schadelijke dampen vrijgeven (bv. loodverf, vetten, oplosmiddelen enz.). 7. Zet altijd de rookafvoerinstallaties in werking, ook voor een werk van korte duur, en plaats de afzuigmond zo dicht mogelijk bij het emissiepunt. De eventuele filter van de afzuiginstallatie moet regelmatig vervangen of gereinigd worden. 8. In een beperkte ruimte mag maar gewerkt worden als die continu en voldoende verlucht wordt, zowel vóór als tijdens het lassen. Zelfs in die omstandigheden moet de werktijd tot een minimum worden beperkt en is de aanwezigheid van een helper of opzichter onontbeerlijk. 9. Bij het uitvoeren van een werk in stoomketels, tanks enz. moeten de lassers en snijders zich plaatsen op een werkvloer van goed droog hout.

3 Bladzijde 3 3. ELEKTRISCH LASSEN. BELANGRIJKSTE GEVAREN BIJ ELEKTRISCH LASSEN EN TE NEMEN MAATREGELEN OM ZE TE ONDERVANGEN Gevaar voor elektrocutie of elektrisering BESCHRIJVING VAN HET GEVAAR Een defect en of een verkeerd gebruik van de lastoestellen, die een lichamelijk contact met het toestel kunnen veroorzaken, wat een elektrisering of in het slechtste geval een elektrocutie tot gevolg hebben. Verder is bij vlambooglassen het gevaar op elektrische schokken door rechtstreeks contact reëel, aangezien de elektrische polen (paal, elektrode en massaklem) niet zijn afgezonderd. Zo kan het gelijktijdig aanraken van de elektrode en het te lassen stuk, vooral als niet wordt gelast (aanbrengen van de nieuwe elektrode), elektrocutie/elektrisering veroorzaken TE NEMEN MAATREGELEN OM DIT GEVAAR UIT TE SCHAKELEN De vlambooglasinstallatie moet altijd in een perfecte werkingsstaat worden gehouden. a) Kabels De kabels moeten steeds perfect geïsoleerd zijn en beschermd tegen elke externe schade. Voorkom eveneens dat ze over ruwe of scherpe oppervlakken schuren. De kabel die de verbinding maakt tussen de laspost en de elektrodehouder moet bij voorkeur uit één stuk zijn. De eventueel gebruikte koppelingen moeten volledig geïsoleerd zijn. Bij het verplaatsen van de laspost mag niet over de kabels worden gereden; de laspost mag ook niet worden verplaatst door aan de kabels te trekken. b) Massaklem De massaklem wordt rechtstreeks op het te lassen stuk bevestigd, bij voorkeur op een zuivere en roestvrije plek, zo dicht mogelijk bij de plaats van het uit te voeren werk. c) Elektrodehouder De elektrodehouder moet volledig geïsoleerd zijn, met uitzondering van de contactpunten voor de bevestiging van de elektrode.

4 Bladzijde 4 Het is verboden de elektrodehouder af te koelen door onderdompeling in water en hem op de grond te plaatsen, op het te lassen stuk of op een ander deel dat elektrisch met het stuk is verbonden. De elektrodehouder moet altijd worden vastgenomen met isolerende handschoenen. De elektrodehouder mag men niet onder de oksel steken. d) Laspost Men moet zich in alle gevallen houden aan de voorschriften van het instructiebundel van het toestel. De laspost zonder een dubbele isolatie moet altijd zijn uitgerust met een geel/groene beschermingsgeleider. Bij een onderbreking mag de laspost nooit onder spanning worden gelaten. Bij het aanzetten van de laspost moet de juiste volgorde in acht worden genomen : - nagaan of de laspost niet op het net is aangesloten; - de massaklem bevestigen aan de lastafel of aan het te lassen stuk; - de elektrode inbrengen; - de stekker van de laspost aansluiten op het elektrisch net. Als de bediener : of of - nat is of in contact is met water, - een zogenaamde oncomfortabele houding moet aannemen (geknield, zittend of liggend); - zich bevindt op een plaats waarvan de vloer en de wanden veel geleidende stofen bevatten of in een geleidende ruimte (metalen kuip, stoomketel enz.); mogen de snij-, las- en aanverwante werken met gebruik van de elektrische boog enkel worden uitgevoerd door een werknemer die een opleiding heeft gekregen waardoor hij de voorschriften van artikel 57 van het AREI kan naleven.

5 Bladzijde Vrijkomen van lasrook en schadelijke dampen BESCHRIJVING VAN HET GEVAAR Deze schadelijke dampen kunnen afkomstig zijn van : - de elektrische boog, die een invloed heeft op de omgeving; - de samenstelling van de te lassen stukken; - de aard van de bekleding van de elektrode; - de producten op of rond het te bewerken stuk (verf, beschermende producten enz.) TE NEMEN MAATREGELEN OM DIT GEVAAR UIT TE SCHAKELEN Om de werknemers tegen dit gevaar te beschermen, moet : - steeds op droge stukken werken; - nooit in dezelfde ruimte ontvetten en lassen; - gebruik worden gemaakt van materialen die zo weinig mogelijk rook afgeven; - de lasrook zo dicht mogelijk bij de boog worden afgezogen; - de werkpost goed verlucht worden. In welbepaalde gevallen die door de arbeidsgeneesheer worden vastgesteld, moeten geregeld maatregelen worden getroffen om de eventuele aanwezigheid en de concentratie van vervuilende stoffen in de rook te meten Brand- of explosiegevaar BESCHRIJVING VAN HET GEVAAR Bij het vlambooglassen zorgen de vonken voor onrechtstreeks brandgevaar. De vonken kunnen een zeer grote afstand bestrijken. Ze kunnen lange tijd blijven gloeien. De openingen in de wanden of de vloeren vormen een gevaar voor de aangrenzende lokalen waar brandbaar materiaal kan zijn opgeslagen TE NEMEN MAATREGELEN OM DIT GEVAAR UIT TE SCHAKELEN Vooraleer de laswerken aan te vangen moet meer bepaald het volgende worden gedaan : - nakijken of er geen brandbare materialen zijn in de omgeving; - de openingen in de vloeren en wanden dichten; - altijd de nodige blusmiddelen in de buurt hebben;

6 Bladzijde 6 - de werkplek na de werken nauwkeurig controleren; - vóór en na het werk de houten wanden bevochtigen waarop of in de nabijheid waarvan las- of snijwerken moeten worden uitgevoerd Brandwonden ingevolge het wegspatten van vonken BESCHRIJVING VAN HET GEVAAR Het wegspatten van metaal, metaalslakken en elektrode-einden evenals de hoge temperatuur van het te lassen stuk vormen een rechtstreeks gevaar voor brandwonden TE NEMEN MAATREGELEN OM DIT GEVAAR UIT TE SCHAKELEN Om dit gevaar uit te schakelen moeten de lasser en de helper passende persoonlijke beschermingsmiddelen dragen, nl.: - lederen handschoenen met boord; - brandvrije werkkledij met kraag, sluitende manchetten en zakken met kleppen, zonder vet- en/of olievlekken; - een lederen schort; - veiligheidsschoenen en beenbeschermers die beletten dat gloeiende deeltjes in de schoenen vallen; - een passend hoofddeksel om het haar, de oren en de nek te beschermen Schadelijke stralingen van de elektrische boog BESCHRIJVING VAN HET GEVAAR De vlamboog produceert drie soorten stralingen die, naargelang hun intensiteit, gevaarlijk kunnen zijn voor de ogen en/of de huid. a) zichtbare stralingen Het zeer intense licht van de vlamboog is schadelijk voor het oog en tast het netvlies aan, vermindert de gezichtsscherpte, veroorzaakt tijdelijke verblinding en oogoverspanning. b) infraroodstralingen Deze stralingen zijn schadelijk voor het oog, veroorzaken ontsteking van het regenboogvlies en cataract en leiden eveneens tot verzwakking van het gezichtsvermogen.

7 Bladzijde 7 c) ultraviolette stralingen Deze stralen zijn schadelijk voor het oog en voor de huid. Ze veroorzaken enerzijds een ontsteking van het hoornvlies met gevaar voor lensvertroebeling, wat men "lasogen" noemt, en anderzijds zijn ze de oorzaak van huidverbranding TE NEMEN MAATREGELEN OM DIT GEVAAR UIT TE SCHAKELEN Om de werknemers te beschermen tegen die stralingen : a) moeten de lassers de volgende persoonlijke beschermingsmiddelen dragen : - lashelm of lasmasker of scherm om het aangezicht en de hals te beschermen; - lederen handschoenen met boord; - tweedelig werkpak van katoen, met kraag en sluitende manchetten; - een schort van onbewerkt leer. b) moeten de werkplekken van de lassers omringd zijn met schermen, om de andere werknemers te beschermen. 4. AUTOGEEN LASSEN EN SNIJDEN 4.1. Belangrijkste gevaren van het autogeen lassen en snijden en te nemen maatregelen om ze uit te schakelen SCHADELIJKE STRALINGEN Beschrijving van het gevaar Bij het autogeen lassen komen twee soorten schadelijke stralingen vrij : de intense zichtbare lichtstralen en de onzichtbare infraroodstralen. a) de intense zichtbare stralen Deze stralen veroorzaken : - hoofdpijn; - oogvermoeidheid - verminderde gezichtsscherpte; - beschadiging van het netvlies. b) onzichtbare infraroodstralen Deze stralen veroorzaken een ontsteking van het regenboogvlies en cataract en leiden eveneens tot gezichtsvermindering.

8 Bladzijde Maatregelen om dit gevaar uit te schakelen Om de lassers en hun helpers te beschermen tegen die schadelijke stralingen moeten ze veiligheidsbrillen met aangepaste glazen dragen. Om de andere werknemers te beschermen tegen de schadelijke en onaangename effecten van de stralingen, moet de werkplek van de lasser worden afgeschermd met een gordijn of een paneel SCHADELIJKE GASSEN EN DAMPEN Beschrijving van het gevaar Deze schadelijke dampen kunnen worden veroorzaakt door : - schadelijke gassen zoals stikstofoxide en kooloxide die vrijkomen bij hoge temperatuur; - verbrandingsproducten zoals loodverbindingen ; - giftige dampen van vluchtige producten bij het lassen van stukken die vooraf werden geverfd Maatregelen om dit gevaar uit te schakelen Om de werknemers te beveiligen tegen dit gevaar moet worden gezorgd voor : - een afzuiging aan de bron zelf of een plaatselijk afzuigsysteem; - een goede ventilatie van de werkplek, vooral in kleine ruimten; - een eventuele kunstmatige ventilatie met perslucht, maar nooit met zuivere zuurstof, wegens gevaar voor ontploffing en brand BRANDWONDEN Beschrijving van het gevaar Las- en snijwerken veroorzaken vonken en lasspatten. Die kunnen brandwonden veroorzaken wanneer ze op de werknemers terechtkomen.

9 Bladzijde Maatregelen om dit gevaar uit te schakelen De betrokken werknemers moeten de volgende persoonlijke beschermingsmiddelen dragen : - lederen handschoenen met boord ; - brandvrije werkkledij met kraag, sluitende manchetten en zakken met kleppen. De kledij moet schoon zijn, nl. vrij van vet- of olievlekken; - een lederen schort; - veiligheidsschoenen en beenbeschermers die beletten dat gloeiende deeltjes in de schoenen vallen; - een passend hoofddeksel om het haar, de oren en de nek te beschermen BRANDGEVAAR Beschrijving van het gevaar De aanwezigheid van brandbare gassen vormt een rechtstreeks gevaar voor brand of ontploffing. Bovendien zijn vonken en wegspattende metaaldeeltjes vooral een onrechtstreekse bron van brand. De afstand die de vonken kunnen afleggen kan zeer groot zijn en ze kunnen lang blijven nagloeien Maatregelen om dit gevaar uit te schakelen Vooraleer de laswerken aan te vangen moet meer bepaald het volgende worden gedaan : - nakijken of er geen brandbare materialen zijn in de omgeving ; - de openingen in vloeren en wanden dichten ; - altijd de nodige blusmiddelen in de buurt hebben ; - de werkplek na de werken nauwkeurig controleren Gebruiksvoorwaarden materiaal voor autogeen lassen en snijden GASFLESSEN 1) Bij levering steeds met zeepsop op eventuele lekken controleren. 2) De flessen, zelfs leeg, behoedzaam hanteren, schokken vermijden, ze niet laten vallen en ze evenmin voortrollen. De flessen alleen transporteren op de voorziene wagens, die zijn uitgerust met een blustoestel; vermijden dat ze aan warmte worden blootgesteld. 3) De flessen moeten met een ketting of een band worden vastgemaakt. De sleutel om een fles in gebruik te openen, wordt altijd op de kraan van de fles gelegd. De flessen mogen nooit worden neergelegd.

10 Bladzijde 10 4) De afsluitkap moet altijd vastgeschroefd zijn op de niet in gebruik zijnde flessen. De flessen na gebruik goed sluiten, zelfs als ze leeg zijn. 5) Bij brand in een acetyleenfles onmiddellijk de kraan sluiten en nagaan of de fles nog verhit. Zo ja, de brandweer verwittigen en de fles vanop enige afstand met water besproeien. 6) De flessen worden opgeslagen in een goed verlucht en vrijstaand lokaal voorzien van het pictogram Open vlam en roken verboden, zie randnummer 358 van het ARAD 06. Blusmiddelen moeten goed zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn en zich bevinden in de nabijheid van het lokaal. Het is verboden te roken in lokalen waar gasflessen zijn opgeslagen en er licht ontvlambare stoffen achter te laten. De deuren van die lokalen moeten gesloten zijn, maar ze moeten volledig openblijven wanneer er zich een werknemer bevindt. 7 ) De zuurstofflessen zijn te herkennen aan hun witte hals en hun kraan van messing voorzien van een koppeling met rechtse inwendige draad van 5/8. Indien men op de fles klopt, geeft deze een heldere klank. Acetyleenflessen zijn te herkennen aan hun rode hals en een stalen afsluitkraan voorzien van een klemring. Indien men op de fles klopt, geeft deze een doffe klank REDUCEERVENTIELEN 1) De reduceerventielen nooit laten vallen en ze stofvrij houden. 2) De reduceerventielen worden op de flessen gemonteerd nadat ze stofvrij zijn gemaakt ; de montage gebeurt zonder gebruik te maken van een hefboom of hamer. 3) Steeds de regelschroef losdraaien alvorens de kraan van de fles te openen, om te voorkomen dat de lagedrukkamer onder hoge druk komt. Controleren of de maximale druk van het reduceerventiel overeenstemt met de laaddruk van de fles. Het is verboden een reduceerventiel voor een ander gas te gebruiken dan het gas dat is voorzien door de constructeur. De reduceerventielen voor zuurstof zijn gemerkt met de letter O, die voor acetyleen met de letter A. 4) Bij bevriezing moet het reduceerventiel lichtjes verwarmd worden met warm water of met een speciaal daartoe voorzien toestel. Het is streng verboden een bevroren reduceerventiel met een vlam te verwarmen.

11 Bladzijde SOEPELE LEIDINGEN 1) De soepele leidingen die verbonden zijn met de branders, moeten ten minste 5 meter lang zijn. 2) De soepele leidingen moeten met een klemring aan de koppelingen van het toestel worden bevestigd. De soepele leidingen regelmatig op slijtage controleren. 3) Voorkomen dat de soepele leidingen worden beschadigd door ze niet op te rollen met zware lasten of rond de flessen; ze buiten het bereik houden van vonken, gloeiende slakdeeltjes en hete voorwerpen. 4) Onmiddellijk de kraan op de fles sluiten als de soepele leiding vuur vat. 5) De soepele leidingen voor zuurstof hebben een zwarte, grijze of blauwe kleur. De soepele leidingen voor acetyleen hebben een rode kleur BRANDERS 1) Om gevaar voor vlaminslag te voorkomen moet een brander als volgt aangestoken en gedoofd worden. a) een brander aansteken - de afsluiters van de zuurstof- en acetyleenfles openen ; - de drukwaarden instellen op de reduceerventielen ; - zuurstofafsluiter van de brander volledig openen ; - acetyleenafsluiter van de brander zo ver als nodig openen ; - gasmengsel ontsteken; - vlam regelen met de acetyleenafsluiter. b) brander doven - acetyleen- of zuurstofafsluiter van brander sluiten; - afsluiters van zuurstof- of acetyleenfles sluiten ; - afsluiters van brander openen om de druk in de soepele leidingen af te laten ; - afsluiters van brander opnieuw sluiten ; - regelschroef van de drukregelaars losschroeven.

12 Bladzijde 12 2) Het is niet toegelaten te werken op een afstand van minder dan 3 meter van de gasflessen en evenmin een aangestoken brander op een fles op te hangen. Het is verboden met een brander te werken nabij licht ontvlambare stoffen en in de onmiddellijke nabijheid van reservoirs die ontvlambare dampen kunnen vrijgeven. 3) Nooit een vlam gebruiken om lekken op te sporen. De brander en de soepele leidingen kunnen doeltreffend worden gecontroleerd met een bak of een emmer water. Die controle met open zuurstofafsluiter uitvoeren om waterinsijpeling in de brander te voorkomen; en altijd de acetyleenslang afkoppelen. 4) Om vlamterugslag te voorkomen is het verplicht op de acetyleenleiding, en aan te bevelen op de zuurstofleiding, een terugslagveiligheid of een vlamdover aan te brengen. Deze inrichting moet zo dicht mogelijk bij de brander worden geplaatst.