AANVULLEND LESMATERIAAL PRAKTISCHE ECONOMIE HAVO

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "AANVULLEND LESMATERIAAL PRAKTISCHE ECONOMIE HAVO"

Transcriptie

1 AANVULLEND LESMATERIAAL PRAKTISCHE ECONOMIE HAVO Aanvullend lesmateriaal bij Praktische Economie voor havo bovenbouw (5e editie) In mei 2017 doen de eerste leerlingen centraal examen op basis van de nieuwe syllabus. De nieuwe syllabus bevat een aantal inhoudelijke wijzigingen. Deze wijzigingen zijn verwerkt in de nieuwe, 6e editie van Praktische Economie voor havo bovenbouw. Speciaal voor docenten die nog met de 5e editie van Praktische Economie werken hebben we de nieuwe lesstof in dit document gebundeld. Voor havo gaat het om materiaal uit de volgende modules van de 6e editie van de methode: Vraag en aanbod Markt en overheid Heden, verleden en toekomst Conjunctuur en economisch beleid Zo kunt u uw leerlingen ook met de 5e editie goed voorbereiden op het centraal examen in mei prof.dr. J. Hinloopen Zesde druk, Malmberg, s-hertogenbosch

2 MODULE VRAAG EN AANBOD Producentensurplus In bron 1 staan de kosten en opbrengsten van de stukadoor bij een prijs van 60 per geëgaliseerde muur. Als de stukadoor een muur egaliseert, is de winst ,5 x 20 = 26. Als de stukadoor een muur toevoegt aan zijn productie, levert dit een extra opbrengst op van 60 terwijl de extra kosten 30 zijn. De tweede muur levert dus een extra winst op van MO MK = = 30. Hierdoor stijgt de winst van 26 naar 56. Zolang de MO groter is dan de MK levert extra productie extra winst op. Na het egaliseren van de derde muur is de maximale winst bereikt. De vierde muur levert 60 extra opbrengsten op, maar 70 aan extra kosten. Door egalisering van deze vierde muur zal de winst dalen. De stukadoor heeft met het egaliseren van drie muren zijn winst gemaximaliseerd. Bron 1 Kosten, opbrengsten en winst van de stukadoor bij een prijs van 60. Net als voor consumenten kun je ook voor producenten het welbevinden van productie bepalen. Dat bereken je weer in twee stappen: 1 Bereken voor ieder stuk dat wordt geproduceerd het verschil tussen wat de producent minimaal moet krijgen voor dat stuk en wat hij feitelijk betaald krijgt. 2 Tel alle verschillen uit stap 1 bij elkaar op. Voor de stukadoor werkt dat als volgt. Uit bron 1 volgt dat hij voor de eerste muur minimaal 10 moet krijgen. Dat zijn immers de marginale (extra) kosten die hij maakt om de eerste muur te egaliseren. Bij een prijs van 60 per muur is het verschil tussen de minimale prijs en de feitelijke prijs = 50. Voor de tweede muur moet de stukadoor minimaal 30 krijgen: de extra kosten die de stukadoor maakt om de tweede muur te egaliseren. Het welbevinden voor de tweede muur is = 30. En voor de derde muur komt het welbevinden uit op = 10. De optelsom is dan gelijk aan = 90. Dit is de maatstaf voor het welbevinden van de stukadoor die drie muren egaliseert voor een prijs van 60 per muur. Ook deze maatstaf heeft een speciale naam: het producentensurplus. Omdat het hier over het producentensurplus van een producent gaat, noem je dit het individuele producentensurplus. Om de collectieve aanbodlijn van meerdere producenten af te leiden, neem je de individuele aanbodlijnen bij elkaar. In bron 2 is dat gedaan voor twee producenten: A en B. In de linker grafiek staat de individuele aanbodlijn van producent A, in de middelste grafiek die van producent B. Beide producenten produceren niets als de prijs lager is dan 2. Bij een prijs van 7 biedt producent A zes eenheden aan en producent B zeven. Bij 7 is het totale aanbod dus dertien. Dat staat afgebeeld in de rechter grafiek van bron 2. Op deze manier kun je bij iedere prijs het totale aanbod van producent A en B afleiden. Dit geeft de collectieve aanbodlijn. Deze staat in de rechter grafiek van bron 2. 2

3 Bron 2 De collectieve aanbodlijn van producenten A en B. Eerder hebben we het individuele producentensurplus gedefinieerd: het verschil tussen wat een producent betaald krijgt en wat hij minimaal betaald moet krijgen voor ieder stuk dat hij produceert. De minimale betaling is gelijk aan de MK. En omdat de MK-lijn samenvalt met de individuele aanbodlijn, geeft de individuele aanbodlijn de minimale prijs die een producent moet krijgen voor zijn productie. In bron 2 is voor beide producenten het individuele producentensurplus getekend bij een prijs van 7: de oppervlakte van de driehoek onder de prijs en boven de individuele aanbodlijn. Voor producent A komt het producentensurplus uit op: 0,5 ( 7 2) 6 = 15; voor producent B wordt dat 0,5 ( 7 2) 7 = 17,50. Bron 2 laat een wetmatigheid zien: hoe hoger de prijs, hoe groter de oppervlakte van de oranje driehoek. Anders gezegd: hoe hoger de prijs, hoe groter het individuele producentensurplus. Het welbevinden van producenten neemt dus toe naarmate de prijs hoger is. Collectieve producentensurplus Het collectieve producentensurplus is gelijk aan de som van al het individuele producentensurplus. In bron 2 is dit ,50 = 32,50. Het collectieve producentensurplus kun je ook direct berekenen met de collectieve aanbodlijn. Want het collectieve producentensurplus is ook gelijk aan de oppervlakte van de driehoek boven de collectieve aanbodlijn en onder de prijs. Dit is de oranje driehoek in de rechter grafiek van bron 2. De oppervlakte van deze driehoek is gelijk aan 0,5 ( 7 2) 13 = 32,50. Bron 2 laat zien dat ook het collectieve producentensurplus toeneemt als de prijs stijgt. 3

4 MODULE MARKT EN OVERHEID Monopolie Aan de andere kant van het spectrum van marktvormen staat het monopolie. Er is dan maar een producent en die bepaalt de evenwichtsprijs. Hij hoeft daarbij geen rekening te houden met wat andere producenten doen, want die zijn er niet. Rederij Doeksen is bijvoorbeeld de enige rederij die een veerdienst onderhoudt tussen het vasteland en de Waddeneilanden Terschelling en Vlieland. NS is de enige aanbieder van reizigersvervoer op bijna het hele spoorwegnet in Nederland. En het drinkwaterbedrijf dat het water levert bij mensen thuis kent ook geen concurrenten. Door de afwezigheid van concurrenten kan de monopolist iedere prijs vragen die hij wil. Een monopolist is prijszetter: hij kiest een prijs op de collectieve vraaglijn. De gekozen prijs bepaalt dan het aantal eenheden dat hij zal verkopen. Maar welke prijs moet een monopolist kiezen? Zoals iedere producent zal ook een monopolist zijn winst willen maximaliseren. Net als de aanbieders in andere marktvormen haalt hij maximale winst bij een productieomvang waarbij geldt MO = MK. Dit geldt immers altijd. Om te bepalen hoeveel een monopolist zal aanbieden, moet je dus zowel zijn marginale kosten als zijn marginale opbrengsten achterhalen. MO en MK bij een monopolist Zoals je in hoofdstuk 2 van de module Vraag en aanbod zag, worden de MK bepaald door de productiefunctie. Deze functie bepaalt hoe de TK-lijn verloopt en dus ook hoe de MK-lijn verloopt. Hierin verschilt een monopolist niet van een aanbieder op andere markten. Maar een monopolist heeft wel andere marginale opbrengsten. Bij volkomen concurrentie is de MO gelijk aan de marktprijs. Bij een monopolist is dat niet zo: voor een monopolist is de MO altijd lager dan de marktprijs. De collectieve vraaglijn geeft aan hoeveel producten een monopolist kan verkopen bij een bepaalde prijs. Zou de monopolist een extra product willen verkopen, dan moet hij de prijs verlagen. Een prijsverlaging levert de monopolist zodoende extra opbrengsten op. Maar aan de andere kant heeft hij ook minder opbrengsten, omdat de klanten die bereid waren de oude, hogere prijs te betalen nu ook de lagere prijs betalen. In context De MO en MK van monopolist Modius Er zijn twaalf consumenten die ieder een T-shirt willen kopen. Iedere consument heeft een andere betalingsbereidheid voor een T-shirt. Dit staat in bron 3. Daarin is iedere consument aangeduid met een letter (A tot en met L). De continue vraaglijn is ook getekend. Deze komt later aan bod. Bij elkaar vormen de twaalf consumenten de collectieve vraag naar T-shirts. In bron 4 staan de gegevens van monopolist Modius. Modius is de enige aanbieder van T-shirts. Uit bron 4 volgt dat Modius een T-shirt verkoopt bij een prijs van 15 per T-shirt. Zijn TO is dan 1 15 = 15. Als hij twee T-shirts wil verkopen, moet hij zijn prijs verlagen tot 14. De TO bij twee verkochte T-shirts is 2 14 = 28. De MO die hoort bij een prijs van 14 is dus gelijk aan = 13; de toename van de totale opbrengst. De MO van 13 is lager dan de prijs van 14: door de prijsverlaging verkoopt Modius een extra T-shirt voor 14, maar hij krijgt deze lagere prijs ook voor het T-shirt dat hij voor 15 kon verkopen; de MO is dus: 14 1 = 13. Als Modius de prijs verder verlaagt naar 13, levert dit een extra (marginale) opbrengst op van 11. En zo verder. De technologie om T-shirts te produceren heeft constante MK: het kost steeds 4 om een nieuw T-shirt te produceren. 4

5 Bron 3 De collectieve vraag naar T-shirts. Bron 4 Kosten en opbrengsten van monopolist Modius. Winstmaximalisatie bij een monopolist Voor een monopolist geldt dat de winst toeneemt zolang bij een uitbreiding van de afzet de MO groter is dan de MK. De extra afzet levert dan meer op dan die kost. Het omgekeerde geldt ook: als de MO kleiner is dan de MK, neemt de winst af bij een uitbreiding van de afzet. De extra afzet kost dan meer dan die oplevert. Om zijn winst te maximaliseren, moet een monopolist zijn productie uitbreiden zolang MO > MK. Zodra MO < MK moet hij stoppen met het uitbreiden van zijn productie. Hij heeft dan de productieomvang bereikt waarbij zijn winst maximaal is. In context Maximale winst voor monopolist Modius Bron 4 laat zien dat bij een prijs van 10 de MO gelijk is aan 5. De MK zijn 4. Door de prijs te verlagen van 11 naar 10 neemt de winst toe, van ( 11 4) 5 = 35 tot ( 10 4) 6 = 36. Dat komt doordat bij 10 de MO groter is dan de MK. Uitbreiding van de productie levert dan extra winst op. Een verdere prijsverlaging is nadelig voor de winst. Bij een prijsverlaging van 10 naar 9 geldt MO < MK. Door deze prijsverlaging daalt de winst van 36 naar 35: de extra kosten die gemaakt worden om een extra T-shirt af te zetten zijn groter dan de extra opbrengsten. Uitbreiding van de productie levert dan verlies op. De winst van monopolist Modius is dus maximaal bij een prijs van 10. Hij verkoopt dan zes T-shirts. In hoofdstuk 2 van de module Vraag en aanbod heb je gezien dat MO = MK alleen een antwoord oplevert als alle hoeveelheden mogen meedoen, ook de gebroken getallen. Vandaar dat in bron 4 bij geen enkele productie precies geldt MO = MK. 5

6 Het marktevenwicht van een monopolist grafisch bekeken Het evenwicht bij een monopolie kun je ook in een grafiek weergeven. Daarvoor maak je gebruik van de continue vraaglijn. Bekijk bron 5. Daarin staan de continue collectieve vraag, de MO en MK van een monopolist. De grafiek laat zien dat de MO altijd lager is dan de prijs: bij iedere productieomvang ligt de MO-lijn onder de collectieve vraaglijn. En de collectieve vraaglijn geeft de prijs die hoort bij een bepaalde productieomvang. In de grafiek kun je ook zien dat de MO-lijn de MK-lijn snijdt bij Q = 6. Met de collectieve vraaglijn zie je dan dat daar een prijs van 10 bij hoort. Het marktevenwicht is dus een prijs van 10 waarbij er zes stuks verhandeld worden. Bron 5 Het marktevenwicht bij een monopolie. In het marktevenwicht is de winst van de monopolist gelijk aan de winst per stuk vermenigvuldigd met het aantal verkochte stuks: ( 10 4) 6 = 36. In bron 5 is dit gelijk aan de oppervlakte van de rechthoek ABCD: hoogte ( 10 4) lengte (6). Prijsdiscriminatie Een monopolist kan iedere prijs vragen die hij wil. Dat levert een interessante mogelijkheid op: moet de monopolist aan iedereen dezelfde prijs vragen? Je economische gevoel zou moeten zeggen: nee. Stel, je bent monopolist. Zou je dan aan een rijk iemand dezelfde prijs vragen als aan iemand die arm is? Waarschijnlijk niet. Je bedenkt dat de rijke persoon gemakkelijk wat geld kan missen. Je vraagt hem daarom een hogere prijs. Dit noem je prijsdiscriminatie: aan verschillende consumenten wordt een verschillende prijs gevraagd voor hetzelfde product. Prijsdiscriminatie is niet alleen voorbehouden aan monopolisten; ook oligopolisten die veel invloed hebben op de marktprijs kunnen prijsdiscriminatie doorvoeren. Prijsdiscriminatie wordt veel toegepast. Kinderen tot 12 jaar reizen bijvoorbeeld tegen een gereduceerd tarief met het openbaar vervoer. En voor veel pretparken betalen ouders een hogere toegangsprijs dan hun kinderen. Om prijsdiscriminatie door te kunnen voeren, moet aan twee voorwaarden zijn voldaan: onderlinge doorverkoop is niet mogelijk en er moeten marktsegmenten bestaan. Onderlinge doorverkoop Als consumenten het product onderling kunnen doorverkopen, heeft prijsdiscriminatie geen zin. De ouder die de hogere prijs moet betalen, laat dan zijn kind het kaartje kopen tegen het lagere tarief en koopt dit vervolgens weer van zijn kind. Deze onderlinge doorverkoop heeft een speciale naam: arbitrage. 6

7 Producenten hebben allerlei manieren bedacht om onderlinge doorverkoop tegen te gaan. Op het toegangskaartje van een kind staat bijvoorbeeld heel duidelijk dat het om een toegangskaartje van een kind gaat. Een ouder die zo n kaartje bij de ingang van het pretpark toont, zal worden teruggestuurd met het verzoek om een (duurder) volwassenenkaartje te kopen. Perfecte prijsdiscriminatie De beste manier voor de monopolist om prijsdiscriminatie door te voeren, is iedereen een aparte prijs te vragen: een prijs die gelijk is aan de individuele betalingsbereidheid. Op deze manier ontvangt de monopolist van iedere consument de maximale prijs die hij bereid is te betalen. Je noemt dit perfecte prijsdiscriminatie. In de praktijk is het niet mogelijk om perfecte prijsdiscriminatie door te voeren. Het zou betekenen dat een producent van iedereen de individuele betalingsbereidheid zou moeten achterhalen. Dat is praktisch ondoenlijk. Perfecte prijsdiscriminatie komt in de praktijk dan ook niet voor. Net zoals volkomen concurrentie is het een ideaaltype; andere vormen van prijsdiscriminatie kun je ermee vergelijken. Marktsegmenten Het is wel mogelijk om consumenten in aparte groepen in te delen. Deze groepen noem je marktsegmenten. De markt wordt bijvoorbeeld ingedeeld naar leeftijd, met de volgende vier marktsegmenten: kinderen onder de 4 jaar, jeugd tot 18 jaar, volwassenen tot 65 jaar en ouderen. Consumenten die bij elkaar in een marktsegment zitten, hebben allemaal ongeveer dezelfde betalingsbereidheid. De monopolist weet dat niet zeker; hij schat dat in op basis van gegevens die hij over consumenten heeft. Omdat consumenten binnen een marktsegment ongeveer dezelfde betalingsbereidheid hebben, betalen zij dezelfde prijs. Maar de betalingsbereidheid verschilt tussen de marktsegmenten. Daarom betalen consumenten uit verschillende marktsegmenten een verschillende prijs. Als verschillende marktsegmenten niet van elkaar onderscheiden kunnen worden, kan er ook geen verschillende prijs worden gevraagd. Prijsdiscriminatie is dan niet mogelijk. Het producentensurplus bij monopolie en oligopolie In hoofdstuk 3 van de module Vraag en aanbod heb je gezien dat de maatstaf voor het welbevinden van producenten het individuele producentensurplus is: het verschil tussen wat een producent betaald krijgt en wat hij minimaal betaald moet krijgen voor ieder stuk dat hij produceert. Daarbij is de minimale betaling gelijk aan de MK. Bron 4 laat zien dat voor het eerste T-shirt dat de monopolist produceert het verschil tussen de verkoopprijs en de prijs die hij minimaal moet krijgen gelijk is aan 10 4 = 6. Hetzelfde geldt voor de overige vijf T-shirts die de monopolist aanbiedt. Het producentensurplus voor de monopolist is dus 6 6 = 36. Voor het duopolie is het producentensurplus de optelsom van het individuele producentensurplus van beide aanbieders. Voor de aanbieder die twee T-shirts verkoopt, is dat q (p GTK) = 2 ( 9 4) = 10; voor de aanbieder de er vijf verkoopt, is het individuele producentensurplus gelijk aan 5 ( 9 4) = 25. 7

8 Het producentensurplus bij volkomen concurrentie en constante MK In hoofdstuk 3 van de module Vraag en aanbod heb je ook geleerd dat het producentensurplus bij volkomen concurrentie berekend wordt met de collectieve aanbodlijn: de oppervlakte van de driehoek boven de collectieve aanbodlijn en onder de prijs. Deze berekening geeft een bijzondere uitkomst als de MK constant zijn. In hoofdstuk 2 van die module hebben we afgeleid dat in dat geval de collectieve aanbodlijn horizontaal loopt. Dit heeft een belangrijk gevolg voor het producentensurplus. Want in het evenwicht bij volkomen concurrentie geldt: prijs = MO = MK. Hierdoor verdwijnt de driehoek boven de collectieve aanbodlijn en onder de prijs. Anders gezegd: als de MK constant zijn, is bij volkomen concurrentie het producentensurplus gelijk aan 0. 8

9 MODULE HEDEN, VERLEDEN EN TOEKOMST Onderzoek & Ontwikkeling Een belangrijk type investering is een investering in Onderzoek & Ontwikkeling (O&O): de speurtocht naar nieuwe producten en productietechnieken. Nieuwe producten en productietechnieken hebben een speciale verzamelnaam: innovaties. Ondernemingen besteden veel geld aan O&O, want het kan veel geld opleveren. Zo introduceerde Apple op 29 juni 2007 de iphone. Zes jaar later verkocht het bedrijf er ruim 150 miljoen per jaar; dat zijn ruim vier iphones per seconde. Het kost Apple ongeveer 150 om een iphone te maken, terwijl ze voor rond de 500 worden verkocht, afhankelijke van het type. Tel uit je winst. Patenten Het bedenken van een nieuw product of een nieuwe productietechniek heeft een probleem: als het eenmaal bedacht is, kunnen anderen het ook gaan maken. Als een ondernemer dit van tevoren weet, zal hij niet investeren in O&O. Waarom zou hij investeren in de ontwikkeling van een nieuw product dat anderen kunnen gaan namaken? Door concurrentie zal de prijs dan sterk dalen zodat er te weinig winst overblijft om de investering terug te verdienen. Het gevolg laat zich raden: geen enkele onderneming investeert nog in O&O. Dat zou een slechte zaak zijn, want innovaties bevorderen onze welvaart. Een fabriekshal anno nu lijkt in niets op een fabriekshal aan het begin van de twintigste eeuw. Door tal van innovaties is het werk veiliger geworden, is de productiviteit toegenomen, wordt het milieu minder belast en is het werk een stuk minder ongezond. Innovaties zijn de motor van onze welvaart. Om ondernemingen een prikkel te geven om te investeren in O&O bestaan er patenten, ook wel octrooien genoemd. Deze geven de patenthouder het exclusieve recht om gedurende een bepaalde periode als enige het product te produceren waar het patent betrekking op heeft. Zo verkreeg John Harvey Kellogg op 14 april 1896 het patent op het maken van cornflakes: gedurende zeventien jaar was hij de enige die deze cereals mocht aanbieden. In 1913 liep het patent af. Sinds die tijd zijn er verschillende fabrikanten die cornflakes produceren. Patenten hebben een groot nadeel: er ontstaat een monopolie, namelijk de onderneming die het patent heeft verkregen. In de module Markt en overheid heb je gezien dat een monopolie welvaartsverlies met zich meebrengt. Om het midden te houden tussen het stimuleren van O&O en het vermijden van monopolies geeft een patent een tijdelijke bescherming. Tegenwoordig is dit meestal twintig jaar. Na afloop van deze termijn staat het iedereen vrij om de kennis die besloten ligt in het patent vrij te gebruiken. Op deze manier bestaat er wel een prikkel om te innoveren. Tegelijkertijd mag na verloop van tijd iedereen het nieuwe product aanbieden zodat monopolies slechts tijdelijk bestaan. 9

10 MODULE ECONOMISCHE GROEI Bruto binnenlands product (bbp) Een belangrijke macro-economische waarde ben je in hoofdstuk 4 van module Heden, verleden en toekomst al tegen gekomen: het bruto binnenlands product (bbp). Dit is de waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in een jaar. Het is een indicator voor wat een land voortbrengt. Om het bbp te berekenen, zijn er twee methoden: de objectieve methode en de subjectieve methode. In deze paragraaf bespreken we de objectieve methode. In de volgende paragraaf wordt de subjectieve methode uitgelegd. Berekening van het bbp: de objectieve methode Bij de objectieve methode kijk je naar de totale waarde die in een land door productie wordt toegevoegd. Een autofabrikant verandert bijvoorbeeld rubber, (kunst)stof en staal in een auto. Om de auto te produceren heeft de fabrikant goederen en diensten ingekocht, zoals plaatstaal, bedradingen, voorruiten, schroeven, elektriciteit en een brandverzekering. De auto is meer waard dan de opgetelde waarde van de ingekochte goederen en diensten. Het verschil is de bruto toegevoegde waarde. De bruto toegevoegde waarde bereken je door het verschil te nemen van de opbrengst van het uiteindelijke product en de kosten van de ingekochte goederen en diensten. De bruto toegevoegde waarde van een enkel bedrijf is dus: bruto toegevoegde waarde = TO kosten ingekochte goederen en diensten De bruto toegevoegde waarde geeft aan wat er in een bedrijf aan waarde door het productieproces wordt toegevoegd. Dit is niet hetzelfde als de winst van de onderneming. Want die was gelijk aan het verschil tussen TO en TK. En de TK omvatten ook de kosten van de overige productiefactoren, zoals het loon en de huur van een bedrijfshal. Overheidsproductie De toegevoegde waarde van de overheid zit ook in het bbp. Want de overheid is ook een onderdeel van de economie. Maar welke waarde voegt de overheid toe? Er bestaat bijvoorbeeld geen TO voor onderwijs, want de prijs voor een jaar door de overheid geproduceerd onderwijs bestaat niet; er is immers geen markt waar vraag en aanbod van dit onderwijs de prijs bepaalt. Hetzelfde geldt voor andere overheidstaken, zoals het in stand houden van de rechterlijke macht, het leger en de kustbewaking. De overheid produceert allerlei diensten die niet op een markt worden verhandeld, waardoor je er geen TO van kunt berekenen. Toch moeten de activiteiten van de overheid meegenomen worden in de indicator van wat een land in een jaar voortbrengt. Dat gaat als volgt. Om te bepalen wat de toegevoegde waarde is van een overheidstaak, kijk je naar de beloning van de productiefactor arbeid. Want het salaris van een ambtenaar is een goede afspiegeling van zijn toegevoegde waarde. Bij de berekening van het bbp worden alle ambtenarensalarissen gebruikt als waarde voor de toegevoegde waarde van de overheid. Netto toegevoegde waarde In hoofdstuk 3 van de module Heden, verleden en toekomst heb je gezien dat bedrijven afschrijven op hun kapitaalgoederen. De machines van een autofabrikant zijn na verloop van tijd aan vervanging toe. Deze afschrijvingen verlagen de waarde van de kapitaalgoederen. Productie voegt dus niet alleen waarde toe, maar veroorzaakt ook waardevermindering. Bij de bruto toegevoegde waarde wordt geen rekening gehouden met afschrijvingen. Als dat wel wordt gedaan, is het resultaat de netto toegevoegde waarde: 10

11 netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde afschrijvingen HAVO Zo is ook het netto binnenlands product (nbp) de optelsom van alle netto toegevoegde waarden die in een land gedurende een jaar worden gecreëerd. In formule: nbp = bbp afschrijvingen Berekening van het bbp: de subjectieve methode Het nbp kan ook op een andere manier berekend worden. Daarvoor moet je alle primaire inkomens bij elkaar optellen. Dit is de subjectieve methode. In deze paragraaf leggen we uit hoe dat werkt. Het idee achter de subjectieve methode is dat de netto toegevoegde waarde in zijn geheel uitbetaald wordt aan de diegenen die de productiefactoren leveren. Iemand die arbeid levert, krijgt daarvoor loon. Iemand die financieel kapitaal verschaft, krijgt daarvoor rente. En zo verder. Om al deze inkomens te bepalen, moet je de productiefactoren indelen vanuit de macro-economie. In hoofdstuk 2 van module Vraag en aanbod zijn de productiefactoren onderverdeeld in vier categorieën: arbeid, kennis, kapitaal en locatie. Deze indeling komt voort uit het micro-economische productieproces. In de macro-economie worden de productiefactoren ingedeeld op basis van inkomensstromen. Deze indeling is als volgt: arbeid ondernemerschap kapitaal natuur In bron 6 staan de inkomens van de bezitters van de productiefactoren. Inkomen dat verdiend wordt met het ter beschikking stellen van een productiefactor, is primair inkomen. De optelsom van alle primaire inkomens is het totale bedrag dat in een land aan inkomen verdiend wordt. Andere inkomens, zoals uitkeringen, worden weer uit primaire inkomens betaald. Het totaal aan primair inkomen is het netto binnenlands inkomen (nbi). En net als bij het bbp en nbp vormen de afschrijvingen het verschil tussen het nbi en het bruto binnenlands inkomen (bbi). In formule: nbi = bbi afschrijvingen Productiefactor Primair inkomen Arbeid Loon Ondernemerschap Winst Kapitaal Huur en rente Natuur Pacht + Nbi Afschrijvingen + Bbi Bron 6 De beloning van productiefactoren. In de vorige paragraaf zag je dat het nbp gelijk is aan de optelsom van alle netto toegevoegde waarden. In die paragraaf is uitgelegd dat de netto toegevoegde waarde in zijn geheel wordt gebruikt om de productiefactoren te belonen: het primaire inkomen. En bron 6 laat zien dat de optelsom van de primaire beloningen gelijk is aan het nbi. Dit leidt tot de volgende conclusie: het netto binnenlands inkomen is in uitkomst altijd gelijk aan het netto binnenlands product: nbi = nbp 11

12 Human Development Index In 1990 werd er een alternatief gepresenteerd voor het bbp per inwoner als indicator voor welvaart: de Human Development Index (HDI). De index is bedacht door een groep economen onder leiding van de Pakistaanse econoom Mahbub ul Haq. Het idee achter de index is dat er drie dingen gemeten worden: de levensverwachting, de mate van scholing en het inkomen. Voor ieder onderdeel is een aparte index ontwikkeld, en die tellen ieder voor een derde mee in de uiteindelijk HDI. Voor ieder land is de HDI een getal tussen 0 en 1: hoe hoger het getal, hoe welvarender het land. Land HDI Land HDI Land HDI Land HDI Niger 0,337 Brazilië 0,744 Griekenland 0,853 Verenigd Koninkrijk 0,892 Sierra Leone 0,374 Rusland 0,778 Spanje 0,869 Zweden 0,898 Ivoorkust 0,452 Argentinië 0,808 Italië 0,872 Ierland 0,899 Afghanistan 0,468 Letland 0,810 Slovenië 0,874 Denemarken 0,900 India 0,586 Portugal 0,822 Finland 0,879 Canada 0,902 Zuid-Afrika 0,658 Malta 0,829 België 0,881 Duitsland 0,911 Filippijnen 0,660 Slowakije 0,830 Luxemburg 0,881 Verenigde Staten 0,914 Indonesië 0,684 Litouwen 0,834 Oostenrijk 0,881 Nederland 0,915 China 0,719 Estland 0,840 Frankrijk 0,884 Zwitserland 0,917 Peru 0,737 Cyprus 0,845 Japan 0,890 Noorwegen 0,944 Bron 7 De Human Development Index in 2014 voor de 19 landen van de eurozone (in blauw) en andere ontwikkelde en ontwikkelingslanden. In bron 7 staan de HDI-waarden voor de 19 landen van de eurozone en een aantal andere ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden. Volgens de HDI is Noorwegen het meest welvarende land ter wereld. Nederland voert de HDI-lijst aan binnen de eurozone. Binnen de eurozone is Letland het minst welvarend. Niger is wereldwijd de hekkensluiter. Geeft de HDI nu een heel ander beeld over de welvaart dan het bbp per inwoner? Dat valt mee. In bron 8 is voor 182 landen de HDI uit 2014 afgezet tegen het bbp per hoofd van de bevolking in datzelfde jaar in Amerikaanse dollars. De bron laat zien dat de twee hand in hand gaan: landen met een hoog bbp hebben ook een hoge HDI-waarde. Dat is logisch. Want rijkere landen kunnen meer investeren in onderwijs en de volksgezondheid. Hierdoor stijgen de levensverwachting en het gemiddelde opleidingsniveau. En juist die twee zaken worden extra gemeten met de HDI. 12

13 Bron 8 Het statistische verband tussen de HDI en het bbp/hoofd (de waarden voor Nederland zijn: 0,915 en $ ). Internationale samenwerking en vrijhandel De mobiliteit van productiefactoren verbetert door internationale handel. De economieën van landen die veel handelen, gaan daardoor meer op elkaar lijken. Want een intensieve internationale handel duidt erop dat de vraag en het aanbod in beide landen gelijksoortig is. Het stimuleren van de internationale handel kan daarom een manier zijn om inkomensverschillen tussen landen te verkleinen. Internationale samenwerkingsverbanden zijn er vaak op gericht om handelsbelemmeringen weg te nemen. Landen kunnen onderling afspreken om geen invoerrechten te heffen op elkaars producten. Deze importtarieven maken buitenlandse producten duurder waardoor er minder van verhandeld worden. Ook kunnen er uitwisselingsprogramma s worden opgezet voor kenniswerkers. Een vergaande vorm van internationale samenwerking is de vorming van de EU. Die is erop gericht om van Europa één markt met onderlinge vrijhandel te maken. De factoren die convergentie belemmeren, worden binnen de EU zo veel mogelijk weggenomen. Uiteindelijk zullen hierdoor de inkomens van de EU-lidstaten naar elkaar toe groeien, zo is de gedachte. Landen als Ierland en Portugal hebben veel voordeel gehad van de aansluiting bij de EU. De EU-fondsen voor economische structuurversterking zijn voor deze landen een grote stimulans geweest. Hun welvaart is de afgelopen decennia spectaculair gestegen. Daarnaast vindt er binnen de EU ook herverdeling van inkomen plaats. Rijke landen betalen belasting aan de EU. Dat geldt wordt gebruikt om de armere regio s binnen de EU verder te ontwikkelen. Protectie Tegenover de stimulering van de vrijhandel staan redenen om de grenzen juist af te sluiten voor buitenlandse producten. Dat noem je protectie. Dit kan wenselijk zijn bij een beginnende industrie, bijvoorbeeld een cluster van start-ups rondom een aantal technologische doorbraken. De overheid kan besluiten om een jonge industrie een kans te geven. Met hoge invoerrechten zou ze daarvoor de import van vergelijkbare producten uit het buitenland erg duur kunnen maken. Op deze manier wordt de jonge industrie beschermd tegen buitenlandse concurrentie. Dit is het infant industry argument. Als na verloop van tijd de industrie zich heeft ontwikkeld tot een volwaardig cluster, kunnen de invoerrechten worden verlaagd. 13

14 De overheid kan ook een invoerquotum instellen. Daarbij bepaalt ze hoeveel buitenlandse producten er geïmporteerd mogen worden. Wat er dan nog overblijft aan binnenlandse vraag moet door binnenlandse bedrijven bediend worden. Deze vorm van protectie heeft een speciale naam: contingentering. Exportsubsidies Naast het afschermen van de binnenlandse markt voor buitenlandse producten kan een overheid de binnenlandse producten ook goedkoper maken voor het buitenland. Daarvoor moet ze de export subsidiëren. Ze geeft een fabrikant bijvoorbeeld een vast bedrag per geëxporteerd product. De fabrikant kan zijn verkoopprijs met dit bedrag verlagen. De vraag vanuit het buitenland zal daardoor stijgen. De subsidie kan zo hoog zijn dat de verlaagde prijs onder de kostprijs komt te liggen. In dat geval is er sprake van dumping: het dumpen van binnenlandse producten op een buitenlandse markt door ze onder de kostprijs aan te bieden. 14

15 MODULE CONJUNCTUUR EN ECONOMISCH BELEID Proloog In dit hoofdstuk gaan we de conjunctuurbeweging verklaren. Daarvoor maken we een onderscheid tussen de korte termijn en de lange termijn. Het idee is dan als volgt. Op de lange termijn zijn alle markten in evenwicht; de economie bevindt zich op het langetermijngroeipad. Dat is de trendmatige groei die je ziet in bron 9. Bron 9 De economische conjunctuurbeweging, (Bron: CPB). Op de korte termijn zijn niet alle markten in evenwicht. Dat komt doordat het tijd kost om op iedere markt vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te brengen. Hierdoor raakt de economie van het langetermijngroeipad af. Maar dat is tijdelijk. Want vraag en aanbod blijven hun werk doen, zodat de economie weer beweegt richting het langetermijngroeipad. Dit alles geeft de slingerbeweging rondom de trendmatige groeilijn. Geaggregeerde grootheden De conjunctuurbeweging gaat over de hele economie. Om de conjunctuurbeweging te verklaren, moet je kijken naar de geaggregeerde vraag en het geaggregeerde aanbod. Het geaggregeerde aanbod is het aanbod van alle markten in een land samen; de geaggregeerde vraag is wat de bevolking van een land als geheel aan goederen en diensten vraagt. Deze geaggregeerde hoeveelheden zijn iets anders dan de collectieve vraag en het collectieve aanbod die je voor het eerst in de module Vraag en aanbod bent tegengekomen. Collectieve hoeveelheden gaan over het totaal dat aangeboden en gevraagd wordt op een bepaalde markt; geaggregeerde hoeveelheden gaan over het totaal van een economie. Geaggregeerde aanbod en vraag Het geaggregeerde aanbod is het totale aanbod in een economie. Dat kan bijvoorbeeld het aanbod van een land zijn of van alle landen van de eurozone bij elkaar. Vanaf nu spreken we telkens over een economie zonder dat we steeds zeggen over welke economie het gaat. Het geaggregeerde aanbod van een land ben je in de module Economische groei al tegengekomen: het netto binnenlands product (nbp). 15

16 Natuurlijke productieomvang en langetermijnaanbodlijn Op korte termijn is de aangeboden hoeveelheid afhankelijk van de prijs, zoals in de module Vraag en aanbod is uitgelegd. Wat een economie op lange termijn kan voortbrengen, wordt bepaald door de beschikbare productiefactoren en de manier waarop deze gebruikt worden. Als alle productiefactoren zo goed mogelijk worden benut, brengt een economie op lange termijn voort wat ze maximaal kan voortbrengen. Deze maximaal haalbare productie heeft een speciale naam: de natuurlijke productieomvang. Het kost tijd voordat een economie de natuurlijke productieomvang kan voortbrengen, omdat het tijd kost om alle productiefactoren optimaal te benutten. Daarom is de natuurlijke productieomvang het nbp op lange termijn. Langetermijnaanbodlijn De beschikbaarheid van arbeid, kapitaal en natuur wordt niet beïnvloed door het prijsniveau in een economie. Dat geldt ook voor de beschikbare technologie waarmee productiefactoren worden omgezet in goederen en diensten. Dit heeft een belangrijk gevolg: het geaggregeerde aanbod op lange termijn is niet afhankelijk van het prijsniveau; de langetermijngeaggregeerde-aanbodlijn (LTGA-lijn) verloopt verticaal. In bron 10 staat dit afgebeeld. Bron 10 De langetermijn-geaggregeerde-aanbodlijn (LTGA) verloopt verticaal. Technologische vooruitgang Zoals in hoofdstuk 3 van de module Heden, verleden en toekomst is uitgelegd, investeren bedrijven in Onderzoek & Ontwikkeling. Ze proberen productietechnieken te verbeteren zodat hun productiviteit stijgt. Door een verbeterde productietechnologie kunnen ondernemingen meer voortbrengen met de inzet van dezelfde productiefactoren. Daardoor stijgt de natuurlijke productieomvang. Anders gezegd: door technologische vooruitgang kan de LTGA-lijn naar rechts verschuiven. Dit zie je in bron 10. Deze ontwikkeling gaat wel langzaam; het is een langetermijnontwikkeling. Zonder technologische vooruitgang kan de LTGA-lijn ook naar rechts verschuiven als de hoeveelheid productiefactoren stijgt bij gelijkblijvende techniek. 16

17 De geaggregeerde vraag Tegenover het geaggregeerde aanbod staat de geaggregeerde vraag: de vraag naar producten en diensten van alle consumenten op alle markten in een economie bij elkaar. In hoofdstuk 1 van de module Vraag en aanbod is de wet van de vraag behandeld: hoe hoger de prijs, hoe kleiner de gevraagde hoeveelheid. Deze wetmatigheid geldt ook als alle markten bij elkaar genomen worden: hoe hoger het prijsniveau, hoe kleiner de geaggregeerde gevraagde hoeveelheid. In bron 11 staat een geaggregeerde-vraaglijn afgebeeld die uit deze wetmatigheid volgt. Bron 11 Een geaggregeerde-vraaglijn. 17

18 Trendmatige groei In bron 12 staat het macro-economisch evenwicht op de lange termijn: punt A. Dat evenwicht bestaat uit een prijsniveau (P) en de productie die de economie voortbrengt (Y). In het evenwicht is de geaggregeerde vraag gelijk aan het langetermijn-geaggregeerde aanbod. Prijzen en lonen hebben zich aangepast aan de omstandigheden van de economie. Alle productiefactoren worden optimaal benut. Bron 12 De ontwikkeling van het langetermijnevenwicht: de trendmatige groei. In bron 12 is een LTGA-lijn getekend voor drie jaren: 2008, 2011 en Eerder hebben we besproken dat door een uitbreiding van de hoeveelheid productiefactoren de productiecapaciteit stijgt. En dat door technologische ontwikkelingen de economie met dezelfde productiefactoren meer kan voortbrengen. Ook hierdoor verschuift de LTGA-lijn naar rechts. Technologische ontwikkelingen en uitbreiding van de hoeveelheid productiefactoren vinden de hele tijd plaats. Het gevolg is dat door de tijd heen de LTGA-lijn gestaag naar rechts verschuift. Vraagtoename De verschuiving van de LTGA-lijn van 2008 naar 2011 heeft gevolgen voor het macroeconomisch evenwicht. Als de geaggregeerde vraag niet verandert, verschuift het macroeconomisch evenwicht in bron 12 van A naar B. Vergeleken met punt A kan dezelfde productie nu met een kleinere inzet van productiefactoren worden voortgebracht. Het prijspeil is gedaald, de consumenten kopen meer producten en de economie brengt meer voort. Toch mag je verwachten dat ook de geaggregeerde-vraaglijn verschuift. Want als door technologische vooruitgang de productiviteit stijgt, neemt de beloning van productiefactoren toe, inclusief de productiefactor arbeid. Anders gezegd: door de productiviteitsstijging zullen de lonen stijgen. Gezinnen hebben dan meer te besteden. Dit lokt een verschuiving van de geaggregeerde vraag uit: de geaggregeerde-vraaglijn verschuift naar rechts. In bron 12 is het nieuwe macro-economisch evenwicht punt C, en niet punt B. 18

19 Langetermijngroeipad En zo ontstaat het langetermijngroeipad: de opeenvolging van macro-economische evenwichten gedreven door technologische ontwikkelingen en een uitbreiding van de hoeveelheid productiefactoren. In bron 12 is dat de lijn die door A, C en D loopt. Deze lijn is vergelijkbaar met de lijn van de trendmatige groei in bron 9. Door de tijd heen groeit de economie: Y 2008 < Y 2011 < Y Tegelijkertijd betekent dit niet dat prijzen moeten stijgen. In bron 12 is het prijsniveau van macro-economisch evenwicht C bijvoorbeeld hoger dan dat van evenwicht D; door de tijd heen is het prijsniveau gedaald. Toch komt deflatie in de praktijk nauwelijks voor vanwege het gevoerde monetaire beleid. Dit beleid komt in het volgende hoofdstuk aan bod. De conjunctuurbeweging Op de korte termijn kan de economie afwijken van het langetermijngroeipad in bron 12. Hierdoor ontstaat de conjunctuurbeweging. Om dat te verklaren, moeten we twee dingen bekijken: de snelheid waarmee prijzen zich aanpassen aan veranderingen in de economie en het verloop van de geaggregeerde-aanbodlijn op korte termijn. Prijsrigiditeit In hoofdstuk 3 van de module Vraag en aanbod hebben we het marktmechanisme besproken: het samenspel van krachten waardoor prijzen zich aanpassen zodat vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn. Op de meeste markten kost het tijd voordat prijzen zich hebben aangepast aan veranderingen in vraag en aanbod. Er is sprake van prijsrigiditeit of prijsstarheid. Aanbieders zijn sneller geneigd hun prijzen aan te passen als ze dat goed kunnen onderbouwen. Dat is het geval bij een kostenstijging. Als bijvoorbeeld de olieprijs stijgt, verhogen benzinepomphouders hun prijs. Daar komen ze mee weg omdat voor hen die prijsverhoging geen voordeel oplevert. De prijsverhoging is een direct gevolg van een kostenstijging, namelijk de hogere olieprijs. Klanten begrijpen dat en blijven kopen, ondanks de prijsstijging. Aanbieders zijn minder snel geneigd hun prijzen aan te passen in reactie op veranderingen van de vraag, en dan vooral bij een vraagtoename. De prijsstijging die daar logischerwijs op zou moeten volgen, kan gezien worden als een poging om woekerwinsten te behalen. Klanten haken dan af vanwege schending van de sociale norm: zo ga je niet met je klanten om. De tweede verklaring van prijsrigiditeit is dat productiekosten niet snel aangepast kunnen worden. Prijzen kunnen daarom maar beperkt naar beneden worden bijgesteld. Een autofabrikant heeft bijvoorbeeld contracten afgesloten met leveranciers van onderdelen. Gedurende de looptijd van het contract zal de autofabrikant de onderdelen van de leverancier moeten afnemen volgens de bepalingen in het contract. Als de marktomstandigheden veranderen, kunnen deze contracten niet zomaar aangepast worden. Ook personeelskosten staan voor een langere tijd vast. Iemand in vaste dienst kan niet per direct ontslagen worden. Wat er ook op de markt gebeurt, de salariskosten van het personeel in vaste dienst zullen langdurig worden gemaakt. Vanwege dit soort langlopende kosten kunnen prijzen niet snel naar beneden worden bijgesteld. De derde reden voor prijsrigiditeit is de moeilijkheid om te bepalen welke prijs de winst nu maximaliseert. De verschillende marktevenwichten uit de module Markt en overheid zijn in de praktijk lastig te berekenen. Ondernemers gebruiken daarom liever vuistregels voor de keuzes van de beste prijs. Daarbij passen ze hun prijzen bijvoorbeeld ten hoogste één keer per kwartaal aan. Als ze bij een bepaald prijsniveau voldoende winst maken, zullen ze niet snel gaan experimenteren met de prijs. 19

20 Het geaggregeerde aanbod op korte termijn Prijsrigiditeit heeft gevolgen voor de geaggregeerde-aanbodlijn op de korte termijn. Want als prijzen niet veranderen bij een veranderend aanbod, dan moet de geaggregeerdeaanbodlijn horizontaal verlopen: het prijsniveau (P) verandert niet bij een verschillend aanbod (Y). Dit zie je in bron 13. Bron 13 Vanwege prijsrigiditeit verloopt de kortetermijn-geaggregeerde-aanbodlijn horizontaal. De geaggregeerde vraag kan op de korte termijn wel veranderen. Het is bijvoorbeeld de laatste maand voor de vakantie en werknemers hebben vakantiegeld gekregen. Gezinnen hebben meer te besteden waardoor de geaggregeerde-vraaglijn naar rechts verschuift; in bron 13 van GV 1 naar GV 2. Op de korte termijn heeft deze vraagtoename geen invloed op het prijsniveau. Op de korte termijn zijn prijzen immers rigide. Het enige gevolg van de vraagtoename is een stijging van het geaggregeerde aanbod, in bron 13 van Y 1 naar Y 2. 20

21 Conjunctuur Nu hebben we alles besproken om de conjunctuur te verklaren. Dat doen we met behulp van bron 14 en 15. In eerste instantie bevindt de economie zich in evenwicht A: het snijpunt van de LTGA-lijn met de geaggregeerde-vraaglijn GV 1. In dit macro-economisch evenwicht brengt de economie haar natuurlijke productieniveau Y LT voort bij prijsniveau P 1. Slecht wereldnieuws zorgt ervoor dat consumenten pessimistisch worden over de toekomst. Om zich op onzekere tijden voor te bereiden, gaan ze meer sparen en minder besteden. De geaggregeerde-vraaglijn verschuift naar links, van GV 1 naar GV 2. Op de korte termijn is er sprake van prijsrigiditeit. Het nieuwe evenwicht wordt bepaald door het snijpunt van de geaggregeerde-vraaglijn met de kortetermijn-geaggregeerde-aanbodlijn (KTGA 1 ): punt B. De productie daalt van de natuurlijke productieomvang Y LT naar Y KT. Bron 14 De neergaande conjunctuurbeweging door vraaguitval. Het macro-economisch evenwicht in punt B ligt niet op de LTGA-lijn. In dat evenwicht worden de productiefactoren niet optimaal ingezet. Door de daling van de vraag moeten aanbieders hun prijzen verlagen. Vanwege de prijsrigiditeit kost dat tijd. De uiteindelijke prijsverlaging komt in bron 14 overeen met de daling van KTGA 1 naar KTGA 2. Hierdoor wordt macro-economisch evenwicht C bereikt. Als gevolg van de verlaagde prijzen is de gevraagde hoeveelheid gestegen en worden alle productiefactoren weer optimaal gebruikt. De productie is weer terug op de oude waarde van de natuurlijke productieomvang. Vergeleken met de oorspronkelijke situatie is het productieniveau niet veranderd. Door de golf van pessimisme die door de economie ging, is uiteindelijk alleen het prijsniveau gedaald. 21

22 Bron 15 laat zien dat de beweging ook andersom kan gaan. Bij een vraagtoename van GV 2 naar GV 1 zal op korte termijn het macro-economisch evenwicht verschuiven van C naar D. Na verloop van tijd, als de prijzen zich hebben aangepast aan de nieuwe situatie, is het evenwicht verder verschoven van D naar A. Op dat moment bevindt de economie zich weer op het langetermijngroeipad. Bron 15 De opgaande conjunctuurbeweging door een vraagtoename. Loonstarheid Niet alleen prijzen zijn op de korte termijn rigide, dat geldt ook voor de lonen. Die kunnen niet zomaar dalen of stijgen als de vraag naar arbeid verandert. Werknemers zijn bijvoorbeeld in vaste dienst en hun salaris is vastgelegd in een cao. En een loonvoet onder het wettelijke minimumloon is ook niet toegestaan. Kortom: op de korte termijn is er sprake van loonstarheid. Loonstarheid heeft gevolgen voor de werkloosheid. Stel dat de vraag naar producten daalt vanwege slechte economische vooruitzichten. De economie verschuift op de korte termijn van evenwicht A naar B in bron 14. Bedrijven brengen minder voort, waardoor ze minder werknemers nodig hebben. Er ontstaat werkloosheid. Als gevolg van het marktmechanisme zouden nu de lonen moeten gaan dalen. Maar op de korte termijn wordt dat verhinderd door de loonstarheid. De werkloosheid blijft bestaan. Op de lange termijn zijn lonen wel flexibel. Het marktmechanisme zorgt er dan voor dat de lonen zich aanpassen, zodat de werkloosheid uiteindelijk verdwijnt. 22

23 Economisch beleid Conjunctuurschommelingen hebben vervelende gevolgen. In tijden van laagconjunctuur raken mensen onvrijwillig werkloos. Er wordt een groter beroep gedaan op sociale uitkeringen en de belastinginkomsten lopen terug. De overheid moet geld lenen om een eventueel financieringstekort op te vangen. Bedrijven zitten met productiecapaciteit die ze niet gebruiken. En dat kost geld. De verkopen lopen terug en investeringen moeten worden uitgesteld. In het ergste geval gaat een onderneming failliet. De overheid kan daarom beleid voeren om de conjunctuurgolf af te zwakken. Dit beleid gaat tegen de cyclus van de conjunctuurbeweging in; het is anticyclisch beleid. Vraagstimulering In tijden van laagconjunctuur wordt de conjunctuurgolf afgezwakt door de vraag te stimuleren. De overheid kan de vraag stimuleren door zelf extra uitgaven te doen. Investeringen in bijvoorbeeld de fysieke infrastructuur die in de toekomst gedaan zouden worden, doet de overheid nu al. Op deze manier houdt de overheid mensen aan het werk. De overheid betaalt de extra uitgaven in een laagconjunctuur met geleend geld. In de toekomst, als er sprake is van een hoogconjunctuur, zijn de ontvangsten van de overheid hoog genoeg om de rentekosten en aflossing van de schuld te kunnen betalen. Anders gezegd: in een tijd van hoogconjunctuur spaart de overheid om in tijden van laagconjunctuur de vraag op peil te houden. Door te ruilen over de tijd kan de overheid de schommelingen van de conjunctuurgolf afzwakken. De laagconjunctuur kan ook worden tegengegaan door versterking van de internationale concurrentiepositie: de mate waarin bedrijven in staat zijn om te concurreren met het buitenland. De vraag vanuit het buitenland neemt daardoor toe zodat de neergaande conjunctuurbeweging wordt gedempt. Er zijn drie manieren waarop de internationale concurrentiepositie verbeterd kan worden: loonmatiging, verhoging van de arbeidsproductiviteit en beteugeling van de inflatie. Loonmatiging Loonmatiging verlaagt de productiekosten. Hierdoor kunnen binnenlandse producenten hun producten goedkoper aanbieden dan hun buitenlandse concurrenten. Voor ondernemingen zijn personeelskosten de belangrijkste kostenpost. Door de lonen te matigen, dalen deze kosten. Werknemers moeten dan genoegen nemen met een lager loon in ruil voor een grotere baanzekerheid vanwege de toegenomen export. De overheid kan ook via de hoogte van de belastingen, premies en subsidies de loonkosten verlagen. Zo verlaagt een vermindering van de werkgeverslasten de loonkosten per werknemer, terwijl de werknemer geen koopkrachtverlies lijdt. In hoofdstuk 3 van de module Speltheorie is het Akkoord van Wassenaar besproken. Dit beroemd geworden akkoord uit 1982 tussen werkgevers en werknemers voorzag in een collectieve loonmatiging om de groei van de Nederlandse economie te stimuleren. Het nadeel van loonmatiging is dat de koopkracht daalt. Een toegenomen vraag vanuit het buitenland wordt dan voor een deel tenietgedaan door de afgenomen binnenlandse vraag. In een open economie die veel exporteert, zoals Nederland, is dit laatste effect kleiner dan de vraaggroei vanuit het buitenland. Het loont per saldo om de lonen te matigen. 23

24 Arbeidsproductiviteit De arbeidsproductiviteit werkt door in de kosten per product: hoe hoger de arbeidsproductiviteit, hoe lager de loonkosten per product. Ook dit versterkt de internationale concurrentiepositie. Als ondernemingen productiever worden, kunnen ze hetzelfde produceren met een lagere inzet van productiefactoren. Een belangrijk instrument hierbij is scholing. In tijden van laagconjunctuur kan de overheid het makkelijk maken voor werkzoekenden om een opleiding te volgen. Ze zijn dan bijvoorbeeld tijdelijk niet verplicht om te solliciteren. Extra opleiding verhoogt de arbeidsproductiviteit. De kans dat iemand weer aan het werk kan, is bovendien ook groter naarmate hij zich meer heeft bijgeschoold. Inflatie Binnenlandse inflatie verhoogt alle prijzen, inclusief de prijs van exporten. Als bijvoorbeeld de Nederlandse inflatie hoger is dan de inflatie in de landen waarmee Nederland concurreert, verslechtert de internationale concurrentiepositie van Nederland. Voor buitenlandse afnemers is Nederland dan relatief duur. Het in de hand houden van de inflatie is een taak van de ECB. De overheid heeft met haar beleid wel invloed op de inflatie. Lagere belastingen en premies matigen bijvoorbeeld de looneisen van vakbonden. Bedrijven kunnen daardoor minder hoge verkoopprijzen hanteren. Automatische stabilisatoren Er bestaan ook automatische stabilisatoren. Dit zijn mechanismen in de economie die de conjunctuurbeweging automatisch afvlakken. We bespreken er twee: sociale uitkeringen en progressieve belastingen. Sociale uitkeringen Mensen die werkloos raken, hebben recht op een werkloosheidsuitkering. Deze uitkering zorgt ervoor dat de vraag deels op peil blijft. Vroeger waren er geen sociale uitkeringen. Iemand die werkloos werd, zat zonder inkomen. Naast het persoonlijke leed dat dit veroorzaakte, had het ontbreken van sociale zekerheid ook een verdere vraaguitval tot gevolg. Zonder sociale uitkeringen wordt de conjunctuurbeweging versterkt. Anders gezegd: het bestaan van sociale uitkeringen vlakt de conjunctuurbeweging af; het is een automatische stabilisator. Progressieve belastingen In tijden van hoogconjunctuur is er weinig werkloosheid en maken ondernemingen veel winst. Er wordt dan ook veel loon- en winstbelasting betaald. Met een progressief belastingstelsel wordt er relatief meer belasting betaald bij een stijgend inkomen. De hoge inkomsten in tijden van hoogconjunctuur worden extra afgeroomd. Een progressieve belasting dempt zodoende de opgaande conjunctuurbeweging. In tijden van laagconjunctuur doet een progressieve belasting precies het omgekeerde. De vraag naar arbeid is laag, er is meer werkloosheid en het gemiddelde inkomen daalt. Een lager inkomen gaat gepaard met relatief lagere belastingafdrachten. De vraaguitval wordt gedempt. Progressieve belastingen zorgen er zo automatisch voor dat in slechte tijden relatief minder belasting hoeft te worden betaald, terwijl in goede tijden relatief meer belasting moet worden betaald. Dit stabiliseert automatisch de conjunctuurbeweging. 24

Samenvatting Economie Conjunctuur en economische beleid

Samenvatting Economie Conjunctuur en economische beleid Samenvatting Economie Conjunctuur en economische beleid Samenvatting door Marise 1679 woorden 6 maart 2017 6,7 11 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Economie Conjunctuur en economisch

Nadere informatie

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod. 1) Geef 2 voorbeelden van variabele kosten. 2) Noem 2 voorbeelden van vaste (=constante) kosten. 3) Geef de omschrijving van marginale kosten. 4) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 5) Hoe

Nadere informatie

Domein D: markt (module 3) havo 5

Domein D: markt (module 3) havo 5 Domein D: markt (module 3) havo 5 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte

Nadere informatie

Domein D: markt (module 3) vwo 4

Domein D: markt (module 3) vwo 4 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte en een concrete markt? 4. Over

Nadere informatie

Evenwichtspri js MO WINST

Evenwichtspri js MO WINST Volkomen concurrentie Volledige mededinging Hoeveeldheidsaanpassing: prijs komt door Qa en Qv tot stand, individu heeft alleen invloed op de hoeveelheid die hij gaat produceren Veel vragers en veel aanbieders

Nadere informatie

Economie Module 3 H1 & H2

Economie Module 3 H1 & H2 Module 3 H1 & H2 Hoofdstuk 1 1.1 - Markt, marktstructuur en marktvorm De markt is het geheel van factoren waaronder vragers en aanbieders elkaar ontmoeten en producten verhandelen. Er zijn twee soorten:

Nadere informatie

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden.

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden. Module 3 Hoofdstuk 1 1.1 - Markt, marktstructuur en marktvorm De markt is het geheel van factoren waaronder vragers en aanbieders elkaar ontmoeten en producten verhandelen. Er zijn twee soorten: - De concrete

Nadere informatie

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken. Hoofdstuk 4 Inkomen Paragraaf 4.1 De inkomensverschillen Waardoor ontstaan inkomens verschillen. Inkomensverschillen ontstaan door: Opleiding Verantwoordelijkheid Machtspositie Onregelmatigheid of gevaar

Nadere informatie

AANVULLEND LESMATERIAAL PRAKTISCHE ECONOMIE VWO

AANVULLEND LESMATERIAAL PRAKTISCHE ECONOMIE VWO AANVULLEND LESMATERIAAL PRAKTISCHE ECONOMIE VWO Aanvullend lesmateriaal bij Praktische Economie voor vwo bovenbouw (5 e editie) In mei 2017 doen de eerste leerlingen centraal examen op basis van de nieuwe

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4 Samenvatting Economie Module 2, 3, 4 Samenvatting door een scholier 2744 woorden 2 mei 2018 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Basiskennis: Indexcijfers Indexcijfers zijn makkelijk

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven Samenvatting door D. 1403 woorden 18 januari 2014 7 3 keer beoordeeld Vak Economie Conjunctuurbeweging/Conjunctuur: Het patroon van het stijgen

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10 Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10 Samenvatting door een scholier 2188 woorden 14 februari 2016 8,6 15 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Hoofdstuk 9: Schommelingen in de economie 9.1 Schommelingen

Nadere informatie

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M) 1) Geef de omschrijving van trendmatige groei. 2) Wat houdt conjunctuurgolf in? 3) Noem 5 conjunctuurindicatoren. 4) Leg uit waarom bij hoogconjunctuur de bedrijfswinsten zullen stijgen. 5) Leg uit waarom

Nadere informatie

Economie Module 2 & Module 3 H1

Economie Module 2 & Module 3 H1 Economie Module 2 & Module 3 H1 Module 2 1.1 De individuele vraag Individuele vraaglijn kent een dalend verloop: als de prijs daalt, stijgt als gevolg daarvan de gevraagde hoeveelheid. Men wil voor 1 appel

Nadere informatie

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen Slides en video s op www.jooplengkeek.nl Goede tijden, slechte tijden Soms zit het mee, soms zit het tegen 1 De toegevoegde waarde De toegevoegde waarde is de verkoopprijs van een product min de ingekochte

Nadere informatie

Examen HAVO. Economie 1

Examen HAVO. Economie 1 Economie 1 Examen HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 21 juni 13.30 16.00 uur 20 00 Dit examen bestaat uit 31 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 2

Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting door S. 1008 woorden 3 januari 2013 6,7 62 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Praktische economie Module 2 Economie Module 2 Eenmaal, andermaal,verkocht

Nadere informatie

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering. Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie

Nadere informatie

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische productiefactoren. 3) Hoe ontwikkelt de gemiddelde arbeidsproductiviteit als

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Rek in het arbeidsaanbod 1 maximumscore 2 Doordat het aanbod van

Nadere informatie

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag. Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is daarmee een macro-economisch model. Het model maakt sterk gebruik van het marktmodel uit

Nadere informatie

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115 Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken

Nadere informatie

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 3) Wat zijn negatief externe effecten? 4) Waarom is deze maatstaf niet goed genoeg? Licht toe. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte

Nadere informatie

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Domein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman Domein D markt monopolie enzo Zie steeds de eenvoud!! UITWERKINGEN vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1. Bij welke afzet geldt dat de MO-lijn de MK-lijn snijdt? q= 6 2. Teken een stippellijn naar de prijslijn

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting Samenva Economie Hoofdstuk 3/7 samenva Samenva door E. 2301 woorden 12 juli 2013 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie hoofdstuk 3/7 samenva HAVO 4 en 5 3.1 Markten Welke soorten markten

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 vergemakkelijken van het ontslaan

Nadere informatie

Domein D markt. Opgaven. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Domein D markt. Opgaven. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman Domein D markt monopolie enzo Zie steeds de eenvoud!! Opgaven vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1. Bij welke afzet geldt dat de MO-lijn de MK-lijn snijdt? 2. Teken een stippellijn naar de prijslijn van

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting door S. 946 woorden 2 april 2017 8,1 1 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 De vraag naar producten Kernbegrippen 1) Individuele vraaglijn 2) Betalingsbereidheid

Nadere informatie

UIT theorie ASAD

UIT theorie ASAD Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is een samenvoeging van de theorie van Keynes met de oude klassieke modellen. In verschijningsvorm

Nadere informatie

Bruto binnenlands product

Bruto binnenlands product Bruto binnenlands product Binnenlands = nationaal Productie bedrijven Individuele goederen Omzet Inkoop van grond- en hulpstoffen - Bruto toegevoegde waarde Afschrijvingen- Netto toegevoegde waarde = Beloningen

Nadere informatie

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2.

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2. 1 / 6 I. Vraag en aanbod 1 2 fig. 1a 1 2 fig. 1b 4 4 e fig. 1c f _hoog _evenwicht _laag Q 1 Q 2 Qv Figuur 1 laat een collectieve vraaglijn zien. Een punt op de lijn geeft een bepaalde combinatie van de

Nadere informatie

samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt

samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt samenvatting micro economie. Onderdeel perfect werkende markt De perfect werkende markt is een model dat beschrijft hoe markten het meest optimaal zouden functioneren. Bij het bestuderen van echte markten

Nadere informatie

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden Paragraaf 1 Nationaal inkomen en welvaart Economie samenvatting H8 Om de welvaart in een land te meten gebruik je het bbp (bruto binnenlands product). Dat is de omvang van de totale productie in het hele

Nadere informatie

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting door H. 1812 woorden 16 juni 2013 6 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Economie samenvatting Werk hoofdstuk 1, 2 en 3 Hoofdstuk 1. Werken

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat

Nadere informatie

Extra opgaven hoofdstuk 12

Extra opgaven hoofdstuk 12 Extra opgaven hoofdstuk 12 Opgave 1 In dit hoofdstuk wordt gewerkt met een strakke definitie van het begrip marktvorm, waarna verschillende marktvormen zijn ingedeeld aan de hand van twee criteria. a.

Nadere informatie

3.2 De omvang van de werkgelegenheid

3.2 De omvang van de werkgelegenheid 3.2 De omvang van de werkgelegenheid Particuliere bedrijven en overheidsbedrijven nemen mensen in dienst. Collectieve sector = Semicollectieve sector = De overheden op landelijk, provinciaal en lokaal

Nadere informatie

H1: Economie gaat over..

H1: Economie gaat over.. H1: Economie gaat over.. 1: Belangen Geld is voor de economie een smeermiddel, door het gebruik van geld kunnen we handelen, sparen en goederen prijzen. Belangengroep Belang = Ze komen op voor belangen

Nadere informatie

UIT de arbeidsmarkt

UIT de arbeidsmarkt Verandering van de werkloosheid. Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt zijn onderhevig aan continue veranderingen. Als gevolg daarvan verandert de omvang van de werkloosheid in een land ook continue. Werkloosheid

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: kosten van politie-inzet

Nadere informatie

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën. Beste leerling, Dit document bevat het examenverslag voor leerlingen van het vak economie vwo, eerste tijdvak (2019). In dit examenverslag proberen we een zo goed mogelijk antwoord te geven op de volgende

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 Samenvatting door een scholier 1990 woorden 6 december 2010 3,6 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie In balans 2.1 produceren Produceren: het maken van goederen en het

Nadere informatie

Markt. Kenmerken van marktvormen:

Markt. Kenmerken van marktvormen: 1 1 1 Markt 1 3 5 7 9 1 1 1 1 1 hoeveelheid 1 3 5 7 9 Qv Qa nieuw Qa Qv nieuw p Kenmerken van marktvormen: Volkomen concurrentie: Veel aanbieders Homogeen product(mais) Vrije toetreding Alle kennis van

Nadere informatie

Loonkosten per product omhoog - Prijzen omhoog - Internationale concurrentiepositie omlaag

Loonkosten per product omhoog - Prijzen omhoog - Internationale concurrentiepositie omlaag Samenvatting Economie Europa Samenvatting door S. 1608 woorden 27 maart 2017 7,5 27 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 1: Waar produceren Open economie - Een land handeld veel met het

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Waar produceren

Hoofdstuk 1: Waar produceren Hoofdstuk 1: Waar produceren Open economie - Een land handeld veel met het buitenland, importeert & exporteert veel Er is meer keuze aan goederen of diensten dan in een gesloten economie Concurrentiepositie

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 altijd toekennen Bij een lagere prijs

Nadere informatie

UIT doelstellingen en grafieken

UIT doelstellingen en grafieken Vraaglijn is prijs-afzetlijn. De vraaglijn die we kennen van de perfect werkende markt, zien we terug bij de niet perfecte marktvormen. Het drukt nu de betalingsbereidheid van de klant voor het specifieke

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt Ondernemingsvormen Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt De eenmanszaak = een onderneming met één eigenaar. De vennootschap onder firma (VOF) = een onderneming waarbij enkele mensen

Nadere informatie

1 De bepaling van de optimale productiegrootte

1 De bepaling van de optimale productiegrootte 1 De bepaling van de optimale productiegrootte Voor wat zorgen de bedrijven en welk probleem treed zich op? De bedrijven zorgen voor het produceren van goederen en diensten. Er treed een keuzeprobleem

Nadere informatie

20.1 Wat is economische groei?!

20.1 Wat is economische groei?! 20.1 Wat is economische groei? Om te beoordelen of er geproduceerd is, moet het BBP worden gecorrigeerd voor de inflatie. BBP is de totale product door binnenlandse sectoren. We vinden dan de toename van

Nadere informatie

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3 LESBRIEF VERVOER havo 4 blok 3 Inhoud Met de taxi of met de fiets (kosten, opbrengsten, winst, mo, mk) Verzekeren tegen risico (verzekeren) De lucht in (vraag, aanbod, surplus) Het beroepsgoederenvervoer

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6 Samenvatting Economie Hoofdstuk 6 Samenvatting door een scholier 2139 woorden 16 oktober 2005 7,4 25 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Paragraaf 1 Micro-economie: als we de productie door 1

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opgave 1 Hoe verdelen we de zorgkosten? 1 maximumscore 2 Stel het bbp op 100 en het totaal van de zorgkosten op 9 9 1,035 24 = 9 2,283328 = 20,55 1 100 1,0132 24 = 136,99 20,55 136,99 100% = 15% (en dat

Nadere informatie

H2: Economisch denken

H2: Economisch denken H2: Economisch denken 1 : Produceren Produceren: Het voortbrengen van goederen en diensten met behulp van de productiefactoren door bedrijven en de overheid. Alleen bedrijven en de overheid kunnen produceren

Nadere informatie

Examen economie thema 2 deel 1 Theorie thema 2: Produceren voor de wereldmarkt

Examen economie thema 2 deel 1 Theorie thema 2: Produceren voor de wereldmarkt Examen economie thema 2 deel 1 Theorie thema 2: Produceren voor de wereldmarkt Door: F. De Smyter en P. Holvoet 1. Geef een correcte omschrijving van de volgende economische begrippen: a) Globalisering:.

Nadere informatie

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting door een scholier 2145 woorden 11 januari 2011 6,8 358 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H 1 Marktaandeel van de afzet= afzet onderneming/afzet

Nadere informatie

Oefeningen Producentengedrag

Oefeningen Producentengedrag Oefeningen Producentengedrag Oefening 1: Bij een productie van 10.000 eenheden bedragen de totale kosten van een bedrijf 90.000 EUR. Bij een productie van 12.500 bedragen de totale kosten 96.000 EUR. De

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER 2016 15.30-17.00 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie vrijdag 16 december 2016 B / 12 2016 NGO-ENS B / 12 Opgave

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting door D. 1323 woorden 7 februari 2016 1 1 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting Hoofdstuk 4; Aan 't werk Boek: 200% Economie 4 mavo/tl Paragraaf 1; productie

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I 4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 twee van de volgende voorbeelden

Nadere informatie

5.2 Wie is er werkloos?

5.2 Wie is er werkloos? 5.2 Wie is er werkloos? Volgens het CBS behoren mensen tot de werkloze beroepsbevolking als ze een leeftijd hebben van 15 tot en met 64 jaar, minder dan 12 uur werken, actief op zoek zijn naar betaald

Nadere informatie

Samenvatting Economie Internationale handel

Samenvatting Economie Internationale handel Samenvatting Economie Internationale handel Samenvatting door een scholier 1484 woorden 7 oktober 2003 5,5 44 keer beoordeeld Vak Economie Lesbrief Internationale handel HS 1 Nederland handelsland Par.

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores. Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt één punt toegekend.

Vraag Antwoord Scores. Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt één punt toegekend. Beoordelingsmodel Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt één punt toegekend. Bankzaken 1 maximumscore 1 Voorbeeld van een juiste verklaring: De inflatie van 1,6% is een gemiddelde waarin de

Nadere informatie

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet Samenvatting door R. 1689 woorden 24 juni 2014 7,5 1 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 1. De kledingmarkt Omzet = prijs x afzet Omzetindex = (prijsindex x afzetindex) : 100 Afzet = verkochte

Nadere informatie

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting door een scholier 1203 woorden 17 januari 2005 6,1 90 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting economie lesbrief: inkomen. Hoofdstuk 1: de

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

Katern 2 Markten en welvaart

Katern 2 Markten en welvaart Katern 2 Markten en welvaart Begrippen budgetlijn = deze lijn geeft de verschillende mogelijkheden van geld uitgeven voor een consument weer ceteris paribus vraaglijn = het verband tussen de prijs en de

Nadere informatie

Samenvatting Economie Toetsweek 2

Samenvatting Economie Toetsweek 2 Samenvatting Economie Toetsweek 2 Samenvatting door E. 1301 woorden 3 december 2016 10 1 keer beoordeeld Vak Economie VERKOOPWAARDE 2000 INKOOPWAARDE: (INTERMEDIAIR VERBRUIK) GRONDSTOFFEN 1100 DIENSTEN

Nadere informatie

5.1 Wie is er werkloos?

5.1 Wie is er werkloos? 5.1 Wie is er werkloos? Volgens het CBS behoren mensen tot de werkloze beroepsbevolking als ze een leeftijd hebben van 15 tot en met 64 jaar, minder dan 12 uur werken, actief op zoek zijn naar betaald

Nadere informatie

1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst Exameneenheid: Arbeid en productie

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst Exameneenheid: Arbeid en productie 3.1 Wat zijn de kosten? Toegevoegde = extra waarde die ontstaat door de bewerking van een product waarde Toegevoegde waarde = verkoopwaarde inkoopwaarde Productiefactoren = productiemiddelen die een producent

Nadere informatie

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging Module 8 havo 5 Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging Economische conjunctuur hoogconjunctuur Reëel binnenlands product groeit procentueel sterker dan gemiddeld. laagconjunctuur Reëel binnenlands product groeit

Nadere informatie

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD pdf18 MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD De macro-vraaglijn of geaggregeerde vraaglijn geeft het verband weer tussen het algemeen prijspeil en de gevraagde hoeveelheid binnenlands product. De macro-vraaglijn

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Eindexamen economie 1 havo 2000-I Opgave 1 Meer mensen aan de slag Het terugdringen van de werkloosheid is in veel landen een belangrijke doelstelling van de overheid. Om dat doel te bereiken, streeft de overheid meestal naar groei van

Nadere informatie

Samenvatting Economie Markt & Overheid

Samenvatting Economie Markt & Overheid Samenvatting Economie Markt & Overheid Samenvatting door S. 1169 woorden 25 april 2017 7,6 9 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 1: De telefoniemarkt Markt van volledige concurrentie /

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores. indien drie juist 2 indien twee juist 1 indien één of geen juist 0

Vraag Antwoord Scores. indien drie juist 2 indien twee juist 1 indien één of geen juist 0 Opgave 1 1 maximumscore 2 bij (1) prijs-afzetlijn bij (2) onvolkomen bij (3) proportioneel indien drie juist 2 indien twee juist 1 indien één of geen juist 0 2 maximumscore 1 TO (Q=90) = 90 30 = 2.700

Nadere informatie

UIT loonruimte en AIQ v1.1

UIT loonruimte en AIQ v1.1 Uitleg loonruimte en AIQ. 1. Wat is de AIQ? De AIQ is de arbeidsinkomensquote en geeft weer hoeveel procent van het Nationaal inkomen (totaal aan beloningen productiefactoren) uitgekeerd wordt aan arbeidsloon.

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Rookremmers 1 maximumscore 2 De genoemde bijkomende/onbedoelde (maatschappelijke)

Nadere informatie

Samenvatting Economie Consument en Producent

Samenvatting Economie Consument en Producent Samenvatting Economie Consument en Producent Samenvatting door een scholier 1055 woorden 29 oktober 2004 6,1 60 keer beoordeeld Vak Economie Consument en producent. Hoofdstuk 1: De klant. Marktaandeel

Nadere informatie

De optelsom van alle bruto toegevoegde waarden die in een land gedurende een jaar zijn gemaakt, is gelijk aan het bbp.

De optelsom van alle bruto toegevoegde waarden die in een land gedurende een jaar zijn gemaakt, is gelijk aan het bbp. Boekverslag door P. 2397 woorden 24 september 2013 7.7 16 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Hoofdstuk 1 Paragraaf 1; Binnenlands product De macro-economie kijkt naar de optelsom

Nadere informatie

Vijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5

Vijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5 ijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5 Opgave 1 Gegevens: q a = 0,6p ; q a : aanbod tarwe van boeren in de EU q v = -0,1p + 40; q v : vraag naar tarwe binnen de EU (q: hoeveelheid

Nadere informatie

Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen bestaat uit 5 opgaven en omvat 20 vragen.

Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen bestaat uit 5 opgaven en omvat 20 vragen. SPD Bedrijfsadministratie Examenopgave ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER 2016 15.30-17.00 UUR Belangrijke informatie Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen bestaat

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie 2013-I

Eindexamen vwo economie 2013-I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit

Nadere informatie

4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt:

4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt: Samenvatting door K. 1250 woorden 6 november 2012 4.9 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO 1.2 - Markt: Het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald product of dienst. Er zijn 4 marktsvormen:

Nadere informatie

Samenvatting Economie economie

Samenvatting Economie economie Samenvatting Economie economie Samenvatting door een scholier 4596 woorden 20 juni 2018 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Economie H1: Macro-economische kengetallen Bruto binnenlands

Nadere informatie

ALGEMENE ECONOMIE /03

ALGEMENE ECONOMIE /03 HBO Algemene economie Raymond Reinhardt 3R Business Development raymond.reinhardt@3r-bdc.com 3R 1 M Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden bij het produceren: NOKIA: natuur, ondernemen, kapitaal,

Nadere informatie

Domein D: Concept markt. Havo 5 Module 2 en 3

Domein D: Concept markt. Havo 5 Module 2 en 3 Domein D: Concept markt Havo 5 Module 2 en 3 Domein D: Concept markt Winst = omzet kosten TW = TO TK TO = 2000 TK = 1500 TW = 500 Omzet per product = gemiddelde omzet = prijs = GO TO = 2000 Als afzet is

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 en 5

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 en 5 Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 en 5 Samenvatting door een scholier 1527 woorden 30 maart 2012, 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent 4.1 De markt als organisator: De bevoorrading van bijvoorbeeld

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II 4 Antwoordmodel Opgave Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. ja Uit de toelichting moet blijken dat de stijging

Nadere informatie

UIT groei en conjunctuur

UIT groei en conjunctuur Economische groei. Economische groei drukken we uit in de procentuele groei van het BBP op jaarbasis. De groei van het BBP heeft twee oorzaken. Het BBP kan groeien omdat de prijzen van producten stijgen

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo I

Eindexamen economie 1 vwo I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 vakbonden, werkgeversbonden, individuele

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie 2014-I

Eindexamen vwo economie 2014-I Opgave 1 1 maximumscore 2 De kredietcrisis in de VS leidt ertoe dat Nederlandse banken verlies lijden op hun beleggingen in de VS en daardoor minder makkelijk krediet verstrekken aan bedrijven. Hierdoor

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie 1 Aanbodfunctie 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie Het verband tussen prijs een aangeboden hoeveelheid kun je weergeven met een vergelijking: de aanbodfunctie. De jaarlijkse waardevermindering

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

Antwoorden stencils OPGAVE 1 11.313 pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten

Antwoorden stencils OPGAVE 1 11.313 pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten Antwoorden stencils OPGAVE 1 1. Nominaal Inkomen 1996 = 25,34 miljard pond x 1,536 = 38,92224 miljard pond Bevolkingsomvang 1996 = 3.340.000 x 1,03 = 3.440.200 Nominaal Inkomen per hoofd = 38,92224 miljard

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie