OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding"

Transcriptie

1 OPEL AMPERA Gebruikershandleiding

2

3 Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten Stoelen, veiligheidssystemen Opbergen Instrumenten en bedieningsorganen Verlichting Klimaatregeling Rijden en bediening Verzorging van de auto Service en onderhoud Technische gegevens Klantinformatie Trefwoordenlijst

4 2 Inleiding Inleiding

5 Inleiding 3 Uw autogegevens Voer hier de gegevens van de auto in zodat ze gemakkelijk te vinden zijn. Deze informatie is beschikbaar in de hoofdstukken Service en onderhoud en Technische gegevens, alsmede op het typeplaatje. Inleiding Uw auto is de intelligente combinatie van vernieuwende techniek, overtuigende veiligheid, milieuvriendelijkheid en zuinigheid. De auto heeft twee bedieningsmodi: Elektrische en verlengingsmodus actieradius In beide modi rijdt de auto via de elektrische aandrijving. Zo neemt de emissie van kooldioxide aanzinelijk af zonder aan mobiliteit en dynamiek in te boeten. In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw auto veilig en efficiënt te kunnen bedienen. Laat uitsluitend goed opgeleide monteurs die op de hoogte zijn van de instructies van de fabrikant hoogspanningscomponenten repareren en/of ermee werken. Zorg ervoor dat uw passagiers ervan op de hoogte zijn dat onjuist gebruik van de auto een ongeval tot gevolg kan hebben en dat er risico bestaat voor persoonlijk letsel. Houd u altijd aan de specifieke wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Deze wetgeving kan afwijken van de informatie in deze gebruikershandleiding. Wanneer wij u in deze gebruikershandleiding adviseren de hulp van een werkplaats in te roepen, raden wij uw Opel Service Partner aan. Elke Opel Service Partner biedt u eersteklas service tegen redelijke prijzen. Ervaren, door Opel geschoolde specialisten werken volgens speciale richtlijnen van Opel. Houd het informatiepakket voor de gebruiker altijd onder handbereik in de auto. Gebruik van deze handleiding Deze handleiding geeft een omschrijving van alle voor dit model beschikbare opties en functies. Mogelijk zijn bepaalde omschrijvingen, waaronder die voor display- en menufuncties, niet op uw auto van toepassing wanneer er sprake is van een modelvariant, afwijkende landenspecificaties of speciale uitrustingen of accessoires. In het hoofdstuk "Kort en bondig" krijgt u een beknopt overzicht. De inhoudsopgave aan het begin van de handleiding en in de afzonderlijke paragrafen geeft aan waar u de informatie die u zoekt kunt vinden. Met behulp van het trefwoordenregister kunt u specifieke informatie zoeken. In deze gebruikershandleiding worden auto's getoond met het stuur links. De bediening van auto's met het stuur rechts is vergelijkbaar.

6 4 Inleiding In de gebruikershandleiding worden motoraanduidingen van de fabriek gebruikt. De bijbehorende marktaanduidingen vindt u in de paragraaf Technische gegevens. Richtingaanduidingen in de beschrijvingen, zoals links, rechts, voor of achter moeten altijd met de blik in de rijrichting worden gezien. De displays van het voertuig ondersteunen mogelijkerwijs uw taal niet. Displayteksten en opschriften in het interieur zijn vet gedrukt. Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig 9 Gevaar Teksten met de vermelding 9 Gevaar wijzen op een mogelijk levensgevaar. Het niet naleven van deze richtlijnen kan levensgevaar inhouden. 9 Waarschuwing Teksten met de vermelding 9 Waarschuwing wijzen op een mogelijk gevaar voor ongelukken of verwondingen. Het niet naleven van deze richtlijnen kan tot verwondingen leiden. Voorzichtig Teksten met de vermelding Voorzichtig wijzen erop dat de auto mogelijk beschadigd kan raken. Het niet naleven van deze richtlijnen kan tot beschadiging van de auto leiden. Symbolen Verwijzingen naar andere pagina s worden aangeduid met 3. 3 betekent zie pagina. We wensen u vele uren autorijplezier. Adam Opel AG

7 Inleiding 5

8 6 Kort en bondig Kort en bondig Basisinformatie Auto ontgrendelen Afstandsbediening Open&Start Druk op de toets ( om de portieren en de bagageruimte te ontgrendelen. Open de portieren door aan de handgrepen te trekken. Om de achterklep te openen, toets onder de lijst van de achterklep indrukken. Afstandsbediening 3 20, centrale vergrendeling 3 23, bagageruimte Houd de handzender binnen het openingsbereik en druk op de vergrendel-/ontgrendeltoets op de portierkruk. Ontgrendel alle portieren door binnen vijf seconden nogmaals op de vergrendel-/ontgrendeltoets op de bestuurdersportierkruk te drukken. Om de achterklep te openen, toets onder de lijst van de achterklep indrukken. Open&Start-systeem 3 22.

9 Kort en bondig 7 Stoelverstelling Zitpositie Rugleuning voorstoelen Zithoogte Aan handgreep trekken, stoel verschuiven, handgreep loslaten. Stoelpositie 3 36, stoelverstelling Gevaar Altijd op minstens 25 cm afstand van het stuurwiel zitten zodat de airbag veilig in werking kan treden. Aan hendel trekken, hellingshoek instellen en hendel loslaten. Laat de stoel hoorbaar vastklikken. Stoelpositie 3 36, stoelverstelling Pompbeweging van de hendel: omhoog = stoel omhoog omlaag = stoel omlaag Stoelpositie 3 36, stoelverstelling 3 37.

10 8 Kort en bondig Hoofdsteunverstelling Veiligheidsgordel Spiegelverstelling Binnenspiegel Knop aan de zijkant indrukken, hoogte instellen en vergrendelen. Hoofdsteunen Veiligheidsgordel afrollen en in gordelslot vastklikken. De veiligheidsgordel mag niet gedraaid zitten en moet strak tegen het lichaam aanliggen. De rugleuningen mogen niet te ver naar achteren hellen (maximaal ca. 25 ). Om de gordel los te maken, de rode knop van het gordelslot indrukken. Stoelpositie 3 36, veiligheidsgordels 3 40, airbagsysteem Om verblinding te verminderen, de hendel aan de onderkant van de spiegelbehuizing gebruiken. Binnenspiegel 3 31, automatisch dimmende binnenspiegel 3 31.

11 Kort en bondig 9 Buitenspiegels Stuurwiel instellen Desbetreffende buitenspiegel selecteren en verstellen. Bolle buitenspiegels 3 30, elektrische verstelling 3 30, inklapbare buitenspiegels 3 30, verwarmde buitenspiegels Hendel omlaagbewegen, stuurwiel instellen, hendel omhoogbewegen en vergrendelen. Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande auto en ontgrendeld stuurslot verstellen. Airbagsysteem 3 43.

12 10 Kort en bondig Overzicht instrumentenpaneel

13 Kort en bondig 11 1 Cruise control Lane Departure Warning Frontaanrijdingswaarschuwing Lichtschakelaar Richtingaanwijzers Waarschuwing voetgangersveiligheid Claxon Instrumentengroep Driver Information Centre (DIC) Afstandsbediening op stuurwiel Wis-/wasinstallatie voorruit Middelste ventilatieopeningen Plafondverlichting Leeslampjes Ultrasoonparkeerhulp Diefstalalarmsysteem Elektronische stabiliteitsregeling Traction Control-systeem Gordelverklikkerlichtje Verklikkerlichtje airbagdeactivering Binnenspiegel Lampje oplaadstatus Lichtsensor Klimaatsensor Opbergvak instrumentenpaneel Colour-Info-Display Zijdelingse ventilatieopeningen Handschoenenkastje Centrale vergrendelingstoetsen Elektrische handrem Infotainmentsysteem (zie handleiding van het Infotainmentsysteem) 19 Schakelhendel Aan/Uit-knop Rijmodusknop Bladknop Ontgrendelingshandgreep motorkap Stuurwiel instellen Verlichtingsbediening instrumentenpaneel Ontgrendelknop klep oplaadaansluiting Elektrische ruitbediening Ontgrendelknop tankklep Bedieningsorganen DIC Instellen koplampreikwijdte... 91

14 12 Kort en bondig Rijverlichting Lichtsignaal, grootlicht en dimlicht Draai aan het stelwiel: AUTO = automatische verlichting: rijverlichting wordt automatisch in- en uitgeschakeld m = activering of deactivering van de automatische verlichting 8 = zijmarkeringslichten 9 = dimlicht r = mistachterlicht Verlichting lichtsignaal = hendel naar u toe trekken grootlicht = hendel van u af duwen dimlicht = hendel van u af duwen of naar u toe trekken Automatische verlichting 3 90, grootlicht 3 91, lichtsignaal 3 91.

15 Kort en bondig 13 Richtingaanwijzers Alarmknipperlichten Claxon hendel omhoog hendel omlaag = rechter richtingaanwijzer = linker richtingaanwijzer Richtingaanwijzers 3 92, parkeerlichten Bediening met toets. Alarmknipperlichten j indrukken. Claxon 3 61.

16 14 Kort en bondig Waarschuwing voetgangersveiligheid Wis-/wasinstallatie Voorruitwissers Instelbaar wisinterval Druk op 4 ter waarschuwing van mensen die de auto wellicht niet horen naderen. Er klinkt korte tijd een zachte waarschuwingstoon. Waarschuwing voetgangersveiligheid HI = snel LO = langzaam INT = intervalwissen UIT = uit Voor één slag drukt u de hendel omlaag. Voorruitwisser 3 61, wisserblad vervangen Wisserhendel in stand INT. Draai aan het stelwiel om het gewenste wisinterval in te stellen: kort = stelwiel omhoog interval lang interval draaien = stelwiel omlaagdraaien

17 Kort en bondig 15 Voorruitsproeiers Klimaatregeling Verwarmbare achterruit, verwarmbare buitenspiegels Ruiten ontwasemen en ontdooien Hendel naar u toe trekken. Er wordt sproeiervloeistof op de voorruit gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen. Wis-/wasinstallatie voor 3 61, sproeiervloeistof Ü-toets indrukken om verwarming in te schakelen. Verwarmbare achterruit Verwarmde buitenspiegel Toets V indrukken, Temperatuur op de hoogste stand zetten. Verwarmbare achterruit Ü AAN. Automatisch geregelde airconditioning Automatisch ontwasemen Het systeem controleert op een hoge vochtigheidsgraad in de auto. Als dat het geval is, kan het systeem overschakelen op toevoer van buitenlucht en de airco of de verwarming

18 16 Kort en bondig inschakelen. Het ventilatortoerental kan worden verhoogd om beslaan te voorkomen. Als de luchtvochtigheid afneemt, keert het systeem terug naar de eerdere stand. Automatisch geregelde airconditioning Elektrische aandrijving P = Park R = Achteruitversnelling N = Neutrale stand D = Rijstand L = Laag De schakelhendel kan alleen door het indrukken van de schakelhendelknop bij ingeschakeld contact en ingetrapt rempedaal uit P worden geschakeld. Elektrische aandrijving Voordat u wegrijdt Voor het wegrijden controleren Bandenspanning en -staat 3 166, Motoroliepeil en vloeistofniveaus Ruiten, spiegels, buitenverlichting en kentekenplaat: vrij van vuil, sneeuw of ijs en gebruiksklaar. Juiste positie van spiegels, stoelen en veiligheidsgordels 3 30, 3 36, Werking van remsysteem bij lage snelheid, vooral bij vochtige remmen.

19 Kort en bondig 17 Auto starten Bedrijfsmodi elektrisch voertuig De auto heeft twee bedieningsmodi: Elektrische en verlengingsmodus actieradius In beide modi rijdt de auto via de elektrische aandrijving. In de elektrische modus of de verlengingsmodus actieradius kunt u diverse rijmodi selecteren: Zet de schakelhendel op P of N. In een andere stand start het aandrijfsysteem niet. Stuurwiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen. De handzender moet zich in de auto bevinden. Rempedaal intrappen en m induwen. Ga steeds na wat bij "contact aan/uit" de staat van de auto inhoudt. Voertuig starten en stoppen Aan/Uit-knop Druk herhaaldelijk op de knop RIJMODUS totdat de gewenste rijmodus wordt gemarkeerd.

20 18 Kort en bondig De volgende rijmodi zijn selecteerbaar: Normaal Sport Berg Stilhouden Bedrijfsmodi elektrisch voertuig Parkeren De auto niet op een licht ontvlambare ondergrond parkeren. Ontvlambare stoffen kunnen hete uitlaatonderdelen onder de auto raken en ontbranden. Trek altijd de handrem aan. Trek gedurende ongeveer een seconde aan schakelaar m. Schakel de ontsteking uit. Stuurwiel verdraaien totdat het stuurslot vergrendelt. Wanneer de auto vlak of op een oplopende helling staat, dan voor het uitschakelen van het contact de handrem aantrekken en de de keuzehendel op P zetten. Op een oplopende helling bovendien de voorwielen van de stoeprand wegdraaien. Wanneer de auto op een aflopende helling staat, dan voor het uitschakelen van het contact de keuzehendel op P zetten. Bovendien de voorwielen naar de stoeprand toedraaien. Vergrendel de auto en activeer het alarmsysteem. Handzender Diefstalalarmsysteem 3 28.

21 Sleutels, portieren en ruiten 19 Sleutels, portieren en ruiten Sleutels, sloten Portieren Antidiefstalbeveiliging Buitenspiegels Binnenspiegel Ruiten Sleutels, sloten Sleutels Reservesleutels Het sleutelnummer staat in de Car Pass of op een afneembaar label. Bij het bestellen van reservesleutels moet het sleutelnummer worden vermeld aangezien de sleutels deel uitmaken van de startbeveiliging. Sloten Sleutel met uitklapbare sleutelbaard Druk op de knop om de sleutel uit te klappen. Druk op de knop en klap de sleutelbaard weer terug. Als het draaien aan de sleutel zwaar wordt, inspecteer dan de sleutelbaard op vuil. Car Pass Op de Car Pass staan veiligheidstechnische autogegevens. Daarom moet deze goed worden bewaard. Een eventueel ingeschakelde werkplaats heeft voor het verrichten van bepaalde werkzaamheden deze autogegevens nodig.

22 20 Sleutels, portieren en ruiten Handzender Voor een sleutelloze bediening van de volgende functies: Centrale vergrendeling 3 23 Open&Start-systeem 3 22 Auto starten Diefstalalarmsysteem 3 28 Vergrendelingssysteem 3 27 Paniekalarm Verwarming met behulp van motor Oplaadaansluiting openen Elektrisch bediende ruiten comfortabel openen 3 32 De afstandsbediening heeft een bereik van maximaal 60 meter. Dit kan beperkt worden door invloeden van buitenaf. Afstandsbediening met zorg behandelen, vochtvrij houden, beschermen tegen hoge temperaturen en onnodig gebruik vermijden. Paniekalarm Druk één keer op! om de positiebepaler van de auto te initiëren. De rijverlichting knippert en de claxon piept drie keer. Druk op! en houd drie seconden vast om het paniekalarm te activeren. De claxon klinkt en de richtingaanwijzers knipperen 30 seconden. Druk! opnieuw in om het paniekalarm uit te schakelen. Verwarming met behulp van motor Activeert de verwarming of de airco en de achterruitverwarming van buiten de auto. De auto kan zijn uitgevoerd met automatisch verwarmbare stoelen. Deze kunnen zodanig worden geprogrammeerd dat ze bij het activeren van Verwarming met behulp van motor gaan werken. Persoonlijke instellingen Gebruik voor een zo groot mogelijk bereik Verwarming met behulp van motor wanneer de auto wordt opgeladen. Na het inschakelen van het contact werkt het systeem weer normaal. Let op Als de accu bijna leeg is, start de motor bij lage buitentemperaturen wellicht, zelfs als de auto via de oplaadkabel met een stopcontact verbonden is. Selecteer een van de volgende: Bij lage buitentemperaturen: voor starten van de motor bij +2 C of minder Bij zeer lage buitentemperaturen: voor starten van de motor bij -10 C of minder Persoonlijke instellingen 3 85.

23 Sleutels, portieren en ruiten 21 Als de auto op een extern stopcontact is aangesloten, start de motor standaard niet. Als de motor moet starten, kan de instelling worden gewijzigd. Persoonlijke instellingen Gevaar Activeer Verwarming met behulp van motor niet als de auto in een garage of andere gesloten ruimtes geparkeerd is, omdat de auto eventueel kan starten, zelfs wanneer de auto via de oplaadkabel met een stopcontact verbonden is. Let op Let op: in sommige landen kan het op afstand starten van de motor door geldende wet- en regelgeving worden beperkt. Inschakelen 1. ) indrukken en loslaten; de portieren worden vergrendeld. 2. Druk onmiddellijk op # en houd deze vast totdat de richtingaanwijzers gaan knipperen. Door tijdens Verwarming met behulp van motor weer op # te drukken wordt de functie uitgeschakeld. Verwarming met behulp van motor wordt na 10 minuten automatisch uitgeschakeld, tenzij de periode wordt verlengd. Druk na het instappen tijdens de Verwarming met behulp van motor op de toets m met ingetrapt rempedaal op het instrumentenbord voor een normale bediening. Periode verlengen Herhaal voor het verlengen van de periode van de eerste Verwarming met behulp van motor de stappen voor het activeren van Verwarming met behulp van motor. Onderweg kan Verwarming met behulp van motor slechts één keer worden verlengd. Verwarming met behulp van motor buiten werking stellen Stel Verwarming met behulp van motor als volgt buiten werking: Handzender op de auto richten en # indrukken en vasthouden totdat de zijmarkeringslichten uit gaan. Schakel de alarmknipperlichten in. Druk op het instrumentenbord op de toets m, met ingetrapt rempedaal en druk weer op de toets m om het contact uit te schakelen. Situaties waarin Verwarming met behulp van motor wellicht niet werkt Situaties waarin Verwarming met behulp van motor wellicht niet werkt, zijn o.a.: Motorkap open. Storingen in de aandrijving van de auto, zoals storingen in de emissieregeling. Storingen in de hoogspanningsaccu.

24 22 Sleutels, portieren en ruiten Bij te weinig brandstof volgt er geen tweede keer Verwarming met behulp van motor of verlenging. Situaties waarin Verwarming met behulp van motor wellicht buiten werking wordt gesteld, zijn o.a.: Storingen in de aandrijving van de auto of in de hoogspanningsaccu. Motoroliedruk te laag. Koelvloeistoftemperatuur te hoog. Oplaadaansluiting Druk op $ om de oplaadaansluiting te openen. Opladen Storing in de handzender Als de handzender niet goed werkt, heeft dit wellicht de volgende oorzaak: Bereik overschreden Batterijspanning te laag Signaal geblokkeerd Raadpleeg een werkplaats als het probleem aanhoudt. Let op: andere situaties dan zoals de vermelde kunnen de prestaties van de handzender nadelig beïnvloeden. Ontgrendelen Batterij van de afstandsbediening vervangen Let op Raak bij het vervangen van de batterij niet het circuit van de zender aan. De zender kan beschadigd raken als u statisch geladen bent. Zodra de reikwijdte afneemt, de batterij meteen vervangen. Sleutelbaard uitklappen en handzender openen. Batterij vervangen (batterijtype CR 2032), let hierbij op de juiste plaatsing. Sluit de module en controleer of de handzender werkt. Batterijen horen niet in het huisvuil thuis. Ze moeten via speciale inzamelpunten gerecycled worden. Open&Start-systeem Met een transponder in de handzender kunnen de portieren en de achterklep passief worden vergrendeld en ontgrendeld. Ook kunt u de auto met het Open&Start-systeem starten. Voertuig starten en stoppen

25 Sleutels, portieren en ruiten 23 Voor het vergrendelen of ontgrendelen van de portieren en toegang tot de achterklep moet de handzender zich binnen 1 meter van het portier of de achterklep bevinden. Ontgrendelen U kunt uit twee instellingen kiezen: Om alle portieren en de achterklep te ontgrendelen, drukt u eenmaal op de vergrendel/ontgrendeltoets op één van de portierkrukken of drukt u eenmaal op de vergrendel-/ ontgrendeltoets op het bestuurdersportier om alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen. Ontgrendel alle portieren en de achterklep door binnen vijf seconden nogmaals op de vergrendel-/ontgrendeltoets op het bestuurdersportier te drukken. Persoonlijke instellingen Vergrendelen Om de portieren en de achterklep te vergrendelen, drukt u op de vergrendel-/ontgrendeltoets op één van de portierkrukken als alle portieren gesloten zijn. Centrale vergrendeling Ontgrendelt en vergrendelt de portieren en de achterklep. Let op Bij een ongeval waarbij de airbags of gordelspanners in werking treden, wordt het voertuig automatisch ontgrendeld. Ontgrendelen Toets ( indrukken, U kunt uit twee instellingen kiezen: Om alle portieren en de achterklep te ontgrendelen, drukt u eenmaal op toets ( of drukt u eenmaal op toets ( om alleen het bestuurdersportier te ontgrendelen. Om alle portieren en de achterklep te ontgrendelen, drukt u twee keer binnen 5 secondeneenmaal op knop (. Elektrisch bediende ruiten 3 32.

26 24 Sleutels, portieren en ruiten Persoonlijke instellingen Bij elke druk op de toets knipperen de alarmknipperlichten en het diefstalalarmsysteem wordt gedeactiveerd. Diefstalalarmsysteem Vergrendelen Portieren, achterklep en tankklep sluiten. Toets ) indrukken. De alarmknipperlichten knipperen één keer en het diefstalalarmsysteem wordt geactiveerd. Diefstalalarmsysteem Als het bestuurdersportier open is bij het indrukken van ), worden alle portieren vergrendeld en wordt het bestuurdersportier ontgrendeld als de functie Geen vergrendeling bij open deur in de persoonlijke instellingen geactiveerd is. Persoonlijke instellingen Door twee keer binnen 5 seconden met alle portieren gesloten en uitgeschakeld contact op ) te drukken worden alle portieren vergrendeld en het vergrendelingssysteem geactiveerd. Vergrendelingssysteem Centrale vergrendelingstoetsen Vergrendelt of ontgrendelt alle portieren. Druk op de toets ) om te vergrendelen. Druk op de toets ( om te ontgrendelen. Bescherming tegen buitensluiten Bij het indrukken van de knop ) op het instrumentenbord bij geopend bestuurdersportier en ingeschakeld contact worden alle portieren vergrendeld en wordt het bestuurdersportier ontgrendeld.

27 Sleutels, portieren en ruiten 25 U kunt deze functie ook bij uitgeschakeld contact activeren. Persoonlijke instellingen Storing in de centrale vergrendeling Ontgrendelen Ontgrendel het bestuurdersportier handmatig door de sleutel in het slot te verdraaien. U kunt de overige portieren openen door tweemaal aan de binnenste portiergreep te trekken. De achterklep kan niet worden geopend. Schakel het contact in om het vergrendelingssysteem te deactiveren Vergrendelen Druk bij alle portieren op de binnenste vergrendelingsknop, maar niet bij het bestuurdersportier. Sluit vervolgens het bestuurdersportier en vergrendel dit van buiten met de sleutel. De achterklep kan niet worden vergrendeld. Kindersloten 9 Waarschuwing Gebruik de kindersloten wanneer kinderen op de achterste zitplaatsen worden vervoerd. Druk op de toets H% om te activeren. Het lampje licht op. Druk opnieuw op H% om te deactiveren. Het lampje gaat uit. De achterportieren kunnen niet meer van binnen worden geopend. Bij het trekken aan de binnenhandgreep achter bij geactiveerd kinderslot blijft dit portier gesloten en kan het verklikkerlichtje gaan knipperen. Laat de handgreep los en deactiveer de kindersloten om het portier met de binnenhandgreep te kunnen openen.

28 26 Sleutels, portieren en ruiten Portieren Bagageruimte Achterklep Openen Open de achterklep met alle portieren ontgrendeld door op de knop aan de onderkant van de achterklephandgreep te drukken en op te tillen. Als de portieren vergrendeld zijn, kan de achterklep alleen met de handzender binnen bereik worden geopend. Sluiten Sluit de achterklep met de binnenhandgreep. Sluit altijd de achterklep voordat u wegrijdt. Druk tijdens het sluiten van de achterklep niet op de knop onder de achterklephendel, omdat deze anders weer ontgrendelt. Algemene tips voor de achterklepbediening 9 Waarschuwing Niet met een geopende of op een kier staande achterklep rijden, bijv. bij het vervoer van omvangrijke bagage, omdat er dan giftige, onzichtbare en reukloze uitlaatgassen de auto kunnen binnendringen. Hierdoor kunt u bewusteloos raken en zelfs sterven. Voorzichtig Voordat u de achterklep opent, moet u belemmeringgen in de hoogte controleren, zoals een garagedeur, om schade aan de achterklep te voorkomen. Controleer altijd de plaats boven en achter de achterklep.

29 Sleutels, portieren en ruiten 27 Let op Afhankelijk van het gewicht van eventueel gemonteerde accessoires blijft de achterklep mogelijk niet in geopende stand staan. Antidiefstalbeveiliging Vergrendelingssysteem 9 Waarschuwing Inschakelen Niet inschakelen als er zich personen in de auto bevinden! Ontgrendelen van de binnenzijde is niet mogelijk. Alle portieren worden tegen openen beveiligd. Voor activering van het systeem moeten alle portieren gesloten zijn. Druk twee keer binnen 5 seconden met alle portieren gesloten en uitgeschakeld contact op ) op de handzender U kunt het vergrendelingssysteem ook activeren door twee keer binnen 5 seconden op de vergrendel-/ontgrendeltoets op de bestuurdersportierkruk te drukken.

30 28 Sleutels, portieren en ruiten Diefstalalarmsysteem Het bewaakt: Portieren, achterklep, motorkap Interieur en aangrenzende bagageruimte Hellingshoek van de auto, bijv. bij het wegslepen Oplaadkabel verwijderen Inschakelen Druk na het sluiten van alle portieren en ruiten op de toets ) op de handzender. Druk op de toets ) op het instrumentenbord als de functie Geen vergrendeling bij open deur uitgeschakeld is. Persoonlijke instellingen Het systeem zet zichzelf 30 seconden na het vergrendelen van de auto op scherp. Druk twee keer op ) om het systeem onmiddellijk op scherp te zetten. Let op Bij wijzigingen in het interieur, zoals het gebruik van stoelhoezen of bij open ruiten, werkt de bewaking van het interieur wellicht minder goed. Inschakelen zonder interieur- en hellingshoekbewaking Schakel de bewaking van het interieur en de hellingshoek van de auto uit als u dieren in de auto achterlaat, vanwege de schelle ultrasone signalen of bewegingen die het alarm activeren. Schakel ze ook uit wanneer de auto op een veerboot of een trein staat. 1. Contact uit, druk op o in de dakconsole. De LED in de knop o gaat branden. 2. Sluit alle portieren, de achterklep en de motorkap. 3. Diefstalalarmsysteem inschakelen. Uitschakelen Bij het ontgrendelen of naderen van de auto met de handzender wordt het diefstalalarmsysteem uitgeschakeld. Diefstalalarm oplaadkabel Schakel het diefstalalarm van de aangesloten oplaadkabel in of uit door de auto met de handzender te vergrendelen of te ontgrendelen. Bij een poging tot wegnemen van de oplaadkabel als de auto vergrendeld is, wordt het systeemalarm ingeschakeld. Druk op ( op de handzender om het systeemalarm uit te schakelen. Deze functie kan in de persoonlijke instellingen worden uitgeschakeld. Persoonlijke instellingen 3 85.

31 Sleutels, portieren en ruiten 29 Alarm Wanneer het alarm afgaat, klinkt er gedurende ongeveer 30 seconden een geluid uit de speciale sirene met een eigen accuvoeding en tegelijkertijd knipperen de alarmknipperlichten. Als het accuvermogen bij een geactiveerd diefstalalarmsysteem wegvalt, wordt de sirene automatisch ingeschakeld. Het aantal en de duur van de alarmsignalen zijn voorgeschreven door de wetgever. Systeemalarm uitschakelen: Druk op ( op de handzender, of Start de auto met toets m op het instrumentenpaneel met ingetrapt rempedaal en de handzender in de auto. Startbeveiliging Dit voertuig heeft een passief diefstalalarmsysteem. Het systeem hoeft niet handmatig te worden geactiveerd of gedeactiveerd. Na het uitschakelen van het contact wordt de startbeveiliging automatisch geactiveerd. Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd als de auto wordt gestart met een geldige handzender in de auto. De handzender gebruikt elektronische codering bij een startbeveiligingsregeleenheid in de auto en deactiveert het systeem automatisch. Het contact kan alleen met een goede handzender worden ingeschakeld. d gaat branden bij een probleem bij het activeren of deactiveren van de startbeveiliging. Let op De startbeveiliging vergrendelt de portieren niet. Vergrendel daarom steeds na het verlaten van de auto de portieren en schakel het diefstalalarmsysteem in 3 23, Als de auto niet start en de controlelamp d blijft branden, is er een probleem met het systeem. Probeer het contact uit te schakelen en probeer het opnieuw. Raadpleeg een werkplaats als het probleem aanhoudt. Laat de handzender niet in de auto liggen. Controlelamp d 3 73.

32 30 Sleutels, portieren en ruiten Buitenspiegels Bolle vorm De bolle buitenspiegel bevat een asferisch gebied en verkleint de dode hoek. Door de vorm van de spiegel lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn, waardoor afstanden moeilijker zijn in te schatten. Elektrische verstelling Selecteer de gewenste buitenspiegel door de keuzeschakelaar naar links (L) of rechts (R) te verschuiven. Druk daarna op het bedieningspaneel om de betreffende spiegel af te stellen. In de middelste stand van de keuzeschakelaar is er geen spiegel geselecteerd. Inklappen de normale stand. Spiegel dan door licht op de spiegelbehuizing te drukken terugduwen. Elektrisch inklappen Voor de veiligheid van voetgangers klappen de buitenspiegels bij aanstoten vanaf een bepaalde kracht weg uit 1. Zet bij een auto met elektrisch inklapbare spiegels de keuzeschakelaar op o om de spiegel te deselecteren. 2. Klap de spiegels in door op pijltje omlaag te drukken. 3. Klap de spiegels uit door nogmaals op pijltje omlaag te drukken.

33 Sleutels, portieren en ruiten 31 Verwarmd Binnenspiegel Handmatige dimfunctie Automatische dimfunctie Om in te schakelen toets Ü indrukken. Wordt na ongeveer 5 minuten automatisch uitgeschakeld. Verwarmbare achterruit Om verblinding te verminderen, de hendel aan de onderkant van de spiegelbehuizing gebruiken. Verblinding s nachts door achteropkomend verkeer wordt automatisch verminderd.

34 32 Sleutels, portieren en ruiten Ruiten Voorruit Warmtereflecterende voorruit De warmtereflecterende voorruit heeft een coating die zonnestralen weerkaatst. Ook kunnen gegevenssignalen, bijv. van tolhuizen, worden weerkaatst. De gemarkeerde gebieden op de voorruit zijn niet bedekt met de coating. Apparaten voor het registreren van elektronische gegevens en betaling van gelden moeten op deze plekken worden bevestigd. Anders is het mogelijk dat gegevens over ongevallen niet worden geregistreerd. Vignetten Plak geen vignetten of soortgelijke stickers op de voorruit in de buurt van de binnenspiegel. Anders kunnen de detectiezone van de sensor en het zichtveld van de camera in de spiegelbehuizing kleiner worden. Elektrisch bediende ruiten 9 Waarschuwing Wees voorzichtig bij het gebruik van de elektrische ruitbediening. Er bestaat verwondingsgevaar, met name voor kinderen. Als er achterin kinderen zitten, moet u de kinderbeveiliging van de elektrische ruitbediening inschakelen. Ruiten tijdens het sluiten goed in de gaten houden. Ervoor zorgen dat niets of niemand bekneld raakt. 9 Waarschuwing Laat geen kinderen met de handzender in de auto achter. Zij kunnen de ruiten openen en sluiten, andere functies inschakelen of zelfs gaan rijden, met ernstig letsel of de dood als gevolg. Schakel het contact in om de elektrisch bediende ruiten te bedienen.

35 Sleutels, portieren en ruiten 33 Druk de schakelaar van de desbetreffende ruit in om de ruit te openen of trek aan de schakelaar om de ruit te sluiten. Toets een beetje indrukken of uittrekken: ruit gaat omhoog of omlaag zolang u de schakelaar bedient. Toets zover mogelijk indrukken of uittrekken en loslaten: ruit gaat automatisch omhoog of omlaag met geactiveerde beveiligingsfunctie. U stopt de ruit door de schakelaar nogmaals in dezelfde richting te bedienen. U kunt de bestuurdersruit zonder de schakelaar neerlaten of omhoog zetten. U kunt de passagiersruit en de achterruiten zonder de schakelaar uitsluitend neerlaten. Elektrisch bediende ruiten kunnen werken tot het bestuurdersportier geopend wordt of maximaal 10 minuten nadat het contact is uitgezet. Behouden stroom uit Beveiligingsfunctie Stuit de ruit tijdens het automatisch sluiten boven de middelste stand op weerstand, dan stopt het sluiten onmiddellijk en beweegt de ruit weer omlaag. Beveiligingsfunctie negeren Wanneer de ruit moeilijk sluit vanwege ijs en dergelijke, kunt u de schakelaar uitgetrokken houden. De ruit gaat omhoog zonder beveiligingsfunctie. Om de beweging te stoppen, laat u de schakelaar los. Ga bij het negeren van de beveiligingsfunctie uiterst behoedzaam te werk. Kinderbeveiliging voor achterportierruiten Druk de schakelaar H% in om de achterste elektrische portierruiten te deactiveren; het lampje licht op. Druk opnieuw op H% om opnieuw te activeren. Ruiten vanaf de buitenzijde bedienen De ruiten zijn met de afstandsbediening van de buitenzijde te openen.

36 34 Sleutels, portieren en ruiten Houd de toets ( ingedrukt om de ruiten te openen. Laat de toets los om de ruit te stoppen. Overbelasting Door herhaalde, snel opeenvolgende bediening wordt de stroomvoorziening van de ruitbediening enige tijd onderbroken. Elektrisch bediende ruiten initialiseren Initialiseren van de elektrisch bediende ruiten kan nodig zijn als de 12 V accu ontkoppeld of ontladen is. Activeer de ruitelektronica als volgt: 1. Sluit alle portieren met ingeschakeld contact of als de vertraagde uitschakeling stroom actief is. 2. Trek aan de schakelaar totdat de ruit gesloten is en blijf nog 2 seconden eraan trekken. 3. Deze handeling uitvoeren voor alle ruiten. Achterruitverwarming Om in te schakelen toets Ü indrukken. De verwarming wordt na ongeveer 5 minuten automatisch uitgeschakeld. Zonnekleppen Trek de zonneklep omlaag om verblindend licht tegen te gaan. Trek de zonneklep van de bevestiging in het midden om deze op de zijruit te zetten of om deze langs de stang uit te trekken. Afdekkingen van eventueel in de zonnekleppen aanwezige makeupspiegels tijdens het rijden gesloten houden.

37 Stoelen, veiligheidssystemen 35 Stoelen, veiligheidssystemen Hoofdsteunen Voorstoelen Veiligheidsgordels Airbagsysteem Kinderveiligheidssystemen Hoofdsteunen Stand 9 Waarschuwing Alleen met correct ingestelde hoofdsteunen rijden. De bovenzijde van de hoofdsteun moet op gelijke hoogte zijn als de bovenzijde van het hoofd. Is dit bij zeer lange personen niet mogelijk, dan de hoofdsteun in de hoogste stand zetten (bij zeer kleine personen de hoofdsteun juist in de laagste stand zetten). Instellen Hoofdsteunen van voorstoelen Hoogteverstelling Druk op de knop, stel de hoogte in en controleer of de hoofdsteun goed vastklikt.

38 36 Stoelen, veiligheidssystemen Hoekverstelling Hoofdsteunen van achterbank Hoogteverstelling Voorstoelen Stoelpositie 9 Waarschuwing Alleen met een correct ingestelde stoel rijden. Trek de hoofdsteun naar voor als u deze horizontaal wilt afstellen. Hij klikt vast in verschillende posities. U zet deze weer helemaal naar achteren door deze geheel naar voren te trekken en los te laten. Hoofdsteun omhoogtrekken of borgveren indrukken om hoofdsteun te ontgrendelen en omlaag te schuiven. Controleer of de hoofdsteun goed vastklikt. Met zitvlak zo ver mogelijk tegen de rugleuning zitten. De afstand tot de pedalen zo instellen dat de benen bij het intrappen van de pedalen licht gebogen zijn. De passagiersstoel voor zo ver mogelijk naar achteren schuiven.

39 Stoelen, veiligheidssystemen 37 Met schouders zo ver mogelijk tegen de rugleuning zitten. Stel de hoek van de rugleuning zo in dat u het stuurwiel gemakkelijk met licht gebogen armen kunt vastpakken. Bij het verdraaien van het stuurwiel, contact blijven houden tussen schouders en rugleuning. De rugleuning mag niet te ver achteroverhellen. De aanbevolen hellingshoek bedraagt maximaal ca. 25. Stuurwiel instellen Zithoogte zo instellen, dat u rondom een goed zicht hebt en alle instrumenten goed kunt aflezen. Tussen hoofd en dakframe moet minstens een handbreed tussenruimte zitten. Uw dijen dienen licht op de zitting rusten, zonder druk uit te oefenen. Hoofdsteun instellen Stoelverstelling 9 Gevaar Altijd op minstens 25 cm afstand van het stuurwiel zitten zodat de airbag veilig in werking kan treden. 9 Waarschuwing Stoelen nooit tijdens het rijden verstellen, omdat ze ongecontroleerd kunnen bewegen. Zitpositie Aan handgreep trekken, stoel verschuiven, handgreep loslaten. Rugleuning voorstoelen Aan hendel trekken, hellingshoek instellen en hendel loslaten. Laat de rugleuning hoorbaar vastklikken. Zet de rugleuning weer rechtop door zonder druk op de rugleuning aan de hendel te trekken en deze los te laten.

40 38 Stoelen, veiligheidssystemen Zithoogte Verwarming Handmatig verwarmde stoelen Automatisch verwarmde stoelen Inschakelen Automatisch verwarmde stoelen activeren: Pompbeweging van de hendel: omhoog = stoel omhoog omlaag = stoel omlaag Stel de verwarming af in de gewenste stand door toets ß van de desbetreffende stoel een of meerdere malen in te drukken. De lampjes naast het verwarmingssymbool geven de stand aan. Langdurig gebruik van de hoogste instelling wordt afgeraden voor personen met een gevoelige huid. 1. Druk op de toets Climate op het instrumentenbord.

41 Stoelen, veiligheidssystemen Druk op ß AUTO op het aanraakscherm van het Colour-Info-Display. De toets ß AUTO wordt groen ter bevestiging van de instelling. Na het inschakelen van de auto activeert deze functie automatisch de stoelverwarming op het niveau op basis van de interieurtemperatuur. De lampjes naast het stoelverwarmingssymbool op het instrumentenbord geven de verwarmingsstand aan. Schakel automatisch verwarmde stoelen uit met de knop op het aanraakscherm of de knoppen voor de handmatige stoelverwarming op het instrumentenbord. De functie automatisch verwarmde stoelen kan zodanig worden geprogrammeerd dat deze bij het inschakelen van het contact altijd wordt ingeschakeld. Persoonlijke instellingen Uitschakelen Automatisch verwarmde stoel deactiveren: Druk op ß AUTO op het aanraakscherm van het Colour-Info-Display, of. Druk op ß voor de betreffende stoel op het instrumentenbord. Verwarmde stoelen tijdens Verwarming met behulp van motor Bij lage buitentemperaturen kunnen de verwarmde stoelen zodanig worden geprogrammeerd dat deze tijdens dverwarming met behulp van motor automatisch worden ingeschakeld. Tenzij de functie Automatisch verwarmde stoelen beschikbaar en ingeschakeld is, worden de verwarmde stoelen bij het inschakelen van het contact gedeactiveerd. Na het inschakelen van de functie Automatisch verwarmde stoelen wordt de stoelverwarmingsstand bij het inschakelen van het contact automatisch aangepast aan de temperatuur van het interieur van de auto. Tijdens de Verwarming met behulp van motor gaan de lampjes naast het stoelverwarmingssymbool niet branden. De temperatuurregeling van een lege stoel werkt wellicht minder goed. Dit is normaal. Tenzij de functie Automatisch verwarmde stoelen in het menu Persoonlijke instellingen ingeschakeld is, worden de verwarmde stoelen tijdens de Verwarming met behulp van motor niet ingeschakeld. Persoonlijke instellingen Verwarming met behulp van motor 3 20.

42 40 Stoelen, veiligheidssystemen Veiligheidsgordels De veiligheidsgordels worden bij snel optrekken of hard remmen geblokkeerd om de inzittenden op hun stoel te houden. Hierdoor neemt het gevaar voor letsel aanzienlijk af. 9 Waarschuwing Veiligheidsgordel vóór elke rit omdoen. Inzittenden die geen gebruik maken van de veiligheidsgordel brengen bij eventuele aanrijdingen medepassagiers en zichzelf in gevaar. Veiligheidsgordels zijn bedoeld voor gebruik door slechts één persoon tegelijk. Kinderveiligheidssysteem Alle onderdelen van het gordelsysteem regelmatig op schade en juiste werking controleren. Beschadigde onderdelen laten vervangen. Na een aanrijding de veiligheidsgordels en de gordelspanners door een werkplaats laten vervangen. Let op Zorg dat de veiligheidsgordels niet door schoenen of voorwerpen met scherpe randen beschadigd raken klem komen te zitten. Oprolautomaten vrijhouden van vuil. Gordelverklikker X Gordelkrachtbegrenzers De gordelkrachtbegrenzers van de voorstoelen beperken de krachten die inwerken op de inzittenden, doordat de gordels tijdens een botsing geleidelijk worden ontspannen. Gordelspanners De gordelsloten van de voorstoelen worden bij een voldoende zware frontale botsing of bij een aanrijding van achteren strakgetrokken. 9 Waarschuwing Onjuist handelen (bijv. het verwijderen of aanbrengen van gordels) kan de gordelspanners in werking stellen. Geactiveerde gordelspanners zijn te herkennen aan de voortdurend brandende controlelamp v Geactiveerde gordelspanners door een werkplaats laten vervangen. Gordelspanners worden slechts eenmaal geactiveerd.

43 Stoelen, veiligheidssystemen 41 Let op Bevestig of monteer geen accessoires of andere voorwerpen die de werking van de gordelspanners kunnen verstoren. Geen aanpassingen aan onderdelen van de gordelspanners aanbrengen, anders vervalt de typegoedkeuring van de auto. Driepuntsgordel Bevestiging tot tijd strak trekken door aan de schoudergordel te trekken. Gordelverklikker Demonteren Gordel uit de oprolautomaat trekken, zonder te verdraaien voor u langs halen en de gesp in het slot steken. Heupgordel tijdens het rijden van tijd Loszittende kleding belemmert het strak trekken van de gordel. Geen voorwerpen zoals handtassen of mobiele telefoons tussen de gordel en uw lichaam leggen. 9 Waarschuwing De gordel niet over harde of breekbare voorwerpen in de zakken van uw kleding laten lopen. Om de gordel los te maken, de rode knop van het gordelslot indrukken. Comfortgeleiders voor veiligheidsgordels op de zitplaatsen achter De geleiders komen voor oudere kinderen die te groot voor zittingverhogers zijn en voor sommige volwassenen soms goed van pas. Na het inbouwen en goed afstellen houdt de comfortgeleider de veiligheidsgordel weg van de nek en het hoofd.

44 42 Stoelen, veiligheidssystemen Er is één geleider voor elke zitpositie achter. Haal vóór gebruik van een comfortgeleider de veiligheidsgordel van de geleider op de zitting. Monteren: ernstig letsel oplopen. Laat de schoudergordel vanaf de schouder schuin over de borst lopen. Deze lichaamsdelen weerstaan de tegenhoudkrachten van de gordel het best. 1. Haal de geleider van de opbergclip op de carrosseriebekleding binnen naast de achterbank. 2. Leg de geleider op de gordel en steek de twee randen van de veiligheidsgordel in de sleuven van de geleider. 3. De veiligheidsgordel mag niet gedraaid zijn en moet vlak liggen. De elastische draad moet onder de veiligheidsgordel liggen en de geleider erboven. 9 Waarschuwing Bij het niet goed omdoen van de veiligheidsgordel beschermt deze bij een botsing wellicht minder goed. De betreffende persoon kan 4. Maak de veiligheidsgordel vast en plaats deze zoals bovenstaand in deze paragraaf beschreven. Zorg ervoor dat de schoudergordel de schouder kruist. Knijp de randen van de veiligheidsgordel bij elkaar om de veiligheidsgordel uit de geleider te halen en de

45 Stoelen, veiligheidssystemen 43 comfortgeleider weg te nemen en op te bergen. Schuif de geleider weer in zijn opbergclip. Gebruik van de veiligheidsgordel tijdens de zwangerschap 9 Waarschuwing De heupgordel moet zo laag mogelijk over het bekken lopen om druk op de buik te voorkomen. Airbagsysteem Het airbagsysteem bestaat uit meerdere afzonderlijke systemen afhankelijk van de omvang van de uitrusting. Bij het afgaan worden de airbags binnen enkele milliseconden gevuld. Ook het leeglopen van de airbags verloopt zo snel, dat dit tijdens een aanrijding vaak niet eens wordt opgemerkt. 9 Waarschuwing Bij onoordeelkundige behandeling kunnen de airbagsystemen op explosieve wijze in werking treden. Let op Ter hoogte van de middenconsole bevindt zich de regelelektronica van het airbagsysteem en de gordelspanners. In dit gebied geen magnetische voorwerpen plaatsen. Afdekkingen van airbags niet beplakken of met andere materialen bedekken. Elke airbag treedt slechts eenmaal in werking. Geactiveerde airbags onmiddellijk laten vervangen door een werkplaats. Ook moeten eventueel het stuurwiel, het instrumentenbord, plaatwerk, de portierafdichtingen, handgrepen en de stoelen worden vervangen. Geen aanpassingen in het airbagsysteem aanbrengen, anders vervalt de typegoedkeuring van de auto. Bij het ontplooien van de airbags kunnen de vrijkomende hete gassen brandwonden veroorzaken. Controlelamp v voor airbagsystemen Frontaal airbagsysteem Het frontale airbagsysteem bestaat uit een airbag in het stuurwiel en een airbag in het instrumentenpaneel aan de passagierszijde. Ze zijn te herkennen aan het opschrift AIRBAG.

46 44 Stoelen, veiligheidssystemen Het frontairbagsysteem treedt in werking bij een voldoende krachtige aanrijding aan de voorzijde. Het contact moet ingeschakeld zijn. De opgeblazen airbags vangen de schok op waardoor het gevaar voor letsel aan het bovenlichaam en hoofd van de inzittenden voorin de auto aanzienlijk afneemt. 9 Waarschuwing Alleen bij een correcte zitpositie is optimale bescherming mogelijk Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden. Veiligheidsgordel correct omleggen en goed vastzetten. Alleen dan kan de airbag bescherming bieden. Zijdelings airbagsysteem Het zijairbagsysteem bestaat uit een airbag in elke kant van de rugleuningen van de voorstoelen. Ze zijn te herkennen aan het opschrift AIRBAG. Het zijairbagsysteem treedt in werking bij een voldoende krachtige zijdelingse aanrijding. Het contact moet ingeschakeld zijn. De opgeblazen airbags vangen de schok op waardoor het gevaar voor letsel aan het bovenlichaam en de heupen bij een zijdelingse aanrijding aanzienlijk afneemt. 9 Waarschuwing Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden. Let op Op de voorstoelen alleen stoelhoezen gebruiken die voor de auto zijn goedgekeurd. De airbags niet afdekken.

47 Stoelen, veiligheidssystemen 45 Gordijnairbagsysteem Het hoofdairbagsysteem bestaat uit een airbag aan weerskanten in het dakframe. Ze zijn te herkennen aan het opschrift AIRBAG op de dakstijlen. Het gordijnairbagsysteem treedt in werking bij een voldoende krachtige zijdelingse aanrijding. Het contact moet ingeschakeld zijn. De opgeblazen airbags vangen de schok op waardoor het gevaar voor letsel aan het hoofd bij een zijdelingse aanrijding aanzienlijk afneemt. 9 Waarschuwing Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden. De haken aan de handgrepen van het dakframe zijn alleen geschikt om lichte kledingstukken, zonder kleerhangers, aan op te hangen. Geen voorwerpen in de kledingstukken bewaren. Knieairbagsysteem De knieairbags zitten onder de stuurkolom en onder het handschoenenkastje. Bij knieairbags verschijnt het woord AIRBAG op het onderste gedeelte van het instrumentenpaneel. Het knieairbagsysteem treedt in werking bij een voldoende krachtige frontale aanrijding. Het contact moet ingeschakeld zijn. De opgeblazen airbags vangen de schok op waardoor het gevaar voor letsel aan het onderlichaam van de inzittenden voorin de auto aanzienlijk afneemt. Lichaamsdelen of voorwerpen uit het werkingsgebied van de airbag houden.

48 46 Stoelen, veiligheidssystemen Airbag deactiveren Wanneer u een kinderveiligheidssysteem op de passagiersstoel voorin monteert, moet u de airbag vooraan en de knieairbag van deze stoel deactiveren. Het gordijn- en zijdelings airbagsysteem, de gordelspanners en alle airbagsystemen van de bestuurder blijven actief. Het airbagsysteem van de passagier voorin kan worden gedeactiveerd met een sleutel in de schakelaar in het handschoenenkastje. Gebruik de contactsleutel om de positie te kiezen: W: Front- en knieairbags voor de passagier voorin zijn gedeactiveerd en gaan niet af bij een aanrijding. De controlelamp W brandt continu. U kunt een kinderzitje aanbrengen in overeenstemming met de tabel Inbouwposities kinderveiligheidssystemen Er mag geen volwassen persoon op de stoel van de voorpassagier vervoerd worden. V: Front- en knieairbags voor de passagier voorin zijn actief. U mag geen kinderveiligheidssystemen aanbrengen. 9 Gevaar Kans op dodelijk letsel voor een kind in een kinderzitje op de passagiersstoel met geactiveerde front- en knieairbag. Kans op dodelijk letsel voor een volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde front- en knieairbag. Zolang de controlelamp W niet brandt, zullen de airbags van de passagiersstoel afgaan in geval van een aanrijding. Indien beide conrolelampen tegelijkertijd branden zit er een storing in het systeem. Aangezien de systeemstatus niet wordt aangeduid, mag er niemand op de passagiersstoel worden vervoerd. Onmiddellijk de hulp van een werkplaats inroepen. Raadpleeg onmiddellijk een werkplaats indien geen van beide controlelampjes brandt.

49 Stoelen, veiligheidssystemen 47 Verander de status alleen tijdens stilstand terwijl de ontsteking is uitgeschakeld. Controlelamp airbag-deactivering Kinderveiligheidssystemen Wij bevelen het Opel kinderveiligheidssysteem aan dat specifiek voor montage in uw auto geschikt is. Wanneer u een kinderveiligheidssysteem gebruikt, moet u de gebruikersen montagehandleiding én de instructies bij het kinderveiligheidssysteem opvolgen. Houd u altijd aan de plaatselijke of landelijke voorschriften. In sommige landen is het gebruik van kinderveiligheidssystemen op bepaalde zitplaatsen verboden. 9 Gevaar Wanneer u een kinderveiligheidssysteem op de passagiersstoel gebruikt, moeten de airbagsystemen voor de passagiersstoel zijn gedeactiveerd; anders kan het kind dodelijk gewond raken wanneer de airbags afgaan. Dit geldt vooral wanneer u achterwaarts gerichte kinderveiligheidssystemen op de passagiersstoel gebruikt. Juiste systeem selecteren De achterbank is de beste plaats om een kinderzitje vast te maken. Kinderen zo lang mogelijk tegen de rijrichting in vervoeren. Hierdoor wordt de nog erg zwakke ruggengraat van het kind bij een ongeval minder belast.

50 48 Stoelen, veiligheidssystemen Geschikt zijn veiligheidssystemen die voldoen aan ECE of ECE Raadpleeg de lokale weten regelgeving voor het verplichte gebruik van kinderveiligheidssystemen. Het kinderveiligheidssysteem dat u gaat monteren, moet geschikt zijn voor het autotype. Het kinderveiligheidssysteem moet op de correcte positie in de auto worden gemonteerd. Laat kinderen alleen aan de trottoirkant van de auto uit- en instappen. Wanneer het kinderveiligheidssysteem niet wordt gebruikt, moet u vastzetten met een veiligheidsgordel of verwijderen. Let op Kinderveiligheidssystemen niet beplakken of met andere materialen afdekken. Een kinderveiligheidssysteem dat tijdens een aanrijding werd belast moet worden vervangen.

51 Stoelen, veiligheidssystemen 49 Inbouwposities kinderveiligheidssystemen Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteem Gewichtscategorie Op passagiersstoel geactiveerde airbag gedeactiveerde airbag Groep 0: Tot 10 kg X U 1 U Groep 0+: Tot 13 kg X U 1 U Groep I: 9 tot 18 kg X U 1 U Groep II: 15 tot 25 kg X X U Groep III: 22 tot 36 kg X X U Op buitenste zitplaatsen achterin 1 = De zitplaats moet op de hoogste zithoogte worden gezet. U = Geschikt voor veiligheidssystemen uit de universele categorie, goedgekeurd voor deze gewichtsklasse. X = Zitplaats niet toegestaan voor kinderen in deze gewichtscategorie. Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderveiligheidssysteem Gewichtscategorie Maatklasse Bevestiging Op passagiersstoel Op buitenste zitplaatsen achterin Groep 0: tot 10 kg E ISO/R1 X IL 1 Groep 0+: tot 13 kg E ISO/R1 X IL 1 D ISO/R2 X IL 1 C ISO/R3 X IL 1

52 50 Stoelen, veiligheidssystemen Gewichtscategorie Maatklasse Bevestiging Op passagiersstoel Op buitenste zitplaatsen achterin Groep I: 9 tot 18 kg D ISO/R2 X IL 1 C ISO/R3 X IL 1 B ISO/F2 X IL, IUF B1 ISO/F2X X IL, IUF A ISO/F3 X IL IL = Geschikt voor bepaalde ISOFIX veiligheidssystemen uit de categorieën 'specifieke auto', 'beperkt' of 'semi-universeel'. Het ISOFIX veiligheidssysteem moet goedgekeurd zijn voor het specifieke autotype. IUF = Geschikt voor voorwaarts gerichte ISOFIX-kinderveiligheidssystemen uit de universele categorie, goedgekeurd voor deze gewichtsklasse. X = ISOFIX-zitplaats niet geschikt voor ISOFIX-kinderveiligheidssystemen in deze gewichtscategorie en/of maatklasse. 1 = Voor het goed kunnen aanbrengen van een kinderveiligheidssysteem moeten de lengte en de kanteling van de rugleuning van stoel vóór de ISOFIX zitplaats worden versteld. ISOFIX-maatklasse en zitgelegenheid A - ISO/F3 = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg. B - ISO/F2 = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg. B1 - ISO/F2X = Voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg. C - ISO/R3 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse tot 13 kg. D - ISO/R2 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse tot 13 kg. E - ISO/R1 = Achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor jonge kinderen in de gewichtsklasse tot 13 kg.

53 Stoelen, veiligheidssystemen 51 ISOFIXkinderveiligheidssystemen Bevestig de voor de auto goedgekeurde ISOFIX-kinderveiligheidssystemen aan de ISOFIX bevestigingsbeugels. ISOFIX-bevestigingsbeugels zijn aangeduid met een label & op de rugleuning. Top-Tetherbevestigingsogen De Top-tether-verankeringen voor de buitenste zitplaatsen achter zitten achterop de rugleuning van de achterbank. Gebruik altijd een verankerering aan de kant van de auto waar het kinderveiligheidssysteem wordt geplaatst. Top-Tether-bevestigingsogen worden aangeduid met het symbool : van een kinderzitje. Aanvullend op de ISOFIX bevestiging zet u de Top-tether-band vast aan de Top-tether-bevestigingsogen. Daarbij moet de bijbehorende gordel tussen de glijstangen van de hoofdsteun lopen.

54 52 Opbergen Opbergen Opbergruimten Achterbank Bagageruimte Beladingsinformatie Opbergruimten Opbergvakken instrumentenpaneel Handschoenenkastje Boven op het instrumentenbord bevindt zich een opbergvak. Binnenin het opbergvak bevindt zich een zendersleuf voor de handzender. Handzender Voertuig starten en stoppen Open het handschoenenkastje door de hendel omhoog te duwen. Het handschoenenkastje tijdens het rijden gesloten houden.

55 Opbergen 53 Bekerhouders Er zitten extra bekerhouders in de vloerconsole achter. Opbergruimte portierbekleding Armsteun met opbergruimte Opbergruimte in voorste armsteun Er zitten bekerhouders in de vloerconsole voor. In de portierbekleding bevindt zich een opbergvak. In de opening van het bestuurders- of passagiersportier kunt u lange voorwerpen, zoals een paraplu, schuiven. Trek aan de greep om de armsteun omhoog te klappen.

56 54 Opbergen Opbergruimte in achterste armsteun Aan de voorkant van de vloerconsole zitten binnen een USB-poort en een AUX-aansluiting. Ook is er een doorvoer voor draden. Raadpleeg de handleiding Infotainmentsysteem voor meer informatie. Til voor toegang tot het opbergvak de hendel op. In de achterconsole zitten een USBpoort en een AUX-aansluiting. Raadpleeg de handleiding Infotainmentsysteem voor meer informatie.

57 Opbergen 55 Opbergvak middenconsole Achterbank Armsteun Verwijderbare armsteun De armsteun bevat een opbergvak. Opbergvak De armsteun verwijderen 9 Waarschuwing Een niet vastgezette armsteun kan inzittenden bij een noodstop of scherpe bocht of bij een botsing treffen. Berg de armsteun stevig op in de bagageruimte achter of haal deze uit de auto. De armsteun aanbrengen In de middenconsole van de zitplaatsen achterin bevindt zich een opbergvak. Verwijder de armsteun door op de knop te drukken en de armsteun op te tillen. Schuif de armsteun naar voren van de achtersteun. Breng de armsteun aan door de steun aan de achterkant van de armsteun tegen de sleuf op de achterconsole te zetten en de armsteun omlaag in de opening te laten vastklikken.

58 56 Opbergen Bagageruimte Hoofdsteunen rugleuning voorstoelen omklappen Rugleuning voorstoelen neerklappen Let op Het omklappen van een achterbank terwijl de veiligheidsgordels nog vergrendeld zijn, kan schade aan de zitplaats of de veiligheidsgordels veroorzaken. Altijd de veiligheidsgordels los maken en deze laten terugkeren naar de normale opbergpositie voordat u de achterbank omklapt. 1. Verwijder zo nodig de bagageruimte-afdekking. 2. Duw de hoofdsteunen omlaag door de pal in te drukken en ingedrukt te houden. 3. Haal de veiligheidsgordel van de veiligheidsgordelgeleider en plaats deze in de opbergclip. 4. Trek aan de ontgrendelingshendel van de rugleuning om deze te ontgrendelen en klap de rugleuning naar voren. Rugleuning voorstoelen opklappen Let op Als de veiligheidsgordel tussen de rugleuning van de achterbank en het vergrendelmechanisme van de rugleuning van de achterbank verstrikt raakt, is er kans op schade aan de veiligheidsgordel of het vergrendelmechanisme van de rugleuning van de achterbank. Leg de veiligheidsgordel bij het rechtop vergrendelen van de achterbank opzij. Raadpleeg een werkplaats als de veiligheidsgordel beschadigd is en laat deze vervangen.

59 Opbergen 57 9 Waarschuwing Rijd uitsluitend met goed vergrendelde rugleuningen. Als dat niet het geval is, is er een kans op letsel of schade aan de lading of het voertuig bij krachtig remmen of een botsing. 1. Trek de veiligheidsgordel voorzichtig uit de opbergclip en houd deze zo vast. Controleer of de rugleuning van de voorstoel hoorbaar vergrendelt. 3. Hang de veiligheidsgordel na het omhoog zetten van de rugleuning van de voorstoel weer in de veiligheidsgordelgeleider. Laat de stoel rechtop vergrendeld staan als deze niet wordt gebruikt. Opbergruimte achter Bagageruimte-afdekking Gebruik de vier lussen om de afdekking aan de zijpanelen vast te haken. Leg niets op de afdekking. 2. Zet de rugleuning van de voorstoel omhoog en duw deze naar achteren om deze goed te vergrendelen. Rechts in de bagageruimte achter een klep bevindt zich een opbergvak. Verwijder de klep door op de grendel te drukken.

60 58 Opbergen Sjorogen Gevarendriehoek Verbanddoos De sjorogen dienen om voorwerpen vast te zetten, bijv. met spanbanden. De gevarendriehoek zit in een opbergvak onder de vloerafdekplaat van de bagageruimte. De verbanddoos zit in een opbergvak onder de vloerafdekplaat van de bagageruimte.

61 Opbergen 59 Beladingsinformatie Zware voorwerpen in de bagageruimte tegen de rugleuningen leggen. Controleer of de rugleuningen naar behoren zijn vergrendeld. Bij stapelbare voorwerpen de zwaarste voorwerpen onderop leggen. Voorwerpen met spanbanden aan de sjorogen vastzetten. Losse voorwerpen in de bagageruimte vastzetten om glijden tegen te gaan. Bij het vervoeren van voorwerpen in de bagageruimte mogen de rugleuningen van de achterbank niet schuin naar voren geklapt zijn. Bagage niet boven de rugleuningen laten uitsteken. Leg niets op de bagageruimteafdekking of op het instrumentenpaneel en dek de sensor boven op het instrumentenpaneel niet af. De bagage mag de bediening van pedalen, de schakelhendel en de bewegingsvrijheid van de bestuurder niet belemmeren. Geen losse voorwerpen in het interieur leggen. Niet met een geopende achterklep rijden. 9 Waarschuwing Controleer altijd of de lading in het voertuig goed vastgezet is. Als dat niet het geval is, kunnen er voorwerpen in het voertuig rondslingeren en letsel of schade aan de lading of de auto veroorzaken. Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal toelaatbare totaalgewicht van de auto en het EU-leeggewicht van de auto. U berekent het nuttige draagvermogen door de gegevens van uw auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren. Het EU-leeggewicht omvat ook het gewicht van de bestuurder (68 kg), de bagage (7 kg) en alle vloeistoffen (tank voor 90 % gevuld). Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht.

62 60 Instrumenten en bedieningsorganen Instrumenten en bedieningsorganen Bedieningsorganen Stuurwielverstelling Stuurbedieningsknoppen Bedieningsorganen Waarschuwingslampen, meters en controlelampen Informatiedisplays Boordinformatie Persoonlijke instellingen Hendel omlaagbewegen, stuurwiel instellen, hendel omhoogbewegen en vergrendelen. Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande auto en ontgrendeld stuurslot verstellen. U kunt het Infotainmentsysteem, de cruise control en sommige bestuurdersondersteuningssystemen bedienen met de knoppen op het stuurwiel. Meer informatie staat in de handleiding van het infotainment-systeem. Bestuurdersondersteuningssystemen

63 Instrumenten en bedieningsorganen 61 Claxon Wis-/wasinstallatie voorruit Voorruitwissers Druk op j om te claxonneren. Gebruik de claxon niet als waarschuwing voetgangersveiligheid. Waarschuwing voetgangersveiligheid Met de waarschuwing voetgangersveiligheid kan de bestuurder mensen waarschuwen die de auto wellicht niet horen naderen. Druk op 4 en er klinkt korte tijd een zachte waarschuwingstoon. De waarschuwing voetgangersveiligheid werkt alleen wanneer de auto niet in de Park-stand staat P: Gebruik de waarschuwing voetgangersveiligheid niet bij wijze van claxon. HI = snel LO = langzaam INT = intervalwissen UIT = uit Hendel omlaagduwen om wissers één slag te laten maken wanneer de voorruitwisser uitgeschakeld is. Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is. Uitschakelen in wasstraten.

64 62 Instrumenten en bedieningsorganen Instelbaar wisinterval Voorruitsproeiers Elektrische aansluitingen Wisserhendel in stand INT. Draai aan het stelwiel om het gewenste wisinterval in te stellen: kort = stelwiel omhoog interval lang interval draaien = stelwiel omlaagdraaien Hendel naar u toe trekken. Er wordt sproeiervloeistof op de voorruit gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen. Er bevinden zich 12 V-aansluitingen in de armsteun met opbergruimte voor en de vloerconsole middenachter.

65 Instrumenten en bedieningsorganen 63 Ook bevindt er zich een 12 V-aansluiting in het opbergvak in het instrumentenbord. Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan 180 watt. De 12 V-aansluitingen leveren stroom als het contact aan is of als de auto in de modus Vertraagde uitschakeling stroom staat. Behouden stroom uit Aangesloten elektrische accessoires moeten wat betreft de elektromagnetische compatibiliteit voldoen aan de DIN-norm VDE Geen accessoires aansluiten die stroom leveren, zoals bijv. laadtoestellen of accu's. Aansluitingen niet beschadigen door het gebruik van ongeschikte stekkers. Waarschuwingslampen, meters en controlelampen Snelheidsmeter Aanduiding van de rijsnelheid. De weergegeven maateenheid kan in het Driver Information Center (DIC) worden gewijzigd 3 74.

66 64 Instrumenten en bedieningsorganen Kilometerteller Dagteller Brandstofmeter Geeft de gemeten afstand aan. De weergegeven maateenheid kan in het Driver Information Center (DIC) worden gewijzigd Geeft de gemeten afstand weer sinds de laatste reset. Reset de dagteller door de toets SELECT op het bedieningspaneel van het Driver Information Center (DIC) ingedrukt te houden als trip A of trip B verschijnt. De dagteller bevindt zich op het DIC Toont het brandstofpeil in de tank en de actieradius van de brandstof. Tank nooit leegrijden. Door brandstofresten in de tank kan de hoeveelheid brandstof die kan worden bijgetankt kleiner zijn dan de gespecificeerde tankinhoud. Verlengingsmodus actieradius

67 Instrumenten en bedieningsorganen 65 Accumeter Efficiencymeter Zuinig rijden Afhankelijk van de instelling kan deze meter worden verborgen en worden vervangen door de brandstofmeter of de accumeter. Driver Information Centre (DIC) Actieradius totaal Toont het oplaadniveau en de actieradius van de hoogspanningsaccu. Elektrische modus Deze meter is een handleiding voor efficiënt rijden door de bal groen en in het midden van de meter te houden. De bladeren draaien niet meer als de auto stopt of als de bal van het midden van de meter af gaat. versn: Bij te agressief optrekken voor een optimaal verbruik, wordt de bal geel en gaat deze boven het midden van de meter staan. rem: Bij te agressief remmen voor een optimaal verbruik, wordt de bal geel en gaat deze onder het midden van de meter staan. Toont de actieradius totaal als combinatie van de elektrische en de brandstofactieradius. Zuinig rijden

68 66 Instrumenten en bedieningsorganen Service-display Het controlesysteem oliekwaliteit toont het percentage van de resterende levensduur van de olie. Afhankelijk van de rijomstandigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie en het oliefilter aanzienlijk variëren. Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om goed te kunnen werken. De hulp van een werkplaats inroepen. Wanneer het systeem heeft berekend dat de gebruiksduur van de motorolie is verstreken, verschijnt Motorolie spoedig verversen op het Driver Information Centre. Laat de motorolie en het filter binnen 1000 km door een werkplaats verversen/vervangen. Driver Information Centre 3 74 Service-informatie Controlelampen De beschreven controlelampen zijn niet in alle auto's aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentuitvoeringen. Afhankelijk van de uitrusting kan de plaats van de controlelampjes variëren. Bij het inschakelen van de ontsteking lichten de meeste controlelampen korte tijd op bij wijze van functietest. Betekenis kleuren controlelampen: Rood = gevaar, belangrijke herinnering bereik Geel = waarschuwing, aanwijzing, storing Groen = inschakelbevestiging Blauw = inschakelbevestiging bereik Wit = inschakelbevestiging

69 Controlelampen in de instrumentengroep Instrumenten en bedieningsorganen 67

70 68 Instrumenten en bedieningsorganen Controlelampen in de dakconsole Richtingaanwijzer O brandt of knippert groen. Knippert Controlelamp knippert bij ingeschakelde richtingaanwijzer of alarmknipperlichten. Knippert snel: storing in een richtingaanwijzer of de bijbehorende zekering. Vervangen van lampen Zekeringen Richtingaanwijzers Gordelverklikker Gordelverklikker op de voorstoelen X van de bestuurdersstoel brandt of knippert rood. k van de passagiersstoel voorin brandt of knippert rood wanneer de stoel bezet is. Als er een voorwerp op de stoel wordt gelegd, kan de gordelverklikker van de passagiersstoel ook gaan branden. Brandt Nadat de waarschuwingslampen voor de betreffende voorstoel enige tijd hebben geknipperd, totdat de veiligheidsgordel is omgedaan. Knippert Tot een bepaalde tijd nadat het contact is ingeschakeld. Gordelstatus op de achterbank 6 knippert of brandt. Brandt Na het inschakelen van het contact wordt de veiligheidsgordellamp rood. Na het omdoen van de passagiersveiligheidsgordels wordt de bijbehorende veiligheidsgordellamp groen. Knippert Als een passagier op de tweede rij onderweg zijn/haar veiligheidsgordel weer losmaakt, knippert het bijbehorende veiligheidsgordelsymbool enkele seconden rood en kan er een geluidssignaal klinken. Veiligheidsgordel omdoen Airbag en gordelspanners v brandt rood. Bij het starten van de auto brandt de controlelamp enkele seconden. Brandt deze niet, dooft deze niet na een paar seconden of licht deze tijdens het rijden op, dan is er een storing in het airbagsysteem. De hulp

71 Instrumenten en bedieningsorganen 69 van een werkplaats inroepen. De airbags en gordelspanners gaan mogelijkerwijs niet af tijdens een ongeval. Bij een eventueel probleem met het airbagsysteem kan er ook een bericht op het Driver Information Center (DIC) verschijnen. Geactiveerde gordelspanners of airbags worden aangeduid door aanhoudend branden van v. 9 Waarschuwing Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Gordelspanners, airbagsysteem 3 40, Driver Information Centre (DIC) Airbag-deactivering V brandt geel. De front- en knieairbags voor de passagier voorin worden geactiveerd. W brandt geel. De front- en knieairbags voor de passagier voorin worden gedeactiveerd Gevaar Kans op dodelijk letsel voor een kind in een kinderzitje op de passagiersstoel met geactiveerde front- en knieairbag. Kans op dodelijk letsel voor een volwassene op de passagiersstoel met gedeactiveerde front- en knieairbag. Als beide statusindicatielampjes na een paar seconden aan blijven of als er helemaal geen lampjes branden, is er wellicht een probleem met de verlichting of de deactiveringsschakelaar van de airbag. De hulp van een werkplaats inroepen. Laadsysteem p brandt rood. Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld. Lamp blijft aan of licht onderweg op 1. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom verlaten zonder hierbij andere weggebruikers te hinderen. 2. Stop, schakel de ontsteking uit. 3. De hulp van een werkplaats inroepen. Bij rijden met dit lampje aan kan de 12 V-accu ontladen raken. Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel. Brandt alleen in de onderhoudsmodus Brandt ter controle of de modus alleen-onderhoud werkt. Raadpleeg een werkplaats als een storing wordt vastgesteld. Aan/Uit-knop Brandt als het contact aan is Storing in het uitlaatgasreinigingssysteem. De toegestane emissiewaarden worden mogelijk overschreden.

72 70 Instrumenten en bedieningsorganen Zo kunt u wellicht een storing in het emissiesysteem verhelpen: Controleer of de brandstofdop goed aangebracht is. Controleer of de brandstof van goede kwaliteit is. Raadpleeg onmiddellijk een werkplaats als de lamp in geen van de bovenstaande gevallen dooft. Knippert als het contact aan is De motor slaat over. Laat het gaspedaal los, matig uw snelheid en/of vermijd steile hellingen totdat het knipperen stopt. Als het lampje blijft knipperen: 1. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom verlaten zonder hierbij andere weggebruikers te hinderen. 2. Stop, schakel de ontsteking uit. 3. Wacht ten minste 10 seconden en schakel het contact weer in. Raadpleeg een werkplaats als de lamp nog steeds blijft knipperen. Remsysteem R brandt rood. Brandt nadat het contact is ingeschakeld. Het remvloeistofpeil is te laag of er is een ander probleem met het remsysteem. Remvloeistofpeil Waarschuwing Stoppen. De auto meteen stilzetten. De hulp van een werkplaats inroepen. Elektrische handrem P brandt of knippert rood. Brandt Elektrische handrem is aangetrokken Knippert Als P na het loszetten van de handrem of onderweg knippert, moet u niet verder rijden en onmiddellijk een werkplaats raadplegen. Elektrische handrem defect p brandt geel. Brandt De elektrische handrem werkt niet optimaal Waarschuwing Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Ook kan er een foutmelding op het Driver Information Centre (DIC) verschijnen. Driver Information Center Antiblokkeersysteem (ABS) u brandt geel. Brandt na het inschakelen van de ontsteking enkele seconden. Het systeem is na het doven van de controlelamp klaar voor gebruik.

73 Instrumenten en bedieningsorganen 71 Als de controlelamp na enkele seconden niet dooft of als deze tijdens de rit gaat branden, dan zit er een storing in het ABS-systeem. Het remsysteem blijft normaal werken, maar zonder ABS-regeling. Probeer het systeem te resetten. Reset het systeem als volgt: 1. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom verlaten zonder hierbij andere weggebruikers te hinderen. 2. Zet de auto in P. 3. Schakel het contact uit. 4. Start de auto opnieuw. Raadpleeg een werkplaats als de ABS-controlelamp na het resetten van het systeem blijft branden of onderweg weer oplicht. Antiblokkeersysteem Als de waarschuwingslampen van het ABS en het reguliere remsysteem gaan branden, is er wellicht een probleem met het remsysteem en het antiblokkeersysteem. Laat de auto wegslepen naar de werkplaats. Slepen SPORT-modus Sport licht op als de SPORT-modus wordt geselecteerd. SPORT-modus Bergmodus Berg licht op als de bergmodus wordt geselecteerd. Bergmodus Hold-modus Stilhouden licht op als de hold-modus wordt geselecteerd. Hold-modus Lane Departure Warning ) brandt groen of knippert geel. Bij het starten van de auto licht dit lampje kort geel op. Raadpleeg een werkplaats als dat niet het geval is. Als het systeem normaal werkt, gaat het lampje uit. Brandt groen Het systeem wordt ingeschakeld en is gebruiksklaar. Knippert geel Het systeem herkent een onbedoelde verandering van rijstrook. Lane Departure Warning Elektronische stabiliteitsregeling UIT a brandt geel. Het systeem wordt gedeactiveerd. Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem b brandt of knippert geel. Brandt Er zit een storing in het systeem. Verder rijden is mogelijk. De rijstabiliteit kan echter afhankelijk van de staat van het wegdek verslechteren.

74 72 Instrumenten en bedieningsorganen Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Knippert Het systeem is actief en helpt de bestuurder bij het goed besturen van de auto onder lastige omstandigheden. Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) 3 120, Traction Control-systeem Traction Control-systeem UIT k brandt geel. Het systeem wordt gedeactiveerd. Koelvloeistoftemperatuur W brandt rood. Brandt als de auto een probleem met het koelvloeistofsysteem heeft. Bij het oplichten van de controlelamp klinkt er een waarschuwingszoemer. Voorzichtig Als de koelvloeistoftemperatuur te hoog is, moet u stoppen en het contact uitschakelen. Gevaar voor motor. Controleer het koelvloeistofpeil. Raadpleeg uw werkplaats als de controlelamp aan blijft. Bandenspanningscontrolesysteem A brandt of knippert geel. Brandt De spanning van een of meerdere banden is aanzienlijk te laag. Meteen stoppen en bandenspanning controleren. Knippert Storing in het systeem. Na ong. 1 minuut brandt de controlelamp continu. De hulp van een werkplaats inroepen. Motoroliedruk I brandt rood. Brandt korte tijd als de auto wordt gestart. Voorzichtig Motorsmering wordt mogelijk onderbroken. Dit kan aanleiding geven tot motorschade en/of tot het blokkeren van de aandrijfwielen. 1. Zo spoedig mogelijk de verkeersstroom verlaten zonder hierbij andere weggebruikers te hinderen. 2. Zet de keuzehendel op N. 3. Schakel de ontsteking uit. Controleer het oliepeil voordat u de hulp van een werkplaats inroept Te laag brandstofpeil Y brandt als het brandstofpeil te laag is.

75 Instrumenten en bedieningsorganen 73 Startbeveiliging d brandt geel. Storing in de startbeveiliging. De motor kan niet worden gestart. De hulp van een werkplaats inroepen. Voertuig gereed R brandt als de auto gereed voor rijden is. Rijverlichting 8 brandt groen. De rijverlichting is ingeschakeld Grootlicht C brandt blauw. Brandt bij ingeschakeld grootlicht en bij lichtsignaal Mistachterlicht r brandt geel. Het mistachterlicht is ingeschakeld Cruise control m brandt wit of groen. Brandt wit Het systeem is ingeschakeld. Brandt groen Een bepaalde snelheid wordt opgeslagen. Cruise control Voorligger gedetecteerd A brandt groen of geel. Brandt groen Er is een voorligger gedetecteerd. Brandt geel Er is te weinig afstand tot de voorligger. Frontaanrijdingswaarschuwing Portier open Als een portier, de motorkap of de achterklep wordt geopend, licht er een lampje op. Ook verschijnt er elke keer bij het openen van de motorkap of de achterklep een plaatje op het Driver Information Center (DIC). Driver Information Centre (DIC) 3 74.

76 74 Instrumenten en bedieningsorganen Informatiedisplays Driver Information Center Het display van het Driver Information Centre (DIC) is ondergebracht in de instrumentengroep. Het DIC toont informatie over de auto. Bij het vaststellen van een probleem met het systeem, toont het ook waarschuwingsberichten. Boordinformatie Bedieningsorganen DIC CONFIG: indrukken om het eenvoudige of het geavanceerde instrumentengroepconfiguratiedisplay te selecteren. 9 BACK: indrukken om terug te gaan naar het vorige scherm, of om terug te gaan naar het hoofdmenu. Druk op 9 BACK om het display met het DICmenu te minimaliseren. SELECT: druk op het midden van de knop om de gemarkeerde optie te selecteren. Draai aan de knop om door de menuopties te bladeren. Menu's en functies selecteren Bij het hoofdmenu van het DIC: 1. Draai aan de knop SELECT om door de mogelijke DIC-menu's te bladeren. 2. Druk bij een gemarkeerde menuoptie op SELECT om dat menu te bevestigen. 3. Blijf aan de ingedrukte knop SELECT draaien om door de beschikbare menuopties te bladeren en te selecteren: Trip A 0 en Trip B Resterende levensduur olie I Het percentage resterende levensduur van de olie wordt getoond. Motorolie Bandenspanning A Van alle vier banden worden de spanningswaarden bij benadering getoond. Als er streepjes in plaats van waarden verschijnen, is er mogelijk een probleem met de auto.

77 Instrumenten en bedieningsorganen 75 De hulp van een werkplaats inroepen. Bandenspanning Bandenspanningscontrolesysteem Boordinformatie 3 Draai aan de knop SELECT om door een actief waarschuwingsbericht te bladeren. Druk op SELECT om de berichten te bekijken. Boordinformatie Eenheid 7 Draai aan de knop SELECT om het moduledisplay tussen SI en US over te schakelen. Bevestig de instelling door op SELECT te drukken. Handleidingsmodus T Druk op CONFIG om over te schakelen tussen twee handleidingsschermen met toelichtingen op een aantal functies van de groep. De handleidingsmodus is alleen beschikbaar als de auto in de parkeerstand P staat. Verkeersbordherkenning Selecteer deze menuopties om gedetecteerde verkeersborden te bekijken. Verkeersbordherkenning Vermogensmeter D Selecteer deze menuoptie om de vermogensmeter te bekijken. De vermogensmeter is een meter die de bestuurder meldt hoeveel vermogen in totaal van de motor of de accu voor het aandrijven van de auto afkomstig is. Indicatie afstand tot voorligger E Selecteer deze menuoptie om de indicatie afstand tot voorligger aan te passen. Indicatie afstand tot voorligger Navigatie * Bij selecteren van deze optie verschijnen er pijlwijzers. Raadpleeg de handleiding van het Infotainmentsysteem voor nadere informatie. Instrumentenpaneeldisplay Na het ontgrendelen en openen van het bestuurdersportier verschijnt er een informatiedisplay met de status van de oplaadkabel en het oplaadniveau van de hoogspanningsaccu. Linksonder op het scherm kan een bericht verschijnen dat het opladen via het stroomnet bij de oplaadaansluiting van de auto onderbroken is. Colour-Info-Display Colour-Info-Display bevindt zich in het instrumentenpaneel.

78 76 Instrumenten en bedieningsorganen Colour-Info-Display geeft aan: Klimaatregeling 3 96 Infotainmentsysteem, zie de beschrijving in de handleiding van het Infotainmentsysteem Persoonlijke instellingen Informatie stroomverloop Oplaadinstellingen Verbruiksinformatie Temperatuur De knoppen van het Colour-Info-Display hoeven slechts te worden aangetipt en werken het beste met de blote handen. De knoppen werken bij de meeste handschoenen, hoewel ze wellicht iets trager reageren. Gebruik liever de muis dan de punt van de vinger voor een minimale responstijd. Doe uw handschoenen uit als de knoppen niet reageren. Druk op 8 totdat Krachtstroom, Laden... en Informatie energie verschijnen. Krachtstroom-schermen De schermen Krachtstroom geven de huidige staat van de werking van het systeem aan. De schermen tonen de energiestroom tussen de motor, de elektrische aandrijving en de hoogspanningaccu. Deze componenten zijn gemarkeerd als ze actief zijn. Opladen Oplaadmodus selecteren Er zijn drie modi voor programmeerbaar opladen. Druk vanuit het statusscherm oplaadmodus op Wijzig laadmodus.

79 Instrumenten en bedieningsorganen 77 Selecteer een optie: Onmiddellijk bij aansluiting Vertraagd op basis van starttijd Vertraagd op basis van elektr.tarieven en starttijd Programmeerbaar opladen De huidige status van de oplaadmodus is ook zichtbaar op een tijdelijke pop-up op het Colour-Info-Display door op de ontgrendelknop voor de oplaadaansluiting op het bestuurdersportier te drukken. De tijdschattingen Start opladen en Laden voltooid verschijnen ook op het scherm. Deze schattingen zijn het meest nauwkeurig als de stekker van de auto aangesloten is en bij gematigde temperaturen. Status oplaadmodus Onmiddellijk: De auto begint met opladen zodra deze op een stopcontact aangesloten is. Opladen Vertraagd (starttijd): De auto schat de begintijd van het opladen met het oog op de geprogrammeerde vertrektijd voor de huidige dag van de week. Het opladen begint op de begintijd en is op de vertrektijd alleen voltooid als er na het aansluiten van de oplaadkabel voldoende tijd is. Vertraagd (tarief en starttijd):

80 78 Instrumenten en bedieningsorganen elektriciteitsleverancier om informatie over de stroomtarieven op het oplaadpunt. Vertrektijd invoeren Druk op het scherm Status vertraagde oplaadmodus op Bewerk om de vertrektijd voor elke dag van de week te wijzigen. Oplaadniveau selecteren Met de instelling Selecteer voorkeur voor laadniveau kan de klant het oplaadniveau van de auto zodanig selecteren dat het overeenkomt met de capaciteit van het oplaadpunt. Oplaadniveau selecteren Oplaadtarief selecteren Druk op het scherm Vertraagd tarief en Status oplaadmodus vertrektijd op Bewerk. De auto schat de begintijd van het opladen met het oog op het stroomtariefschema, het voorkeursstroomtarief en de geprogrammeerde vertrektijd voor de huidige dag van de week. De auto laadt gedurende de nachtstroomtijden zodanig op dat de accu op de vertrektijd volledig opgeladen is. Vraag voor deze modus bij uw 1. Druk op de dag op deze te wijzigen. 2. Druk op + of om de uren en minuten te wijzigen. 3. Druk op Terug om wijzigingen op te slaan en terug naar het vorige menu te gaan. Selecteer één van de volgende opties: Bew. schema elektr.tar. Bew. vertrekt.schema Selecteer voorkeur laadtarief

81 Instrumenten en bedieningsorganen 79 Voorkeursoplaadtarief selecteren Druk vanuit het scherm Informatie vertrektijd en tarief op Selecteer voorkeur laadtarief. Druk op een van de volgende opties om het Voorkeursoplaadtarief te selecteren: Opladen tijdens piek-, middenpieken daluren: De auto kan opladen gedurende elke tarief periode om de volgende geplande vertrektijd na te komen. Echter, het systeem laadt zodanig op dat de totale oplaadkosten zo laag mogelijk zijn. Opladen tijdens middenpiek- en daluren: De auto slaat uitsluitend op tijdens daluren en/of minder drukke piekuren en laadt zodanig op dat de totale oplaadkosten zo laag mogelijk zijn. Opladen tijdens daluren: De auto slaat uitsluitend tijdens daluren op. Stroomtarievenschema selecteren De stroomtarieven kunnen afhankelijk van de tijd, de dag in de week en het seizoen variëren. Neem contact op met uw elektriciteitsleverancier voor informatie over de tarieven in uw regio. Leg de begindata voor zomer en winter vast om een zomer-/winterschema te kunnen hanteren. Druk vanuit het scherm Informatie vertrektijd en tarief op Bew. schema elektr.tar.. U hebt de keus uit twee stroomtarievenschema's:zomer-/winterschema of Jaarschema. Ga als volgt te werk om te bewerken: 1. Druk op Zomer-/winterschema of Jaarschema. 2. Bewerk indrukken. Begindatum Zomer-/winterschema invoeren Druk vanuit het scherm Selecteer schema elektr.tarieven op Zomer-/ winterschema en op Bewerk. 1. Zomer Start indrukken. 2. Druk op + of om de maand en de dag voor het begin van de zomer in te stellen. 3. Winter Start indrukken.

82 80 Instrumenten en bedieningsorganen 4. Druk op + of om de maand en de dag voor het begin van de winter in te stellen. 5. Druk op Bewerk zomerschema of Schema winter bewerken om het dagschema voor stroomtarieven te bewerken. Stroomtarievenschema bewerken Druk vanuit het scherm Voer begin datum zomer/winter in op Bewerk zomerschema of Schema winter bewerken. Druk vanuit het scherm Selecteer schema elektr.tarieven op Jaarschema en daarna op Bewerk. 1. Druk op Weekdag of Weekend. 2. Druk naast de te wijzigen rij op Bewerk. Weekdagen zijn maandag t/m vrijdag, hetzelfde tarievenschema wordt gehanteerd. Weekenddagen zijn zaterdag en zondag, hetzelfde tarievenschema wordt gehanteerd. Stel de schema's voor zowel weekdagen als het weekend in. Het tarievenschema geldt alleen voor een periode van 24 uur, die om 0:00 begint en om 0:00 eindigt. Voor elke dag kunnen vijf verschillende tarieven worden ingevoerd, die niet allemaal hoeven worden gebruikt. De eindtijden moeten elkaar opvolgen. Als een eindtijd niet later dan een begintijd is, verschijnt er een foutmelding. Volg de instructies van deze melding. Eindtijd stroomtarief bewerken Druk op het betreffende schema stroomtarieven naast de te wijzigen rij op Bewerk. 1. Druk op + of om de tijd aan te passen. 2. Druk op Piek, Middenpiek of Dal om het stroomtarief te selecteren. 3. Druk op Terug om wijzigingen op te slaan. U kunt alleen de eindtijd bewerken. De begintijd wordt automatisch in de tarieventabel ingevuld. Stroomtarievenschema bekijken Druk vanuit het scherm Selecteer schema elektr.tarieven op Bekijk zomerschema, Bekijk winterschema of Bekijk jaarschema.

83 Instrumenten en bedieningsorganen Druk op de ontgrendelknop van de oplaadaansluiting op het bestuurdersportier om de pop-up Status oplaadmodus op het Colour-Info-Display te bekijken. De herziene tijd voor opladen voltooid verschijnt automatisch. Oplaadmodus tijdelijk negeren en annuleren Geprogrammeerde vertraagde oplaadmodi kunnen voor één oplaadcyclus tijdelijk worden genegeerd voor een onmiddellijke oplaadmodus. Ook kan de volgende geplande vertrektijd voor één oplaadcyclus tijdelijk worden genegeerd. Behalve het negeren vanuit de auto via het Colour-Info- Display zijn er ook andere mogelijkheden om een vertraagde oplaadmodus tijdelijk te negeren. Opladen Ga als volgt te werk om een vertraagde oplaadmodus vanuit de auto tijdelijk te negeren en deze in onmiddellijke oplaadmodus te wijzigen: 2. Tijdelijk opheffen indrukken. 3. Druk op Opladen meteen bij aansluiten om de onmiddellijke oplaadmodus tijdelijk te negeren. Druk op Annuleer tijdelijke laadmodus om het tijdelijk negeren en overgaan naar onmiddellijk te annuleren.

84 82 Instrumenten en bedieningsorganen Ga als volgt te werk om vanuit de auto de volgende geplande vertrektijd tijdelijk te negeren: 1. Druk op de ontgrendelknop van de oplaadaansluiting op het bestuurdersportier om de pop-up Status oplaadmodus op het Colour-Info-Display te bekijken. 2. Tijdelijk opheffen indrukken. De tijdelijke vertrektijd kan alleen worden aangepast voor dezelfde dag als de oorspronkelijke volgende geplande vertrektijd. Ook accepteert de auto geen tijdelijke vetrektijd die eerder dan het huidige tijdstip op die dag is. Annuleer het tijdelijk negeren van de volgende vertrektijd door onderaan het aanraakscherm voor de tijdelijke oplaadmodus op Annuleer tijdelijke vertrektijd te drukken. Pop-up Opladen negeren / onderbreken 3. Druk op de toets + of om Volgende vertrektijd te wijzigen. 4. Druk op Bevestig vertrektijd om Volgende geplande vertrektijd tijdelijk te negeren. De herziene tijd voor opladen voltooid verschijnt automatisch in het scherm voor de tijdelijke oplaadmodus. In de volgende situaties verschijnt er een pop-up: Wisselstroom viel tijdens het aansluiten voor het opladen onbedoeld weg. Bijvoorbeeld bij een stroomstoring of het ontkoppelen van de oplaadkabel uit het stopcontact.

85 Instrumenten en bedieningsorganen 83 Programmeerbaar opladen gedeactiveerd Na het deactiveren van het programmeerbare oplaadsysteem verschijnt er op het scherm en de pop-up van de standaard status oplaadmodus - -:- - in plaats van Opladen voltooid. Als de eindtijd voor het opladen niet betrouwbaar kan worden geschat, wordt het programmeerbare oplaadsysteem gedeactiveerd. Raadpleeg een werkplaats als het programmeerbare oplaadsysteem steeds wordt gedeactiveerd. Verbruiksinformatie Bekijk Energieverbr., Energierend. en Besparingstips door op 8 op het instrumentenbord en daarna op Informatie energie te drukken. Energieverbr. accu, totaal gebruikte brandstof en het gemiddelde brandstofverbruik. Voor sommige weergegeven waarden gelden er bovengrenzen. Voor deze waarden verschijnen streepjes als de grenzen ervan bereikt zijn. Voor het terugzetten van deze waarden moet de hoogspanningsaccu geheel opnieuw worden opgeladen. Het cirkeldiagram toont ook het percentage voor de kilometrage in de elektrische modus versus de verlengingsmodus actieradius. Het algemene brandstofverbruik is het totaal gedurende de levensduur van de auto. Dit kan alleen door een werkplaats worden teruggezet. Dit scherm toont informatie voor alle rijcycli sinds de laatste keer dat de hoogspanningsaccu geheel was opgeladen. Dit is onder andere de kilometrage in de elektrische modus, de kilometrage in de verlengingsmodus actieradius, de totale kilometrage, gebruikte elektrische energie van de

86 84 Instrumenten en bedieningsorganen Informatie over energiegebruik verschijnt ook bij het uitschakelen als de vertraagde uitschakeling stroom actief is. U kunt deze automatische popup in de persoonlijke instellingen deactiveren. Persoonlijke instellingen Rendement Druk op Energierend. op het scherm Informatie energie om naar dit scherm te gaan. Dit scherm toont het rendement gedurende de rijcyclus op basis van de rijstijl en de klimaatinstellingen. Naarmate u rendabeler rijdt, wordt het weergegeven percentage voor de rijstijl hoger. Naarmate u de klimaatregeling minder gebruikt, wordt het weergegeven percentage voor de klimaatinstelling hoger. Besparingstips Druk op Besparingstips op het scherm Informatie energie om naar dit scherm te gaan. Dit scherm bevat een handleiding voor een beter energiegebruik, opdat u zuiniger rijdt en de actieradius groter wordt. Boordinformatie Berichten op het Driver Information Centre (DIC) geven de status van de auto aan of een handeling die nodig is om een probleem te verhelpen. Er kunnen meerdere berichten achter elkaar verschijnen. Berichten die geen onmiddellijke actie vergen, kunnen worden bevestigd en gewist door op knop SELECT te drukken. De berichten die onmiddellijke actie vergen, kunnen niet worden gewist totdat die actie verricht is. Alle berichten moeten serieus worden genomen. Volg de instructies van deze teksten. Het display toont teksten over de volgende onderwerpen: Vloeistofpeilen Starten Onderhoud Diefstalalarmsysteem Remmen Rijregelsystemen Cruise control

87 Instrumenten en bedieningsorganen 85 Obstakeldetectiesystemen Camera voor Verlichting, gloeilampen vervangen Wis-/wasinstallatie Portieren, ruiten Afstandsbediening Airbagsystemen Motor en elektrische aandrijving Banden Accu en opladen Bedieningsmodi auto Maximumsnelheid Persoonlijke instellingen Persoonlijke instellingen zijn toegankelijk via de Infotainment-bedieningsorganen of het aanraakscherm op het Colour-Info-Display. Raadpleeg de afzonderlijke handleiding Infotainmentsysteem voor meer informatie. De Infotainmentbedieningsorganen gebruiken Met de knop TUNE/MENU en de toetsen CONFIG en 9BACK op het instrumentenpaneel selecteert u functies voor persoonlijke instellingen. CONFIG: indrukken om te bladeren door de beschikbare menu's bovenaan het display van het aanraakscherm. TUNE/MENU: Indrukken voor invoeren, selecteren of activeren van een gemarkeerde menuoptie. Draaien om een menuoptie te markeren. Indrukken om een systeeminstelling in of uit te schakelen. 9BACK: Indrukken om een menu af te sluiten. Indrukken om terug naar een vorig scherm te gaan. Submenu's Een pijl aan de rechter rand van het menu geeft aan dat het een submenu met andere opties heeft. Menuoptie selecteren 1. Draai aan de knop TUNE/MENU om de functie te markeren. 2. Druk op de TUNE/MENU-knop om de gemarkeerde optie te selecteren. Een vinkje naast de optie geeft aan dat deze geselecteerd is.

88 86 Instrumenten en bedieningsorganen Een functie in- of uitschakelen 1. Draai aan de knop TUNE/MENU om de functie te markeren. 2. Druk op de knop TUNE/MENU om de functie in of uit te schakelen. Een vinkje naast de functie geeft aan dat de functie aan is. Het aanraakscherm gebruiken Met de pictogrammen en menu's van het aanraakscherm op het Colour- Info-Display selecteert u functies voor persoonlijke instellingen. { = Aanraken om omhoog te bladeren. } = Aanraken om omlaag te bladeren. Terug: Via Terug rechtsboven op het display gaat u terug naar het vorige menu. Submenu's Een pijl aan de rechter rand van het menu geeft aan dat het een submenu met andere opties heeft. Menuoptie selecteren Raak een van de beschikbare menuopties op het aanraakscherm aan om de optie te selecteren. Een vinkje naast de optie geeft aan dat deze geselecteerd is. Een functie in- of uitschakelen Raak het scherm aan op de plek waar de beschikbare functie staat om deze in of uit te schakelen. Een vinkje naast de functie geeft aan dat de functie aan is. Naar menu Persoonlijke instellingen gaan Druk op het aanraakscherm op het voertuigmenu. Functies van het voertuigmenu kunnen onder ander zijn: Klimaat- en luchtkwaliteit Comfort en gemak Talen Omgevingsverlichting buiten Elektrische deurvergrendeling Vergrendeling, ontgrendeling, starten Fabrieksinstellingen herstellen Klimaat- en luchtkwaliteit Selecteer het menu Klimaat- en luchtkwaliteit om het volgende weer te geven: Automatische ventilatorsnelheid Automatisch verwarmde stoelen Automatische ontwaseming Verwarming met behulp van motor Automatische ventilatorsnelheid Bij Automatische ventilatorsnelheid wordt de automatische ventilatorsnelheid aangepast aan de gewenste interieurtemperatuur. Kies een aanjagerstand:

89 Instrumenten en bedieningsorganen 87 Hoog: Hogere snelheid. Midden: Gematigde snelheid. Laag; Lagere snelheid. Automatisch verwarmde stoelen Na het activeren wordt de toets voor automatisch verwarmde stoelen op het aanraakscherm gemarkeerd. Deze functie activeert automatisch de functie verwarmde stoelen op basis van de temperatuur van het interieur. Automatisch verwarmde stoelen kan met de knoppen voor de verwarmde stoelen op het instrumentenbord worden uitgeschakeld. Automatische ontwaseming Na het activeren en bij een hoge luchtvochtigheid regelt de klimaatregeling de buitenluchtinlaat, de airco of de warmte zodanig dat het systeem ontwasemt. De ventilator gaat wellicht sneller draaien. Als de luchtvochtigheid afneemt, gaat het systeem terug naar de eerdere stand. Verwarming met behulp van motor Selecteer één van de volgende opties: Bij lage buitentemperaturen voor starten van de motor bij +2 C of lager Bij zeer lage buitentemperaturen voor starten van de motor bij -10 C of lager Comfort en gemak Selecteer het menu Comfort en gemak en de volgende opties verschijnen: Volume geluidssignaal Akoestisch signaal Overzichtsscherm energie afsluiten Personalisering door bestuurder Waarschuwing diefstal oplaadkabel Waarschuwing verlies oplaadvermogen Volume geluidssignaal Met deze instelling kunt u het volume van het geluidssignaal op normaal of op hoog zetten. Akoestisch signaal Zo klinkt er een toon wanneer u via het Infotainmentsysteem een optie selecteert. Overzichtsscherm energie afsluiten Met deze instelling kan Overzichtsscherm energie afsluiten worden inof uitgeschakeld. Personalisering door bestuurder Met deze instelling kan de bestuurder zijn favorieten in de radio opslaan. Waarschuwing diefstal oplaadkabel Met deze instelling kan Waarschuwing diefstal oplaadkabel worden in- of uitgeschakeld. Waarschuwing verlies oplaadvermogen Met deze instelling kan Waarschuwing verlies oplaadvermogen worden in- of uitgeschakeld.

90 88 Instrumenten en bedieningsorganen Talen Met deze instelling kunt u de gewenste taal selecteren. Omgevingsverlichting buiten Selecteer het verlichtingsmenu en de volgende opties verschijnen: Uitstapverlichting Buitenverlichting bij ontgrendelen Uitstapverlichting Hier kunt u selecteren hoelang het dimlicht blijft branden als u uit de auto stapt en het buiten donker is. De beschikbare opties zijn: Uit 30 seconden 1 minuut 2 minuten Buitenverlichting bij ontgrendelen Zo kan de contourverlichting worden in- of uitgeschakeld: Na het inschakelen gaan het dimlicht, de stadslichten, achterlichten, kentekenplaatverlichting en de achteruitrijlichten branden als u op de handzender op ( drukt. Elektrische deurvergrendeling Selecteer Elektrische deurvergrendeling en de volgende opties verschijnen: Automatische deurontgrendeling Automatische portiervergrendeling Geen vergrendeling bij open deur Automatische deurontgrendeling Met deze instelling bepaalt u welke portieren automatisch worden ontgrendeld als u de schakelhefboom op P zet. De beschikbare opties zijn: Alle deuren Bestuurdersdeur Uit Automatische portiervergrendeling Met deze instelling bepaalt u of de portieren automatisch worden vergrendeld wanneer u de schakelhefboom op D zet. Geen vergrendeling bij open deur Na het activeren voorkomt deze instelling dat het bestuurdersportier wordt ontgrendeld totdat de deur wordt gesloten. Na het activeren van deze functie is het menu Vertraagd deurslot niet beschikbaar. Met handzender vergrendelen, ontgrendelen, starten Selecteer Vergrendeling, ontgrendeling, starten en de volgende opties verschijnen: Feedback verlichting bij ontgrendelen Portierontgrendeling op afstand Passieve deurontgrendeling Passieve deurontgrendeling Herinnering afstandsbediening in voertuig Feedback verlichting bij ontgrendelen Na het activeren knippert de rijverlichting bij het ontgrendelen van de auto met de handzender.

91 Instrumenten en bedieningsorganen 89 Portierontgrendeling op afstand Met deze instelling bepaalt u welke portieren worden ontgrendeld als u op de handzender op ( drukt. De beschikbare opties zijn: Alle deuren Bestuurdersdeur Bij de optie Alle deuren worden alle portieren ontgrendeld. Bij Bestuurdersdeur wordt bij de eerste druk op ( alleen het bestuurdersportier ontgrendeld. Bij de tweede druk op ( binnen 5 seconden na de vorige keer drukken worden alle portieren ontgrendeld. Passieve deurontgrendeling Met deze instelling bepaalt u welke portieren worden ontgrendeld met de knop op de portierkruk buiten. De beschikbare opties zijn: Alle deuren Bestuurdersdeur Passieve deurontgrendeling Met deze instelling kunt u passief vergrendelen in- of uitschakelen en het type gegeven terugkoppelsignaal selecteren. De beschikbare opties zijn: Uit Aan AAN met claxon Herinnering afstandsbediening in voertuig Na het activeren piept de claxon drie keer snel achter elkaar wanneer de handzender in de auto wordt gelaten. Fabrieksinstellingen herstellen Met deze instelling worden de persoonlijke instellingen van de auto teruggezet op fabrieksinstellingen.

92 90 Verlichting Verlichting Rijverlichting Binnenverlichting Verlichtingsfuncties Rijverlichting Lichtschakelaar Draai aan het stelwiel: AUTO = automatische verlichting: de rijverlichting wordt automatisch in- en uitgeschakeld, afhankelijk van het omgevingslicht. m = activering of deactivering van de automatische verlichting. Schakelaar keert terug naar AUTO.. 8 = zijmarkeringslichten 9 = dimlicht Achterlichten De achterlichten branden samen met het dimlicht en de zijmarkeringslichten. Automatische verlichting Bij het inschakelen van het contact terwijl de motor draait, schakelt het systeem in functie van het omgevingslicht tussen het dagrijlicht en het dimlicht. Dagrijlicht Het dagrijlicht maakt de auto overdag beter zichtbaar. Als het dagrijlicht werkt, worden de achterlichten en de stadslichten uitgeschakeld. Als het contact aan staat en de auto stopt, kunt u de dagrijverlichting uitschakelen door de schakelhefboom in P te zetten. Totdat u de schakelhefboom uit P schakelt, blijft de dagrijverlichting uit. Schakel het dimlicht waar nodig te allen tijde in.

93 Verlichting 91 Let op Dek de lichtsensor niet af, om te voorkomen dat de AUTO-modus niet goed werkt. Automatische verlichting activeren Bij weinig licht wordt het dimlicht ingeschakeld. Ook worden na het activeren van de voorruitenwissers het dimlicht, de parkeerlichten en andere rijverlichting ingeschakeld. De overgangstijd voor het gaan branden van de lichten wisselt met de snelheid van de ruitenwissers. Wanneer de ruitenwissers niet werken, gaat deze verlichting uit. Zet de knop van de rijverlichting op m of 8 om deze functie te deactiveren. Tunneldetectie Bij het ingaan van een tunnel wordt het dimlicht ingeschakeld. Grootlicht Om van dimlicht naar grootlicht om te schakelen, duwt u tegen de hendel van de richtingaanwijzers. Om het dimlicht in te schakelen, duwt u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan. Lichtsignaal Trek aan de hendel van de richtingaanwijzers om een lichtsignaal te geven. Koplampverstelling U kunt de lichtbundelhoogte aanpassen aan de belading om verblinding te voorkomen: draai het kartelwieltje? in de gewenste stand. 0 = zitplaatsen voorin bezet 1 = alle zitplaatsen bezet 2 = alle zitplaatsen bezet en bagage in de bagageruimte 3 = bestuurdersstoel bezet en bagage in de bagageruimte

94 92 Verlichting Alarmknipperlichten Richtingaanwijzers Schakel de richtingaanwijzer handmatig uit door de hendel in de oorspronkelijke stand te zetten. Controlelamp richtingaanwijzer Mistachterlicht Bediening met toets. De alarmknipperlichten worden automatisch ingeschakeld wanneer de airbags bij een ongeval in werking treden. hendel omhoog hendel omlaag = rechter richtingaanwijzer = linker richtingaanwijzer Als de hendel voorbij het weerstandspunt wordt geduwd, blijft de richtingaanwijzer ingeschakeld. Bij het terugdraaien van het stuurwiel gaat de richtingaanwijzer automatisch uit. Om driemaal te knipperen, bijv. om van rijstrook te wisselen, de hendel tot tegen het weerstandspunt duwen en loslaten. Draai de mistachterlichtband op de hendel naar r en laat deze los om het mistachterlicht in of uit te schakelen. De band keert terug naar de oorspronkelijke stand. Elke keer bij het starten van de auto wordt het mistachterlicht automatisch op uit gezet.

95 Verlichting 93 Het mistachterlicht werkt alleen als de koplampen en de zijmarkeringslichten aan zijn. Parkeerlichten Bij het uitschakelen van het contact kunnen de parkeerlichten aan één kant worden ingeschakeld: 1. Schakel de auto uit. 2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts) of omlaaghalen (parkeerlichten links). Bevestiging door een geluidssignaal en de bijbehorende controlelamp van de richtingaanwijzer. De parkeerlichten blijven branden totdat het contact wordt ingeschakeld of totdat de hendel van de richtingaanwijzer weer naar de neutrale stand gaat. Achteruitrijlichten Het achteruitrijlicht gaat branden wanneer de ontsteking is ingeschakeld en de auto in de achteruitversnelling staat. Elektrische aandrijving Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampenglazen kan bij koud en vochtig weer, bij hevige regen of na een wasbeurt korte tijd beslaan. De condens verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te versnellen het dimlicht inschakelen. Binnenverlichting Regelbare instrumentenverlichting Wanneer de rijverlichting aanstaat, kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen: Instrumentenpaneeldisplay Infotainmentdisplay Verlichte schakelaars en bedieningselementen Draai het kartelwiel A omhoog of omlaag om de lampen helderder te zetten of te dimmen.

96 94 Verlichting Plafondverlichting Leeslampen voor Leeslampen achteraan Activeren door de volgende toetsen in te drukken: w = automatisch in- en uitschakelen u = aan v = uit Leeslampen Er zijn leeslampen voor en achter. De leeslampen werken met s en t voor de betreffende lamp. De leeslampen voor zitten in de dakconsole. De leeslampen achter zitten in de dakhemel.

97 Verlichting 95 Verlichtingsfuncties Instapverlichting Bij het indrukken van ( op de handzender gaan het dimlicht, het achteruitrijlicht en de binnenverlichting kort branden. Bij het indrukken van de toets m doven de lichten meteen of automatisch na een korte tijd. Uitstapverlichting U schakelt het dimlicht en het achteruitrijlicht als volgt in: 1. Ontsteking uitschakelen. 2. Open het bestuurdersportier. 3. Trek kort aan de hendel van de richtingaanwijzer en laat deze los. Soms gaat er bij het uitschakelen van het contact binnenverlichting branden. De rijverlichting en de binnenverlichting blijven na het sluiten van het portier korte tijd branden en gaan dan uit. Activeren, deactiveren en duur van deze functie kunnen worden gewijzigd op het Colour-Info-Display. Persoonlijke instellingen Ontlaadbeveiliging accu De accuspaarstand is bedoeld ter bescherming van de 12 V-accu van de auto. Als er nog interieurverlichting brandt en het contact wordt uitgeschakeld, schakelt het accubeschermingssysteem de verlichting na ong. 10 minuten automatisch uit. Als de rijverlichting aan is, gaat deze bij het uitschakelen van het contact uit. Bij het inschakelen van de zijmarkeringslichten als het contact wordt uitgeschakeld, blijven de zijmarkeringslichten branden totdat ze handmatig worden uitgeschakeld.

98 96 Klimaatregeling Klimaatregeling Klimaatregelsystemen Luchtroosters Onderhoud Klimaatregelsystemen Automatisch geregelde airconditioning Let op Dek de sensor op het instrumentenpaneel niet af, om te voorkomen dat de automatisch geregelde airconditioning niet goed werkt. Aanraakscherm klimaatregeling met de toets CLIMATE op het instrumentenbord en op basis van de informatie op het Colour-Info-Display. Bediening klimaatmodus U bedient de klimaatmodus, de ventilator, de luchttoevoer, de recirculatie en de automatische verwarmde stoel U kunt drie verschillende klimaatmodi selecteren. Deze instellingen passen de gevolgen van een werkende klimaatregeling voor de elektrische actieradius of het brandstofverbruik van de auto aan.

99 Klimaatregeling 97 Selecteer als volgt een klimaatmodus: 1. Druk op CLIMATE op het instrumentenpaneel. 2. Druk op het aanraakscherm op de betreffende klimaatmodusknop. De klimaatmodus licht op. Klimaatmodi MIN a-modus De airco en de elektrische verwarming worden uitgeschakeld. Zo lang als V niet geselecteerd is, hebben de instellingen voor de klimaatregeling wellicht geen merkbare gevolgen voor de elektrische actieradius en het brandstofverbruik van de auto. In de MIN a-modus is het verklikkerlichtje AUTO uit. Bij de optie AUTO in de modus Min a verandert de modus in ECO a of MAX a. In de modus MIN a kan de airconditioning bij het afkoelen van de hoogspanningsaccu automatisch inschakelen. De klimaatregeling kan koude lucht uitblazen. Dit is normaal. Om te voorkomen dat er koude lucht in het interieur wordt geblazen, schakelt u de ventilatorregeling uit en selecteert u de ventilatiemodus en de handmatige recirculatiemodus. Sluit de ventilatieopeningen. Na het activeren van automatisch ontwasemen in de modus MIN a kunnen bij een hoge vochtigheidsgraad de airco en de elektrische verwarming inschakelen. Persoonlijke instellingen Bij de optie V kan ook de airco werken. ECO a-modus De airco en de elektrische verwarming worden zodanig geregeld dat het comfort en het brandstofverbruik in balans zijn. Zo lang als V niet is geselecteerd, neemt de elektrische actieradius of het brandstofverbruik van de auto minder af dan in de modus MAX a, maar is het comfort bescheiden. MAX a-modus De functie airco en elektrische verwarming worden zodanig geregeld dat het comfort op basis van de geselecteerde temperatuurinstelling optimaal is. In deze modus neemt de elektrische actieradius of het brandstofverbruik af op basis van de vereiste hoeveelheid energie voor de beste comfortniveaus. Vermogensmeter klimaatregeling Bij het wijzigen van de klimaatmodus toont de vermogensmeter van de klimaatregeling de gevolgen van de veranderingen voor het energieverbruik. Hoe hoger de waarde, hoe meer energie er wordt gebruikt.

100 98 Klimaatregeling Statuslampje airco / verwarming De statuslamp airco / verwarming verschijnt als de airco of de elektrische verwarming wordt gebruikt. Airco / elektrische verwarming Als ontwasemen gewenst is, kunnen de airco en de elektrische verwarming in de modi ECO a of MAX a tegelijk aan zijn. In de modus MIN a brandt de statuslamp airco en/of verwarming soms na het inschakelen van de functie Automatisch ontwasemen en een hoge luchtvochtigheid. Persoonlijke instellingen De airconditioning kan ook werken bij de optie V, ongeacht de klimaatmodus. Automatische bediening Het systeem regelt automatisch de ventilatorsnelheid, de luchttoevoermodus en de recirculatie zodanig dat de auto tot op de geselecteerde temperatuur wordt verwarmd of afgekoeld. Het is ook mogelijk om drie ventilatorsnelheden in de Persoonlijke instellingen te programmeren. Persoonlijke instellingen De controlelamp AUTO brandt als het systeem volautomatisch werkt. Bij het bijstellen van de luchttoevoermodus, de ventilatorsnelheid of de recirculatie dooft de controlelmap AUTO en verschijnen de geselecteerde instellingen. Voor automatische bediening: 1. AUTO indrukken.

101 Klimaatregeling Stel de temperatuur in op de gewenste waarde. Een begininstelling van 23 C wordt aanbevolen. Temperatuurregeling voorkomen. Als de luchtvochtigheid afneemt, keert het systeem terug naar de eerdere stand. Persoonlijke instellingen Handbediening Aanjagerregeling Druk op R of S om de temperatuur hoger of lager te zetten. Automatisch ontwasemen Het systeem controleert op een hoge vochtigheidsgraad in de auto. Als dat het geval is, kan het systeem overschakelen op toevoer van buitenlucht en de airco of de verwarming inschakelen. Het ventilatortoerental kan worden verhoogd om beslaan te Druk op de ventilatortoetsen x op het instrumentenpaneel of op de ventilatortoets op het aanraakscherm om de ventilator langzamer of sneller te laten werken. De ingestelde ventilatorsnelheid verschijnt. Druk op AUTO om terug naar automatische bediening te gaan. Druk meerdere keren op de ventilatoruitschakeltoets om de ventilator of de klimaatregeling uit te schakelen. Bij het handmatig uitschakelen van de ventilator in de modus ECO a of MAX a schakelt het display automatisch over op de modus MIN a. Bij het weer inschakelen van de ventilator door het handmatig sneller laten draaien van de ventilator of de toets AUTO schakelt de klimaatmodus terug op de modus ECO a of MAX a.

102 100 Klimaatregeling Knop luchttoevoermodus Druk op CLIMATE op het instrumentenpaneel om het aanraakscherm klimaatregeling te selecteren. Druk op de toets luchttoevoermodus op het aanraakscherm om de richting van de luchtstroom te veranderen. De toets van de geselecteerde luchttoevoermodus brandt. Bij het indrukken van een van de luchttoevoertoetsen werkt de automatische luchttoevoer niet meer en kan de richting van de luchtstroom handmatig worden geregeld. Druk op AUTO om terug naar automatische bediening te gaan. Selecteer een van de onderstaande opties om de huidige modus te wijzigen: M: naar hoofdhoogte via verstelbare luchtroosters L: naar hoofdhoogte en naar de voetenruimte K: naar de voetenruimte 9: naar de voorruit en de voorste zijruiten V: lucht stroomt naar de voorruit. De voorruit wordt sneller ontwasemd of ontdooid. Bij de optie V wordt de automatische bediening gedeactiveerd en brandt het lampje in de toets AUTO niet. Selecteer V nogmaals om naar de eerdere klimaatinstellingen terug te gaan. Bij de optie V in de modus MIN a of ECO a kan de airconditioning of de elektrische verwarming gaan werken en heeft dit merkbare gevolgen voor de elektrische actieradius en het brandstofverbruik van de auto. Auto recirculatie 9 Waarschuwing Als het luchtrecirculatiesysteem is ingeschakeld, vermindert de luchtverversing. Bij het gebruik zonder koeling neemt de luchtvochtigheid toe waardoor de ruiten van binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt na verloop van tijd af, wat tot vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.

103 Klimaatregeling 101 Handmatige recirculatie De handmatige recirculatiemodus werkt niet als ontdooien of ontwasemen geselecteerd is. Automatisch verwarmde stoel bestuurder Druk op AUTO 4 om het systeem zelf de luchttoevoermodus voor het beste comfort, rendement en ontwasemen te laten kiezen. Lucht wordt gerecirculeerd of er wordt buitenlucht in de auto aangetrokken. De toets op het aanraakscherm brandt. Druk op 4 om lucht in de auto te laten recirculeren, druk nogmaals om buitenlucht te selecteren. Bij deze optie licht de toets op het aanraakscherm op ter aanduiding dat er lucht wordt gerecirculeerd. Zo wordt de lucht in de auto snel gekoeld en wordt het binnendringen van buitenlucht of luchtjes voorkomen. Via 4 schakelt u de automatische recirculatie uit. Druk op AUTO of AUTO 4 om terug naar automatische bediening te gaan, eventueel werkt de recirculatie automatisch. Druk op CLIMATE op het instrumentenpaneel. Druk op ß AUTO op het aanraakscherm. De kleur van de toets verandert ter bevestiging van de instelling in groen. Door het inschakelen van het contact activeert deze functie de functie Automatisch verwarmde stoel bestuurder automatisch tot het niveau

104 102 Klimaatregeling dat bij de temperatuur van het interieur past. De controlelampjes naast het stoelverwarmingssymbool op het instrumentenbord geven de verwarmingsstand aan. Schakel Automatisch verwarmde stoel bestuurder uit met de knop op het aanraakscherm of de knoppen voor de handmatige stoelverwarming op het instrumentenbord. Verwarmde stoelen Handmatig verwarmde stoelen De knoppen zijn ondergebracht op het instrumentenpaneel. Verwarmde stoelen Verwarmbare achterruit Om in te schakelen toets Ü indrukken. Verwarmbare achterruit Verwarmde buitenspiegel Verwarming met behulp van motor Werkt door op # op de handzender te drukken. De klimaatregeling schakelt standaard over op een goede verwarmings- of koelmodus en de achterruitverwarming schakelt bij lage buitentemperaturen in. Verwarming met behulp van motor Druk bij ingeschakeld contact op ß van de respectievelijke stoel om de stoelverwarming in te schakelen.

105 Klimaatregeling 103 Compressor De auto heeft een elektrische aircocompressor. Hierdoor kan de airco steeds werken en/of de hoogspanningsaccu steeds worden gekoeld zonder dat de motor draait. Luchtroosters U opent het rooster door het stelwiel naar 7 te draaien. Draai aan het stelwiel op het luchtrooster om de hoeveelheid uitstromende lucht aan te passen. Richt de luchtstroom door de lamellen te kantelen en te zwenken. U sluit het rooster door het stelwiel naar 8 te draaien. 9 Waarschuwing Geen voorwerpen bevestigen aan de roosters van de ventilatieopeningen. Kans op schade en letsel in geval van een ongeluk.

106 104 Klimaatregeling Onderhoud Luchtinlaat Service Om de koeling optimaal te laten werken, is het raadzaam het klimaatregelsysteem jaarlijks te laten controleren, te beginnen drie jaar na aflevering van de nieuwe auto, te weten: functie- en druktest, werking van de verwarming, lektest, afvoer van condensor en verdamper reinigen, prestatietest. De luchtinlaat naar de motorruimte onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer vrijgehouden worden. Bladeren, vuil of sneeuw verwijderen. Pollenfilter Het microfilter ontdoet de binnenkomende buitenlucht van stof, roet, stuifmeel en sporen.

107 Rijden en bediening 105 Rijden en bediening Rijtips Starten en bediening Bedrijfsmodi elektrisch voertuig. 110 Uitlaatgassen Elektrische aandrijving Remmen Rijregelsystemen Bestuurdersondersteuningssyst emen Opladen Brandstof Trekken Rijtips Economisch rijden Gebruik de onderstaande adviezen als hulp voor maximaal zuinig rijden en een zo groot mogelijke actieradius. Rijstijl Vermijd onnodig snel optrekken en afremmen. De elektrische actieradius is maximaal bij 80 km/u en lager. Bij hogere snelheden is het energieverbruik hoger en kan de elektrische actieradius aanzienlijk afnemen. Gebruik waar mogelijk cruise control. Rol niet uit in de stand N. Bij het uitrollen en remmen in D of L wint de auto energie terug. Rendementsmeter in de instrumentengroep Houd de bal groen en in het midden van de meter. Onzuinig accelereren blijkt als de bal geel wordt en zich boven het midden van de meter beweegt. Agressief remmen blijkt als de bal geel wordt en zich onder het midden van de meter beweegt. Rij- en versnellingsmodus selecteren Gebruik zoveel mogelijk de normale rijmodus. In de SPORT-modus accelereert de auto sneller dan in de normale modus, maar werkt het wellicht minder efficiënt. Schakel vóór het klimmen op steile hellingen in bergachtige gebieden al de bergmodus in. Schakel de bergmodus altijd vóór het klimmen in. In de bergmodus nemen de elektrische actieradius en het vermogen af, maar deze modus is noodzakelijk voor snelheden van meer dan 100 km/u bij het nemen van hellingen van 5 % of meer.

108 106 Rijden en bediening Gebruik L in intensief stadsverkeer of bij het afdalen. In de stand L hoeft u het rempedaal minder in te trappen en kunt u de auto gecontroleerd en zuinig langzaam laten rijden. Auto opladen / onderhouden Opladen Laat de auto op het stopcontact aangesloten, ook na het volledig opladen, om de accu voor de volgende rit op temperatuur te houden. Dit is met name bij extreem hoge of lage temperaturen van belang. Onderhoud Houd de banden altijd op de juiste spanning en zorg dat de auto goed uitgelijnd is. Bij extra veel bagage rijdt de auto minder zuinig en neemt de actieradius af. Vervoer bij voorkeur niet meer dan nodig is. Overweeg bij spaarzaam brandstofgebruik om de brandstof maar voor eenderde gevuld te laten. Bij onnodig veel brandstof rijdt de auto minder zuinig en neemt de actieradius af. Schakel elektrische accessoires niet onnodig in. Bij gebruik van vermogen voor andere functies dan de aandrijving neemt de elektrische actieradius van de auto af. Het monteren van een dakdrager is niet goedgekeurd voor de Ampera. Controle over de auto Pedalen Om de pedalen ongehinderd te kunnen bedienen geen matten onder de pedalen leggen. Starten en bediening Nieuwe auto inrijden De auto hoeft niet te worden ingereden. Aan/Uit-knop De auto start elektronisch met een drukknop. Het lamp in de toets m knippert als het bestuurdersportier open is en het contact niet aan is. Uiteindelijk gaat het knipperlicht na een bepaalde tijd uit. Het lampje in de toets m brandt na het inschakelen van

109 Rijden en bediening 107 het contact ononderbroken. Na het uitschakelen van het contact dooft ook het lampje in de toets m 1). Voor het bedienen van het systeem moet de handzender in de auto liggen. Als de auto niet start, steekt u de mechanische sleutel van de handzender in de zendersleuf in het opbergvak instrumentenbord. Voertuig starten en stoppen Contact inschakelen Schakel het contact uit, trap het rempedaal in en druk één keer op m om het contact in te schakelen. Wanneer de auto bedrijfsgereed is, licht op de instrumentengroep het lampje R op. Dit kan bij extreem lage temperaturen zo'n 15 seconden in beslag nemen. De motor start alleen als dat nodig is. Als de auto niet start, verschijnt er op de instrumentengroep een scherm met inactieve brandstof- en accumeters. Lamp voertuig gereed3 73. Voertuig starten en stoppen Contact uit Schakel het contact uit met de toets m bij de auto in P. De vertraagde uitschakeling stroom blijft actief totdat het bestuurdersportier wordt geopend. Bij het uitschakelen van het contact terwijl de auto niet op P staat, is de auto niet bedrijfsgereed. Wel werken er dan enkele elektrische functies van de auto. Er verschijnt een bericht op het Driver Information Centre (DIC). Behouden stroom uit Elektrische aandrijving De auto kan met een elektrisch stuurslot uitgevoerd zijn. Het slot wordt geactiveerd als het contact wordt uitgeschakeld en één van de voorportieren wordt geopend. Bij het activeren of deactiveren van het slot kan er een geluid klinken. Als de wielen niet in de rechtuitstand worden gezet, wordt het stuurslot wellicht niet ontgrendeld. Als dit gebeurt, start de auto wellicht niet. Draai bij de startpoging het stuurwiel van links naar rechts. Raadpleeg een werkplaats als dit niet werkt. 1) NB: "contact aan/uit" verwijst naar de bedrijfstoestand van de auto. Als de auto in een noodsituatie moet worden uitgeschakeld: 1. Rem stevig en gelijkmatig af. Rem niet pompend. Hierdoor kan de rembekrachtiging afnemen en moet u het rempedaal krachtiger intrappen. 2. Schakel de auto in N. U kunt dit onderweg doen. Trap het rempedaal na het inschakelen van N krachtig in en stuur de auto naar een veilige locatie. 3. Zet de auto geheel stil, schakel P in en schakel het contact uit door op de knop m te drukken. 4. Trek de handrem aan Vertraagde uitschakeling stroom De volgende elektronische systemen kunnen werken tot het bestuurdersportier is geopend of maximaal 10 minuten nadat het contact werd uitgeschakeld.

110 108 Rijden en bediening Audiosysteem Stekkerdozen De elektrisch bediende ruiten werken maximaal 10 minuten of totdat er een portier wordt geopend. Ga als volgt te werk om alsnog te rijden: 1. Open het opbergvak op het instrumentenpaneel en neem de rubberen mat weg. Voertuig starten en stoppen Starten Zet de schakelhefboom op P of N. Het aandrijvingssysteem start in geen enkele andere stand. Let op Probeer P niet onderweg in te schakelen om schade aan de elektrische aandrijving te voorkomen. Schakel P alleen in als de auto gestopt is. De handzender moet zich in de auto bevinden. Rempedaal intrappen en knop m indrukken. Als de handzender niet in de auto ligt of de zender geblokkeerd wordt, verschijnt er een bericht op het Driver Information Center (DIC). Handzender Bij het openen van het bestuurdersportier, als de auto klaar voor vetrek is en bij het uitschakelen van het contact klinkt er een akoestisch welkomst- resp. gereed- resp. afscheidsbericht. Op de instrumentengroep verschijnt een actieve brandstof- of accumeter, samen met een akoestisch opstartseintje als de auto klaar voor vertrek is. Auto met een bijna ontladen handzender starten Als de auto niet start omdat de handzender bijna ontladen is, verschijnt er een bericht op het DIC. 2. Trek de sleutelbaard uit en steek de baard in de sleuf. 3. Trap het rempedaal met de auto in P of N in en druk op het instrumentenbord op m. Vervang de batterij van de handzender zo snel mogelijk. Vervangen van de accu 3 20.

111 Rijden en bediening 109 De auto starten bij lage temperaturen Bij een buitentemperatuur van minder dan 0 C wordt het aanbevolen om het contact in te schakelen als de auto op het stopcontact aangesloten is. Bij een buitentemperatuur van minder dan -32 C moet de auto bij het inschakelen van het contact op het stopcontact aangesloten zijn. Opnieuw starten Voorzichtig Als de auto onderweg opnieuw moet worden gestart, zet dan de schakelhefboom op N en druk twee keer op m zonder het rempedaal in te trappen. Het aandrijvingssysteem start op geen enkele andere manier. Computers bepalen wanneer de motor moet draaien. Zo nodig start de auto als het aandrijvingssysteem ingeschakeld is. Elektrische modus Er klinkt een geluidssignaal bij het openen van het bestuurdersportier tijdens het inschakelen van het contact. Druk altijd op m om het contact vóór het uitstappen uit te schakelen. Stoppen Aan/Uit-knop Parkeren Let op Laat de auto nooit gedurende langere perioden in extreme temperaturen zonder te rijden of met de stekker uit het stopcontact. De auto niet op een licht ontvlambare ondergrond parkeren. Ontvlambare stoffen kunnen hete uitlaatonderdelen onder de auto raken en ontbranden. Trek altijd de handrem aan. Trek gedurende ongeveer een seconde aan schakelaar m. Schakel de ontsteking uit. Stuurwiel verdraaien totdat het stuurslot vergrendelt. Wanneer de auto vlak of op een oplopende helling staat, dan vóór het uitschakelen van het contact de handrem aantrekken en de de keuzehendel op P zetten. Op een oplopende helling bovendien de voorwielen van de stoeprand wegdraaien. Wanneer de auto op een aflopende helling staat, dan vóór het uitschakelen van het contact de keuzehendel op P zetten. Bovendien de voorwielen naar de stoeprand toedraaien. Vergrendel de auto en activeer het alarmsysteem.

112 110 Rijden en bediening Bedrijfsmodi elektrisch voertuig Bediening Dit is een elektrische auto met een verlengingsmodus actieradius. Deze gebruikt voor het aandrijven van de auto altijd een elektrisch aandrijvingssysteem. Elektriciteit is de primaire energiebron van de auto en benzine de secundaire bron. De auto kan in twee bedrijfsmodi werken: Elektrische en verlengingsmodus actieradius In beide modi rijdt de auto via de elektrische aandrijving. De auto zet elektrische energie om een mechanische energie om de wielen aan te drijven. De prestaties van de auto zijn in beide modi even goed. Afhankelijk van de geselecteerde bedrijfsmodus verschijnt er voornamelijk een accu of een brandstofmeter op de instrumentengroep. Accumeter Brandstofmeter Elektrische modus In de elektrische modus gebruikt de auto geen brandstof en is er geen emissie. In deze primaire modus rijdt de auto op elektrische energie uit de hoogspanningsaccu. De auto rijdt in deze modus totdat de accu bijna ontladen is. Onder sommige omstandigheden draait de motor nog steeds als de accu voldoende is opgeladen om in de elektrische modus te kunnen te rijden. Dit zijn: Lage omgevingstemperaturen. Temperatuur van hoogspanningsaccu hoog of laag. De motorkap is open of niet geheel gesloten en vergrendeld. Bepaalde storingen in de hoogspanningsaccu. Onderhoudsmodus motor of brandstofonderhoudsmodus actief. Verlengingsmodus actieradius Als de auto aan het eind van de actieradius is, schakelt deze over op de verlengingsmodus actieradius. In deze secundaire modus wordt de elektriciteit opgewekt door de brandstofmotor. Door deze secundaire elektrische energiebron neemt de actieradius van de auto toe. De auto blijft in de verlengingsmodus actieradius rijden totdat u de auto weer aansluit op een stopcontact om de hoogspanningsaccu weer op te laden en de elektrische modus weer te hervatten. De hoogspanningsaccu blijft iets vermogen leveren en samenwerken met de motor voor eventuele vereiste piekprestaties, zoals bij het nemen van een steile helling of bij zeer snel accelereren. De accu wordt niet opgeladen en de elektrische actieradius wordt niet door de motor hersteld. Bij een storing in de hoogspanningsaccu in de elektrische modus en in de verlengingsmodus actieradius kan de

113 Rijden en bediening 111 motor draaien zonder af te slaan om de benodigde elektriciteit op te wekken. De storingsindicatielamp brandt. Storingsindicatielamp Rijmodi In de elektrische of de verlengingsmodus actieradius zijn nog andere bedrijfsmodi mogelijk. Druk steeds op RIJMODUS wanneer de gewenste rijmodus in het Driver Information Center (DIC) wordt gemarkeerd. Na 3 seconden wordt de nieuwe rijmodus actief. Bij de volgende start wordt de auto weer in de modus Normaal gezet. Onder bepaalde omstandigheden zijn sommige rijmodi wellicht niet beschikbaar. De niet beschikbare modus wordt uitgegrijsd in het DIC-menu en kan niet worden geselecteerd. In de modus Sport, Berg of Stilhouden kan de modus niet blijken te werken en gaat de auto terug naar Normaal. De controlelamp gaat uit en er verschijnt een DIC-bericht. Driver Information Centre (DIC) SPORT-modus In de Sport-modus accelereert de auto sneller dan in de Normaal-modus, maar rijdt deze wellicht minder efficiënt. Gebruik zoveel mogelijk Normaal. Controlelamp Sport Bergmodus Selecteer de Berg-modus aan het begin van een rit over steile hellingen of op zeer heuvel- of bergachtig terrein. In deze modus houdt de hoogspanningsaccu elektrische reservelading achter voor betere prestaties op hellingen. In de Berg-modus accelereert de auto minder snel. De Berg-modus beïnvloedt de normale remkracht van de auto in steile afdalingen niet. Als u heuvelachtig terrein verwacht, raden wij u aan om de Berg-modus ten minste 20 minuten vóór het rijden op steile hellingen in te schakelen. Zo kan de auto voldoende accuoplaadreserve opbouwen.

114 112 Rijden en bediening Bij het niet selecteren van de Bergmodus onder deze omstandigheden kan het aandrijfvermogen afnemen en kan het motortoerental hoger worden. Controlelamp Berg Hold-modus De Stilhouden-modus is alleen beschikbaar als de auto in de elektrische modus staat. In deze modus wordt de resterende acculading voor de bestuurder in een reserve gezet voor gebruik naar wens. In deze modus rijdt de auto in de verlengingsmodus actieradius en blijft de accuoplaadreserve even groot. In de hold-modus accelereert of remt de auto normaal. Controlelamp Stilhouden Onderhoudsmodi Onderhoudsmodus motor In de onderhoudsmodus motor werkt de motor na ongeveer zes weken zonder of met uiterst weinig motoractiviteit om deze in een goede staat te houden. In de onderhoudsmodus motor moet de motor gedwongen draaien, zelfs als er voldoende elektrische capaciteit is. Als de onderhoudsmodus motor nodig is, verschijnt het scherm met de betreffende vraag bij het starten van de auto op het Colour-Info-Display. Bij de optie Ja begint de onderhoudsmodus van de motor. De motor draait gedurende een bepaalde tijd ononderbroken. Tijdens de onderhoudsmodus motor verschijnt er een DICbericht ter aanduiding dat het percentage onderhoudsmodus motor voltooid is. Bij de optie Nee verschijnt het scherm met de vraag om de onderhoudsmodus motor bij de volgende start van de auto. De vraag om de onderhoudsmodus van de motor kan maar één dag worden uitgesteld. Als de vraag om de onderhoudsmodus motor één dag is uitgesteld, start de motor bij de volgende start automatisch. Er verschijnt een meldingsscherm onderhoudsmodus motor op het Colour-Info-Display. Als de auto tijdens de onderhoudsmodus motor wordt uitgeschakeld, start deze bij de volgende rit van de auto. Er verschijnt een bericht ter aanduiding dat de onderhoudsmodus motor actief is. Als er om de onderhoudsmodus motor wordt gevraagd en het brandstofpeil laag is, kan de tank in de onderhoudsmodus motor leeg raken.

115 Rijden en bediening 113 Hierdoor neemt het vermogen af of valt het weg. Houd de brandstof in de auto op peil om deze operationeel te houden. Driver Information Centre (DIC) Brandstofonderhoudsmodus De brandstofonderhoudsmodus houdt de gemiddelde leeftijd van de brandstof bij. Oude brandstof kan motorproblemen veroorzaken. Als de gemiddelde leeftijd van de brandstof door schaars gebruik van de motor ongeveer meer dan één jaar wordt, start de motor in de brandstofonderhoudsmodus om de oude brandstof te gebruiken. De motor draait tot op het punt dat u zodanig bijtankt dat de gemiddelde leeftijd van de brandstof binnen aanvaardbare grenzen komt. Naarmate er in de brandstofonderhoudsmodus meer oude brandstof wordt verbruikt en u meer bijtankt, wordt de periode tot de volgende brandstofonderhoudsmodus langer. Tijdens de brandstofonderhoudsmodus kan de motor aan- en afslaan. Als de brandstofonderhoudsmodus nodig is, verschijnt het scherm met de betreffende vraag bij het starten van de auto op het Colour-Info-Display. Bij de optie Ja begint de brandstofonderhoudsmodus. De brandstofonderhoudsmodus wordt bij elke keer starten automatisch geactiveerd totdat u bijtankt. Bij de optie Nee verschijnt het scherm met de vraag om de brandstofonderhoudsmodus bij de volgende start van de auto. De vraag om de brandstofonderhoudsmodus kan maar één dag worden uitgesteld. Als de vraag om de brandstofonderhoudsmodus één dag is uitgesteld, start deze bij de volgende start van de auto en verschijnt het meldingscherm brandstofonderhoudsmodus op het Colour-Info-Display. Als er om de brandstofonderhoudsmodus wordt gevraagd en het brandstofpeil laag is, kan de tank in de brandstofonderhoudsmodus leeg raken. Hierdoor neemt het vermogen af of valt het weg. Houd de brandstof in de auto op peil om deze operationeel te houden.

116 114 Rijden en bediening Uitlaatgassen 9 Gevaar Motoruitlaatgassen bevatten het giftige en bovendien kleur- en geurloze koolmonoxide dat bij inademen levensgevaarlijk kan zijn. Wanneer uitlaatgassen in de passagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing door een werkplaats laten verhelpen. Niet met een geopende achterklep rijden, aangezien er dan uitlaatgassen de passagiersruimte binnen kunnen dringen. Elektrische aandrijving Bediening De auto gebruikt een elektrische aandrijving. De schakelhendel zit op de console tussen de stoelen. P (Park): Deze stand vergrendelt de voorwielen. Dit is de aanbevolen stand voor het starten van het aandrijvingssysteem omdat de auto niet gemakkelijk kan bewegen.

117 Rijden en bediening Waarschuwing Uitstappen is gevaarlijk als de schakelhendel niet goed op P staat en de handrem niet stevig aangetrokken is. De auto kan in beweging komen. Stap niet uit als het aandrijvingssysteem nog werkt, de auto kan plotseling in beweging komen. U of anderen kunt/kunnen letsel oplopen. Trek altijd de handrem aan en zet de schakelhendel op P om te voorkomen dat de auto in beweging komt, zelfs als u op een effen ondergrond staat. Zet de schakelhendel voor het starten van het aandrijvingssysteem goed in P. De auto is uitgevoerd met een schakelblokkering voor de elektrische aandrijving. Trap eerst het rempedaal geheel in en druk daarna op de knop op de schakelhendel voordat u bij ingeschakeld contact uit P schakelt. Als u niet uit P kunt schakelen, duwt u minder hard op de schakelhendel en drukt u deze daarna bij nog steeds ingetrapt rempedaal helemaal op P. Druk daarna op de knop op de schakelhendel en schakel een andere versnelling in. Let op Raadpleeg een werkplaats als het inschakelen van de stand P voortdurend problemen oplevert. Let op De schakelblokkering werkt altijd, behalve wanneer de 12 V-accu geheel of bijna ontladen is. Probeer de 12 V-accu op te laden of starthulp te gebruiken. Starthulp gebruiken R (Reverse): Gebruik deze versnelling voor achteruitrijden. Let op Bij inschakelen van R terwijl u vooruit rijdt, kan de elektrische aandrijving beschadigd raken. Schakel R alleen in als de auto gestopt is. N (Neutral): In deze stand is het aandrijvingssysteem niet met de wielen verbonden. D (Drive): Deze stand is voor regulier rijden. Hierin rijdt de auto het zuinigst. Als u meer vermogen nodig hebt om in te halen en de snelheid: minder dan 56 km/u is, trapt u het gaspedaal ong. voor de helft in. ong. 56 km/u of meer is, trapt u het gaspedaal geheel in. Let op Als de auto langzaam lijkt op te trekken of bij het verder intrappen van het gaspedaal niet reageert, rijd dan niet door, omdat de elektrische aandrijving beschadigd kan raken. De hulp van een werkplaats inroepen. L (Low): In deze stand rijdt de auto langzamer zonder de remmen te gebruiken. U kunt L in heuvelachtig terrein gebruiken. Deze stand komt van pas bij het regelen van de snelheid bij steile afdalingen bij af en toe gebruik van de remmen. U kunt L in zeer heuvelachtig terrein, in diepe sneeuw of in modder gebruiken.

118 116 Rijden en bediening Let op Bij doorslaan van de wielen of het bergop "vasthouden" van de auto met alleen het gaspedaal kan de elektrische aandrijving beschadigd raken. Laat de banden niet doorslaan als u vast zit. Houd de auto bij het stoppen bergop alleen met de rem op zijn plaats. Remmen Het remsysteem omvat twee onafhankelijke remcircuits. Wanneer een remcircuit uitvalt, kan de auto nog met het andere circuit worden afgeremd. De remvertraging wordt echter alleen bereikt wanneer u het rempedaal stevig bedient. Hiervoor is aanzienlijk meer kracht nodig. De remweg wordt langer. Alvorens de reis te vervolgen, de hulp van een werkplaats inroepen. Bij uitgeschakelde auto verdwijnt de rembekrachtiging na het een- tot tweemaal intrappen van het rempedaal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk meer kracht nodig om het rempedaal te bedienen. Vooral bij het slepen hiermee rekening houden. Controlelamp R Antiblokkeersysteem Het antiblokkeersysteem (ABS) voorkomt dat de wielen blokkeren. Zodra een wiel dreigt te blokkeren, regelt het ABS de remdruk af op het desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar. De ABS-regeling is merkbaar door het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden. Voor optimale remwerking het rempedaal tijdens het hele remproces volledig intrappen, ongeacht het tikken van het pedaal. De druk op het rempedaal niet verminderen. Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt horen. Controlelamp u Storing 9 Waarschuwing Bij een defect aan het ABS kunnen de wielen bij krachtig remmen de neiging hebben te blokkeren. De voordelen van het ABS vallen dan

119 Rijden en bediening 117 weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken. Oorzaak van de storing onmiddellijk door een werkplaats laten verhelpen. Handrem Elektrische handrem U kunt de elektrische handrem activeren, zelfs wanneer de ontsteking is uitgeschakeld. Voorkom herhaaldelijk in- en uitschakelen van de elektrische handrem bij uitgeschakeld contact om ontladen van de 12 V-accu te voorkomen. Bij onvoldoende elektrisch vermogen kan de elektrische handrem niet worden aangetrokken of losgezet. Kijk vóór het uitstappen naar de controlelamp m ter controle dat de handrem aangetrokken is. Elektrische handrem aantrekken U kunt de elektrische handrem na het stoppen van de auto te allen tijde aantrekken. Trek gedurende ongeveer een seconde aan schakelaar m. Na het volledig aantrekken brandt controlelamp m. Tijdens het aantrekken knippert het controlelampje m totdat de handrem geheel aangetrokken is. Raadpleeg een werkplaats als de lamp niet oplicht of blijft knipperen. Rijd niet als controlelamp m knippert. Bij het aantrekken van de elektrische handrem onderweg klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het Driver Information Center (DIC). Zo lang u de schakelaar omhoog houdt, gaat de auto langzamer rijden. Als u de schakelaar m tijdens het langzamer rijden loslaat, wordt de handrem losgezet. Bij het omhoog houden van schakelaar m totdat de auto stilstaat blijft de elektrische handrem aangetrokken. Wanneer de controlelamp m voortdurend knippert, wordt de elektrische handrem slechts deels aangetrokken of losgezet of is er een probleem met de elektrische handrem. Als dat het geval is, verschijnt er een bericht op het Driver Information Center (DIC). Als m voortdurend knippert, zet u de elektrische handrem los en probeert u deze weer aan te trekken. Als m blijft knipperen, niet rijden. De hulp van een werkplaats inroepen. Wanneer de storingslamp elektrische handrem p brandt, heeft de elektrische handrem een systeemprobleem waargenomen en werkt deze in beperkte mate. Til de schakelaar m omhoog en houd deze zo vast om de elektrische handrem aan te trekken

120 118 Rijden en bediening wanneer p brandt totdat controlelamp m blijft branden. Raadpleeg een werkplaats als de storingslamp elektrische handrem p brandt. Als de elektrische handrem niet kan worden aangetrokken, moeten de achterwielen worden geblokkeerd om wegrollen van de auto te voorkomen. Trek twee keer aan de schakelaar van de elektrische handrem voor een maximale kracht van de elektrische handrem bij het parkeren op een helling. Elektrische handrem loszetten Schakel het contact in, houd het rempedaal ingetrapt en druk de schakelaar m kort in om de elektrische handrem los te zetten. Als de elektrische handrem zonder ingetrapt rempedaal probeert los te zetten, klinkt en een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het DIC. Als m uit is, is de elektrische handrem losgezet. Als p brandt, heeft de elektrische handrem een systeemprobleem waargenomen en werkt deze in beperkte mate. Druk de schakelaar m omlaag en houd deze zo vast om de elektrische handrem los te zetten wanneer p brandt totdat controlelamp m dooft. Raadpleeg een werkplaats als de lamp blijft branden. Let op Bij het rijden met aangetrokken handrem kunnen de remmen oververhit raken en kunnen onderdelen van het remsysteem voortijdig verslijten of beschadigd raken. Controleer vóór vertrek of de handrem geheel losgezet is en of controlelamp m uit is. Elektrische handrem automatisch loszetten De elektrische handrem wordt automatisch losgezet wanneer de motor draait, u een versnelling inschakelt en u wegrijdt. Trek bij een aangetrokken elektrische handrem niet te snel op. Zo slijt de voering van de handrem minder snel. Elektrische handrem m, controlelamp Storing elektrische handrem p, controlelamp Driver Information Centre (DIC) Regeneratief remmen Bij regeneratief remmen wordt er iets energie van de bewegende auto teruggewonnen en omgezet in elektrische energie. Deze energie wordt weer opgeslagen in de hoogspanningsaccu, waardoor de auto nog zuiniger rijdt. De hydraulische schijfremmen werken bij het regeneratief remmen zodanig dat het systeem effectief remt, bijvoorbeeld als de situatie om veel remkracht vraagt. Het remsysteem is computergestuurd en combineert het regeneratief remmen met de conventionele hydraulische schijfremmen om goed te kunnen vertragen. De regeleenheid interpreteert het remverzoek en gebruikt zo nodig regeneratief remmen, conventioneel hydraulisch remmen of een combinatie van beide. Omdat de regeleenheid de hydraulische remmen via een hogedrukreservoir in

121 Rijden en bediening 119 werking zet, hoort u wellicht soms de motoraangedreven pomp bij het weer opladen van het systeem. Bij een probleem met de regeleenheid werkt het rempedaal wellicht stugger en kan de remweg langer zijn. Driver Information Centre (DIC) Rijregelsystemen Traction Control De Traction Control (TC) is een onderdeel van de elektronische stabiliteitsregeling. TC verhoogt zo nodig de stabiliteit, ongeacht het type wegdek of de grip van de banden, door te voorkomen dat de aangedreven wielen doorslaan. Zodra de aangedreven wielen beginnen door te slaan, wordt het vermogen van de elektrische aandrijving verminderd en wordt het wiel met de meeste slip afzonderlijk afgeremd. Daardoor wordt de rijstabiliteit van de auto op een glad wegdek aanmerkelijk verbeterd. TC is bedrijfsklaar zodra de controlelamp b dooft. Wanneer TC actief ingrijpt, knippert b. 9 Waarschuwing Laat u door dit speciale veiligheidssysteem niet verleiden tot een roekeloze rijstijl. Snelheid aan de staat van het wegdek aanpassen. Controlelamp b Uitschakelen Het is mogelijk de TC uit te schakelen wanneer de aandrijfwielen moeten kunnen doorslaan: Druk op de toets b op de dakconsole.

122 120 Rijden en bediening Controlelamp k licht op en er verschijnt een bericht op het Driver Information Centre (DIC). U kunt de TC weer activeren door nogmaals op de toets b te drukken. De TC wordt ook opnieuw geactiveerd wanneer u de ontsteking de volgende keer weer inschakelt. Storing Bij een eventueel probleem met de TC verschijnt er een bericht op het DIC. Als dit bericht verschijnt en b oplicht, kunt u veilig rijden, maar werkt het systeem niet. Pas uw rijgedrag navenant aan. Terugzetten Als b oplicht en blijft branden, zet u het systeem als volgt terug: 1. Rem de auto af. 2. Schakel het contact uit en wacht 15 seconden. 3. Contact inschakelen. Raadpleeg een werkplaats als b nog steeds oplicht en blijft branden. Voorzichtig Niet herhaaldelijk stevig remmen of optrekken als de tractieregeling uit is. De aandrijflijn van de auto kan beschadigd raken. Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) De elektronische stabiliteitsregeling (ESC) verbetert indien nodig de rijstabiliteit ongeacht de staat van het wegdek of de grip van de banden. Het voorkomt ook dat de aangedreven wielen doorslaan. Zodra de auto dreigt uit te breken (onderstuur/overstuur) wordt het vermogen van de elektrische aandrijving verminderd en worden de wielen afzonderlijk afgeremd. Daardoor wordt de rijstabiliteit van de auto op een glad wegdek aanmerkelijk verbeterd. ESC is bedrijfsklaar zodra de controlelamp b dooft. Wanneer ESC actief ingrijpt, knippert b. 9 Waarschuwing Laat u door dit speciale veiligheidssysteem niet verleiden tot een roekeloze rijstijl. Snelheid aan de staat van het wegdek aanpassen. Controlelamp b Uitschakelen Voor rijden met optimaal vermogen kan ESC worden uitgeschakeld: Houd de toets b op de dakconsole

123 Rijden en bediening 121 ingedrukt totdat k en n oplichten en er een bericht op het Driver Information Center (DIC) verschijnt. U kunt de ESC weer activeren door nogmaals op de toets b te drukken. Bij het activeren van ESC bij cruise control wordt de cruise control automatisch uitgeschakeld. Druk op de toets cruise control om deze weer in te schakelen als het wegdek dat toelaat. Cruise control Driver Information Centre (DIC) Storing Bij een eventueel probleem met de ESC verschijnt er een bericht op het DIC. Als dit bericht verschijnt en b oplicht, kunt u veilig rijden, maar werkt het systeem niet. Pas uw rijgedrag navenant aan. Terugzetten Als b oplicht en blijft branden, zet u het systeem als volgt terug: 1. Rem de auto af. 2. Schakel het contact uit en wacht 15 seconden. 3. Contact inschakelen. Raadpleeg een werkplaats als b nog steeds oplicht en blijft branden. Bestuurdersondersteuningssystemen Cruise control Met de cruise control kan de auto een snelheid van ong. 30 km/u of meer aanhouden zonder dat u de voet op het gaspedaal hoeft te houden. Cruise control werkt niet bij snelheden van minder dan 30 km/u. De cruise control niet inschakelen wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is. Met het Traction Control-systeem of de elektronische stabiliteitsregeling kan het systeem tijdens het gebruik van cruise control het doorslaan van de wielen tegengaan. Als dit gebeurt, wordt de cruise control automatisch uitgeschakeld. Traction Control-systeem Elektronische stabiliteitsregeling

124 122 Rijden en bediening De cruise control-toetsen zitten op het stuurwiel. m : indrukken om het cruise controlsysteem in en uit te schakelen. Er gaat een lamp op de instrumentengroep aan of uit. y : indrukken om de cruise control uit te schakelen zonder de ingestelde snelheid uit het geheugen te wissen. RES/+: draai het kartelwiel omhoog om een eerder ingestelde snelheid te hervatten of om te accelereren. SET/-: draai het kartelwiel omlaag om een snelheid in te stellen en de cruise control te activeren of om de auto langzamer te laten rijden. Cruise control instellen Een snelheid instellen: 1. Druk op m cruise control in te schakelen. 2. Trek op tot de gewenste snelheid. 3. Draai het kartelwiel omlaag naar SET/ en laat het los. De gewenste ingestelde snelheid verschijnt op de instrumentengroep. 4. Haal de voet van het gaspedaal. Bij het intrappen van de rem deactiveert het systeem de cruise control. Een ingestelde snelheid hervatten Als de cruise control op een gewenste snelheid staat en het rempedaal wordt ingetrapt, wordt de cruise control uitgeschakeld zonder dat de ingestelde snelheid uit het geheugen wordt gewist. Draai het kartelwiel bij een snelheid van ong. 30 km/u of meer kort omhoog naar RES/+ en laat het weer los. De auto keert terug naar de eerder opgeslagen snelheid. Snelheid verhogen Als het cruise control-systeem al geactiveerd is: Draai het kartelwiel omhoog naar RES/+ en houd het vast totdat de auto naar de gewenste snelheid accelereert en laat het los. Draai het kartelwiel kort omhoog naar RES/+ en laat het weer los om de snelheid in kleine stappen te verhogen. Bij elke keer rijdt de auto ong. 1 km/u sneller.

125 Rijden en bediening 123 Snelheid verlagen Als het cruise control-systeem al geactiveerd is: Draai het kartelwiel naar SET/ en houd het vast totdat de gewenste lagere snelheid is bereikt en laat het los. Draai het kartelwiel kort naat SET/ om in kleine stapjes langzamer te rijden. Elke keer rijdt de auto hierbij ong. 1 km/u langzamer. Een ander voertuig inhalen Verhoog de snelheid door het gaspedaal in te trappen. Als u de voet van het gaspedaal neemt, gaat de auto weer terug naar de eerder ingestelde snelheid van de cruise control. Cruise control op heuvelachtig terrein gebruiken Hoe goed de cruise control op heuvelachtig terrein werkt, hangt af van de rijsnelheid, de belasting en de steilheid van de hellingen. Bij steile hellingen moet u wellicht gas bijgeven om de snelheid te kunnen aanhouden. Bij het afdalen moet u wellicht afremmen of L inschakelen om de snelheid te kunnen aanhouden. Bij het intrappen van het rempedaal wordt de cruise control uitgeschakeld. Cruise control deactiveren Druk op de knop y, controlelampje m op de instrumentengroep licht wit op. De cruise control is gedeactiveerd. De meest recent ingestelde snelheid wordt opgeslagen en kan later weer worden opgepakt. Automatisch uitschakelen: de rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u, als het rempedaal wordt bediend, keuzehendel in stand N, de Traction Control of elektronische stabiliteitsregeling (ESC) is actief. Ingestelde snelheid uit geheugen wissen Wis de ingestelde snelheid in de cruise control uit het gehuegen door op m te drukken of door het contact uit te schakelen. Frontaanrijdingswaarschuwing De frontaanrijdingswaarschuwing kan helpen schade bij frontale aanrijdingen te vermijden of te beperken. De frontaanrijdingswaarschuwing geeft een knipperende visuele waarschuwing en piept bij het te snel naderen van een voorligger. De frontaanrijdingswaarschuwing geeft ook een knipperende visuele waarschuwing bij bumperkleven bij een voorligger. Het frontaanrijdingswaarschuwingsymbool zit boven op het instrumentenbord, rechts van het stuurwiel.

126 124 Rijden en bediening De voorwaarts gerichte camerasensor bevindt zich voor de achteruitkijkspiegel op de voorruit. De frontaanrijdingswaarschuwing detecteert auto's binnen een afstand van ong. 60 m en werkt bij snelheden boven 40 km/u. 9 Waarschuwing De frontaanrijdingswaarschuwing is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het te snel naderen van een voorligger of bij bumperkleven, waarschuwt het wellicht niet tijdig genoeg om een botsing te helpen vermijden. De frontaanrijdingswaarschuwing waarschuwt niet voor voetgangers, dieren, borden, vangrails, bruggen, bouwvaten of andere objecten. Wees gereed om actie te ondernemen en te remmen. Detectie van een voorligger Het groene lampje voorligger A verschijnt wanneer het systeem een voorligger heeft gedetecteerd. Wanneer dit lampje niet verschijnt, geeft de frontaanrijdingswaarschuwing geen respons. Het lampje kan in bochten, hellingen van snelwegafritten of door slecht zicht doven. De frontaanrijdingswaarschuwing detecteert geen andere voorligger totdat deze midden op de rijstrook bevindt. 9 Waarschuwing De frontaanrijdingswaarschuwing geeft geen waarschuwing, tenzij deze een auto detecteert. De frontaanrijdingswaarschuwing detecteert wellicht geen voorligger als de sensor door vuil, sneeuw of ijs geblokkeerd is of als de voorruit beschadigd is. Ook detecteert deze wellicht geen voorligger op slingerende of heuvelachtige wegen, bij weinig zicht of als de koplampen of de voorruit niet schoon of niet in goede staat zijn. Houd de voorruit, koplampen en sensoren schoon en in goede staat. Aanrijdingswaarschuwing Als uw auto een voorligger te snel nadert, gaat het rode scherm van de frontaanrijdingswaarschuwing knipperen en klinkt er een aantal pieptonen. Wanneer dit gebeurt, houdt het remsysteem rekening met sneller remmen door de bestuurder. Blijf het rempedaal al naar gelang de rijsituatie dicteert ingetrapt houden. Bumperkleefwaarschuwing Het rode display van de frontaanrijdingswaarschuwing blijft ononderbroken branden als de voorligger veel te dichtbij blijft. De gevoeligheid van het systeem instellen De gevoeligheid van het systeem kan op kort, gemiddeld of ver worden ingesteld.

127 Rijden en bediening 125 Druk op COLLISION ALERT F om de huidige instelling op het Driver Information Center (DIC) te bekijken. Druk opnieuw in om de gevoeligheid van het systeem te wijzigen. De gekozen instelling blijft actief totdat deze wordt gewijzigd en werkt voor zowel de aanrijdingswaarschuwing als de bumperkleefwaarschuwing. De timing van beide waarschuwingen varieert met de rijsnelheid. Hoe sneller de auto rijdt, hoe verder de waarschuwing wordt gegeven. Houd bij het selecteren van de waarschuwingsgevoeligheid rekening met de verkeerssituatie en de weersomstandigheden. Het bereik voor de selecteerbare waarschuwingsgevoeligheid is wellicht niet geschikt voor alle bestuurders en omstandigheden. Onnodige waarschuwingen De frontaanrijdingswaarschuwing kan soms onnodige waarschuwingen voor afslaande voertuigen, voertuigen op andere rijstroken, objecten die geen voertuigen zijn of schaduwen afgeven. Deze waarschuwingen zijn normaal en de auto behoeft geen onderhoud. Andere berichten Eventueel kunnen er op het Driver Information Center (DIC) op de instrumentengroep berichten met informatie over de frontaanrijdingswaarschuwing verschijnen. Het systeem reinigen Als het frontaanrijdingswaarschuwingssysteem niet goed lijkt te werken, reinig dan de buitenkant van de voorruitzone vóór de camerasensor voordat u overweegt een werkplaats te raadplegen. Indicatie afstand tot voorligger De volgendde afstandsindicatie toont de afstand tot een voorligger wanneer er bij snelheden van meer dan 40 km/u een voorligger wordt gedetecteerd. Als er een voorligger wordt gedetecteerd, wordt de afstand in seconden weergegeven op een pagina in het Driver Information Center (DIC) De minimumafstand is 0,5 seconde verderop. Als er geen voorligger is of als de voorligger buiten bereik is, worden er streepjes getoond:

128 126 Rijden en bediening Ultrasoonparkeerhulp De ultrasoonparkeerhulp meet de afstand tussen uw auto en eventuele obstakels, wat het parkeren vergemakkelijkt, en geeft geluidssignalen. De bestuurder is en blijft echter verantwoordelijk bij het parkeren. De Ultrasoonparkeerhulp werkt bij snelheden van minder dan 8 km/u. De sensoren op de voor- en achterbumper detecteren objecten tot 1,2 m vóór de auto, 2,5 m achter de auto en ten minste 25 cm van de grond. Werking van het systeem Bij het inschakelen van R worden de sensors vóór en achter automatisch ingeschakeld. Na het uitschakelen van R worden de sensoren achter uitgeschakeld en blijven de sensoren voor werken totdat de auto sneller dan 8 km/u rijdt. Om de parkeerhulp voor weer te laten werken zonder R in te schakelen drukt u op de parkeerhulptoets in de dakconsole. Er klinken hoge pieptonen uit de luidsprekers voor wanneer er objecten bij de voorbumper worden gedetecteerd. Er klinken lage pieptonen uit de luidsprekers achter wanneer er objecten bij de achterbumper worden gedetecteerd. De pieptonen volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot het obstakel afneemt. Bij een afstand van minder dan 30 cm verandert het piepen gedurende 5 seconden in een ononderbroken toon. Objectdetectie voor en achter In het algemeen, als er bij het achteruitrijden tegelijkertijd objecten bij een voor- en achterbumper worden gedetecteerd, klinken de pieptonen alleen om aan te geven dat de objecten dichter bij de achterbumper zijn. Echter, als een object tijdens het achteruitrijden binnen 0,3 m van de voorbumper komt en er zich tegelijkertijd een ander object meer dan 0,3 m van

129 Rijden en bediening 127 de achterbumper bevindt, geven de pieptonen alleen aan dat de objecten dichter bij de voorbumper zijn. Activeren en deactiveren Druk op r op de dakconsole om het systeem te activeren. De LED licht op. Druk weer op r om het systeem te deactiveren. De LED dooft. Na het deactiveren van het systeem verschijnt er korte tijd een bericht op het Driver Information Center (DIC). Elke keer bij het starten van de auto wordt de ultrasoonparkeerhulp weer geactiveerd. Storing Als het systeem niet goed werkt, verschijnt er een foutmelding op het DIC. Door een van de onderstaande redenen werkt het systeem wellicht niet goed: De bestuurder heeft het systeem gedeactiveerd. De ultrasoonsensoren zijn niet schoon. Houd de autobumpers vrij van modder, vuil, sneeuw, ijs en slijk. De parkeersensoren zijn bedekt met rijp of ijs. Tijdens de laatste rijcyclus hing er een object uit de achterklep. Na het wegnemen van het object werkt de ultrasoonparkeerhulp weer normaal. Op de voorkant van de auto bevindt zich een object of een afdekking. De bumper is beschadigd. Laat het systeem in een werkplaats repareren. Andere factoren, zoals trillingen van een pneumatische boorhamer, doen het systeem minder goed werken. Raadpleeg een werkplaats als het systeem nog steeds niet goed werkt. Driver Information Centre (DIC) Belangrijke tips voor het gebruik van ultrasoonparkeerhulpsystemen 9 Waarschuwing Onder bepaalde omstandigheden kunnen reflecterende oppervlakken van uiteenlopende aard op voorwerpen of kleding evenals externe geluidsbronnen ertoe leiden dat het systeem obstakels niet waarneemt. In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen

130 128 Rijden en bediening beschadigen. Indien dergelijke obstakels de waarnemingszone van de sensoren verlaten wanneer het voertuig dichterbij komt, zal er een continu waarschuwingssignaal klinken. Voorzichtig De ultrasoonparkeerhulpsystemen werken bij een zware belading eventueel minder goed. Bij grotere voertuigen (bijv. offroad-voertuigen, minivans, bestelauto's) is er sprake van bijzondere omstandigheden. De objectherkenning in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet worden gegarandeerd. Objecten met een erg klein reflectievlak, zoals smalle voorwerpen of zachte materialen, herkent het systeem mogelijkerwijs niet. De ultrasoonparkeerhulp voorkomt geen botsingen met objecten buiten het detectiebereik van de sensoren. Achteruitkijkcamera 9 Waarschuwing De achteruitkijkcamera toont geen voetgangers, fietsers, dieren of andere objecten buiten het zicht van de camera, onder de bumper of onder de auto. Rijd niet achteruit op alleen het scherm van de achteruitkijkcamera, met name niet bij langer en sneller achteruitrijden of bij mogelijk kruisend verkeer. De schijnbare afstanden kunnen afwijken van de werkelijke afstanden. Bij onvoorzichtig achteruit rijden kunt u letsel, dodelijke ongevallen of schade aan de auto veroorzaken. Controleer vóór het achteruitrijden altijd fysiek aan de voor- en achterkant van de auto. Het achteruitkijkcamerasysteem kan de bestuurder bij het achteruitrijden helpen door een beeld van de zone achter de auto te tonen. Werking van het systeem Bij het inschakelen van R verschijnt de zone achter de auto op het Colour- Info-Display met het bericht Omgeving op veiligheid controleren. Het vorige scherm verschijnt gedurende ong. 10 seconden na het uitschakelen van R. Ga als volgt te werk om deze vertraging buiten werking te stellen: Druk op een toets op het Infotainmentsysteem. Schakel P in. Ga naar een snelheid van 8 km/u. Activeren en deactiveren Achteruitkijkcamerasysteem in- of uitschakelen: 1. Schakel P in. 2. Druk op de toets CONFIG op het instrumentenpaneel. 3. Weergeven selecteren. 4. Camera selecteren. Als er naast de camera een vinkje verschijnt, is het achteruitkijkcamerasysteem aan.

131 Rijden en bediening 129 Symbolen Het navigatiesysteem kan bij gebruik van de achteruitkijkcamera een functie hebben met symbolen voor de bestuurder op het navigatiescherm. Deactiveer de ultrasoonparkeerhulp niet om de waarschuwingssymbolen te gebruiken. Er kan een foutmelding verschijnen als de ultrasoonparkeerhulp gedeactiveerd is en de symbolen ingeschakeld zijn. Bij het detecteren van een object door de ultrasoonparkeerhulp verschijnen de symbolen en kunnen deze uiteindelijk een door het navigatiescherm getoond object bedekken. Schakel de symbolen als volgt in of uit: 1. Schakel P in. 2. Druk op de toets CONFIG op het instrumentenpaneel. 3. Selecteer Scherm. 4. Selecteer Symbolen. Als er naast Symbolen een vinkje staat, verschijnen er symbolen. Richtlijnen Het achteruitkijkcamerasysteem is wellicht uitgevoerd met een deklaag met richtlijnen waarmee de bestuurder de auto bij het achteruit inparkeren beter kan richten. Schakel de richtlijnen als volgt in of uit: 1. Schakel P in. 2. Druk op de toets CONFIG op het instrumentenpaneel. 3. Selecteer Scherm. 4. Selecteer Richtlijnen. Als er naast Richtlijnen een vinkje staat, verschijnen er richtlijnen. Plaats van de achteruitkijkcamera De achteruitkijkcamera bevindt zich boven de kentekenplaat. De door de camera weergegeven zone is beperkt. De camera toont geen objecten die zich dichtbij een van de hoeken of onder de bumper bevinden en het beeld kan afhankelijk van de richting van de auto of de staat van het wegdek variëren. De afstand van het beeld op het scherm geeft niet de werkelijke afstand weer.

132 130 Rijden en bediening Minder goed werken Het achteruitkijkcamerasysteem kan minder goed werken of wellicht een minder goed beeld geven als: Het donker is. De zon of de straal van koplampen rechtstreeks op de lens van de camera valt. Er is ijs, sneeuw, modder of iets anders aangekoekt op de lens van de camera. Reinig de lens, spoel deze met water en veeg deze met een zachte doek af. Raadpleeg een werkplaats als er een ander probleem is of als het probleem aanhoudt. Verkeersbordherkenning Werking Het verkeersbordherkenningssysteem herkent bepaalde borden met de frontcamera en toont deze op het Driver Information Center (DIC) Maximumsnelheidsborden verschijnen op het DIC totdat het volgende maximumsnelheidsbord wordt gedetecteerd of totdat de systeemtijd hiervoor verstreken is. Er verschijnt een uitroepteken als het systeem een bord detecteert dat het niet herkent. Het systeem is actief tot een snelheid van 200 km/u afhankelijk van de verlichtingsomstandigheden. s Nachts is het systeem actief tot een snelheid van 160 km/u. Lane Departure Warning 9 Waarschuwing Het Lane Departure Warning-systeem helpt de auto bij het op de rijstrook blijven. Het stuurt de auto niet. Het Lane Departure Warning-systeem laat wellicht niet voldoende tijd voor het vermijden van een botsing, detecteert wellicht geen rijstroomarkeringen en waarschuwt daarom wellicht niet bij het overschrijden ervan. Als het Lane Departure Warning-systeem slechts rijstrookmarkeringen aan één kant van de weg detecteert, waarschuwt het alleen bij het overschrijden ervan aan de betreffende kant. Houd uw aandacht altijd op de weg en blijf goed op uw rijstrook. Houd de voorruit altijd schoon en gebruik het Lane Departure Warning-systeem niet in slecht weer. Wanneer de auto een gedetecteerde rijstrookmarkering overschrijdt, knippert het waarschuwingslampje van de Lane Departure Warning en hoort u drie pieptonen. De Lane Departure Warning waarschuwt niet als de richtingaanwijzer werkt of bij het maken van een bruuske manoeuvre. De camerasensor bevindt zich voor de achteruitkijkspiegel op de voorruit.

133 Rijden en bediening 131 Schakel het Lane Departure Warning in en uit met de knop LANE DEPART ). Als het Lane Departure Warning-systeem aan is, licht ) op. ) verschijnt groen als het systeem links of rechts een rijstrookmarkering detecteert. Wanneer het systeem een onbedoelde verandering van rijstrook herkent, dan wordt de controlelamp ) geel en knippert deze. Tegelijkertijd hoort u een geluidssignaal. Zie Volume geluidssignaal voor het aanpassen van het volume van het geluidssignaal Bij het starten van de auto licht ) kort op. Het systeem werkt alleen bij snelheden hoger dan 56 km/u en wanneer wegbelijning aanwezig is. Storing Het Lane Departure Warning werkt wellicht niet goed en ) verschijnt wellicht niet als: De rijstroomarkeringen op de weg niet worden gedetecteerd. De camerasensor door vuil, sneeuw of ijs geblokkeerd is. De voorruit beschadigd is. Het zicht door het weer slecht is. Dit behoort bij de normale werking van het systeem; de auto behoeft geen onderhoud. Reinig de voorruit. Raadpleeg een werkplaats als er een ander probleem is of als het probleem aanhoudt. 9 Waarschuwing Als de camerasensor door vuil, sneeuw of ijs geblokkeerd is, of als de koplampen niet schoon of goed gericht zijn, of als de voorruit vuil of beschadigd is, detecteert het systeem wellicht de rijstroken niet. In deze situaties voorkomt het Lane Departure Warning-systeem wellicht geen botsing. Houd de koplampen schoon en goed gericht en de voorruit schoon. De waarschuwingen kunnen soms ontstaan door plekken in het asfalt, schaduwen, scheuren of andere onvolkomenheden in het wegdek. Dit behoort bij de normale werking van het systeem; de auto behoeft geen onderhoud. Berichten Lane Departure Warning-systeem Eventueel kunnen er op het Driver Information Center (DIC) op de instrumentengroep berichten met informatie over het Lane Departure Warningsysteem verschijnen.

134 132 Rijden en bediening Opladen Deze paragraaf licht het opladen van de hoogspanningsaccu van de auto toe. Laat de auto niet langdurig op plekken met externe temperaturen staan zonder te rijden of zonder deze op het stopcontact aan te sluiten. Bij temperaturen van minder dan -25 C moet de auto op het stopcontact aangesloten blijven om goed te kunnen werken en opdat de hoogspanningsaccu zo lang mogelijk meegaat. Bij temperaturen van minder dan 0 C of meer dan 32 C raden wij echter aan de auto op het stopcontact aan te sluiten. Door het oplaadsysteem kunnen er ventilatoren en pompen gaan werken waardoor er bij het uitschakelen geluiden uit de auto klinken. Ook kan de bij het opladen gebruikte elektrische apparatuur klikkende geluiden maken. Als de oplaadkabel in de auto steekt, kunt u niet rijden. Oplaadniveau selecteren Het oplaadniveau kan op het Colour- Info-Display worden geselecteerd. Druk op 8 totdat Laden... verschijnt. Met de instelling Selecteer voorkeur voor laadniveau kan de klant het oplaadniveau van de auto zodanig selecteren dat het overeenkomt met de capaciteit van het oplaadpunt. Bij het gebruik van een draagbare oplaadkabel begrenst de instelling Selecteer voorkeur voor laadniveau de elektrische stroom. Bij het gebruik van een oplaadstation heeft deze functie geen gevolgen voor het opladen. Als de auto na het aansluiten van de stekker tekens stopt met opladen of als een circuitonderbreker steeds blijft springen, kan het selecteren van een lager voorkeursoplaadniveau het probleem verhelpen. Het voorkeursoplaadniveau moet zodanig worden geconfigureerd dat het overeenkomt met de nominale stroomsterkte van het wisselstroomstopcontact waarop de oplaadkabel aangesloten is. De instellingen voor het voorkeursoplaadniveau zijn: Maximaal - 10 A: Beperkt de wisselstroomsterkte tot 10 A Verminderd - 6 A: Beperkt de wisselstroomsterkte tot 6 A 9 Waarschuwing Als de capaciteit van het elektrische circuit of het stopcontact onbekend is, gebruik dan alleen het laagste oplaadniveau totdat de capaciteit van het circuit door een

135 Rijden en bediening 133 deskundige monteur is vastgesteld. Bij een oplaadniveau dat de capaciteit van het elektrische circuit of het stopcontact te boven gaat, is er kans op brand of schade aan het elektrische circuit. Bij gebruik van een 230 V wisselstroomstopcontact duurt het ongeveer 6 uur om de auto met de wisselstroominstelling van 10 A op te laden of 11 uur met de standaard wisselstroominstelling van 6 A. Bij gebruik van een 230 V oplaadstation met een stroomsterkte van 16 A wisselstroom duurt het opladen van de auto ongeveer 4 uur. De oplaadtijden variëren met de buitentemperatuur. De precieze stroomsterkteniveaus voor een bepaalde regio kunnen afwijken van de in deze handleiding vermelde waarden. Controleer de auto op beschikbare niveaus. De auto hanteert de instellingen waarbij de wisselstroomsterkte voor het opladen van de auto zo laag mogelijk is. Bij sommige auto's moet de instelling Selecteer voorkeur voor laadniveau vóór het opladen van de auto worden bijgewerkt en wordt de geselecteerde voorkeur voor het oplaadniveau bij het schakelen vanuit de (P) Parkstand teruggezet. De instelling voor Voorkeursoplaadniveau kan te allen tijde worden gebruikt zo lang als het Colour-Info-Display werkt. Opladen starten 1. Zet de auto op P, druk gedurende één seconde op b om de klep van de oplaadaansluiting te openen. De klep van de oplaadaansluiting kan ook met de handzender worden geopend. Handzender 3 20.

136 134 Rijden en bediening 2. Open de achterklep, til de vloerbedekking op en haak deze met de lus aan het zijpaneel vast. Haal de oplaadkabel eruit. Trek aan de hendel van de oplaadkabel om deze uit de clip van de hendel te halen. Til de oplaadkabel omhoog en trek deze achterwaarts uit de auto. De autostekker is opgeborgen zoals getoond. 3. Sluit de oplaadkabel aan op het stopcontact. Selecteer zoals bovenstaand beschreven het juiste oplaadniveau met het scherm Selecteer voorkeur voor laadniveau op het Colour-Info- Display. 9 Waarschuwing Als de capaciteit van het elektrische circuit of het stopcontact onbekend is, gebruik dan alleen het laagste oplaadniveau totdat de capaciteit van het circuit door een deskundige monteur is vastgesteld. Bij een oplaadniveau dat de capaciteit van het elektrische circuit of het stopcontact te boven gaat, is er kans op brand of schade aan het elektrische circuit. Elektrische vereisten Colour-Info-Display Oplaadkabel Sluit de autostekker van de oplaadkabel aan op de oplaadaansluiting op de auto. Controleer op de lamp oplaadstatus bovenop het instrumentenpaneel brandt en of de claxon piept. Oplaadstatus Druk op e op de handzender om het diefstalalarm voor de oplaadkabel op scherp te zetten. Handzender 3 20.

137 Rijden en bediening 135 Persoonlijke instellingen Opladen beëindigen 1. Druk op c op de handzender om het diefstalalarm voor de oplaadkabel op onscherp te zetten. Handzender Geprogrammeerde onderdrukking opladen Negeer tijdelijk vertraagd opladen door de oplaadkabel van de oplaadaansluiting los te koppelen en weer binnen vijf seconden aan te sluiten. De claxon piept één keer en het opladen begint onmiddellijk. Annuleer het tijdelijk negeren door de oplaadkabel los te koppelen, 10 seconden te wachten en de oplaadkabel weer aan te sluiten. De claxon piept twee keer en het opladen wordt uitgesteld. Opladen programmeren op het Colour-Info-Display Ontkoppel de autostekker van de oplaadkabel van de auto. 3. Sluit de oplaadaansluiting. 4. Trek de oplaadkabel uit het stopcontact. 5. Leg de kabel in de opbergruimte.

138 136 Rijden en bediening Oplaadstatus De auto heeft een lamp voor de oplaadstatus bij het midden van het instrumentenpaneel bij de voorruit. Als de auto op het stopcontact aangesloten is en de auto uit staat, geeft de lamp oplaadstatus het volgende aan: Ononderbroken groen, één claxonpiepje: Stekker van de auto zit in stopcontact. Accu is niet geheel opgeladen. Accu wordt opgeladen. Ononderbroken groen of langzaam knipperend groen, vier claxonpiepjes: Onvoldoende tijd voor geheel opladen tot vertrektijd. Langzaam knipperend groen, twee claxonpiepjes: Stekker van de auto zit in stopcontact. Accu is niet geheel opgeladen. Opladen van accu wordt uitgesteld. Snel knipperend groen, geen claxonpiepje: Stekker van de auto zit in stopcontact. Accu is geheel opgeladen. Ononderbroken geel, geen claxonpiepje: Stekker van de auto zit in stopcontact. Na het aansluiten van een geschikte oplaadkabel op het stopcontact is het normaal dat de lamp oplaadstatus gedurende enkele seconden geel wordt. Anders heeft het oplaadsysteem een storing gedetecteerd en laadt het de accu niet op. Geen lichtsignaal (bij het aansluiten) - Geen claxonpiepen - Aansluiting van oplaadkabel inspecteren. Geen lichtsignaal (nadat lamp oplaadstatus zichtbaar groen of geel was) - Geen claxonpiepjes - Aansluiting van oplaadkabel inspecteren. Storingsindicatielamp Als er geen lichtsignaal is maar de claxon herhaaldelijk piept, is de voeding onderbroken voordat het opladen kon worden voltooid. Ga als volgt te werk om dit alarmsignaal te beëindigen: Ontkoppel de oplaadkabel. Druk op ( op de handzender. Houd! op de handzender ingedrukt en druk opnieuw in om het paniekalarm te stoppen. Druk op de claxon. Persoonlijke instellingen Gedurende een van de bovenstaande situaties kan het systeem de accu thermisch conditioneren. Dan moet er elektrische energie naar de auto worden overgebracht. Als de auto op het stopcontact aangesloten is en de auto aan staat, brandt de lamp oplaadstatus ononderbroken groen. Dit geldt ook voor Verwarming met behulp van motor als de stekker van de auto in het stopcontact zit.

139 Rijden en bediening 137 Als de auto op het stopcontact aangesloten is en de lamp oplaadstatus uit staat, is er een oplaadstoring gedetecteerd. Oplaadkabel 9 Gevaar Er is een kans op elektrische schokken met mogelijk letsel of de dood als gevolg. Gebruik de oplaadkabel niet als deze ook maar enigszins beschadigd is. De klep van de oplaadkabel niet openen of verwijderen. Onderhoud alleen door geschoold personeel. Sluit de oplaadkabel met onbeschadigde kabels op een goed geaard stopcontact aan. 9 Waarschuwing Gebruik van de verlengkabel met een oud of beschadigd wisselstroomstopcontact kan brandwonden of brand veroorzaken. Controleer tijdens het opladen van de auto af en toe het wisselstroomstopcontact en de oplaadkabel. Trek de oplaadkabel uit het stopcontact en laat het wisselstroomstopcontact door een geschoolde monteur vervangen als het wisselstroomstopcontact heet aanvoelt. Vervang de oplaadkabel als de wisselstroomstekker of de kabel beschadigd zijn. Gebruik geen oud of beschadigd wisselstroomstopcontact. 9 Waarschuwing Bij verlengkabels, meervoudige stekkerdozen, piekbeveiligingen of andere apparaten neemt de kans op elektrische schokken of andere gevaarlijke situaties toe. Gebruik dit type apparaat niet samen met de oplaadkabel. Onder de bagageruimte ligt een draagbare oplaadkabel voor het opladen van de hoogspanningsaccu van de auto De oplaadkabel voor het opladen van de auto is een hoogspanningsapparaat. Tijdens regulier bedrijf kan de stekker voor het stopcontact van de oplaadkabel warm aanvoelen. De stekker moet stevig passen in een stopcontact dat in goede staat moet zijn. Oplaadniveau selecteren 9 Waarschuwing Als de capaciteit van het elektrische circuit of het stopcontact onbekend is, gebruik dan alleen het laagste oplaadniveau totdat de capaciteit van het circuit door een deskundige monteur is vastgesteld. Bij een oplaadniveau dat de

140 138 Rijden en bediening capaciteit van het elektrische circuit of het stopcontact te boven gaat, is er kans op brand of schade aan het elektrische circuit. Let op Bij een lager oplaadniveau neemt de oplaadtijd toe. Selecteer het oplaadniveau met het scherm Voorkeursoplaadniveau selecteren op het Colour-Info-Display Adapters 9 Waarschuwing Bij het gebruik van beschadigde adapters of adapters die niet geschikt zijn voor de oplaadkabel is er een kans op elektrische schokken of brandgevaar. Gebruik uitsluitend adapters die geschikt zijn voor de oplaadkabel. Gebruik geen beschadigde adapter. Eventueel is er een adapterset meegeleverd, opdat u uw oplaadkabel in verschillende landen in Midden-Europa kunt gebruiken. Controleer bij het gebruik van een adapter of het geselecteerde oplaadniveau geschikt is voor uw voedingscircuit. Zie de naslagkaart in de adapterset. Elektrische vereisten Let op Laad de auto niet met draagbare of vaste generatoren op. Hierdoor kan het oplaadsysteem van de auto beschadigd raken. Laad de auto uitsluitend via het openbare stroomnet op. De wisselstroomaansluiting moet een geaard, apart stopcontact hebben. Sluit geen andere grote apparaten op hetzelfde circuit aan. Als het geen apart circuit is, kan de stroomsterkte van de stopcontactafsluiter worden overschreden en kan deze uitschakelen of onderbreken. Oplaadniveau selecteren In de modus beperkt niveau hoeft u geen apart circuit te gebruiken, maar is de oplaadtijd langer. Deze auto kan worden opgeladen met standaard oplaadapparaten voor auto's die voldoen aan: SAE J1772 IEC IEC IEC IEC Onderstaand staan de minimale vereisten voor het toelaatbare mechanische vermogen voor circuits voor het opladen van deze auto: 230V/10 A 9 Waarschuwing Als de capaciteit van het elektrische circuit of het stopcontact onbekend is, gebruik dan alleen het laagste oplaadniveau totdat de capaciteit van het circuit door een deskundige monteur is vastgesteld. Bij een oplaadniveau dat de

141 Rijden en bediening 139 capaciteit van het elektrische circuit of het stopcontact te boven gaat, is er kans op brand of schade aan het elektrische circuit. Wij raden voor ongeacht welke oplaadapparatuur bij een huishoudstopcontact aan om niet meer dan 10 A te verbruiken. Alle oplaadapparatuur voor elektrische auto's vermeldt de maximale elektrische capaciteit aan de auto en de auto beperkt het opladen tot deze waarde. Volg de instructies over het selecteren van de oplaadcapaciteit van de fabrikant van de apparatuur De auto kan met speciale apparatuur (bijv. GM Wallbox) op 16 A worden opgeladen. Deze apparatuur moet door een deskundige monteur direct op het stroomnet worden aangesloten. Hierdoor wordt de oplaadtijd minimaal. Circuit met 230 V/ 32 A zijn al geschikt voor toekomstige auto-oplaadtoepassingen. Neem contact op met uw dealer voor meer informatie. Brandstof Brandstof voor benzinemotoren Gebruik uitsluitend ongelode brandstof die voldoet aan de Europese norm EN 228 of E DIN of gelijkwaardig. Uw motor is geschikt voor E10 brandstof die aan deze normen voldoet. E10 brandstof bevat maximaal 10 % bioethanol. Brandstof met het aanbevolen octaangetal gebruiken Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal resulteert mogelijk in een lager motorvermogen en motorkoppel en kan een lichte stijging van het brandstofverbruik tot gevolg hebben. Voorzichtig Gebruik geen brandstof of brandstofadditieven die metalen bestanddelen bevatten, zoals additieven op mangaanbasis. Dat kan motorschade veroorzaken. Voorzichtig Gebruik van brandstof die niet voldoet aan EN 228 of E DIN of soortgelijk, kan leiden tot neerslag of motorschade en kan van invloed zijn op de garantie. Voorzichtig Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecontroleerde verbranding en daarmee motorschade tot gevolg hebben.

142 140 Rijden en bediening Tanken 9 Gevaar Brandstof is brandbaar en explosief. Niet roken. Geen open vuur of vonken. Wanneer u brandstof in de auto kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een werkplaats te laten verhelpen. Ter beheersing van de benzinedampen moet het brandstofsysteem van deze auto worden bijgetankt. Tank als volgt bij: 9 Gevaar Schakel het contact en externe verwarmingen met verbrandingskamers uit alvorens te beginnen met tanken. Schakel mobiele telefoons uit. Volg de bedienings- en veiligheidsinstructies van het tankstation tijdens het tanken. Voorzichtig Wanneer u foute brandstof hebt getankt, mag u het contact niet aanzetten. Let op Wellicht moet u soms bij lage temperaturen een hulpverwarming voor de auto gebruiken. Hierdoor kunt u de auto beter verwarmen en de ruiten beter ontdooien door de motor te laten draaien, zelfs als de hoogspanningaccu goed opgeladen is. In deze situaties start de motor en gebruikt deze brandstof. Controleer of de tank brandstof bevat. 1. Druk gedurende één seconde op de tankklepknop op het bestuurdersportier. Er verschijnt een bericht op het Driver Information Centre (DIC) dat u moet wachten.

143 Rijden en bediening Als een bericht op het DIC meldt dat het systeem kan worden bijgetankt, wordt de tankklep rechtsachter ontgrendeld. Open de tankklep door op de achterste rand te drukken en deze los te laten. 3. Draai de tankdop linksom los. Hang bij het bijtanken het kettinkje van de tankdop aan het haakje aan de binnenkant van de tankklep. Tank binnen 30 minuten na het drukken op de tankklepknop op het bestuurdersportier bij. Druk bij meer dan 30 minuten bijtanken opnieuw op de tankklepknop. 4. Draai de tankdop na het bijtanken weer rechtsom erop totdat deze vastklikt. Sluit de tankklep. Vul de tank niet geheel of overmatig en wacht enkele seconden voordat u het vulpistool wegneemt. Veeg brandstof zo spoedig mogelijk van lakwerk af. Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdoppen. Brandstofverbruik - CO 2 -uitstoot Brandstof Het gewogen en gecombineerde brandstofverbruik is 1,2l/100 km. De gewogen en gecombineerde CO 2 -uitstoot is 27 g/km. Algemene informatie Voor de waarden specifiek voor uw auto kunt u de EEG-conformiteitsverklaring die bij uw auto is geleverd, of andere landelijke registratiedocumenten raadplegen. Het bepalen van brandstofverbruik wordt geregeld door richtlijn R (EG) nr. 715/2007 (respectievelijk in de nieuwste versie). Een onderdeel van de richtlijn is bovendien de vermelding van de CO 2 -emissie. De gespecificeerde waarden kunnen afwijken van het werkelijke brandstofverbruik van een bepaalde auto. Het brandstofverbruik hangt bovendien af van de persoonlijke rijstijl, de staat van het wegdek en de verkeersomstandigheden. Alle waarden hebben betrekking op het Europese basismodel met standaarduitrusting. De brandstofverbruiksmeting houdt rekening met het leeggewicht van de auto zoals vastgesteld volgens de

144 142 Rijden en bediening richtlijnen. Accessoires houden mogelijk een geringe verhoging van het brandstofverbruik en de CO 2 -emissie in en kunnen een lagere topsnelheid tot gevolg hebben. Trekken Algemene informatie De auto is niet ontworpen of geschikt voor het trekken van een aanhangwagen of een andere auto.

145 Verzorging van de auto 143 Verzorging van de auto Algemene informatie Controle van de auto Gloeilamp vervangen Elektrisch systeem Boordgereedschap Velgen en banden Starthulp gebruiken Trekken Verzorging van uiterlijk Algemene informatie Accessoires en modificaties van auto Wij raden u aan alleen gebruik te maken van originele onderdelen, accessoires en andere uitdrukkelijk door de fabriek voor uw autotype goedgekeurde onderdelen. Voor andere onderdelen kunnen wij ook als deze door autoriteiten of anderszins zijn goedgekeurd niet beoordelen of deze betrouwbaar zijn en er evenmin garant voor staan. Geen aanpassingen in het elektrische systeem aanbrengen, zoals wijzigingen in de elektronische stuurapparaten (chip-tuning). Voorzichtig Wanneer het voertuig getransporteerd wordt op een trein of een takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden. Auto optakelen 9 Waarschuwing Bij het onjuist opheffen van de auto kan er ernstig letsel en schade aan de auto ontstaan. Laat de auto alleen door goed opgeleid personeel in een erkende werkplaats heffen. Krikpositie voor liftplatform Achterarmpositie van het liftplatorm op de carrosserie onderaan.

146 144 Verzorging van de auto De positie van de voorste arm van het hefplatform aan de onderzijde van de auto. Wellicht zijn er onder de voorbanden oprijhellingen nodig voor de benodigde speling voor bepaalde hefbruggen op deze locatie. Auto stallen Maximaal vier weken stallen Sluit bij temperaturen van meer dan 35 C de oplaadkabel van de hoogspanningsaccu op een stopcontact aan en laat de kabels van de 12 V- accu aangesloten. Vier weken tot 12 maanden stallen Ontlaad de hoogspanningsaccu totdat er twee of drie balken op de actieradiusindicator van de accu (accusymbool) op de instrumentengroep resteren. Sluit de oplaadkabel van de hoogspanningsaccu niet op een stopcontact aan. Ontkoppel de zwarte minuskabel ( ) van de 12 V-accu en sluit een druppellader op de accupolen aan of laat de kabels van de 12 V-accu aangesloten en sluit de druppellader op de extra plus- (+) en minuspool ( ) in de motorruimte aan Let op De auto is uitgevoerd met een AGM/ VRLA 12 V-accu, die bij het gebruik van een onjuiste druppellader beschadigd kan raken. Gebruik een met AGM/VRLA compatibel oplaadapparaat en stel dit goed in. Neem de instructies van de fabrikant van de druppellader ter harte. Zwarte 12 V-minuskabel weer aansluiten Na het ontkoppelen van de zwarte 12 V-minuskabel ( ) kan de achterklep niet met de achterklepontgrendelknop worden geopend. Als de achterklep gesloten en vergrendeld is: 1. Open het bestuurdersportier met de portiersleutel 2. Ontgrendel een van de achterportieren handmatig en open het. 3. Laat een van de achterbankrugleuningen neer. 4. Trek de afdekking laadvloer naar voren voor toegang tot en aansluiten van de zwarte 12 V-minuskabel ( ) van de accu. 5. Open na het aansluiten van de kabel het luik en draai de kabel vast. Na het weer aansluiten van de accukabel werkt de auto wellicht niet in de elektrische modus. Als dat het geval is, moet de hoogspanningsaccu wellicht worden opgeladen.

147 Verzorging van de auto 145 Controle van de auto Werkzaamheden uitvoeren 9 Gevaar Probeer niet zelf onderhoudswerkzaamheden aan hoogspanningscomponenten te verrichten. U kunt letsel oplopen en de auto kan beschadigd raken. Laat deze hoogspanningscomponenten uitsluitend door geschoolde onderhoudsmonteurs met de juiste kennis en gereedschappen onderhouden en repareren. Blootstelling aan hoogspanning kan elektrische schokken, brandwonden en zelfs de dood tot gevolg hebben. Laat de hoogspanningscomponenten in de auto uitsluitend door specifiek opgeleide monteurs onderhouden. Hoogspanningscomponenten zijn voorzien van labels. U mag deze componenten niet uitbouwen, openen, uiteen nemen of modificeren. Hoogspanningskabels of - bedrading heeft een oranje mantel. U mag hoogspanningskabels of -bedrading niet doormeten, manipuleren, doorknippen of modificeren. 9 Waarschuwing Controles in de motorruimte alleen met uitgeschakelde ontsteking uitvoeren. De koelventilator kan ook bij uitgeschakelde ontsteking gaan draaien. Let op Zelfs geringe hoeveelheden vuil kunnen schade aan boordsystemen veroorzaken. Voorkom vervuiling van vloeistoffen, reservoirdoppen of peilstaven. Motorkap Openen 1. Schakel het contact vóór het openen van de motorkap uit. Als het contact ingeschakeld is, start de motor bij het openen van de motorkap. Bedrijfsmodi elektrisch voertuig

148 146 Verzorging van de auto 2. Aan de ontgrendelingshendel trekken en in de uitgangspositie terugduwen. 3. Druk de windhaak in de motorruimte naar rechts en open de motorkap. 4. Haal de steunstang van de motorkap uit de houder boven de radiateursteun en zet deze stevig in de sleufvormige houder in de motorkap. Sluiten Druk de steunstang van de motorkap in de houder voordat u de motorkap sluit. Motorkap laten zakken en in het slot laten vallen. Controleer of de motorkap vergrendeld is. Motorolie Controleer het oliepeil ook regelmatig met de hand om schade aan de motor te voorkomen. Vergewis u ervan dat de gebruikte olie de juiste specificatie heeft. Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen Alleen op een vlakke ondergrond controleren. De motor moet op bedrijfstemperatuur zijn en minstens 5 minuten uitgeschakeld zijn geweest. Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot aan de aanslag van de handgreep weer insteken, opnieuw uittrekken en het motoroliepeil aflezen. 9 Waarschuwing De greep van de motoroliepeilstaaf kan heet zijn. Peilstok tot aan de aanslag van de handgreep insteken en een halve slag draaien.

149 Verzorging van de auto 147 Wanneer het motoroliepeil tot het merkteken MIN is gedaald, dan motorolie bijvullen. Controleer het peil opnieuw. U wordt geadviseerd motorolie te gebruiken van dezelfde kwaliteit als bij de laatste verversingsbeurt. Het motoroliepeil mag niet hoger staan dan het bovenste merkteken MAX op de peilstok. Voorzichtig Een teveel aan motorolie moet worden afgetapt of afgezogen. Vulhoeveelheden 3 191, kwaliteit/ viscositeit van motorolie Dop recht terugplaatsen en vastdraaien. Koelsysteem De auto heeft drie verschillende koelsystemen. Controleer het koelvloeistofpeil van de betreffende koelsystemen regelamtig en laat de oorzaak van mogelijk lekkende koelvloeistof door een werkplaats verhelpen. Voorzichtig Laat de auto nooit met te weinig koelvloeistof werken. Bij een te laag koelvloeistofpeil kan de auto beschadigd raken. Motorkoelsysteem Het koelvloeistofreservoir zit aan de rechterkant van de motorruimte.

150 148 Verzorging van de auto 9 Waarschuwing De elektrische ventilatoren in de motorruimte kunnen gaan werken, zelfs wanneer de motor niet draait. Houd handen, kleding en gereedschap uit de buurt van elektrische ventilator onder de motorkap. De koelvloeistof biedt vorstbescherming tot ca. -28 C. Voorzichtig Alleen goedgekeurde antivries gebruiken. Bij een koud motorkoelsysteem moet de koelvloeistof boven de vulstreep staan. Bijvullen als het peil te laag is. 9 Waarschuwing Vóór het openen van de dop de motor laten afkoelen. Dop voorzichtig openen zodat de druk langzaam kan ontsnappen. Gebruik voor bijvullen een mengsel van een goedgekeurde geconcentreerde koelvloeistof met kraanwater; verhouding 1:1. Dop goed vastdraaien. Koelsysteem hoogspanningsaccu 9 Gevaar Laat de koelvloeistof van de hoogspanningsaccu uitsluitend door een erkende monteur controleren. Ondeskundig werken kan ernstig letsel of de dood tot gevolg hebben. Het koelvloeistofreservoir van de hoogspanningaccu zit aan de voorkant van de motorruimte. Ga na of u koelvloeistof in het koelvloeistofreservoir van de hoogspanningsaccu ziet. Als er koelvloeistof zichtbaar is maar het koelvloeistof onder het vulmerkje voor koud blijft, lekt het koelsysteem wellicht. Raadpleeg een werkplaats als het koelvloeistofpeil te laag is.

151 Verzorging van de auto 149 Koelsysteem vermogenselektronica en opladermodules 9 Gevaar Laat de elektronica van het oplaadsysteem en de oplaadmodules uitsluitend door een erkende monteur onderhouden. Ondeskundig werken kan ernstig letsel of de dood tot gevolg hebben. De vermogenselektronica en de opladermodules worden gekoeld met hetzelfde koelvloeistofcircuit. Het koelvloeistofreservoir van de vermogenselektronica en de opladermodules bevindt zich aan de voorkant van de motorruimte. Ga na of er koelvloeistof zichtbaar is in het koelvloeistofreservoir van de vermogenselektronica en de opladermodules. Als er koelvloeistof zichtbaar is maar het koelvloeistof onder het vulmerkje voor koud blijft, lekt het koelsysteem wellicht. Raadpleeg een werkplaats als het koelvloeistofpeil te laag is. Oververhitting motor De auto heeft een waarschuwingslamp voor oververhitting van de motor. Raadpleeg bij het besluit om de motorkap na het verschijnen van deze waarschuwing niet te openen onmiddellijk een werkplaats. Als u de motorkap na deze waarschuwing zelf opent, moet u de auto op een effen ondergrond parkeren. Controleer daarna of de motorkoelventilatoren draaien. Bij een oververhitte motor moeten de ventilatoren draaien. Stop de auto als dat niet het geval is en laat deze door een werkplaats onderhouden. Sproeiervloeistof Bij een te laag vloeistofpeil verschijnt er een foutmelding op het Driver Information Centre (DIC).

152 150 Verzorging van de auto Lees bij het bijvullen van ruitensproeiervloeistof vóór gebruik altijd eerst de instructies van de fabrikant. Gebruik bij omstandigheden waarbij de temperatuur tot onder het vriespunt kan dalen een vloeistof met voldoende antivries. Voorzichtig Alleen sproeiervloeistof met voldoende antivries biedt voldoende bescherming bij lage temperaturen of een plotselinge daling van de temperatuur. Vermeng geconcentreerde sproeiervloeistof volgens de instructies van de fabrikant met water. Meng geen water met sproeiervloeistof die klaar voor gebruik is. Door dit water kan de oplossing bevriezen en het sproeiervloeistofreservoir en andere delen van het sproeiersysteem beschadigen. Vul het sproeiervloeistofreservoir bij zeer lage temperaturen voor slechts driekwart. Zo kan de vloeistof bij vorst uitzetten en wordt er schade door een volle tank voorkomen. Gebruik geen motorkoelvloeistof (anti-vries) in de voorruitsproeier. Deze kan het ruitensproeiersysteem en de lak beschadigen. Remmen Wanneer de remvoering een minimale dikte heeft, hoort u een piepend geluid wanneer u remt. Verder rijden is mogelijk maar laat de remblokken zo spoedig mogelijk vervangen. Na de montage van nieuwe remblokken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen. Remvloeistof 9 Waarschuwing Remvloeistof is giftig en bijtend. Contact met ogen, huid, textiel en lakwerk vermijden. Wanneer de motor ten minste 1 minuut niet heeft gedraaid, is het maximale vloeistofpeil bovenaan het reservoirhuis. Wanneer de motor

153 Verzorging van de auto 151 draait, moet het vloeistofpeil binnen het juiste bereik tussen de merkjes MIN en MAX staan. Laat het hydraulische systeem op lekkage inspecteren als dat niet het geval is. Controleer na werkzaamheden aan het hydraulische remsysteem of het oliepeil bij een draaiende motor op het juiste peil tussen de merkjes MIN en MAX staat. Gebruik uitsluitend hoogwaardige, voor de auto goedgekeurde remvloeistof. De hulp van een werkplaats inroepen. Remvloeistof Accu 9 Gevaar Alleen een geschoolde onderhoudsmonteur met de juiste kennis en gereedschappen mag de hoogspanningsaccu inspecteren, testen of vervangen. Raadpleeg een werkplaats als de hoogspanningsaccu onderhoud vergt. Deze auto heeft een hoogspanningsaccu en een standaard 12 V-accu. Na een botsing kan het sensorsysteem het hoogspanningssysteem afsluiten. In dit geval wordt de hoogspanningsaccu ontkoppeld en start de auto niet. Er verschijnt een onderhoudsmelding op het Driver Information Centre (DIC). Bied de auto bij een werkplaats aan voor onderhoud voordat u deze weer gebruikt. Als eer een airbag geactiveerd is Voor minder direct zonlicht op uw auto en een langere levensduur van de hoogspanningsaccu is er een dekzeil bij uw Opel Partner verkrijgbaar. Uw Opel Ampera dealer kan u vertellen hoe u de hoogspanningsaccu kunt recyclen. Laat de auto op het stopcontact aangesloten, ook na het volledig opladen, om de hoogspanningsaccu voor de volgende rit op temperatuur te houden. Dit is met name bij extreem hoge of lage temperaturen van belang. Vermeld het vervangingsnummer op het label van de originele accu als u een nieuwe 12 V-accu nodig hebt. De auto heeft een Absorbed Glass Mat (AGM) 12 V-accu. Bij het gebruik van een standaard 12 V-accu gaat de 12 V-accu minder lang mee. Let op: bij het gebruik van een 12 V-accuoplaadapparaat op de 12 V-AGM-accu heeft het oplaadapparaat wellicht een stand voor AGM-accu's. Gebruik een eventueel beschikbare AGM-stand op het oplaadapparaat, om de oplaadspanning te beperken tot 14,8 V.

154 152 Verzorging van de auto Batterijen horen niet in het huisvuil thuis. Ze moeten via speciale inzamelpunten gerecycled worden. Auto stallen 9 Waarschuwing Accu's bevatten zuur dat brandwonden veroorzaakt en explosief gas. Bij onvoorzichtig gedrag kunt u ernstig gewond raken. Ontkoppel de 12 V zwarte accuminuskabel (-) van de accu om te voorkomen dat de 12 V-accu wordt ontladen of sluit een accudruppellader aan. Doorloop daarbij ook de volgende aanbevolen stappen om mogelijke schade aan de hoogspanningsaccu te voorkomen. Sla de hoogspanningsaccu maximaal voor de helft opgeladen op. Stal de auto altijd op een locatie met temperaturen tussen -10 C en 30 C. Bij het stallen van de auto bij extreme temperaturen kan de hoogspanningsaccu beschadigd raken. Vergeet niet de 12 V-accu aan te sluiten voordat u wilt vertrekken. Wisserblad vervangen Wisserbladen voorruit Vervang een wisserblad op de voorruit als volgt: 1. De wisserarm optillen. 2. Druk op de knop in het midden van het aansluitstuk van de wisserarm en trek het wisserblad van het armaansluitstuk af. 3. Neem het wisserblad weg.

155 Verzorging van de auto 153 Koplampafstelling De koplampen zijn al gericht en hoeven niet verder te worden bijgesteld. In landen waar het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt, hoeft het dimlicht niet te worden bijgesteld. Na schade door een ongeval zijn de koplampen wellicht niet meer goed gericht. Raadpleeg een werkplaats als het dimlicht moet worden bijgesteld. Gloeilamp vervangen Contact uitschakelen en desbetreffende schakelaar uitschakelen of portieren sluiten. Nieuwe gloeilamp alleen aan fitting vastpakken! Het glas van de gloeilamp niet met blote handen aanraken. Bij vervangen altijd hetzelfde type gloeilamp gebruiken. Vervang de gloeilampen van de koplampen vanuit de motorruimte. Halogeenlampen 9 Waarschuwing Halogeenlampen bevatten drukgas en kunnen barsten als u deze laat vallen of krast. U of anderen kunt/kunnen letsel oplopen. Ga te werk volgens de instructies op de verpakking van de lamp. Halogeenkoplampen Groot-/dimlicht 1. Draai de kap linksom van de achterkant van de koplamp compleet.

156 154 Verzorging van de auto 4. Breng de nieuwe gloeilamp in de fitting aan. 5. Breng de gloeilampfitting rechtsom draaiend aan. 6. Draai de kap rechtsom in de achterkant van de koplamp compleet. Kentekenverlichting 2. Draai de gloeilampfitting linksom van de koplamp compleet. 3. Neem de gloeilamp uit de fitting. Achterlichten Laat de lichten vervangen door een werkplaats. Zijrichtingaanwijzers Gloeilampen door een werkplaats laten vervangen. Achteruitrijlichten Gloeilampen door een werkplaats laten vervangen. 1. Ontgrendel de verlichting compleet door de veerclip rechts op de verlichting compleet naar links te drukken. 2. Trek de verlichting compleet omlaag van de bumperband. 3. Draai de gloeilampfitting linksom van de lamp compleet af.

157 Verzorging van de auto 155 Mistachterlicht Gloeilampen door een werkplaats laten vervangen. Elektrisch systeem Hoogspanningsapparaten en bedrading 9 Waarschuwing 4. Trek voorzichtig aan de klem en trek de gloeilamp recht uit de gloeilampfitting. 5. Druk de nieuwe gloeilamp recht in de gloeilampfitting en breng de gloeilampfitting rechtsom draaiend in de verlichting compleet aan. 6. Breng de verlichting compleet weer in de bumperband aan. Steek eerst de linkerkant erin. 7. Druk de veerclip op zijn plaats. Blootstelling aan hoogspanning kan elektrische schokken, brandwonden en zelfs de dood tot gevolg hebben. Laat uitsluitend speciaal opgeleide monteurs aan de hoogspanningscomponenten in de auto werken. Hoogspanningscomponenten zijn voorzien van labels. U mag deze componenten niet uitbouwen, openen, uiteen nemen of modificeren. Hoogspanningskabels of - bedrading heeft een oranje mantel. U mag hoogspanningskabels of -bedrading niet doormeten, manipuleren, doorknippen of modificeren.

158 156 Verzorging van de auto Overbelasting elektrisch systeem De auto heeft zekeringen en stroomkringonderbrekers ter bescherming tegen overbelasting van het elektrische systeem. Bij een elektrische overbelasting opent en sluit de stroomkringonderbreker en beschermt deze het circuit totdat de belasting weer normaal is of het probleem verholpen is. Hierdoor neemt de kans op overbelasting van de stroomkring en brand als gevolg van elektrische problemen aanzienlijk af. Zekeringen en stroomkringonderbrekers beschermen de volgende onderdelen in de auto: Koplampkabelbomen Motor voorruitenwissermotor Elektrisch bediende ruiten en andere elektrische accessoires Vervang een doorgebrande zekering door een nieuw exemplaar met dezelfde maat en capaciteit. Als u bij een probleem onderweg een zekering moet vervangen, kunt u een andere aanwezige zekering met dezelfde capaciteit gebruiken. Kies een functie van de auto die tijdelijk niet nodig is en vervang de geleende zekering zo snel mogelijk. Koplampkabelbomen Bij een elektrische overbelasting kan de verlichting aan en uit gaan en in sommige situaties uitblijven. Laat in dat geval de koplampkabelbomen onmiddellijk door een werkplaats inspecteren. Voorruitwissers Bij oververhitting van de ruitenwissermotor als gevolg van zware sneeuwval of ijsvorming stoppen de vooruitenwissers totdat de motor is afgekoeld en wordt de ruitenwisserknop uitgeschakeld. Na het wegnemen van de blokkering start de ruitenwissermotor opnieuw als u de knop in de gewenste modus zet. Hoewel de stroomkring tegen elektrische overbelasting en overbelasting als gevolg van zware sneeuwval of ijsvorming beveiligd is, kan het stangenstelsel van de ruitenwissers schade oplopen. Ontdoe de voorruit vóór gebruik van de voorruitenwissers altijd van ijs en dikke sneeuwlagen. Als de overlast is veroorzaakt door een elektrisch probleem en niet sneeuw of ijs, is er onderhoud vereist. Zekeringen Controleren of het opschrift op de vervangende zekering overeenkomt met dat op de defecte zekering. Er zitten vier zekeringenkasten in de auto: linksvoor in de motorruimte, op het rechter en het linker uiteinde van het instrumentenbord, achter een deksel aan de linkerkant van de bagageruimte. Alvorens een zekering te vervangen, de desbetreffende schakelaar en de ontsteking uitschakelen.

159 Verzorging van de auto 157 Een defecte zekering is te herkennen aan de doorgebrande smeltdraad. Zekering pas vervangen wanneer de oorzaak van de storing verholpen is. Sommige functies worden door meerdere zekeringen beveiligd. Er kunnen zekeringen aanwezig zijn die geen functie hebben. Zekeringtrekker In de zekeringenkast in de motorruimte zit mogelijk een zekeringtrekker.

160 158 Verzorging van de auto Zekeringenkast in motorruimte Zekeringtrekker van bovenaf of van opzij op zekering steken en zekering lostrekken. De zekeringenkast zit linksvoor in de motorruimte. Open de klep van de zekeringenkast door voor en achter op de clips te drukken en de klep omhoog opzij te draaien. Minizekeringen Gebruik 1 Motorregelmodule - geschakeld vermogen 2 Emissie 3 4 Bobines / verstuivers 5 Kolomslot 6 7

161 Verzorging van de auto 159 Minizekeringen 8 Gebruik 9 Verwarmde spiegels 10 Regelmodule airco 11 Omzettermodule tractievermogen - accu Cabineverwarmingspomp en -klep 14 Diefstalalarm - sirene 15 Omzettermodule tractievermogen en transmissieregelmodule - accu 17 Motorregelmodule - accu 22 Grootlicht links Minizekeringen Gebruik 26 Diefstalalarm - claxon Ronddraaien - sensor- en diagnosemodule, instrumentengroep, display passagiersairbag, schakelaar koplamphoogteregeling, automatisch dimmende achteruitkijkspiegel 33 Ronddraaien - regelmodule boordintegratie 34 Regelmodule boordintegratie - accu Elektrische koelvloeistofpomp elektronica Minizekeringen Gebruik 37 Regelmodule cabineverwarming 38 Koelvloeistofpomp oplaadbaar energieopslagsysteem (hoogspanningsaccu) 39 Regelmodule oplaadbaar energieopslagsysteem (hoogspanningsaccu) 40 Wis-/wasinstallatie voor 41 Grootlicht rechts

162 160 Verzorging van de auto Minizekeringen Gebruik 50 Ronddraaien - achteruitkijkcamera, voedingsmodule accessoires, controle bandenspanning, motoren koplamphoogteregeling 51 Ronddraaien - voor ABS/oplaadbaar energieopslagsysteem (hoogspanningsaccu) 52 Motorregelmodule/ transmissieregelmodule - ronddraaien Minizekeringen Gebruik 53 Omzettermodule tractievermogen - ronddraaien 54 Ronddraaien - regelmodule brandstofsysteem, regelmodule airco, boordoplader J-case zekeringen Gebruik 19 Elektrische ruitbediening voorin Elektronische regelmodule antiblokkeersysteem 23 Oplaadaansluiting J-case zekeringen 29 Gebruik 30 Motor antiblokkeersysteem 42 Koelventilator rechts 43 Voorruitwissers 44 Oplader Koelventilator links Klik na het vervangen van doorgebrande zekeringen het deksel van de zekeringenkast weer vast. Wanneer u de klep van de zekeringhouder niet goed sluit, kunnen er storingen optreden.

163 Verzorging van de auto 161 Zekeringenkast instrumentenpaneel Zekeringenkast instrumentenpaneel op het linker uiteinde De linker zekeringenkast instrumentenpaneel bevindt zich op het linker uiteinde van het instrumentenpaneel Trek de klep van de zekeringenkast eruit voor toegang tot de zekeringen. In de zekeringenkast in de motorruimte zit een zekeringtrekker. Zekeringen Gebruik F1 12 V-aansluiting - bovenin opbergvak instrumentenpaneel F2 F3 F4 F5 Radio Instrumentengroep (auto met stuur links) Infotainmentdisplay Schakelaar verwarming, ventilatie en airco/ geïntegreerd middenrek Zekeringen Gebruik F6 F7 F8 F9 F10 Airbag (sensor- en diagnosemodule) Primaire datalinkconnector links (auto met stuur links), secundaire datalinkconnector links (auto met stuur rechts) Kolomslot (auto met stuur links) Telefoon met handsfreefunctie Carrosserieregelmodule 1/elektronica carrosserieregelmodule/afstandsbediening/vermogensmodus/ derde remlicht/ kentekenverlichting/dagrijlicht links/contourverlichting links/ relaisregeling ontgrendeling achterklep/ relaisregeling sproeierpomp/ schakelaarverklikkerlichtjes

164 162 Verzorging van de auto Zekeringen Gebruik F11 F12 F13 F14 F15 F16 F17 F18 Carrosserieregelmodule 4/koplamp links Aanjager (auto met stuur links) 12 V-aansluiting (vloerconsole binnen/vloerconsole achter) Bouw de klep opnieuw in door eerst de onderste nok erin te steken en druk de klep terug op de oorspronkelijke positie. Zekeringenkast instrumentenpaneel op het rechter uiteinde De rechter zekeringenkast instrumentenpaneel bevindt zich op het rechter uiteinde van het instrumentenpaneel Trek de klep van de zekeringenkast eruit voor toegang tot de zekeringen. In de zekeringhouder in de motorruimte zit een zekeringtrekker. Zekeringen Gebruik F1 F2 F3 F4 Achtergrondverlichting stuurwielschakelaar Kolomslot (auto met stuur rechts) Groep (auto met stuur rechts) Carrosserieregelmodule 3/koplamp rechts

165 Verzorging van de auto 163 Zekeringen Gebruik F5 F6 F7 Carrosserieregelmodule 2/elektronica carrosserieregelmodule/achterlicht/dagrijlicht rechts/schakelblokkering/achtergrondverlichting schakelaar/mistachterlicht Carrosserieregelmodule 5/regeling vertraagd accessoirestroomrelais/richtingaanwijzer rechtsvoor/ remlicht en richtingaanwijzer linksachter/ contourverlichting rechts/afstands- PRNDL Zekeringen Gebruik F8 F9 F10 F11 F12 F13 F14 F15 F16 Carrosserieregelmodule 6/kaartleeslampen/instapverlichting/achteruitrijlichten Carrosserieregelmodule 7/richtingaanwijzer linksvoor/remlicht en richtingaanwijzer rechtsachter/relaisregeling kinderslot Carrosserieregelmodule 8/sloten Secundaire datalinkconnector rechts (auto met stuur links), primaire datalinkconnector rechts (auto met stuur rechts) Inbraak- en kantelhoeksensor Aanjagermotor (auto met stuur links) Zekeringen Gebruik F17 F18 Bouw de klep opnieuw in door eerst de onderste nok erin te steken en druk de klep terug op de oorspronkelijke positie. Zekeringenkast in bagageruimte De zekeringenkast zit links in de bagageruimte achter een deksel. Verwijder het deksel.

166 164 Verzorging van de auto In de zekeringenkast in de motorruimte zit een zekeringtrekker. Zekeringen Gebruik F1 F2 F3 F4 Regelmodule brandstofsysteem Module passieve start/ passieve toegang Stoelverwarming Zekeringen Gebruik F5 F6 F7 F8 F9 F10 F11 F12 F13 F14 Schakelaars bestuurdersportier (buitenspiegel/ontgrendeling klep oplaadaansluiting/ bijtankverzoek/schakelaar bestuurdersruit) Brandstof (dagklep en controlemodule benzinedamplekkage) Koelventilator voedingsmodule accessoires Versterker Digital audio broadcast Geregelde spanningsregeling/ultrasoonparkeerhulp voor en achter Claxon Elektrische ruitbediening achterin Elektrische handrem Achterruitverwarming (draden boven) Zekeringen Gebruik F15 F16 F17 F18 Ontgrendeling achterklep

167 Verzorging van de auto 165 Boordgereedschap Gereedschap Het sleepoog en een schroevendraaier bevinden zich onder een afdekking in de bagageruimte. Let op: het sleepoog bevindt zich onder de bandenreparatieset. Velgen en banden Conditie van banden en velgen Zo langzaam mogelijk en onder een rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan banden en velgen tot gevolg hebben. Banden niet tegen de stoeprand klemmen. De wielen regelmatig op beschadiging controleren. Bij beschadigingen of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen. Banden Draairichtingsgebonden banden Draairichtingsgebonden banden zo monteren dat ze in de rijrichting afrollen. De draairichting is herkenbaar aan een symbool (bijv. een pijl) op de zijwand van de band. Voor banden die tegen de draairichting in gemonteerd zijn geldt: Rijeigenschappen worden mogelijk nadelig beïnvloed. Defecte band zo spoedig mogelijk laten vervangen of repareren. Niet sneller rijden dan 80 km/u. Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden. Aanduidingen op banden Bijv. 215/60 R H 215 = Bandbreedte in mm 60 = Hoogte-breedteverhouding (bandhoogte t.o.v. bandbreedte) in % R = Type koordlagen: Radiaal RF = Type: RunFlat 16 = Velgdiameter in inches 95 = Kengetal voor draagvermogen, 95 komt bijv. overeen met 690 kg H = Kenletter voor snelheid Kenletter voor snelheid: Q = Maximaal 160 km/u S = Maximaal 180 km/u

168 166 Verzorging van de auto T = Maximaal 190 km/u H = Maximaal 210 km/u V = Maximaal 240 km/u W = Maximaal 270 km/u Winterbanden Winterbanden verhogen bij temperaturen onder 7 C de rijveiligheid en dienen daarom om alle wielen gelegd te worden. Banden met de maat 205/60R16 en 215/55R17 zijn toegestaan als winterbanden. De sticker met de maximumsnelheid in overeenstemming met de geldende wetgeving in uw land in het gezichtsveld van de bestuurder aanbrengen. Bandenspanning Hoewel uw auto is uitgevoerd met een geïntegreerd bandenspanningscontrolesysteem, moet u de bandenspanning van uw koude banden ten minste elke 14 dagen en vóór elke lange rit controleren. Draai het ventieldopje los. Het informatie-etiket banden en belading op het portierframe linksvoor vermeldt de originele bandenmaat en de bandenspanningswaarden. Bovendien: Zie Bandenspanningswaarden De voorgeschreven bandenspanning geldt bij koude banden. De waarde geldt voor zowel zomer- als winterbanden. De ECO-bandenspanning dient om een zo laag mogelijk brandstofverbruik te bereiken. Een onjuiste bandenspanning beïnvloedt de veiligheid, het weggedrag, het rijcomfort en het brandstofverbruik negatief en verhoogt de bandenslijtage. 9 Waarschuwing Een te lage bandenspanning kan aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne beschadigingen, wat bij hoge snelheden loslatende loopvlakken en zelfs klapbanden kan veroorzaken. Wanneer u de bandenspanning van een auto met bandenspanningscontrolesysteem moet verhogen of verlagen, schakel dan de ontsteking uit. Bandenspanningscontrolesysteem Het bandenspanningscontrolesysteem gebruikt radiografische en sensortechnologie ter controle van de

169 Verzorging van de auto 167 bandenspanningswaarden. De sensoren van het bandenspanningscontrolesysteem controleren de spanningswaarden van de banden van uw auto en verzenden de meetwaarden naar een ontvanger in de auto. Als het controlelampje bandenspanning laag oplicht, moet u bij de eerstvolgende gelegenheid stoppen, de banden controleren en ze op de juiste spanning brengen. Let op: het bandenspanningscontrolesysteem komt niet in de plaats van goed onderhoud van de banden en de bestuurder is verantwoordelijk voor het handhaven van een goede bandenspanning, zelfs als de bandenspanning nog niet voldoende is afgenomen om het controlelampje bandenspanning te laag van het bandenspanningscontrolesysteem te doen oplichten. De storingslamp van het bandenspanningscontrolesysteem is gecombineerd met het controlelampje bandenspanning te laag. Als het systeem een defect detecteert, knippert het controlelampje gedurende ong. 1 minuut en blijft dan ononderbroken branden. Voor de duur van de storing wordt deze reeks bij elke keer opnieuw starten doorlopen. Wanneer de storingslamp brandt, is het systeem wellicht niet naar behoren in staat om een te lage bandenspanning te detecteren of te signaleren. Er kunnen diverse redenen zijn voor storingen in het bandenspanningscontrolesysteem, zoals het monteren van vervangende of andere banden of wielen op de auto waardoor het bandenspanningscontrolesysteem niet goed werkt. Controleer na het vervangen van een of meer banden of wielen op uw auto altijd het controlelampje van het bandenspanningscontrolesysteem, opdat het bandenspanningscontrolesysteem ook met de vervangende of andere banden en wielen goed werkt. Werking bandenspanningscontrolesysteem Bij het detecteren van een te lage bandenspanning licht A op. Stop bij de eerstvolgende gelegenheid als A oplicht en breng de banden conform de specificaties in de handleiding op spanning. Bandenspanningswaarden Op het Driver Information Center (DIC) verschijnt een melding dat u de spanning van een specifieke band moet controleren. A en de waarschuwingsmelding op het DIC verschijnen bij elke rijcyclus totdat de banden op de juiste spanning zijn gebracht. U kunt de bandenspanningswaarden op het DIC bekijken. Controlelamp A DIC Bij het starten van de auto bij lage temperaturen kan A eerst oplichten en later onderweg doven. Dit kan een eerste aanwijzing zijn dat de bandenspanning laag is en dat de band weer op spanning moet worden gebracht. Bandenspanningswaarden

170 168 Verzorging van de auto Het bandenspanningscontrolesysteem kan waarschuwen voor een te lage bandenspanning maar komt niet in de plaats van regulier onderhoud aan de banden. Gebruik van in de handel verkrijgbare vloeibare bandenreparatiesets kan de werking van het systeem nadelig beïnvloeden. Gebruik door de fabrikant goedgekeurde reparatiesets. Adaptieve drempelwaarde Het bandenspanningscontrolesysteem herkent automatisch of de auto de juiste bandenspanning heeft voor max. 3 personen of voor een maximale belading. Schakel het contact uit wanneer de bandenspanning moet worden verlaagd. Sensoren koppelen, automatisch programmeren Elk bandenspanningscontrolesysteem heeft een unieke identificatiecode. Na het omwisselen van de banden of het vervangen van een of meerdere sensoren moet de identificatiecode aan een nieuwe positie van de band/het wiel worden gekoppeld. Na het aanbrengen van een band met sensoren of het onderling verwisselen van de banden moet de auto gedurende ong. 20 minuten stilstaan, voordat het systeem herberekent. Het daaropvolgende inleerproces duurt max. 10 minuten bij een minimumsnelheid van 20 km/u. Tijdens het herberekenen kunnen $ of drukwaarden bij het onderling verwisselen van banden/wielen op het DIC verschijnen. Wanneer tijdens het inleren problemen optreden, ziet u een waarschuwingsmelding op het DIC. Storing Het bandenspanningscontrolesysteem werkt niet goed als er een of meerdere sensoren ontbreken of defect zijn. Als het systeem een storing detecteert, knippert A gedurende ong. 1 minuut en blijft dan gedurende de gehele rijcyclus branden. Er verschijnt ook een waarschuwingsbericht op het DIC. A en het waarschuwingsbericht op het DIC verschijnen bij elke rijcyclus totdat het probleem verholpen is. Problemen waardoor deze kunnen verschijnen, zijn onder andere: Het koppelen van de sensoren van het bandenspanningscontrolesysteem is na het omwisselen van de banden gestart maar niet voltooid of niet juist voltooid. Na het juist koppelen van de sensoren van het bandenspanningscontrolesysteem moeten het bericht op het DIC en A verdwijnen. Een of meerdere sensoren van het bandenspanningscontrolesysteem ontbreekt/ontbreken of is/zijn beschadigd. Na het installeren van de sensoren en het juist koppelen van de sensoren moeten het bericht op het DIC en A verdwijnen. De hulp van een werkplaats inroepen. Reservebanden of -wielen komen niet overeen met de origineel aangebrachte banden of wielen. Door banden en wielen met andere

171 Verzorging van de auto 169 specificaties dan aanbevolen werkt het bandenspanningscontrolesysteem wellicht niet goed. Door elektronische apparaten of in de buurt van installaties met radiografische frequenties binnen het bereik van het bandenspanningscontrolesysteem raken de sensoren van het bandenspanningscontrolesysteem wellicht defect. Als het bandenspanningscontrolesysteem niet goed werkt, kan het geen te lage bandenspanning detecteren of signaleren. De hulp van een werkplaats inroepen. Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controleren. Om veiligheidsredenen de banden te vervangen wanneer een profieldiepte van 2-3 mm (4 mm voor winterbanden) is bereikt. Om veiligheidsredenen mag het verschil in profieldiepte van banden op één as niet meer dan 2 mm zijn. De wettelijk toegestane minimumprofieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtageindicatoren (TWI = Tread Wear Indicator) is afgesleten. De locatie hiervan is met markeringen op de zijkant van de band weergegeven. Is de slijtage voor groter dan achter, dan de voorbanden regelmatig omwisselen met de achterbanden. De draairichting van de wielen moet dezelfde als voorheen zijn. Banden verouderen ook wanneer er niet mee gereden wordt. Wij raden u aan de banden om de 6 jaar te vervangen. Van banden- en velgmaat veranderen Bij het gebruik van banden met een andere bandenmaat dan af fabriek gemonteerd, moeten mogelijk de snelheidsmeter en de voorgeschreven bandenspanning geherprogrammeerd worden en moeten er eventueel andere aanpassingen aan de auto worden verricht. Ga na of de wielen nog steeds in dezelfde richting en volgens de instructies van de fabrikant draaien. Na montage van banden met een andere bandenmaat de sticker met de bandenspanning laten vervangen. 9 Waarschuwing Het gebruik van ongeschikte banden of velgen kan tot ongelukken leiden en maakt de typegoedkeuring van het voertuig ongeldig.

172 170 Verzorging van de auto Sneeuwkettingen Sneeuwkettingen zijn alleen toegestaan op de vooras. Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal 10 mm buiten het loopvlak en de binnenkant van de band uitsteken. 9 Waarschuwing Beschadigingen kunnen een klapband veroorzaken. Sneeuwkettingen zijn alleen toegestaan op de bandenmaat 205/60R16. Sneeuwkettingen zijn niet toegestaan op de bandenmaten 215/55R17 en 225/45R18. Bandenreparatieset Lichte beschadigingen van de loopvlakken van de banden kunnen met de bandenreparatieset worden verholpen. Vreemde voorwerpen niet uit de banden verwijderen. Beschadigingen die groter zijn dan 4 mm of die in de bandwang zitten, kunnen niet met de bandenreparatieset worden verholpen. 9 Waarschuwing Niet sneller rijden dan 80 km/u. Niet langdurig gebruiken. Stuur- en rijgedrag worden mogelijk beïnvloed. Bij bandenpech: rem helemaal af, trek de handrem aan en zet de schakelhefboom op P. Schakel de alarmknipperlichten in. Alarmknipperlichten De bandenreparatieset bevindt zich onder een afdekking in de bagageruimte. Let op De rijeigenschappen van de herstelde band zijn veel minder goed, daarom deze band laten vervangen. Bij abnormale geluiden of sterke verhitting van de compressor, deze minimaal 30 minuten lang uitschakelen. Het ingebouwde veiligheidsventiel opent bij een druk van 7 bar.

173 Verzorging van de auto 171 Let op de vervaldatum van de set. Na deze datum is niet meer gegarandeerd dat het middel nog goed afdicht. Op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel letten. Gebruikte fles met afdichtmiddel vervangen. Afvoeren volgens de desbetreffende wettelijke voorschriften. De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. 30 C te gebruiken. Bandenreparatieset gebruiken De bandenreparatieset bevat twee slangen. De doorzichtige afdichtmiddel-/luchtslang wordt gebruikt voor het tijdelijk afdichten en opblazen van een lekke band, de zwarte alleenluchtslang is bedoeld voor het opblazen van een intacte band zonder afdichtmiddel. Volg de aanwijzingen m.b.t. het juiste gebruik nauwgezet op. 1. Haal de bandenreparatieset uit het opbergvak. 2. Afdichtmiddel- en luchtslang: wikkel de doorzichtige afdichtmiddel-/luchtslang en de stekker los. Alleen-luchtslang: wikkel de zwarte alleen-luchtslang en de stekker los. 3. Zet de set op de grond. Zorg ervoor dat het ventiel van de band dicht bij de grond staat, opdat de slang het kan bereiken. 4. Draai de ventieldop linksom van de lekke band. 5. Zet de doorzichtige afdichtmiddel-/luchtslang of de zwarte alleen-luchtslang op het ventiel van de band. Draai deze goed linksom vast. 6. Sluit de stekker aan op een 12 V- aansluiting in de auto. Alle accessoires van andere 12 V-aansluitingen loskoppelen. 12 V-aansluitingen Voorkom dat de stekker in het portier of de ruit bekneld raakt. 7. Start de auto. Laat de luchtcompressor alleen bij een draaiende motor werken.

174 172 Verzorging van de auto 8. Afdichtmiddel- en luchtslang: Druk en draai de keuzeschakelaar linksom op e. Alleen-luchtslang: Draai de keuzeschakelaar rechtsom op g. 9. Druk op m om de bandenreparatieset in te schakelen. Afdichtmiddel- en luchtslang: De compressor blaast afdichtmiddel en lucht in de band. De manometer toont eerst een hoge druk wanneer de compressor het afdichtmiddel in de band blaast. Nadat het afdichtmiddel geheel over de band is verspreid, daalt de druk snel en neemt deze weer toe naarmate er meer lucht in de band stroomt. Alleen-luchtslang: De compressor vult de band alleen met lucht. 10. Band met de manometer op de aanbevolen bandenspanning zetten. Informatie-etiket banden en belading Bandenspanningswaarden Bij een ingeschakelde compressor kan de meetwaarde op de manometer hoger zijn dan de daadwerkelijke bandenspanning. Schakel de compressor voor een nauwkeurige meetwaarde uit. Schakel de compressor in/uit totdat de band op de juiste spanning is.

175 Verzorging van de auto 173 Ga voorzichtig om met de bandenreparatieset, omdat deze na gebruik warm kan zijn. Afdichtmiddel- en luchtslang: De band is niet afgedicht en blijft lucht lekken totdat u gaat rijden en het afdichtmiddel in de band wordt verdeeld. 12. Trek de stekker uit de 12 V-aansluiting in de auto. 15. Leg de doorzichtige afdichtmiddel-/luchtslang of de zwarte alleen-luchtslang en de stekker weer op hun oorspronkelijke plek en berg de bandenreparatieset op in het opbergvak in de bagageruimte. Alleen-luchtslang: Als u de band tot boven de aanbevolen spanning vult, kunt u de overmatige druk afbouwen met f totdat de druk op de juiste waarde is. Let op Vervolg uw reis niet als de band na ongeveer 25 minuten nog niet op de aanbevolen spanning is. De band is te zeer beschadigd en de bandenreparatieset kan de band niet met lucht vullen. Trek de stekker uit de 12 V- aansluiting en schroef de vulslang uit het ventiel. 11. Druk opnieuw op m om de bandenreparatieset uit te schakelen. 13. Draai de doorzichtige afdichtmiddel-/luchtslang of de zwarte alleen-luchtslang linksom van het ventiel van de band. 14. Breng de ventieldop weer aan. 16. Afdichtmiddel- en luchtslang: Als de lekke band weer op de aanbevolen spanning gekomen is, haalt u het etiket maximumsnelheid van het blik afdichtmiddel en breng het op een zeer goed zichtbare locatie aan. Overschrijd de aanbevolen snelheid op dit etiket niet totdat de beschadigde band gerepareerd of vervangen is.

176 174 Verzorging van de auto 17. Afdichtmiddel- en luchtslang: Rijd onmiddellijk 8 km om het afdichtmiddel in de band te verdelen. 18. Afdichtmiddel- en luchtslang: Stop op een veilige pek en controleer de bandenspanning. Zie de stappen 1-11 met de alleenluchtslang. Rijd niet meer als de bandenspanning meer dan 0,7 bar onder de aanbevolen waarde gedaald is. De band is te zeer beschadigd en het bandenafdichtmiddel kan de band niet afdichten. Als de bandenspanning niet meer dan 0,7 bar onder de aanbevolen waarde gedaald is, brengt u de band op de aanbevolen spanning. 19. Afdichtmiddel- en luchtslang: Veeg eventuele resten afdichtmiddel van het wiel, de band en de auto. 20. Afdichtmiddel- en luchtslang: Bied het lege blik afdichtmiddel en de de doorzichtige afdichtmiddel-/ luchtslang compleet bij een plaatselijke dealer of conform de plaatselijke wetgeving en gebruiken aan. 21. Afdichtmiddel- en luchtslang: Vervang het bij een werkplaats door een nieuw blik. 22. Afdichtmiddel- en luchtslang: Bied de auto na het tijdelijk afdichten van een band met de bandenreparatieset binnen een rijafstand van 160 km ter reparatie of vervanging bij een werkplaats aan. De bandenreparatieset heeft een adapter voor accessoires in een vak onderin de behuizing. Hiermee kunt u o.a. luchtbedden en ballen met lucht vullen. Blik afdichtmiddel los- en aankoppelen Koppel het blik afdichtmiddel als volgt los: 1. Wikkel de afdichtmiddelslang los. 2. Druk op de blikontgrendelingsknop. 3. Til het blik op en neem het weg. 4. Vervang het door een nieuw blik. Dit is verkrijgbaar bij een werkplaats. 5. Druk het nieuwe blik op zijn plaats vast.

177 Verzorging van de auto 175 Starthulp gebruiken Niet starten met een snellader. Bij een ontladen accu kan de motor worden gestart met hulpstartkabels en de accu van een andere auto. Er zijn verschillende procedures. Dit hangt ervan af of de accu van de auto zelf of de accu van de andere auto ontladen is. 9 Gevaar De hoogspanningsaccu kan niet met starthulpkabels of een accuoplader worden gestart. Als u dat toch doet, kunt u letsel, de dood of schade aan de auto veroorzaken. 9 Waarschuwing Hulpstartkabels alleen met de uiterste voorzichtigheid gebruiken. Elke afwijking van de onderstaande instructies kan letsel of schade als gevolg van het exploderen van de accu's en schade aan de elektrische systemen van beide auto's tot gevolg hebben. 9 Waarschuwing Laat de accu niet in contact komen met de ogen, huid, weefsels en lakwerk. De vloeistof bevat zwavelzuur, dat bij direct contact letsel en schade kan veroorzaken. 9 Waarschuwing Zelfs wanneer de motor niet draait, kunnen er elektrische ventilatoren starten en letsel veroorzaken. Houd handen, kleding en gereedschap uit de buurt van elektrische ventilatoren onder de motorkap. 9 Waarschuwing Start nooit een ander voertuig met startkabels vanaf de polen in de motorruimte. Hierdoor kan een zekering in de auto overbelast raken. Start een ander voertuig altijd met startkabels vanaf de polen onder de afdekking in de bagageruimte. De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen. Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 C bevriezen. Ontdooi de bevroren accu alvorens hulpstartkabels aan te sluiten. Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en beschermende kleding dragen. Gebruik een hulpaccu met dezelfde spanning (12 volt). De capaciteit (Ah) mag niet veel minder zijn dan die van de ontladen accu. Gebruik hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diameter van minstens 16 mm 2. De ontladen accu niet van het boordnet loskoppelen. Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.

178 176 Verzorging van de auto Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen. De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere niet raken. Ook de auto's mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken. Trek de handrem aan, zet de schakelhefboom op P. Accupolen in de motorruimte Open de kap elke keer als u de auto met hulpstartkabels wilt starten. De minuspool is een tapeind met de markering GND. Accupolen in de bagageruimte Hulpstartkabels gebruiken Auto met starthulpkabels starten De accupolen voor het starten van de auto met hulpstartkabels bevinden zich in de motorruimte. De pluspool bevindt zich onder een afdekkap. De accupolen voor het starten van een auto met hulpstartkabels bevinden zich in de bagageruimte onder twee afdekkappen. Open de afdekkappen elke keer als u een andere auto met hulpstartkabels wilt starten. De pluspool is afgedekt met een extra afdekkap, met de markering <. Open de afdekkap elke keer als u de pluspool wilt gebruiken. Aansluitvolgorde van de kabels: 1. Rode kabel op de pluspool van de hulpstartaccu aansluiten. 2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ontladen accu aansluiten. 3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten. 4. Het andere uiteinde van de zwarte kabel op de minuspool, met de markering GND, aansluiten.

179 Verzorging van de auto 177 De kabels zo leggen dat ze niet door de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden. Start de auto als volgt: 1. De motor van het stroom leverende voertuig starten. 2. Na 5 minuten op m drukken om het contact van de auto in te schakelen. Na het initialiseren van de instrumentengroep laadt de auto de 12 V-accu op met stroom uit de hoogspanningsaccu. 3. Elektrische verbruikers (bijv. koplampen, achterruitverwarming) van de stroom ontvangende auto inschakelen. 4. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de omgekeerde volgorde volgen. Andere auto met starthulpkabels starten Aansluitvolgorde van de kabels: 1. Rode kabel op de pluspool van de hulpstartaccu aansluiten. 2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ontladen accu aansluiten. 3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten. 4. Het andere uiteinde van de zwarte kabel op de massa van de auto aansluiten, bijv. op het motorblok of op een bout van de motorophanging. Zover mogelijk van de ontladen accu aansluiten; minimaal 60 cm. De kabels zo leggen dat ze niet door de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden. Start de auto als volgt: 1. Druk op m om het contact van de auto in te schakelen. 2. Na 5 minuten de andere motor starten. 3. Beide auto's met aangesloten kabels ongeveer 3 minuten stationair laten draaien. 4. Elektrische verbruikers (bijv. koplampen, achterruitverwarming) van de stroom ontvangende auto inschakelen. 5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de omgekeerde volgorde volgen.

180 178 Verzorging van de auto Trekken Auto slepen Voorzichtig Bij ondeskundig slepen van een gestrande auto kan de auto beschadigd raken. Laat de gestrande auto alleen op een platte bergingswagen afvoeren. Laat de auto alleen door goed opgeleide monteurs slepen. In noodgevallen, als er geen bergingswagen bij de hand is, mag de auto niet sneller dan 75 km/u en niet verder dan 75 km worden gesleept Steek een schroevendraaier in de gleuf aan de korte zijde van de afdekking. Maak de afdekking los door de schroevendraaier voorzichtig zijwaarts te bewegen. Plaats ter voorkoming van schade een doek tussen de schroevendraaier en het frame. Het sleepoog zit in een opbergvak onder de vloerafdekplaat van de bagageruimte Wrik de kap voorzichtig met een schroevendraaier los. Sleepoog inschroeven en tot aan de aanslag in horizontale stand vastdraaien. Sleepkabel - beter is een sleepstang - aan sleepoog bevestigen. Sleepoog alleen gebruiken om de auto weg te slepen en niet om deze te bergen. Ontsteking inschakelen om het stuurslot te ontgrendelen en remlichten, claxon en voorruitwisser te kunnen bedienen. Zet de schakelhefboom van de elektrische aandrijving op N.

181 Verzorging van de auto 179 Voorzichtig Langzaam wegrijden. Schokkende bewegingen vermijden. Buitensporige trekkrachten kunnen de auto beschadigen. Bij uitgeschakelde auto gaat remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Recirculatiesysteem inschakelen en ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgassen van de slepende auto kunnen binnendringen. De hulp van een werkplaats inroepen. Na het slepen verwijdert u het sleepoog. Breng de onderkant van de afdekking aan en duw de afdekking dicht. Andere auto slepen De auto is niet ontworpen of geschikt voor het trekken van een aanhangwagen of een andere auto. Verzorging van uiterlijk Verzorging exterieur Sloten De sloten zijn af fabriek gesmeerd met een hoogwaardig slotcilindervet. Ontdooimiddelen alleen in dringende gevallen gebruiken, omdat ze ontvettend werken en de werking van de sloten belemmeren. Na gebruik van ontdooimiddelen, de sloten door een werkplaats opnieuw laten smeren. Wassen Het lakwerk van de auto staat bloot aan invloeden van buitenaf. De auto daarom regelmatig wassen en met was conserveren. Bij het bezoek aan wasstraten, een programma met een wasbehandeling selecteren. Breng geen wassen of poetsmiddelen op ongecoat(e) kunststof, vinyl, rubber, plakplaatjes, kunsthout of lakwerk aan om schade te voorkomen. Vogeluitwerpselen, dode insecten, boomhars en stuifmeel e.d. onmiddellijk verwijderen. Hierin zitten agressieve bestanddelen bevatten die lakschade kunnen veroorzaken. Bij een bezoek aan een wasstraat, de aanwijzingen van de exploitant opvolgen. De voorruitwisser en achterruitwisser moeten worden uitgeschakeld. Antenne en accessoires op de buitenkant van de auto zoals een dakdragersysteem verwijderen. Bij handmatig wassen erop letten dat ook de binnenkant van de wielkasten grondig schoongespoten wordt. Randen en naden van geopende portieren, achterklep en motorkap en de gebieden die erdoor bedekt worden reinigen. Voorzichtig Gebruik altijd een reinigingsmiddel met een ph-waarde van 4 tot 9. Gebruik reinigingsmiddelen niet op warme oppervlakken.

182 180 Verzorging van de auto Laat alle portierscharnieren door een werkplaats smeren. Reinig de motorruimte niet met een stoomcleaner of hogedrukreiniger. Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen. Voor de carrosserie en de ruiten verschillende zeemlappen gebruiken: wasresten op de ruiten belemmeren het zicht. Teervlekken niet met harde voorwerpen verwijderen. Op gelakte oppervlakken een spray voor het verwijderen van teervlekken gebruiken. Buitenverlichting De afdekking van de koplampen en de overige verlichting zijn gemaakt van kunststof. Geen schurende, bijtende of agressieve middelen of ijskrabbers gebruiken en ze niet droog reinigen. Polijsten en in de was zetten De auto regelmatig met was conserveren (uiterlijk wanneer het water geen parels meer vormt). Zo niet, droogt de lak uit. Polijsten is alleen nodig als de laklaag mat geworden is of aanslag vertoont. Autopolish met siliconen vormt een vuilwerende laag, waardoor in de was zetten overbodig is. Kunststof carrosseriedelen mogen niet met autowas of polijstmiddelen worden behandeld. Ruiten en ruitenwisserbladen Een zachte, pluisvrije doek of een zeemleer en een ruitenreiniger en insectenverwijderaar gebruiken. Bij het reinigen van de achterruit de verwarmingsdraden aan de binnenkant niet beschadigen. Om handmatig ijs te verwijderen, een ijskrabber met een scherpe rand gebruiken. IJskrabber stevig tegen de ruit drukken, zodat er geen vuil onder de krabber kan komen en er geen krassen op de ruit worden gemaakt. Wisserbladen die strepen trekken, met een zachte doek en een ruitenreiniger reinigen. Velgen en banden Niet schoonmaken met hogedrukreinigers. Velgen met een ph-neutrale velgenreiniger reinigen. Velgen zijn gelakt en kunnen met dezelfde middelen worden behandeld als de carrosserie. Lakschade Geringe lakschade voordat er roestvorming optreedt met een lakstift herstellen. Grotere lakschade of roestvorming door een werkplaats laten herstellen. Onderstel Sommige delen van de bodemplaat zijn voorzien van een beschermende pvc-laag, terwijl er op andere delen een duurzame beschermende waslaag is aangebracht. De bodemplaat na het schoonspuiten controleren en zo nodig een nieuwe waslaag laten aanbrengen.

183 Verzorging van de auto 181 Bitumineuze/rubber materialen kunnen de pvc-laag aantasten. Werkzaamheden aan de bodemplaat door een werkplaats laten uitvoeren. De bodemplaat vóór en ná de winter schoonspuiten en daarna de beschermende waslaag laten controleren. Luchtdeflector voor De luchtdeflector voor geleidt de luchtstroom onder de auto. Steek de nok in de sleuf als deze los raakt. Ga zo nodig net zo aan de andere kant te werk. Voorzichtig Rijd voorzichtig op steile hellingen, laadhellingen en over verkeerdrempels e.d. Verzorging interieur Interieur en bekleding Interieur van de auto inclusief instrumentenpaneel en bekleding alleen met een droge doek of interieurreiniger schoonmaken. Reinig de lederen bekleding met zuiver water en een zachte doek. Gebruik een reinigingsmiddel voor leder als de bekleding erg vuil is. Glas van instrumentenpaneel alleen met een vochtige doek reinigen. Spuit reinigingsmiddelen niet rechtstreeks op schakelaars of knoppen. Stoffen bekleding met een stofzuiger en een borstel reinigen. Vlekken met een bekledingreiniger verwijderen. Het weefsel van de stof is wellicht niet kleurvast. Dit kan zichtbare verkleuringen veroorzaken, met name op lichtgekleurde bekleding. Reinig verwijderbare vlekken en verkleuringen zo spoedig mogelijk. Veiligheidsgordels met lauw water of een interieurreiniger schoonmaken. Voorzichtig Klittenbandsluitingen sluiten omdat geopende klittenbandsluitingen schade aan de stoelbekleding kunnen toebrengen. Hetzelfde geldt voor kledingstukken met scherpe voorwerpen zoals ritssluitingen, riemen of spijkerbroeken met metalen accenten. Kunststof en rubber onderdelen Kunststof en rubberen onderdelen mogen met dezelfde middelen worden gereinigd als de carrosserie. Zo nodig een interieurreiniger gebruiken. Geen andere middelen gebruiken. Vooral geen oplosmiddelen of brandstof. Niet schoonmaken met hogedrukreinigers.

184 182 Service en onderhoud Service en onderhoud Algemene informatie Aanbevolen vloeistoffen, smeermiddelen en onderdelen..183 Algemene informatie Service-informatie Het is voor de bedrijfs- en verkeersveiligheid en voor het behoud van de waarde van uw auto belangrijk dat alle servicewerkzaamheden met de voorgeschreven intervallen worden uitgevoerd. Het uitgebreide en actuele serviceschema voor uw auto is beschikbaar in de werkplaats. Onderhoudsintervallen Aan het voertuig moet om de km onderhoud gepleegd worden, of na 1 jaar, wat het eerst voorkomt, tenzij anders vermeld op het service-display. Registraties Uitgevoerde service wordt geregistreerd op de daarvoor bestemde plaatsen in het Serviceboekje. De datum en de afgelezen kilometerstand worden bevestigd met stempel en handtekening van de uitvoerende werkplaats. Zorg ervoor dat het Serviceboekje correct wordt ingevuld, omdat een sluitend bewijs van service essentieel is bij aanspraken op garantie of goodwill en tevens een pluspunt is bij verkoop van de auto. Service-interval met resterende levensduur van motorolie Het onderhoudsinterval is gebaseerd op diverse parameters afhankelijk van het gebruik. Een bericht op het Driver Information Centre (DIC) meldt u wanneer de motorolie moet worden ververst. Driver Information Centre (DIC) Boordinformatie 3 84.

185 Service en onderhoud 183 Aanbevolen vloeistoffen, smeermiddelen en onderdelen Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen Alleen producten gebruiken die getest en goedgekeurd zijn. Schade als gevolg van het gebruik van niet goedgekeurde materialen valt niet onder de garantie. 9 Waarschuwing Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk en mogelijk giftig. Voorzichtig hanteren. Informatie op de verpakking in acht nemen. Motorolie Motorolie wordt ingedeeld op basis van kwaliteit en viscositeit. Bij de keuze van motorolie is kwaliteit belangrijker dan viscositeit. Door de oliekwaliteit blijft o.a. de motor schoon, is de slijtage minimaal en veroudert de olie minder snel. De viscositeit geeft informatie over de dikte van de olie bij diverse temperaturen. Dexos is de nieuwste motoroliekwaliteit die optimale bescherming biedt voor benzine- en dieselmotoren. Als deze niet verkrijgbaar is, gebruikt u motoroliën van een van de andere vermelde kwaliteiten. Aanbevelingen voor benzinemotoren zijn ook geldig voor motoren met de brandstoffen Compressed Natural Gas (CNG), Liquified Petroleum Gas (LPG) en Ethanol (E85). Kies de juiste motorolie op basis van zijn kwaliteit en de minimale omgevingstemperatuur Motorolie bijvullen Motoroliesoorten van verschillende fabrikanten en merken kunnen worden gemengd zolang ze voldoen aan de vereiste motoroliecriteria kwaliteit en viscositeit. Het gebruik van motorolie van alleen de kwaliteit ACEA A1 of alleen A5 is verboden, omdat deze onder bepaalde omstandigheden langdurige motorschade kan veroorzaken. Kies de juiste motorolie op basis van zijn kwaliteit en de minimale omgevingstemperatuur Extra motorolieadditieven Het gebruik van extra motorolieadditieven kan schade tot gevolg hebben en de garantie ongeldig maken. Motorolieviscositeitsindexen De SAE-viscositeitswaarde geeft informatie over de dikte van de olie. Multigrade-olie wordt aangeduid door twee cijfers, bv. SAE 5W-30. Het eerste cijfer, gevolgd door een W, duidt de lage temperatuurviscositeit aan en het tweede cijfer de hoge temperatuurviscositeit. Selecteer de betreffende viscositeitsindex afhankelijk van de minimumomgevingstemperatuur

186 184 Service en onderhoud Alle aanbevolen viscositeitswaarden zijn geschikt voor hogere omgevingstemperaturen. Motorkoelvloeistof en antivries Gebruik alleen voor de auto goedgekeurde long life coolant (LLC) antivries, raadpleeg een werkplaats. Het systeem wordt af fabriek gevuld met koelvloeistof die een uitstekende corrosiebescherming biedt en vorstbestendig is tot ca. 28 C. Deze concentratie het gehele jaar in stand houden. Extra koelvloeistofadditieven die bedoeld zijn om extra corrosiebestendigheid te bieden of om kleine lekken te dichten kunnen functiestoringen veroorzaken. Aansprakelijkheid voor eventuele gevolgen van het gebruik van extra koelvloeistofadditieven wordt niet aanvaard. Remvloeistof Gebruik uitsluitend hoge prestatie remvloeistof die voor de auto is goedgekeurd, raadpleeg een garage. Remvloeistof absorbeert na verloop van tijd vocht waardoor de remmen minder efficiënt werken. De remvloeistof moet daarom na het aangegeven interval worden ververst. Remvloeistof moet worden opgeslagen in een afgesloten verpakking om absorptie van vocht tegen te gaan. Verontreiniging van de remvloeistof voorkomen.

187 Technische gegevens 185 Technische gegevens Voertuigidentificatie Autogegevens Voertuigidentificatie Voertuigidentificatienummer Typeplaatje Het voertuigidentificatienummer (VIN) staat in de hoek van het instrumentenpaneel linksvoor. Het is door de voorruit zichtbaar. Het VIN staat ook vermeld op de autopapieren, de labels voor de gebruiksonderdelen, het eigendomsbewijs en het kentekenbewijs. Het typeplaatje is aangebracht in de portieropening linksvoor. Deze technische gegevens zijn samengesteld volgens EU-normen. Wijzigingen voorbehouden. Specificaties in de voertuigdocumenten prevaleren altijd boven die in deze handleiding.

2 Inleiding. Inleiding

2 Inleiding. Inleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 33 Opbergen... 51 Instrumenten en bedieningsorganen... 56 Verlichting... 93 Klimaatregeling...

Nadere informatie

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding OPEL AMPERA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 34 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 59

Nadere informatie

OPEL ASTRA. Gebruikershandleiding

OPEL ASTRA. Gebruikershandleiding OPEL ASTRA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 23 Stoelen, veiligheidssystemen... 41 Opbergen... 63 Instrumenten en bedieningsorganen... 104

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 72 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

2 Inleiding. Inleiding

2 Inleiding. Inleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 32 Opbergen... 53 Instrumenten en bedieningsorganen... 60 Verlichting... 77 Infotainmentsysteem...

Nadere informatie

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN E81931 2 U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1 De stoel, de hoofdsteun, de

Nadere informatie

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding OPEL Vivaro Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 45 Opbergen... 70 Instrumenten en bedieningsorganen... 78

Nadere informatie

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen Stoelen VOORSTOELEN De stoel nooit afstellen als het voertuig in beweging is. Als van deze instructies wordt afgeweken, kan dit leiden tot lichamelijk letsel of verlies van controle over het voertuig.

Nadere informatie

OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding

OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding OPEL ZAFIRA TOURER Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 36 Opbergen... 67 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

Dit instructieboekje gebruiken

Dit instructieboekje gebruiken Inhoudsopgave Inleiding...1 Kort en bondig...3 Sleutels, portieren en ruiten...17 Stoelen, hoofdsteunen...35 Opbergruimte...59 Instrumenten en bedieningsorganen... 71 Verlichting...107 Infotainment- systeem...115

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding OPEL Vivaro Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 43 Opbergen... 68 Instrumenten en bedieningsorganen... 75

Nadere informatie

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1. Verstelling naar voren/naar achteren. 2. Hoogteverstelling.

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM H6716G Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motor-immobilisatiesysteem. Tevens beschikt het voertuig over een aantal extra veiligheidssystemen.

Nadere informatie

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Lees de gebruikershandleiding voor gebruik zorgvuldig door en maak u vertrouwd met de verschillende functies van uw autoalarm. Deze handleiding beschrijft de functies

Nadere informatie

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE ALGEMENE INFORMATIE oefenen hun werking uit via het beendergestel van het lichaam en horen laag over de voorkant van het bekken, de borstkas en de schouders gedragen te worden. Draag het heupgedeelte van

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

2 Inleiding. Inleiding

2 Inleiding. Inleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 66 Verlichting... 98 Infotainmentsysteem...

Nadere informatie

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding Rho-Delta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +03110-4795755 Fax. +03110-2927461 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl - OMSCHRIJVING De GT-912 /GT-913/GT-914

Nadere informatie

Renault TRAFIC. Instructieboekje

Renault TRAFIC. Instructieboekje Renault TRAFIC Instructieboekje eenpassievoor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN Gema ksvoorzie ningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING AUTO E80434 De zonneklep kan tegen verblinding naar beneden of zijwaarts worden geklapt. ZONNESCHERMEN E993 Verdraai het duimwieltje

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing kort

Gebruiksaanwijzing kort O-Pair² Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Tel. : +31 (0)315 257370 E-mail : info@vanraam.nl Internet : www.vanraam.nl Versie 14.10 Zadelhoogte U stelt de zadelhoogte correct in, door op de

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding Cobra Alarm 4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Cobra Alarmsysteem: Diefstal is de laatste tijd explosief gestegen. CAN Bus manipulatie

Nadere informatie

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 2-3 15-36 kg 4-12 j 1 Bedankt dat U voor de BeSafe izi Up hebt gekozen BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing OPair Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06 Let

Nadere informatie

OPEL Astra Gebruikershandleiding

OPEL Astra Gebruikershandleiding OPEL Astra Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 22 Stoelen, veiligheidssystemen... 40 Opbergen... 62 Instrumenten en bedieningsorganen... 104

Nadere informatie

Veiligheid van kinderen

Veiligheid van kinderen KINDERZITJES WAARSCHUWINGEN Op een stoel waarvoor een werkende airbag is aangebracht, mag u geen kinderzitje plaatsen. Wanneer de airbag wordt opgeblazen, bestaat er een risico op ernstig letsel of zelfs

Nadere informatie

Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948

Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948 Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948 Belangrijke informatie Gefeliciteerd met de aankoop van uw voertuig beveiligingsysteem. Het is ontworpen om jaren van probleemloze

Nadere informatie

Dit beveiligingssysteem voor uw auto is getest en goedgekeurd door

Dit beveiligingssysteem voor uw auto is getest en goedgekeurd door SYSTEEM 2980 COMPLEET ALARMSYSTEEM MET AFSTANDSBEDIENING GEBRUIKERSHANDLEIDING GOED BEWAREN VOOR TOEKOMSTIG GEBRUIK DIT SYSTEEM MAG UITSLUITEND DOOR EEN VAKKUNDIG INSTALLATEUR WORDEN INGEBOUWD BELANGRIJK

Nadere informatie

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889.

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. COBRA 889 INLEIDING Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. De belangrijkste vernieuwing in deze 889-serie bestaat uit het systeem, dat de herkenningscode van de afstandsbediening

Nadere informatie

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender Sloten en alarmen ALARMSYSTEEM* Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motorimmobilisatiesysteem. Teneinde maximale veiligheid en maximaal bedieningsgemak te garanderen

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie KLIMAATREGELING Druk op de knop CLIMATE om het touchscreenmenu van de klimaatregeling weer te geven. 1. Menu voor instellingen van de klimaatregeling. 2. Menu voor stoelverwarming/-klimaat voorin. N.B.:

Nadere informatie

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference OP Quick start K OLNS 7-07-2008 8:32 Pagina FordKa Kort Owner s overzicht handbook Feel the difference K0468_Service_Portfolio_090508. 09.05.2008 5:52:47 Uhr 604.39.307 PP K OL 8-07-2008 4:03 Pagina S

Nadere informatie

Nederlandstalige handleiding Autoalarm AS5

Nederlandstalige handleiding Autoalarm AS5 Nederlandstalige handleiding Autoalarm AS5 Inhoud verpakking: Alarmunit Sirene Handzender ( 2 stuks) Kabels incl. zekeringen Zoekfunctie Stil alarm Startblokkering Paniek functie Anti carjacking Aansturing

Nadere informatie

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleidingding Effectief en gebruiksvriendelijk Het in uw voertuig gemonteerde Cobra alarmsysteem biedt een simpele, maar uiterst effectieve en gebruiksvriendelijke

Nadere informatie

Voordat u gaat rijden. Tijdens het rijden. Onderhoud en verzorging. Trefwoordenlijst INHOUDSOPGAVE

Voordat u gaat rijden. Tijdens het rijden. Onderhoud en verzorging. Trefwoordenlijst INHOUDSOPGAVE Aygo Handleiding INHOUDSOPGAVE 1 Voordat u gaat rijden Het afstellen en bedienen van systemen als de portiervergrendeling, spiegels en stuurkolom. 2 Tijdens het rijden Rijden, stoppen en informatie over

Nadere informatie

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist BEDIENINGSUITLEG 1 - Bestuurderszetel 17 - Hendel stuurafstelling 2 - Sleutelschakelaar (START) 18 - Bedieningshendel hijsen linker

Nadere informatie

LCD scherm va LCD scherm

LCD scherm va LCD scherm scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica

Nadere informatie

VOORWOORD. Dit instructieboekje hoort bij uw auto. Bewaar het daarom altijd in uw auto, ook als u de auto verkoopt.

VOORWOORD. Dit instructieboekje hoort bij uw auto. Bewaar het daarom altijd in uw auto, ook als u de auto verkoopt. VOORWOORD Dit instructieboekje maakt u vertrouwd met de bediening van en het onderhoud aan uw nieuwe auto. Verder vindt u in dit instructieboekje belangrijke informatie over veiligheid. Lees het daarom

Nadere informatie

OPEL ASTRA Gebruikershandleiding

OPEL ASTRA Gebruikershandleiding OPEL ASTRA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 62 Instrumenten en bedieningsorganen... 101

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Alarmsysteem met afstandsbediening leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen die nodig

Nadere informatie

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene installatiehandleiding Alarmlicht met sirene INSTALLATIEHANDLEIDING ALARMLICHT MET SIRENE Gefeliciteerd met de aankoop van het Egardia alarmlicht met sirene. Website Egardia www.egardia.com Klantenservice

Nadere informatie

Gebruikershandleiding kort

Gebruikershandleiding kort kort Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Positie zitting Om de positie van de stoel correct in te stellen zet de berijder een voet op het pedaal in de uiterste stand vanaf de berijder. Stel de

Nadere informatie

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02

SCdefault. 900 Montagerichtlijn. Accessories Part No. Group Date Instruction Part No. Replaces 12 799 012 9:88-15 May 03 12 798 998 12 798 998 Jun 02 SCdefault 900 Montagerichtlijn SITdefault Kinderzitje Saab Child Seat MONTERINGSANVISNING INSTALLATION INSTRUCTIONS MONTAGEANLEITUNG INSTRUCTIONS DE MONTAGE Accessories Part No. Group Date Instruction

Nadere informatie

Sleutels en zenders SLEUTELS EN ZENDERS

Sleutels en zenders SLEUTELS EN ZENDERS Sleutels en zenders Bedieningsorganen en instrumenten SLEUTELS EN ZENDERS H6718G Met het voertuig heeft u twee zenders met integrale sleutels ontvangen waarmee alle sloten van het voertuig kunnen worden

Nadere informatie

AYGO. Instructieboekje

AYGO. Instructieboekje AYGO Instructieboekje Voorwoord Welkom in de steeds groeiende groep van waardebewuste automobilisten die voor Toyota hebben gekozen. Wij zijn trots op de vooruitstrevende techniek en hoge kwaliteit van

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G05 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE CENTRALE VERGRENDELING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076)

Nadere informatie

OPEL Insignia Gebruikershandleiding

OPEL Insignia Gebruikershandleiding OPEL Insignia Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 46 Opbergen... 71 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing kort

Gebruiksaanwijzing kort Fun2Go Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Tel. : +31 (0)315 257370 E-mail : info@vanraam.nl Internet : www.vanraam.nl Versie 17.04 Positie zitting Om de positie van de stoel correct

Nadere informatie

Mitsubishi - Cobra Alarm CO4627. Gebruikers Handleiding

Mitsubishi - Cobra Alarm CO4627. Gebruikers Handleiding Mitsubishi - Cobra Alarm CO4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Mitsubishi - Cobra Alarmsysteem: Om uw auto optimaal te beschermen

Nadere informatie

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde

Nadere informatie

Veiligheid van kinderen

Veiligheid van kinderen Veiligheid van kinderen KINDERZITJES Voor maximale veiligheid moeten kinderen altijd achterin zitten. Wij raden u aan om kinderen nooit voorin te laten zitten. Als het echter onvermijdelijk is om een kind

Nadere informatie

Climate control VENTILATIEOPENINGEN

Climate control VENTILATIEOPENINGEN VENTILATIEOPENINGEN 1 1 2 2 3 3 E90911 1. Ventilatieopeningen voor het gezicht 2. Ventilatieopening voor de bestuurdersschoot 3. Bedieningselementen van ventilatieopeningen, middenconsole achterin Opmerking:

Nadere informatie

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde

Nadere informatie

Afstelbare parameters - Alarm en centrale vergrendeling

Afstelbare parameters - Alarm en centrale vergrendeling Inleiding Inleiding De lijst van afstelbare parameters is beperkt tot die parameters die relevant worden geacht voor carrosseriebouwers. Bezoek voor meer informatie over de huidige parameters voor een

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 4 Sleutels, portieren en ruiten... 16 Stoelen, veiligheidssystemen... 38 Opbergen... 59 Instrumenten en bedieningsorganen... 67 Verlichting...

Nadere informatie

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding

OPEL MOKKA. Gebruikershandleiding OPEL MOKKA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 52 Instrumenten en bedieningsorganen... 71

Nadere informatie

druk 1 1TH 084070 NSN 2320-17-122-6055 PROJECTNUMMER 084070 TECHNISCHE HANDLEIDING VAU 150 KN 6X6 DAF YBB95.480 TAKEL

druk 1 1TH 084070 NSN 2320-17-122-6055 PROJECTNUMMER 084070 TECHNISCHE HANDLEIDING VAU 150 KN 6X6 DAF YBB95.480 TAKEL druk 1 1TH 084070 NSN 30-17-1-6055 PROJECTNUMMER 084070 TECHNISCHE HANDLEIDING VAU 150 KN 6X6 DAF YBB5.480 TAKEL Vastgesteld door de Directeur Defensie Materieel Organisatie voor deze Hoofd Logistieke

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 39 Opbergen... 62 Instrumenten en bedieningsorganen... 75 Verlichting...

Nadere informatie

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , ,

Installation instructions, accessories. Stuurwiel, leer. Volvo Car Corporation Gothenburg, Sweden , , Installation instructions, accessories Instructienr. 30756608 Versie 1.2 Ond. nr. 30756607, 30756606, 31316446 Stuurwiel, leer IMG-339612 Volvo Car Corporation Stuurwiel, leer- 30756608 - V1.2 Pagina 1

Nadere informatie

Renault CLIO. Instructieboekje

Renault CLIO. Instructieboekje Renault CLIO Instructieboekje een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING TOEPASSING DOCUMENT Dit document beschrijft de belangrijkste kenmerken ten tijde van het drukken van de: MODEL S SOFTWARE-versie: 5,0 Kenmerken van latere software-versies

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 42 Opbergen... 63 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

OPEL MERIVA. Gebruikershandleiding

OPEL MERIVA. Gebruikershandleiding OPEL MERIVA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 58 Instrumenten en bedieningsorganen... 80

Nadere informatie

LCD scherm ve LCD scherm

LCD scherm ve LCD scherm scherm. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica zelf

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

Spark. Instructieboekje

Spark. Instructieboekje Spark Instructieboekje Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 35 Opbergen... 56 Instrumenten en bedieningsorganen... 63 Verlichting...

Nadere informatie

Gebruikershandleiding kort

Gebruikershandleiding kort Velo-Plus² Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Zadelhoogte U stelt de zadelhoogte correct in, door op de fiets te gaan zitten en een voet op het pedaal in de onderste stand te zetten. In die

Nadere informatie

Gebruikershandleiding

Gebruikershandleiding Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 75 Instrumenten en bedieningsorganen... 86 Verlichting...

Nadere informatie

Instructieboekje FordMondeo 100% Ford. 100% tevredenheid.

Instructieboekje FordMondeo 100% Ford. 100% tevredenheid. Instructieboekje FordMondeo 100% Ford. 100% tevredenheid. De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de technische ontwikkeling behouden wij ons het

Nadere informatie

MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE

MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE MEGANE COUPE CABRIOLET INSTRUCTIEBOEKJE een passie voor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten

Nadere informatie

voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd kg 9m-4j

voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd kg 9m-4j voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 groep gewicht leeftijd 1 9-18 kg 9m-4j 1 Dank u voor uw keuze voor de Besafe izi Comfort. BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw kind

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 72 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING. Afstandsbediening BRC315D7

GEBRUIKSAANWIJZING. Afstandsbediening BRC315D7 GEBRUIKSAANWIJZING 1 3 2 1 4 11 NOT AVAILABLE 12 6 5 5 7 8 14 9 10 19 17 18 21 13 20 15 16 1 ONZE WELGEMEENDE DANK VOOR UW AANKOOP VAN DEZE AFSTANDS- BEDIENING. LEES DE HANDLEIDING AANDACHTIG ALVORENS

Nadere informatie

HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S

HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S HANDLEIDING MINI ONE MINI COOPER MINI COOPER S HARTELIJK GEFELICITEERD MET UW NIEUWE MINI INHOUDSOPGAVE Over deze handleiding Opmerkingen met betrekking tot de handleiding 6 Gebruikte symbolen 6 Symbool

Nadere informatie

HANDLEIDING! " # $ %! & ' ' ' % $ %! & ( % ) * +, -. +/ ". +/

HANDLEIDING!  # $ %! & ' ' ' % $ %! & ( % ) * +, -. +/ . +/ HANDLEIDING! " # $ %! & ' ' ' % $ %! & ( % ) * +, -. +/ 0 +1 1 ". +/ 0 + 1 1 2 1. Instructie verstelling tafel De loungewerktafel is voor een correcte zithouding uitgerust met horizontale en verticale

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS3 - Vehicle original remote

Vehicle Security System VSS3 - Vehicle original remote Vehicle Security System VSS3 - Vehicle original remote Originele afstandsbediening van het voertuig leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen

Nadere informatie

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING

MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING MODEL S GEBRUIKERSHANDLEIDING TOEPASSING DOCUMENT Dit document beschrijft de belangrijkste kenmerken ten tijde van het drukken van de: MODEL S SOFTWARE-versie: 5,0 Kenmerken van latere software-versies

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA. Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 43 Opbergen... 64 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

Cobra Bridge CAN 8800

Cobra Bridge CAN 8800 Cobra Bridge CAN 8800 Installatie Handleiding 2005 Clifford Electronics Benelux, Lijnden. Inhoudsopgave. Bridge 8800 CAN...3 Tabel Geheugen Alarm LED....3 Garagestand...4 Plaatsing van de alarmunit...4

Nadere informatie

Handleiding. Tilly Light fietsendrager

Handleiding. Tilly Light fietsendrager Handleiding Tilly Light fietsendrager mei 2015 Tilly Light BV Inhoudsopgave Algemeen 4 Onderdelen 5 Stekker aansluiting 10 Eerste gebruik 11 Op de auto plaatsen 15 Fietsen plaatsen 18 Rijden 23 Fietsen

Nadere informatie

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene

installatiehandleiding Alarmlicht met sirene installatiehandleiding Alarmlicht met sirene INSTALLATIEHANDLEIDING ALARMLICHT MET SIRENE Gefeliciteerd met de aankoop van het WoonVeilig alarmlicht met sirene. Telefoonnummer WoonVeilig 0900-388 88 88

Nadere informatie

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding

OPEL AMPERA. Gebruikershandleiding OPEL AMPERA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 19 Stoelen, veiligheidssystemen... 37 Opbergen... 57 Instrumenten en bedieningsorganen... 65

Nadere informatie

Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS

Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS Gefeliciteerd! U heeft gekozen voor een fiets met elektrische ondersteuning, de E-bike. Uw E-bike zal u door zijn elektrische ondersteuning

Nadere informatie

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak.

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Veiligheidsvoorzieningen Beschermingsvoorzieningen mogen alleen worden verwijderd resp. geopend na stilstand van de dumper met geactiveerde parkeerrem, uitschakelen

Nadere informatie

HANDLEIDING MINI ONE MINI ONE DIESEL MINI COOPER MINI COOPER S

HANDLEIDING MINI ONE MINI ONE DIESEL MINI COOPER MINI COOPER S HANDLEIDING MINI ONE MINI ONE DIESEL MINI COOPER MINI COOPER S HARTELIJK GEFELICITEERD MET UW NIEUWE MINI INHOUDSOPGAVE OPMERKINGEN Over deze handleiding 6 Gebruikte symbolen 6 Symbool op onderdelen van

Nadere informatie

Powerpack. gebruikshandleiding

Powerpack. gebruikshandleiding Powerpack gebruikshandleiding 1 INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding De RMA powerpack is een hulpmiddel voor de begeleiding. Het vergemakkelijkt het duwen van een rolstoel gebruiker. De hulpmotor is niet ontworpen

Nadere informatie

HBJR Garagedeuropener Deel 1: Installeren

HBJR Garagedeuropener Deel 1: Installeren HBJR Garagedeuropener Deel 1: Installeren WAARSCHUWING: Het is belangrijk voor de veiligheid van alle personen tijdens het installeren en het gebruik van de garagedeuropener om de veiligheid- en gebruiksinstructies

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing. izi Modular: voor- & achterwaarts gericht. izi Modular RF: achterwaarts gericht. Lichaamslengte cm.

Gebruiksaanwijzing. izi Modular: voor- & achterwaarts gericht. izi Modular RF: achterwaarts gericht. Lichaamslengte cm. a f d e b c i Gebruiksaanwijzing g h 4 > 5 cm izi Modular: voor- & achterwaarts gericht izi Modular RF: achterwaarts gericht 5 Lichaamslengte 6-05 cm. Lichaamslengte 88-05 cm. Max. gewicht 8 kg. Leeftijd

Nadere informatie

OPEL ZAFIRA. Gebruikershandleiding

OPEL ZAFIRA. Gebruikershandleiding OPEL ZAFIRA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 26 Stoelen, veiligheidssystemen... 45 Opbergen... 69 Instrumenten en bedieningsorganen... 80

Nadere informatie

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide VOLVO XC90 quick guide gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw nieuwe VOlVO! Het is altijd spannend een nieuwe auto te leren kennen. Neem deze Quick Guide door om nog meer plezier te hebben van uw nieuwe Volvo.

Nadere informatie

OPEL VIVARO Gebruikershandleiding

OPEL VIVARO Gebruikershandleiding OPEL VIVARO Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 20 Stoelen, veiligheidssystemen... 43 Opbergen... 68 Instrumenten en bedieningsorganen... 76

Nadere informatie

GfS Day Alarm. Algemene omschrijving...p. 2. Montage handleiding en functies...p. 3. Instellingen van magneet contacten...p. 4

GfS Day Alarm. Algemene omschrijving...p. 2. Montage handleiding en functies...p. 3. Instellingen van magneet contacten...p. 4 Art.-Nr.: Art.-Nr.: Montage handleiding Inhoud Algemene omschrijving...p. Montage handleiding en functies...p. Instellingen van magneet contacten...p. Aansluiting met draadloos magneet contact...p. Aansluiting

Nadere informatie