MASTERPLAN BRANDVEILIGHEID (INTEGRAAL PLAN BRANDVEILIGHEID) NIEUWBOUW BEDRIJFSPAND ROMAR VOSS BV ROGGEL

Transcriptie

1 MASTERPLAN BRANDVEILIGHEID (INTEGRAAL PLAN BRANDVEILIGHEID) NIEUWBOUW BEDRIJFSPAND ROMAR VOSS BV ROGGEL Object: Romar Voss B.V. Bevelantstraat ong PB Roggel Opdrachtgever: Derckx B.V. Postbus GA Weert T: +31(0) Opdrachtnemer: STE B.V. Rondven 3 Postbus ZG Maarheeze T: +31(0) F: +31(0) E: hm@ste-bv.com Documentdatum: 30 januari 2015 Documentnaam:

2 Projectleider: H.J. Meeuwessen MBA Document opgesteld door: L.J.E. van Lievenoogen Gecontroleerd door: H.J. Meeuwessen Gevalideerd door: H.J. Meeuwessen Documentdatum: 30 januari 2015 Projectnummer: Status document: Definitief, versie 2.1 Documentnaam: Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopiëren, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van STE B.V. 2 van 41

3 Omschrijving Inhoudsopgave Pagina 0 Managementsamenvatting Inleiding Algemeen Beoordelingskader Doelstelling Werkwijze Projectgegevens Algemeen Aangeleverde bescheiden Toegepaste gebruiksfuncties, bouwmaterialen en aantal personen Constructieve brandveiligheid (sterkte bij brand) Algemeen Brandwerendheid bouwconstructie Brand- en subbrandcompartimenten Algemeen Brandcompartiment Subbrandcompartimenten Doorvoeringen Luchtbehandelinginstallaties Ontvluchting Algemeen Vluchtroute volgens PGS Vluchtroute volgens PGS Vluchtroute volgens Bouwbesluit Tweede vluchtroute Deuren in vluchtroutes Beperking ontstaan en ontwikkeling van brand en rook Algemeen Beperking van het ontwikkelen van brand en rook Verbod op open vuur Brandbeveiligingsinstallaties Noodverlichting Brandmeldinstallatie Regelgeving PGS Ontruimingsalarminstallatie Vluchtrouteaanduidingen Brandslanghaspels Droge blusleidingen Bluswatervoorziening Blustoestellen Automatische brandblusinstallatie en rookbeheersingssysteem van 41

4 8 Bereikbaarheid, toetreding en repressie door de brandweer Algemeen Brandweeringang Bereikbaarheid Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen Goedkeuring bevoegd gezag Organisatorische aspecten Algemeen Inspecties en onderhoud Gebruiksmeldingsplicht Bedrijfshulpverlening Conclusie van 41

5 0 Managementsamenvatting De doelstelling van dit Masterplan Brandveiligheid (masterplan), oftewel Integraal Plan Brandveiligheid (IPB), is een toetsing van het bouwplan aan de relevante regelgeving voor wat betreft brandveiligheid volgens de hoofdstukken 1, 2, 6 en 7 van het Bouwbesluit 2012 en dan met name op het gebied van de brandveiligheid. Omdat voor het object niet alleen een omgevingsvergunning bouw benodigd is, maar ook een omgevingsvergunning milieu, worden voor de bouwkundig relevante onderdelen (zoals compartimentering en WBDBO) ook de desbetreffende onderdelen getoetst aan de PGS 15. Bij deze beoordeling is de volgende werkwijze aangehouden: 1. Uitwerking vigerende wet- en regelgeving, per deelgebied; 2. Toetsen van de aangereikte tekeningen aan de wet- en regelgeving; 3. Uitwerking en analyse van de bevindingen; 4. Conclusies; 5. Doen van aanbevelingen; 6. Opstellen conceptrapportage; 7. Bespreken conceptrapportage met opdrachtgever en architect (planteam); 8. Het laten uitwerken van de benodigde aanpassingen aan de hand van de conceptrapportage; 9. Toetsen van de aangepaste tekeningen (aanvraag omgevingsvergunning); 10. Uitwerking en analyse bevindingen; 11. Conclusies; 12. Opstellen eindrapport; 13. Aanvraag omgevingsvergunning door opdrachtgever. Door deze werkwijze ontstaat er gedurende het proces van de ontwikkeling van het VO (voorlopig ontwerp) naar DO (definitief ontwerp) en vervolgens naar de aanvraag van de omgevingsvergunning inzicht in de implementatie van de brandveiligheidsvoorzieningen in het uiteindelijke bouwplan. Omdat gedurende de ontwerpfase vroegtijdig de tekortkomingen of onvolkomenheden kunnen worden aangepast, ontstaat er op het gebied van de brandveiligheid een bouwplan dat voldoet aan de wet- en regelgeving. Het resultaat van de gevolgde werkwijze is een ontwerpplan dat voldoet aan de uitgangspunten van het Bouwbesluit en voor de bouwtechnische brandpreventieve relevante onderdelen van de PGS 15. De gevolgde werkwijze komt overeen met het procesmodel Masterplan model-ibb (Integrale Brandveiligheid Bouwwerken) van het CCV. 5 van 41

6 1 Inleiding 1.1 Algemeen Dit Masterplan Brandveiligheid (verder aangeduid als masterplan) is opgesteld naar aanleiding van de door Derckx B.V. te Weert aan STE B.V. te Maarheeze verstrekte opdracht. Dit masterplan heeft betrekking op de nieuwbouw bedrijfspand van Romar Voss te Roggel, gelegen aan de Bevelantstraat ong. Aanleiding voor dit masterplan is de wens van de opdrachtgever om vereiste brandpreventieve maatregelen te laten onderzoeken op toepasbaarheid en haalbaarheid en het te beoordelen plan te voorzien van eventuele verbeteringen. De bevindingen van de toets brandveiligheid en de noodzakelijk te treffen (brandveiligheid)voorzieningen zijn verwerkt in deze rapportage. STE B.V. beschikt over de volgende KIWA-erkenningen: a. Kiwa erkenning: K42627/06: ISO 9001 gecertificeerd adviesbureau; b. Kiwa erkenning: K45341/03: erkend PvE opsteller Brandmeldinstallatie (conform de regeling Brandmeldinstallaties 2002 ); c. Kiwa erkenning: K61981/01: erkend PvE opsteller van brandveiligheidssysteem voor watermist (ontwerp, installatie, oplevering en nazorg). Daarnaast beschikt STE B.V. over de CIBV (voormalig LPCB) erkenning met certificaatnummer nr. 3 (zie website CIBV onder erkende opsteller regeling IPB/UPD) voor: a. erkend IPB opsteller; b. erkend UPD opsteller voor alle type brandmeld- en brandblusinstallaties. 1.2 Beoordelingskader Bij de beoordeling op het voldoen aan de vigerende brandveiligheidsvoorschriften is het plan getoetst aan de volgende (wettelijke) bepalingen: PGS 15: december 2011, versie 1.1 (uitgave december 2012) 1, verder aangeduid als PGS 15; PGS 30: december 2011, versie 1.0 (uitgave december 2011), verder aangeduid als PGS 30; Hoofdstuk 1, 2, 6 en 7 van het Bouwbesluit 2012 (vigerende versie vanaf 1 april 2014); Regeling Bouwbesluit 2012; NEN, NEN-EN of EN-normen, de laatste uitgave van deze van toepassing zijnde normen. 1.3 Doelstelling De doelstelling van de beoordeling is te komen tot een heldere rapportage van de bouwtechnische staat van het totale bouwplan, het beheer en het gebruik ervan, zodanig dat hieruit een conclusie getrokken kan worden of het bouwplan voldoet aan de vigerende brandveiligheidsvoorschriften uit het beoordelingskader zoals vermeld in voorgaande paragraaf. 1 Aangezien Romar Voss een bedrijf betreft voor de opslag van gevaarlijke stoffen, zijn de eisen/voorwaarden uit de PGS 15 prevalerend boven de eisen van het Bouwbesluit. Indien volgens de PGS 15 geen eisen worden gesteld, wordt het Bouwbesluit als minimaal niveau van de brandveiligheid gehanteerd. 6 van 41

7 1.4 Werkwijze De opbouw van deze rapportage is zodanig dat in diverse hoofdstukken c.q. paragrafen een volledige toetsing plaatsvindt aan de relevante vigerende wet- en regelgeving, met de daarbij toegepaste brandpreventieve voorzieningen. Expliciet wordt vermeld de relevante vigerende wet- en regelgeving. In het laatste hoofdstuk wordt de conclusie weergegeven van de in deze rapportage verwerkte volledige toetsing aangaande de brandveiligheidseisen en de eventuele noodzakelijke aanvullende adviezen. 7 van 41

8 2 Projectgegevens 2.1 Algemeen Het betreft hier de nieuwbouw bedrijfspand van Romar Voss B.V. te Roggel, gelegen aan de Bevelantstraat ong. Op het terrein wordt een nieuw bedrijfspand gerealiseerd. In het pand bevinden zich een productiehal met twee opslaghallen waarvan in één hal PGS opslag (> kg) plaatsvindt. Daarnaast worden er een goederenontvangst (expeditie) met PGS ruimte (< kg), een tankenpark (PGS) en kantoren gerealiseerd. Verder worden er op het terrein naast parkeerplaatsen acht peroxideruimtes (PGS kluizen) en een emballageruimte ingericht. Deze worden, aangezien deze niet in het gebouw staan opgesteld, niet nader getoetst in dit masterplan. Het bedrijfsgebouw wordt opgedeeld in zes brand- en subbrandcompartimenten: Gebouwdeel Ruimtes Oppervlakte (GO) ± (in m 2 ) BC 1 Begane grond Entree, kantoren en laboratorium 330,2 Verdieping Kantoren, kantine en kleed/wasruimte 605,7 BC 2 Begane grond Opslaghal glas met technische ruimte 883,0 BC 3 Begane grond Opslaghal PGS 15 (> kg) 1.000,0 BC 4 Begane grond Productiehal met kantoor 727,4 BC 5 Begane grond Tankenpark (PGS 30) 61,0 BC 6 Begane grond Goederenontvangst (expeditie) 303,5 BC 7 2 Begane grond Separate opslag in de expeditie (PGS 15) (< kg) 26,0 Totaal 3.910,8 2.2 Aangeleverde bescheiden Deze rapportage is gebaseerd op de hieronder weergegeven gegevens, welke door de opdrachtgever zijn verstrekt. Omschrijving Projectnummer Tekeningnummer Datum Bestektekening situatie/ terreininrichting 5184 B Bestektekening plattegrond 5184 B Bestektekening verdieping 5184 B Bestektekening doorsneden 5184 B Bestektekening aanzichten 5184 B Bestektekening fundering/bg-vloer/riolering 5184 B Bestektekening dakplan 5184 B Bestektekening Bouwbesluit 5184 B Bestektekening brandveiligheid 5184 B Bestektekening principe details 5184 B Het BC 7 wordt als brandcompartiment gerealiseerd in de expeditieruimte. Omdat de oppervlakte van ± 26 m² al is meegenomen in het brandcompartiment 6 is de som van de oppervlakte ongeveer m², anders zou de ruimte dubbel worden meegerekend. 8 van 41

9 2.3 Toegepaste gebruiksfuncties, bouwmaterialen en aantal personen Toegepaste gebruiksfuncties De bouwkundige situatie is zoals op de in paragraaf 2.2 vermelde tekeningen weergegeven. Het totale project heeft de volgende gebruiksfuncties: Voor de gebouwen gelden de volgende gebruiksfuncties: Industriefunctie: - Andere industriefunctie; Kantoorfunctie; Bijeenkomstfunctie (nevenfunctie). Deze rapportage toetst enkel aan de industriefunctie en kantoorfunctie. De bijeenkomstfunctie wordt gezien als nevenfunctie van de industriefunctie en wordt niet apart getoetst. De hoogste verblijfsvloer in het gebouw (kantoor) ligt onder de 5 meter boven het meetniveau. De overige gebouwdelen hebben geen verblijfsvloeren. De aangestuurde artikelen worden per gebruiksfunctie vermeld. Indien niet alle aangestuurde artikelen van de gebruiksfuncties hetzelfde zijn, worden onder de kop Algemeen die artikelen vermeld, die wel voor alle gebruiksfuncties gelden. Overige aangestuurde artikelen staan daarna apart per gebruiksfunctie vermeld Toegepaste bouwmaterialen Bedrijfspand Toegepaste bouwmaterialen Constructie Dak Vloeren Buitenwanden Binnenwanden Buitendeuren/-ramen Binnendeuren/-ramen Staal Staal Dakbedekking (PVC) met steenwol isolatie Beton Betonplint met sandwichbeplating (PIR isolatie) Betonplint met gasbeton (brandscheiding) Kalkzandsteen/ metal stud Aluminium Kozijnen (staal en hout) Deuren (staal en hout) Aantal personen Een aantal voorschriften van het Bouwbesluit 2012 bevat eisen die afhankelijk zijn van aantallen personen. Artikel 1.2 lid 1 van het Bouwbesluit schrijft voor dergelijke gevallen voor dat in een bouwwerk of een gedeelte daarvan niet meer personen tegelijk aanwezig mogen zijn dan op grond van die personen gerelateerde voorschriften is toegestaan. Hier wordt uitgegaan van het aantal personen waarvoor het bouwwerk is bestemd volgens de aanvrager van een omgevingsvergunning/gebruiker of eigenaar van het gebouw. 9 van 41

10 Tabel 1.2 Gebruiksfunctie Ten minste aan te houden aantal personen per m 2 1 Woonfunctie - 2 Bijeenkomstfunctie a) voor het aanschouwen van sport b) andere gebruiksfunctie 3 Celfunctie a) voor bezoekers b) andere celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie a) met bedgebied verblijfsgebied 0,3 0,125 0,125 0,05 0,125 0,05 b) andere gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie - 6 Kantoorfunctie 0,05 7 Logiesfunctie 0,05 8 Onderwijsfunctie 0,125 9 Sportfunctie - 10 Winkelfunctie - 11 Overige gebruiksfunctie - 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde - In de PGS 15 worden geen eisen omschreven omtrent het minimaal aantal personen die binnen een bouwwerk of gedeelte daarvan aanwezig mogen zijn. Een aantal voorschriften binnen Bouwbesluit 2012 bevatten eisen die afhankelijk zijn van aantallen personen. Voor Romar Voss B.V. is dit uitsluitend van toepassing voor het kantoor en de bijeenkomstfunctie (kantine). Op basis van de eisen van het Bouwbesluit geldt voor het kantoor een minimaal aantal van 45 personen. Voor de bijeenkomstfunctie geldt een minimum aantal van 8 personen. Gesteld kan worden dat binnen deze gebruiksfuncties meer personen aanwezig zijn. In het bedrijfspand van Romar Voss B.V. wordt uitgegaan van de volgende aantallen personen: Kantoren Kantine Productiehal Kantoor productie 59 personen; 12 personen; 10 personen; 2 personen. 10 van 41

11 3 Constructieve brandveiligheid (sterkte bij brand) 3.1 Algemeen Ten aanzien van constructieve aspecten, in relatie tot brandveiligheid, worden dan ook eisen gesteld aan de bouwconstructie. Deze eisen zijn omschreven in het Bouwbesluit, afdeling 2.2, artikelen 2.9 tot en met Binnen de PGS 15 en 30 worden geen directe eisen gesteld ten aanzien van de eisen van de sterkte van een bouwconstructie. Er wordt in de PGS 15 aangegeven dat een constructie van een opslagvoorziening voor verpakte gevaarlijke stoffen valt onder de bouwtechnische voorschriften van het Bouwbesluit. Derhalve worden voor de constructieve veiligheid de eisen van het Bouwbesluit aangehouden. 3.2 Brandwerendheid bouwconstructie Regelgeving Een vloer, trap of hellingbaan waarover of waaronder een vluchtroute voert, bezwijkt niet binnen 30 minuten bij brand in een subbrandcompartiment waarin die vluchtroute niet ligt (Bouwbesluit artikel 2.10, lid 1). Een bouwconstructie van een gebruiksfunctie met een vloer van een gebruiksgebied hoger dan 5 meter boven het meetniveau of lager dan 5 meter onder het meetniveau bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin de bouwconstructie niet ligt, niet binnen 90 minuten door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.10, lid 4). In afwijking van het vierde en vijfde lid, wordt de tijdsduur met 30 minuten bekort, indien de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van het brandcompartiment niet groter is dan 500 MJ/m 2 (Bouwbesluit artikel 2.10, lid 6). Bij het bepalen van het bezwijken van een bouwconstructie, als bedoeld in artikel 2.10, wordt uitgegaan van de buitengewone belastingcombinaties die volgens NEN-EN 1990 kunnen optreden bij brand (Bouwbesluit artikel 2.11, lid 1). De tijdsduur van het bezwijken als bedoeld in artikel 2.10 wordt afhankelijk van het materiaal van de bouwconstructie bepaald volgens: a) NEN-EN 1992; b) NEN-EN 1993; c) NEN-EN 1994; d) NEN-EN 1995; e) NEN-EN 1996; f) NEN-EN 1999, of g) NEN-EN 6069; (Bouwbesluit artikel 2.11, lid 2) Toetsing Er is geen vloer met een verblijfsgebied welke hoger is gelegen dan 5 meter boven het meetniveau. Hierdoor gelden er geen eisen ten aanzien van het bezwijken van de bouwconstructie. Dit neemt niet weg dat indien er eisen gelden ten aanzien van brandwerendheden bij opslagvoorzieningen, de bouwconstructie brandwerend uitgevoerd moet worden. Het brandwerend uitvoeren van muren kan namelijk ook gevolgen hebben voor de uitvoering van de constructies, dan wel dat constructies aangepast moeten worden. De draagconstructie van de PGS 15 opslaghal wordt 30 minuten brandwerend uitgevoerd. Doordat er een vluchtroute loopt over de vloer boven de expeditie dient deze vloer 30 minuten brandwerend te zijn op het criterium van bezwijken. 11 van 41

12 4 Brand- en subbrandcompartimenten 4.1 Algemeen De kans op een snelle uitbreiding van brand moet voldoende worden beperkt om een eventuele brand in een gebouw beheersbaar te kunnen houden en ervoor te kunnen zorgen dat het gebouw (of gedeelte van het gebouw) voldoende veilig kan worden verlaten. Een brandcompartiment is het gedeelte van een of meer bouwwerken bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van brand (Bouwbesluit artikel 1.1). 4.2 Brandcompartiment In de PGS 15, onder artikel staat aangegeven dat de voorschriften van het Bouwbesluit niet toereikend zijn voor de veilige opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR stoffen 3. Binnen de PGS 15 worden ten aanzien van brandcompartimenten specifieke eisen gesteld aan oppervlakten van brandcompartimenten en de noodzakelijke WBDBO. Binnen het Bouwbesluit bestaat de mogelijkheid tot de invulling van een gelijkwaardige oplossing voor een groter brandcompartiment. De PGS 15 staat dit ook toe, echter de invulling van de gelijkwaardige oplossing staat expliciet beschreven. In de PGS 30 worden specifieke eisen gesteld aan de ligging van opslagtanks. De eisen voor zowel de PGS 15 en PGS 30 als het Bouwbesluit worden in separate paragrafen weergegeven Regelgeving PGS 15 Binnen de PGS 15 verwijst men naar de waarden uit het Bouwbesluit 2003, terwijl het Bouwbesluit 2012 van kracht is. Dat wil zeggen, dat conform de PGS 15 een brandcompartiment niet groter mag zijn dan m 2. Hierbij wordt gesteld dat een opslagvoorziening met opslag tot kg in veel gevallen niet groter zal zijn dan m 2. De PGS 15 verwijst voor grotere brandcompartimenten naar de afdeling 2.22 van het Bouwbesluit (2003). Op grond van het Bouwbesluit 2012 geldt een grens van een brandcompartiment voor een (andere) industriefunctie tot maximaal m 2. Door een ministeriële aanwijzing sluit de PGS 15 hierbij aan. Voor opslagvoorzieningen waar opslag plaatsvindt van meer dan kg en een gebruiksoppervlakte van meer dan m 2 beschrijft de PGS 15 dat er naast de bouwkundige zaken tot kg ook voorzieningen noodzakelijk zijn tot brandbestrijding, de opvang van bluswater en organisatorische aspecten. Eisen tot kg Een opslagvoorziening is een brandcompartiment met een oppervlak van maximaal m² (PGS 15 vs 3.2.3). 4 De WBDBO tussen een opslagvoorziening en een andere ruimte (waaronder ook een andere opslagvoorziening, veelal aangeduid als geschakelde loodsen) moet ten minste 60 minuten bedragen in beide richtingen. Deuren, ventilatieopeningen, leidingdoorvoeren of rookluiken in deze constructie mogen geen afbreuk doen aan de vereiste WBDBO (PGS 15 vs 3.2.4). 3 CMR stoffen staat voor Carcinogene, mutagene en reproductie toxische stoffen. 4 Binnen de PGS 15 beschrijft men dat de grootte van het brandcompartiment wordt gerelateerd aan het Bouwbesluit. Binnen Bouwbesluit 2012 geldt voor een industriefunctie een grootte van m². De in de PGS 15 aangegeven waarde van m² dient dus vervangen te worden door een waarde van m². 12 van 41

13 Voor de brandwerendheid met betrekking tot de scheidende functie moeten de volgende criteria van de NEN 6069, worden aangehouden (PGS 15 vs 3.2.5): - R voor draagconstructies zowel onder, boven als ten behoeve van de opslag zelf; - REI voor dragende wanden en vloeren; - RE voor daken; - EI voor niet-dragende wanden; - EI1 voor deuren. Indien meerdere opslagvoorzieningen naast elkaar zijn gelegen, moeten tevens maatregelen worden genomen om te voorkomen dat een incident zich van de ene naar de andere opslagvoorziening kan verplaatsen, bijvoorbeeld ten gevolge van een uitstromende vloeistof (PGS 15 vs 3.2.6). Indien een constructie met een bepaalde brandwerendheid moet zijn uitgevoerd, moet een in deze constructie aangebrachte deur zelfsluitend zijn uitgevoerd. Een dergelijke deur mag uitsluitend in geopende stand zijn vastgezet, indien een voorziening is aangebracht die in geval van brand de deur automatisch sluit (PGS 15 vs 3.2.7). Voor uitpandige opslag geldt dat de WBDBO van 60 minuten ook behaald kan worden met afstand (PGS 15 vs 3.2.8): - Indien de afstand van de opslagvoorziening tot de inrichtingsgrens, een ander bouwwerk dat tot de inrichting behoort, of andere brandbare objecten, ten minste 5 meter bedraagt, moet de brandwerendheid van de wanden, het dak en de draagconstructie van de opslagvoorziening ten minste 30 minuten bedragen. Deuren, ventilatieopeningen, leidingdoorvoeren of rookluiken in deze constructie mogen geen afbreuk doen aan de vereiste brandwerendheid; - Indien de afstand van de opslagvoorziening tot de inrichtingsgrens, een andere bouwwerk dat tot de inrichting behoort, of ander objecten, ten minste 10 meter bedraagt is er ten aanzien van de brandwerendheid van de wanden, het dak en de draagconstructie geen eis van toepassing; - Binnen deze afstanden mag geen opslag van brandbare stoffen dan wel brandgevaarlijke activiteiten plaatsvinden die een brand kunnen veroorzaken of waarlangs een brand zich kan voortplanten naar de opslagvoorziening. In een inpandige opslagvoorziening (PGS 15 vs 3.2.9): - mogen maximaal kg verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen aanwezig zijn. Door gemotiveerd afwijken kan een grotere hoeveelheid worden toegestaan (tot maximaal kg) indien zo nodig extra maatregelen of voorzieningen zijn aangebracht ter beperking van de risico s. De aanvullend te treffen maatregelen of voorzieningen zijn afhankelijk van de hoeveelheden opgeslagen stoffen, de brandbaarheid, giftigheid enzovoort. Hiervoor kan aansluiting worden gezocht bij de methodiek en grenswaarden in de tabellen 4.1 en 4.2 van de PGS 15. Een gecertificeerde brandmeldinstallatie overeenkomstig NEN 2535 met doormelding naar een 24-uurs bezette post voldoet hier in ieder geval aan; - mogen maximaal kg verpakte gevaarlijke stoffen van uitsluitend klasse 8, verpakkingsgroep II of II, zonder bijkomend gevaar aanwezig zijn. 13 van 41

14 Op een verdieping van een gebouw mogen maximaal 500 kg of 500 liter verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen worden opgeslagen. Hierbij wordt een kelder wel als een verdieping beschouwd, maar de begane grond van een gebouw niet. Door gemotiveerd afwijken in de omgevingsvergunning of bij bedrijven waarvoor algemene regels gelden op grond van de Wm (Wet milieubeheer) kan hiervan worden afgeweken. Voorwaarde hierbij is dat met behulp van het gemotiveerde afwijken aanvullende eisen worden gesteld aan brandwerende voorzieningen of branddetectie en de aanwezigheid van opgeleid en getraind deskundig personeel binnen de inrichting aanwezig moet zijn (PGS 15 vs ). Voorschriften 3.2.1, 3.2.4, 3.2.5, en zijn niet van toepassing indien uitsluitend verpakte gevaarlijke stoffen van klasse 8, verpakkingsgroep II of III, zonder bijkomend gevaar worden opgeslagen (PGS 15 vs ). Eisen meer dan kg De voorschriften van hoofdstuk 3 (opslag tot kg) zijn eveneens van toepassing op opslagvoorzieningen voor de opslag van gevaarlijke stoffen en/of CMR stoffen in hoeveelheden groter dan kg (PGS 15 vs 4.1.1). De in een opslagvoorziening aanwezige verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen moeten in vakken zijn opgeslagen. De scheiding tussen vakken kan plaatsvinden door (PGS 15 vs ): - een gangpad van ten minste 3,5 meter of; - een scheidingsconstructie met een brandwerendheid van ten minste 30 minuten. Indien tussen twee vakken een scheidingsconstructie is aangebracht mogen verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen niet hoger worden gestapeld dan tot 0,5 meter onder de bovenrand van de scheidingsconstructie. Bovendien mogen verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen niet worden opgeslagen binnen 0,5 meter van de open zijde van het vak. De grootte van een afgescheiden vak mag ten hoogste 300 m 2 bedragen (PGS 15 vs 4.4.1). In afwijking op de eis uit voorschrift (opslagvoorziening maximaal m²) geldt dat een opslagvoorziening een vloeroppervlakte van ten hoogte m² mag bezitten (PGS 15 vs 4.4.2) Regelgeving PGS 30 Bij opslag van meer dan 15 m³ moeten opslaginstallaties zich elk in een apart brandcompartiment bevinden (PGS 30 vs ). Ramen en lichtopeningen in een brandwerende scheiding mogen niet te openen zijn (PGS 30 vs ). De WBDBO van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment, een besloten ruimte waardoor een van rook en van brand gevrijwaarde vluchtroute voert, of een nietbesloten veiligheidstrappenhuis moet ten minste 60 minuten zijn. Indien verschillende opslagvoorzieningen naast elkaar zijn gelegen, moeten tevens maatregelen worden genomen om te voorkomen dat een incident zich van de ene naar de andere opslagvoorziening kan verplaatsen, bijvoorbeeld ten gevolge van een uitstromende vloeistof (PGS 30 vs 5.5.4). Indien in een voorschrift is bepaald dat een constructie met een brandwerendheid moet zijn uitgevoerd, mogen toegangsdeuren, vluchtdeuren, ramen, ventilatieopeningen of rookluiken in deze constructie geen afbreuk doen aan de vereiste brandwerendheid (PGS 30 vs 5.6.4). 14 van 41

15 4.2.3 Regelgeving Bouwbesluit Algemeen Een besloten ruimte ligt in een brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.82, lid 1). Het eerste lid is niet van toepassing op (Bouwbesluit artikel 2.82, lid 3): a) een toiletruimte; b) een badruimte; c) een liftschacht, indien de constructieonderdelen aan de binnenzijde van de schacht voldoen aan brandklasse B en aan rookklasse s2, beide bepaald volgens NEN-EN , en d) een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m 2 niet bestemd voor een of meer verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kw. In afwijking van het eerste lid voert een extra beschermde vluchtroute niet door een brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.82, lid 4). Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel (Bouwbesluit artikel 2.83, lid 3) Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 50 m² of een technische ruimte waarin een of meer verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kw worden opgesteld, is een afzonderlijk brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.83, lid 7). De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment, naar een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert, naar een niet besloten veiligheidsvluchtroute en naar een liftschacht van een brandweerlift is ten minste 60 minuten (Bouwbesluit artikel 2.84, lid 1). In afwijking van het eerste lid kan worden volstaan met 30 minuten indien (Bouwbesluit artikel 2.84, lid 4): a) de in het eerste lid bedoelde besloten ruimten op hetzelfde perceel liggen, en; b) in het gebouw geen vloer van een gebruiksgebied hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau. Het tweede tot en met vierde lid gelden niet voor een ruimte waardoor een veiligheidsvluchtroute voert (Bouwbesluit 2.84, lid 6). Bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ruimte van een op een aangrenzend perceel gelegen gebouw wordt voor het andere perceel gelegen gebouw uitgegaan van een identiek maar spiegel symmetrisch ten opzichte van de perceelgrens gelegen gebouw. Indien het perceel grenst aan een openbare weg, openbaar water, openbaar groen, of een perceel dat niet is bestemd voor bebouwing of voor een speeltuin, een kampeerterrein of opslag van brandgevaarlijke stoffen of van brandbare niet milieugevaarlijke stoffen, vindt deze spiegeling plaats ten opzichte van het hart van die weg, dat water, dat groen of dat perceel (Bouwbesluit artikel 2.84, lid 7). Industriefunctie Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan m 2 (Bouwbesluit artikel 2.83, lid 1). Een niet besloten gebruiksgebied ligt in een brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.82, lid 5). 15 van 41

16 Het eerste en vijfde lid zijn niet van toepassing op een of meer gebruiksfuncties van dezelfde soort met een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste m² en een vuurbelasting niet groter dan 500 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090 (Bouwbesluit artikel 2.82, lid 6). Kantoorfunctie Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan m 2 (Bouwbesluit artikel 2.83, lid 1). Bij een brandcompartiment van een industriefunctie met een gebruiksoppervlakte van meer dan m² is het eerste lid niet van toepassing op een of meer in dat brandcompartiment gelegen nevenfuncties met een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 100 m² (Bouwbesluit artikel 2.83, lid 8). Het vierde lid is niet van toepassing op een brandcompartiment met een gebruiksoppervlakte van meer dan m 2 (Bouwbesluit artikel 2.84, lid 5) Toetsing Industriefunctie (PGS 15) Het brandcompartiment van de PGS 15 opslag heeft een oppervlakte kleiner dan m². Om te voldoen aan de eisen uit de PGS 15 (60 minuten WBDBO van binnen naar buiten en van buiten naar binnen) wordt de wand tussen de PGS opslaghal en de overige (opslag)hallen voorzien van tweezijdig WBDBO 60 minuten. De deuren (of andere doorvoeropeningen) in deze wanden dienen eveneens een tweezijdige WBDBO van ten minste 60 minuten te bezitten en daarnaast zelfsluitend te zijn (of te worden gestuurd op een brandmelding). Voor de overige wanden geldt dat er zich geen andere brandcompartimenten bevinden binnen 10 meter. Daarnaast wordt de PGS 15 opslag voorzien van een CO 2 blusgasinstallatie. De CO 2 blusgasinstallatie wordt op basis van NFPA voorschriften aangelegd en gecertificeerd 5 door een ISO/IEC geaccrediteerde inspectie-instelling. De uitwerking van de installatie zal gedaan worden in een separaat aan te leveren PvE CO 2 blusgasinstallatie. Er dienen in de PGS 15 opslag, met stellingen, vakken kleiner dan 300 m² gecreëerd te worden. Tussen de vakken dient een brandwerende scheiding van ten minste 30 minuten aangebracht te worden. Tankenpark PGS 30 Het tankenpark wordt uitgevoerd als een apart brandcompartiment met een brandwerendheid van ten minste 60 minuten; eventuele ramen en lichtopeningen mogen niet te openen zijn. Daarnaast wordt het tankenpark PGS 30 voorzien van een CO 2 blusgasinstallatie. De CO 2 blusgasinstallatie wordt op basis van NFPA voorschriften aangelegd en gecertificeerd door een ISO/IEC geaccrediteerde inspectie-instelling. De uitwerking van de installatie zal gedaan worden in een separaat aan te leveren PvE CO 2 blusgasinstallatie. Met toepassing van het bovenstaande wordt voldaan aan de functionele en de prestatie-eis van het Bouwbesluit, PGS 15 en PGS Het Bouwbesluit geeft aan: gecertificeerd conform de CCV-regeling. De PGS 15 geeft aan: een verklaring van overeenstemming met de uitgangspunten zoals opgenomen in het PvE (verklaring van conformiteit). 16 van 41

17 Productiehal, opslaghal glas en expeditie De productiehal, opslaghal glas en de expeditie zijn alle kleiner dan m². Tussen de brandcompartimenten worden wanden geplaatst met een brandwerendheid van ten minste 60 minuten WBDBO. Opslag in expeditie In de expeditie (BC 6) wordt een ruimte ingericht voor opslag (BC 7). Het brandcompartiment heeft een oppervlakte kleiner dan m². Om te voldoen aan de eisen uit de PGS 15 (60 minuten WBDBO van binnen naar buiten en van buiten naar binnen) worden de wanden voorzien van tweezijdig WBDBO 60 minuten. De deuren (of andere doorvoeropeningen) in deze wanden dienen eveneens een tweezijdige WBDBO van ten minste 60 minuten te bezitten en daarnaast zelfsluitend te zijn (of te worden gestuurd op een brandmelding). Kantoorfunctie Het brandcompartiment van de kantoorfunctie heeft een oppervlakte kleiner dan m². Tussen de brandcompartimenten worden wanden geplaatst met een brandwerendheid van ten minste 30 minuten WBDBO. Met toepassing van het bovenstaande wordt voldaan aan de functionele en de prestatie-eis van het Bouwbesluit. 4.3 Subbrandcompartimenten In artikel 2.92 van het Bouwbesluit is aangegeven wanneer een brandcompartiment wel of niet moet worden ingedeeld in een of meerdere subbrandcompartimenten. De omvang van het subbrandcompartiment is geregeld in artikel 2.93 en de eisen waaraan het subbrandcompartiment moet voldoen (de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag en rookdoorgang, ook wel WBDBO en WRD) in artikel Regelgeving Algemeen Een brandcompartiment is ingedeeld in een of meer subbrandcompartimenten of verkeersruimten waardoor een beschermde vluchtroute voert (Bouwbesluit artikel 2.92, lid 1). Een beschermde vluchtroute ligt niet in een subbrandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.92, lid 2). In afwijking van het eerste lid kan een verblijfsgebied voor bewaking buiten een subbrandcompartiment liggen indien (Bouwbesluit artikel 2.92 lid 3): a) constructieonderdelen in dat gebied voldoen aan de eisen die artikel 2.67 stelt aan constructieonderdelen die grenzen aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een beschermde route voert, en b) aankleding in dat gebied voldoet aan de eisen die artikel 7.4 stelt aan aankleding in een ruimte waardoor een beschermde route voert De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang (WRD) van een subbrandcompartiment naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is ten minste 20 minuten, waarbij voor de bepaling van de brandwerendheid met betrekking tot de scheidende functie van een scheidingsconstructie uitsluitend rekening wordt gehouden met het beoordelingscriterium vlamdichtheid met betrekking op de afdichting (Bouwbesluit artikel 2.94 lid 1). 17 van 41

18 4.3.2 Toetsing Voor het bedrijfspand van Romar Voss B.V. geldt dat een brandcompartiment tevens een subbrandcompartiment vormt. Hierdoor wordt voldaan aan de eisen. 4.4 Doorvoeringen Regelgeving De doorvoeringen van installatie-onderdelen door brandscheidingen dienen de WBDBO niet negatief te beïnvloeden. De voorwaarden waar deze aan dienen te voldoen zijn beschreven in hoofdstuk 4 van het naslagwerk Brandveilige doorvoeringen, 1 e druk, van ISSO/SBR. Hierin staat onder andere dat de onderstaande voorzieningen getroffen dienen te worden: De ruimte rondom de doorvoeringen moet adequaat worden afgedicht; De ondersteuning van de doorvoeringen dient adequaat te zijn. In hoofdstuk 6 van Brandveilige doorvoeringen worden de verschillende brandwerende oplossingen voor kunststof buizen, metalen buizen, kabels en kabelgoten, en ventilatiekanalen weergegeven. Voorbeelden hiervan zijn: Oplossingen voor kunststof doorvoeringen: brandmanchetten, opschuimend band/flexibele stroken, opschuimende kit, steenwolisolatieschalen met brandwerende coating; Oplossingen voor metalen doorvoeringen: opschuimende of endotherme kit, brandwerende coating, steenwolisolatieschalen; Oplossingen voor doorvoeringen van kabels en kabelgoten: opschuimende of endotherme kit, brandmanchet, brandwerende coating, kussendoorvoering, elastische stenen of pluggen; Oplossingen voor doorvoeringen van luchtkanalen: brandkleppen, brandventielen, het brand of rookwerend uitvoeren van het luchtkanaal Toetsing Daar waar voorzieningen door brand- en/of rookwerende scheidingen gaan, worden voorzieningen getroffen die de betreffende WBDBO of WRD in stand houden. Aanvullend dient rekening te worden gehouden met de ruimte waar een blusgasinstallatie is, dat de afdichtingsvoorzieningen de gasdichtheid niet teniet doen. Dit geldt ook voor eventueel aanwezige hemelwaterafvoer en de vereiste standtijd conform bijlage F 2.4 van de PGS Luchtbehandelinginstallaties Regelgeving De uitvoering van de eventuele luchtbehandelingsinstallatie dient te geschieden volgens hoofdstuk 13 van het naslagwerk "Handboek Brandbeveiligingsinstallaties", 3 e druk, van Brandweer Nederland. Hierbij dienen onder andere de onderstaande voorzieningen ten aanzien van de beperking van uitbreiding van brand te worden getroffen: 18 van 41

19 Buiten de toepassing van brandkleppen moet een verticaal kanaal worden ondergebracht in een schacht of koker die over een brandwerendheid beschikt waarbij wordt voldaan aan de brandcompartimenteringseisen van het Bouwbesluit, tenzij de schacht voert door één brandcompartiment. Indien een luchtbehandelingskanaal een scheiding van een (sub)brandcompartiment doorbreekt, moet een brandklep worden aangebracht of moet het kanaalgedeelte dat deze scheiding passeert over een afstand van minimaal 3 meter niet doorbroken en zonder openingen (roosters) worden uitgevoerd en deugdelijk worden bevestigd volgens de bovenvermelde richtlijnen. Indien een luchtbehandelingskanaal een brandcompartiment doorbreekt moet een brandklep worden aangebracht. Brandkleppen dienen een WBDBO (bepaald volgens NEN 6069) te bezitten die minimaal gelijk is aan die van de scheiding waarin zij zich bevinden. Indien brandkleppen niet zijn aangebracht op de betreffende scheiding, dient het kanaalgedeelte tussen de brandklep en de betreffende scheiding een WBDBO te bezitten die gelijk is aan die van de betreffende scheiding. De brandkleppen moeten door middel van een inspectieluik in het kanaal bereikbaar zijn en de brandkleppen dienen voorzien te worden van een smeltlood in de luchtstroom (of een gelijkwaardig sluitmechanisme). Eveneens dient er aan de buitenzijde een voorziening van standsignalering (open/dicht) te zijn Toetsing Daar waar voorzieningen voor luchtbehandelingskanalen door brand- en/of rookwerende scheidingen gaan, worden voorzieningen getroffen die ten minste de betreffende WBDBO (bepaald volgens NEN 6069) of WRD in stand houden. 19 van 41

20 5 Ontvluchting 5.1 Algemeen Binnen de PGS 15 worden in hoofdstuk 3 eisen gesteld ten aanzien van vluchtroutes. Er worden geen specifieke afstanden genoemd, behoudens bij één uitzonderingsregel. Deze uitzonderingsregel wordt beschreven in paragraaf 5.2. In de PGS 30 worden in hoofdstuk 5 eisen gesteld aan vluchtroutes, in paragraaf 5.3 worden deze beschreven. Derhalve wordt er voor de ontvluchting teruggevallen op de eisen van het Bouwbesluit (paragraaf 5.4 en verder). Het Bouwbesluit gaat ten aanzien van de ontvluchting van personen in basis uit van één vluchtroute. Indien er vanaf een bepaald punt twee vluchtroutes aanwezig zijn, zijn diverse artikelen ten aanzien van vluchtroutes niet van toepassing. De beoordeling van de ontvluchting gebeurt volgens de navolgende procedure: Is er in basis één vluchtroute; Is er daarbij vanuit de te ontvluchten locatie een tweede (alternatieve) vluchtroute aanwezig; Bij het ontbreken van de tweede vluchtroute, worden de eisen gehanteerd met betrekking tot de beschermde vluchtroute, de extra beschermde vluchtroute en de veiligheidsvluchtroute te behandelen. De voorschriften voor de draairichting van een deur in een vluchtroute en de afsluitbaarheid daarvan volgen uit hoofdstuk 7 van het Bouwbesluit. 5.2 Vluchtroute volgens PGS Regelgeving Een opslagvoorziening moet ten minste twee vluchtroutes hebben die zoveel mogelijk in tegenoverstelde zijden gesitueerd/bereikbaar zijn. Indien in een opslagvoorziening de afstand van het verst weggelegen punt tot de deur minder dan 15 meter bedraagt, kan met één deur volstaan worden. Deuren in deze vluchtroute draaien niet tegen de vluchtrichting in. Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn (PGS 15 vs ) Toetsing Vanuit iedere positie in de opslag PGS 15 kan twee kanten op gevlucht worden. De loopafstanden binnen het gebouw worden getoetst aan het Bouwbesluit. 5.3 Vluchtroute volgens PGS Regelgeving Een toegangsdeur die tevens dient als nooduitgang moet naar buiten opendraaien. Vluchtwegen en nooduitgangen, evenals het buiten de opslagvoorziening gelegen aansluitende terrein, moeten vrij zijn van obstakels. Doelmatige maatregelen moeten zijn genomen teneinde het mogelijk te maken dat een werknemer, indien een toestand ontstaat waarin direct gevaar voor zijn veiligheid of gezondheid aanwezig is, zich snel via de kortst mogelijke weg in veiligheid kan stellen. 20 van 41

21 Een opslagvoorziening moet met ten minste twee toegangsdeuren, die zoveel als mogelijk in tegenoverstelde zijden zijn gesitueerd, bereikbaar zijn. Indien in een opslagvoorziening de afstand van het verst gelegen punt tot de deur minder bedraagt dan 15 meter, kan met één deur worden volstaan. Schuifdeuren of als tourniquetdeur uitgevoerde draaideuren gelden niet als nooduitgang (PGS 30 vs 5.6.5) Toetsing Het tankenpark is voorzien van twee uitgangen in tegenovergestelde richting welke naar buiten opendraaien. Daarmee wordt voldaan aan de eisen uit de PGS Vluchtroute volgens Bouwbesluit Een vluchtroute is een route die begint in een voor personen bestemde ruimte, uitsluitend voert over vloeren, trappen of hellingbanen en eindigt op een veilige plaats, zonder dat gebruik behoeft te worden gemaakt van een lift (Bouwbesluit artikel 1.1) Regelgeving Algemeen Op elk punt van een voor personen bestemd gedeelte van een vloer begint een vluchtroute die leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 1). Op elk punt van een voor personen bestemd gedeelte van een vloer van een celfunctie of van een nevenfunctie daarvan begint een vluchtroute die, al dan niet via een buitenruimte, leidt naar een ander brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 2). De gecorrigeerde loopafstand tussen een punt in een gebruiksgebied en een uitgang van het subbrandcompartiment waarin dat gebruiksgebied ligt, is niet groter dan 30 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 4). In afwijking van het vierde lid, wordt bij een niet nader in te delen gebruiksgebied en bij een verblijfsruimte in plaats van de gecorrigeerde loopafstand uitgegaan van de loopafstand die niet groter is dan 30 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 5). In afwijking van het vierde en vijfde lid geldt bij een bezetting van minder dan 1 persoon per 12 m² gebruiksoppervlakte van het subbrandcompartiment een waarde van ten hoogste 45 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 6). Een subbrandcompartiment of een daar in gelegen ruimte heeft, indien bestemd voor meer dan 150 personen, ten minste twee uitgangen waardoor een vluchtroute loopt. De onderlinge afstand tussen de uitgangen is ten minste 5 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 10). Industriefunctie In afwijking van het vierde en vijfde lid geldt bij een bezetting van minder dan 1 persoon per 30 m² gebruiksoppervlakte van het subbrandcompartiment een waarde van ten hoogste 60 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 7). Kantoorfunctie Op elk punt van een voor personen bestemde vloer in een subbrandcompartiment begint ten minste een vluchtroute met een op die vluchtroute te overbruggen hoogteverschil naar een uitgang van het subbrandcompartiment van ten hoogste 4 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 9). 21 van 41

22 5.4.2 Toetsing Industriefunctie De brandcompartimenten zijn alle voorzien van twee uitgangen, op brandcompartiment 7 na, hier kan worden volstaan met één uitgang. Daardoor voldoet de loopafstand aan de eisen uit het Bouwbesluit. Kantoorfunctie Binnen de kantoorfunctie wordt een hoogte overbrugd van meer dan 4 meter. Hierdoor is het trappenhuis dat in de expeditie uitkomt voorzien van een subbrandcompartiment scheiding. 5.5 Tweede vluchtroute Het doel van een tweede vluchtroute is het veilig kunnen vluchten als één van de twee routes bij brand onbruikbaar wordt. Dit doel zou met een beroep op gelijkwaardigheid (Bouwbesluit artikel 1.3) ook kunnen worden bereikt door detectie, alarmering, een automatische blusinstallatie en/of een verdere beperking van het aantal personen. Wanneer die tweede vluchtroute er is, kan zonder een beroep op gelijkwaardigheid worden volstaan met minder zware eisen dan wanneer er slechts een enkele vluchtroute is Regelgeving Algemeen Indien op een vluchtroute een tweede vluchtroute begint zijn de artikelen 2.103, 2.104, eerste tot en met zevende lid, en niet van toepassing vanaf het punt dat de twee vluchtroutes door verschillende ruimten voeren (Bouwbesluit artikel 2.106, lid 1). Buiten het brandcompartiment waarin de in het eerste lid bedoelde tweede vluchtroute begint, voeren de twee vluchtroutes niet door eenzelfde brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.106, lid 2). In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen de twee vluchtroutes vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de eerste vluchtroute begint door dezelfde ruimte voeren indien (Bouwbesluit artikel 2.106, lid 3): a) die ruimte aan die uitgang van het subbrandcompartiment grenst; b) de vluchtroutes in die ruimte beschermde vluchtroutes en voor zover deze buiten een brandcompartiment liggen extra beschermde vluchtroutes zijn; c) de loopafstand in die ruimte gemeten over beide vluchtroutes ten hoogste 30 meter is indien de ruimte besloten is, en d) de vluchtroutes in verschillende richtingen voeren. In afwijking van het eerste lid kunnen de twee vluchtroutes door dezelfde ruimte voeren voor zover de vluchtroute een veiligheidsvluchtroute is (Bouwbesluit artikel 2.106, lid 4) Toetsing Algemeen De brandcompartimenten zijn alle voorzien van meerdere vluchtroutes, waardoor de diverse eisen van beschermde route, extra beschermde vluchtroute en veiligheidsvluchtroute, die in het Bouwbesluit worden beschreven, niet meer van toepassing zijn. 22 van 41

23 5.6 Deuren in vluchtroutes In zowel de PGS als in het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan vluchtdeuren. In onderstaande paragrafen worden eerst de eisen van de PGS 15 weergegeven en daarna de eisen van het Bouwbesluit Regelgeving PGS 15 Een toegangsdeur tot een betreedbare opslagvoorziening moet van buitenaf met een slot en sleutel of op een andere gelijkwaardige wijze afsluitbaar zijn, doch van binnenuit zonder sleutel geopend kunnen worden. Een toegangsdeur moet bij afwezigheid van deskundig personeel ter plaatse van de opslagvoorziening zijn afgesloten, tenzij de toegangsdeur verbinding geeft met de aanmaak-, verwerkings- of verkoopruimte (PGS 15 vs ) Regelgeving Bouwbesluit Algemeen Een deur op een vluchtroute draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting indien bij een te bouwen bouwwerk meer dan 37 personen of bij een bestaand bouwwerk meer dan 60 personen op die uitgang zijn aangewezen (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 3). Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 4). Een deur waarop bij het vluchten meer dan 100 personen zijn aangewezen kan worden geopend door (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 6): a) een lichte druk tegen de deur, of b) een lichte druk tegen een op circa 1 meter boven de vloer over de volle breedte van de deur aangebrachte panieksluiting die voldoet aan NEN-EN Een deur op een vluchtroute die begint in een ruimte voor het insluiten van personen, kan tijdens het vluchten met een sleutel worden geopend (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 7). Een automatisch werkende deur en een voorziening voor toegangs- of uitgangscontrole in een vluchtroute mogen het vluchten niet belemmeren (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 8). Een deur die toegang geeft tot een overdruktrappenhuis is voorzien van een aanduiding waaruit blijkt dat hard duwen noodzakelijk kan zijn (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 9). Aan de aan de buitenlucht grenzende zijde van een nooddeur is het opschrift <<nooddeur vrijhouden>> of <<nooduitgang>> aangebracht. Dit opschrift voldoet aan de eisen voor aanvullende tekens in NEN 3011 (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 10). Een deur op een vluchtroute is bij aanwezigheid van personen in het bouwwerk uitsluitend gesloten indien die deur tijdens het vluchten, zonder gebruik te moeten maken van een sleutel onmiddellijk over de ten minste vereiste breedte kan worden geopend (Bouwbesluit artikel 7.12, lid 1). In afwijking van het eerste lid kan een deur op een vluchtroute die begint in een ruimte voor het insluiten van personen als bedoeld in artikel 6.25, zevende lid, tijdens het vluchten met een sleutel over de ten minste vereiste breedte worden geopend, mits de inrichting, het gebruik en de organisatie zodanig zijn dat het in het met artikel 7.11 beoogde brandveiligheidsniveau is gewaarborgd (Bouwbesluit artikel 7.12, lid 2) Toetsing Voor de PGS opslagvoorziening geldt dat de deuren van buitenaf afsluitbaar moeten zijn maar van binnenuit zonder sleutel geopend moeten kunnen worden. Bij de opslagvoorziening zijn dus de eisen van de PGS 15 van toepassing. 23 van 41

24 Om invulling te geven aan de eisen uit de PGS 15 en het Bouwbesluit wordt er naast het gestuurd sluitend rolluik een zelfsluitende loopdeur gerealiseerd. Conform de eisen van het Bouwbesluit dient op de buitendeur een bord met <<nooddeur vrijhouden>> of <<nooduitgang>> worden geplaatst. Echter aangezien de deuren uitkomen op het eigen terrein, is er geen meerwaarde om die aanduidingen aan te brengen op de deuren. 24 van 41

25 6 Beperking ontstaan en ontwikkeling van brand en rook 6.1 Algemeen In de objecten dienen maatregelen te worden getroffen om zoveel mogelijk te voorkomen dat een brand kan ontstaan en dat een beginnende brand en de hiermee gepaard gaande rookontwikkeling zich snel uitbreiden via de bouwconstructies over de oppervlakte van de gebouwen. Deze maatregelen bestaan uit beperking van het ontstaan van brand, door eisen aan materialen met betrekking tot brandvoortplanting en rookproductie van installatie- en constructieonderdelen te stellen. 6.2 Beperking van het ontwikkelen van brand en rook Regelgeving (nieuwbouw) Tabel 2.66 Gebruiksfunctie Grenswaarden Zijde grenzend aan Bovenzijde binnenlucht buitenlucht EBV BV Ov EBV BV Ov EBV BV Ov 2.67, lid 1 en , lid , lid 1 en 2 Kantoorfunctie en industriefunctie B D D C D D C fl D fl D fl EBV = Extra beschermde vluchtroute; BV = Beschermde vluchtroute; Ov = Overige. Binnenoppervlak Een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de binnenlucht voldoet aan de in tabel 2.66 aangegeven brandklasse en aan rookklasse s2, beide bepaald volgens NEN-EN (Bouwbesluit artikel 2.67, lid 1). Buitenoppervlak Een zijde van een constructieonderdeel dat grenst aan de buitenlucht voldoet aan de in tabel 2.66 aangegeven brandklasse, bepaald volgens NEN-EN (Bouwbesluit artikel 2.68, lid 1). Het deel van een zijde van een constructieonderdeel dat grenst aan de buitenlucht en hoger ligt dan 13 meter, voldoet aan brandklasse B, bepaald volgens NEN- EN (Bouwbesluit artikel 2.68, lid 2). Een zijde van een constructieonderdeel dat grenst aan de buitenlucht van een bouwwerk waarvan een voor personen bestemde vloer ten minste 5 meter boven het meetniveau ligt, voldoet vanaf het aansluitende terrein tot een hoogte van ten minste 2,5 meter aan brandklasse B, bepaald volgens NEN-EN (Bouwbesluit artikel 2.68, lid 3). Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op de bovenzijde van een dak (Bouwbesluit artikel 2.68, lid 4). In afwijking van het eerste tot en met derde lid voldoet een deur, een raam, een kozijn en daar aan gelijk te stellen constructieonderdeel aan brandklasse D, bepaald volgens NEN-EN (Bouwbesluit artikel 2.68, lid 5). 25 van 41