BELASTINGCONCURRENTIE IN DE EUROPESE UNIE EN HET BELEID VAN DE EU-COMMISSIE

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "BELASTINGCONCURRENTIE IN DE EUROPESE UNIE EN HET BELEID VAN DE EU-COMMISSIE"

Transcriptie

1 ACADEMIEJAAR BELASTINGCONCURRENTIE IN DE EUROPESE UNIE EN HET BELEID VAN DE EU-COMMISSIE Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Algemene Economie Mattias Willems onder leiding van Prof. Dr. Glenn Rayp

2

3 ACADEMIEJAAR BELASTINGCONCURRENTIE IN DE EUROPESE UNIE EN HET BELEID VAN DE EU-COMMISSIE Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Algemene Economie Mattias Willems onder leiding van Prof. Dr. Glenn Rayp

4 PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Mattias Willems

5 WOORD VOORAF Graag bedankte ik van harte de promotor van deze masterproef, Prof. Dr. Glenn Rayp, voor de hulp bij het vaststellen van de titel, de onderzoeksvragen en de structuur van deze verhandeling. mijn ouders voor de onvoorwaardelijke steun en hulp die ze niet alleen tijdens de productiefase van deze masterproef, maar tijdens m n gehele studies geboden hebben. Hans Plancke voor de gewillige hulp bij het nalezen 1

6 Inhoudsopgave Lijst van de figuren... 4 Inleiding... 5 Hoofdstuk 1: Het onderzoekskader : Theorie Fiscale concurrentie... 7 a. Twee strekkingen... 7 b. Een model: Holzinger... 8 c. Af te leiden hypothesen Hoe mobiel zijn productiefactoren?...13 a. Versnelling mondialisering sinds de jaren b. De Europese Interne Markt Instrumenten Europese Commissie inzake belastingbeleid Definiëring onderzoeksvragen...16 Hoofstuk 2: De Belasting op Toegevoegde Waarde Principes van de belasting Beleid EU-Commissie Argumentatie verschillende regimes Feitelijke fiscale concurrentie...22 Hoofdstuk 3. Belasting op sparen Principes van de belasting Het beleid van de Europese Commissie...24 a. 1967: een eerste poging...24 b. 1989: een volgende poging...25 c. 1998: de derde poging...26 d. Evaluatie Feitelijke fiscale concurrentie...28 a. Theoretische evaluatie: hoe waterdicht is het systeem?...28 b. Fiscale concurrentie in de praktijk?...29 c. De evaluatie van de commissie...32 d. De lekken: gewoon verhuizen of anders beleggen?...32 Hoofdstuk 4. Ondernemingsfiscaliteit Welke harmonisatie? Marktbevorderend versus marktcorrigerend Beleid van de EU-Commissie...34 a. De periode voor b : Commissaris Scrivener...34 c. Het Monti-pakket

7 d. Lopende voorstellen Feitelijke fiscale concurrentie...39 a. Inhoudelijke evaluatie...39 b. De evolutie van de nominale tarieven...40 c. De evolutie van de effectieve tarieven...41 d. De verhouding van de opbrengst uit de vennootschapsbelasting ten opzichte van het BNP en ten opzichte van de totale belastingopbrengst...43 Hoofdstuk 5. De lasten op arbeid Beleid Europese Commissie Evaluatie beleid en de evolutie van het impliciet belastingtarief...46 Hoofdstuk 6: Conclusie Evolutie van de fiscale inkomsten volgens belaste factor Hindernissen op weg naar fiscale coördinatie Fiscale harmonisatie: wanneer lukt het wel? De gevolgen van fiscale coördinatie

8 Lijst van de figuren Figuur 1. Assumptie Opbrengstgeörienteerde overheden: u(r) > u(b) 0 p. 9 Figuur 2. Assumptie overheden verkiezen sterke kapitaalmarkt: u(b) > u(r) 0 p. 10 Figuur 3. Heterogene voorkeuren: land A: u(r) > u(b) en land B: u(b) > u(r) p. 11 Figuur 4. Samenstelling effectieve belastingdruk op consumptie in 2007 p. 21 Figuur 5. Evolutie Impliciete Belastingdruk op Consumptie in de EU-25 en de Eurozone tussen 1995 en 2007 p.23 Figuur 6: Bronheffingen op interesten uit obligaties of een spaarrekening p. 30 Figuur 7. Gemiddelde effectieve belastingvoet 16 OESO-landen p. 42 Figuur 8. Inkomsten uit de venootschapsbelasting in 17 OESO-landen (% van BNP) p. 44 Figuur 9. Inkomsten uit de vennootschapsbelasting in 17 OESO-landen (% inkomsten) p. 44 Figuur 10. Evolutie impliciet belastingtarief op arbeid ( ) p. 47 Figuur 11. Impliciete belastingvoeten op arbeid in de Europese Unie ( , in %)p. 48 Figuur 12. Hoogste tarieven in de inkomstenbelasting ( ) p. 49 Figuur 13. Evolutie impliciete belastingvoeten in de EU-15 ( ) p. 52 Figuur 14. Impliciete belastingdruk in EU-15 ( ) p. 52 Figuur 15. Evolutie impliciete belastingvoeten EU-25 ( ) p. 53 Figuur 16. Relatieve bijdrage van de lasten op arbeid, kapitaal en consumptie tot de wijziging in de verhouding van de totale belastinginkomsten ten opzichte van het BNP ( , in %BNP) p. 54 4

9 Inleiding Deze masterproef geeft een overzicht van het beleid dat de Europese Commissie ontwikkelde op het gebied van fiscale harmonisatie of fiscale coördinatie. Er wordt nagegaan als er fiscale concurrentie is tussen de lidstaten van de Europese Unie en in welke mate het beleid van de Commissie gevolgen heeft voor deze concurrentie. De verhandeling is opgedeeld in drie delen: een inleidend deel, een corpus met het eigenlijke onderzoek, en een besluit. In het eerste deel wordt het onderzoek gekaderd. Dit gebeurt ten eerste via een theoretische inleiding over de verschillende visies op fiscale concurrentie. Er wordt ook een theoretisch model uitgewerkt, waaruit enkele hypotheses met betrekking tot belastingconcurrentie worden uit afgeleid. Deze hypotheses op hun beurt spreken zich onder andere uit over de verschillen in fiscale behandeling van mobiele en minder mobiele belastingsgrondslagen. Daarom wordt vervolgens kort ingegaan op het al dan niet mobiele karakter van de verschillende productiefactoren in de Europese Unie. De uit de theorie afgeleide hypotheses en de conclusies over de mobiliteit van de productiefactoren liggen op hun beurt weer aan de basis van de in deel 1.4. gedefinieerde onderzoeksvragen. Ten slotte wordt in het inleidend hoofdstuk ook stil gestaan bij de verschillende juridische instrumenten die de Europese Commissie tot haar beschikking heeft bij het ontwikkelen van haar fiscaal beleid. In het corpus van de verhandeling wordt een opsplitsing gemaakt naar belastingsbasis, omdat vanuit de theorie wordt aangestuurd op een concurrentie die sterker wordt in verhouding met de mobiliteit van de belastingsbasis. Ook het EU-beleid verschilt naargelang het soort belasting. Er worden vier algemene categorieën gesteld. Een eerste categorie omvat de belastingen op consumptie. De tweede categorie bevat de taksen op sparen, deze omvatten breed gezien alle belastingen op inkomsten uit vermogen of op dat vermogen zelf, maar om praktische redenen wordt gefocust op de belasting op interesten uit de klassieke spaarrekening en uit obligaties. De derde categorie omvat de lasten voor ondernemingen, waarbij vooral de vennootschapsbelasting aan bod komt. De vierde en laatste categorie bevat de lasten op arbeid. Telkens wordt beschreven hoe de belasting in zijn werk gaat en op welke manier fiscale concurrentie zou mogelijk zijn. Dan wordt een overzicht gegeven van het beleid dat de Europese Commissie ontwikkelde op het vlak van de besproken belasting. Er wordt stilgestaan bij de eventuele pogingen van de Commissie om tot een fiscale coördinatie of harmonisatie te komen en de argumentatie die ze hierover ontwikkelt. Daarna wordt de vraag gesteld of er werkelijk belastingconcurrentie plaatsvindt of plaatsgevonden heeft. Tegelijk 5

10 wordt onderzocht hoe sterk die concurrentie dan wel is en als er een effect waar te nemen is van het EU-beleid. Waar mogelijk wordt ook een theoretische evaluatie van het EU-beleid gemaakt. In het besluit wordt onderzocht hoe de belastingdruk op de verschillende factoren ten opzichte van elkaar geëvolueerd is en welke rol het EU-beleid daarin gespeeld heeft. Ook de hypotheses uit het eerste hoofdstuk worden nagegaan. 6

11 Hoofdstuk 1: Het onderzoekskader 1.1. : Theorie Fiscale concurrentie a. Twee strekkingen In het algemeen kan men in de literatuur twee verschillende strekkingen terugvinden ten opzichte van fiscale concurrentie. Er is de eerder kritische visie die de gevaren van belastingconcurrentie voor de belastinginkomsten en de publieke voorzieningen beklemtoont en er is de stroming die meent dat de fiscale concurrentie tussen verschillende overheden net de efficiëntie verhoogt en de welvaart doet stijgen. De ideeën van de eerste, kritische, visie zijn kort samen te vatten in de woorden van Oates, die het als volgt formuleert: The result of tax competition may well be a tendency toward less than efficient levels of output of local services. In an attempt to keep tax rates low to attract business investment, local officials may hold spending below those levels for which marginal benefits equal marginal costs. (Oates, 1972, p. 143) Wanneer de belastingplichtigen, ten gevolge van de mobiliteit van de belaste factor, een hogere belasting kunnen ontwijken door de factor in een ander land aan een lager tarief aan belasting bloot te stellen, zullen rationele economische actoren er de voorkeur aan geven belastingen te betalen in het land met de laagste tarieven. De tarieven in de andere landen worden in de richting van het laagste tarief geduwd, omdat de aanwezige te belasten factoren zich uit het land verwijderen. Er is sprake van een race to the bottom. Deze visie leidt tot de overtuiging dat de Europese Unie een beleid moet ontwikkelen op het vlak van belastingharmonisatie om er voor te zorgen dat de publieke goederen nog voldoende worden voorzien. In tegenstelling tot deze visie waarin belastingconcurrentie wordt gezien als een gevaar voor de optimale organisatie van de publieke voorzieningen, zien anderen deze concurrentie net als een zegen. Deze auteurs baseren zich op de invloedrijke Tiebout-hypothese. Tiebout gaat uit van de veronderstelling dat huishoudens mobiel zijn en kunnen kiezen bij welke lokale overheid ze zich willen vestigen. Deze burgers of ondernemingen worden dus verondersteld rationeel te kiezen welke overheid het beste met zijn belastinggeld omspringt en de beste publieke voorzieningen in ruil geeft. Zo wordt de welvaart geoptimaliseerd, omdat iedere burger net evenveel belastingen betaalt en voorzieningen gebruikt als hij wil. (Tiebout, 1956) Meer moderne auteurs vooral uit de stroming van de Public Choice- stellen dat belastingconcurrentie de staat dwingt om efficiënt met zijn inkomsten om te gaan. Wanneer verschillende staten samenwerken om de concurrentie te verbreken zien deze auteurs dit als 7

12 potentieel gevaarlijk, aangezien op die manier de stimulans om behoedzaam met de overheidsmiddelen om te springen verdwijnt. b. Een model: Holzinger Het is interessant om iets dieper in te gaan op de hypothese van de race to the bottom. In de literatuur worden verschillende theoretische modellen gelanceerd die de concurrentie of samenwerking moeten verklaren. Elk model gaat uit van een aantal basisveronderstellingen, waarna meestal een speltheoretische analyse wordt gemaakt. Uit deze modellen kunnen toch een aantal interessante conclusies getrokken worden. Zo stelt Holzinger (2003) een model voor bestaande uit twee landen met een identieke kapitaalvoorraad en waarvan de overheden dezelfde beleidsvoorkeuren hebben. De belangrijkste factor om eventuele fiscale concurrentie te verklaren is het gegeven van de kapitaalmobiliteit tussen beide landen. (Holzinger, 2003) We beschouwen eerst het geval waarin beide landen volledig gesloten economieën zijn en er geen enkele mogelijkheid voor het kapitaal bestaat om uit te wijken. Aangezien de kapitaalvoorraad vast ligt, ligt ook de output van de landen vast. Beide landen zijn vrij een tarief in te stellen, zo hoog of laag als ze zelf willen. De enige limiet die wordt gesteld aan de fiscale ontvangsten uit kapitaal komt voort uit de grootte van de economie. (Deheija, 1999) Hoe wordt de hoogte van dat tarief dan bepaald? Holzinger beschouwt dit tarief als een functie van twee variabelen. De eerste variabele is logisch gezien de opbrengst van de belastingen op kapitaal (r), die het mogelijk maakt voor de overheid meer uitgaven te doen of andere belastingen te laten zakken. De tweede variabele is de politieke winst (b) die voortkomt uit een goed werkende kapitaalmarkt. Zeker in het geval van kapitaalmobiliteit heeft een lager tarief een aantal evident positieve gevolgen voor de economie: een bloeiende bank- en financiële sector, voldoende kapitaalvoorraad, lage interestvoeten, innovatie, groei en werkgelegenheid (Holzinger, 2003). In feite wordt de hoogte van het tarief bepaald op basis van het belang dat de overheid hecht aan beide variabelen of de waarden u(r) en u(b). Het is immers een subjectieve beslissing, waarbij het nut wordt vergeleken van beide factoren. Zo zal bijvoorbeeld het nut van de fiscale opbrengsten afhankelijk zijn van de toestand van de begroting en de economie. Nu veronderstellen we dat er volledige kapitaalmobiliteit is tussen beide landen en dat er slechts twee opties zijn: ofwel heffen ze een belasting op kapitaalinkomsten (T) ofwel niet (~T), de hoogte van het tarief wordt voorlopig niet in rekening gebracht. Wanneer het ene land een belasting heft (T) en het andere niet (~T) zal al het kapitaal naar het land zonder heffing verhuizen door de perfecte mobiliteit en de economische rationaliteit van de kapitaalbezitters. Op basis van de beleidsvoorkeuren van de overheden komt men tot volgende eenvoudige schema s: 8

13 Figuur 1. Assumptie Opbrengstgeörienteerde overheden: u(r) > u(b) 0 Bron: Holzinger, 2003, p. 16 Tabel 1 geeft de uitkomst weer wanneer beide overheden de opbrengst van de belasting prioritair vinden op de politieke winst van een goed werkende kapitaalmarkt. De kolom ordinal geeft volgens stijgend cijfer weer welke uitkomsten het meest optimaal zijn voor overheid A. De meest optimale oplossing is wanneer beide landen de taks heffen, gevolgd door de situatie waarin land B nog een taks heft, maar land A niet meer. In het geval dat beide landen geen taks heffen behouden beide landen enkel hun politieke winst, wat de derde beste oplossing is voor beide landen. De voor land A slechtste uitkomst is er wanneer het ervoor koos een heffing in te stellen, terwijl dat in land B niet het geval was: al het kapitaal versluist naar land B zodat er geen opbrengst meer is van de belasting en de kapitaalmarkt instort (b=0). Land B verwerft de politieke winst voortkomende uit het binnenlands én het buitenlands kapitaal (=2b). De aangenomen veronderstellingen leiden tot een spelsituatie waarin er een Pareto-optimale oplossing is en een sub-optimaal Nash-evenwicht. De Pareto-optimale oplossing is de toestand waarin beide landen de taks heffen, waarbij geen enkel land er kan op vooruit gaan zonder dat het andere erop achteruitgaat en zo het totale en afzonderlijke nut gemaximaliseerd wordt. In een Nash-evenwicht kan geen van de spelers zijn eigen positie verbeteren door van strategie te veranderen, deze situatie doet zich voor wanneer geen van de landen een heffing invoert. Vanuit deze veronderstellingen is het duidelijk welke uitkomst 9

14 voor beide landen de beste is en kan er dan ook verwacht worden dat beide partijen in onderling overleg tot de Pareto-optimale oplossing komen. Dit model is echter een zeer eenvoudige voorstelling van de zaken. Een eerste variant maakt al duidelijk wat gebeurt wanneer de overheden niet de opbrengsten van de belasting prioritair vinden, maar wel de goedwerkende kapitaalmarkt (u(b) > u(r) 0). Figuur 2. Assumptie overheden verkiezen sterke kapitaalmarkt: u(b) > u(r) 0 Bron: Holzinger, 2003, p. 17 De verschillende uitkomsten blijven dezelfde, maar de rangschikking die de landen er aan geven verschillen. Deze situatie komt overeen met het klassieke prisoners dilemma. De Pareto-optimale oplossing blijft de situatie waarin beide landen de belasting heffen. Onder deze veronderstellingen blijft er echter vanuit het optimum een incentive bestaan om van strategie te veranderen, zodat de eigen winst gemaximaliseerd wordt (2b > r+b). Wanneer beide spelers echter op die manier reageren komen ze in een Nash-evenwicht waarin niemand nog belast, maar er ook geen extra kapitaal aangetrokken wordt. In deze situatie is het reeds moeilijker om tot het Pareto-optimum te komen en zijn duidelijke afspraken nodig. Er is echter nog steeds een duidelijke voor beide partijen- optimale oplossing. In de derde situatie, wanneer de landen verschillende beleidsvoorkeuren hebben, is niet langer dezelfde uitkomst voor beide partijen optimaal. 10

15 Figuur 3. Heterogene voorkeuren: land A: u(r) > u(b) en land B: u(b) > u(r) Bron: Holzinger, 2003, p. 19 Onder deze veronderstellingen blijkt dat voor land A de optie optimaal is waarin beide landen de heffing doorvoeren, terwijl voor land B de optie optimaal is waarbij het zelf geen taks heft, maar land A wel. De Pareto-efficiënte oplossing is die waar beide landen de taks instellen, maar deze kan er enkel komen wanneer land B overtuigd wordt de voor haar sub-optimale oplossing te kiezen. Voor land B blijft het immers voordelig om haar taks af te schaffen zolang in land A de taks blijft, tegelijk heeft deze oplossing tot gevolg dat land B minder wint bij de fiscale coördinatie. (Holzinger, 2003) c. Af te leiden hypothesen Uit de laatste twee modellen kunnen twee hindernissen afgeleid worden op de weg naar fiscale coördinatie. Een eerste hindernis is wat in de literatuur defection genoemd wordt en wat zou kunnen vertaald worden als afvalligheid. Deze afvalligheid komt voor uit het feit dat de Pareto-oplossing die gesuggereerd wordt in de laatste twee modellen geen Nashevenwicht is, wat inhoudt dat er steeds een incentive blijft voor één of beide landen om de heffing af te schaffen. Wanneer afspraken gemaakt worden over fiscale harmonisatie blijft dus steeds het risico op opportunistisch gedrag van één van de partijen, zodat een goede controle en naleving van de internationale overeenkomst nodig is. De tweede hindernis kunnen we enkel afleiden uit het laatste model met de heterogene voorkeuren en wordt het probleem van de distribution genoemd. Zoals in de paragraaf hierboven vermeld is de verdeling van de winst in de situatie van fiscale harmonisatie immers niet evenredig verdeeld. De verschillende staten hebben verschillende belangen, zodat samenwerking bemoeilijkt wordt. (Deheija, 1999) 11

16 Het concept van defection is ook van belang wanneer we de samenwerking beschrijven tussen verschillende overheden om inkomsten uit kapitaal te belasten als een publiek goed. Publieke goederen kunnen immers op verschillende manieren tot stand komen. Wanneer de kwaliteit van het publiek goed bepaald wordt door de bijdragen van de verschillende actoren op te tellen spreekt men van additatieve summation goods, wanneer één bijdrage voldoende is om voor alle actoren het publiek goed te voorzien spreken we van een best-shot good. De baten van fiscale samenwerking zijn echter een weakest-link goed, wat betekent dat het creëren van het goed afhankelijk is van de bijdrage van de zwakste schakel. Wanneer immers één partner free rider-gedrag vertoont en er bijgevolg defection plaatsvindt, is de gehele poging tot fiscale harmonisatie een maat voor niets. (Holzinger, 2003) Het weakest link-karakter van fiscale samenwerking zorgt natuurlijk voor extra problemen wanneer het model wordt uitgebreid naar meerdere landen. In een model met volledige kapitaalmobiliteit kapittelt één land dat niet wil meewerken het hele systeem. Zodoende worden ook de maatregelen die moeten genomen worden om deze defection te voorkomen omslachtiger en duurder. Een ander gebrek aan het voorgestelde model is natuurlijk dat er maar twee opties weergegeven worden, belasten of niet belasten, zodat de effecten van een verlaging of verhoging van het tarief niet worden weergegeven. Volgens de uitgangspunten van het model zou een verlaging van het tarief in één land in feite hetzelfde effect hebben als het afschaffen van de belasting: al het kapitaal zou naar dat land verhuizen. Het verschil is natuurlijk dat wanneer genoeg kapitaal binnenkomt om de verlaging van het tarief te compenseren de fiscale inkomsten van de staat met het lager tarief zelfs stijgen. De belastbare basis groeit immers door het nieuw aangetrokken kapitaal. Dehejia stelt deze situatie voor via een variant op de gekende Laffer-curve, die de totale fiscale inkomsten weergeeft in functie van de belastingvoet. Het model gaat nog steeds uit van een twee landensysteem, waarbij nu het tarief van het tweede land als extern gegeven beschouwd wordt. Wanneer het tarief in het eerste land stijgt zal zijn belastbare basis verkleinen, als het tarief daalt zal de basis stijgen. De evolutie van de totale inkomsten vertonen een bel-vormige grafiek. (Dehejia, 1999) 12

17 1.2. Hoe mobiel zijn productiefactoren? a. Versnelling mondialisering sinds de jaren 80 Samen met de mondialisering nam ook de kapitaalmobiliteit een hoge vlucht sinds de jaren 80. We kunnen de mate waarin kapitaal ongehinderd over de grenzen heen kan versluisd worden op een aantal manieren benaderen. Een eerste indicator is de evolutie van de buitenlandse directe investeringen. Deze investeringen namen sinds het midden van de jaren 80 nog sneller toe dan de internationale handel. In de periode stegen de totale buitenlandse directe investeringen jaarlijks gemiddeld met 20,8 %, in de jaren erna tot 1999 nam dit zelfs toe tot een jaarlijkse gemiddelde stijging met 40,8 %. Een andere indicator zijn de dagelijkse financiële wisseltransacties: in 1973 was de verhouding tussen deze transacties en de reële handel 2 op 1, in op 1, om in 1995 toe te nemen tot 70 op 1. (Lesage, 2006) b. De Europese Interne Markt De Europese Interne markt is opgebouwd vanuit de vier vrijheden: het vrij verkeer van kapitaal, van goederen, van diensten en van personen. In 1985 stelde de Europese Commissie onder Jacques Delors het Witboek ter voltooiing van de interne markt voor, waarin de maatregelen werden voorgesteld om tegen 1993 een echte gemeenschappelijke op de vier vrijheden gebaseerde markt te hebben. In 1985 was er reeds een sterke integratie van de Europese economieën, maar een gemeenschappelijke markt vergde nog een aantal belangrijke maatregelen. (Europese Commissie, 1985) De Europese Gemeenschap was op dat moment al een vrijhandelszone, wat betekent dat de douanerechten en ook andere handelsbelemmeringen worden geëlimineerd. Er was ook al sprake van een douane-unie, aangezien er een gemeenschappelijke handelspolitiek werd gevoerd gebaseerd op een gemeenschappelijk buitentarief ten opzichte van derde landen. Een gemeenschappelijke markt vergt echter ook het afschaffen van de belemmeringen op het verkeer van het kapitaal en van arbeidskrachten. Het witboek van Delors stelde ook een aantal maatregelen voor om de talrijke niet-tarifaire belemmeringen die op het verkeer van goederen werden geheven te verwijderen. (Cuyvers, e.a., 2007) De volledige liberalisering van het grensoverschrijdend kapitaalverkeer werd al goedgekeurd in 1988 om in te gaan vanaf Deze beslissing maakte het mogelijk voor particuliere spaarders om in het buitenland bankrekeningen te openen, aandelen in buitenlandse bedrijven of buitenlands vastgoed te kopen, zonder dat daar moest toestemming bij de nationale overheid voor gevraagd worden. Ook voor bedrijven werd het mogelijk ongehinderd in eender welk land of ander buitenlands bedrijf te investeren. (Richtlijn 88/361/EEG) 13

18 Nog van belang in deze context is het feit dat het voltooien van de interne markt ook een sterke toename veroorzaakte van de buitenlandse directe investeringen in de Europese Gemeenschap. Dit kwam voornamelijk voort uit de vrees vanuit de Verenigde Staten en Japan dat het moeilijker zou worden de ééngemaakte markt van buitenuit te penetreren. (Cuyvers, e.a., 2007) Op 1 januari 1999 ging uiteindelijk ook de Europese Monetaire Unie van start, zodat er ook een monetaire gelijkschakeling kwam van de verschillende economieën in de Eurozone Instrumenten Europese Commissie inzake belastingbeleid Fiscaliteit is één van de beleidsdomeinen waarin de lidstaten van de Europese Unie zeer terughoudend zijn om afstand te doen van hun soevereiniteit. Zeker wanneer het gaat om directe belastingen blijken de lidstaten sterk te hameren op hun nationale verantwoordelijkheid inzake herverdeling en stabilisatie. De nationale regeringen zijn altijd terughoudend geweest om grote stappen te zetten in de richting van een harmonisatie van de belastingheffing in de Gemeenschap en de schrapping van de Verdragsbepaling volgens welke fiscale maatregelen in de Raad met eenparigheid van stemmen moeten worden vastgesteld. Zoals de Commissie reeds in 1980 in haar "Rapport inzake de vooruitzichten betreffende de convergentie van de belastingstelsels in de Gemeenschap" stelde, is soevereiniteit op belastinggebied niet alleen een van de fundamentele componenten van nationale soevereiniteit, maar lopen de belastingstelsels ook sterk uiteen als gevolg van verschillende economische en sociale structuren en verschillende opvattingen over de rol van de belastingheffing in het algemeen of van een bepaalde belasting in het bijzonder. (Europese Commissie, 1980) De totale belastingen en bijdragen voor de sociale zekerheid variëren, uitgedrukt als percentage van het BBP, bijvoorbeeld van minder dan 34% in Griekenland tot bijna 55% in Zweden (het EU-gemiddelde is 42,6%). Toch worden in het EU-verdrag enkele instrumenten aangereikt waarmee de Europese Unie een fiscaal beleid kan voeren, maar wel onder voorwaarde dat op de meeste vlakken unanimiteit onder alle lidstaten vereist is. Het nieuw opgestelde Verdrag van Lissabon wijzigde niets aan de inhoud van de artikels over fiscaliteit, enkel de artikelnummers werden aangepast. Voor de duidelijkheid behouden we de artikelnummers uit het oude EU-verdrag dat het laatst gewijzigd werd via het Verdrag van Nice (2003) en die tot nu toe nog steeds van toepassing zijn. 14

19 Het verdrag maakt een opsplitsing tussen de procedures voor wetgeving op het vlak van indirecte en op het vlak van directe belastingen. Artikels 90 tot 93 spreken zich uit over de indirecte belastingen. De Raad van Ministers kan op basis van deze artikels richtlijnen aannemen met betrekking tot de harmonisatie van de wetgevingen inzake de omzetbelasting, de accijnzen en de andere indirecte belastingen. Deze maatregelen kunnen echter enkel genomen worden bij eenparigheid van stemmen en voor zover deze harmonisatie noodzakelijk is om de instelling en de werking van de interne markt te bewerkstelligen en concurrentieverstoringen te voorkomen. Wil de Europese Commissie tussenkomen op het vlak van directe belastingen, doet ze dat het best en meest op basis van artikel 94, dat in feite niet rechtstreeks over fiscaliteit handelt. Dit artikel stelt dat er richtlijnen kunnen opgesteld worden voor de onderlinge aanpassing van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten wanneer die rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de interne markt. Hiervoor is ook een lange procedure vereist die uiteindelijk eindigt in een goedkeuring door de Raad met eenparigheid van stemmen. Een derde instrument dat de Europese Commissie kan gebruiken in haar fiscaal beleid zijn de bepalingen omtrent de steunmaatregelen van de lidstaten, terug te vinden in artikels 87 tot 89. In artikel 87 wordt gesteld dat steunmaatregelen van staten -in welke vorm dan ook met staatsmiddelen bekostigd- die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar zijn met de interne markt. Opvallend is dat hier de rol van de Commissie wel vrij sterk is, in de zin dat de Commissie een steunmaatregel van een staat kan verbieden of wijzigen, en dat de Raad hier enkel kan op terugkomen door met eenparigheid van stemmen de steunmaatregel toch als verenigbaar met de interne markt te beschouwen. Uit het beleid van de EU- Commissie is gebleken dat het verlenen van fiscale voordelen in sommige gevallen ook als staatssteun geïnterpreteerd wordt. (Geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) De Commissie heeft ook een rol in het multilateraal toezicht gebaseerd op de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten. Dit multilateraal toezicht moet een nauwere coördinatie van het economisch beleid en een aanhoudende convergentie van de economische prestaties van de lidstaten verzekeren. Deze taak wordt in concreto o.a. vervuld door de Broad Economic Policy Guidelines, maar tot nog toe werd in deze documenten niet zo veel over fiscaliteit gesproken. (Nicodeme, 2006) 15

20 1.4. Definiëring onderzoeksvragen In de komende hoofdstukken wordt steeds een ander aspect van de fiscaliteit belicht. Vanuit de theorie wordt immers een verschil qua fiscale concurrentie voorspeld tussen de belastingen met een mobiele grondslag ten opzichte van die met een minder mobiele basis. Daarom worden eerst de indirecte belastingen besproken, waarbij wordt gefocust op de Belasting op de Toegevoegde Waarde. Onder de directe belastingen worden achtereenvolgens twee belastingen op inkomsten uit kapitaal, namelijk de spaar- en de vennootschapsbelasting, en de lasten op arbeid besproken. In elk van deze vier onderzoeksdomeinen worden de volgende onderzoeksvragen gesteld: - Hoe gaat de belasting in zijn werk? Welke grondslag wordt precies belast? In welke mate kan er tussen verschillende lidstaten geconcurreerd worden om de belastbare basis te vergroten? - Welke beleidsinitiatieven zijn vanuit de Europese Commissie genomen op het vlak van de besproken belasting? - Hoe kunnen deze initiatieven theoretisch geëvalueerd worden? - In welke mate is er sprake (geweest) van fiscale concurrentie op het vlak van de besproken belasting? Heeft er een race to the bottom plaatsgevonden op het vlak van de verschillende effectieve belastingvoeten? In de conclusie onderzoeken we in welke mate de hypotheses die vanuit de theorie naar voren geschoven werden konden beantwoord worden. Hoe zijn de lasten op de meer mobiele basissen geëvolueerd ten opzichte van die op de minder mobiele basissen? Heeft er met andere woorden een verschuiving plaatsgevonden van de lasten op kapitaal naar de lasten op arbeid of eventueel consumptie? Zijn er bij de coördinatie van de lasten op kapitaalinkomsten problemen voortgekomen uit defection, distribution of het weakest-link karakter van fiscale coördinatie? Heeft het beleid van de Europese Unie een effect gehad op de relatieve bijdragen vanuit de verschillende belastbare basissen? 16

21 Hoofstuk 2: De Belasting op Toegevoegde Waarde Principes van de belasting De Belasting op de Toegevoegde Waarde is een omzetbelasting, een proportionele belasting op de waarde van goederen of diensten. De belasting wordt door de eindverbruiker gedragen, maar wordt stapsgewijs geïnd. Telkens wordt een belasting op de gecreëerde toegevoegde waarde betaald, maar uiteindelijk komt de belasting enkel ten koste van de eindverbruiker. (Matthijs, 2007) Wanneer een land een substantieel lager BTW-tarief heft dan haar buurlanden, kunnen consumenten over de grens in het goedkoopste land hun inkopen doen. In die zin zou het theoretisch kunnen dat de ontwijking van de BTW in het eigen land leidt tot een daling van de fiscale inkomsten van dat land en eventueel een race to the bottom creëert tussen verschillende buurlanden op het vlak van de BTW-tarieven. Voor de invoering van de BTW bestond in de meeste landen een ander systeem om de consumptie te belasten. Historisch gezien hanteerden de meeste Westerse landen een belasting bij elke verkoop ( turnover of cascade tax ), deze houdt in dat er telkens een goed verkocht wordt hetzelfde percentage aan belastingen wordt betaald. Het belangrijkste nadeel hierbij is dat hoe meer tussenstops het product maakt voor het bij de eindverbruiker komt, hoe groter de belasting is die moet betaald worden. Het wordt fiscaal voordelig om zoveel mogelijk fases van het productieproces verticaal te verzamelen in één bedrijf. Een eerste oplossing voor dit probleem is dat enkel in de retail-fase een taks wordt geheven en dat dus enkel de finale consument rechtstreeks betaalt. Dit systeem is nog steeds van toepassing in de meeste staten van de Verenigde Staten. (Braun, 2002) 2.2. Beleid EU-Commissie Het Europese alternatief werd de Belasting op de Toegevoegde Waarde, waarbij in elke verkoopsfase een heffing betaald wordt, maar de vorige heffingen kunnen afgetrokken worden. Enkel de toegevoegde waarde wordt belast. Dit systeem werd op het niveau van de Europese Gemeenschap ingevoerd via de eerste en tweede BTW-richtlijn (11 april 1967). Daarin stelt men het zo: Het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde berust op het beginsel dat van goederen en diensten een algemene verbruiksbelasting wordt geheven welke strikt evenredig is aan de prijs van goederen en diensten, zulks ongeacht het aantal transacties welke tijdens het produktie - en distributieproces voor de fase van heffing plaatsvonden. (Richtlijn 77/388/EEG) Via deze richtlijnen vond dus al vanaf eind de jaren 60 een belangrijke coördinatie plaats. 17

22 Sinds de jaren 70 volgde de Europese regelgeving omtrent de BTW elkaar snel op. Het belangrijkste document hierbij is de Zesde BTW-richtlijn uit Deze richtlijn werd sindsdien meermaals aangepast en uitgebreid, tot de nood aan een nieuw overzichtelijk document dermate groot was dat een nieuw document werd voorgesteld. (Braun, 2002) Zo werd de Zesde BTW-richtlijn vanaf 1 januari 2007 vervangen door de Richtlijn nr. 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde. De belangrijkste discussiepunten omtrent deze regelgeving zijn de hoogte van het tarief en het land waarin de taks geheven wordt. Deze laatste discussie werd belangrijk sinds de start van de eenheidsmarkt in Tot dan toe gold het bestemmingsprincipe, wat betekent dat enkel in het importerend land BTW betaald moest worden en niet in het land van de uitvoerder. De grenscontroles vormden dus, via de controle van de grensoverschrijdende transacties, een belangrijk instrument van het Europees BTW-systeem om de verschillen qua BTW-tarief te verrekenen. De Europese Commissie stelde voor het verdwijnen van deze verrekening aan te grijpen om over te schakelen naar een oorsprongsprincipe voor de BTW. Dit betekent dat men steeds BTW verschuldigd is in het land waar de productie plaatsvindt. Het oorsprongsprincipe heeft dus als concreet gevolg dat de lidstaten een groot deel van hun fiscale autonomie verliezen. (Genser, 2003) Al in 1987 en 1989 stelde de Europese Commissie dit nieuwe systeem voor, onder andere aangevuld met een vaste band waartussen de lidstaten hun BTW nog mogen laten variëren. Er zouden twee tarieven toegelaten worden: een standaardtarief dat tussen de 14 en de 20 % zou mogen variëren en een verlaagd tarief tussen de 4 en de 9 %. Daarnaast zou een compensatiemechanisme geïnstalleerd worden om de inkomsten te herverdelen tussen de lidstaten. (Europese Commissie, 1987) Dit voorstel vond echter onvoldoende steun bij de lidstaten, waarop een overgangsregime werd goedgekeurd via twee richtlijnen (Richtlijnen 91/60/EEG en 92/77/EEG) ingaande vanaf 1 januari (Genser, 2003) In dit overgangsregime geldt het oorsprongsprincipe enkel voor niet btw-plichtigen, bijvoorbeeld consumenten die over de grens shoppen. Zij betalen BTW in het land waar het goed wordt gekocht. Btw-plichtigen, bijvoorbeeld bedrijven, vallen nog steeds onder het klassieke bestemmingsprincipe. Dit overgangsregime werd opgesteld in de veronderstelling dat vanaf 1996 een definitief systeem zou in werking treden. In de Richtlijn uit 1992 worden voor het eerst bindende regels gevormd over de hoogte van het tarief. Elke lidstaat wordt verplicht een normaal tarief in te voeren, dat minimaal 15 % mag bedragen. Daarnaast kunnen de lidstaten één of twee verlaagde tarieven instellen. De verlaagde tarieven mogen niet lager zijn dan 5 % en zijn uitsluitend van toepassing op een vastgestelde categorie van 18

23 goederen en diensten. (Richtlijn 92/77/EEG) Deze tarievencategorieën zijn nog steeds van toepassing. De BTW-richtlijn uit 2006 legde ze vast tot 31 december De belangrijkste categorieën die aan een verlaagd tarief kunnen belast worden zijn onder andere levensmiddelen, waterdistributie, medische zorg, kranten en tijdschriften, sport (Richtlijn 2006/112/EG) De Commissie kwam echter pas in juli 1996 met een programma op de proppen om dit overgangsregime aan te passen. Dit programma was gebaseerd op het principe dat de belastingheffing moest plaatsvinden op basis van de fiscale woonplaats van de ondernemer. Zo zou de administratieve omslachtigheid van het overgangsregime verdwijnen en wordt ook ruimte gemaakt voor een verdere harmonisering van de tarieven, aangevuld met een herverdelingsmechanisme. Er wordt wel slechts een geleidelijke invoering van dit programma voorgesteld. (Europese Commissie, 1996) In het jaar 2000 trok de Commissie dit voorstel terug in, omdat bleek dat een dergelijke mate van harmonisatie niet realiseerbaar was, gelet op de binnenlandse situatie in de verschillende lidstaten. Omwille van de praktische haalbaarheid wordt daarom de nadruk gelegd op een aanpassing van het overgangsregime, volgens vier hoofddoelstellingen: een vereenvoudiging en modernisering van de regels, een uniformere toepassing ervan en een verbeterde administratieve samenwerking. Een herziening en rationalisatie van de regels met betrekking tot de verlaagde BTW-tarieven moet nog slechts op middellange termijn worden overwogen. (Europese Commissie, 2000) Tegelijk wordt ook het oorsprongsprincipe nog steeds als langetermijndoelstelling behouden. (Matthijs, 2007) 2.3. Argumentatie verschillende regimes Het is relevant te bekijken welke (economische) argumenten er door de verschillende actoren aangehaald worden om al dan niet te kiezen voor een sterkere harmonisatie. We starten met het pleidooi van de Commissie voor een zo sterk mogelijke harmonisatie en het oorsprongbeginsel. Het voltooien van de interne markt zorgt voor het vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen. Praktisch gezien zorgt de afschaffing van de grenscontroles ervoor dat particulieren eenvoudig over de grens kunnen winkelen waar de belastingen lager zijn. Daarom is een harmonisatie van de tarieven vereist. (Braun, 2002) Meer principieel stelt de Commissie dat de interne markt pas echt vrij is wanneer er voor ondernemingen geen verschil meer bestaat tussen uitvoeren naar een ander EU-land of verkopen in eigen land. Enkel wanneer de hoogte van de indirecte belastingen voldoende geharmoniseerd is kan de 19

24 allocatie van goederen en diensten volledig gebeuren op basis van comparatieve en competitieve voordelen en ontstaat een volledig vrije markt. (Europese Commissie, 1987) In een document uit 1996 haalt de Commissie haar belangrijkste kritieken op het overgangsregime aan. De regelgeving en procedures om het bestemmingsbeginsel toch te kunnen handhaven zijn te complex. Dit heeft meerdere negatieve gevolgen. Zo schat de Commissie de administratieve kosten voor een grensoverschrijdende transactie vijf of zes keer hoger dan voor gelijkaardige transacties binnen een lidstaat. (Europese Commissie, 1996) Diezelfde complexe administratieve procedures zouden er ook toe leiden dat een massale fraude kon ontstaan, waardoor er heel wat producten belastingvrij in de Unie circuleren. De Commissie schat het hierdoor gecreëerde verlies aan belastinginkomsten op zo n 8 miljard euro. (Europese Commissie, 2000). Tegelijk zorgen de verschillende uitzonderingen en standaardtarieven voor een enorm complexe situatie, waarbij verwacht wordt van ondernemingen dat ze de BTW-regimes van alle lidstaten kennen en waardoor voor ondernemingen ook de mogelijkheid tot belastingontwijking bestaat. (Europese Commissie, 1996) Critici van het Commissie-voorstel tot verdere harmonisatie met de instelling van het oorsprongbeginsel en een herverdelingsmechanisme halen onder ander volgende argumenten aan. Het belangrijkste argument is dat de huidige divergentie in de tarieven duidt op verschillende beleidskeuzes in de verschillende lidstaten. In Denemarken bedraagt het gemiddeld BTW-tarief zo n 22 %, terwijl dat in Griekenland net geen 10 % bedraagt. (zie Figuur 4) Volgens het klassieke decentralisatietheorema van Oates hebben burgers niet overal dezelfde preferenties. Bepaalde burgers kiezen voor meer publieke voorzieningen of voor minder belastingen. Wanneer sterk verschillende belastingtarieven van toepassing zijn in de Unie betekent dit waarschijnlijk dat ook de gewenste allocatie van middelen in de verschillende landen anders is. (Matthijs, 2007) Een felle daling van het tarief zou bijvoorbeeld voor Denemarken ook heel wat budgettaire problemen teweegbrengen. Efficiëntie binnen de Unie veronderstelt dat elke lidstaat publieke goederen voorziet op het niveau van een maximale welvaart, gefinancierd door de least distorting pattern of tax revenues. Een verplicht tarief zou zo de lidstaten verhinderen hun optimale hoeveelheid BTW op te halen en zou de internationale efficiëntie schaden. (Genser, 2003, p. 738) Er is dus een duidelijke vraag vanuit de lidstaten voor het behouden van een zeker beleidsautonomie inzake de indirecte belastingen, waardoor de plannen van de Commissie ook heel wat vertraging en tegenstand opliepen. 20

25 Figuur 4. Samenstelling effectieve belastingdruk op consumptie in 2007 Bron: Eurostat, 2009, p. 68 Er wordt ook geargumenteerd dat het fenomeen van het cross border shopping eerder marginaal is en dus weinig neerwaartse druk op de tarieven zou uitoefenen. Volgens een Eurobarometer uitgevoerd in 2008 heeft 25% van de consumenten in het voorbije jaar over de grens geshopt. Voor België ligt dat niveau iets hoger: rond de 36 %. Daarbij worden ook aankopen gerekend op reis of op een werkuitstap over de grens, wanneer die niet strikt met deze uitstap te maken hebben. Deze consumenten zouden jaarlijks gemiddeld 797 euro uitgeven in het buitenland. Voor België bedraagt dat volgens de studie een dikke duizend euro. (Eurobarometer, 2008) Wanneer we de gemiddelde indirecte belastingvoet nemen die Eurostat aangeeft, 22 procent, zou de Belgische overheid jaarlijks in totaal zo n 630 miljoen euro aan BTW-ontvangsten extra ontvangen wanneer deze aankopen in België en niet in het buitenland werden gedaan. In deze rekensom wordt wel uitgegaan van een scenario met 10 miljoen consumenten, wat dus een overschatting betekent. Er moet natuurlijk ook rekening mee gehouden worden dat ook heel wat buitenlanders in België aankopen doen. (Eurostat, 2009) Ook tegen het oorsprongbeginsel rees er nogal wat protest. Zo is de BTW een consumptiebelasting en geen productiebelasting, dus zou ook de opbrengst van de taks naar het land van de consument moeten gaan. De Commissie stelde voor om dit te regelen door 21

26 een clearing- of herverdelingssysteem waardoor de opbrengst toch naar het consumerende land zou gaan. In het voorstel uit 1987 zag men dit systeem functioneren op microniveau, op basis van de boekhoudingen van de verschillende ondernemingen. Dit zou echter zeer omslachtig zijn en dus minstens dezelfde problemen geven als het huidige systeem. Vanaf 1989 stelde de Commissie een herverdeling voor op basis van macro-economische indicatoren. (Genser, 2002) Het is echter zeer omstreden om een algemeen aanvaarde coëfficiënt vast te stellen voor het verdelen van de opbrengsten. Ook de Commissie stelde in haar document uit 2000 dat praktisch gezien deze denkpiste beter verlaten wordt gezien de moeilijkheid om tot een herverdelingssysteem te komen dat als volledig betrouwbaar wordt erkend. (Europese Commissie, 2000) Het oorsprongbeginsel zou er ook toe leiden dat de belastingadministraties lakser omgaan met de heffingen op de transacties waarbij goederen het land verlaten, aangezien deze inkomsten toch naar een andere overheid gaan. Wanneer in het macro-systeem de opbrengsten in feite toch allemaal in één grote pot gaan en dan herverdeeld worden, is elk land dus in belangrijke mate afhankelijk van de werking van de buitenlandse administraties. Dit terwijl de opbrengst die voortkomt uit een sterkere inspanning van een nationale administratie om bijvoorbeeld BTW-fraude te bestrijden onder alle lidstaten wordt verdeeld. Zo zou bijvoorbeeld een actie tegen fraude van de Nederlandse administratie met een opbrengst van 100 euro de Nederlandse schatkist slechts vier euro opbrengen. (Genser, 2002) Een invoering van het oorsprongsprincipe zou dus een foute incentive geven aan de verschillende fiscale administraties Feitelijke fiscale concurrentie Heeft het beleid van de Europese Commissie door de tijd heen nu de concurrentie versterkt of verzwakt? Een sterke belastingconcurrentie op het BTW-tarief zou er toe moeten leiden dat de verschillende tarieven een dalende tendens vertonen, en dit zeker na het opheffen van de grenscontroles en de creatie van de gemeenschappelijke markt begin jaren 90. We stellen vast dat deze belastingconcurrentie niet gespeeld heeft. Dit heeft in de eerste plaats te maken met het feit dat er minimumtarieven vastgelegd zijn (normaal tarief van 15%, verlaagd tarief van 5%) en dat er ook beperkingen zijn in de soorten goederen en diensten die kunnen vallen onder het verlaagde tarief. Sterker nog: de evolutie van de verschillende tarieven in de verschillende lidstaten wijst volledig in de andere richting. Cijfers van de Europese Commissie (2001) geven weer dat er in elke lidstaat van de EU-15 een geleidelijke stijging is van het tarief sinds de jaren 70 en 80 tot het jaar 2000 waarin de data stoppen. Ierland vertoont een ander patroon waarbij 22

27 sinds 1989 het normaal tarief met 5 % daalt, maar de verlaagde tarieven stijgen. In Nederland en Frankrijk bleven de tarieven vrij stabiel. (Europese Commissie, 2001) De volledige tabel is terug te vinden als bijlage 1. Ook cijfers van Eurostat uit 2009, terug te vinden in Figuur 5, geven een gemiddelde stijging van 1,2 % van de impliciete belastingvoet op consumptie in de Euroregio tussen 1995 en (Eurostat, 2007, p.65) Uit de stijging van de gemiddelde heffingstarieven op consumptie kun je dus afleiden dat er geen schadelijke belastingconcurrentie plaatsvindt. Figuur 5. Evolutie Impliciete Belastingdruk op Consumptie in de EU-25 en de Eurozone tussen 1995 en 2007 Bron: Eurostat, 2009, p.65 23

28 Hoofdstuk 3. Belasting op sparen 3.1. Principes van de belasting Wanneer economische actoren een overschot aan kapitaal hebben kunnen ze dit spaaroverschot aanwenden om actoren met een spaartekort de nodige liquiditeiten te verschaffen. De actoren met het spaaroverschot proberen een winst te behalen op het ter beschikking gestelde kapitaal. Deze winst kan op zijn beurt belast worden door de overheid en over deze belasting handelt dit hoofdstuk. De diversiteit aan middelen om winsten te behalen uit kapitaal zorgt er natuurlijk voor dat ook de fiscale mechanismen om die winsten te belasten heel gediversifieerd zijn. Men kan een bronheffing innen op de winsten op spaarproducten of men kan deze inkomsten samenvoegen met de andere inkomsten, bijvoorbeeld die uit arbeid. In sommige landen is deze bronheffing bevrijdend, zodat de inkomsten niet meer in de personenbelasting worden meegerekend, in andere landen niet. In sommige landen bestaat ook een vermogensbelasting of een vermogensrendementbelasting, die het totale vermogen van belastingplichtigen belast Het beleid van de Europese Commissie a. 1967: een eerste poging De coördinatie en harmonisatie op het vlak van de lasten op sparen staat al zeer lang op de agenda van de Europese Commisssie. Zo werd al in 1960 een expertengroep opgericht om het effect van de verschillen in de lasten op kapitaalinkomsten op de gemeenschappelijke markt te onderzoeken. In 1967 kwam de Commissie met een eerste voorstel op de proppen in haar Program for the harmonisation of direct taxes. Kapitaalinkomsten worden normaliter belast volgens de inkomstenbelasting in het land waar de begunstigde is gevestigd, ongeacht het land waar die inkomsten behaald zijn. Tegelijk bestond in de meeste EU-landen ook een vorm van roerende voorheffingen of bronheffing, waarbij reeds bij het uitbetalen van de rente een deel van de winst aan de fiscus wordt gestort. Wanneer deze bronheffing in het binnenland betaald werd kon men die eenvoudig aftrekken van de inkomstenbelasting, wanneer deze in het buitenland betaald werd was dit niet mogelijk en werd je in feite dubbel belast. De Commissie zag in dit systeem drie problemen. Ten eerste was er de inherente dubbele belasting, die natuurlijk niet rechtvaardig is en vooral het vrij verkeer van kapitaal en zo ook de optimale allocatie ervan verhinderde. Ten tweede ondervonden spaarders wanneer ze toch in het buitenland hun kapitaal belegden een sterke druk om in landen te investeren 24

29 zonder of met een zeer lage bronheffing, waardoor belastingconcurrentie ontstond. Het derde probleem was dat er een sterke belastingontduiking ontstond waarbij kapitaalwinsten in het buitenland waarop geen of amper een bronheffing werd betaald werd niet in het thuisland werden aangegeven. Zo ontstond een feitelijke niet-belasting van sommige kapitaalswinsten. (Holzinger, 2003, p.5) De Commissie zag twee mogelijke oplossingen voor deze drie problemen. De eerste oplossing bestond erin een systeem van informatie-uitwisseling uit te bouwen waardoor de dubbele belasting zou opgelost worden en ook de fraude zou verdwijnen. Telkens wanneer een financiële instelling een bepaalde intrest uitkeert aan een buitenlander wordt dit doorgegeven aan de fiscale administratie van de begunstigde. Dit voorstel haalde het echter niet, aangezien het bankgeheim in dit systeem zou sneuvelen en men vreesde dat dit systeem een massale kapitaalvlucht uit de Europese Gemeenschap zou teweegbrengen. Een tweede oplossing betekende een harmonisatie van de bronheffing, die dan volledig kon worden afgetrokken in het thuisland. Dit was een minder goede oplossing in vergelijking met de eerste omdat het derde probleem niet verholpen werd en de incentive om je inkomsten niet aan te geven in het thuisland bleven. Er was ook discussie over de hoogte van het gemeenschappelijke tarief van de bronheffing. Een te laag tarief zou de fraude te sterk stimuleren en een te hoog tarief zou een sterkere kapitaalvlucht naar buiten de Gemeenschap veroorzaken. Uiteindelijk werd in de Raad geen akkoord bereikt over één van de twee voorstellen en strandde zo de eerste poging van de Commissie. (Holzinger, 2003, p.6) b. 1989: een volgende poging In 1987 stelde de Commissie een richtlijn voor waarbij alle kapitaalcontroles binnen de Gemeenschap zouden verdwijnen. Aansluitend werd echter vermeld dat voor het einde van 1989 een systeem moest uitgewerkt worden om belastingconcurrentie te voorkomen, aangezien het in het nieuwe systeem nog moeilijker zou worden om belastingontduiking te voorkomen. Ondertussen was het probleem van de dubbele belasting reeds weggewerkt, aangezien bijna alle lidstaten een mogelijkheid voorzagen om de in het buitenland betaalde bronheffing af te trekken. (Dehejia, 1999, p. 16) Het probleem van de belastingontduiking kwam door het einde van de kapitaalcontroles echter nog sterker op de voorgrond. Men moet hierbij ook vermelden dat de meeste lidstaten een nultarief toepasten op de winsten uit buitenlands kapitaal. Wanneer een spaarder er dan in slaagde zijn winsten niet aan te geven in zijn thuisland, betaalde hij helemaal geen belastingen, en functioneerde de andere lidstaat als een feitelijk belastingparadijs. (Lesage, 2006) 25

30 In februari 1989 kwam de Commissie met haar voorstel op de proppen. Het idee van de informatie-uitwisseling werd volledig opgeheven, men bleef bij het tweede voorstel van de geharmoniseerde bronheffing. Er zou een veralgemeende bronheffing komen van 15 % op intresten uit spaargelden en obligaties. Hoewel de tarieven verschilden bestond in de meeste landen reeds een bronheffing, in Nederland, Luxemburg en Denemarken echter niet. (Dehejia, 1999, p.17) De divergentie tussen de verschillende landen bleek dan ook te groot. Het voorgestelde tarief was beduidend lager dan het gemiddelde tarief van de inkomensbelasting en ging bijgevolg voor bijvoorbeeld Frankrijk en Italië nog niet ver genoeg. Tegelijk vroegen deze lidstaten om ook de winsten uit dividenden overal verplicht aan 15 % te belasten. Denemarken en Nederland pleitten voor het systeem van de informatieuitwisseling en voor Groot-Brittanië en Luxemburg ging het systeem veel te ver, zij meenden dat het tot een overdreven grote kapitaalvlucht zou leiden. (Holzinger, 2003, p. 7) Duitsland leek eerst een doorslaggevende rol te spelen in het doorduwen van het Commissie-voorstel, aangezien het net in januari 1989 een soortgelijke bronheffing had ingevoerd. In april echter schafte de Duitse regering de taks weer af, omdat er een te grote kapitaalvlucht bleek te ontstaan. 1 Wanneer ook Duitsland zijn steun introk voor het voorstel, bleek het wachten op een volgend momentum om het systeem aan te passen. (Dehejia, 1999, p.17) c. 1998: de derde poging Enkele nieuwe elementen zorgden voor een sterkere roep vanuit enkele lidstaten om eindelijk werk te maken van het beleid inzake de belastingen op sparen. Ten eerste kwam er een versterkte kritiek op de rol van Luxemburg. Duitsland voerde immers in 1992 zijn bronheffing terug in en stelde opnieuw een grote kapitaalvlucht vast, in de eerste plaats naar Luxemburg. Ook de andere buurlanden zoals België en Frankrijk klaagden de situatie aan dat buitenlands kapitaal in Luxemburg niet belast werd en dat door het strikte bankgeheim ook in de thuisstaat een belasting onmogelijk was. (Holzinger, 2003, p. 7) België voelde zich na het beëindigen van de kapitaalcontroles zelfs verplicht om haar roerende voorheffing van 25 % naar 10 % te verlagen. Ten tweede kwam er sinds het einde van de jaren 80 een stroomversnelling op gang in de liberalisering van het kapitaalverkeer. Ten slotte zorgden de Maastrichtnormen aangevuld met een slecht economisch klimaat voor heel wat budgettaire problemen, zodat de middelen uit de spaarfiscaliteit van essentieel belang waren. 1 De aankondiging van de heffing zette heel wat Duitse investeerders aan om DM Eurobonds en andere activa uit belastingvrije buitenlandse markten aan te kopen, in plaats van te lenen aan de binnenlandse markt. Dit leidde tot een recordbedrag aan wegvloeiend kapitaal in De wisselkoers van de D-Mark kwam in de problemen, net als de overheid die marken moest lenen van Duitse inwoners. Zo verloor Duitsland zijn aantrekkingskracht als financieel centrum. (Dehejia, 1999, p. 17) 26

31 Toch duurde het weer een hele tijd om de verschillende lidstaten op één lijn te krijgen. Op vraag van de Raad stelde de Commissie in november 1998 een voorstel tot richtlijn voor. Na heel wat discussie werd op 3 juni 2003 de Spaarrichtlijn ingevoerd, die uiteindelijk van kracht werd vanaf 1 juli (Lesage, 2006) Het eerste artikel van deze richtlijn doet er geen twijfel over bestaan: Het uiteindelijk doel van deze richtlijn is het mogelijk te maken dat inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling die in een lidstaat wordt verricht aan uiteindelijk gerechtigden die een natuurlijke persoon zijn en hun fiscale woonplaats in een andere lidstaat hebben, effectief worden belast overeenkomstig het nationale recht van de laatstgenoemde lidstaat. Belangrijk hierbij is dat de maatregel beperkt wordt tot vastrentende activa en dat enkel natuurlijke personen onder de richtlijn vallen. De bedoeling is dus om het principe te behouden dat de spaarbelasting in de fiscale woonplaats wordt betaald. Uit artikel 6 blijkt dat ook beleggingsfondsen die voor meer dan 40 % (of vanaf 2001 meer dan 25 %) in rentedragende producten beleggen onder de richtlijn vallen. Het algemene concept van de Spaarrichtlijn is dat van de automatische informatieuitwisseling, dat sinds de eerste poging tot harmonisatie in 1967 nochtans werd verlaten. De lidstaten geven automatisch de gegevens door van de uitgekeerde rente in hun landgebied aan bewoners van een andere EU-lidstaat, zodat die in hun thuisland belast kunnen worden. Tegelijk wordt via hoofdstuk III van de richtlijn echter een overgangsbepaling ingevoerd. Drie lidstaten krijgen een tijdelijke uitzondering waarbij ze nog steeds een bronbelasting mogen heffen aan buitenlanders uit een andere lidstaat. België, Luxemburg en Oostenrijk heffen gedurende de eerste drie jaar van de overgangsperiode een bronbelasting tegen een tarief van 15 %, gedurende de volgende drie jaar tegen een tarief van 20 %, en daarna tegen een tarief van 35 %. Dit overgangsregime vervalt wanneer een overeenkomst wordt bereikt met een aantal derde landen waar veel Europeanen hun geld beleggen zoals Liechtenstein of Zwitserland, waarbij zij instemmen in een systeem van informatie-uitwisseling op verzoek zoals bepaald binnen de OESO- mee te stappen. 2 (Richtlijn 2003/48/EG) d. Evaluatie De Spaarrichtlijn bevatte ook een driejaarlijkse evaluatieprocedure, beginnend bij een verslag van de Commissie. Op 15 september 2008 publiceerde de Commissie voor het eerst zo n rapport, wat uiteindelijk ook aanleiding gaf tot een voorstel vanuit de Commissie om de bestaande Spaarrichtlijn aan te passen. De Commissie bemerkte dat de beperking die de 2 Oostenrijk, België en vooral Luxemburg stelden een zeer groot belang in het behoud van het bankgeheim. Zij konden enkel overtuigd worden door de overgangsbepalingen en het vooruitzicht op duidelijke afspraken met strategische concurrenten buiten de Unie zoals Liechtenstein, Zwitserland, Andorra en Monaco. (Lesage, 2006) 27

32 Richtlijn maakt tot de natuurlijke personen en de rentedragende producten, het heel makkelijk maakt de Richtlijn te ontwijken. Particulieren sluizen hun geld door naar een vennootschap die niet onder de richtlijn valt of investeren bijvoorbeeld in levensverzekeringsproducten en bepaalde beleggingsfondsen die ook niet onder de richtlijn vallen. (Europese Commissie, 2008a) Zo blijken heel wat Belgische spaarders belastingen te ontwijken door in Luxemburg in spaar- of vermogensverzekeringen te beleggen. Ook het feit dat voor deze verzekeringsproducten geen verplichte aangifte op het Belgische belastingsformulier geldt, spreekt vele beleggers aan. (De Standaard, 9 mei 2009) Deze uitwijkmogelijkheden wil de Commissie aan banden leggen. De Raad moet dit voorstel echter nog goedkeuren. Naast de concurrentie tussen de EU-lidstaten onderling, vormen niet EU-lidstaten natuurlijk ook een belangrijke actor in de discussie rond belastingconcurrentie. Aangezien deze verhandeling enkel wil ingaan op de concurrentie tussen de lidstaten onderling wordt hier echter niet op in gegaan. Er kan ook geargumenteerd worden dat enkel de zeer kapitaalkrachtige en inventieve spaarders met hun gelden tot ver buiten de Unie zouden trekken Feitelijke fiscale concurrentie a. Theoretische evaluatie: hoe waterdicht is het systeem? In het geval van de belasting op sparen is er duidelijk voor gekozen om de belasting steeds te laten betalen in het thuisland. Wanneer alle inkomsten uit kapitaal duidelijk zijn, is er voor particulieren geen mogelijkheid om verschillende landen tegen elkaar uit te spelen en hen zo te laten concurreren. De enige mogelijkheid is om van domicilie te veranderen en in een ander land belastingen te gaan betalen. Zoals hierboven vermeld staat zorgt de Spaarrichtlijn ervoor dat belastingconcurrentie tussen verschillende lidstaten op rentedragende activa voor particulieren zou moeten verdwijnen. De Commissie merkt echter zelf op dat sommige lidstaten of derde landen uit het akkoord toch nog heel wat kapitaal aantrekken, door expliciet hun ontsnappingsroutes te promoten. Het gaat hem dan vooral over levensverzekeringsproducten, andere innovatieve spaarformules of over particulieren die de rechtspersoon van een vennootschap aannemen. Het is af te wachten wanneer de nieuwe richtlijn in voege kan treden en hoe die het ontwijkend kapitaal toch weer onder controle kan krijgen. 28

33 b. Fiscale concurrentie in de praktijk? Het is erg moeilijk om de belastingconcurrentie tussen de lidstaten empirisch vast te stellen. Men zou een heel aantal verschillende maatstaven kunnen hanteren, maar voor geen van deze is het eenvoudig correcte gegevens te verzamelen en die empirisch te bestuderen, mede door de enorme diversiteit aan fiscale regimes en spaarproducten. Om het effect van de Europese Spaarrichtlijn te onderzoeken, moet ook onderzocht worden hoe het met de fiscale concurrentie voor de richtlijn gesteld was en hoe dat na 2005 geëvolueerd is. Aangezien het moeilijk is om alomvattende cijfers te bemachtigen, kunnen enkele voorbeelden toch vaak een tekenend beeld schetsen. Zo werd hierboven reeds aangehaald dat Duitsland zijn bronheffing in 1989 quasi onmiddellijk na de invoering weer afvoerde, omdat de kapitaalvlucht te groot was. Ook werd reeds aangehaald dat België verplicht was het tarief van de roerende voorheffing te verlagen na de volledige vrijmaking van de kapitaalmarkt. Dit had tot gevolg dat waar er in 1989 nog een kapitaalvlucht was ter waarde van 3 % van het BNP, dit in een klein overschot veranderde in 1990, doordat nogal wat Belgen hun geld terug naar hun woonplaats brachten. (Dehejia, 1999) In de memorie van toelichting van deze wet stelde de regering ook dat ze de wet in de eerste plaats voorstelde om kwalijke belastingconcurrentie te vermijden met de buurlanden. (Wetsontwerp houdende verlaging van de roerende voorheffing, 1990) De belangrijkste maatstaf om de fiscale concurrentie en een eventuele race-to-the-bottom te onderzoeken is natuurlijk de evolutie van de verschillende heffingstarieven. Dehejia en Genschel (1999) maakten, op basis van cijfers van het Duitse Ministerie van Financiën, een overzicht waarop de heffingsvoet op intresten uit obligaties en op intresten uit een spaarrekening wordt weergegeven. Het gaat hem om de standaard-heffingsvoeten, er wordt aangeduid wanneer er uitzonderingsregelingen zijn en wanneer de heffing bevrijdend is. Er worden cijfers gegeven voor de jaren 1989, 1991 en 1996 zodat het eventuele effect van de verdere vrijmaking van de kapitaalmarkt onderzocht kan worden. Er moet wel rekening mee gehouden worden dat het hier enkel om de directe heffingen gaat op intresten, en dat andere belastingen op particulier kapitaal zoals een vermogensbelasting niet worden meegerekend. De onderzoekers plaatsten telkens er een wijziging was van de heffingsvoet de nieuwe heffing in het vet. Zo tellen ze 47 wijzigingen, waarvan er 26 dalingen zijn en 21 stijgingen. Dit geeft alleszins geen alomvattend bewijs voor een sterke daling van de tarieven en wijst dus niet op een versterkte fiscale concurrentie. Het is echter interessant te kijken welke tarieven stijgen en welke dalen. 29

34 Figuur 6. Bronheffingen op interesten uit obligaties of een spaarrekening Bron: Dehejia, 1999, p

35 -De tarieven voor niet-inwoners Zo merken we dat van de 13 wijzigingen in de heffingsvoet voor obligaties voor buitenlanders, er 11 dalend zijn. We merken ook dat wanneer in 1996 deze heffingsvoet in een lidstaat geen 0 % bedroeg er in die lidstaat steeds verschillende uitzonderingstarieven voorzien zijn voor speciale spaarformules. De heffing op de spaarrekening vertoont een minder duidelijk beeld, maar op dat vlak bleek in 1996 wel een nultarief voor buitenlands kapitaal te gelden in maar liefst 8 van de 12 staten. Er werd dus duidelijk geconcurreerd tussen de verschillende lidstaten om buitenlands kapitaal aan te trekken. Wanneer een lidstaat bijvoorbeeld een nultarief installeert, kan men natuurlijk argumenteren dat men rekende op de eerlijkheid van de beleggers zodat zij hun inkomsten in hun thuisland zouden aangeven. Er was in 1996 volgens deze studie wel geen enkel land waarin men automatisch de gegevens over de gewonnen intresten van buitenlanders naar hun thuisland doorspeelde. Voor deze groep beleggers zien we natuurlijk dat de Spaarrichtlijn een wereld van verschil maakt. Zo komt nagenoeg overal de automatische informatie-uitwisseling in actie, waar dat in 1996 nog nergens het geval was. En de landen uit het overgangsregime worden verplicht om in plaats van hun nultarief een tarief van 15, 20 en op termijn 35 % te heffen. Op dit vlak wordt de aanwezige fiscale concurrentie tussen de verschillende lidstaten dus weggedrongen. -De tarieven voor inwoners Hier vormt zich een volledig ander beeld. Van de 12 wijzigingen van de taks op de spaarrekening zijn er 8 stijgingen van het tarief. Bij de 12 wijzigingen van de belasting op obligatie-intresten zijn er 7 stijgende tarieven tegenover 5 dalende. We zien echter wel dat bij de obligaties er bij drie van deze zeven stijgende tarieven er tegelijk een aantal uitzonderingen werden gecreëerd die fiscaal vriendelijker worden behandeld. In vijf landen (met stijgende tarieven) werd ook het bevrijdend karakter ingevoerd van deze heffing. Deze uitzonderingen en het bevrijdend karakter in vele landen nuanceert het beeld van soms stijgende heffingsvoeten op de intresten uit obligaties. Er kan dus vooral gesproken worden van een stijging van de belastingsdruk op spaarrekeningen, ook al wordt deze heffing ook in vier landen bevrijdend. Dehejia en Genschel wijten de relatieve stijging van de belastingsvoet op spaarrekeningen aan het feit dat deze producten vooral door minder innovatieve, minder kapitaalkrachtige en minder risicovolle beleggers worden gebruikt, en dat zij dus ook minder snel hun kapitaal over de grens zouden beleggen. (Dehejia, 1999) Tegelijk moet er ook rekening mee gehouden worden dat de meeste Europese lidstaten in de jaren 90 -naar aanleiding van de zwakkere economische groei en de Maastrichtnormen- een streng budgettair beleid moesten voeren en 31

36 er dus weinig ruimte was om de spaarbelasting voor de eigen inwoners veel af te zwakken. Ook op dit vlak stopte de Spaarrichtlijn de mogelijke vormen van concurrentie tussen de lidstaten. Het is moeilijk een overzicht op te stellen van de verschillende in werking zijnde systemen, maar in de meeste gevallen worden de inkomsten uit spaargelden en obligaties mits enkele uitzonderingen en vrijstellingen belast volgens de inkomstenbelasting. c. De evaluatie van de commissie Ook in de evaluatie die de Commissie zelf maakte stelt men dat het moeilijk is om al veel cijfers te geven over het al dan niet slagen van de operatie. Wel weet men bijvoorbeeld dat er in keer een intrest werd uitbetaald die viel onder de Spaarrichtlijn. Men weet ook dat de drie staten die in het overgangsregime zitten voor 1,8 miljard euro intresten uitbetaalden, wat overeenkomt met 194,83 miljoen euro die werd uitbetaald aan andere lidstaten, waarvan Luxemburg er al 124 miljoen voor zijn rekening neemt. De lidstaten die in het systeem zitten van de informatie-uitwisseling zouden in 2006 voor 11 miljard en 824 miljoen euro aan intresten hebben uitbetaald. Deze cijfers wijzen alvast op de niet geringe impact van de richtlijn. (Europese Commissie, 2008b) d. De lekken: gewoon verhuizen of anders beleggen? Er werd al aangehaald dat de Spaarrichtlijn vrij eenvoudig te omzeilen is door gewoon in producten te beleggen waarover de richtlijn zich niet uitspreekt of door een andere rechtspersoonlijkheid aan te nemen. Ook hierover is het onmogelijk algemene cijfers te geven. Wel vermeldt bijvoorbeeld de Association of the Luxembourg Fund Industry dat de Luxemburgse belastingvrije investeringsfondsen in mei 2008 voor 1619 miljard euro aan fondsen beheerden. (ALFI, 2009) De Zwitserse organisatie van investeringsfondsen spreekt van een totaal budget van 333 miljard euro eind (Swiss Fund Data, 2009) Ook de duidelijke motivatie van de Commissie om deze achterpoortjes te dichten wijst op een duidelijk lek. Wanneer een particulier natuurlijk helemaal de te betalen belastingen wil ontwijken kan hij ook verhuizen. Zo trokken naar aanleiding van de vermogensbelasting in 2006 meer dan 800 rijke Fransen naar het buitenland met hun kapitaal. (Falter, 2006) 32

37 Hoofdstuk 4. Ondernemingsfiscaliteit 4.1. Welke harmonisatie? Marktbevorderend versus marktcorrigerend. Bij het ontstaan van de Europese Gemeenschap hanteerden de verschillende lidstaten natuurlijk verschillende fiscale regimes. Deze differentiatie kan voor twee problemen zorgen. Ten eerste vormt ze in feite om dezelfde redenen als de BTW- een hindernis voor de gemeenschappelijke markt. Net als bij de BTW zorgen de verschillende regimes bijvoorbeeld tot berekening van de belastbare basis- voor extra informatie- en administratieve kosten voor de ondernemingen. Ten tweede zorgen verschillen in de belastingdruk tussen ondernemingen in verschillende lidstaten voor kostenvoordelen voor de ene en kostennadelen voor de andere, wat de optimale allocatie van de productiefactoren verhindert. Ten derde worden, niet alleen door de extra kosten uit het eerste argument, transacties over de grens soms gediscrimineerd ten opzichte van binnenlandse handel. Lesage geeft als voorbeeld het feit dat ondernemingen niet steeds hun verliezen en winsten gemaakt in verschillende landen kunnen samenvoegen ten behoeve van de belastingen. Ook het overhevelen van winsten van het ene land naar het andere kan voor problemen zorgen. (Lesage, 2006) Om deze redenen kunnen maatregelen ter harmonisatie van de ondernemingsfiscaliteit marktbevorderend werken. Tegelijk speelt de beleidsautonomie van de lidstaten en de differentiatie in bijvoorbeeld tarieven van de vennootschapsbelasting in het voordeel van de multinationale ondernemingen, wanneer zij de verschillende staten kunnen tegen elkaar uitspelen. Zo kan dus het klassieke fenomeen van de fiscale concurrentie ontstaan, waarbij een race-to-thebottom ontstaat tussen verschillende landen om zoveel mogelijk kapitaal en investeringen aan te trekken. Om deze redenen kan ook aan marktcorrigerende belastingharmonisatie gewerkt worden. Ook kunnen multinationale ondernemingen vrij eenvoudig hun fiscale lasten verlagen door hun winsten te verzamelen in de landen met de laagste belastingsdruk. Dit kunnen ze doen via het fenomeen van Transfer Pricing. De prijzen van goederen en diensten die tussen verschillende vestigingen verhandeld worden transferprijzen- kunnen immers vrij eenvoudig aangepast worden. Wanneer vestigingen die vallen onder een hogere belastingdruk hun prijzen kunstmatig laag houden en de vestigingen die vallen onder een lakser fiscaal regime hogere prijzen aanrekenen, wordt de winst van de groep naar de landen met een lage fiscale druk versluisd. Waar bij de BTW de keuze bestond tussen het oorsprongs- en bestemmingsprincipe en bij de spaarbelasting de keuze bestond tussen een heffing in het thuisland of in het land van de gemaakte winsten, zo bestaan ook twee concurrerende principes voor de 33

38 vennootschapsbelasting. Vraag is opnieuw onder welk fiscaal regime een onderneming valt. In het vrijstellingsstelsel wanneer er sprake is van Capital Import Neutrality- worden alle ondernemingen die in één land actief zijn ook op dezelfde manier belast, ook al is het ene bedrijf binnenlands en heeft het andere zijn basis in een ander land. Wanneer er sprake is van Capital Export Neutrality of het verrekeningsstelsel maakt het voor een onderneming niet uit waar hij zijn winsten genereert, hij moet toch enkel in het thuisland belastingen betalen. In het eerste geval is een onderneming na betaling van een belasting in het buitenland volledig vrijgesteld van taksen in het thuisland, in het tweede geval is nog een verrekening nodig. Deze onderverdeling kan ook gemaakt worden voor de spaarbelasting. (Musgrave, 2005) 4.2. Beleid van de EU-Commissie a. De periode voor 1990 Reeds van bij de start van de Europese eenmaking werd nagedacht over een harmonisatie van de ondernemingsfiscaliteit. In deze eerste periode richtte de Commissie zich zowel op maatregelen ter marktbevordering als ter marktcorrectie. De eerste voorstellen die de Commissie deed richtten zich op de marktbevordering. In 1969 werden twee ontwerprichtlijnen ingediend, beiden werden uiteindelijk pas goedgekeurd in De ene lag aan de basis van de latere richtlijn inzake moedermaatschappijen en dochterondernemingen en de andere lag aan de basis van de fusierichtlijn. In 1975 wordt een ontwerprichtlijn voorgesteld voor de harmonisatie van de vennootschapsbelasting. Deze richtlijn was gebaseerd op het verrekeningsstelsel en stelde een opgelegd tarief voor tussen de 45 en 55 %. (Lesage, 2006) Al deze pogingen, zowel ter correctie van de markt als ter bevordering van de markt, vonden geen gehoor bij de Raad en bleken zo volledig onhaalbaar. Een eerste richtlijn die wel werd goedgekeurd in 1977 sprak zich uit over de wederzijdse bijstand inzake directe belastingen, waarbij men via informatie-uitwisseling de fraude ook door ondernemingen- beter kon bestrijden. In 1984 werd een voorstel tot richtlijn ingediend inzake de fiscale overbrenging van ondernemingsverliezen. (Radaelli, 1997) b : Commissaris Scrivener In 1989 treedt Christiane Scrivener aan als Europees Commissaris voor belastingpolitiek. Zij gaat in haar beleid een andere richting uit, weg van de top-down-voorstellen van de Commissie tot dan toe. In de Guidelines on Company Taxation uit 1990 zette de Commissie zijn vernieuwde fiscale tactiek uiteen. Reeds in de inleiding wordt gesteld dat vanaf nu wordt uitgegaan van het theoretisch uitgangspunt van de fiscale neutraliteit, wat er op wijst dat economische beslissingen niet door de fiscaliteit beïnvloed worden. Deze fiscale neutraliteit 34

39 kan natuurlijk enkel bereikt worden door een verregaande fiscale harmonisatie. Toch is dit niet wat de Commissie plande te doen: deze fiscale harmonisatie wordt immers in de weg gestaan door een aantal basisoverwegingen, en in het bijzonder het beginsel van de subsidiariteit. En wat verder: In view of these factors, the commission has reached the conclusion that community action should concentrate on the measures essential for completing the Internal market. In dezelfde tekst trekt de Commissie ook haar voorstel uit 1975 met betrekking tot de harmonisatie van de vennootschapsbelasting terug in. (Europese Commissie, 1990) Op deze manier nam de Commissie afstand van de marktcorrigerende harmonisatie en stelde ze een marktbevorderend beleid centraal. Nog in 1990 worden de eerste twee richtlijnen over de ondernemingsfiscaliteit goedgekeurd, beiden gebaseerd op de voorstelrichtlijnen uit De fusierichtlijn werkte een aantal hinderlijke fiscale lasten weg die voorkwamen bij een internationale fusie of aandelenruil. (90/434/EEG) De richtlijn inzake moedermaatschappijen en dochterondernemingen zocht een oplossing voor de dubbele belasting op dividenden die door een dochteronderneming worden uitgekeerd aan een moedermaatschappij in een andere lidstaat. De dividenden van de dochteronderneming werden vrijgesteld van de bronheffing in haar vestigingsland en ook het ontvangen van de dividenden door de moedermaatschappij werd vrijgesteld. (90/435/EEG) Beide richtlijnen betekenden zo een belangrijke stap in de verwezenlijking van de interne markt en het verwijderen van de discriminatie tussen ondernemingen die in één land gevestigd zijn en multinationale ondernemingen. Nog in 1990 werd een Verdrag inzake de bemiddelingsprocedure gesloten dat procedures vastlegt om geschillen tussen de fiscale administraties van verschillende lidstaten over de winsten van een multinationale onderneming vlotter op te lossen. (90/436/EEG) In diezelfde periode werd ook voor het eerst een voorstel tot richtlijn ingediend over de fiscale regeling van grensoverschrijdende betalingen van rente en royalty s tussen vennootschappen. Op 30 november 1994 werd dit voorstel echter terug ingetrokken. In 1998 kwam een nieuwe versie van dit voorstel terug als onderdeel van het belastingpakket. (Hund, 2007) In datzelfde jaar 1990 stelde de Commissie een werkgroep samen onder leiding van Onno Ruding om een onderzoek te doen naar verdere harmonisatie van de ondernemingsfiscaliteit. In 1992 werd het Ruding-rapport gepresenteerd en in dat rapport greep men deel terug naar enkele oude voorstellen. Er werd gepleit voor een volledige gelijkschakeling van de belastingsbasis, en een tarief tussen de 30 en 40 %. Tegelijk werden ook enkele voorstellen ter marktbevordering gedaan. In de lijn van haar aangekondigde beleid volgde de Commissie enkel de laatste voorstellen, maar ook deze werden nooit goedgekeurd door de ECOFINraad. (Lesage, 2006) 35

40 c. Het Monti-pakket In 1996 gooide de Commissie het over een andere boeg. De aanhef werd gegeven door een discussiestuk dat de Commissie begin 96 uitgaf onder de titel Belastingheffing in de Europese Unie. In dit document wordt de focus die voorheen gelegd werd op de marktversterkende maatregelen uitgebreid naar een drieledige focus. De Commissie kondigt namelijk naast de soepele werking van de interne markt ook de stabilisatie van de belastingopbrengsten in de Lid-Staten en de bevordering van de werkgelegenheid als doelstellingen van het belastingbeleid. (Europese Commissie, 1996, p.2) In tegenstelling tot de vorige pogingen van de Commissie om een meer omvattend pakket aan maatregelen te nemen reageerde de Raad van Ministers nu wel positief. Het pleidooi van commissaris Monti leek dan ook minder centralistisch als de pogingen die in de jaren 70 werden ondernomen, zo stelde hij bijvoorbeeld dat een minimumtarief voor de vennootschapsbelasting nog niet wenselijk was. (Lesage, 2006) Het jaar daarop werden meer concrete voorstellen gedaan die uit het nieuwe beleid voortkwamen. Twee voorstellen hadden betrekking tot de ondernemingsfiscaliteit. Er zou een gedragscode moeten komen over ondernemingsfiscaliteit en een parallelle communicatie van de Commissie met betrekking tot de staatssteun aan bedrijven. Tegelijk werd ook een marktbevorderende maatregel aangekondigd, namelijk de hierboven vermelde richtlijn die de afschaffing oplegt van de bronbelastingen op grensoverschrijdende betalingen van rente en royalty s tussen ondernemingen. (Europese Commissie, 1997) c.1. Gedragscode tegen fiscale gunstregimes Op 1 december 1997 keurde de Raad van Ministers de Gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen goed. De lidstaten verbinden zich er via deze code toe om geen nieuwe schadelijke belastingmaatregelen in te voeren en om hun bestaande voorschriften en praktijken te herzien. Ze verbinden zich ertoe hun belastingssysteem te wijzigen wanneer er schadelijke regelingen zouden zijn. Een belastingmaatregel is volgens de gedragscode schadelijk wanneer ze een daadwerkelijk belastingniveau oplevert dat beduidend lager is dan die welke normaal gesproken in de betrokken lidstaat van toepassing zijn. (Conclusies Raad, 01/12/1997) Zo n gedragscode is natuurlijk niet juridisch bindend, maar de lidstaten komen wel overeen om informatie uit te verstrekken over bestaande of geplande maatregelen en kunnen ook informatie opvragen over een bepaald regime bij de betreffende lidstaat. Elke lidstaat kan ook verzoeken om een onderzoek te starten naar een mogelijks schadelijk regime in een andere lidstaat. Procedureel wordt een groep ingesteld, ondersteund door de Commissie, om de belastingsmaatregelen en de informatieverstrekking erover te controleren en over deze controle aan de Raad te rapporteren. De Gedragscode 36

41 spreekt zich ook instemmend uit over de vernieuwde aandacht van de Commissie om de regels in verband met staatssteun beter in de gaten te houden. (Conclusies Raad, 01/12/1997) De werkgroep waarvan sprake in de Gedragscode werd samengesteld onder leiding van de Britse Dawn Primarolo. Ze maakte haar eindrapport bekend in november 1999, waarin 66 belastingpraktijken worden geïdentificeerd die binnen de vijf jaar moeten worden afgeschaft. Van de 66 belastingsmaatregelen zijn er 40 op het grondgebied van één van de lidstaten in werking, 26 ervan bevinden zich in geassocieerde territoria die niet onder het EU-verdrag vallen, bijvoorbeeld de eilanden Man en Jersey of de Nederlandse Antillen. (SN 4901 /99) c.2. Staatssteun De juridisch niet-bindende Gedragscode werd in het belastingpakket van commissaris Monti expliciet aangevuld door een vernieuwd beleid van de Commissie inzake staatssteun voor ondernemingen. De Commissie stemde in richtsnoeren te zullen opstellen betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag op maatregelen betreffende de directe belastingen op bedrijven en er streng op toe te zien dat de regels inzake de bedoelde steunmaatregelen nauwgezet worden nageleefd (Europese Commissie, 1998) In december 1998 maakte de Commissie deze richtlijnen bekend. In de inleiding stelde ze dat zeker in het licht van de budgettaire normen voor de EMU een versterkt beleid van de Commissie inzake de regels voor staatssteun nog noodzakelijker wordt, en dat ook rekening gehouden moet worden met de belangrijke gevolgen van sommige fiscale steunmaatregelen voor de ontvangsten van de andere lidstaten. (Europese Commissie, 1998) Het EU-verdrag geeft de Commissie immers vrij uitgebreide bevoegdheden om bepaalde steunmaatregelen te bestrijden. Onder die steunmaatregelen wordt verstaan dat ze ten eerste de begunstigden een voordeel verschaffen dat de lasten verlicht die zij normaal moeten dragen, in de tweede plaats moet het voordeel door de staat worden toegekend of met staatsmiddelen worden bekostigd. Een korting op de geheven belastingen kan hier ook worden onder verstaan. In de derde plaats moet de maatregel de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden en ten slotte moet de maatregel specifiek of selectief zijn, in die zin dat zij "bepaalde ondernemingen of bepaalde producties" begunstigt. (Europese Commissie, 1998) De procedures om deze staatssteun te bestrijden worden beschreven in artikel 88 van het EU-verdrag. In de eerste plaats moeten lidstaten elke invoering of wijziging van een steunmaatregel vooraf aan de Commissie melden zodat zij kan oordelen of ze al dan niet strijdig is met het verdrag. Wanneer de lidstaat het oordeel van de Commissie niet volgt, kan 37

42 de Commissie eisen dat de betrokken lidstaat de steun die ze uitdeelde moet terugvorderen. Dit bedrag wordt dan berekend op grond van een vergelijking tussen de werkelijk betaalde belasting en de belasting die volgens de algemeen toepasselijke regel had moeten worden betaald. Dit basisbedrag wordt vermeerderd met rente. (Europese Commissie, 1998) De Commissie voert ook een voortdurend onderzoek naar de in de lidstaten actieve steunmaatregelen. Wanneer de Commissie oordeelt dat een regime illegaal is kan dit enkel door een unanieme beslissing van de Raad herroepen worden. (EU-verdrag) In juli 2001 startte de Commissie een onderzoek naar 11 mogelijk illegale steunregimes in 8 lidstaten. Tegelijk werden 4 lidstaten gevraagd een regime op te doeken, zonder dat een onderzoek gestart werd, argumenterend dat deze regimes vroeger aanvaard werden, maar nu werden beschouwd als illegale staatssteun. (Lesage, 2006) Op 11 juli 2001 worden zes regimes in de Spaanse provincie Baskenland en één in Navarra officieel veroordeeld, en wordt ook de Spaanse overheid verplicht al het nodige te doen om de reeds uitgedeelde staatssteun terug te krijgen. (IP/01/981) De meeste andere van de vanaf juli 2001 onderzochte regimes werden door de Commissie ook veroordeeld, maar werden niet tot terugvordering van de staatssteun verplicht. (Lesage, 2006) c.3. Uitkeren van interest en royalty s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten Op 3 juni 2003 wordt uiteindelijk ook de richtlijn goedgekeurd die de dubbele belasting van uitgekeerde interesten en royalty s tussen ondernemingen van verschillende lidstaten moet afschaffen. De richtlijn houdt de afschaffing in van de belasting op uitkeringen van interest of royalty s in het land waar ze ontstaan. Op deze manier worden deze transacties evenveel belast als wanneer het om twee binnenlandse ondernemingen zou gaan, waardoor dus de interne markt beter kan functioneren. (Richtlijn 2003/49/EG) d. Lopende voorstellen Ook op het vlak van de harmonisatie van de belastingbasis is de Europese Commissie nog steeds actief. Aangekondigd werd dat eind 2008 een ontwerprichtlijn zou klaarliggen om een soort Europese vennootschapsbelasting op te starten. Commissaris Kovács,verantwoordelijk voor het belastingbeleid, verklaarde echter dat dit tijdstip niet gehaald zou worden en gaf als reden dat het ontwerp nog niet volledig klaar was. (Kovács, 2008) Later verklaarde hij dat deze ontwerprichtlijn eind 2009 zou voorgesteld worden, wanneer het referendum ter goedkeuring van het verdrag van Lissabon in Ierland reeds plaatsgevonden heeft. (Buysse, 2008 ) De Commissie publiceerde echter al meer dan 60 werkdocumenten met betrekking tot de Common Consolidated Corporate Taxbase of kortweg CCCTB. 38

43 Daaruit vallen volgende belangrijke punten op te merken: de CCCTB is een optioneel systeem dat zowel ondernemingen die in één lidstaat actief zijn, als ondernemingen die in meerdere lidstaten een vestiging hebben kunnen kiezen. Het belangrijkste aspect is natuurlijk dat de belastingbasis geharmoniseerd wordt, zodat de administratieve en informatieproblemen verbonden met de verschillende belastingbasissen verdwijnt. Ook het probleem van de internationale verrekening van verliezen wordt hierdoor eenvoudig opgelost. Er wordt één aangifte gedaan voor de hele multinationale onderneming en die gebeurt in de lidstaat waar de hoofdbelastingplichtige gevestigd is. In die aangifte wordt de totale winst van de gehele fiscale eenheid meegedeeld. Deze winst wordt dan op basis van een verdeelsleutel theoretisch verdeeld over de verschillende lidstaten waar de winst is gemaakt, zodat elke lidstaat dat deel aan haar eigen gekozen tarief kan belasten. (Strik, 2009) Via deze verdeelsleutel wordt ook het fenomeen van de Transfer Pricing verholpen. Transfer Pricing is het gegeven dat prijzen worden aangerekend voor goederen en diensten die verhandeld worden binnen dezelfde groep. Op deze manier is het soms mogelijk prijzen te factureren die niet overeenkomen met de prijzen op de markt en zo de winsten van de groep te verzamelen in de vestiging die onder de meest gunstige vennootschapsbelasting valt Feitelijke fiscale concurrentie a. Inhoudelijke evaluatie Zoals blijkt uit de Gedragscode en het optreden van de Commissie tegen staatssteun wordt voorlopig enkel tegen belastingregimes gereageerd waarbij bepaalde bedrijven fiscale voordelen verkrijgen ten opzichte van andere bedrijven in die lidstaat. Over de hoogte van het standaardtarief bestaat echter geen Europese regelgeving. Op deze manier kan er dus nog steeds vrij eenvoudig geconcurreerd worden tussen de verschillende lidstaten om investeringen aan te trekken. Het beleid gevoerd door bepaalde lidstaten en de motieven erachter vormen zo een eerste indicator van fiscale concurrentie. Het meest gekende voorbeeld in West-Europa van een laag standaardtarief om investeringen aan te trekken is Ierland. Ierland verlaagde het nominaal tarief van zijn vennootschapsbelasting in 1981 tot 10 % en belast nu aan een tarief van 12,5 %. Op deze manier konden de Ieren heel wat extra buitenlandse investeringen aantrekken. (Lesage, 2006) De Ierse overheid prijst dit tarief ook aan bij buitenlandse ondernemingen en toont in deze promotie ook de vergelijking met de tarieven van de andere West-Europese lidstaten, wat toch wijst op de motivatie tot fiscale concurrentie. (Industrial Development Agency, 2009) Ook de nieuwe Oost-Europese lidstaten stelden een in vergelijking met de oude lidstaten lagere belastingdruk in voor bedrijven. Dit stuitte reeds op verzet van Frankrijk en Duitsland die aanhalen dat het niet de bedoeling kan zijn dat de nieuwe lidstaten tegelijk hun fiscale tarieven sterk laten zakken, om er dan op te 39

44 rekenen dat ze extra fiscale inkomsten via de Europese steunmechanismen kunnen verkrijgen. (Carter, 2004) Zoals vermeld constateren ook de Raad van Ministers en de Europese Commissie dat er sprake is van schadelijke belastingconcurrentie. In het Monti-rapport uit 1996 stelt de Commissie dat de belastingerosie moet bestreden worden en dat het op onfaire wijze ondermijnen van de belastingopbrengsten van andere lidstaten via de vennootschapsbelasting potentieel gevaarlijke gevolgen heeft. (Europese Commissie, 1996, p.5) Dit rapport gaf ook aanleiding tot het document uit 1997, getiteld Een pakket om schadelijke belastingconcurrentie te bestrijden, wat wijst op de erkenning van dit fenomeen. Ook de Raad van Ministers geeft in de Gedragscode aan de schadelijke belastingconcurrentie op het gebied van de vennootschapsbelasting te willen bestrijden. (Conclusies Raad, 01/12/1997) Ook vanuit het bedrijfsleven wordt de belastingconcurrentie erkend. In een onderzoek van het accountancybureau KPMG (2006) werd gesteld dat de tarieven van de vennootschapsbelasting in Europa blijven dalen als gevolg van de onderlinge concurrentie en dat de EU ook het voortouw neemt in de concurrentie met de andere delen van de wereld. (KPMG, 2006) b. De evolutie van de nominale tarieven In tegenstelling tot de andere in deze verhandeling onderzochte domeinen gebeurde er al heel wat onderzoek naar de fiscale concurrentie op het vlak van de vennootschapsbelasting. Opvallend is dat in die onderzoeken niet iedereen tot dezelfde conclusie komt. We starten echter met de meest voor de hand liggende en onomstreden indicator voor eventuele belastingconcurrentie: de evolutie van de nominale tarieven in de verschillende lidstaten. De tabel in bijlage 2 geeft een overzicht van deze tarieven vanaf het jaar 1980 tot 2005 verzameld door Nicodeme (2006), aangevuld met cijfers van Eurostat over Daaruit blijkt een sterke daling van de tarieven in de meeste lidstaten. Het gemiddelde nominale tarief van de tien lidstaten van de EU-15 van wie het tarief in 1980 reeds vermeld wordt in de tabel is 52,3 %. In 1990 is het gemiddelde tarief van de EU-15 gedaald naar 40,4 %, om in 2009 te eindigen op 27,2 %. Over een kleine 30 jaar is dit bijna een halvering ook al beschikken we niet over alle nodige gegevens uit 1980-, en over 19 jaar is dit een daling van 13,2%. Het gemiddelde tarief in de tien nieuwe lidstaten bedroeg in 2005 zelfs slechts 18,2 %, waar dit in 1995 nog 30,6 % was. Opvallend is ook dat sinds 2005 enkele van de oude lidstaten nog een stevige knip in hun nominaal tarief doorvoerden. Meest opvallend hierbij zijn Duitsland (van 38,8 naar 29,8 %), Nederland (van 31,5 naar 25,5 %), Italië (van 37,25 40

45 naar 31,4 %), Spanje (van 35 naar 30 %), Denemarken (van 30 naar 25 %) en Griekenland dat zijn tarief liet zakken van 35 naar 25 %. c. De evolutie van de effectieve tarieven Op het vlak van de nominale tarieven zien we dus een duidelijke dalende trend. Maar dit gaat enkel over het nominaal tarief. Zoals hierboven vastgesteld werd handelde het beleid van de EU-commissie onder andere over voordeelregimes voor bepaalde bedrijven en over het harmoniseren van de belastingbasis. Deze beide factoren zorgen er al voor dat het nominale tarief geen volledig correcte maatstaf is om de reële fiscale concurrentie te meten, daarvoor is ook onderzoek naar het effectieve tarief nodig. We weten ook dat én de voordeelregimes werden afgebouwd én dat er in de meeste lidstaten een verbreding van de belastbare basis plaats vond, zodat het effectieve belastingtarief (ETR) de belangrijkste maatstaf wordt. Dit effectieve tarief is het werkelijk percentage belastingen dat door de ondernemingen betaald wordt op hun winst. Over de evolutie van het effectieve belastingtarief bestaat in de literatuur minder overeenstemming. Er zijn dan ook een aantal verschillende manieren om deze indicator te meten, waarbij vaak niet alleen het effectieve tarief van de vennootschapsbelasting wordt berekend, maar de totale belastingdruk op inkomen uit kapitaal, dus bijvoorbeeld ook de taks op dividenden. Zo onderzocht Sörensen (2000) de evolutie van de ETR tussen de eerste helft van de jaren 80 en de eerste helft van de jaren 90, waarbij hij de ETR definieerde als de totale belasting betaald op inkomen uit kapitaal, eigendom en vermogen. Voor de EU-landen bleek deze ETR nagenoeg stabiel gebleven te zijn. Volgens Sörensen volstaat dit echter niet als bewijs dat er geen sprake zou zijn van belastingconcurrentie, hij verwijst hiervoor in de eerste plaats naar de toegenomen fiscale druk op inkomsten uit arbeid en naar de sterke daling van de nominale tarieven. (Sörensen, 2000) Bretscher en Hettich (2002) gebruiken een gelijkaardige definitie, maar dan zonder de lasten en inkomsten op onroerend goed. Zij geven een overzicht van de evolutie van de gemiddelde ETR in veertien OESO-landen over de periode tussen 1967 en Volgens hun berekening stijgt de ETR sterk tot het begin van de jaren 70 om dan constant te dalen. Zij besluiten hieruit dat overheden wel degelijk de lasten op ondernemingen doen zakken door de toegenomen kapitaalmobiliteit en er dus ook sprake is van belastingconcurrentie. (Bretscher & Hettich, 2002) Andere auteurs stelden een stijging van de effectieve belastingvoet op vennootschapswinsten vast: Vandenbussche en Crabbé (2005) stelden een lichte stijging 41

46 vast van de effectieve aanslagvoet tussen het jaar 1993 en 2002 in de EU-15. Buijink, Jansen en Schols (2001) stelden een stijging vast van de ETR tussen 1991 en 1999, opnieuw in de EU-15. Nog andere auteurs constateren dan weer een daling van de effectieve tarieven. Devereux, Griffith en Klemm (2002) gebruiken van alle auteurs waarschijnlijk de definitie die het duidelijkst aansluit bij de winstbelasting voor vennootschappen waarover dit hoofdstuk handelt. Het effectieve tarief wordt berekend op basis van de belasting die een onderneming in de praktijk op zijn winst moet betalen, zonder dat de taksen die de aandeelhouders nog eens betalen op hun uitgekeerde dividenden worden meegeteld, het gaat hem over het effectieve tarief van de vennootschapsbelasting. De tarieven werden onderzocht tussen 1982 en 2001 in de landen van de EU-15 uitgezonderd Denemarken en Luxemburg, aangevuld met de tarieven in Canada, Japan en de Verenigde Staten. Het gemiddelde effectieve tarief daalde volgens de auteurs ongeveer 10 % in deze periode van ongeveer 20 jaar. (Devereux, e.a., 2002) Ook Slemrod (2004) besluit dat er een duidelijk bewijs is dat zowel de nominale als de effectieve lasten op bedrijfsinkomsten in de jaren 80 begonnen te dalen en dat ze deze dalende trend minstens tot 1995 volgden. Slemrod geeft voor deze trend in de eerste plaats ook belastingconcurrentie als verklarende factor. (Slemrod, 2004) Figuur 7. Gemiddelde effectieve belastingvoet 16 OESO-landen Bron: Devereux, e.a., 2002, p

47 De empirische onderzoeken bieden dus geen eenduidig antwoord op de vraag hoe de effectieve tarieven nu evolueerden en in welke mate er daarbij sprake was van fiscale concurrentie. Wel kunnen we met vrij grote zekerheid tot de conclusie komen die ook Krogstrup (2004) aanhaalde, namelijk dat er een druk voortkomt uit belastingconcurrentie op de lasten voor bedrijven, maar dat deze druk niet overdreven groot is en dat van een echte race-to-the-bottom al zeker geen sprake kan zijn. (Krogstrup, 2004) d. De verhouding van de opbrengst uit de vennootschapsbelasting ten opzichte van het BNP en ten opzichte van de totale belastingopbrengst Naast de tarieven is het natuurlijk ook interessant om twee ander indicatoren te bekijken gebaseerd op de totale opbrengst van de vennootschapsbelasting. Ten eerste kan deze totale opbrengst vergeleken worden ten opzichte van het BNP, wat duidelijkheid verschaft over de stabiliteit van deze opbrengst. Ten tweede is het interessant, wanneer moet afgewogen worden op welke productiefactoren de grootste lasten liggen, om de evolutie van de opbrengst uit de vennootschapsbelasting ten opzichte van de totale belastingopbrengsten te plaatsen. Het deel van het BNP dat de overheid aan belastingen int kan immers stijgen of dalen door de jaren heen. Over deze indicatoren is minder discussie, aangezien ze vrij eenvoudig te berekenen zijn. We verwijzen naar de studie van Devereux, Griffith en Klemm uit 2002, nu over de periode van 1965 tot 1999, gebaseerd op cijfers van de OESO 3. Figuur 8 geeft de evolutie weer van de inkomsten uit de vennootschapsbelasting ten opzichte van het BNP, waarbij we zien dat deze vrij stabiel blijft. Figuur 9 geeft de evolutie weer van diezelfde fiscale inkomsten ten opzichte van de totale fiscale inkomsten. Hier zien we een sterke daling tot het begin van de jaren 80, wanneer zich een gedurende een vijftal jaar een stijging voordoet, om dan weer te zakken tot ongeveer hetzelfde niveau. Over de gehele periode nemen we een duidelijke daling waar, wat wil zeggen dat de inkomsten uit andere belastingen zijn gestegen in vergelijking met deze uit de vennootschapsbelasting. (Devereux, e.a., 2002) 3 Figuur 8 en 9 zijn gebaseerd op cijfers uit de volgende 17 landen: België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië, Spanje, Italië, Griekenland, Zweden, Denemarken, Finland, Ierland, Oostenrijk, Japan, de Verenigde Staten en Canada 43

48 Figuur 8. Inkomsten uit de venootschapsbelasting in 17 OESO-landen (% van BNP) Bron: Devereux, 2002, p. 471 Figuur 9. Inkomsten uit de vennootschapsbelasting in 17 OESO-landen (% totale inkomsten) Bron: Devereux, 2002, p

49 Hoofdstuk 5. De lasten op arbeid Beleid Europese Commissie Binnen de directe belastingen wordt naast kapitaal natuurlijk ook arbeid belast. De lasten op arbeid dragen traditioneel het meeste bij aan de overheidsinkomsten. Deze lasten op arbeid komen vooral voort uit de inkomsten- of personenbelasting en de sociale zekerheidsbijdragen. In tegenstelling tot de andere besproken domeinen kiest de Europese Commissie er expliciet voor zich niet te mengen in de lasten op arbeid. Zo stelt de Commissie in haar beleidsdocument uit 2000 dat ze geen plannen heeft om de wetgeving te harmoniseren op het vlak van de sociale zekerheidsbijdragen. (Europese Commissie, 2000) In 2001 publiceerde de Commissie voor het laatst een document dat de algemene beleidslijnen uitzet van haar fiscaal beleid. In dat document wordt duidelijk gesteld dat ook de persoonlijke inkomstenbelasting volledig onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt. Coördinatie in EU-verband is slechts nodig om grensoverschrijdende discriminatie en belemmeringen voor de uitoefening van de vier vrijheden te voorkomen. (Europese Commissie, 2001) Een eerste probleem dat zich op dat vlak zou kunnen voordoen is de fiscale regeling voor personen die niet in hun thuisland tewerkgesteld zijn, bijvoorbeeld grensarbeiders. Om hier duidelijkheid over te scheppen stelde de Commissie in een aanbeveling van 21 december 1993 dat niet-ingezetenen dezelfde fiscale behandeling moeten krijgen als ingezetenen, vanaf het moment dat ze 75% van hun totale inkomsten in die lidstaat verwerven. Deze interpretatie is later ook grotendeels overgenomen door het Europees Hof van Justitie, met als gevolg dat ook de lidstaten hun wetgeving op deze aanbeveling afstemden. (Europese Commissie, 2001) Verschillen in de lasten op arbeid tussen de verschillende lidstaten hebben ook geen grote invloed op de werking van de interne markt. De beslissing van werknemers om in een andere lidstaat te gaan werken is immers slechts zelden gebaseerd op fiscale overwegingen, behalve in het geval van grensarbeiders. (Europees Parlement, 1998) Toch wijst de Commissie in diezelfde tekst uit 2001 ook op een risico tot onfaire belastingconcurrentie. Naar aanleiding van de discussie over de Gedragscode voor de vennootschapsbelasting werd door sommige lidstaten namelijk voorgesteld ook een paragraaf over de inkomstenbelasting op te nemen. Ook de productiefactor arbeid is in de Europese Unie mobiel en lidstaten kunnen er belang bij hebben bepaalde groepen arbeidskrachten aan te trekken. Zo werd de aandacht gevestigd op lidstaten met een vrij hoge belastingdruk die uitzonderingstarieven voorzien voor bepaalde hooggekwalificeerde groepen werknemers. De Commissie klaagt dit fenomeen aan omwille van de discriminatie ten opzichte van andere ingezetenen en omwille van de mogelijke brain drain uit andere 45

50 lidstaten die kan plaatsvinden. Dit werd echter niet weerhouden in de Gedragscode. (Europese Commissie, 2001) Ook al neemt de Commissie geen initiatieven tot fiscale coördinatie op het vlak van de inkomstenbelasting, toch spreekt ze zich in haar beleid onrechtstreeks uit over de loonlasten. In het jaar 2000 startte de Commissie de Lissabonstrategie op die ernaar streeft om van de Europese Unie tegen 2010 de meest competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken. Eén van de meer concrete doelstellingen is daarbij om de activiteitsgraad over de hele Unie tot 70 % te verhogen, wat betekent dat 70 % van de beroepsbevolking ook werkelijk aan het werk zou zijn. Om deze stijging van de werkgelegenheid te creëren werden binnen de strategie ook enkele werkgelegenheidsrichtsnoeren opgesteld. En één van die richtsnoeren is nu net dat de arbeidskosten zo moeten evolueren dat ze de werkgelegenheid ten goede komen. Dit moeten de lidstaten doen door onder andere de weerslag van de nietloonkosten op de werkgelegenheid te bezien en in voorkomend geval de structuur en het peil ervan aan te passen, in het bijzonder om de belastingdruk op de laagbetaalden te verminderen. De prioriteit wordt dus gelegd bij een verlaging van de fiscale druk op de laagste inkomensgroepen, maar wanneer de structuur en het peil van de fiscale lasten op arbeid moeten aangepast worden, spreekt de Commissie zich ook uit voor de verlaging van de algemene belastingdruk op arbeid. ( Beschikking 2005/600/EG) Evaluatie beleid en de evolutie van het impliciet belastingtarief Eurostat (2009) maakte een overzicht van de evolutie van het impliciete belastingtarief (ITR) op arbeid sinds de jaren 70. Dit impliciete tarief geeft het percentage weer dat door de overheid wordt geïnd op de totale inkomsten uit arbeid. Wanneer een gemiddelde van dit tarief berekend wordt en er een weging plaatsvindt volgens het inkomen, stel je een sterke stijging van dit tarief vast sinds het begin van de jaren 70 in de EU-15. De stijging is heel sterk in de jaren 70 om vanaf de jaren 80 iets matiger te verlopen. Zoals blijkt uit onderstaande grafiek is het gemiddelde gewogen impliciete tarief voor de EU-15 tussen 1970 en 1997 van ongeveer 28 % naar bijna 42 % gestegen. Sinds 1995 is er een stabilisering van de belastingdruk vast te stellen in de eurozone. Nog uit figuur 10 blijkt dat de impliciete fiscale druk op arbeid in de EU-25 zelfs met een procent gedaald is sinds Tegelijk merken we dat het tarief in de EU-25 net iets hoger ligt dan dat in de Eurozone. (Eurostat, 2009) 46

51 Figuur 10. Evolutie impliciet belastingtarief op arbeid ( ) Bron: Eurostat, 2009, p. 77 De tabel in figuur elf maakt het mogelijk een vergelijking te maken tussen de loonlasten in de verschillende lidstaten. Er is immers een vrij grote differentiatie vast te stellen qua belastingdruk. Het verschil tussen het land met de hoogste ITR (Italië, 44 %) en het land met de laagste ITR (Malta, 20,1 %) is zeer groot. De loonlasten zijn het hoogst in de oude EUlidstaten en Scandinavië. (Eurostat, 2009) 47

52 Figuur 11. Impliciete belastingvoeten op arbeid in de Europese Unie ( , in %) Bron: Eurostat, 2009, p. 79 Zoals vermeld stelde de Commissie in 2001 dat er wel degelijk een risico is op fiscale concurrentie om hooggekwalificeerde arbeidskrachten aan te trekken. Een mogelijke indicator om dit te onderzoeken is de evolutie van het hoogste tarief in de inkomstenbelasting. Deze belasting is over het algemeen immers progressief van aard waardoor de hoogste inkomensgroepen ook aan een hoger tarief belast worden. Men kan veronderstellen dat de hoogst gekwalificeerde arbeidskrachten ook in de hoogste inkomensgroep zullen terechtkomen en dat een lager toptarief dit soort arbeidskrachten kan aantrekken. Uit de tabel in figuur 12 blijkt dat dit tarief in de Eurozone gemiddeld sinds 1995 met 8,3 % gedaald is. Dit zou kunnen wijzen op een mogelijke concurrentie tussen de verschillende lidstaten, maar het is echter onmogelijk op basis van deze cijfers hier een uitspraak over te doen. Er wordt immers geen informatie weergegeven over het inkomensniveau waarop dit toptarief van toepassing is. Tegelijk is het tarief van de inkomstenbelasting vaak niet doorslaggevend, aangezien gemiddeld twee derden van de lasten op arbeid voortkomen uit sociale zekerheidsbijdragen die niet worden meegerekend in de tabel. (Eurostat, 2009) 48

53 Figuur 12. Hoogste tarieven in de inkomstenbelasting ( ) Bron: Eurostat, 2009, p. 81 Ook al kiest de Commissie ervoor om geen richtlijnen over de belastingen op arbeid aan te nemen, toch zijn de hoge loonlasten in West-Europa niet zonder gevolgen. De totale loonkosten zijn immers een belangrijke factor in de concurrentiepositie van een land en de loonlasten hebben natuurlijk een belangrijk aandeel in de totale loonkost. Wanneer de loonkost in een land een stuk hoger is dan in andere landen en de productiviteit van de arbeidskrachten in die landen even hoog ligt, kan goedkoper geproduceerd worden in de landen met de lagere loonkost. Op deze manier zijn ook de lasten op arbeid concurrentiegevoelig. Maar waarom zijn die lasten dan toch zo sterk gestegen sinds de jaren 70? Er zijn een aantal redenen te geven. Ten eerste kan een overheid proberen om het effect van de lasten enkel op het netto-loon te concentreren en niet op het bruto-loon, waardoor de loonkost voor de werkgever niet stijgt, maar het loon van de werknemer wel zakt. Het netto-loon is immers niet concurrentiegevoelig. Het is ook zo dat deze concurrentie zich vooral voordoet in een aantal geïndustrialiseerde sectoren, maar dat bijvoorbeeld de horeca, het onderwijs of de zorgsector sowieso lokaal georganiseerd worden zodat geen concurrentie met het buitenland 49

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 14.12.2015 COM(2015) 646 final 2015/0296 (CNS) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van

Nadere informatie

Belastingheffing digitale economie: lange en korte termijn oplossing

Belastingheffing digitale economie: lange en korte termijn oplossing Belastingheffing digitale economie: lange en korte termijn oplossing Op 21 maart jl. heeft de Europese Commissie nieuwe regels voorgesteld, die moeten verzekeren dat digitale bedrijven hun fair share betalen

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD NL NL NL COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 8.12.2009 COM(2009)668 definitief Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD waarbij de Republiek Litouwen wordt gemachtigd een maatregel te blijven

Nadere informatie

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 19.12.2017 COM(2017) 783 final 2017/0349 (CNS) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van

Nadere informatie

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 24.6.2010 COM(2010)331 definitief 2010/0179 (CNS) C7-0173/10 Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EEG betreffende het gemeenschappelijk

Nadere informatie

De Toekomst van Europa. Hovo 2017 College 6 (6 november) Dr. Hein Roelfsema

De Toekomst van Europa. Hovo 2017 College 6 (6 november) Dr. Hein Roelfsema De Toekomst van Europa Hovo 2017 College 6 (6 november) Dr. Hein Roelfsema Opzet van het college 1. Balans tussen huidige problemen en de theoretische lens. 2. Politieke economie van Europese integratie.

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 17.12.1999 COM(1999) 703 definitief 1999/0272 (CNS) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG betreffende het gemeenschappelijk

Nadere informatie

14949/14 adw/zr/dp 1 DG G 2B

14949/14 adw/zr/dp 1 DG G 2B Raad van de Europese Unie Brussel, 31 oktober 2014 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2013/0045 (CNS) 14949/14 FISC 181 ECOFIN 1001 VERSLAG van: aan: het voorzitterschap Raad nr. vorig doc.: 14576/14

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD NL NL NL COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 24.11.2009 COM(2009)641 definitief Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD waarbij de Portugese Republiek wordt gemachtigd een maatregel toe

Nadere informatie

A8-0189/ Voorstel voor een richtlijn (COM(2016)0758 C8-0529/ /0374(CNS)) Door de Commissie voorgestelde tekst

A8-0189/ Voorstel voor een richtlijn (COM(2016)0758 C8-0529/ /0374(CNS)) Door de Commissie voorgestelde tekst 29.5.2017 A8-0189/ 001-013 AMENDEMENTEN 001-013 ingediend door de Commissie economische en monetaire zaken Verslag Tom Vandenkendelaere Btw-tarieven op boeken, kranten en tijdschriften A8-0189/2017 (COM(2016)0758

Nadere informatie

AANBEVELING VAN DE COMMISSIE. van 6.12.2012. over agressieve fiscale planning

AANBEVELING VAN DE COMMISSIE. van 6.12.2012. over agressieve fiscale planning EUROPESE COMMISSIE Brussel, 6.12.2012 C(2012) 8806 final AANBEVELING VAN DE COMMISSIE van 6.12.2012 over agressieve fiscale planning NL NL AANBEVELING VAN DE COMMISSIE van 6.12.2012 over agressieve fiscale

Nadere informatie

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 12.6.2015 COM(2015) 289 final 2015/0129 (NLE) Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD waarbij Italië wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt

Nadere informatie

Naar een EU-bestendige vennootschapsbelasting. Frank Engelen PricewaterhouseCoopers Universiteit Leiden International Tax Center Leiden

Naar een EU-bestendige vennootschapsbelasting. Frank Engelen PricewaterhouseCoopers Universiteit Leiden International Tax Center Leiden Naar een EU-bestendige vennootschapsbelasting Frank Engelen PricewaterhouseCoopers Universiteit Leiden International Tax Center Leiden Grondslagen van de interne markt De interne markt omvat een ruimte

Nadere informatie

PERSNOTA. Het fiscaal resultaat zal worden vastgesteld op basis van een percentage (0,55%) op de omzet die werd behaald uit de diamanthandel.

PERSNOTA. Het fiscaal resultaat zal worden vastgesteld op basis van een percentage (0,55%) op de omzet die werd behaald uit de diamanthandel. Kabinet Minister van Financiën PERSNOTA Onderwerp Fiscale maatregelen Programmawet Datum Ministerraad 21.05.2015 Bankentaks Onze samenleving heeft de voorbije jaren heel wat inspanningen gedaan om de financiële

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 16.12.2003 COM(2003) 825 definitief 2003/0317 (CNS) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG ter verlenging van de

Nadere informatie

138 De Pensioenwereld in 2014

138 De Pensioenwereld in 2014 17 138 De Pensioenwereld in 2014 Beleggingen 139 EU-claims: geen grijs gedraaide plaat Auteurs: Susan Groot Koerkamp en Erwin Nijkeuter In de meeste Europese landen worden of werden buitenlandse pensioenfondsen

Nadere informatie

11558/02 jv 1 DG G I

11558/02 jv 1 DG G I RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 26 augustus 2002 (28.08) (OR. fr) 11558/02 FISC 216 INGEKOMEN DOCUMENT van: de heer Sylvain BISARRE, directeur, namens de secretaris-generaal van de Europese Commissie

Nadere informatie

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 3.10.2017 COM(2017) 561 final 2017/0243 (NLE) Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD waarbij het Koninkrijk der Nederlanden wordt gemachtigd een maatregel in te voeren

Nadere informatie

De fiscale begrotingsmaatregelen van de regering Di Rupo I: invloed op uw beleggingen

De fiscale begrotingsmaatregelen van de regering Di Rupo I: invloed op uw beleggingen De fiscale begrotingsmaatregelen van de regering Di Rupo I: invloed op uw beleggingen Eind 2011 werd het begrotingsakkoord door de regering Di Rupo goedgekeurd. Een aantal van deze maatregelen hebben rechtstreeks

Nadere informatie

Overheid en economie

Overheid en economie Overheid en economie Overheid en economie Het aandeel van de overheid in de economie, de overheid als actor en de overheid op regionaal niveau, een verkenning Inleiding Het begrip economische groei komt

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 8.7.2004 COM(2004) 468 definitief 2003/0091 (CNS) Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG wat betreft

Nadere informatie

Gemeenschappelijke voorschriften voor een belasting op financiële transacties - Veelgestelde vragen (zie ook IP/11/1085)

Gemeenschappelijke voorschriften voor een belasting op financiële transacties - Veelgestelde vragen (zie ook IP/11/1085) MEMO/11/640 Brussel, 28 september 2011 Gemeenschappelijke voorschriften voor een belasting op financiële transacties - Veelgestelde vragen (zie ook IP/11/1085) 1. Algemene achtergrondinformatie Waarom

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie I

Eindexamen vwo economie I Opgave 1 1 maximumscore 1 Uit het antwoord moet blijken dat de hoogte van de arbeidsinkomensquote 0,7 / 70% is. 2 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat als b 1 daalt, het inkomen na belastingheffing

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 12 december 2012 (OR. en) 17603/12 FISC 194

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 12 december 2012 (OR. en) 17603/12 FISC 194 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 12 december 2012 (OR. en) 17603/12 FISC 194 INGEKOMEN DOCUMENT van: de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie ingekomen:

Nadere informatie

ACTUALIA FISCALE ECONOMIE

ACTUALIA FISCALE ECONOMIE Erasmus Open Dag Bachelor 2016 ACTUALIA FISCALE ECONOMIE PROF. DR. PETER KAVELAARS 05 maart 2016 ACTUALIA FISCALE ECONOMIE Actualia fiscale economie Pagina 2 OPBRENGSTEN 2016 DIRECTE BELASTINGEN 69,9 -

Nadere informatie

oin&case_law_summary=false&dts_dom=all&excconsleg=true&typeofactstatus=com_join &type=advanced&subdom_init=all_all&dts_subdom=all_all

oin&case_law_summary=false&dts_dom=all&excconsleg=true&typeofactstatus=com_join &type=advanced&subdom_init=all_all&dts_subdom=all_all Fiche 3: Mededeling over het btw-actieplan 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal comité over een actieplan

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 q v = 200 1,25 + 450 = 200 q a

Nadere informatie

VAN REYBROUCK, Geert. De Belgische fiscaliteit en parafiscaliteit in een Europees kader

VAN REYBROUCK, Geert. De Belgische fiscaliteit en parafiscaliteit in een Europees kader VAN REYBROUCK, Geert. De Belgische fiscaliteit en parafiscaliteit in een Europees kader Documentatieblad, Brussel, FOD Financiën, LXe jaargang, nr. 5, juli-augustus 2000, pp.39-238 Samenvatting In deel

Nadere informatie

TRANSPARANTE EN UNIFORME FISCALITEIT OP DE WAARDE DIE ONDERNEMERS CREËREN VIA HUN VENNOOTSCHAP Anonieme bijdrage

TRANSPARANTE EN UNIFORME FISCALITEIT OP DE WAARDE DIE ONDERNEMERS CREËREN VIA HUN VENNOOTSCHAP Anonieme bijdrage TRANSPARANTE EN UNIFORME FISCALITEIT OP DE WAARDE DIE ONDERNEMERS CREËREN VIA HUN VENNOOTSCHAP Anonieme bijdrage De lage vennootschapsbelasting voor ondernemingen laat bedrijven toe om winst te maken.

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD >r >r COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 30.1.2004 COM(2004) 53 definitief Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD waarbij Italië wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model 1. Opbouw van de AV-lijn A. Relatie tussen reële bbp en rente Fragment: Belgische glansprestatie (Tijd, 31/12/2004) Bestedingen De consumptie van de gezinnen groeide

Nadere informatie

10044/17 mak/adw/sl 1 DG G 2B

10044/17 mak/adw/sl 1 DG G 2B Raad van de Europese Unie Brussel, 8 juni 2017 (OR. en) Interinstitutionele dossiers: 2016/0370 (CNS) 2016/0372 (E) 2016/0371 (CNS) 10044/17 FISC 131 ECOFIN 505 UD 146 NOTA I/A-PUNT van: aan: het voorzitterschap

Nadere informatie

PUBLIC 10927/03 Interinstitutioneeldosier: 2002/0286(CNS)

PUBLIC 10927/03 Interinstitutioneeldosier: 2002/0286(CNS) ConseilUE RAADVAN DEEUROPESEUNIE Brusel,26juni2003(02.07) PUBLIC 10927/03 Interinstitutioneeldosier: 2002/0286(CNS) LIMITE FISC108 ENER207 NOTA van: aan: d.d.: Betreft: hetitaliaansevoorziterschap degroepbelastingvraagstukken

Nadere informatie

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 13.2.2018 COM(2018) 68 final 2018/0027 (NLE) Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD waarbij Denemarken wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die

Nadere informatie

Commissie publiceert Groenboek over aanvullende pensioenen in de interne markt

Commissie publiceert Groenboek over aanvullende pensioenen in de interne markt IP/97/507 Brussel, 10 juni 1997 Commissie publiceert Groenboek over aanvullende pensioenen in de interne markt De Europese Commissie heeft haar goedkeuring gehecht aan een Groenboek over aanvullende pensioenen

Nadere informatie

Booking.com ontweek 715 miljoen euro aan belasting in de EU.

Booking.com ontweek 715 miljoen euro aan belasting in de EU. ontweek 715 miljoen euro aan belasting in de EU. Authors: Paul Tang S&D Groep Europees Parlement, rapporteur van voorstellen voor een gemeenschappelijke winstbelasting Henri Bussink Projectmedewerker Nederlandse

Nadere informatie

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus EA s Gravenhage

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus EA s Gravenhage > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus 20018 2500 EA s Gravenhage Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 5 december 2014

PERSBERICHT Brussel, 5 december 2014 01/2010 05/2010 09/2010 01/2011 05/2011 09/2011 01/2012 05/2012 09/2012 01/2013 05/2013 09/2013 01/2014 05/2014 09/2014 Inflatie (%) PERSBERICHT Brussel, 5 december 2014 Geharmoniseerde consumptieprijsindex

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 Voordat de export wegviel was er evenwicht op de

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2005-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2005-I 4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 8 per kg 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER 2016 15.30-17.00 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie vrijdag 16 december 2016 B / 12 2016 NGO-ENS B / 12 Opgave

Nadere informatie

TIPS. Internationaal zaken doen en BTW (deel 2) www.hlb-van-daal.nl

TIPS. Internationaal zaken doen en BTW (deel 2) www.hlb-van-daal.nl TIPS Internationaal zaken doen en BTW (deel 2) Handel en BTW In dit memo worden aspecten van BTW behandeld, die van toepassing kunnen zijn bij internationale handel. Het is geen volledig overzicht, maar

Nadere informatie

Hoeveel dragen onze bedrijven bij aan de schatkist en de sociale zekerheid?

Hoeveel dragen onze bedrijven bij aan de schatkist en de sociale zekerheid? vbo-analyse Hoeveel dragen onze bedrijven bij aan de schatkist en de sociale zekerheid? September 2014 I Raf Van Bulck 39,2% II Aandeel van de netto toegevoegde waarde gegenereerd door bedrijven dat naar

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 14.12.2006 COM(2006) 802 definitief Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD waarbij Estland, Slovenië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk worden gemachtigd

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

MEDEDELING AAN DE LEDEN

MEDEDELING AAN DE LEDEN EUROPEES PARLEMENT 2009-2014 Commissie juridische zaken 16.5.2011 MEDEDELING AAN DE LEDEN (38/2011) Betreft: Met redenen omkleed advies van de Nationale Vergadering van de Republiek Bulgarije inzake het

Nadere informatie

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 10.11.2017 COM(2017) 659 final 2017/0296 (NLE) Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD waarbij de Republiek Letland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te

Nadere informatie

Zaak C-446/04. Test Claimants in the FII Group Litigation tegen

Zaak C-446/04. Test Claimants in the FII Group Litigation tegen Zaak C-446/04 Test Claimants in the FII Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue [verzoek van de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division, om een prejudiciële beslissing]

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 241 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de dividendbelasting 1965 in verband

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

SCHATTING BBO OPBRENGSTEN

SCHATTING BBO OPBRENGSTEN SCHATTING BBO OPBRENGSTEN 1. Opbrengsten BBO aan overheidsinkomsten Voordat wordt ingegaan op de opbrengsten die de BBO aan Lands kas zal bijdragen, wordt stilgestaan bij het gegeven dat het BBO-stelsel

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2004-II

Eindexamen economie 1 vwo 2004-II Opgave 1 Stoppen met roken!? In een land betalen rokers bij de aanschaf van tabaksproducten een flink bedrag aan indirecte belasting (tabaksbelasting)*. Dat vinden veel mensen terecht omdat de overheid

Nadere informatie

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 10.1.2018 COM(2018) 5 final 2017/0361 (NLE) Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD waarbij de Republiek Malta wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen

Nadere informatie

Commissie juridische zaken. aan de Commissie economische en monetaire zaken

Commissie juridische zaken. aan de Commissie economische en monetaire zaken EUROPEES PARLEMENT 2009-2014 Commissie juridische zaken 2009/0009(CNS) 11.1.2010 ONTWERPADVIES van de Commissie juridische zaken aan de Commissie economische en monetaire zaken inzake het voorstel voor

Nadere informatie

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur Paragraaf 7.1 Groeit de economie? BBP = Bruto Binnenlands Product, de totale productie in een land in één jaar Nationaal inkomen = het totaal van alle inkomens in een land in één jaar Inkomen = loon, rente,

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur Samenvatting door een scholier 1286 woorden 9 januari 2013 6,8 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent 19.1 Personele inkomensverdeling

Nadere informatie

Abnormale of goedgunstige voordelen toch geen minimale belastbare basis?

Abnormale of goedgunstige voordelen toch geen minimale belastbare basis? Abnormale of goedgunstige voordelen toch geen minimale belastbare basis? Aan de hand van bepaalde transacties wordt binnen groepen van vennootschappen soms gepoogd om winsten te verschuiven naar de vennootschappen

Nadere informatie

1. Inleiding. 2. Uitgangspunt

1. Inleiding. 2. Uitgangspunt 1. Inleiding In het geval u overweegt een vakantiewoning aan te kopen gelegen in Parc Les Etoiles wilt u wellicht meer weten over de mogelijke gevolgen voor de belastingheffing met betrekking tot de aankoop

Nadere informatie

De waarheid over de notionele intrestaftrek

De waarheid over de notionele intrestaftrek De waarheid over de notionele intrestaftrek Februari 2008 Wat is de notionele intrestaftrek? Notionele intrestaftrek, een moeilijke term voor een eenvoudig principe. Vennootschappen kunnen een bepaald

Nadere informatie

Sterke toename van beleggingen in Duits en Frans schuldpapier. Grafiek 1 - Nederlandse aankopen buitenlandse effecten

Sterke toename van beleggingen in Duits en Frans schuldpapier. Grafiek 1 - Nederlandse aankopen buitenlandse effecten Sterke toename van beleggingen in Duits en Frans schuldpapier Nederlandse beleggers hebben in 21 per saldo voor bijna EUR 12 miljard buitenlandse effecten verkocht. Voor EUR 1 miljard betrof dit buitenlands

Nadere informatie

PUBLIC. Brussel, 2 juni 2003 (11.06) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. 9919/03 Interinstitutioneel dossier: 2002/0286 (CNS) LIMITE FISC 87 ENER 164

PUBLIC. Brussel, 2 juni 2003 (11.06) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. 9919/03 Interinstitutioneel dossier: 2002/0286 (CNS) LIMITE FISC 87 ENER 164 Conseil UE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 2 juni 2003 (11.06) (OR. en) 9919/03 Interinstitutioneel dossier: 2002/0286 (CNS) LIMITE PUBLIC FISC 87 ENER 164 NOTA van: het voorzitterschap aan: de Groep

Nadere informatie

SAMENVATTING SYLLABUS

SAMENVATTING SYLLABUS SAMENVATTING SYLLABUS Julie Kerckaert Inleiding tot het Europees en internationaal recht Academiejaar 2014-2015 Inhoudsopgave Deel 2: Inleiding tot het Europees recht... 2 1. Het juridisch kader van het

Nadere informatie

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 9.8.2017 COM(2017) 421 final 2017/0188 (NLE) Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2014/797/EU waarbij de Republiek Estland wordt

Nadere informatie

AANGENOMEN TEKSTEN Voorlopige uitgave. Btw-verplichtingen voor de verlening van diensten en de verkoop van goederen op afstand *

AANGENOMEN TEKSTEN Voorlopige uitgave. Btw-verplichtingen voor de verlening van diensten en de verkoop van goederen op afstand * Europees Parlement 2014-2019 AANGENOMEN TEKSTEN Voorlopige uitgave P8_TA-PROV(2017)0471 Btw-verplichtingen voor de verlening van diensten en de verkoop van goederen op afstand * Wetgevingsresolutie van

Nadere informatie

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 20.9.2018 COM(2018) 652 final 2018/0334 (NLE) Voorstel voor een UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe

Nadere informatie

Internetconsultatie belasting op luchtvaart

Internetconsultatie belasting op luchtvaart Internetconsultatie belasting op luchtvaart Inleiding Afspraak regeerakkoord: drie sporen In het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst heeft het kabinet afgesproken dat een belasting op luchtvaart zal

Nadere informatie

Facts & Figures. over de lokale besturen n.a.v. de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober 2018

Facts & Figures. over de lokale besturen n.a.v. de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober 2018 Facts & Figures over de lokale besturen n.a.v. de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober 2018 Facts & figures De lokale overheden zijn een zeer belangrijke speler in ons land. De bevoegdheden die ze

Nadere informatie

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten Perscommuniqué Brussel, 15 september 2000 Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de

Nadere informatie

Wetsvoorstel tot versterking van de doorkijkbelasting.

Wetsvoorstel tot versterking van de doorkijkbelasting. Wetsvoorstel tot versterking van de doorkijkbelasting. TOELICHTING De kaaimantaks is een doorkijkbelasting in de personen- en de rechtspersonenbelasting waarbij inkomsten ontvangen door een juridische

Nadere informatie

Persconferentie 29/09/2009. Fiscaliteit

Persconferentie 29/09/2009. Fiscaliteit Persconferentie 29/09/2009 Fiscaliteit 1 Belastingen betalen: een zaak van rechtvaardigheid Onontbeerlijke voorwaarde voor de goede werking van elke samenleving Bijeenbrengen van middelen voor de werking

Nadere informatie

FAQ - TAX REFORM. 1. Hoe weet men of de drempel van de 20.020 aan roerende inkomsten overschreden wordt?

FAQ - TAX REFORM. 1. Hoe weet men of de drempel van de 20.020 aan roerende inkomsten overschreden wordt? FAQ - TAX REFORM 1. Hoe weet men of de drempel van de 20.020 aan roerende inkomsten overschreden wordt? Hiervoor moet men in twee stappen te werk gaan. In eerste instantie moeten de intresten op «staatsbons

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 8.1.2004 COM(2004) 853 definitief Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD waarbij Spanje wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van

Nadere informatie

Raad van de Europese Unie Brussel, 13 oktober 2014 (OR. en)

Raad van de Europese Unie Brussel, 13 oktober 2014 (OR. en) Raad van de Europese Unie Brussel, 13 oktober 2014 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2014/0288 (NLE) 14222/14 FISC 154 VOORSTEL van: ingekomen: 10 oktober 2014 aan: Nr. Comdoc.: Betreft: de heer Jordi

Nadere informatie

stuk ingediend op 1216 ( ) Nr juni 2011 ( ) Ontwerp van decreet

stuk ingediend op 1216 ( ) Nr juni 2011 ( ) Ontwerp van decreet stuk ingediend op 1216 (2010-2011) Nr. 1 29 juni 2011 (2010-2011) Ontwerp van decreet houdende instemming met het protocol tot wijziging van het verdrag van 9 februari 1994 inzake de heffing van rechten

Nadere informatie

Tax shift / Federale regering

Tax shift / Federale regering Tax shift www.vereeck.be lode.vereeck@uhasselt.be 099/59.9. Federale regering Krachtlijnen van het regeerakkoord gezond financieel-economisch beleid sanering = 100% bezuinigingen (8,1 miljard) o.a. sociale

Nadere informatie

ADVIES VAN DE COMMISSIE. van over het ontwerpbegrotingsplan van België. {SWD(2018) 511 final}

ADVIES VAN DE COMMISSIE. van over het ontwerpbegrotingsplan van België. {SWD(2018) 511 final} EUROPESE COMMISSIE Brussel, 21.11.2018 C(2018) 8011 final ADVIES VAN DE COMMISSIE van 21.11.2018 over het ontwerpbegrotingsplan van België {SWD(2018) 511 final} NL NL ALGEMENE OVERWEGINGEN ADVIES VAN DE

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN BUITENLANDS BELEID EN ONROEREND ERFGOED EN DE VLAAMSE MINISTER VAN BEGROTING, FINANCIËN EN ENERGIE NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Principiële goedkeuring van het voorontwerp

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: kosten van politie-inzet

Nadere informatie

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin ruime zin in België, Duitsland, Frankrijk en Nederland in 2014 Directie Statistieken, Begroting en Studies stat@rva.be Inhoudstafel: 1

Nadere informatie

Blok 11. IS 2: dubbele belasting en de Spaanse holding (ETVE). Deelnemingen, deelnemingsvrijstelling of voorkoming van dubbele belasting.

Blok 11. IS 2: dubbele belasting en de Spaanse holding (ETVE). Deelnemingen, deelnemingsvrijstelling of voorkoming van dubbele belasting. Blok 11. IS 2: dubbele belasting en de Spaanse holding (ETVE). Deelnemingen, deelnemingsvrijstelling of voorkoming van dubbele belasting. 1. Algemeen systeem. De wet voorziet in diverse gedetailleerde

Nadere informatie

Ontstaan van de EU Opdrachtenblad Schooltv-beeldbank

Ontstaan van de EU Opdrachtenblad Schooltv-beeldbank Ontstaan van de EU Opdrachtenblad Schooltv-beeldbank GROEP / KLAS.. Naam: Ga www.schooltv.ntr.nl Zoek op trefwoord: EU Bekijk de clip Het ontstaan van de EU en maak de volgende vragen. Gebruik de pauzeknop

Nadere informatie

Procedure voor de benoeming van de leden van het CvdR. De procedures in de verschillende lidstaten

Procedure voor de benoeming van de leden van het CvdR. De procedures in de verschillende lidstaten Procedure voor de benoeming van de leden van het CvdR De procedures in de verschillende lidstaten SAMENVATTING In de preambule van het Verdrag betreffende de Europese Unie luidt het dat één van de doelstellingen

Nadere informatie

BIJLAGE BIJLAGE VIII

BIJLAGE BIJLAGE VIII EUROPESE COMMISSIE Brussel, 10.3.2014 COM(2014) 148 final ANNEX 8 BIJLAGE BIJLAGE VIII Associatie-overeenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds,

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Eindexamen economie 1 havo 2000-I Opgave 1 Meer mensen aan de slag Het terugdringen van de werkloosheid is in veel landen een belangrijke doelstelling van de overheid. Om dat doel te bereiken, streeft de overheid meestal naar groei van

Nadere informatie

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 14.11.2012 COM(2012) 654 final 2012/0312 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD waarbij België wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel

Nadere informatie

Eindexamen economie pilot havo 2011 - I

Eindexamen economie pilot havo 2011 - I Beoordelingsmodel Vraag Antwoord Scores Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore

Nadere informatie

Hoorcollege 1: Inleiding

Hoorcollege 1: Inleiding Hoorcollege 1: Inleiding Datum: 9 november 2009 Studiestof: hoofdstuk 5 Drs. O.L. Mobach INLEIDING De omzetbelasting is vak dat altijd actueel is. In de Verenigde Staten is er op dit moment bijvoorbeeld

Nadere informatie

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD 7.12.2018 L 311/3 RICHTLIJNEN RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD van 4 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het

Nadere informatie

Examen economie thema 2 deel 1 Theorie thema 2: Produceren voor de wereldmarkt

Examen economie thema 2 deel 1 Theorie thema 2: Produceren voor de wereldmarkt Examen economie thema 2 deel 1 Theorie thema 2: Produceren voor de wereldmarkt Door: F. De Smyter en P. Holvoet 1. Geef een correcte omschrijving van de volgende economische begrippen: a) Globalisering:.

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 19 januari 2016

PERSBERICHT Brussel, 19 januari 2016 01/2010 05/2010 09/2010 01/2011 05/2011 09/2011 01/2012 05/2012 09/2012 01/2013 05/2013 09/2013 01/2014 05/2014 09/2014 01/2015 05/2015 09/2015 Inflatie (%) PERSBERICHT Brussel, 19 januari 2016 Geharmoniseerde

Nadere informatie

KU LEUVEN ONDERZOEKSEENHEID CENTRUM VOOR ECONOMISCHE STUDIËN LEUVENSE ECONOMISCHE STANDPUNTEN 2013/138

KU LEUVEN ONDERZOEKSEENHEID CENTRUM VOOR ECONOMISCHE STUDIËN LEUVENSE ECONOMISCHE STANDPUNTEN 2013/138 KU LEUVEN ONDERZOEKSEENHEID CENTRUM VOOR ECONOMISCHE STUDIËN LEUVENSE ECONOMISCHE STANDPUNTEN 2013/138 ZIN EN ONZIN VAN EEN VERLAGING VAN DE PATRONALE LASTEN Paul De Grauwe Departement Economie, KU Leuven

Nadere informatie

EUROPEES PARLEMENT * ONTWERPVERSLAG. Commissie economische en monetaire zaken VOORLOPIGE VERSIE 2004/0079(CNS)

EUROPEES PARLEMENT * ONTWERPVERSLAG. Commissie economische en monetaire zaken VOORLOPIGE VERSIE 2004/0079(CNS) EUROPEES PARLEMENT 2004 ««««««««««««2009 Commissie economische en monetaire zaken VOORLOPIGE VERSIE 2004/0079(CNS) 8.3.2005 * ONTWERPVERSLAG over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende

Nadere informatie

Bijlage Indicatieve streefcijfers voor de lidstaten

Bijlage Indicatieve streefcijfers voor de lidstaten bron : Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen PB C 311 E van 31/10/2000 Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare

Nadere informatie

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden? 1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?. een daling van het aantal werklozen B. een toename van de emigratie uit het betreffende land. de

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 7 november 2014

PERSBERICHT Brussel, 7 november 2014 01/2010 05/2010 09/2010 01/2011 05/2011 09/2011 01/2012 05/2012 09/2012 01/2013 05/2013 09/2013 01/2014 05/2014 09/2014 Inflatie (%) PERSBERICHT Brussel, 7 november 2014 Geharmoniseerde consumptieprijsindex

Nadere informatie

VBO-analyse. over de verhouding tussen het loonaandeel en de winsten van bedrijven

VBO-analyse. over de verhouding tussen het loonaandeel en de winsten van bedrijven VBO-analyse over de verhouding tussen het loonaandeel en de winsten van bedrijven Dalend loonaandeel gaat niet naar dividenden, maar naar meer investeringen en belastingen Terwijl het loonaandeel daalt,

Nadere informatie

PERSBERICHT Brussel, 16 januari 2017

PERSBERICHT Brussel, 16 januari 2017 PERSBERICHT Brussel, 16 januari 2017 Geharmoniseerde consumptieprijsindex - december 2016 o De Belgische inflatie volgens de Europees geharmoniseerde consumptieprijsindex bedraagt in december 2,2% ten

Nadere informatie

VERTALING. Artikel 2 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door het volgende :

VERTALING. Artikel 2 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door het volgende : VERTALING Aanvullende Overeenkomst tot wijziging van de Overeenkomst en tot opheffing van het Protocol tussen het Koninkrijk België en de Republiek Korea tot het vermijden van dubbele belasting en tot

Nadere informatie