Maatschappelijke Zorg Niveau 4 Verdiepings opdracht

Transcriptie

1 Maatschappelijke Zorg Niveau 4 Verdiepings opdracht Verdiepingsopdracht MZ

2 Inleiding In deze periode ga je een Verdiepingsopdracht maken. Een Verdiepingsopdracht wil zeggen dat je jezelf gaat verdiepen in een onderwerp dat je zelf uitkiest in overleg met je praktijkopleider en je docent. Je maakt de Verdiepingsopdracht aan de hand van deze handleiding. Omdat niveau 4 toegang geeft tot het HBO, worden hoge eisen gesteld aan de opdracht. Je leert om, net als op het HBO, onderzoek te doen naar praktijkgerelateerde vragen, op de manier die ook op het HBO van je gevraagd wordt. Je verdiept jezelf in het onderwerp dat je hebt gekozen, door theorie te bestuderen, en door een praktijkonderzoek te doen. Maak zo snel mogelijk een afspraak met je praktijkbegeleider om samen het onderwerp te bespreken. Begin daarna zo snel mogelijk met deze opdracht. Het onderwerp dat je kiest, kan betrekking hebben op een bepaalde handicap of beperking. Het kan ook te maken hebben met een life event zoals bijvoorbeeld een verhuizing, seksualiteit, sterven. De docent waarvan je les krijgt, begeleidt je bij het maken van je keuze. De verdiepingsopdracht wordt pas beoordeeld als voldaan is aan de volgende eisen: De Verdiepingsopdracht heeft minimaal 20 bladzijden, exclusief bijlagen. Alle onderdelen van de opdracht zijn aanwezig. Het onderwerp moet een direct verband hebben met je beroepspraktijk. Het onderwerp moet goedgekeurd zijn door je praktijkopleider en door je docent. Literatuurvermelding voldoet aan de eisen die verderop gesteld worden. Je typt het verslag in lettertype Arial 11 of een vergelijkbare grootte. Je hebt het opgeslagen op je computer. Je hebt een afgedrukt exemplaar bij je docent ingeleverd. Het verslag is ingebonden ( bijvoorbeeld in een ringband) en heeft een voorkant met je naam, klas, datum en naam docent. Je mag de pagina s niet in plastic insteekhoesjes doen zodat de docent eenvoudig feedback bij de tekst kan schrijven. Beoordeling De Verdiepingsopdracht wordt eerst beoordeeld door je praktijkbeoordelaar en daarna door je docent. Schriftelijke feedback van je praktijkopleider op je verslag is welkom. Stappenplan - Je neemt een situatie of problematiek die je in je werk tegenkomt. - Je vraagt aan je docent en aan je praktijkopleider of je deze situatie of problematiek verder uit mag werken. - Je beschrijft je onderwerp en je onderzoeksvra(a)g(en). Je kunt hierbij hulp vragen aan je docent en je praktijkopleider. - Na goedkeuring van beiden ga je aan de gang. - Je voert je onderzoek uit volgens de hoofdstukindeling (zie handleiding). - Je laat de opdracht lezen en beoordelen door je praktijkopleider. - Als je Verdiepingsopdracht beoordeeld is door je praktijkopleider en van feedback is voorzien, lever je de verdiepingsopdracht met deze feedback in bij je docent. Er is een naam en handtekening van je praktijkopleider nodig op het feedbackformulier. De verdiepingsopdracht is nu in concept klaar. - Het verslag wordt hierna ook beoordeeld door je docent en van feedback voorzien. Verdiepingsopdracht MZ

3 De Verdiepingsopdracht bestaat uit de volgende onderdelen: Titelblad (voorzien van je naam en klas) (1 pagina) Inhoudsopgave met paginanummering (1 pagina) - Hoofdstuk 1: Inleiding en verantwoording onderwerpkeuze - Hoofdstuk 2: Samenvatting theorie - Hoofdstuk 3: Praktijkonderzoek - Hoofdstuk 4: Antwoord op je onderzoeksvragen - Hoofdstuk 5: Resultaten en conclusies - Hoofdstuk 6: Begeleidingsprogramma - Hoofdstuk 7: Slotwoord - Bijlagen Hoofdstuk 1: Inleiding (Totaal 2 pagina s) In de inleiding geef je in eigen woorden: a Korte informatie over de instelling waar je werkt (bijvoorbeeld: stichting, doelgroep(en), doelstelling, visie, aantal vestigingen, aantal groepen, welk aanbod). b Korte informatie over de doelgroep waarmee je werkt (leeftijd, aantal kinderen, culturele achtergrond, eventuele beperkingen doelgroep, problemen die er spelen). c Beschrijving van je onderwerp. In welk onderwerp ga je je verdiepen? d Motivatie: waarom heb je voor dit onderwerp gekozen? Hoofdstuk 2: Vraagstelling (Totaal 1 pagina) a Beschrijving van de onderzoeksvragen - De hoofdvraag (Wat je precies te weten wilt komen over dit onderwerp). - Een opsomming van een aantal deelvragen: wat moet je eerst te weten komen om een antwoord te krijgen op je hoofdvraag? b Beschrijving van de relatie die de onderzoeksvraag heeft met jouw beroepspraktijk. Hoofdstuk 3: Literatuuronderzoek (Totaal: minimaal 4 pagina s) Je gaat informatie opzoeken over het onderwerp dat je gekozen hebt. Je gebruikt meerdere bronnen om informatie over het onderwerp te verzamelen (boek, tijdschrift, internet, krant.) Je leest uit minimaal 2 boeken hoofdstukken over het onderwerp. De literatuur die je hebt gelezen verwerk je in de tekst. Je gebruikt bronvermelding volgens de richtlijnen van bijlage 1b. Met je literatuuronderzoek zoek je naar antwoorden in de theorie op je deelvragen en daarna op je hoofdvraag. Je deelt het Literatuuronderzoek op in een aantal paragrafen. Boven aan elke paragraaf schrijf je de deelvraag. Daaronder beschrijf je de theorie die je daarover gevonden hebt. Dit doe je met elke deelvraag. Verdiepingsopdracht MZ

4 - Tenslotte schrijf je een paragraaf met de theorie, die over je hoofdvraag gaat. Dit kan een samenvatting zijn van de antwoorden op je deelvragen. Hoofdstuk 4: Praktijkonderzoek (Totaal: minimaal 6 pagina s) Om het praktijkonderzoek uit te voeren is het de bedoeling dat je cliënten, collega s en/of deskundigen gaat observeren. Daarnaast ga je personen uit twee verschillende doelgroepen interviewen (cliënten, externe deskundigen, familie, collega's, docenten enz.). In dit hoofdstuk zitten de verslagen van de observaties die je hebt gemaakt en de interviews die je hebt gehouden. Allemaal om antwoord te krijgen op je deelvragen en onderzoeksvraag. Voor de interviews maak je gebruik van vragenlijsten. Deze vragenlijsten maak je zelf. Wat zit er in elk geval in je praktijkonderzoek? A Minimaal 2 observaties. Van alle observaties beschrijf je: - je vraagstelling bij de observatie - een beschrijving van de omstandigheden waarin de observatie plaatsvindt - welke observatiemethode je hebt gebruikt - het observatieverslag - de conclusies van je observatie(s) De observaties voldoen aan de eisen die je geleerd hebt bij de lessen over observeren. Je gebruikt hiervoor de informatie uit het boek: Methodiek van Begeleiden, pag B Minimaal 2 interviews met collega's, familie, cliënten binnen jouw instelling of met docenten over het onderwerp. Bij de interviews staan je onderzoeksvragen centraal. Je stelt de vragen van je vragenlijst en je laat zien dat je ingaat op de antwoorden van de geïnterviewde volgens de theorie uit Methodiek van Begeleiden, pag C Minimaal 1 interview met een (externe) deskundigen over het onderwerp. Zie B. De interviews neem je op met je telefoon of anders en je stuurt de opname naar je docent. Van alle interviews beschrijf je: - Naam en functie van de geïnterviewde. - Datum, tijdstip en omstandigheden van het interview. - Een verslag van het interview. Vermeld erbij of het een woordelijk verslag of een samenvatting betreft. - Voeg de lijst met vragen bij die je aan de geïnterviewden hebt gesteld. Je laat zien dat de onderzoeksvragen centraal staan in deze vragenlijst. - Noem het aantal mensen dat de vragenlijst heeft beantwoord. D Samenvatting In de samenvatting geef je een samenvatting van je Praktijkonderzoek. Verdiepingsopdracht MZ

5 Hoofdstuk 5: Resultaten en conclusies (Totaal 1 pagina) In dit hoofdstuk beschrijf je - Het antwoord op je onderzoeksvraag vanuit het theorie onderzoek. - Het antwoord op je onderzoeksvraag vanuit het praktijk onderzoek. - De koppeling, of juist de verschillen, tussen de antwoorden vanuit je praktijkonderzoek en uit je theorieonderzoek. Hoofdstuk 6: Begeleidingsprogramma ( 3 pagina s) Schrijf een begeleidingsprogramma voor een cliënt met het probleem waar je je in hebt verdiept. Dat mag de cliënt zijn met wie je werkt, maar ook een fictieve cliënt.. Als het om een fictieve cliënt gaat, bedenk je zelf de situatie en de context. Je past in je begeleidingsprogramma het geleerde uit je literatuur- en praktijkonderzoek toe. Schrijf een plan van aanpak voor het begeleidingsprogramma. In het plan van aanpak beschrijf je de begeleidingsvraag en het begeleidingsdoel. Beschrijf met welke begeleidingsmethodiek of vanuit welke visie deze cliënt het best begeleid kan worden. Geef duidelijk, uitgebreid en concreet aan hoe je deze methodiek/visie inzet bij de begeleiding. Beschrijf welke activiteiten je gaat uitvoeren en hoe je ze gaat uitvoeren. Beschrijf de rol van verschillende (externe) deskundigen. Beschrijf waar de cliënt zelf de regie op kan hebben en waar niet. Schrijf een advies voor je praktijkinstelling met betrekking tot de begeleiding van cliënten rond het onderwerp van jouw onderzoek. Hoofdstuk 7: Slotwoord (1 pagina) Schrijf een evaluatie over het proces van je onderzoek. Wat had je verwacht? Wat had je niet verwacht? Waar ben je tevreden over en wat had je eventueel anders gewild? Verdiepingsopdracht MZ

6 FEEDBACK PRAKTIJKOPLEIDER Naam leerling: Naam praktijkopleider: Instelling: Datum feedback: Onderwerp Verdiepingsopdracht: Feedback: Beoordeling: Onvoldoende/Voldoende/Goed. Handtekening: Verdiepingsopdracht MZ

7 FEEDBACK DOCENT Naam leerling: Naam docent: Instelling: Datum feedback: Onderwerp Verdiepingsopdracht: Feedback: Beoordeling: Onvoldoende/voldoende/Goed Handtekening: Verdiepingsopdracht MZ

8 Bijlage 1a Eisen aan werkstukken Aan de spelling worden de volgende eisen gesteld: Spellings- en grammaticacontrole zijn gebruikt; Leestekens zijn correct geplaatst. Met betrekking tot tekstopbouw geldt het volgende: De tekst is ingedeeld in hoofdstukken en paragrafen; De tekst is ingedeeld in alinea s; Een witregel wordt alleen gebruikt om een tekstdeel van een ander tekstdeel te onderscheiden; Alinea s worden gevormd door te beginnen op een nieuwe regel of door in te springen. Eisen aan onderdelen van het werkstuk Het werkstuk is voorzien van een: - Voorblad - Inhoudsopgave - Inleiding - Hoofddeel - Conclusie/slotwoord - Bronnenlijst - Bijlagen, voor zover de tekst daarom vraagt. Eisen aan het voorblad Het voorblad is voorzien van: - Titel van het project (verdiepingsopdracht) - Onderwerp van je onderzoek - Naam student - Opleiding - Inleverdatum - Beoordelend docent Verdiepingsopdracht MZ

9 Bijlage 1b Gebruik APA-normen Waarom moet ik de gebruikte literatuur citeren? Als je literatuur gebruikt die door anderen is geschreven, moet je dat duidelijk aangeven in jouw verslagen of scripties. Het is goed om literatuur van anderen te gebruiken, maar het moet wel duidelijk zijn, dat een gedeelte niet door jezelf is geschreven, maar door iemand anders. Het knippen en plakken uit teksten van anderen zonder duidelijke literatuurverwijzingen noemen we plagiaat. Als professionele beroepsbeoefenaar moet je je realiseren dat je geen plagiaat mag plegen. Hoe moet ik gebruikte literatuur citeren? Voor het maken van literatuurverwijzingen zijn verschillende systemen in gebruik. Wij kiezen voor het gebruik van de normen van de American Psychological Association (APA), omdat dit systeem in de sociale wetenschappen het meest wordt gebruikt. Op deze pagina worden voorbeelden gegeven van de belangrijkste regels. Wil je er meer over weten, kijk dan bij de literatuurverwijzingen. Literatuurlijst In de literatuurlijst zet je alfabetisch alle boeken, tijdschriftartikelen en websites waarvan je informatie hebt gebruikt in je verslagen en werkstukken. De literatuurlijst staat alfabetisch op auteur. De tweede of latere regel van een titel wordt steeds iets ingesprongen, zodat de literatuurlijst overzichtelijker wordt. boeken Eén auteur Twee auteurs Drie of meer auteurs Onder redactie van Holstvoogt, R. (1995). Maatschappelijk werk in kerntaken. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum Nedermeijer, J. & Pilot. A. (2000). Beroepscompetenties en academische vorming in het hoger onderwijs. Groningen: Wolters-Noordhoff Corveleyn, J., Demeyer, B & Vanhee, L. (2003). Je kind in een ander gezin : private gezinsplaatsing en kansarme gezinnen. Antwerpen: Garant Buskermolen, F., Parra, B. de la & Slotman, R. (red.) (2000). Het belang van competenties in organisaties. Utrecht: Lemma tijdschriftartikelen Auteur, A.B. van der. (2003). Titel van het artikel. Cursieve titel van het tijdschrift, jaargangnummer (nummer in de jaargang), pag. Eén auteur Twee auteurs Laan, P.H. van der. (2001). Antisociaal gedrag en jeugdcriminaliteit. Kind en adolescent : tijdschrift voor pedagogiek, psychiatrie en psychologie, 22 (4), Robbroeckx, L.M.H. & Emans, L.H.J. (1997). Diagnostische besluitvorming van pleegzorg nader geanalyseerd. Tijdschrift voor orthopedagogiek, 36 (12), websites Okma, P. & Veenhoven, R. (1999). Is langer leven nog wel leuk? Levensvoldoening van hoog-bejaarden in 8 EU-landen. Sociale wetenschappen, 42 (4), Binnengehaald 11 november 2008 van Literatuurverwijzingen in de tekst In de tekst zelf verwijs je naar die literatuur. Als je boeken en tijdschriftartikelen op de literatuurlijst hebt staan, moet je daar dus in de tekst naar verwijzen. Verdiepingsopdracht MZ

10 EEN ONDERZOEK DOEN Onderzoek doen is het stellen van een gerichte vraag en proberen hierop langs systematische weg een antwoord te vinden EEN ONDERZOEK : Spring! riep de onderzoeker. De kikker sprong maar liefst een halve meter de lucht in. Daarna verwijderde de onderzoeker een van de pootjes. Spring! riep hij weer. De sprongkracht van de kikker was nu aanzienlijk afgenomen: 40 cm hoog nog maar. Weer een pootje eraf. Elke keer als de onderzoeker een pootje verwijderde nam de sprongkracht af. Tenslotte waren alle pootjes verwijderd. Spring! Geen reactie. De onderzoeker riep nog wat harder: Spring! Het hielp niet. Tevreden trok de onderzoeker zijn conclusie: Een kikker zonder pootjes is doof Wat is hier precies mis? Een verkeerde conclusie, dat is duidelijk. Een heel verkeerd onderzoek zelfs. Hoe moet het dan wel? Een goed onderzoek begint met een goede onderzoeksvraag. Daarna ga je een onderzoeksplan maken. Vervolgens probeer je een antwoord te vinden op je onderzoeksvraag door een praktijkonderzoek en een literatuuronderzoek. Tenslotte trek je de juiste conclusie: (kikker zonder pootjes kan niet springen!). De onderzoeksvraag Wanneer je eenmaal een onderwerp voor je onderzoek gevonden hebt, moet je bepalen wat je precies wilt gaan onderzoeken. Dit geef je weer in je onderzoeksvraag. Om een Verdiepingsopdracht MZ

11 onderzoeksvraag op te kunnen stellen, moet je goed weten wat je met je onderzoek wilt bereiken. Wat is het doel van je onderzoek? Is het mogelijk om dit doel te halen? Het is bijvoorbeeld niet te verwachten dat je door je onderzoek dé verklaring kunt geven voor het ontstaan van verstandelijke handicaps. Naar die verklaring wordt door verschillende onderzoekers al jaren gezocht. Wel kun je door je onderzoek proberen een aantal van deze verklaringen op een rijtje te krijgen. Het afbakenen van de onderzoeksvraag Op basis van het doel dat je met je onderzoek hebt, stel je een onderzoeksvraag op. Bij het formuleren van je onderzoeksvraag is het van belang dat je vraag niet te breed of te smal is. Een onderzoeksvraag die te breed of te smal is, kan voor problemen zorgen. Een onderzoeksvraag die te breed is, is vaak niet uitvoerbaar. Bovendien loop je bij een te brede onderzoeksvraag de kans dat je tijdens je onderzoek door de bomen het bos niet meer ziet. Een voorbeeld van een te brede onderzoeksvraag is: - Welke gevolgen heeft autisme voor de ontwikkeling van het kind?. Deze vraag is niet genoeg afgebakend: gaat het om alle vormen van autisme en alle vormen van ontwikkeling? Wat wil je precies onderzoeken? Deze vraag zou je daarom beter kunnen vervangen door bijvoorbeeld: - Welke gevolgen heeft het syndroom van Asperger (een van de vormen van autisme) voor de sociale ontwikkeling van het kind. Als je onderzoeksvraag daarentegen te smal is, ben je vaak te snel klaar met je onderzoek. Bovendien is het moeilijk om bij een smalle onderzoeksvraag veel diepgang aan je onderzoek te geven. Een voorbeeld van een onderzoeksvraag die te smal is, is: Is het Syndroom van Asperger een vorm van autisme? Deze vraag kun je eigenlijk alleen met ja of nee beantwoorden. Wanneer je deze vraag onderzoekt, zul je er al snel achterkomen dat Het syndroom van Asperger inderdaad een vorm van autisme is. Het Literatuuronderzoek Een manier om antwoord op een onderzoeksvraag te vinden, is het uitvoeren van literatuuronderzoek. Hierbij probeer je in schriftelijke bronnen (boeken, tijdschriften, kranten, etc.) de informatie te vinden waarmee je je vraag kunt beantwoorden. Stel: je hebt de volgende onderzoeksvraag: 1. Is het Nederlands een moeilijke taal om te leren? Daarbij heb je de volgende deelvragen opgesteld: Is het voor iedereen even moeilijk om Nederlands te leren? Verdiepingsopdracht MZ

12 Welke onderdelen van het Nederlands zijn moeilijk om te leren? Welke omstandigheden hebben invloed op het leren van het Nederlands? Een antwoord op deze vragen door middel van literatuuronderzoek, kun je vinden door in de bibliotheek boeken en artikelen te zoeken die ingaan op de verwerving van het Nederlands door anderstaligen. Op internet kun je ook steeds meer artikelen en elektronische boeken vinden. Dat kan natuurlijk ook een goede bron zijn, maar door alleen internet te gebruiken, blijft je informatie wel behoorlijk beperkt. Sneeuwbalmethode Een aardige manier van literatuuronderzoek is volgens de sneeuwbalmethode te werken. Je begint bij een inleidende tekst over het onderwerp en kijkt in de literatuurlijst daarvan. Die artikelen/boeken zoek je op, gebruik ze waar nodig en kijk weer in de bijbehorende literatuurlijsten naar nieuwe bronnen. Wel moet je hierbij heel goed je hoofdvraag in het hoofd houden en niet alles nazoeken en gebruiken. Voor je het weet vinden je ouders je twee weken later bedolven onder boeken aan je bureau! Plan van Aanpak Een plan van aanpak bestaat uit een onderzoeksplan en een tijdsplan. In het onderzoeksplan zet je je onderzoeksvraag, je deelvragen en je onderzoekmethode op een rij. Je geeft erin aan welke stappen je moet ondernemen om je onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. In een tijdsplan geef je aan hoeveel tijd je voor de verschillende stappen nodig denkt te hebben. Wanneer je het onderzoek met meerdere personen uitvoert, neem je in het Plan van Aanpak ook een taakverdeling op. Het uitvoeren van het onderzoek Als je je onderzoek helemaal voorbereid hebt, is het tijd voor het echte werk: het uitvoeren van het onderzoek! Houd hierbij je tijdsplanning in de gaten. Lukt het om alles binnen de vastgestelde tijd uit te voeren? Indien nodig kun je besluiten om je planning aan te passen. Zorg er bij het uitvoeren van je onderzoek voor dat je je resultaten nauwkeurig bijhoudt, zodat je later niet voor verrassingen komt te staan. Het is verstandig om een literatuurlijst aan te leggen en te noteren welke informatie je uit welke bron gehaald hebt. Dit scheelt je aan het eind van je onderzoek een hoop werk. Het schrijven van het onderzoeksverslag Tekstplan Voordat je begint te schrijven, is het handig om een tekstplan te maken. In een tekstplan geef je de opbouw van je verslag weer. Je schrijf dus op welke indeling je gaat gebruiken. Je kunt een tekstplan voor het hele verslag maken, maak ook voor een kleiner gedeelte van je verslag, bijvoorbeeld voor een hoofdstuk. Door het maken van een tekstplan, orden je de informatie die je hebt en zorg je voor een logische opbouw van je verslag. Gebruik daarom je onderzoeksvraag en je deelvragen als uitgangspunt voor het maken van een tekstplan. Verdiepingsopdracht MZ

13 Het schrijven Wanneer je je goed voorbereid hebt, kun je aan het schrijven beginnen. Probeer in je verslag zo duidelijk mogelijk en in eigen woorden, het resultaat van je onderzoek te beschrijven. Houd hierbij steeds het doel van je tekst en je publiek in je achterhoofd en stem je tekst daarop af. Succes! Verdiepingsopdracht MZ

14 Beoordeling verdiepingsopdracht MZ, niveau 4. O/V/G Totaal Inleiding De inleiding bevat informatie over de instelling waar je werkt. Informatie over de doelgroep waarmee je werkt (leeftijd, aantal cliënten, culturele achtergrond, eventuele beperkingen doelgroep, problemen die er spelen. Een beschrijving van het onderwerp waar je je in hebt verdiept. Een motivatie: waarom heb je voor dit onderwerp gekozen? 1. Vraagstelling De hoofdvraag is relevant voor het (toekomstige) beroep. Is duidelijk en concreet geformuleerd. Is te onderzoeken door middel van literatuuronderzoek en praktijkonderzoek. Is goedgekeurd door docent en praktijkbeoordelaar. Er is een aantal deelvragen geformuleerd, die een duidelijke relatie hebben met de hoofdvraag en samen antwoord kunnen geven op de hoofdvraag. 2. Literatuuronderzoek (4 pagina s) Er is een hoofdstuk met de theorie die over de hoofdvraag gaat. Dit kan een samenvatting zijn van de antwoorden op de deelvragen. 3. Praktijkonderzoek (6 pagina s) Er zijn observaties uitgevoerd. De observaties zijn gerelateerd aan de onderzoeksvraag. De geëigende observatiemethodes zijn toegepast. Er is een rapportage gemaakt van de observaties. De conclusie van de observaties hebben een duidelijke relatie met de onderzoeksvraag. Er zijn minimaal 2 interviews afgenomen met collega's, familie, cliënten of docenten, binnen jouw instelling over het onderwerp. De onderzoeksvragen stonden centraal. Er is minimaal 1 interview afgenomen met een (externe) deskundigen over het onderwerp. De onderzoeksvragen centraal. De interviews zijn opgenomen op een telefoon en verstuurd naar de beoordelende docent. 4. Resultaten en conclusies ( 1 pagina) Verdiepingsopdracht MZ

15 Er is antwoord geformuleerd op de onderzoeksvraag vanuit het theorie onderzoek. Er is antwoord geformuleerd op de onderzoeksvraag vanuit het praktijk onderzoek. De koppeling, of juist de verschillen, tussen de antwoorden vanuit je praktijkonderzoek en uit je theorieonderzoek zijn geformuleerd. 5. Begeleidingsprogramma ( 3 pagina s) Er is een begeleidingsprogramma voor een cliënt met het probleem waar je je in hebt verdiept. Dit begeleidingsprogramma bevat een begeleidingsvraag en doel. Er staat beschreven met welke begeleidingsmethodiek of vanuit welke visie deze cliënt het best begeleid kan worden. Er wordt duidelijk, uitgebreid en concreet beschreven hoe deze methodiek/visie ingezet is bij de begeleiding. Er staat beschreven wat de rol is van verschillende (externe) deskundigen. Er staat beschreven waar de cliënt zelf de regie op kan hebben en waar niet. Er is een advies aan de praktijkinstelling beschreven met betrekking tot de begeleiding van cliënten rond het onderwerp van jouw onderzoek. 6. Referenties Je hebt meerdere bronnen gebruikt om informatie over het onderwerp te verzamelen (boek, tijdschrift, internet, krant.) De literatuurvermelding is volgens de richtlijnen van de handleiding. 7. Representativiteit Het verslag is ingebonden (met bijvoorbeeld een ringband) en voldoet aan de eisen aan werkstukken. Cesuur: Totaal worden 7 onderdelen beoordeeld. Alle afzonderlijke onderdelen dienen minimaal Voldoende te zijn. Als er een onderdeel Onvoldoende is, is de gehele Verdiepingsopdracht onvoldoende en dien je de opdracht aan te passen. Je hebt een GOED als onderstaande 5 onderdelen met een GOED worden beoordeeld. 2 Onderzoeksvraag 3 Literatuuronderzoek 4 Praktijkonderzoek 5 Resultaten en Conclusies 6 Begeleidingsprogramma In de overige gevallen heb je een Voldoende. Verdiepingsopdracht MZ