Hoofdstuk 1 Voor niks gaat de zon op

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Hoofdstuk 1 Voor niks gaat de zon op"

Transcriptie

1 ANTWOORDEN MODULE 1 SCHAARSTE, GELD EN HANDEL Hoofdstuk 1 Voor niks gaat de zon op Verkenning 1 Hij is snel en kan per uur goed verdienen (of: hij vindt het minder vervelend werk dan de alternatieven). 2 Geld. 3 Een gewerkt uur kan Erik niet aan zijn studie besteden. Kortom: het keuzeprobleem. Tijd is schaars. 4 Geld en tijd zijn schaars. Je moet kiezen wat je met tijd en geld doet. 5 De middelen zijn nooit onbegrensd, de behoeften wel. Daarom is er schaarste. Mensen willen dus vaak meer dan mogelijk is. 6 Zonder onbegrensde behoeften kunnen de middelen gelijk zijn aan de behoeften en hoeft er geen keuzeprobleem te zijn. 7 a De vraag is groter dan de capaciteit. De aanbieders kunnen de vraag niet aan, waardoor er wachtlijsten ontstaan. b Nee, bij economie zijn alle goederen en diensten waaraan de behoefte groter is dan de beschikbaarheid schaars. Dus ook de goederen en diensten waarbij de aanbieders de vraag aankunnen. 8 Geld en goederen. 9 Bijvoorbeeld: om je af te drogen na het douchen, om op te liggen aan het strand, om tocht onder een deur tegen te gaan. 10 A, D en E zijn juist. 11 Tijd. 12 Ronald verliest 20 aan baten omdat hij met het tuinwerk het werk in de supermarkt misloopt. In plaats van 20 netto baten levert tuinwerk maar 14 netto baten op, een verlies van Activiteit Kosten Baten Netto baten Opofferingskosten Gecorrigeerde netto baten Meehelpen in de keuken Werken bij C Uitgaan Werken bij C1000 had boven de 7 aan netto baten moeten uitkomen. De baten hadden meer dan = 15 moeten zijn. Dus meer dan 15 / 4 = 3,75 per uur. MALMBERG 1

2 ANTWOORDEN MODULE 1 SCHAARSTE, GELD EN HANDEL 15 a Bijvoorbeeld: haar eigen smaak, of omdat zij denkt dat broccoli meer vitamines bevat. b Activiteit Kosten Baten Netto baten Opofferingskosten Gecorrigeerde netto baten 500 gram broccoli kilo prei kilo boontjes In een restaurant geldt niet dat een klant onbeperkte behoeften heeft; hij heeft immers op een bepaald moment genoeg gegeten. Bij de slager geldt dat wel, omdat een klant heel veel kan kopen om ze als partij in te vriezen of onder zijn familie te verdelen. 17 A 18 a b 36 = 2q q 2 19 a Product 2. b c 120 = 4q 1 + (12 5) q 1 = 15 d Zie de grafiek bij b. e Zie de grafiek bij b. 20 a Hij kan in totaal meer cd s en dvd s kopen, tenzij hij alleen dvd s koopt. b Cd s zijn zo goedkoop geworden dat hij veel meer cd s koopt en minder geld (dan in de oude situatie) overhoudt voor dvd s. Toepassing 1 a Mensen hebben geen onbegrensde behoeften aan goederen en diensten. Het zijn troostaankopen, omdat er niet aan de echte behoeften (bezinning, goede relaties met andere mensen) wordt voldaan. b In de praktijk blijkt dat mensen steeds méér willen hebben. Als een product gratis wordt uitgedeeld, blijkt de behoefte bijna altijd groter dan het aanbod. MALMBERG 2

3 ANTWOORDEN MODULE 1 SCHAARSTE, GELD EN HANDEL 2 a Schaarse, in de zin Ook de zee behoort tot onze schaarse voedselbodems. Want de beschikbaarheid aan voedselbodems is kleiner dan de behoefte. b Schaarste, in de zin De oplossing is zoals meestal simpel: Kweek schaarste in goederen. Zorg dat de mens weer blij is met wat hij kan en heeft. Hij bedoelt met schaarste nu een beperkte hoeveelheid. c De mens went aan het hogere consumptieniveau. Hij wil weer meer, waardoor er nooit genoeg energie voorhanden is. 3 In beide artikelen is er twijfel of de behoeften wel oneindig zijn, of we onszelf niet voor de gek houden en de eigenlijke behoeften andere zaken betreffen, zoals goede relaties met andere mensen. 4 a Bijvoorbeeld: hij houdt niet van studeren. Hij heeft er geld voor over om niet te hoeven studeren. b Pim kan met studeren het risico verkleinen of wegnemen dat hij teruggezet wordt naar 4-vwo. c De kosten tellen ook mee, het saldo baten kosten is gunstiger bij een vakantie thuis. d Pim (16 jaar) Activiteit Kosten Baten Netto baten e Studeren. 5 a Hij geeft de buitenlandse reis hoge baten en het werk hoge kosten. b 6 a Vader Activiteit Kosten Baten Netto baten Gecorrigeerde netto baten c De buitenlandse vakantie. Oma Activiteit Kosten Baten Netto baten Gecorrigeerde netto baten Opofferingskosten Vakantie in het buitenland Vakantie thuis Studeren Werken Opofferingskosten Vakantie in het buitenland Vakantie thuis Onderwijs volgen/studeren Werken Opofferingskosten Vakantie in het buitenland Vakantie thuis Cursus volgen Gecorrigeerde netto baten b Omdat de aantrekkelijkheid van het alternatief heel verschillend is. Voor Pim is studeren een betere keuze, voor oma het thuisblijven. 7 a Je kunt de ruimte op verschillende manieren gebruiken: voor een vliegveld, als stilteruimte, en voor vele andere doeleinden. MALMBERG 3

4 ANTWOORDEN MODULE 1 SCHAARSTE, GELD EN HANDEL b Er moet gekozen worden: stilte kost geld, want er kan ook geld verdiend worden met de luchthaven. De schaarste zie je ook aan het verschil in huizenprijzen. c Zone 3: / 0, = 93,94. d Zone 5: / 0, = 214,29. e Bijvoorbeeld: files in de buurt als gevolg van reizigers. f Bijvoorbeeld: een betere infrastructuur voor alle inwoners van het gebied; vliegtuigspotters kunnen hun hobby uitoefenen. g 0, ,3 + 0,6 = 0, X; X = 2,568 (miljard euro) h Het saldo van de positieve en negatieve effecten. Hoofdstuk 2 Van ruilen komt geen huilen Verkenning 1 Beide partijen moeten er voordeel bij hebben, er moet contact mogelijk zijn tussen koper en verkoper, er moet duidelijkheid zijn over de waarde van de te ruilen producten. 2 a Je kunt alleen maar beschikken over goederen en diensten die in het land zelf geproduceerd worden. Er is geen mogelijkheid om te profiteren van goederen en diensten die niet in eigen land, maar wel in andere landen worden geproduceerd. b Er is altijd wel enige handel tussen landen, gebieden of mensen. 3 a Met Pauline en Bas. b Minstens 20 (Sjors) en maximaal 26 (Bas) stripboeken voor één computer. 4 Bas woont veel verder weg, dat is onhandig. De transactiekosten kunnen zo hoog zijn dat een ruil met Pauline beter uitkomt. 5 Reiskosten, overlegkosten, kosten om een contract op te stellen, nalevingskosten, de tijd die nodig is om een koper of verkoper te vinden. 6 a Reiskosten of verzendkosten, kosten om contact te krijgen, geïnvesteerde tijd. b De site maakt het veel gemakkelijker om een specifiek product te vinden zonder allerlei winkels af te moeten lopen. c Bijvoorbeeld de site ruilen.nl. d Bij een directe ruil moet aan twee voorwaarden voldaan worden: de koper moet interesse hebben in het te verkopen product, en de koper moet iets kunnen aanbieden waarin de verkoper interesse heeft. Bij een indirecte ruil vervalt de tweede eis. 7 Wat is de prijs van een grof volkorenbrood? 8 a Een stuk grond in ruil voor geld. Plus toezeggingen voor de bestemming van de grond. b De transactiekosten zijn de bijkomende kosten, niet de verkoopprijs van het goed of de dienst zelf. c Projectontwikkelaar Gemeente Transactiekosten 1 De onderhandelingstijd die nodig is om de ruilverhouding vast te stellen. 1 De onderhandelingstijd die nodig is om de ruilverhouding vast te stellen. 2 Het opstellen van het contract. 2 Het opstellen van het contract. 3 De controle op het naleven van het contract (nalevingskosten). MALMBERG 4

5 ANTWOORDEN MODULE 1 SCHAARSTE, GELD EN HANDEL d Hij schat in welke opbrengst hij kan behalen met de verkoop van de huizen. Als die voldoende hoog is in vergelijking met de kosten, zal hij de ruil willen doen. 9 a Het recht om de frisdrank als enige aanbieder een bepaalde periode op de markt te mogen brengen. b Onderzoekskosten, bijvoorbeeld wat voor type aanslaat bij de consument. Marketingkosten, om het product bekendheid te geven. c Als de frisdrank succesvol is, wordt het product zonder patent onmiddellijk nagemaakt door concurrenten. Zonder patent is de verwachte winst dus een stuk kleiner. d Dat er eerder nieuwe producten op de markt komen waar de consument behoefte aan heeft. e De prijs zal waarschijnlijk, bij gebrek aan concurrentie, aan de hoge kant zijn. 10 a Ecuador wil lagere importbelasting in de EU. De EU wil in ruil daarvoor tegemoetkomingen van Ecuador. b Er worden geen middelen geruild, maar veranderingen van overheidsbeleid. c De onderhandelingen duren eindeloos. Er zijn dus hoge kosten, bijvoorbeeld hoge vergaderkosten. d Dat ze geen auteursrechten meer afdragen bij de verspreiding van muziek(dragers) en software en de muziek en software dus illegaal laten verkopen. 11 a Met de kassabon. b Met het koopcontract. c De verkoper is geen eigenaar van de maangrond en kan de eigendomsrechten dus niet overdragen. 12 a Zijn arbeid. b De ingeleverde tijd versus het verdiende inkomen. c De productiviteit van Kai versus de loonkosten. d Een dienst: vakken vullen. e De producten en diensten van de discotheek. f Zonder het baantje kan Kai niet naar de discotheek. Of: er moet eerst iets geproduceerd worden voordat iemand hetzelfde goed consumeert. g Geproduceerde goederen en diensten zijn alleen nuttig als ze door consumenten gekocht en gewaardeerd worden. 13 Yusuf, want hij plukt 6 kilo per uur, en Ria maar 4 kilo. 14 a Scholing en specialisatie. b Bijvoorbeeld: ervaring, harder werken. 15 a Met scholing (een computercursus), een computer en boekhoudsoftware. b Hij gebruikt nu ook software: een boekhoudprogramma. 16 a Hij maakt gebruik van gespecialiseerde werknemers met een hoge arbeidsproductiviteit. b Als gevolg van de specialisatie blijft de prijs van een piano relatief laag en kunnen meer consumenten zich een piano veroorloven. 17 a Mensen kunnen zich (verder) specialiseren in werkzaamheden waarin ze goed en snel zijn. b Arbeidsdeling loont bij voorbaat omdat er verschillen in productiviteit zijn. MALMBERG 5

6 ANTWOORDEN MODULE 1 SCHAARSTE, GELD EN HANDEL 18 a 1: minder; 2: goedkopere (of andersom). b Goedkopere factoren. c Minder inzet voor dezelfde productie ( harde werkers ). d Lage lonen = goedkoper; hoog niveau = minder inzet voor dezelfde productie. 19 a Hij is in alles langzamer. b Hij is bij fietsen (relatief) minder langzaam dan bij scooters. 20 a Productie zonder arbeidsdeling Aantal fietsen Aantal scooters Benodigde tijd voor de fietsen Benodigde tijd voor de scooters Totaal benodigde tijd Tom minuten = minuten = 8 4 uur 4 uur Linda minuten = 9 40 minuten = 8 2 uur 6 uur Totaal uur 16 b Productie met arbeidsdeling Aantal fietsen Aantal scooters Benodigde tijd voor de fietsen Benodigde tijd voor de scooters Totaal benodigde tijd Tom minuten = uur Linda minuten = 7 uur, 20 minuten 7 uur, 20 minuten Totaal uur, 20 minuten 14 uur, 20 minuten c 6 fietsen voor 2 scooters d 3 : 1 e 3 : 1 ligt tussen 2 : 1 en 4 : 1 in. Toepassing 1 a Productie zonder arbeidsdeling Aantal Aantal kisten kisten tomaten paprika s Benodigde tijd voor de tomaten Benodigde tijd voor de paprika s Totaal benodigde tijd 600 minuten Jansen minuten = 192 minuten minuten = 408 minuten De Wit minuten = minuten = 600 minuten 300 minuten 300 minuten Totaal minuten 708 minuten 1200 minuten b Jansen legt zich toe op paprika s, De Wit op tomaten. Want De Wit gebruikt 50% meer tijd bij tomaten, maar 150% meer tijd bij paprika s. De Wit kan zich dus beter specialiseren in tomaten, en Jansen in paprika s. MALMBERG 6

7 ANTWOORDEN MODULE 1 SCHAARSTE, GELD EN HANDEL c Productie met arbeidsdeling Aantal Aantal kisten kisten tomaten paprika s Benodigde tijd voor de tomaten Benodigde tijd voor de paprika s Totaal benodigde tijd 600 minuten Jansen minuten = 600 minuten De Wit minuten = 600 minuten 600 minuten Totaal minuten 600 minuten 1200 minuten d 10 kisten paprika s. e Bijvoorbeeld: 10 kisten paprika s tegen 48 kisten tomaten. Verdeling na ruil Aantal kisten tomaten Jansen De Wit Totaal Aantal kisten paprika s f De Wit heeft dezelfde hoeveelheid paprika s en meer tomaten. Jansen heeft dezelfde hoeveelheid tomaten, maar meer paprika s. Beide telers beschikken nu met de inzet van evenveel tijd over meer producten. g 48 kisten tomaten voor 10 kisten paprika s, oftewel: 4,8 : 1 h De ruilverhouding moet tussen de 3 : 1 en 5 : 1 liggen. Dat is met 4,8 : 1 het geval. 2 a De werknemers werken hard, de arbeidsvoorwaarden worden niet goed nageleefd, waardoor de productiviteit nog hoger komt te liggen. b Het lidmaatschap dwingt Roemenië om de arbeidsvoorwaarden beter na te leven. Of: als Roemenen ook in de rest van de EU kunnen gaan werken, zal het loonpeil in Roemenië kunnen gaan stijgen. 3 Met een patent moet je het recept na verloop van tijd prijsgeven. Coca-Cola was in staat het recept zonder patent veel langer geheim te houden. 4 a Het stimuleert de verkrijger van het patent om veel geld in onderzoek te stoppen. b De bezitter van het patent werd traag en duur bij gebrek aan concurrentie. Onderzoek door anderen was niet toegestaan. 5 Kennis wordt beschermd door een patent en daardoor ontoegankelijk voor andere onderzoekers. Er wordt zo geen nieuwe kennis op basis van bestaande kennis opgebouwd. 6 a Een ander woord is patent. b Zonder patent/octrooi is het risico groot dat het geld dat in onderzoek wordt gestoken verloren gaat. Met een octrooi is de kans groter dat geïnvesteerd geld terugverdiend wordt. c Deze bedrijven hebben niet de hoge ontwikkelkosten. d De overheid betaalt mee aan de kosten van de gezondheidszorg. Met goedkope medicijnen is de overheid minder geld kwijt en hoeven ook de belastingtarieven minder hoog te zijn. e De premie aan de ziektekostenverzekeraar is minder hoog bij goedkope medicijnen. MALMBERG 7

8 ANTWOORDEN MODULE 1 SCHAARSTE, GELD EN HANDEL f De bezitters van patenten geven zo veel geld uit om de patenten te kunnen houden dat er weinig geld overblijft voor nieuwe medicijnen. g Voor een nieuw medicijn worden meerdere patenten aangevraagd, producenten van namaakgeneesmiddelen worden met juridische processen tegengewerkt, patentbezitters proberen het patent te verlengen door het product iets te veranderen, in vorm of inhoud. 7 De concurrentie van namaakmedicijnen wordt sterker, afnemers willen lagere prijzen, onderzoek wordt steeds duurder. 8 a Producenten originele medicijnen Producenten namaakmedicijnen Patiënten/burgers Overheid Wetenschappelijk onderzoek Voordeel van een patent Nadeel van een patent Bescherming tegen Hoge kosten om het aflopen van concurrentie, waardoor patenten en de nadelen ervan onderzoekskosten beter tegen te gaan. terugverdiend kunnen worden. * Geen mogelijkheid om tijdens de looptijd van een patent medicijnen op de markt te brengen. Nieuwe medicijnen als patent het onderzoek stimuleert Betere kwaliteit gezondheidszorg (als patent wel voor nieuwe medicijnen zorgt). Meer onderzoek en vernieuwing omdat patent de kans op economisch succes vergroot. (Te) dure medicijnen, te hoge premie ziektekostenverzekering Weinig vernieuwende medicijnen omdat de fabrikanten (te) veel geld uitgeven aan juridische acties met betrekking tot de patenten. Hogere kosten in de gezondheidszorg door ontbreken van voldoende goedkope medicijnen. Minder onderzoek omdat de bereikbaarheid van kennis kleiner is. b Bijvoorbeeld in de laatste regel van het overzicht: het onderzoek wordt gestimuleerd, maar ook afgeremd. c Eigen antwoord leerling. 9 1 Zonder invoerrechten zijn de ingevoerde producten goedkoper voor de consument. 2 Hun export wordt niet meer tegengewerkt met invoerrechten. 3 Producenten in arme landen kunnen beter profiteren van hun kostenvoordeel waardoor de productie in arme landen toeneemt, terwijl te dure productie in rijke landen afneemt. Rijke landen worden ook meer gedwongen om te kiezen voor de productie waarbij zij een kostenvoordeel hebben. Hoofdstuk 3 Geld, de smeerolie van ruil Verkenning 1 De mensen in Zimbabwe konden steeds minder kopen met een bepaalde hoeveelheid Zimbabwaanse dollars. Ze hadden door deze inflatie steeds minder vertrouwen in de eigen munt. Daarom gingen zij de Amerikaanse dollar als ruilmiddel gebruiken. MALMBERG 8

9 ANTWOORDEN MODULE 1 SCHAARSTE, GELD EN HANDEL 2 a Het is moeilijk om alle ruilverhoudingen vast te stellen. b Er moet een wederzijds verlangen zijn, en sparen is niet of nauwelijks mogelijk. 3 a 1 computer = 60 broeken = 3600 flessen bronwater = 1800 broden. b De ruilverhouding is ingewikkeld, hij moet een verkoper van een computer zien te vinden die 1800 broden wil, hij kan de broden niet sparen, omdat ze bederven. c De prijs is duidelijk: hij hoeft niets om te rekenen. d Het is niet nodig om een verkoper te vinden die 1800 broden wil. 4 Bij veel goederen is het moeilijk of onmogelijk om een koper te vinden die omgekeerd iets aan te bieden heeft waar de verkoper behoefte aan heeft. 5 1 = oppotmiddel, 2 = ruilmiddel, 3 = rekenmiddel, 4 = rekenmiddel. 6 1 = algemeen, 2 = rekenmiddel, 3 = giraal geld. 7 Geld als ruilmiddel. De zonnetjes functioneren als geld. 8 Ruilhandel, ze ruilden onderling boeken. 9 a Er kunnen munten van gemaakt worden, of klompjes. b Dan zou het niet meer als waardevol gezien worden, en niet meer geaccepteerd worden. Of een verkoper zou een grote hoeveelheid willen ontvangen in ruil voor het product (inflatie!). 10 A = zeldzaam, B = geld, C = salaris. 11 Het is deelbaar (in porties te verdelen), handzaam, duurzaam (bederft niet) en tamelijk schaars a Anders was er geen vertrouwen in de bankbiljetten, en zonder vertrouwen worden ze niet geaccepteerd. b Op het vertrouwen van de gebruikers (dat het geld zijn waarde behoudt). 14 Alle drie de functies: A Ruilfunctie: je rekent niet in euro s af, maar in Noabers, de zelfbedachte geldeenheid. B Rekenfunctie: voor iedere ruil wordt vooraf samen een prijs afgesproken. C Oppotfunctie: elk lid heeft een eigen Noaber-rekening. 15 B 16 A, C en D passen bij een daling van de interne waarde van de euro. 17 a De intrinsieke waarde is hoger dan van de gewone euro, waardoor mensen alleen maar met de gewone euro betalen. b De Wet van Gresham. 18 a Als het eerste getal 100 is (dus het basisjaar is), is het absolute verschil gelijk aan de procentuele verandering. b Van 103,2 naar 107,1 = 3,9 / 103,2 100% = 3,8%. c Van 107,1 naar 115,8 = 8,7 / 107,1 100% = 8,1%. MALMBERG 9

10 ANTWOORDEN MODULE 1 SCHAARSTE, GELD EN HANDEL d 2010: 100 / 107,1 100 = 93,4 2011: 100 / 115,8 100 = 86,4 e Van 100 naar 86,4 = 13,6%. Toepassing 1 Jaar Indexcijfer gemiddeld prijspeil 110,22 122,89 123,51 129,90 Inflatie 11,50% 0,50% 5,17% Indexcijfer koopkracht van één euro 90,73 81,37 80,97 76,98 Procentuele verandering koopkracht van één euro 10,32% 0,49% 4,93% 2 a De prijzen verdubbelen, het indexcijfer van het gemiddelde prijspeil wordt 200. Het indexcijfer van de interne waarde wordt 100 / % = 50, een daling van 50%. b Het indexcijfer van het gemiddelde prijspeil wordt = 400. Het indexcijfer van de interne waarde wordt 100 / % = 25, een daling van 75%. 3 a Het is een onmiddellijk beschikbaar tegoed in handen van gezinnen en bedrijven. b Geld uit een automaat halen, pinnen in de winkel. c Ja, giraal geld hoort bij de maatschappelijke geldhoeveelheid en betaalrekeningen zijn giraal geld. d Nee, het is geen giraal geld, want het is niet onmiddellijk beschikbaar (bijvoorbeeld door te pinnen). e Om voldoende geld achter de hand te hebben als mensen spaargeld van de bank halen. f 3 op 10 miljard = 30% 4 a 3 op de 18 = 16,7% b De maatschappelijke geldhoeveelheid is gestegen omdat betaalrekeningen bij de geldhoeveelheid horen. c 3 miljard = 10%, dus 30 miljard = 100%. Er mag dus, uitgaande van de 10 miljard in bron 7, 20 miljard bijgeschreven worden met kredietverlening. d Er is dan 2 op de 10 gedekt = 20%. e Van de 10 moet 10% = 1 als dekking aanwezig zijn. Er mag dus chartaal 3 1 = 2 uitgeleend worden. f Giraal, want dan kan zij veel meer geld uitlenen (en dus met de rente meer winst behalen). 5 Verhogen. Dan moeten de banken meer achter de hand houden als dekking en kunnen zij minder uitlenen. 6 a In bepaalde mate duurzaam, niet gemakkelijk na te maken. b Deelbaar, handzaam. c Wel deelbaar, handzaam en duurzaam. 7 a De munt moet een merkstempel hebben, een aanduiding van de waarde, en een vast gewicht en zuiverheid. b Elke keer moest de zuiverheid vastgesteld worden. c Mensen betaalden met de slechtste bladeren en hielden de goede bladeren zelf. d Hoe meer tabak en goud, hoe hoger de prijzen (bron 9). MALMBERG 10

11 ANTWOORDEN MODULE 1 SCHAARSTE, GELD EN HANDEL e Er mag niet steeds meer geld in omloop komen, in vergelijking met de hoeveelheid geproduceerde goederen. 8 a Nee, het vertrouwen in de munt hoeft niet te betekenen dat de munt alleen haar waarde ontleent aan het vertrouwen en bijna geen intrinsieke waarde meer heeft. b De intrinsieke waarde moet gelijk of lager zijn dan de extrinsieke waarde. 9 a De wissel was een soort tegoedbon voor goud. Wie geen vertrouwen heeft in de omwisselbaarheid, wil ook niet betaald worden in wissels. b Als de wissels niet meer (geheel) gedekt worden door goud. Het gebruik bleef immers in stand zo lang er vertrouwen was. 10 a Door krediet te verlenen door middel van bijschrijving op de betaalrekeningen. b Door de minimale dekkingsgraad te verhogen. c De biljetten werden in China aan de lopende band uitgegeven zonder de oude biljetten uit de omloop te halen. Het gevolg: een onvermijdelijke inflatie. De centrale bank wil daarom in onze tijd de geldhoeveelheid binnen de perken houden. Herhaling 1 Zij kiest voor de bijles. Activiteit Kosten Baten Netto baten Op de bank naar de tv kijken Een film in de bioscoop bekijken Twee uur bijles geven Opofferingskosten Gecorrigeerde netto baten 2 a 100 / 160 ( ) = b Ruilmiddel, winkeliers accepteren de biljetten niet meer. c Uitspraak 1 = extrinsieke waarde, uitspraak 2 = extrinsieke waarde, uitspraak 3 = interne waarde. d Toenemen. De groei van het aantal vervalsingen zal het gebruik van pinpassen, internetbankieren en chipknip stimuleren. Deze betaalvormen hebben betrekking op giraal geld. e Minder. Er kwam meer voorlichting, de acceptatie van bankbiljetten nam af. 3 a Zonder Aantal tafels Aantal stoelen arbeidsdeling Producent A 26 6 Producent B 20 2 Totaal 46 8 b A maakt tafels, B stoelen. B doet twee keer zolang over een tafel, maar minder dan twee keer zolang over een stoel. c Met Aantal tafels Aantal stoelen arbeidsdeling, zonder ruil Producent A 50 0 Producent B 0 10 Totaal MALMBERG 11

12 ANTWOORDEN MODULE 1 SCHAARSTE, GELD EN HANDEL d Bijvoorbeeld: 22 tafels voor 7 stoelen (alles met een ruilverhouding tussen 4:1 en 2,5:1). e Ruil na de Aantal tafels Aantal stoelen arbeidsdeling Producent A 28 7 Producent B 22 3 Totaal f 22 : 7 = 3,14 : 1 g Het ligt tussen 4 : 1 en 2,5 : 1. 4 a De arbeidstijd van het winkelpersoneel achter de kassa, de kosten van wisselgeld, pinpassen, chipknippen en het in stand houden van computernetwerken en geldautomaten. b 0,19 = 0,11 + 0,007X X = 0,08 / 0,007 = 11,43 c Voor de kostenbesparing is de gemiddelde chartale betaling: 66,3 miljard / 7,1 miljard = 9,34. Na de kostenbesparing is de gemiddelde chartale betaling: 44,8 miljard / 5,6 miljard = 8. d 1,5 miljard 0,11 = 165,0 miljoen ( 66,3 44,8) miljard 0,007 = 150,5 miljoen Kostenbesparing chartale betalingsverkeer = 315,5 miljoen 5 a Inflatie. b = 17,33%. De totale geldhoeveelheid is: 100% = / 17, = De girale geldhoeveelheid is: = miljoen. c De geldhoeveelheid stijgt van 2009 tot 2010 met 8,6% en van 2010 tot 2011 met 14,7%; de productie stijgt met respectievelijk 5,8% en 5,6%. De productie stijgt procentueel dus minder snel dan de geldhoeveelheid. Er is reden voor de centrale bank om zich zorgen te maken. 6 a 126 miljard. b Gezinnen en bedrijven kunnen de girale tegoeden omruilen in chartaal geld. c Niet alle girale tegoeden worden op hetzelfde moment omgezet in chartaal geld. d 126 miljard = 90%. 10% = 126 / = 14 miljard. e 40 miljard moet 25% zijn, 105 is dus 160 miljard. Er staat nu 126 miljard op de betaalrekeningen. Er kan dus nog 34 miljard worden uitgeleend. Verplichte context 1 a De industrialisatie was nog niet sterk. Veel arbeid werd thuis gedaan, waardoor betaald werk en huishoudelijk werk meer door elkaar liepen. b De industrialisatie zorgde ervoor dat vooral mannen buitenshuis gingen werken. De vrouwen bleven thuis voor het huishoudelijk werk. c Eerst werden de taken binnen het gezin gratis gedaan. Nu worden ze voor een deel uitbesteed aan bijvoorbeeld kinderdagverblijven en poetsvrouwen die wel betaald worden. 2 a Bij oudere generaties is het percentage traditionele huisvrouwen hoger dan 10%, bij jonge generaties lager. Dit type sterft dus een beetje uit. MALMBERG 12

13 ANTWOORDEN MODULE 1 SCHAARSTE, GELD EN HANDEL b Ja, in de tweede helft van de 20e eeuw komen de hedendaagse vrouw en geëmancipeerde vrouw sterk op. Zij doen naar verhouding veel meer betaald werk. 3 a Hoe hoger opgeleid, hoe geëmancipeerder de vrouw. (Of andersom: Hoe geëmancipeerder, hoe hoger opgeleid.) b Bron 3 geeft aan dat opleiding en emancipatie samengaan. Bron 4 laat zien dat een steeds groter aantal vrouwen na 1950 een hoge opleiding volgt. 4 a Verdeling van de anderhalfverdieners Man Vrouw % Werkt voltijds Werkt in deeltijd 41,4 Werkt in deeltijd Werkt voltijds 3,6 b Steeds meer vrouwen hebben betaald werk. c Als er kinderen komen, is het meestal de vrouw die minder gaat werken. De tevredenheid met die situatie is groot. 5 a Bron 5 geeft alleen een verdeling voltijd-deeltijd. Dat is te onnauwkeurig om te berekenen hoeveel procent economisch afhankelijk is, omdat je met een grote deeltijdbaan economisch onafhankelijk kunt zijn. En salarissen ontbreken. b Het aantal niet-werkende vrouwen is niet gegeven. Bovendien zit in de groep uur een deel afhankelijke en een deel onafhankelijke vrouwen. c 1: Bij een scheiding vallen de vrouwen ver terug in inkomen. 2: Parttime gaan werken als er kinderen komen, levert een carrièreachterstand op die bijna niet meer ingelopen wordt. 3: Het versterkt de positie van de vrouw in het huwelijk. 6 Stelling 1: Kleine meerderheid tegen Stelling 2: Driekwart vóór Stelling 3: Meerderheid oneens Stelling 4: Driekwart oneens Stelling 5: Meer dan driekwart oneens Stelling 6: 65% eens 7 a 40% b Boodschappen doen. c Eén op de zes = 17%. d Eigen antwoord leerling. Voor de hand ligt: Nee, want de antwoorden die in bron 8 zijn gegeven, zijn geëmancipeerder dan de feiten in bron 9. 8 Vrouwen hebben (gemiddeld) meer aanleg en interesse in de verzorging van het kind. Als er kinderen komen, vermindert meestal de vrouw de omvang van de baan. Vrouwen hebben (gemiddeld) meer behoefte aan een schoon huis en een schone was. De bijdrage van mannen aan huishoudelijk werk is relatief het grootst bij boodschappen doen. Boodschappen doen is een taak waarbij ook gesjouwd moet worden, daar hebben mannen bij zware boodschappen lichamelijk meer aanleg voor. 9 De bijdrage van de man is ongeveer gelijk bij autochtonen en Marokkanen en duidelijk groter bij de tweede generatie Turken. Anderzijds komt het delen van het huishoudelijke werk minder voor bij de tweede generatie allochtonen. 10 a De jongste leeftijdsgroep denkt traditioneler dan de oudere groepen, vooral de jongens. MALMBERG 13

14 ANTWOORDEN MODULE 1 SCHAARSTE, GELD EN HANDEL b Bijvoorbeeld: misschien denken jongeren tussen de 15 en 24 altijd wel wat traditioneler en trekt dat bij het stijgen van de leeftijd bij. 11 a Bijvoorbeeld: afwassen, boodschappen doen, opruimen. b Het geeft snel ruzie/problemen: veel jongeren hebben er kennelijk weinig zin in. c Bijvoorbeeld: ouders doen het liever zelf, ouders gunnen hun kinderen de vrije tijd, ouders willen dat hun kinderen voldoende tijd hebben voor hun huiswerk. 12 a Tijd Arbeidsdeling Uitleg Prehistorie Weinig arbeidsdeling Voorbeeld van arbeidsdeling: mannen gingen op jacht, terwijl de vrouwen de hut opruimden. Verder veel dezelfde werkzaamheden, bijvoorbeeld: gereedschap maken, nieuwe hutten bouwen. Opkomst van de beschavingen Verder toenemende arbeidsdeling Veel verschillende ambachten. Door specialisatie bereikte men een hogere welvaart en meer 20e eeuw Vanaf de jaren 80 van de 20e eeuw, 21e eeuw Sterk toenemende arbeidsdeling Afnemende arbeidsdeling efficiëntie. Vooral verdere specialisatie in de dienstensector (bijvoorbeeld welzijnswerkers, bedrijfsartsen, administrateurs bij het pensioenfonds, ambtenaren, communicatieadviseurs). Consumenten moeten steeds meer diensten zelf doen, bijvoorbeeld zelf tanken, zelf inchecken, zelf de gekochte kastjes in elkaar zetten. b Kostenbesparingen bij de bedrijven. c De consument die weinig behoefte heeft aan de dienstverlening waarop bezuinigd wordt, en door de lagere verkoopprijzen (als gevolg van de wegbezuinigde dienstverlening) meer andere goederen kan kopen. d Consumenten die de dienstverlening prettig vinden of het nodig hebben, zoals bejaarde mensen die een deel van de handelingen die ze nu zelf moeten doen, niet kunnen uitvoeren. 13 a De oplage daalt, dus kunnen er minder mensen in dienst zijn. De journalisten moeten steeds meer zelf doen. b Er is steeds minder specialisatie. Werknemers kunnen niet in alles goed zijn, terwijl ze wel alles moeten doen. c Maar van de andere kant wordt het werk ook eenvoudiger. Het werk dat de journalisten erbij moeten gaan doen, is kennelijk niet zo moeilijk. d Bijvoorbeeld: docenten geven een vak waar ze zelf goed in zijn. Zonder arbeidsdeling geven docenten ook vakken waar ze zelf slecht in zijn. Specialisatie bij docenten verhoogt hun productiviteit en de kwaliteit. De directie bestaat uit mensen die goed leiding kunnen geven. Mensen met een lagere opleiding voeren andere taken uit, zoals het schoonmaken. Een gespecialiseerde schoonmaakploeg werkt sneller, dan docenten die zelf hun lokaal moeten schoonmaken. e Bijvoorbeeld: fuseren met andere kranten, arbeidstijdverkorting waardoor er meer mensen in dienst blijven en de arbeidsdeling in stand kan blijven. 14 a De een zingt, de ander speelt basgitaar, de derde drums, er zijn mensen die de verlichting doen enzovoort. b Dylan en Young schrijven de liedjes en voeren ze ook uit. Als de uitvoerenden anderen zijn, neemt de arbeidsdeling toe. c De auteur bedoelt dat een jongere generatie zangers/uitvoerenden die liedjes beter kunnen vertolken, of de liedjes inzetten in andere typen voorstellingen. MALMBERG 14

15 ANTWOORDEN MODULE 1 SCHAARSTE, GELD EN HANDEL 15 a Leidinggevend, administratief, technisch, organiserend, financieel. b Drie: de directeur, de hoofden, de medewerkers. c Er is meer controle, er is meer duidelijkheid naar wie geluisterd moet worden en wie de beslissingen neemt. MALMBERG 15

16 ANTWOORDEN MODULE 2 EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT Hoofdstuk 1 De vraag naar producten Verkenning 1 De waarde van het artikel, de complementariteit van artikelen, de tijd van de dag. 2 a De uitgaven aan voedsel. b Uitgaven aan medicijnen, aardgas, elektriciteit. c Uitgaven aan luxe goederen, zoals dure reizen, dure auto s, restaurantbezoek. d Bijvoorbeeld: Bepaalde typen medicijnen waar patiënten niet buiten kunnen. 3 a De consument heeft het meeste trek in de eerste appel. De behoefte aan een volgende appel daalt als de consument al een appel heeft gegeten. b 3 stuks. c Berekening van het consumentensurplus bij p = 0,20 Betalingsbereidheid Consumentensurplus Eerste appel 0,70 0,50 Tweede appel 0,50 0,30 Derde appel 0,30 0,10 Totaal consumentensurplus 0, Neemt toe, de consument heeft meer zin om appels te kopen. 2 Neemt toe, de behoefte neemt toe. 3 Neemt toe, peren zijn substitutiegoederen met appels. 4 Neemt af, de behoefte daalt. 5 Neemt toe, het budget stijgt. 6 Blijft gelijk, de prijs heeft wel invloed op de gevraagde hoeveelheid, maar niet op de betalingsbereidheid. 5 1A en/of 1E, 2A, 3D, 4C, 5B (6 is niet van toepassing) 6 a Brommer, auto, bus. b Fietstas, wielrennertrui, bidon, fietspompje. 7 D 8 q v = 3p ( 7 3) + ( 5 3) + ( 3 3) = 6 MALMBERG 16

17 ANTWOORDEN MODULE 2 EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT 10 a/b 11 a b q = p a Prijs Consument A Consument B Collectieve gevraagde hoeveelheid b q = 21 3p c Bijvoorbeeld bij p = 4: q = = a Prijs Consument A Consument B Collectieve gevraagde hoeveelheid MALMBERG 17

18 ANTWOORDEN MODULE 2 EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT b 14 B 15 D c Zie arcering in de grafiek bij b. 16 a q v daalt van 300 naar 200 = 33,3%. De prijs stijgt van 15 naar 20 = +33,3%. Dus: 33,3% / +33,3% = 1. b c Zie de grafiek bij b. d q v daalt van 200 naar 100. Dus 50% / +25% = 2. e Zie de grafiek bij b. f 100% / +20% = 5 +33,3% / 33,3% = 1 +25% / 50% = 0,5 +20% / 100% = 0,2 g Tussen 0 en 1. h Tussen oneindig en 1. i De bovenste helft van de vraaglijn heeft een prijselastische vraag, de onderkant een prijsinelastische vraag. 17 a nul b Zout, medicijnen. c oneindig 18 B MALMBERG 18

19 ANTWOORDEN MODULE 2 EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT 19 B = volkomen elastisch, C = volkomen inelastisch. 20 a De prijs stijgt met 10%. De gevraagde hoeveelheid daalt dus met 0,3 10% = 3%. Hij verkoopt nu 100 3% = 97 biefstukken. b De nieuwe omzet is 97 6,60 = 640,20. c De prijs is procentueel meer gestegen dan de gevraagde hoeveelheid is gedaald. 21 a De prijs stijgt met 10%. De gevraagde hoeveelheid daalt dus met 2 10% = 20%. De gevraagde hoeveelheid hamlappen daalt naar 80 20% = 64 hamlappen. b 64 2,75 = 176. c De gevraagde hoeveelheid daalt procentueel sterker dan de prijs stijgt. d Bij een inelastische vraag stijgt de omzet als de prijs verhoogd wordt; bij een elastische vraag daalt de omzet. 22 B 23 A 24 D 25 a Bij een hoger inkomen gaan consumenten het inferieure goed vervangen door een normaal of luxe goed. b Naar rechts. Bij dezelfde prijs zal de consument meer stuks kopen. 26 a Het inkomen stijgt met 50%. 15% / 50% = 0,3. b Een noodzakelijk goed. 27 a i stijgt met 10%. q v daalt van 30 naar 28 = 6,7%. 6,7% / 10% = 0,67. b Een inferieur goed. c Het minteken in de formule geeft aan dat q v daalt als i stijgt. 28 De lijn verschuift naar rechts. 29 a 30% / 10% = +3 b Een luxe goed. c De gevraagde hoeveelheid komt pas bij een inkomen van boven de nul uit. Dit is alleen het geval bij een luxe goed. 30 a Lijn A en B. b Als het inkomen van 40 naar 70 stijgt (= 75%), stijgen de bestedingen aan luxe goederen van 7 naar 22 (= 214%). c Consumenten kunnen met hetzelfde inkomen meer kopen. Ze zijn nog beter in staat om inferieure goederen te vervangen door normale goederen. d Niets, het inkomen staat op de horizontale as. Het gevolg is een verandering langs de lijnen, niet van de lijnen. Toepassing 1 a De prijs stijgt van 15 naar 17,10 = 14%. De gevraagde hoeveelheid daalt daardoor met 0,1 14% = 1,4%. Vervolgens met indexcijfers werken om de twee procentuele veranderingen te verwerken na de verandering van de omzet. De omzet was p q = en wordt ,6 = 112,4. De omzet stijgt met 12,4%. b Als het aantal taxi s procentueel meer stijgt dan de totale marktomzet. MALMBERG 19

20 ANTWOORDEN MODULE 2 EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT 2 a Omdat voor p bi een positief getal staat. Als de prijs van een binnenlandse vakantiedag stijgt, zal de vraag naar vakantiedagen in het buitenland ook stijgen, dus zijn het substitutiegoederen. b v bu = 0, , ,002y 39 v bu = ,002y 39 v bu = 0,002y 40 c v bu = 0, dus 0 = 0, , ,002 y 39 y = d Voor de inkomens tussen 0 en B. Tot B stijgt de variabele op de verticale as sneller dan de variabele op de horizontale as, en stijgt het deel van het inkomen dat aan het goed wordt besteed. e Na D. 3 a q v was 0, miljard = q v wordt 0, miljard = q v stijgt met 15%, bij een inkomensstijging van 3 / = 5%. Dus meer dan evenredig. De inkomenselasticiteit is 15% / 5% = 3. b De gevraagde hoeveelheid van goed B (personenauto s) stijgt als de prijs van goed A stijgt. Er is dus sprake van een substitutiegoed. Als A duurder wordt, stapt een deel van de consumenten over op een auto. 4 a Voor het zakelijk verkeer leidt de afname van forensenverkeer en ander verkeer leidt tot minder filevorming, waarvan de tijdswinst/kostenbesparing meer dan opweegt tegen de extra kosten die het rekeningrijden met zich meebrengt. b De prijsstijging van 0,32 naar 0,46 is 43,75%. De vraag naar forensenkilometers verandert met 0,57 43,75% = 24,9375%, wat afgerond een daling van 25% is. 5 a q v (EU) = 250p q v (EU) = bij p = 210 q v (VS) = 400p q v (VS) = bij p = 210 omzet: ( ) 210 = b De prijs daalt van 210 naar 180 = 14,3%. De gevraagde hoeveelheid stijgt dan van naar = 20%. De elasticiteit is dan 20% / 14,3% = 1,4. c Bijvoorbeeld: zuurstofmaskers worden in de VS meer dan in Europa als een noodzakelijk goed beschouwd. Of: op de Europese markt zijn meer of betere substituten beschikbaar dan op de Amerikaanse markt. d Verhogen. De vraag is bij de gegeven prijs inelastisch, waardoor de gevraagde hoeveelheid minder daalt dan de prijs stijgt en de omzet dus stijgt. 6 a Het inkomen stijgt, waarbij de gevraagde hoeveelheid afneemt. b Blijkbaar kijken de (potentiële) klanten van ABCAir veel kritischer naar de prijskwaliteitverhouding van het product en zullen zij bij een prijsdaling van ABCAir sterk / in grote mate kiezen voor een vlucht met meer dienstverlening, terwijl (potentiële) klanten van het goedkopere Easyfly niet nog veel meer korte vluchten zullen boeken als Easyfly nog goedkoper wordt. Of: Blijkbaar gaan (potentiële) klanten van Easyfly niet zo vlug / sterk minder korte vluchten boeken als het goedkopere Easyfly duurder wordt, omdat de prijs zo laag is dat men vliegen niet als luxe beschouwt / vliegen niet te duur wordt in verhouding tot het budget, terwijl dat bij het duurdere ABCAir wel eerder het geval zal zijn. c De afzet van Easyfly neemt met 3% af. Om de afzet weer met 3% te laten stijgen, moet de prijs dus met 3 0,7 = 4,3% dalen. MALMBERG 20

21 ANTWOORDEN MODULE 2 EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT d Ja. Om de afzet gelijk te houden, moet de prijs met 4,3% dalen, wat betekent dat de omzet ook met 4,3% daalt, terwijl bij het gelijk blijven van de prijs de afzet zal dalen met 3% en dus de omzet ook zal dalen met slechts 3%. Hoofdstuk 2 Productie, kosten en winst Verkenning 1 Productiefactor Arbeid Kennis Kapitaal Locatie Voorbeelden in de introtekst van het hoofdstuk De medewerkers van het schadeherstelbedrijf De specialisatie van de medewerkers speciale harsen, de tent bij de bouwmarkten, vaste vestigingen 2 Dvd-speler, schoolbord, tafels en stoelen. 3 a De hoogte van het loon, het aantal inwoners. b De hoogte van het loon, de bestedingen. c Werkloosheid (of: dalende lonen). d Werkgevers hebben niet genoeg personeel; een deel van het werk kan niet worden uitgevoerd (of: stijgende lonen). 4 a Met scholing. b Bijvoorbeeld: als de vraag naar arbeid in de regio niet goed aansluit bij het aanbod van arbeid, kan dit probleem opgelost worden als geschikte werknemers verhuizen naar de regio. 5 a Vooral bij dienstverlenende bedrijven waarbij de inbreng van de werknemers van groot belang is. Bijvoorbeeld in een restaurant, bij een marketingbureau. b Vooral bij industriële bedrijven, waarbij de eigen inbreng van werknemers die rechtstreeks bij de productie ingeschakeld zijn minder van belang is. Bijvoorbeeld in een lampenfabriek. 6 a Kennis. b De organisatie van de kennis. Veel informatie is niet goed beschikbaar. Het is daardoor ook onduidelijk welke informatie wel en welke niet beschikbaar is. 7 a Misschien is de nieuwe investering niet nodig door gebrek aan afzet; misschien kan de lening (om de investering te financieren) niet terugbetaald worden omdat de toekomstige inkomsten niet hoog genoeg zijn. b Juist in slechte tijden is kostenbesparing door middel van ICT-investeringen noodzakelijk. c Wel ICT-investeringen, maar met huurcontracten op korte termijn. Dat verlaagt het risico van de investering. 8 q = 0, aantal pagina s = = 0 q = 1, aantal pagina s = = 4 q = 2, aantal pagina s = = 10 q = 3, aantal pagina s = = 12 MALMBERG 21

22 ANTWOORDEN MODULE 2 EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT 9 a Aantal gewerkte uren Aantal broden Meeropbrengsten per ingezet uur 0 0 * b De arbeid kan bijvoorbeeld, als het om meer personen gaat, profiteren van arbeidsdeling. c De overige productiefactoren blijven constant. Bij te veel arbeid loopt men elkaar bijvoorbeeld in de weg. De verhouding arbeid overige factoren wordt steeds slechter. d e Bij 7 uur. f Ja, bij 7 uur zijn de meeropbrengsten op de top, daarna dalen de meeropbrengsten. 10 Aanvullende cursussen kunnen elkaar versterken. Maar dit effect blijft niet voortduren naarmate het aantal cursussen toeneemt. 11 Bijvoorbeeld: de werknemers zijn minder gemotiveerd en werken minder hard. 12 a Constante meeropbrengsten. Iedere toegevoegde arbeider produceert dezelfde hoeveelheid. b Iedere bezorger bestelt alleen de post; er kan niet geprofiteerd worden van arbeidsdeling. c Bijvoorbeeld: het is ook mogelijk dat twee bezorgers samen een dienst lopen waarbij een slim systeem wordt opgezet zodat postbodes minder hoeven te lopen. Of: de post wordt gesplitst in pakjes en lichte post. 13 C MALMBERG 22

23 ANTWOORDEN MODULE 2 EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT 14 a Vaste kosten. Stookkosten en personeelskosten zijn voor een theater vaste kosten. Bij een halfvolle zaal moet het theater ook verwarmd worden. ( Variabele kosten is als antwoord verdedigbaar als de kosten in relatie tot het aantal voorstellingen worden bezien. Theaters kijken immers kritisch naar het aantal voorstellingen.) b Zij hebben minder vaste kosten. c Nee, in het handboek is de meeropbrengst de extra opbrengst als gevolg van de extra inzet van een productiefactor. Hier blijft de inzet van het aantal productiefactoren constant; er wordt alleen meer omzet behaald. 15 a De meeropbrengsten stijgen. De variabele kosten per stoel dalen dus want iedere extra stoel vraagt minder arbeid. b De meeropbrengsten dalen. De variabele kosten per stoel stijgen dus want iedere extra stoel vraagt meer arbeid. 16 a De inzet van flexwerkers kan verminderd worden als er minder productie is. b Gas kan wel meer of minder verbruikt worden, maar variabel bij variabele kosten moet je zien in relatie tot de hoeveelheid productie. Er is niet minder gasverbruik (voor de opwarming van het gebouw) als er minder productie in de onderneming plaatsvindt. 17 a Het aantal gasten. b Omdat de kosten niet afhankelijk zijn van de productieomvang; dat is het criterium voor vaste kosten. 18 De kosten zijn niet afhankelijk van de mate van bellen, tv-kijken of internetten. 19 a b Het aantal arbeiders neemt toe bij het stijgen van de productie (q). c Papierkosten, reiskosten om klanten te bezoeken. MALMBERG 23

24 ANTWOORDEN MODULE 2 EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT d Aantal arbeiders per dag (a) Aantal opgestelde verzekeringen per dag (q) Meeropbrengst per arbeider Variabele kosten per dag Vaste kosten per dag Totale kosten per dag Gemiddelde totale kosten per product Marginale kosten per product * * , , ,19 2, , ,04 2, ,07 4,29 e f Ja, bij grafiek A stijgt de meeropbrengst eerst en daalt dan weer; in grafiek B nemen de variabele kosten eerst af per toegevoegde verzekering en daarna weer toe. 20 a Zie de tabel bij opdracht 19d. b c Op het punt waar de TK omslaat van een steeds kleinere richtingscoëfficiënt naar een steeds grotere richtingscoëfficiënt. Bij 180 verzekeringen. 21 a GTK = TK / q = 350 / 15 = 23,33 b Zie de tabel bij opdracht 19d. MALMBERG 24

25 ANTWOORDEN MODULE 2 EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT c d 15 verzekeringen door één werknemer is 150 / 15 = 10 per verzekering. e 150 loon / 35 verzekeringen = 4,29 per verzekering. f Zie de tabel bij opdracht 19d. g Zie de grafiek bij c. h Bij de q die bij het dal van de MK hoort. 22 a GTK = TK / q = (4q q) / q = 4q b GTK = (0,2q ) / q = 0,2q / q c TK = GTK q = (2q + 20) q = 2q q d TK = GTK q = 0,2q A 24 C 25 C 26 a Aantal stuks TK MK * b Nee, de marginale kosten moeten dan eerst dalen, daarna stijgen. Dat is in deze opdracht niet het geval. 27 a MK = 0,4q b MK = 8q + 8 c MK = 6q + 2 MALMBERG 25

26 ANTWOORDEN MODULE 2 EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT 28 a b Nee, de MK blijft constant. c d e Nee, de TK heeft vanaf het begin een stijgende richtingscoëfficiënt. f Nee, de TK moet eerst een dalende richtingscoëfficiënt hebben, daarna stijgend. Hier is het omgekeerd. g 8 7 = 56 h i j Tot q = 5, omdat op dit traject de richtingscoëfficiënt van de TK daalt. Ja, na q = 5 is sprake van afnemende meeropbrengsten. MALMBERG 26

27 ANTWOORDEN MODULE 2 EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT k Toepassing 1 a Het is de vraag of we dan concurrerend worden; sommige kosten blijven hoger dan bij de concurrentie (loonkosten, energiekosten). Of: het bederft het landschap. b Het is gevaarlijk om voor de voedselvoorziening helemaal afhankelijk te zijn van het buitenland. c De bron gaat over de vraag hoe en welke productiefactoren ingezet worden. 2 a De arbeidsproductiviteit is hoog, er werken hoogopgeleide werknemers. b Ja, sterk gemechaniseerde productie. c Arbeid en natuurlijke grondstoffen zijn goedkoop. 3 a Nee, er is veel export en import van primaire en secundaire grondstoffen. Dat betekent dat de grondstoffen niet in het land van herkomst verwerkt worden. b Gerecycled afval is een vervanging van primaire grondstof. Recycling van afval kan de vraag naar primaire grondstoffen op de wereldmarkt dus verlagen. 4 a Ja, er worden productiefactoren onttrokken aan alternatieve aanwendingen. b (liter per dag). De knik in de MZKa-lijn wijst op het bereiken van de capaciteitsgrens. c Met dalende fysieke meeropbrengsten. De stijging van de marginale kosten wijst er op dat elke extra liter water die gezuiverd moet worden, meer inzet van productiefactoren vraagt dan de vorige. d De MZKb zijn groter dan de MZKa zodat er op kosten zou worden bespaard als bedrijf A meer en bedrijf B minder afvalwater zou zuiveren. 5 a Lagere kosten per leerling. b Minder persoonlijke aandacht, grotere klassen en minder intensieve begeleiding. Hoofdstuk 3 Het marktmechanisme Verkenning 1 Er zijn te veel aanbieders en vragers, waardoor een individuele vrager of aanbieder geen invloed heeft op de marktprijs. 2 a Aandeelhouders hebben recht op een deel van de winst. b Ajax biedt ook vermaak aan de supporters en andere voetballiefhebbers. Aantrekkelijk spelen gaat niet altijd samen met maximale winst. MALMBERG 27

28 ANTWOORDEN MODULE 2 EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT 3 a De prijs blijft gelijk, onafhankelijk van hoeveel hij verkoopt. b 400 c q TO GO MO TK MK MO MK TW * 140 * * d Zie de tabel bij c. e Zie de tabel bij c. f Nee, de MK wordt steeds hoger. g Zie de tabel bij c. 4 a 200 b 120 c 40 d Dan lijdt hij 40 verlies op de laatste 1000 kilo bloembollen. e Zie de tabel bij opdracht 3c. f g Bij 5000 kilo. 5 a MK = 0,4q b MO = 20 c MO = MK 0,4q = 20 q = 50 d TO = = 1000 TK = 0, = 620 TW = TO TK = = MK = 4q, MO = 1000 MO = MK 4q = 1000 q = 250 TK = = TO = = TW = C 8 B 9 a p = 480 q TO MO TK MK MO MK TW * * * Bij p = 480 biedt Gerardus BV bij maximale winst 6 stuks aan. MALMBERG 28

29 ANTWOORDEN MODULE 2 EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT b p = 720 q TO MO TK MK MO MK TW * * * Bij p = 720 biedt Gerardus BV bij maximale winst 9 stuks aan. c A = 5, B = 6, C = 9 d 10 A 11 q = 1,25p a 200p = 6000 p = 30 q = 2000 b 250p = 3500 p = 14 q = 200 c 0,7p = 700 p = 1000 q = A 15 C 16 C 17 a 1000p = 1000p p = p = 50 p = 50 invullen in één van beide vergelijkingen: = b MALMBERG 29

30 ANTWOORDEN MODULE 2 EENMAAL, ANDERMAAL, VERKOCHT c q a = = q v = = Het aanbodoverschot is = kisten. d = e Zie de grafiek bij b. f Per kist 60. In totaal: = g Bescherming van de aanbieders tegen de lage prijzen. h Zie de grafiek bij b. i 1000p = 1000p p = p = 55 j De kosten stijgen met 10 per kist. De prijs blijft 60, zodat zij minder winst per product maken, terwijl de gevraagde en verkochte hoeveelheid gelijk blijft. k De overheid hoeft minder op te kopen bij 60, omdat er minder aanbod is bij die prijs. Dit voordeel kan worden besteed aan een hogere garantieprijs. Toepassing 1 a Er zijn hoge vaste kosten, in het begin zijn er nog niet veel kijkers en dus minder reclame-inkomsten. b Te weinig kijkers. c Break-even draaien met kwalitatief goede programma s. 2 De opleiding koppelen aan bemiddeling en daarmee winst behalen. 3 a 200 miljoen liter b 80 miljoen liter (MO = MK) c TO = 80 miljoen 8 = 640 miljoen TK = 0, = 500 miljoen TW = 140 miljoen d 4 a Het is vanwege de snelle economische veroudering belangrijk om de investeringskosten met een zo klein mogelijke afzet terug te verdienen. b De break-evenomzet van = 30 miljoen is juist voldoende is om de totale constante kosten terug te verdienen. Er is dus geen ruimte meer is voor variabele kosten. c = variabele kosten per product + 20 miljoen. variabele kosten per product: ( 22 miljoen 20 miljoen) / = 50. MALMBERG 30

Hoofdstuk 1 Voor niks gaat de zon op

Hoofdstuk 1 Voor niks gaat de zon op Hoofdstuk 1 Voor niks gaat de zon op Verkenning 1 Hij is snel en kan per uur goed verdienen (of: hij vindt het minder vervelend werk dan alternatieven). 2 Geld. 3 Een gewerkt uur kan hij niet aan zijn

Nadere informatie

Economie module 1. Hoofdstuk 1: Voor niks gaat de zon op.

Economie module 1. Hoofdstuk 1: Voor niks gaat de zon op. Economie module 1. Hoofdstuk 1: Voor niks gaat de zon op. Economie gaat in essentie over het maken van keuzes. De behoeften van mensen zijn onbegrensd, maar hun middelen zijn beperkt. Door dit spanningsveld

Nadere informatie

De wensen van mensen zijn onbegrensd. Hoe noemen we in de economie deze wensen? BEHOEFTEN. Categorie Vraag & Antwoord

De wensen van mensen zijn onbegrensd. Hoe noemen we in de economie deze wensen? BEHOEFTEN. Categorie Vraag & Antwoord Categorie Vraag & Antwoord De wensen van mensen zijn onbegrensd. Hoe noemen we in de economie deze wensen? BEHOEFTEN Er zijn te weinig middelen om in alle behoeften te kunnen voorzien. Hoe heet dit verschijnsel?

Nadere informatie

Samenvatting Economie H1 t/m H3

Samenvatting Economie H1 t/m H3 Samenvatting Economie H1 t/m H3 Samenvatting door J. 1711 woorden 28 oktober 2012 7,8 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie Samenvatting Module 1 Hoofdstuk 1 t/m 3. Hoofdstuk 1 Voor niks gaat de zon op

Nadere informatie

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman Domein Markt Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit Uitwerking vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1.Lees in de grafiek af hoe hoog de totale omzet (TO) en de totale kosten (TK) is bij een afzet

Nadere informatie

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman

Domein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman Domein Markt Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1.Lees in de grafiek af hoe hoog de totale omzet (TO) en de totale kosten (TK) is bij een afzet van 3 producten,

Nadere informatie

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting door een scholier 2145 woorden 11 januari 2011 6,8 358 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H 1 Marktaandeel van de afzet= afzet onderneming/afzet

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 0,15 0,12 100% = 25%

Nadere informatie

p1 = 20 euro p2 =10 euro Budget = 100 euro Stel budgetvergelijking op en teken budgetlijn Budgetvergelijking: B = 20q 1 + 10q 2 Budgetlijn.

p1 = 20 euro p2 =10 euro Budget = 100 euro Stel budgetvergelijking op en teken budgetlijn Budgetvergelijking: B = 20q 1 + 10q 2 Budgetlijn. 1. Wat zijn behoeften? 2. Waarom is er sprake van schaarste bij behoeften? 3. Leg uit waarom netto-baten een beter begrip bij te keuzen maken dan baten. 4. Leg met een voorbeeld uit wat alternatief aanwendbaar

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Eindexamen economie 1 havo 2000-I Opgave 1 Meer mensen aan de slag Het terugdringen van de werkloosheid is in veel landen een belangrijke doelstelling van de overheid. Om dat doel te bereiken, streeft de overheid meestal naar groei van

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 1 + 2

Samenvatting Economie Module 1 + 2 Samenvatting Economie Module 1 + 2 Samenvatting door C. 3084 woorden 15 december 2017 10 1 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Hoofdstuk 1 voor niks gaat de zon op 1 kiezen is kostbaar

Nadere informatie

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk Hoofdstuk 1 1.6 C Markten 1.7 a. De prijzen zijn gestegen. Bij een gelijk volume (= afzet) leidt dit tot een omzetgroei. b. Indexcijfer volume (afzet): 105, indexcijfer prijs: 97,1. 97,1 105 = 101,96.

Nadere informatie

Het gevoel van welvaart neemt toe naarmate de schaarste wordt teruggedrongen

Het gevoel van welvaart neemt toe naarmate de schaarste wordt teruggedrongen Samenvatting door A. 1641 woorden 27 januari 2013 7,4 11 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Hoofdstuk 1 Schaarste: de spanning tussen de menselijke behoeften en de beschikbare middelen om in

Nadere informatie

Domein D: markt (module 3) havo 5

Domein D: markt (module 3) havo 5 Domein D: markt (module 3) havo 5 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte

Nadere informatie

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.

Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen. Praktische-opdracht door een scholier 3871 woorden 8 januari 2003 5,3 45 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Opdracht 1: Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid

Nadere informatie

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3 LESBRIEF VERVOER havo 4 blok 3 Inhoud Met de taxi of met de fiets (kosten, opbrengsten, winst, mo, mk) Verzekeren tegen risico (verzekeren) De lucht in (vraag, aanbod, surplus) Het beroepsgoederenvervoer

Nadere informatie

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken. Hoofdstuk 4 Inkomen Paragraaf 4.1 De inkomensverschillen Waardoor ontstaan inkomens verschillen. Inkomensverschillen ontstaan door: Opleiding Verantwoordelijkheid Machtspositie Onregelmatigheid of gevaar

Nadere informatie

Samenvatting Economie hoofdstuk 1 & 2

Samenvatting Economie hoofdstuk 1 & 2 Samenvatting Economie hoofdstuk 1 & 2 Samenvatting door Martijn 1605 woorden 29 oktober 2015 6,5 1 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1: kiezen en ruilen Schaarste is de spanning tussen de menselijke

Nadere informatie

Domein D: markt (module 3) vwo 4

Domein D: markt (module 3) vwo 4 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte en een concrete markt? 4. Over

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 2

Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting door S. 1008 woorden 3 januari 2013 6,7 62 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Praktische economie Module 2 Economie Module 2 Eenmaal, andermaal,verkocht

Nadere informatie

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering. Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-I 4 Antwoordmodel Opgave 1 Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. 1 voorbeelden van juiste antwoorden: Een antwoord

Nadere informatie

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie 1 Aanbodfunctie 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie Het verband tussen prijs een aangeboden hoeveelheid kun je weergeven met een vergelijking: de aanbodfunctie. De jaarlijkse waardevermindering

Nadere informatie

Samenvatting Economie Vervoer

Samenvatting Economie Vervoer Samenvatting Economie Vervoer Samenvatting door S. 1607 woorden 25 april 2017 5,2 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 2 : Met de taxi of met de fiets Afzet onderneming Markt Afzet= ------------------------------------

Nadere informatie

Vwo 4. Module 1: Schaarste,geld en handel Domein: Ruil en schaarste

Vwo 4. Module 1: Schaarste,geld en handel Domein: Ruil en schaarste Vwo 4 Module 1: Schaarste,geld en handel Domein: Ruil en schaarste De partij wil de bezuinigingen op kinderopvang (250 miljoen) en infrastructuur (ook 250 miljoen) terugdraaien. ''Die bezuinigingen zijn

Nadere informatie

H1: Economie gaat over..

H1: Economie gaat over.. H1: Economie gaat over.. 1: Belangen Geld is voor de economie een smeermiddel, door het gebruik van geld kunnen we handelen, sparen en goederen prijzen. Belangengroep Belang = Ze komen op voor belangen

Nadere informatie

UIT arbeidsdeling

UIT arbeidsdeling Arbeidsdeling Het streven van de mens is om zijn welvaart te laten toenemen. Meer welvaart is te bereiken door een hogere productie. Een hogere productie kun je op verschillende manieren bereiken. Een

Nadere informatie

Constante kosten - Kosten die niet afhangen van de productieomvang. Bv. Verzekeringskosten & afschrijvingskosten.

Constante kosten - Kosten die niet afhangen van de productieomvang. Bv. Verzekeringskosten & afschrijvingskosten. Samenvatting door D. 1289 woorden 4 oktober 2015 3,5 1 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 - STEEDS MEER MOBILITEIT 1 - Hoe verplaatsen we ons? Manieren van vervoeren: Fiets - Scooter - Auto - Bus

Nadere informatie

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115 Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken

Nadere informatie

Samenvatting Economie MODULE 1 (H1,H2,H3)

Samenvatting Economie MODULE 1 (H1,H2,H3) Samenvatting Economie MODULE 1 (H1,H2,H3) Samenvatting door M. 2718 woorden 25 maart 2013 6,2 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Module 1 Hoofdstuk 1 Paragraaf 1 - Begrippen: behoeften,

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 altijd toekennen Bij een lagere prijs

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II 4 Antwoordmodel Opgave Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. ja Uit de toelichting moet blijken dat de stijging

Nadere informatie

Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding / ruilverhouding te schatten.

Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding / ruilverhouding te schatten. Samenvatting door een scholier 1593 woorden 27 juni 2003 4,4 11 keer beoordeeld Vak Economie Leerstof Economie 1: Hoofdstuk 4: Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding

Nadere informatie

Examen HAVO. Economie 1

Examen HAVO. Economie 1 Economie 1 Examen HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 21 juni 13.30 16.00 uur 20 00 Dit examen bestaat uit 31 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting door D. 1323 woorden 7 februari 2016 1 1 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting Hoofdstuk 4; Aan 't werk Boek: 200% Economie 4 mavo/tl Paragraaf 1; productie

Nadere informatie

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod. 1) Geef 2 voorbeelden van variabele kosten. 2) Noem 2 voorbeelden van vaste (=constante) kosten. 3) Geef de omschrijving van marginale kosten. 4) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 5) Hoe

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Rookremmers 1 maximumscore 2 De genoemde bijkomende/onbedoelde (maatschappelijke)

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: kosten van politie-inzet

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Samenvatting door een scholier 138 woorden 17 december 2013 5 3 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent 1.1 Schaarste à de spanning tussen de menselijke behoeften

Nadere informatie

2. wat nog belangrijker is welke wensen je bovenaan je lijstje zet. Je moet je wensen op volgorde zetten: wat het meest belangrijk is bovenaan.

2. wat nog belangrijker is welke wensen je bovenaan je lijstje zet. Je moet je wensen op volgorde zetten: wat het meest belangrijk is bovenaan. Samenvatting door Romy 2193 woorden 8 december 2015 7 10 keer beoordeeld Vak Economie 2.1 In ons dagelijks leven maken wij voortdurend keuzes omdat we nu eenmaal niet alles tegelijk kunnen doen of ons

Nadere informatie

ALGEMENE ECONOMIE /03

ALGEMENE ECONOMIE /03 HBO Algemene economie Raymond Reinhardt 3R Business Development raymond.reinhardt@3r-bdc.com 3R 1 M Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden bij het produceren: NOKIA: natuur, ondernemen, kapitaal,

Nadere informatie

2.1 De vraag naar spijkerbroeken

2.1 De vraag naar spijkerbroeken 2.1 De vraag naar spijkerbroeken Voorbeeld 1: Q v = -0,10P + 9 met Q v = gevraagde hoeveelheid spijkerbroeken van Petra P = prijs van een spijkerbroek in euro s P 90 80 60 30 0 Q v 0 1 3 6 9 Er is een

Nadere informatie

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische productiefactoren. 3) Hoe ontwikkelt de gemiddelde arbeidsproductiviteit als

Nadere informatie

UIT de arbeidsmarkt

UIT de arbeidsmarkt Verandering van de werkloosheid. Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt zijn onderhevig aan continue veranderingen. Als gevolg daarvan verandert de omvang van de werkloosheid in een land ook continue. Werkloosheid

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 5 OKTOBER UUR. SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie B / 10

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 5 OKTOBER UUR. SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie B / 10 SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 5 OKTOBER 2015 11.30-13.00 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie B / 10 2015 Nederlandse Associatie voor voor Praktijkexamens

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting door S. 946 woorden 2 april 2017 8,1 1 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 De vraag naar producten Kernbegrippen 1) Individuele vraaglijn 2) Betalingsbereidheid

Nadere informatie

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden.

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden. Module 3 Hoofdstuk 1 1.1 - Markt, marktstructuur en marktvorm De markt is het geheel van factoren waaronder vragers en aanbieders elkaar ontmoeten en producten verhandelen. Er zijn twee soorten: - De concrete

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER 2016 15.30-17.00 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie vrijdag 16 december 2016 B / 12 2016 NGO-ENS B / 12 Opgave

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming?

Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming? Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming? 2.1. Wat je produceert moet je kunnen verkopen. Zie boek: p. 22 25 (+ nota s) Senseo en stadstweewieler van BMW 2.2./2.3./2.4. Vraag en aanbod 1. Voorbeeld

Nadere informatie

Economie Module 3 H1 & H2

Economie Module 3 H1 & H2 Module 3 H1 & H2 Hoofdstuk 1 1.1 - Markt, marktstructuur en marktvorm De markt is het geheel van factoren waaronder vragers en aanbieders elkaar ontmoeten en producten verhandelen. Er zijn twee soorten:

Nadere informatie

Eindexamen economie havo II

Eindexamen economie havo II Opgave 1 Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. 1 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat

Nadere informatie

Markt. Kenmerken van marktvormen:

Markt. Kenmerken van marktvormen: 1 1 1 Markt 1 3 5 7 9 1 1 1 1 1 hoeveelheid 1 3 5 7 9 Qv Qa nieuw Qa Qv nieuw p Kenmerken van marktvormen: Volkomen concurrentie: Veel aanbieders Homogeen product(mais) Vrije toetreding Alle kennis van

Nadere informatie

Economie Module 2 & Module 3 H1

Economie Module 2 & Module 3 H1 Economie Module 2 & Module 3 H1 Module 2 1.1 De individuele vraag Individuele vraaglijn kent een dalend verloop: als de prijs daalt, stijgt als gevolg daarvan de gevraagde hoeveelheid. Men wil voor 1 appel

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 q v = 200 1,25 + 450 = 200 q a

Nadere informatie

Eco samenvatting; hs 2 + 5

Eco samenvatting; hs 2 + 5 Samenvatting door Inge 1413 woorden 12 januari 2014 7,5 10 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Eco samenvatting; hs 2 + 5 2.1 Hoe verkoop je een product? Martkaandeel is het aandeel van een product

Nadere informatie

1 De bepaling van de optimale productiegrootte

1 De bepaling van de optimale productiegrootte 1 De bepaling van de optimale productiegrootte Voor wat zorgen de bedrijven en welk probleem treed zich op? De bedrijven zorgen voor het produceren van goederen en diensten. Er treed een keuzeprobleem

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module1, H2 en H3

Samenvatting Economie Module1, H2 en H3 Samenvatting Economie Module1, H2 en H3 Samenvatting door een scholier 1851 woorden 28 maart 2006 2 2 keer beoordeeld Vak Economie Module 1, Hoofdstuk 2, Consumeren 1. Hoe consumenten in hun behoeften

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo II

Eindexamen economie 1-2 vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt:

4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt: Samenvatting door K. 1250 woorden 6 november 2012 4.9 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO 1.2 - Markt: Het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald product of dienst. Er zijn 4 marktsvormen:

Nadere informatie

Ruilen over de tijd (havo)

Ruilen over de tijd (havo) 1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

6.7. Boekverslag door E woorden 31 oktober keer beoordeeld

6.7. Boekverslag door E woorden 31 oktober keer beoordeeld Boekverslag door E. 1574 woorden 31 oktober 2011 6.7 20 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie: 1.1 Schaarste is spanning tussen de menselijke behoeften en de beschikbare middelen om in

Nadere informatie

1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden Samenvatting door een scholier 1037 woorden 19 augustus 2003 5,5 126 keer beoordeeld Vak Economie H1. Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden Macroniveau:

Nadere informatie

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet Samenvatting door R. 1689 woorden 24 juni 2014 7,5 1 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 1. De kledingmarkt Omzet = prijs x afzet Omzetindex = (prijsindex x afzetindex) : 100 Afzet = verkochte

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI 2015 14.45 UUR 16.15 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene Economie 22 juni 2015 B / 11 2015 NGO - ENS B / 11 Opgave 1 (21 punten) Vraag

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 havo 2004-II

Eindexamen economie 1 havo 2004-II 4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 2,6% 2 Voorbeelden van juiste antwoorden zijn:

Nadere informatie

economie havo 2018-II

economie havo 2018-II Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van juiste antwoorden zijn: huur weilanden

Nadere informatie

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting door H. 1812 woorden 16 juni 2013 6 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Economie samenvatting Werk hoofdstuk 1, 2 en 3 Hoofdstuk 1. Werken

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-II 4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening is:

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 havo I

Eindexamen economie 1 havo I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een juist antwoord

Nadere informatie

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari 2011 6,3 17 keer beoordeeld Vak Economie ECONOMIE Lesbrief Globalisering INFLATIE Soort Oorzaken OPLOSSINGEN Vraag Bestedingsinflatie Door de oplevende

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting Samenva Economie Hoofdstuk 3/7 samenva Samenva door E. 2301 woorden 12 juli 2013 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie hoofdstuk 3/7 samenva HAVO 4 en 5 3.1 Markten Welke soorten markten

Nadere informatie

6,6. Samenvatting door een scholier 768 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Hoofdstuk Bruto- en nettoloon

6,6. Samenvatting door een scholier 768 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Hoofdstuk Bruto- en nettoloon Samenvatting door een scholier 768 woorden 3 maart 2015 6,6 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie Economie in context Hoofdstuk 1 1.1 Bruto- en nettoloon Loonstrook/Salarisspecificatie -> krijg je elke

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4 Samenvatting Economie Module 2, 3, 4 Samenvatting door een scholier 2744 woorden 2 mei 2018 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Basiskennis: Indexcijfers Indexcijfers zijn makkelijk

Nadere informatie

Praktische opdracht Economie Inflatie

Praktische opdracht Economie Inflatie Praktische opdracht Economie Inflatie Praktische-opdracht door een scholier 1658 woorden 20 juni 2005 6,9 44 keer beoordeeld Vak Economie Wat is Inflatie? Wat is inflatie en wat is een prijsindexcijfer?

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opgave 1 1 maximumscore 1 oligopolie Voorbeelden van een juiste verklaring zijn: Er is sprake van een beperkt aantal (twee) aanbieders. Toetreding tot deze markt is moeilijk. 2 maximumscore 2 Prijs bij

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 havo 2004-I

Eindexamen economie 1 havo 2004-I 4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 uit het gegeven dat sommige Afrikaanse landen

Nadere informatie

Samenvatting Economie Rekonomie

Samenvatting Economie Rekonomie Samenvatting Economie Rekonomie Samenvatting door een scholier 1570 woorden 24 oktober 2011 5,3 76 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Rekonomie Hoofdstuk 1 De cijfers achter de komma worden ook

Nadere informatie

UIT deel 2 elasticiteiten. H2 elasticiteiten. H2.1 drie kenmerken van elasticiteiten (verbanden)

UIT deel 2 elasticiteiten. H2 elasticiteiten. H2.1 drie kenmerken van elasticiteiten (verbanden) H2 elasticiteiten H2.1 drie kenmerken van elasticiteiten (verbanden) Uitleg elasticiteiten. Elasticiteiten geven het verband weer tussen een prijsverandering van een goed of een dienst en de mate waarin

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 en 5

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 en 5 Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 en 5 Samenvatting door een scholier 1527 woorden 30 maart 2012, 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent 4.1 De markt als organisator: De bevoorrading van bijvoorbeeld

Nadere informatie

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen Slides en video s op www.jooplengkeek.nl Goede tijden, slechte tijden Soms zit het mee, soms zit het tegen 1 De toegevoegde waarde De toegevoegde waarde is de verkoopprijs van een product min de ingekochte

Nadere informatie

Eindexamen economie havo II

Eindexamen economie havo II Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 minder Uit de toelichting moet

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie pilot 2012 - II

Eindexamen vwo economie pilot 2012 - II Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 290 100% = 117,9% 306 160 + 100 Een andere juiste

Nadere informatie

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Remediëringstaak: Vraag en aanbod Remediëringstaak: Vraag en aanbod Oefening 1: a. Stijging olieprijs blijft beperkt. Je moet een grafiek tekenen waarin je je aanbod naar links laat verschuiven (aanbod daalt) (wegens pijpleidingen die

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Praktische opdracht Economie Prijsveranderingen door de Euro

Praktische opdracht Economie Prijsveranderingen door de Euro Praktische opdracht Economie Prijsveranderingen door de Euro Praktische-opdracht door een scholier 2050 woorden 10 jaar geleden 7,6 15 keer beoordeeld Vak Economie Voorwoord Het onderwerp dat we hebben

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II 4 Antwoordmodel Opgave voorbeeld van een juiste berekening: 84.760.000 4 = 2.080 uur 63.000 2 voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat uitzendkrachten in deeltijd werken. 3 voorbeelden

Nadere informatie

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2.

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2. 1 / 6 I. Vraag en aanbod 1 2 fig. 1a 1 2 fig. 1b 4 4 e fig. 1c f _hoog _evenwicht _laag Q 1 Q 2 Qv Figuur 1 laat een collectieve vraaglijn zien. Een punt op de lijn geeft een bepaalde combinatie van de

Nadere informatie

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting door een scholier 1203 woorden 17 januari 2005 6,1 90 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting economie lesbrief: inkomen. Hoofdstuk 1: de

Nadere informatie

Antwoorden Economie Hoofdstuk 2 Arbeidsdeling en ruil

Antwoorden Economie Hoofdstuk 2 Arbeidsdeling en ruil Antwoorden Economie Hoofdstuk 2 Arbeidsdeling en ruil Antwoorden door Essie 1801 woorden 26 oktober 2015 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Hoofdstuk 2 2.1 Arbeidsdeling en ruil Antwoord A

Nadere informatie

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 3) Wat zijn negatief externe effecten? 4) Waarom is deze maatstaf niet goed genoeg? Licht toe. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo I

Eindexamen economie 1-2 vwo I Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 nivellering 38,2 : 9,6 = 3,98 : 1 2 maximumscore

Nadere informatie

Betalingsbereidheid: hoeveel een consument bereidt is om voor een product te betalen.

Betalingsbereidheid: hoeveel een consument bereidt is om voor een product te betalen. Samenvatting door A. 1304 woorden 7 februari 2017 7,6 23 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Samenvatting vraag & aanbod Hoofdstuk 1 Concrete markt: vragers en aanbieders komen op bepaalde tijden

Nadere informatie