Vel Tweede Kamer. 86 s,,! VERGADERING. 86ste VEKGADERING. 13 BBPTBMBBB 1889.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Vel 429 1017 Tweede Kamer. 86 s,,! VERGADERING. 86ste VEKGADERING. 13 BBPTBMBBB 1889."

Transcriptie

1 Vel Tweede Kamer. 86ste VEKGADERING. 13 BBPTBMBBB t*0. Gedeeltelijke herziening van do wet van 17 Augustus 1878 tot regeling van liet lager onderwijs. 86 s,,! VERGADERING. VERGADERING VAN VRIJDAG 13 SEPTEMBER («BOPKND TB 11 URBN.) Ingekomen: een bericht van een lid, verhinderd de vergadering bij te wonen; 2. een adres; 3. een boekwerk; 4. Regeeriiigsbesclieiden. Behandeling van het wetontwerp tot gedeeltelijke herziening van de wet tot regeling van het lager onderwijs; aanneming van deartt. 48, 56, 574, 60, 61, 63, 64, 65, 654/*, 73, 79, 85, 88, den aanhef van art. 1 en het artikel; beraadslaging over en aanneming van art. 2. Verslagen uitgebracht door de Commissie voor de verzoekschriften. Voorstel tot het houden van eene avondvergadering aangenomen. Voorzitter: de heet Beelaerts van Blokland. Tegenwoordig, met den Voorzitter, 95 leden, te weten de heereu: De Vries, Brantsen, Land,Seret,Oppedijk, Üobbelmann, Geertsema, Van der Kaay, De Beaufort. Van Wassenaer van Catwijck, Van Asch van Wijck, Van Kempen, W. Cremers, Glinderman, Zaaijer, V'erniers van der LceiF, De Ruiter Zylker, Var: der Boren van Verwolde, Smeenge, Ruland, Hartogh, A. Van Dedeui, Van Alphen, Clercx, Van Nunen, Gleichman, Viruly Verbrugge, Hintzen, Mees, DoMeijier. Schacpman, Veegens, E. Cremers, Harte, Van Gijn, Kerdijk, Heldt, Dijckmeester, Mutsaers, De Savornin Lohman, Van der Schrieck, Reekers, W. Van Dedem, Heemskerk, Haffmans, Lambrechts, Travaglino, Seyffardt, Van der Feltz, Van Löben Sels, Huber, Engelberts, Van Bylandt,, Van Berckel, Borret, Van Houten, Boreel van Hogelanden, Rooseboom, Bevers, Fabius, Mackay, Gildemeester, Brantsen van de Zijp, Bool, De Ram, Schimmelpenninck van der Oye, Van Velzen, Schimmelpenninck van Nijenbuis, Lieftinck, Roijnards van den Ham, Vermeulen, Michiels van Verduynen, Röell, Tak van Poortvliet, Rutgers van Rozenburg, Goekoop, Walter, Okma, Donner, Levyssohn Norman, Kolkman, Cremer, De Geer van Jutfaas, Forncoinbe Sanders, Van Delden, G. Van Dedem, Vos de Wael, Goeman Borgesius, Bahlmann, d'olne, Schepel, Smidt, Van Vlijmen, Greeve; en de heeren Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Justitie, van Financiën en van Marine. De notulen van het verhandelde in de vorige vergadering worden gelezen en goedgekeurd. Handelingen der Staten-Generaal De Voorzitter deelt mede: A. dat zijn ingekomen : 1. een beriehl van den heer Schreinemacher, dat hij lieden en morgen verhinderd is de vergadering bij te wonen. Dit bericlit wordt voor kennisgeving aangenomeu. 2. een adres van het hoofdbestuur der Maatschappij van Landbouw in Limburg, houdende adhaesie aan het voorstel van den heer Bahlmann tot voorziening in den kwijnenden toestand van sommige takken van landbouw. Dit adres zal verzonden worden naar de Commissie voor de verzoekschriften. 3. van den Minister van Buitenlandsche Zaken, do Britsche Handels- en scheepvaartopgaven over de maand Augustus jl. Dit stuk zal geplaatst worden in de boekerij der Kamer. B. dat omtrent de volgende Regeeringbescheideu kan beslist worden of zij een bepaald onderzoek vorderen : het verslag van de bevindingen en handelingen van het veeartsenijkundig Staatstoezicht in 1888; de rekeningen over 1887 wegens het pensioenfonds voor burgerlijke ambtenaren, het Fonds voortspruitende uit koopprijzen vau domeinen, en het Fonds voor den aanleg van Staatsspoorwegen, welke ter griffie zijn nedergelegd ter inzage voor de leden. Deze stukken worden voor kennisgeving aauge nomen. Aan de orde is de behandeling van het wetsontwerp tot! GEDEELTELIJKE HERZIENING VAN DE WET VAN 17 AUGUSTUS I 1878 (Staatsblad n. 127) TOT REGELING VAN HET LAGER ONDERWIJS. (89) Beraadslaging over art. 48 van ART. 1, luidende: >Tenzij bij eene regeling kiachtens het laatste lid van art. 16 gemaakt, anders is bepaald, bedraagt het i schoolgeld voor de kinderen uit andere gemeenten niet meer dan dat voor de kinderen uit de heffende gemeente.»voor twee of meer kinderen uit één gezin, gelijktijdig ter school gaande. kan het bedrag va-.i het schoolgeld ; lager gesteld worden dan het, berekend voor ieder af- ; zonderlijk, wezen zou." De heer De Beaufort: Mijnheer de Voorzitter! Ik! wensch bij dit art. 48, waarin de bepalingen voorkomen ; omtrent de heffing van schoolgeld voor kinderen uit eene : andere gemeente, terug te komen op een punt dat gisteren of eergisteren door mij in het debat werd aangehaald en ; waaromtrent ik van den Minister eene inlichting heb ontvangen die mij niet geheel bevredigd heeft. Het geldt hier juist het schoolgeld voor kinderen buiten de gemeente wonende. Ik beu dus volkomen in de orde wanneer ik dit punt bespreek. Door mij was namelijk gevraagd, wat er, voor het geval dat er evenredig schoolgeld geheven wordt, door de gemeentebesturen zal worden bepaald ten opzichte van de kinderen wier ouders niet wonen in de gemeente? De Minister beeft in zijn antwoord zich beroepen op de overeenkomsten, waarnaar ook in dit artikel verwezeu wordt, die tusschen de verschillende gemeenten gesloten worden. De Minister zeide, het is te vinden op bladz van de Handelingen: >Ik doe opmerken dat aan de gemeenten niet de verplichting is opgelegd om kinderen buiten de gemeenten woonachtig op de school toe te laten. Wanneer het geval zich voordoet, zal de gemeente daarover gehoord worden

2 16ÏS 80ste VURÜADKRINÜ. 18 BBPTBMBBB Gedeeltelijke herziening van de wet van 17 Augustus 1878 tot regeling van het lager onderwijs. en eene overeenkomst gesloten worden op welke wij/.e de kinderen op de school zullen worden toegelaten en op welke wijze liet schoolgeld zal geregeld worden." Maar de Minister heeft bij liet geven van dit antwoord alleen het oog gehad op het geval, dat de kinderen uit eene andere gemeente komen; ik had echter meer speciaal het oog op de kinderen, die in de gemeente gevestigd zijn, maar wier ouders liuiten do gemeente wonen, bij voorbeeld in onze Oost- of West-Indische koloniën, hoe zal men op de ouders van die kinderen de helling van evenredig schoolgeld toepassen V Wellicht ZHI men meenen dat deze beschouwingen hunne waarde verloren hebben nu het artikel is aangenomen waarbij aan de gemeenten de vrijheid is verleend om tot evenredige schoolgeldheffing over te gaan. Intusscheu kan misschien de Minister de door mij geopperde bezwaren alsnog opheffen, en zoo niet, dan kunnen zij eene waarschuwing zijn voor de gemeente besturen, om van de hen door de wet verleende vrijheid niet al te lichtvaardig gebruik te maken. Ue heer flackay, Minister van Binnenlandsche Zaken : Het blijkt, dat de vraag, die de geachte afgevaardigde nu gedaan heeft, anders is dan ik vroeger meende dat zij was. Ue vraag is niet, hoe zal gehandeld worden bij de heffing in geval van evenredig schoolgeld met kinderen, die de ouders buiten de gemeente wonen, maar met de kinderen, die in de gemeente gevestigd zijn, terwijl de ouders buiten de gemeente wonen. Die kinderen zuilen bijdragen naar mate van de gegoedheid der ouders. De gemeentebesturen zullen de vrijheid hebben dit onderwerp te regelen; mochten er onbillijkheden of onregelmatigheden bij gepleegd worden, dan staat de weg nog open om de verordening op d«heffing niet goed te keuren. Ik geloof niet, dat in de practijk de moeilijkheden zich zullen voordoe::, die de geachte afgevaardigde zich voorstelt. De gemeentebesturen zullen de gegoedheid van de ouders, van de kinderen of van de voogden, wanneer zij geen ouders meer hebbeu, in overweging moeten nemen. De heer De Beaufort: Mijnheer de Voorzitter! Ik zal de Kamer met deze zaak, die dan toch eenigszins een detail betreft, niet langer bezighouden, maar ik wensch den Minister er toch indachtig op te maken dat. naar mijne raeening, er altijd eenige moeilijkheid zal blijven bestaan. Men zal de ouders der kinderen die van het onderwijs gebruik maken op de kohieren moeten brengen en ik meen dat dit moeilijk zal zijn met het oog op de bepalingen der gemeentewet. De heer Nackay, Minister van Binnenlandsche Zaken : Op de kohieren zullen de personen gebracht worden die nu reeds ook zonder evenredige schoolgeldheffing aansprakelijk zijn voor het schoolgeld, maar bet is natuurlijk niet mogelijk hier alle vragen op te lossen diejsamenhangeu met de quaestie van het evenredig schoolgeld. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 48 wordt zouder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De artl. 56 en 51b van ART. 1 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over het gewijzigde art. 60 van ART. 1, luidende:» Het examen omvat: goed lezen en schrijven ; de kennis der zinsoutleding, der spelregels en der eerste gronden der Nederlandsche taal; vaardigheid om zich, zoowol mondeling als schriftelijk, juist en gemakkelijk uit te drukken ; de eerste oefeningen van liet handteekenen. het, rekenen, zoowel mi't geheele. getallen als met gewone en tiondeelige breuken en kennis van de leer der evenredigheden on van liet Nederlandsch stelsel van maten en gewichten; de beginselen der aardrijkskunde, inzonderheid van Nederland en zijne overzeescho bezittingen; de grondtrekkeu der vaderlandsche geschiedenis; de beginselen van de kennis der natuur; de theorie van het zingen; de beginselen van onderwijs en opvoeding. >Aan allen, die hiertoe bij hunne aangifte het verlangen hebben kenbaar gemaakt, wordt, nadat tot hunne toelating is besloten, de gelegenheid gegeven, bewijzen van bekwaamheid in de vrije en orde-oefeningen der gymnastiek, aan onderwijzeressen bovendien bewijzen van bedrevenheid in de nuttige handwerken voor meisjes te leveren. >Aan ieder, die voldaan heeft, wordt eene akte van bekwaamheid kosteloos uitgereikt. Op de akte van bekwaamheid van hen, die bij het examen in de vrije en orde-oefeningen der gymnastiek of in de nuttige handwerken of in die beide vakken hebben voldaan, wordt daarvan aanteekening gedaan. >Van het examen in de eerste oefeningen van het handteekenen zijn vrijgesteld zij die in het bezit zijn eener akte van bekwaamheid in het vak 9 volgens art. 65bis." De heer ROell, lid der Commissie tan Voorbereiding, verkrijgt het woord om haar gevoelen mede te deeleu over de wijziging van het artikel en zegt: Mijnheer de Voorzitter! Ik meen dat de meerderheid van de Commissie van Voorbereiding zich vereenigen kan met de wijziging die de Regeenng in dit artikel heeft gebracht, n. 1. om de beginselen der vormleer te vervangen door de eerste oefeningen van het handteekenen. De minderheid der Commissie heeft tegen de wijziging op zich zelve ook geen bezwaar, maar wenscht toch aan de Regeering de vraag te onderwerpen of daarmede kan worden volstaan. Waar de beginselen der vormleer uit de programma's van eischen voor de (hulp)onderwijzers zullen vervallen, en voorts voor de hoofdonderwijzers het examen in de wiskunde wordt opgeheven, zal dus daarvan het gevolg zijn dat aan de exacte wetenschappen niets méér wordt geëxamineerd dan het rekenen, zooals in het artikel is opgegeven, zoowel met geheele getallen als met gewone en tiendeelige breuken en kennis van de leer der evenredigheden en van het Nederlandsche stelsel van maten eu gewichten. Nu is de minderheid van gevoelen, er heeft geen opzettelijk overleg op dit punt met de meerderheid plaats gehad, dat betwijfeld moet worden of het voldoende is om het onderzoek naar de bekwaamheid van het geheele onderwijzend personeel, zoowel van de hoofd-als van de (hulp)- onderwijzers, betreffende de exacte wetenschap] len daartoe te beperken. Zij zou daarom de Regeering in overweging willen geven of, nu de beginselen der vormleer vervallen, en vervangen worden door de eerste oefeningen van het handteekenen, daarnevens niet, hetzij in de wet, hetzij in den algemeenen maatregel van bestuur ter uitvoering daarvan, moet gevorderd worden kennis van een daarmede verwant vak, b. v. van de beginselen der stel-enmeetkuude? Ik geloof het hierbij te kunnen laten. De heer De Beaufort: Mijnheer de Voorzitter! Ik kan mij eenigermate aansluiten aan het advies, dat zoo straks namens de minderheid van de Commissie door den geachten < afgevaardigde uit Utrecht in het midden is gebracht. Het j komt ook mij voor dat door het wegvallen van de vorm-

3 1619 8üsto VERGADERING. 13 SEPTEMBER Gedeeltelijke herziening van de wet van 17 Augustus 1878 tot regeling van het lager onderwijs. leer er eenig gevaar bestaat, dat de waarborgen zouden vervallen voor het bezit van die elementaire kennis, die inderdaad voor den hulponderwijzer DOO lig II In hoever het wensclielijk zou wezen om bij dit examen te eischen, zooals de geachte afgevaardigde uit Utrecht het wenscht, de beginselen van de meet- en stelkunde, daaromtrent zou ik wellicht met hem van oordeel verschillen. Indien ik de zaak geheel kon regelen, zooals ik verlang, dan zou ik liever die beginseleu overbrengen bij het examen van hoofdonderwijzer. Maar dat neemt niet weg, dat van den hulponderwijzer iets van die kennis zal moeten gevorderd worden, die hij thans geacht wordt te bezitten ten gevolge van zijn examen in de vormleer. Het komt mij voor en ik geloof dat de Minister dat met mij eens zal zijn dat bij den hulponderwijzer te recht zal mogen gevorderd wordeneenige keunis van dealgemeene eigenschappen van de wiskundige figuren en wiskundige lichamed. Ik laat nu nog in het midden of dit voor de algemeene ontwikkeling noodzakelijk is, maar in elk geval is die kennis voor den onderwijzer onontbeerlijk bij het onderwijs geven in drie vakken : in de aardrijkskunde, het metrieke stelsel en eindelijk niet het minst bij het handteekenen. Daar nu toch eene wijziging van het program zal noodig zijn, zoo zou men wellicht bij een van de drie door mij genoemde vakken eene omschrijving kunnen voegen, waardoor wij de waarborgen kregen, dat van de kennis waarvan ik zoo even sprak, blijk gegeven wordt bij het examen. Ik zal gaarne afwachten alvorens eenig voorstel te doen wat door den Minister hieromtrent gezegd wordt. De heer Fablas: Mijnheer de Voorzitter! Gaarne wil ik mij vereenigen met den wensch van den laatsten ge- I achten spreker. Ik geloof dat, nu het vak» vormleer" I uit art. 2 verdwenen is, het bezwaarlijk aangaat het in art. 60 wederom in de wet te brengen, zij het dan ook onder de -woorden van beginselen van stel- en meetkunde;! maar gewenscht zoude het mijns inziens wèl zijn, indien! bij het afleggen van het examen bleek van de voor de lagere school noodzakelijke kennis van den candidaat ten opzichte van de berekening der oppervlakte en van de vormverandering der vlakke figuren De heer De Beaufort]: En de lichamen. De heer Fablas: De geachte afgevaardigde uit Amsterdam voegt mij daar toe: en van de lichamen. Ik heb die niet vergeten, maar met opzet niet genoemd, omdat ik meen dat dit overbodig is, want in art. 60 staat duidelijk, dat het examen omvat de kennis van het jn'eierlandsche stelsel van maten en gewichten. En nu schijnt het mij onmogelijk, dat de ouderwijzer bekwaam is om het metrieke stelsel te onderwijzen, zouder dat hij de noodige bekwaamheid bezit om aan de kinderen den inhoud van bijv. een balk of kubus te leereu ; en verder zou ik in de lagere school niet willen gaan. Het eeuige wat dus verloren zou gaan is de kennis van de oppervlaktebepaling en den vormverandering van vlakke figuren ; daarvoor acht ik wetswijziging onnoodig, maar ik geef boven het opnemen van eene dergelijke definitie in het artikel de voorkeur aan eene verklaring van den Minister, dat hij in het programma het examen in het rekenen derwijze zal omschrijven, dat in die eventueele leemte zal worden voorzien. Farncombe Sanders: Mijnheer de Voorzitter! Twee woorden slechts om mijne adhaesie te betuigen aan hetgeen door de vorige geachte spreker gezegd is, en de hoop uit te spreken, die ik met den laatsten geachteu spreker deel, dat de Minister eene toezegging zal doen in den door hem j gewenschten geest. Ik heb mij volmaakt kunnen vereenigen met het vervallen van de vormleer in art. 2, omdat, mijns inziens, vormleer is geen vak maar eene methode en dus niet op gelijke lijn behoort te worden gesteld met een vak. Maar het is geheel iets anders, of het niet wenschelijk, maar zelfs noodzakelijk is, dat do hulponderwijzer speciaal die zaken kent, die hem tot nog toe bij de zoogenaamde vormleer werden gevraagd. Het zou eene groote lacune zijn indien de zaak zelve verviel, al valt dan ook de naam weg. De heer Vermeulen, lid van de Commissie van Voorbereiding, het woord verkregen hebbende om namens deze haar gevoelen over de amendementen mede te deelen, zegt: Mijnheer de Voorzitter! Het wegvallen van de vormleer onder de verplichte vakken van art. 2 brengt, volgens het oordeel der meerderheid van de Commissie, noodzakelijk met zich mede het vervallen van de vormleer als examenvak voor de onderwijzers. Het gaat, naar hare meening, niet aan, nu men het examen verzwaard heeft met de eerste beginselen van het teekenen, ook nog als afzonderlijk vak de vormleer op het examen te behouden. Over het vak zelf is reeds genoeg gezegd. Ik herhaal slechts dat het is eene kwelling voor den onderwijzer bij het examen, terwijl de onmisbaarheid er van hier geen verdedigers heeft gevonden. De kennis van den inhoud van figuren en lichamen, voorzoover die van den onderwijzer mag gevorderd worden, kan zeer goed worden gebracht bij het examen in het rekenen, waarvoor slechts eene kleine wijziging in het examenprogramma noodzakelijk zal zijn. Ik heb de eer, mij, mede namens de meerderheid der Commissie van Voorbereiding, aan te sluiten bij hetgeen betreffende deze zaak is gezegd door den heer Fabius en gedeeltelijk ook bij het gesprokene door den heer De Beaufort. De heer Kerdyk: Mijnheer de Voorzitter! Ik zou van bet woord, dat ik gevraagd had, kunnen afzien, indien ik er niet prijs op stelde, een klein verschil tusschen den heer Fabius en mij te doen uitkomen; een verschil evenwel, dat ons, bij de beslissing, welke de Kamer over dit artikel te nemen heeft, niet uit elkander behoeft te doen gaan. Mij komt het voor, dat niet uitsluitend kan en mag worden gelet op kennis van de vlakke figuren, maar wel degelijk ook op die van meetkundige lichamen. De heer Fabius stemt dit tot zekere hoogte toe, maar hij geeft toch van hetgeen hij wenscht eene formule, welke daarmede in strijd is en tot de vermelding van vlakke figuren zich bepaalt. Indien de Regeering nu bereid is het examenprogramma aan te vullen, dan zou zij, indien het gevoelen van den heer Fabius zonder eenige tegenspraak bleef, allicht meenen, dat zij, zich beperkend tot hetgeen die afgevaardigde heeft aangegeven, aan het verlangen der geheele Kamer voldeed. Om de Regeering niet in die meening te laten, heb ik het woord gevraagd ; maar overigens, zooals ik ree Is zeide, behoeft er tusschen den heer Fabius en mij thans geen strijd te worden gevoerd. Hij en ik beiden wenschen, dat bij eene wijziging van het Koninklijk besluit, regelende de examenprogramma's, door de Regeering is de aangewezen leemte zal worden voorzien; verschil is er alleen ten aanzien van de wijze waarop. Indien de Minister wil verklaren, dat bij die herziening tot haar recht zal komen de kennis, die de onderwijzer moet bezitten, noodzakelijk om met vrucht in andere vakken onderwijs te kunnen geven, dan laat ik het gaarne aan de Regeering over om, na raadpleging van hare deskundigen, die veranderingen in het Koninklijk besluit te brengen, die noodig zullen zijn. De heer Zaaljer : Mijnheer de Voorzitter! Ook ik kan mij niet vereenigen met hetgeen door den geachten afgevaardigde uit Utrecht is in het midden gebracht. Het komt mij werkelijk 7oor, dat men te ver zou gaan door van den hulponderwijzer kennis van de stelkunde te eischen, die mij voor het geven van onderwijs in het rekenen niet onmisbaar schijnt. Buitendien geloof ik, dat, als men kennis van de stelkunst voor den hulponderwijzer verplichtend stelde, men toch geen grondige kennis bij het examen zou kunnen eischen, en daarom misschien meer kwaad dan goed zou doen. Overigens sluit ik mij geheel bij den heer Kerdijk aan. Het komt mij ook ondenkbaar voor, dat de Minister van Binnenlandsche Zaken geene verklaring in zijn geest zou

4 I - -!,..1., - _. -..I -. I I.. I..... ^. - _ 89. Gedeeltelijke herziening vau de wet vim 17 Augustus 1878 tot regeling viin het lager onderwijs. afleggen. Indien toch in een bepaald vak onderwijs wordt gegeven, dan moet voor het akte-examen, dat den onderwijzer wordt afgenomen, het programma zoo zijn ingericht dat daarin do waarborg wordt gevonden, dat de onderwijzer de grondslagen van het vak goed kennc. Ik ben het overigens volkomen eens, dat voorden onderwijzer eene zekere kennis van meetkunde, niet name voor het metrieke stelsel en het handteekenen, noodig is, en dat daarop dus hij het vaststellen van het programma zal moeten worden gelet. Do heer Wackay, Minister van Binncnlandsc/ie Zaken: Ten gevolge der aanneming vau het amendement op art. 2, waardoor de vormleer, als verplicht leervak, op de lagere school verviel, heeft de Regeoring gemeend in art. GO eene wijziging te moeten brengen, door niet meer de vormleer onder de eischen vau het programma op te nemen, maar daarvoor in de plaats te stellen de eerste oefeningen in het handteekenen. Nu meen ik. na de verschillende sprekers gehoord te hebben, dat die leden en de Regeering tamelijk wel overeenstemmen. De Regeering erkent namelijk gaarne, dat door het vervallen der vormleer er noodzakelijk op gelet moet worden dat de hulponderwijzer niet geheel verstoken zij vau de kennis der vlakke figuren en lichamen, omdat, zooals terecht is aangetoond, de kennis van de eerste beginselen daarvan, voor hen noodig mag geacht worden in verband met andere in het programma opgenomen vakken. Daarom, Mijnheer de Voorzitter, zal ik bij de herziening van het programma gaarne gebruik maken van de thans gemaakte opmerkingen, en dus overwegen op welke wijze in dit programma kan worden opgenomen de kennis vau vlakke figuren en lichamen. Ik voeg er al dadelijk bij : dat dit een zeer elementaire kennis zal zijn, en zeer zeker zal moeten gewaakt worden, dat wij niet weder vervallen in de vroegere kwaal van het stellen van te hooge eischen. Dit zal trouwens ook wel de wensch zijn van de sprekers die over dit onderwerp het woord hebben gevoerd. De heer De Beaufort: Mijnheer de Voorzitter! Wat mij betreft, ik verklaar mij door 's Ministers woorden volkomen gerustgesteld en bevredigd. Ik geloof dat door de wijze, waarop de Minister in het programma verandering wenscht te brengen, de zaak op uitnemende wijze zal kunnen worden geregeld. De beraadslaging wordt gesloten. Het artikel wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over art. Gl van ART. 1, luidende:»ter verkrijging der akte, vermeld in art. 5G onder b, wordt vereischt:»a. het bezit der akte, vermeld in art. 56 onder u ;»b. het bewijs van minstens tweejarige werkzaamheid als onderwijzer aan eene of meer openbare of bijzondere scholen van lager onderwijs, afgegeven door het hoof J of de hoofden dier scholen, of het bewijs afgegeven door den bestuurder eener door Ons aangewezen kweekschool voor onderwijzers, vau gedurende twee jaren aan die school de leaeen ter voorbereiding van dit examen, na aflegging van het examen, vermeld in art. 56 onder a, te hebben gevolgd ;»c. het afleggen van een examen, looper.de, behalve over de vakken, in art. 2 vermeld onder a-h, over die, aldaar genoemd onder o en q, en over methode van onderwijs en opvoeding voor eene der commissiön, in art G2 bedoeld. Van dit examen zijn, voor zooveel het vak q betreft, vrijgesteld zij, die in het bezit zijn eener akte van bekwaamheid in dit vak volgens art. G5bis.", waarop de volgende amendementen zijn voorgesteld : een door den heer Bool, om alinea b te doen aanvangen all volgt:» het bewijs van minstens tweejarige werkzaamheid als onderwijzer of, na a/lci/f/iuij van het examen, vermeld in art..')(i u/td,',- a, als /iweeheliiij/ aan een of meer enz.'' en een door den heer Veegens, om in alinea b na de woorden >lager onderwijs" in te voegen:»of als onderwijzer aan eene of meer scholen voor doofstommen, blinden, spraakgebrekkigeu of idioten." De heer Bool, het woord verkregen hebbende tot toelichting van zijn amendement, zegt: Mijnheer de Voorzitter! Ik wensch nog eenmaal in de bres te springen voor de kweekelingen, die de hulponderwijzers-akte hebben verkregen, en die, in afwachting van hunne benoeming tot onderwijzer, kweekeling blijven. Ook omtrent de toelating tot het examen voor de hoofdakte bestaat voor die jongelieden eene groote onzekerheid. In sommige arrondissementen wordt het beginsel gehuldigd, dat het vanzelf spreekt dat zij tot het examen voor de hoofdakte kunnen won'en toegelaten, terwijl men in andere bezwaar maakt om hen tot het examen toe te laten. Dit is zoo sterk, dat bij het laatste examen voor de hoofdakte die jongelieden door sommige coniraissiën geweigerd zijn, terwijl zij bij andere zelfs niet alleen zijn toegelaten, maar ook zijn geslaagd. Eene dergelijke ongelijkheid mag, dunkt mij, niet bestaan en moet ophouden. Daartoe strekt mijn amendement, dat, nanr ik vertrouw, bij de Regeering geen bezwaar zal ontmoeten, omdat de Minister van Binnenlandsche Zaken, bij de beraadslaging over art. 8, zich reeds gunstig in dien zin heeft verklaard. Het amendement van den heer Bool wordt ondersteund door de heeren Seyffatdt, Rooseboom, Heldt, Goeman Borgesius en Smeenge, en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Veegens, het woord verkregen hebbende tot toelichting van zijn amendement, zegt: De toelichting van dit amendement is reeds gegeven bij de behandeling van art. 15. Niettemin zal ik mij veroorloven het toen gezegde kortelijk te herhalen. Volgens art. 61 wordt van de onderwijzers, die de hoofjonderwijzers-akte willen verkrijgen, een tweejarige stage aan eene openbare of bijzondere school van lager onderwijs gevorderd. Die stage kunnen zij thans niet maken aan eene school voor doofstommen, blinden, spraakgebrekkigen of idioten, omdat die scholen tot het middelbaar onderwijs behooren. Dit is nadeelig voor die scholen, omdat het ten gevolge kan hebben, dat daaraan werkzame onderwijzers, die verder willen komen, in de noodzakelijkheid geraken ze te verlaten. Het is ook onbillijk tegenover hen, die aan die scholen verbonden zijn en de akte van art. 56 a bezitten, omdat zij aan dergelijke scholen, waar de vakken van lager onderwijs worden onderwezen, ruim zoo goed in de gelegenheid zijn, tot het verkrijgen van paedagogische kennis, als aan eene gewone lagere school. Het amendement strekt om deze hemte weg te nemen en tweejarige werkzaamheid aan eene school als hier bedoeld wordt, met die aan eene lagere school gelijk te stellen. Ik vlei mij, dat ooi: dit amendement evenmin bij den Minister als bij de Commissie van Voorbereiding bezwaar zal ontmoeten. De heer De Savornln Lohnian, Voorzitter der Commissie van Voorbereiding, bet woord ontvangen hebbende, om haar gevoelen over de voorgestelde amendementen mede te deelen, zegt: Namens de Commissie van Voorbereiding heb ik de eer te adviseeren tot aanneming van de beule amendementen.

5 Vel Tweede Kamer. 86ste VERGADERING. 13 BRPTHMBBB Gedeeltelijke herziening van de wet van 17 Augustus 1878 tot regeling van het lager onderwijs. De heer Jlackay, Minister van Binnenlandtche Zaken: Reeds bij eene vorige discussie is gebleken dat er bij mij geen bezwaar bestaat tegen de amendementen door de geachte afgevaardigden uit Leiden en Groningen voorgesteld, en op de gronden door de voorstellers ontwikkeld, heb ik de eer te verklaren dat die amendementen door de Regeering worden overgenomen. De Voorzitter: Dnar de beide amendementen door de Regeering zijn overgenomen, maken zij geen afzonderlijk onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer De Beaufort: Mijnheer de President! Ik zal niet over de amendementen spreken ; daarmede zou ik trouwens buiten de orde zijn, want zij zijn overgenomen. Ik wensch alleen naar aanleiding van het artikel een enkel woord in het midden te brengen, dat zich aansluit bij hetgeen zoo straks door den Minister van Binnenlandtche Zaken bij het vorig artikel besproken werd, toen hij zeide, dat hij ganrne alle wenken voor do programma's zou ter harte nemen, die bij deze gelegenheid in de Kamer ontwikkeld werden. Nu komt bet mij voor, dat er toch ten opzichte van de wijziging, die dit examen door de afschaffintr van de wiskunde ondergaan heeft eene afschaffing die allerminst door mij betreurd wordt eene kleine lacune is overgebleven, die ik geloof dat al had ik er den lust toe moeilijk bij amendement zou kunnen worden aangevuld. Het komt mij voor, dat de kennis van het rekenen, zooals die gevorderd wordt van een hoofdonderwijzer, niet goed, niet serieus, niet solide kan zijn, althans niet van dien aard, als wij die verwachten mogen van een hoofdonderwijzer, wanneer hij niet eenigszins bekend is met de eerste beginselen van de stelkunde, wanneer hij niet heeft kunnen leeren werken met onbenoemde getallen. Ik herinner mij uit mijne ervaring als schoolopziener, dat het wel eens voorkwam en in andere provinciën zal het ook wel zijn voorgekomen onder de werking van de wet van 1857 dat er zich onderwijzers aanmeldden voor het examen voor de hoofdakte, die van stelkunde hoegenaamd niets wisten. Het komt mij inderdaad voor, dat, ook met het oog op de practijk, van een hoofdonderwijzer kennis mag worden gevorderd van de elementaire beginselen van de stelkunde, althans dat hij eenig begrip heeft van het werken met onbenoemde getallen. Ik wil er bij voorbeeld op wijzen, hoe wij allen in der tijd geleerd hebben en dit gebeurt nog op de school te rekenen uit het hoofd, en nu berusten, zooals bekend is, de meeste kunstgrepen van dat rekenen uit het hoofd op de eigenschappen van het binomium tan Newton. Moet nu toch inderdaad van den hoofdonderwijzer niet gevorderd worden, dat hij althans dat binomium kent. Ik erken, dat het zeer moeilijk zou zijn, om dit bij vorm van amendement in het artikel te brengen, omdat hetgeen ik verlang allerminst zou medebrengen eene bevoegdheid aan den onderwijzer te geven, om onderwijs in de stelkunde te geven, maar alleen zou strekken tot uitbreiding van de kennis van het rekenen, hetgeen ook weder zou kunnen verkregen worden door eene kleine uitbreiding van het programma. Ik veroorloof mij de vrijheid, dit als een eenvoudigen wenk aan den Minister in overweging te geven. De heer Farncombe Sanders: Mijnheer de Voorzitter! Een enkel woord om te ondersteunen hetgeen door den heer De Beaufort is gezegd. Wij moeten wel bedenken, dat wij hier eene wet maken, niet alleen voor het onderwijs op de dorpschool, maar ook op de stadsscholen, scholen, die wel niet zijn middelbare scholen, maar waarvan verscheidene toch eene voorbereiding zijn voor de middelbare scholen voor jongens die verder moeten. Daar zal onderwijs in de rekenkunde reeds eenigermate moeten gegeven worden, met het oog op de toekomstige bestemming van de jongelieden. Op eene dorps- school zal men er niet toe komen om een voorbeeld te noemen om de kinderen bezig te houden met het trekken van den vierkantsworte!, maar op eene school van een zekeren rang in steden zal men dit wel doen. Daar zal men ook do leer der evenredigheden met jongens die later zullen gaan naar eene hoogere burgerschool op eene andere manier behandelen dan men het op eene dorpsschool doet. Ik acht het onmogelijk dit goed te doen.wanneer althans de hoofdonderwijzer niet kan werken met a en b. Hetzelfde geldt als de kenmerken van deelbaarheid der getallen worden behandeld. Ik wil niet zeggen dat de onderwijzer met de letters moet rekenen voor de leerlingen, maar hij behoort er mede te kunnen omgaan. Ik hoop dus dat de Minister ook ten deze eene toezegging geve in den geest als zoo even reeds geschiedde. Ik wensch niet dat een examen in de stelkunde worde geaccrocheerd aan het rekenen, maar dat het rekenen althans aan den aanstaanden hoofdonderwijzer geleerd worde op een breederen, al»emeenen grondslag, in den trant bijv. vau het voortreffelijke Duitsche leerboek van Egen, Handbuch der allgemeinen Arithmetik. De heer Wackay, Minister van Binnenlandsche Zaken: Nu eenmaal de wiskunde vervallen is uit het examen voor hoofdonderwijzer, moet men niet vergeten, dat dat vak als zoodanig niet meer door eiken hoofdonderwijzer onderwezen mag worden, maar alleen door hen, die daarin zijn geëxamineerd. Eene toezegging kan ik niet geven, dat in het vervolg in het programma voor de hoofdakte de beginselen der stel- en meetkunde zullen worden opgenomen. De laatste geachte spreker wenscht niet dat de beginselen der stelkunde worden opgenomen in het programma, maar meent toch dat een hoofdonderwijzer daarvan eenige kennis moet bezitten, wil hij het rekenen, bij voorbeeld de leer der evenredigheden, goed onderwijzen. Ik ben dit met hem eens. Doch waar reeds in het bestaande programma wordt gevorderd grondige kennis van de leer der evenredigheden, volgt daaruit, dat hij ook eenigszins bekend moet zijn met de stelkunde, voor zooverre die voor gemelde grondige kennis noodig is. De geachte afgevaardigde uit Amsterdam wees er op, hoe onder andere de stelkunde dienstbaar kan zijn voor kunstgrepen bij het rekenen uit het hoofd, die meestal steunen op het binomium van Newton. Ik moet er echter op wijzen, dat het bezigen van de stelkunde tot genoemd doel allicht het degelijk onderwijs in het rekenen zou kunnen schaden, hetwelk juist gegeven moet worden zonder gebruik te maken van de algebra. De heer De Beaufort: Ik meen dat de Minister de quaestie eenigszins heeft gebracht op een ander terrein dan waarop ik haar stelde. De Minister roerde de vraag aan in hoeverre voor de ontwikkeling van het denkvermogen de. algebraïsche oplossing van vraagstukken meer of minder bevorderlijk^is dan de rekenkundige, en hij meende in aansluiting aan vele paedagogen en mathematici dat de laatste de voorkeur verdient. Ik moet er evenwel tegen opkomen dat de Minister deze bewering toepast op hetgeen ik heb gezegd ten aanzien van het rekenen uit het hoofd. Ik acht het niet ge wenscht dat een onderwijzer bij het onderwijzen van dat rekenen kunstgrepen leert die hij zelf slechts mechanisch kent en waarvan hij niet weet hoe men er aan gekomen is. Hoe komt het dat wij thans nog die kunstgrepen kennen? Alleen omdat wij bekend waren met het binomium van Newton en die dus altijd kunnen terugvinden. Ik voor mij blijf het dus wenschelijk achten dat van den onderwijzer althans wordt gevorderd de kennis van de allereerste beginselen der stelkunde. Ik verklaar mij intusschen eensdeels bevredigd door hetgeen de Minister aan het slot zijner rede heeft gezegd, en eindig met hem de zaak nogmaals aan te bevelen. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 61 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd Handelingen der Staten-Generaal I I.

6 Gedeeltelijke herziening van do wet van 17 Augustus 1878 tot regeling van het lager onderwijs. Art. 63, laatste lid, van ART. 1 wordt zonder beraadslaging en zondor hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over art. 64 hoofd, van ART. 1, luidende:» Ter verkrijging eener akte, die de bevoegdheid verleent tot geven van huisonderwijs in enkele vakken vermeld in art. 2 onder a y, wordt vereischt": De heer De ttavornln l.oliman, voorzitter der Commissie van Voorbereiding, het woord verkregen hebbende om haar gevoelen over de wijziging mede te deelon, zegt: Mijnheer de Voorzitter! De wijziging door de Regeering aangebracht, vloeit noodzakelijk voort uit de wijzigingen die het wetsontwerp tot dusverre heeft ondergaan. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 64 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De artt. 65, 65 bis en 73 van ART. 1 worden'achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over een amendement van den heer Röell ooi het tweede lid van art. 79 te lezen :»op zoodanige gecommitteerden is de eerste zinsnede van art. 73 toepasselijk ". De heer Rëell, het woord verkregen hebbende tot toelichting van zijn amendement, zegt: Mijnheer de Voorzitter! Na de belangrijke beslissingen dezer dagen gevallen, aarzel ik bijna deze uiterst geringe wijziging aan het oordeel der Vergadering te onderwerpen. Toch is dit noodig. Uit het tweede lid van art. 79 blijkt, dat op de daarin bedoelde gecommitteerden niet het geheele artikel 73 maar alléén het eerste lid daarvan toepasselijk is ; dat wil zegden alleen dit, dat aan die gecommitteerden de toegang tot de scholen moet worden verleend. Door de wijziging van art. 73 is echter de verdeeling van dat artikel in verschillende leden vervallen. Ik acht liet dus noodzakelijk, in overeenstemming met den nieuwen vorm van art. 73, dat in plaats van het eerste lid van art. 73 worde gelezen: de eerste zinsnede van art. 73. De Voorzitter: Ik ben zoo vrij den heer Röell op te merken, dat de aanhef van het tweede lid, te lezen in de context van dit wetsontwerp, zal moeten luiden: art. 79, tweede lid. Het amendement van den heer Röell wordt ondersteund door de heeren Rooseboom, Bool, Geertsema, Seyffardt en Goekoop en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Hackay, Minister van Binnenlandsche Zaken: Mijnheer de Voorzitter! Ik zeg den heer Röell dank dat hij de aandacht der Regeering gevestigd heeft op een verzuim om dit artikel te wijzigen, en ik neem de wijziging over. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 79 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over art. 85, laatste lid, van art 1, luidende:»de vóór dit tijdstip op de akten van bekwaamheid tot het geven van schoolonderwijs gestelde aanteekeningen wegens het met gunstig gevolg afgelegd examen in een of meer der vakken, vermeld onder k-p van art. 1 der wet van 13 Augustus 1857 (Staatsblad n. 103), geven gelijke bevoegdheid met opzicht tot die vakken ais de bijzondere akten, vermeld in art. 56 onder c.»de vrijstelling, bedoeld in de laatste zinsnede van art. 61, geldt ook voor hen, die in het bezit zijn eener akte van bekwaamheid of aanteekening voor het vak vermeld onder o van art. 1 der wet van 13 Augustus 1857 (Staatsblad n". 103)." De heer W. Van Deriem: Art. 66 houdt in:»de akten van bekwaamheid, volgens de voorschriften dezer wet verkregen, gelden, wat de daaraan verbonden bevoegdheid betreft, voor het geheele Rijk en zijne koloniën en bezittingen in andere werelddeelen". Zou er nu bezwaar bestaan om de akten, die verkregen zijn in de koloniën en bezittingen, ook wederkeerig te doen gelden voor het geheele Rijk? Het spreekt vanzelf, dat dan aan dezelfde eischen moet voldaan zijn die de wet hier stelt. Nu is, wat het onderwijzersexamen betreft, het examenprogramma in Nederlandsen Üost-Indië geheel hetzelfde als dat in art. 60 dezer wet vervat; wat dat der hoofdonderwijzers betreft kan men zeggen, dat voor ondergeschikte punten verschil bestaat. Ik geef toe, dat de examenprogramma's in Iudië buiten de Wetgevende Macht om worden samengesteld en kunnen veranderd worden, maar dit behoeft niet in den weg te staan het denkbeeld, dat ik den Minister in overweging wensch te geven, om de akten, in onze koloniën en bezittingen verkregen, ook voor het geheele Rijk geldig te verklaren, indien tevens bepaald wordt dat de eischen, waaraan voldaan is, dezelfde zijn die de wet hier stelt. De heer Macka.y, Minister van Binnenlandsche Zaken: Het is volkomen juist wat de heer Van Dedem zeide dat de akten hier te lande verkregen de bevoegdheid geven om in Indië onderwijs te geven, maar dat het omgekeerde niet het geval is. Maar dereden ligt voor de hand omdat de eischen in Indië veel lichter zijn dan hier te lande. De eischen in Indië gesteld kan men eenigszins vergelijken met die door de wet van 1857 gesteld.. Hoewel nog kort geleden deze zaak een onderwerp van onderzoek heeft uitgemaakt naar aanleiding van een ingekomen verzoek, heb ik toch gemeend dat het niet wenschelijk was om die gelijkstelling in de wet op te nemen. Daarbij komt dat bij deze wet, in dezen geheel conform aan de wet van 1878, geen onderscheid gemaakt wordt tusscheu de eischen voor onderwijzers- en onderwijzeressenakten, terwijl in Indië het verschil daartusschen tamelijk groot is. Het zal dus moeilijk zijn om aan den wensch van den geachten afgevaardigde te voldoen. Het zou bovendien gevaarlijk zijn aan personen, die voor korten tijd naar Indië gaan, daar een veel lichter examen voor hoofdonderwijzer doen en dan terugkomen, bevoegdheid te verleenen hier onderwijs te geven. Het zou onbillijk zijn en niet goed met het oog op het onderwijs. De heer W. Van Dedem: Ik heb zelf op den voorgrond gesteld dat de eischen waaraan voldaan zou moeten worden, dezelfde zouden moeten zijn die deze wet vordert. Ik heb de eischen voor het onderwijzersexamen in Oost-Indië nauwkeurig vergeleken, en het bleek mij dat die volkomen overeenstemmen met die van art. 60 dezer wet. Ik zal intusschen geen amendement voorstellen ; de Minister zegt: het zou moeilijk zijn ; maar dat sluit de mogelijkheid niet uit. Ik ben dus zoo vrij de quaestie den Minister ter overweging aan te bieden. Ik denk niet dat de behandeling vau deze wet heden -zal afloopen. Mocht de Minister tot gunstiger conclusie komen, dan zal er dus nog wel gelegenheid zijn, die reeds bij deze gelegenheid in een ander artikel te belichamen. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 85 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Art. 88 van ART. 1 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over den aanhef vau ABT. 1. Do heer Glelchman : Mijnheer de Voorzitter! De stem

7 1623 I..!,,'f ' ^ii il.!..i 1 I!!» - ' i.., -. - i» 89. Gedeeltelijke herziening van de wet van 17 Augustus 1878 tot regeling van het lager onderwijs. die ik en naar ik meen verscheidene van mijne politieke vrienden met mij ga uitbrengen vöór art. 1, heeft deze beteekenis, dat wij tegen dit artikel geeno genoegzame bezwaren hebben om het niet voorloopig aan te nomen, ons voorbehoudend om later, in verband met nog te nemen beslissingen op andere punten, te overwegen of wij met art. 1, zooals het nu daar ligt, de geheele wet kunnen aannemen. De Voorzitter: Ik neem de vrijheid der Regeering te doen opmerken, dat ten gevolge van de amendementen, die op art. 1 aangenomen zijn, de nomenclatuur der artikelen eenige aanvulling zal moeten ondergaan, in dier voege dat: na art. 12 zal worden ingelascht art. 14; >» 24»» > > 26 derde lid;»» 29 b»»»» 32 tweede lid;»» 42 bis»»»» 44 A;»» 63 laatste lid»»» > 64 hoofd; en»» 7 3»»»»» >79 tweede lid. De heer Hackay, Minister va/i Binneulandsclie Zaken: Conform uwe opgaven, Mijnheer de President, worden die veranderingen door de Regeering aangebracht. De beraadslaging wordt gesloten. De aanhef van ART. 1 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. ART. 1 wordt, op verzoek van den heer Lieftinck, in stemming gebracht en met 71 tegen 19 stemmen aangenomen. Voor hebben gestemd de heeren Van Nunen, Gleicbman, Hintzeu, Mees, Schaepmnn, E. Cremers, Harte, Van Gijn, Dijckmeester, Mutsaers, De Savoruin Lohman, Van der Schrieck, Reekers, W. Van Dedem, Heemskerk, Lambrechts, Travaglino, Seyffardt, Van Löben Sels, Huber, Engelberts, Van Bylandt, Van Berckel, Borret, Boreel van Hogelanden, Rooseboom, Bevers, Fabius, Mackay, Gildemeester, Brantsen van de Zijp, De Ram, Schimmelpenninck van der Oye, Schiinmelpenninck van Nijenhuis, Roijaards van den Ham, Vermeulen, Michiels van Verduynen, Röell, Walter, Okma, Donner, Levyssohn JS'ormao, Kolkman, Cremer, De Geer van Jutfaas, Farncombe Sanders, Van Delden, G. Van Dedem, Vos de Wael, De Vries, Brantsen, Land, Seret, Oppedijk, Dobbelmann, Geertsema, De Beaufort,Van Wassenaer van Catwjjck, Van Asch van Wijck, Van Kempen, W. Cremers, Ghnderman, Verniers van der Loeff, Van der Borch van Verwolde, Ruland, A. Van Dedem, Van Alphen, Clercx, Bahlmann, d'olne en de Voorzitter. Tegen, hebbeu gestemd de heeren Viruly Verbrugge, De Meijier, Veegens, Kerdijk, Heldt, Van der Feltz, Van Houten, Bool, Lieftinck, Tak van Poortvliet, Rutgers van Rozenburg, Goekoop, Van der Kaay, Znaijer, Do Ruiter Zylker, Smeeuge, Hartogh, Goeman Borgesius en Schepel. Beraadslaging over ART. 2, luidende: Tusschen de artt. 54 en 55 der wet van 17 Augustus 1878 (Staatsblad n. 127) wordt ingelascht art. 54 bis, luidende :»Artikel 54 bis. Door het Rijk wordt over elk dienstjaar aan de besturen der bijzondere lagere scholen eene bijdrage verleend volgens denzelf.len maatstaf als bij art. 45 sub 1. aan de gemeente ten behoeve der openbare lagere school wordt toegekend, mits: 1. de school staat onder het bestuur van ecne instelling of vereeniging die rechtspersoonlijkheid bezit; 2. het onderwijs de vakken omvat in art. 2 vermeld onder a j, alsmede k, tenzij, wat het laatste vak betreft, blijke dat voor de schoolgaande kindereu genoegzame gelegenheid bestaat om voldoend onderwijs daarin elders in de gemeente te ontvangen; 3'. dat onderwijs gegeven wordt gedurende ten minsto achttien uren per week, waarvan ten hoogste twee uren in het vak vermeld onder k van art. 2, volgens een aan den arrondissements-schoolopziener medegedeelden en in een der schoolvertrekken op eene zichtbare plaats opgehangen rooster van lesuren, waarop tevens de feestdagen en vacantietijden zijn vermeld; 4. het aantal onderwijzers voldoet aan de voor de openbare scholen gestelde eisenen in do artt. 23 en 24, hot 3e lid uitgezonderd. Voor die bijdrage komen niet in aanmerking de bijzondere scholen: a. waarvan het aantal leerlingen dat als werkelijk schoolgaande bekend staat, berekend naar den maatstaf in art. 24 vernield, minder dan 25 bedraagt; b. waarvan de opbrengst der schoolgelden eene inkomst oplevert van gemiddeld tachtig gulden of meer per leerling en per jaar; c. wanneer bij vacature in het onderwijzend personeel tusschen het ontstaan daarvan en de aanvaarding zijner betrekking door den benoemde een langere tijd verloopt dan : wat het hoofd der school betreft, van zes maanden ; wat de overige onderwijzers betreft, van vier maanden; d. waarvan blijkt dat zij gehouden worden als winstgevend bedrijf.» Voor de berekening van het sub b vermelde wordt het voorschrift gevolgd dienaangaande bij art. 45 gegeven.»de besturen zijn gehouden aan Onzen Minister, met de uitvoering dezer wet belast, alle inlichtingen te geven verlangd met betrekking tot litt. a-d, in dit artikel vermeld, en zulks op straffe van verval van aanspraak op de bijdrage.»de voorschriften omtrent de uitvoering van dit artikel worden door Ons gegeven bij algemeenen maatregel van bestuur." waarop zijn voorgesteld vijf amendementen door de heeren Van der Kaay, Goeman Borgesius, Gleichman, Van der Feltz en Dijckmeester, strekkende om in art. 54 bis: I. aan het slot van den aanhef het woord > mits", te vervangen door :» mits blijke, dat ". II. 2. te lexen als volgt: «voldoend onderwijs wordt gegeven in de vakken vermeld in art. 2 onder a j, alsmede k, tenzij, wat het laatste vak betreft, blijke dat de schoolgaande kinderen daarin elders iu de gemeente voldoend onderwijs ontvangen;" III. 3. aldus te lezen: >dat onderwijs aan alle schoolgaande kinderen gegeven wordt gedurende ten minste achttien uren per week volgens een aan den arrondissementsschoolopziener medegedeelden " enz. als in het ontwerp. IV. op 4. te doen volgen:» 5. de school ten minste een jaar heeft bestaan;" V. in letter a achter het woord» leerlingen" intevoegeu:» boven zes jaren ". twee amendementen door de heeren Fabius en De Savorniu Lohman, strekkende om :

8 Gedeeltelijke herziening vnn de wet van 17 Augustus 1878 tot regeling van het lager onderwijs. I. Uit art. 54bis, 2". te doen vervallen de woorden»in de gemeente ". II. Uit art. 54bis, te doen vervallen: >d. waarvan blijkt dat zij gehouden worden als winstgevend bedrijf". Bij aanneming van het laatste amendement moet in de laatste alinea van het artikel gelezen worden: a-e. een amendement van de heeren Van Delden, Gleichman, Van Kerkwijk, Verniers van der Loeff, Rüell en Farncombe Sanders, strekkende om de slotzinsnede van art. 54bis te vervangen door het navolgende: Jaarlijks in de maand Januari zendt het bestuur, dat op eene Rijksbijdrage krachtens dit artikel over het voorgaande jaar aanspraak maakt, zijne daartoe strekkende aanvrage aan de Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin de school is gevestigd. >Deze beslissen vóór 1 Mei daaraanvolgende omtrent die aanvrage en deelen hun besluit onverwijld mede aan Onzen Minister met de uitvoering dezer wet belast, alsmede aan den inspecteur van het lager onderwijs, in wiens ambtsgebied de school is gevestigd, en aan het bestuur, dat de aanvrage deed. Binnen dertig vrije dagen na de dagteekeuing van aat besluit kan daarvan bij Ons in beroep worden gekomen door Onzen Commissaris in de provincie en door a"en inspecteur en het bestuur in het vorige lid bedoeld.»het bedrag, waarop het bestuur aanspraak mocht kunnen maken, wordt alsdan bij Onze eindbeslissing vastgesteld.»de voorschriften omtrent de uitvoering van dit artikel worden door Ons gegeven bij algemeenen maatregel van bestuur." De Voorzitter: Ik geef het woord aan den heer Van der Kaay tot toelichting van de door hem en vier andere leden voorgestelde amendementen, die hij wellicht alle in eene enkele rede zal willen toelichten. De heer Van der Kaay, het woord verkregen hebbende tot toelichting der amendenten, zegt: Het komt mij voor, dat de toelichting van deze amendementen, die met elkander in zoodanig verband staan, dat ik mij tot ééne toelichting kan bepalen, geen zware taak is. De voorstellers toch staan op denzelfden grond als de Regeering en ik meen er veilig bij te kunnen voegen, als de meerderheid van de Kamer. Hierover zijn wij het namelijk allen eens, dat aan het toekennen van eene Rijksbijdrage aan eene bijzondere school voorwaarden moeten worden verbonden, dat de toekenning van die voorwaarden afhankelijk moet worden gemaakt en dat die voorwaarden in onderling verband, zoo mogelijk moeten vormen een waarborg, dat de school goed is, dat daar goed, degelijk, deugdelijk en voldoend onderwijs wordt gegeven. Men heeft de keus tusschen al die woorden, die op verschillende plaatsen in de gewisselde stukken voorkomen en, naar het mij voorkomt, alle op hetzelfde neerkomen. Daarbij moet echter gezorgd worden dat de vrijheid, die de bijzondere school uit haren aard behoeft, niet worde verkocht. Behoeft die stelling nog bewijs? Voor hen die nog twijfelen zal het althans voldoende zijn hier enkele weinige, maar mijns inziens alles afdoende woorden in herinnering te brengen uit de Memorie van Toelichting en uit het Verslag, waar, of de Regeering, óf blijkbaar de meerderheid van de Kamer aan het woord is. In de Memorie van Toelichting lees ik al dadelijk: Gevergd mag worden, dat er een waarborg zij, dat 's lands geld tot het doel, waartoe het gegeven wordt, bevordering van degelijk onderwijs, worde besteed." Als weerklank op deze woorden lez<>n wij in het Verslag:»Vele leden verklaarden tot het toestaan van subsidiön aan het bijzonder onderwijs slechts dan te willen medewerken, indien voor de deugdelijkheid van dat onderwijs behoorlijke waarborgjn werden gegeven." En de Minister antwoord:» Met waardeering vernam de Regeering dat vele leden tot het toestaan van subsidiën aan het bijzonder onderwijs willen medewerken, zoo voor de deugdelijkheid van dat onderwijs behoorlijke waarborgen worden gegeven. Ook zij wenscht dat de Rijksbijdrage zal strekken tot bevordering van degelijk onderwijs." Mij dunkt, dat is voldoende. Het eenige verschil tusschen de Regeering en de voorstellers bestaat hierin, dat de voorstellers van het amendement de door de Regeering geformuleerde voorwaarden op enkele punten wenschen te verduidelijken en met eene enkele te vermeerderen, dat de door ons allen gewenschte en geëischte waarborgen versterkt worden. Ik meen, dat ook de voorstellers hebben gezorgd, dat de vrijheid van het bijzonder onderwijs, voor zoover haar aard die vordert, niet wordt verkocht. En nu wenschen wij in de eerste plaats eene wijziging te brengen in den aanhef van het artikel, waar wordt gelezen:» Door het Rijk wordt over elk dienstjaar aan de besturen der bijzondere lagere scholen eene bijdrage verleend volgens denzelfden maatstaf als bij art. 45, sub 1"., aan de gemeente ten behoeve der openbare lagere school wordt toegekend, mits:" Wij wenschen aan het slot, in plaats van» mits", te lezen :» mits blijke dat'. De voorstellers willen het namelijk boven allen twijfel stellen, dat omtrent elke school die de bijdrage vraagt een opzettelijk, afzonderlijk, nauwkeurig onderzoek worde ingesteld of zij aan de bij de wet gestelde voorwaarden voldoet; dat niet zal worden volstaan met een algemeen rapport van een schoolopziener of ander lid van het schooltoezicht, dat bijv. door de bijzondere scholen in zijn district aan de bij de wet gestelde eischen behoorlijk wordt voldaan. Nu zal de Minister mij misschien antwoorden: ik wensch niets anders; mij dunkt, ik mag dit antwoord verwachten, maar dan zal hij toch ook wel willen erkennen, dat die bedoeling althans in onze lezing duidelijker wordt uitgedrukt. Het 2de amendement staat met het 3de in verband. In 2 en 3 van het artikel leest men : 2". het onderwijs de vakken omvat in art. 2 vermeld onder a j, alsmede k, tenzij, wat het laatste vak betreft, blijke dat voor de schoolgaande kinderen genoegzame gelegenheid bestaat om voldoend onderwijs daarin el Iers in de gemeente te ontvangen;» 3. dat onderwijs gegeven wordt gedurende ten minste achttien uren per week, waarvan ten hoogste twee uren in het vak vermeld onder k van art. 2, volgens een aan den arroudissements-schoolopziener medegedeelden en in een der school vertrekken op eene zichtbare plaats opgehangen rooster van lesuren, waarop tevens de leestdagen en vacantie-tijden zijn vermeld." Dit schijnt ons toe geen voldoeuden waarborg op te leveren, dat aan elk vak van onderwijs, dat aan de school moet gegeven worden, ook behoorlijke tijd en zorg worden besteed. Eenvoudig te bepalen, dat het onderwijs alle vakken moet omvatten en aan alle vakken te zamen 18 uren per week moeteu worden besteed, schijnt ons onvoldoende. Men zou aan het eene of andere vak dat bijzonder veel tijd vordert, bij voorbeeld het rekenen, wel eens niet meer dan een uur of een half uur in de week of in de veertien dagen kunnen geven het is wel niet waarschijnlijk, maar ik neem dit voorbeeld omdat het nog al in het oog springt. Dergelijke praktijken zouden de door de Regeering gestelde voorwaarden toelaten en wij meenen dat moet worden gezorgd dat in elk vak voldoende onderwijs wordt gegeven. Vandaar ons amendement. Het woord > voldoend" hebben wij ontleend aan het wetsontwerp zelf. De Regeering wil namelijk vrij laten het onderwijs in de handwerken voor meisjes niet te geven

9 Vel Tweede Kamer. 80. Gedeeltelijke herziening van de wet van 17 Augustus 1878 tot regeling van het lager onderwijl». aan de school zelve, indien blijkt,» dat voor de schoolgaande kinderen genoegzame gelegenheid bestaat om voldoend onderwijs daarin elders in de gemeente te ontvangen." Nu kwam het ons voor dat wij het best deden, het woord «voldoend", door de Regeering zelf gebruikt, eenvoudig over te nemen. Waaruit zal nu blijken dat in elk vak voldoend onderwijs wordt gegeven? Onder gewone omstandigheden al dadelijk uit den rooster van lesuren, waarop tevens de feestdagen en vacantie-tijden zijn vermeld. Geeft een bevoegd onderwijzer gedurende een voldoend aantal uren in eenig vak onderwijs, dan zal in den regel kunnen worden aangenomen dat in dat vak voldoend onderwijs wordt gegeven. Het schooltoezicht moet nagaan of de rooster trouw wordt gevolgd. Dat is een eisch dien wij stellen, geheel overeenkomstig den wensch van de Regeering zelve, die op bladz. 67 van het Verslag zegt:»0f de verplichte leervakken worden onderwezen, daarop zal door het schooltoezicht moeten worden toegezien". In den regel dus zal dit voldoende zijn. Er kunnen natuurlijk buitengewone omstandigheden aanwezig zijn, zoo kan bij voorbeeld een bevoegd onderwijzer ongeschikt zijn door uoogen leeftijd, door ziekte, door lichamelijke zwakte of door het afnemen zijner geestvermogens. Die buitengewone gevallen zullen door het schooltoezicht moeten worden gecontroleerd. Men zal misschien de vraag stellen, of er ook een onderzoek moet ingesteld worden naar de vruchten van het onderwijs, of de leerlingen geëxamineerd moeten worden. Deze geheele zaak zal geregeld moeten worden bij een algemeenen maatregel van bestuur. Nu wil ik niet beweren, dat dit onderzoek altijd en in elk geval als een onvoorwaardelijke eisch zal moeten gesteld worden, maar het zal zeer zeker ook niet verboden moeten worden. Het zal aan het schooltoezicht moeten vrij staan om daartoe over te gaan en in sommige omstandigheden zal dit zelfs onvermijdelijk wezen. Het kan noodig zijn aan de vruchten herkent men den boom om in verband met andere zaken, zich een oordeel te vormen over het al of niet voldoende Tan het onderwijs. Het spreekt overigens vanzelf, dat al wordt het onderwijs voldoende gegeven, de vruchten daarvan toch onvoldoende kunnen zijn; het schoolverzuim kan bij voorbeeld van dien aard wezen, dat slechts een klein getal van de kinderen voldoende vruchten van het onderwijs plukt. Omtrent het onderwijs in de handwerken bevat het Regeeringsvoorstel ee'je afzonderlijke bepaling; het zal namelijk niet noodig zijn dat dit in de school wordt gegeven, wanneer er voor de kinderen gelegenheid bestaat om elders in de gemeente daarin voldoende onderwijs te ontvadgen. Deze voorwaarde komt ons onvoldoende voor. Het onderwijs in de handwerken is een verplicht vak; zoowel op elke openbare als bijzondere school, die aanspraak wil maken op subsidie, moet het gegeven worden. De Regeering deukt er niet anders over; zij wil aan de ouders geen vrijstelling geven om voor hunne kinderen van dit vak geen gebruik te maken. Wie daarvan niet overtuigd is, leze slechts op bladz. 88 van bet Verslag het volgende:»nu het onderwijs in de handwerken voor de vrouwelijke leerlingen sedert 1878 onder de verplichte vakken van onderwijs is gebracht, is er geen reden het uit de wette doen vervallen, te minder omdat erkend moet worden, dat die bepaling nuttig heeft gewerkt.»dat onderwijs voor de bijzondere school uit de rij der verplichte vakken te doen verdwijnen, acht de Regeering niet wenschelijk, omdat het volstrekt ni t zeker is, dat anders voldoende gelegenheid voor de vrouwelijke leerlingen aanwezig is dat onderwijs te genieten." En evenmin als het uit de verplichte vakken mag worden geschrapt, wil de Regeering toestaan, dat het den ouders zou kunnen worden overgelaten van dit vak voor hunne kinderen geeu gebruik te maken. Wij lezen aan den voet van bladz. 13 van bet Verslag, dat de Minister bezwaar had om aan de ouders de bevoegdheid te verleenen hunne kinderen niet te doen deelnemen aan het onderwijs in de handwerken. Wanneer nu eenvoudig geëischt wordt, dat er voor de kinderen voldoen* Ie gelegenheid bestaat om onderwijs in handwerken te ontvangen. dan staat het den ouders vrij om van die gelegenheid al dan niet gebruik te maken. Daarom hebben wij gemeend omtrent deze zaak tu moeten bepalen dat blijke, dat de schoolgaande kindereu daarin elders in de gemeente voldoend onderwijs ontvangen. Ik meen dat deze wijziging is geheel in den geest van de Regeering. Onder de voorwaarden door de Regeering gesteld, wordt verder geöischt dat in de verschillende vakken ten minste 18 uren in de week onderwijs wor.lt gegeven. Nu zijn do voorstellers van het amendement het daarover eens, dat dit getal van 18 uren wel wat heel gering is; zij hebben echter gemeend geene wijziging van die bepaling te moeten voorstellen, omdat het aantal uren misschien voldoende is als minimum voor de laagste klasse Het kwam den voorstellers evenwel voor, dat voor de middelste en de hoogste klassen 18 uren per week zeer zeker niet voldoende zullen zijn, en dat wanneer men aan den eenen kant als voorwaarde stelt dat in elk vak voldoend onderwijs wordt gegeven. het een contradictio in terminis zoude zijn wanneer men meende met die 18 uren altijd te kunnen volstaan. Nemen wij eens aan, dat van die 18 uren nog afgaan voor onderwijs in handwerken, teekenen en oefeningen in de gymnastiek 4 uren, dan blijven voor de overige vakkeu 14 uren over, dus nog geen 3 uren in de 5 dagen! Alleen omdat de voorwaarde algemeen gesteld is, kunnen de voorstellers van het amendement berusten in den eisch dat ten minste gedurende 18 uren per week onderwijs zal gegeven worden. Maar dan mo3t althans uitdrukkelijk gezegd worden :» Voor alle schoolgaande kinderen", om de mogelijkheid uit te sluiten dat de kinderen bij beurten, nu eens deze dan gene klasse, 18 uren per week onderwijs ontvangen. Dit zal ook zeker niet de bedoeling van de Regeering zijn, en daarom mag ik verwachten dat deze wijziging bij haar geen tegenstand zal ontmoeten. Wat nu betreft de afzonderlijke bepaling in het ontwerp omtrent de handwerken, dat daaraan ten hoogste 2 uren per week mogen worden gewijd in het stelsel van de voorstellers van het amendement is deze bepaling geheel overboiig. Wanneer maar gezorgd wordt, dat in elk vak behoorlijk ondeiwijs wordt gegeven, ook gedurende een voldoenden tijd, dan is het den voorstellers volkomen onverschillig hoeveel uren aan de nuttige handwerken worden besteed. Indien voorts omtrent het onderwijs in de handwerken afzonderlijke bepalingen noodig mochten zijn, dan zouden ook dergelijke bepalingen haar nut kunnen hebben, en zelfs hoogst wenschelijk kunnen zijn omtrent het teekenen en de gymnastische oefeningen. Want het zou voor de onderwijzers wel wat al te gemakkelijk zijn, wanneer zij de kinderen uren achtereen met teekenen op de lei of met gymnastische oefeningen konden bezighouden. Het aantal voorwaarden door de Regeering gesteld is door ons met eene vijfde vermeerderd, namelijk deze, dat de school ten minste een jaar moet hebben bestaan. Het komt ons namelijk niet wenschelijk voordat iemand, die misschien 14 dagen geleden eene school heeft opgericht, om subsidie zou kunnen aankloppen. Wij meenen dat althans het éénjarig bestaan van eene school met recht mag worden gevorderd. Dan kan nog wel niet blijken dat de school levensvatbaar is, maar wel dat er althans zooveel behoefte aan eene bijzondere school bestaat, dat men zijne krachten heeft ingespannen om er een op te richten en te onderhouden. Eindelijk stellen wij voor in dit artikel in a achter het woord «leerlingen" in te voegen: «boven zes jaren". De Kamer herinnert zich, dat volgens het RegeeriDgsvoorstel alleen voor bijdragen in aanmerkingkomen bijzondere scholen, waarvan het aantal leerlingen ten minste 25 bedraagt. Nu is Handelingen der Staten-Generaal II.

10 1620 >. Gedeeltelijke herziening van de wet van 17 Augustus 1878 tot regeling van het lager onderwijs. dat getal zeker niet te hoog genomen, en er zijn er dan ook velen die meenen dat hier ten minste een getal van 40 had mogen geöischt worden. Nu zijn de voorstellers, dunkt mij, zeer bescheiden geweest, door in dat getal te berusten, maar zij kunnen daardoor ook met te meer recht verlangen dnt van de schoolgaande kinderen althans 25 boven de C jaren moeten zijn. De kinderen beneden 6 jaren zullen daardoor volstrekt niet zijn uitgesloten, maar onze bepaling heeft alleeu ten doel het gevaar te voorkomen, dat de school eene bewaarschool is. Ik geloof met deze toelichting van onze amendementen te kunnen volstaan. Zij hebben geen ander doel dan wat, naar ik meen, de Regeering en de meerderheid der Kamer beoogen. Wij onderwerpen ze daarom uan de welwillende overweging van onze medeleden en in de eerste plaats van de Regeering zelve. De Voorzitter: De amendementen, door de heeren Van der Kaay, Goeman Borgesius, Gleichman, Van der Feltz en Dijckmeester ingediend, maken van rechtswege een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Fablns, het woord verkregen hebbende tot toelichting van de amendementen, zegt: Mijnheer de Voorzitter! Het eerste van de beide door den geachten afgevaardigde uit Goes ra mij voorgestelde amendementen is van zeer eenvoudigen aard, vooral met het oog op de discussie die over dergelijke woorden in een ander artikel hier onlangs is gevoerd. De Regeering stelt eenvoudig voor het handwerk-onderwijs aan gesubsidieerde bijzondere scholen niet verplichtend te stellen wanneer elders in de gemeente voldoend onderwijs in dat vak wordt gegeven. Nu komt het ons voor dat dit» in de gemeente", 't welk de Regeering heeft bijgevoegd, eigenlijk overbodig is. Wanneer er staat: elders, voldoende, enz., dan wil dat reeds zeggen dat het onderwijs voor de kinderen bereikbaar moet zijn, want anders voldoet de gelegenheid niet. Maar in de tweede plaats, het woord is schadelijk, omdat het eene belemmering kan zijn. Het kan gebeuren dat kinderen die wonen in eene gemeente, schoolgaan in eene andere; of al gaan ze school in de gemeente het handwerkonderwijs in eene andere ontvangen. Het kan zeer lastig zijn dit te verbieden, wanneer wij te doen hebben met kinderen die wonen aan de grens van gemeenten, vooral van groote gemeenten. Om een voorbeeld te noemen aan de stad mijner inwoning ontleend: er is geen enkele reden om te vorderen, dat kiuderen, die in Hof van Delft wonen of ter school gaan, ook handwerkonderwijs in Hof van Delft zullen genieten; het is volkomen voldoende wanneer zij dat ontvangen in Delft. Wanneer dit niet kan door grooten afstand, dau ware er geen voldoende gelegenheid meer, dan komen ons de woorden > in de gemeente" eene noodelooze belemmering voor. Het twee Ie amendement is niet van zoo eenvoudigen aard; zooals uit onze toelichting blijkt, is het ingediend naar aanleiding van en in verband mat het adres, dat gedrukt in handen onzer medeleden is, namelijk van de heeren Gangel, Legrand en Kloppers. Deze heeren wijzen op een zeer bepaald bezwaar dat ontstaan is door de redactie laatstelijk door de Regeering voorgesteld, een bezwaar dat hier zwaar weegt, omdat zij het onderwijs uitoefenen als bedrijf. Met het oorspronkelijk wetsontwerp van de Regeering, waar slechts gesproken werd van subsidie aan scholen met een schoolgeld tot een maximum van f 25, zou het bezwaar niet hebben bestaan, maar na de wijziging die het Regeeringsoutwerp heelt ondergaan en waardoor dat maximum zoo aanzienlijk is gestegen, namelijk tot f 80, zal ieder moeten toestemmen, die dit adres onbevooroordeeld leest, dat scholen voor eigen rekening in eene zeer ongunstige conditie komen. Adressanten wijzen er in de tweede plaats op, dat nog in een ander opzicht hunne positie moeilijk wordt, omdat de Regeering eischt het staan onder een bestuur dat rechtspersoonlijkheid heeft. Daaraan hebben echter de voorstellers gemeend niet te moeten tornen. Waar de Regeering in het algemeen in het staan onder eene vereeniging met rechtspersoonlijkheid een zekeren waarborg ziet, meenen de voorstellers, dat, wanneer hoofdonderwijzers met eene eigene school aanspraak willen maken op het subsidie, zij ook kunnen voldoen aan die waarborgen, die de Regeering eischt, en wel verre dat het juist zou zijn, gelijk adressanten zeggen, dat aansluiting aan een dergelijk bestuur niet zedelijk goed zou zijn, meenen wij juist, dat ook van ons standpunt, namelijk dat het onderwijs voornamelijk van de ouders moet uitgaan het in het belang van het onderwijs en van de school niet anders dan eroed kan zijn, wanneer de hoofdonderwijzer zich vrijwillig stelt onder eene commissie van toezicht, hetzij door de ouders benoemd, hetzij op andere wijze samengesteld, waarbij hij toch administratief zijne onafhankelijkheid bewaren kan. Het zou zijn in het belang van het onderwijs, ook van het open baar on lerwijs, wanneer elke school eene eigen commissie had, die belast was met het toezicht op die school. Wat nu de inkomsten betreft, ieder die met scholen, ook bloeiende scholen, bekend is, zal toestemmen dat de voordeelen die de hoofden van scholen genieten, meestal staan beneden de traktementen die de hoofden van daarmede parallel loopende openbare of bijzondere scholen genieten, wanneer zij als zoodanig een bepaald traktement ontvangen. Het woord winstgevend is dus minder eigenaardig bij dergelijken toestand; vandaar ons voorstel om het te schrappen. Eindelijk ben ik opmerkzaam gemaakt op een bezwaar. Er is gevraagd: hoe zal het gaan met kostleerlingen. Ik meen dat de houders van die particuliere scholen dat bezwaar kunnen ondervangen. Wanneer zij hebben eene kostschool en tevens dagscholieren, dan hebben zij in het prospectus dor school slechts te splitsen de kosten van huisvesting en de kosten van onderwijs en aan de kostleerlingen in rekening te brengen het schoolgeld dat ook de dagscholieren verschuldigd zijn. Daarmede vervalt ook alle : bezwaar omtrent het winstgevende van het bedrijf als school. Ten slotte: er is eene kleine onjuistheid ingeslopen, niet in het amendement, maar in hetgeen daarop volgt. Daar staat dat bij aanneming van ons tweede amendement in de laatste alinea van het artikel moet frelezen worden a-c. Dit moet zijn : > in de voorlaatste alinea ". De Toorzltter: De heer Fabius heeft in het tweede amendement, door hem met den heer Lohmau voorgesteld, het woord laatste veranderd in voorlaatste. De amendementen van de heeren Febius en De Savornin Lohman worden ondersteund door de heeren Brantsen, Oppedijk, Heemskerk, Huber en Van Löben Sels en komen derhalve in beraadslaging. De heer Ternlers van der Loeft, het woord verkregen hebbende tot toelichting van het door hem en vijf andere leden voorgesteld amendement, zegt: Mijnheer de Voorzitter! De inhoud van dit amendement is van dien aard dat vooralsnog eene uitvoerige toelichting onnoodig is. Ik zou dan vervallen in eene paraphrase, die, dunkt mij, gerustelijk kan worden vermeden. Het amendement is reeds geruimen tijd in handen der leden, en ik heb niet bemerkt dat er duisterheden in zonden scbuileu, die eene nadere toelichting zouden behoeven. Alleen iets over de aanleiding voor de indiening van het amendement. Indien men eenmaal op welke motieven dan ook, die laat ik op het oogenblik rusten er toe overgaat om subsidies toe te kennen, en art. 54, zooals het daar ligt, te verheffen tot wet, dan, dunkt mij, is het voor niemand betwistbaar, dat met dat artikel gecreëerd wordt een recht op uitkeering. op bijdrage voor de onderscheidene scholen, die in dit artikel zijn aangewezen, mits zij natuurlijk voldoen aan de eischen en voorwaarden, die bij dit artikel worden gesteld. Nu meenen wij dat, waar zoodanig recht geschapen wordt, het wenschelijk is voor de behoorlijke verwezenlijking van

11 * 1627 dat recht iets meer ia de wet te brengen dan dit ontwerp thans bevat. Volgens de redactie der Regeering is de beslissing over de aanvragen, gegrond op bet recht in art. 54 geformuleerd, gelegd alleen in de hand van den Minister van Binnenlandsche zaken, in het eerste en laatste ressort, binnenskamers. Dit achten wij niet juist, niet goed, om twee redenen, die ik openhartig zal aangeven. Er kan namelijk aan weerskanten van de quaestie, natuurlijk te goeder trouw, door den Minister gezondigd worden. De Minister zou kunnen toekennen wat eigenlijk krachtens dit artikel niet behoort te worden toegekend, omdat niet is voldaan aan de gestelde eischen en voorwaarden. Het kan echter ook zijn dat een Minister van Binnenlandsche Zaken, mede te goeder trouw, eene bijdrage weigerde die wèl moett worden toegekend, daar aan dn eisenen en voorwaarden is voldaan, zoodat het aanvragend lichaam in waarheid recht had op de bijdrage. Dit zou zich dan kunnen wenden tot de Tweede, ja tot de Eerste Kamer der Staten-Generaal, maar voor het afgewezen verzoek ware geen regelmatig redres. Ons amendement nu opent een rechtsweg, die behoorlijken waarborg geeft aan alle belanghebbenden, dat de zaken deugdelijk onderzocht, dat partijen gehoord zullen worden, zoo noodig ter mondelinge toelichting hunner bedreigde of aanvankelijk miskende rechten, zóó dat eene eindbeslissing volge, waarop met vertrouwen kan worden uitgezien. Met deze korte toelichting bevelen wij ons voorstel aan bij de Vergadering, en bij de Regeering mede. De Vooraltter: Het amendement door zes leden ingediend, maakt van rechtswege een onderwerp van beraadslaging uit. De heer De Snvornln Lohman: De Commissie van Voorbereiding is nog niet bijeengekomen om hare meening over de verschillende amendementen uit te spreken. Ik wil echter al dadelijk mijn persoonlijk gevoelen doen kennen. In de eerste plaats het eerste amendement aangaande de verandering van >mits" in» mits blijke". Ik geef den geachten voorstellers toe dat de Regeering het recht heeft te zorgen, dat het geld aan de bijzondere school uitgekeerd worde besteed ten behoeve van het onderwijs; maar als men geld wil geven aan die school, volgt daaruit nog niet dat de Regeering zich allerlei bijzondere waarborgen moet verschaffen, wanneer zij weet, dat andere nog betere waarborgen reeds vanzelf bestaan. Daarop is reeds herhaalde malen gewezen, en ik wensch thans alléén te herhalen dat, zelfs wanneer door de Regeering geen enkele waarborg gesteld werd, het bijzonder onderwijs toch meer waarborgen oplevert voor goed onderwijs dan het openbaar. Ik zou zelfs nog verder durven gaan, en beweren dat het verkeerd gezien is, het openbaar onderwijs vooral door toedicht te verbeteren. Ik geloof dat het toezicht in het algemeen weinig te beteekenen beeft, behalve in zoover dat het goeden raad kan geven ; dat de waarborg voor goed onderwijs gevonden moet worden in goede onderwijzers, in mannen die voor hun vak opkomen en dat liethebben. Wanneer die er niet zijn, geeft "het toezicht eigenlijk niets. Ik denk daarover niet alleen aldus ten opzichte van het lager, maar ook van het gymnasiaal en ander onderwijs. Eenieder, die een weinig gezien heeft in de maatschappij, zal wel overtuigd zijn, dat vakmannen de beste personen zijn om hun vak vooruit te brengen. De schoolonderwijzers zelven zijn het, die ten slotte het liefste goede scholen willen hebben, en willen zij niet, dan is er niet veel aan te doen. In eene onlangs in deze Kamer gehouden rede, waarin de geachte spreker niet geheel en al binnen de orde was, is ook het een en ander gezegd over schooltoezicht op de openbare school. Er zijn toen gevallen vermeld, waaruit duidelijk blijkt dat, zelfs wanneer een openbaar onderwijzer in geenen deele voldoet aan de hem gestelde eischen, het dikwijls juist het schooltoezicht zelf is, dat aan de verwijdering van dien onderwijzer in den weg staat; terwijl daa'entegen bij de bijzondere school het juist het eigenbelang van het bestuur is, 't welk tot onmiddellijke verwijdering van den onderwijzer dringt. Men vergete niet, dat bet subsidie hetwelk de bijzondere school krijgt, in vergelijking met de geheele kosten zoo gering is, dat de ouders met schoolgeld moeten bijspringen, en dat deze dit niet zullen betalen, wanneer zij niet de zekerheid van goed onderwijs hebben. Het eigenbelang der bijzondere school is de beste prikkel voor het geven van goed onderwijs. Daarom zou de Regeering er tot zekere hoogte van kunnen afzien om waarborgen te vragen. Doet zij het echter, dan moet zij geene waarborgen eischen, waardoor zij de inwendige vrijheid der school belemmert; want ook die vrijheid hangt nauw samen met het geheele stelsel van vrij onderwijs. Hoe meer men het onderwijs vrij laat, hoe beter het wordt. Juist de directe bemoeiing van de openbare macht strekt niet altijd tot behoorlijke ontwikkeling van het onderwijs. Inwendige vrijheid willen wij behouden, niet om slecht onderwijs, maar om steeds beter onderwijs te kunnen geven. Daarom kunnen wij tot geene belemmering onze toestemming geven. Men stelt het hier voortduren 1 voor, alsof de bijzondere school, wanneer zij subsidie krijgt, eene soort vanzeer winstgevende zaak is; ieder onderwijzer waarvoor een subsidie wordt gegeven van 300 gulden kan immers een school oprichten, maar ik vraag: waar komt het geld vandaan, dat voor het voortdurend onderhoud van die school moet dienen? Ds Commissie van Voorbereiding heeft vol-trekt geen bezwaar gemaakt om te gemoet te komen aan alle redelijke opmerkingen, die ten aanzien der waarborgen gemaakt werden. Volstrekt niet omdat men meende dat die bezwaren in 't algemeen zeer gegrond waren, maar omdat men erkende dat er soms misbruik kan gemaakt worden. Zoo onder anderen de bepaling dat de onderwijzers gedurende zekeren tijd aan de school moeten hebben les gegeven. Daaromtrent werd opgemerkt, dat het gebeuren kon dat er maanden lang geeu behoorlijk aantal onderwijzers aan de school was. Welnu, onmiddellijk hebben wij toegegeven dat er eene duidelijker omschrijving noodig was. Kn daarom wil ik ook nu terstond opmerken dat het amendement sub 5 aan deze zijde geen bezwaar ontmoet; het is bet amendement dat de 25 kinderen, welke moeten aanwezig zijn, zal eene school, subsidie ontvangen, in elk geval zes jaren oud moeten zijn; men zou anders een bewaarschool kunnen opgeven en aldus misbruik van het artikel maken. Maar nu gaat de heer Van der Kaay veel verder. Zijne toelichting snijdt niet den minsten twijfel af, dat hij een geheel ander stelsel wil invoeren en het subsidie geheel afhankelijk maken van een nader onderzoek voor elke school. Hij gaat zelfs zoo ver dat hij het geoorloofd zou achten dat in een maatregel van algemeen bes'uur nog andere voorwaarden werden gesteld; dat bij voorbeeld alle kinderen i zouden worden geëxamineerd. Hij zegt niet dat het moet gebeuren, maar hij zou het niet verbielen. Derhalve zou in het vervolg kunnen gezegd worden bij eenen maatregel van algemeen bestuur: het moet blijken dat de kinderen inderdaad voldoend onderwijs hebben ontvangen en dit kan alleen blijken, wanneer alle kinderen worden geëxamineerd; doch met dat stelsel zouden alle moeilijk- ' heden worden ingevoerd die juist in Engeland tegen dir stelsel in de praktijk zijn gebleken. Het bij dit wetsontwerp! voorgestane stelsel is veel beter dan het Engelsche; de uitwendige waarborgen blijven, en de inwendige waarborgen zijn verzekerd door het belang der ouders. Door intusschen het woord» mits" te veranderen in»mits blijke" maken de voorstellers de zaak zeer moeilijk voor hen die meenen recht te hebbe i op eene bijdrage, want! dan wordt de bewijslast opgelegd aan de bijzondere school. i En nu vraag ik hoe wij bij voorbeeld (ooit zullen kunuen bewijzen, dat er voldoend onderwijs wordt gegeven in al i de vakken genoemd in art. 2. De Regeering zou volgens het amendement kunnen vragen : bewijs dat gij voldoend onderwijs hebt gegeven. Dit is een probatio diabolica in de

12 Gedeeltelijke herziening van de wet van 17 Augustus 1878 tot regeling van het lager onderwijs. hoogste mate! Hoe kan men vragen: bewijs dat in al die vakken onderwijs is gegeven, dat alle schoolgaande kinderen het ontvangen hebben. Dan zou elke school voorzien moeten zijn van 's morgens tot 's avonds van eenige inspecteurs, die constateeren dat aan al die voorwaarden is voldaan. Dat zal wel niet de bedoeling zijn van het amendement en kan niet zijn een redelijke eisch. Wanneer men daarentegen op de bij het wetsontwerp aangewezen wijze den bewijslast oplegt aan den aanvrager, dan zal deze kunnen volstaan met te zeggen: wij hebben een bestuur en voldaan aan al de uitwendige eischen die de wet stelt; de vakkeu zijn op den rooster aangegeven die in de school hangt, wij hebben te voren daarvan aan het schooltoezicht kennis gegeven. De Regeering zal dan op hare beurt kunnen zeggen : gij hebt alles wel gedaan, maar door onze ambtenaren is geconstateerd dat het onderwijs in werkelijkheid niet gegeven wordt; zoo iets is natuurlijk voor het toezicht gemakkelijk genoeg te bewijzen. Het schooltoezicht is immers verplicht om ook de bijzondere scholen te bezoeken. Wanneer eenige school het kan natuurlijk gebeuren een slechten naam heeft, dan kan op elk oogenblik van den dag de schoolopziener zich met eigen oogen komen overtuigen of het onderwijs al dan niet gegeven wordt overeenkomstig den rooster; wanneer het niet gegeven wordt, dan geeft hij daarvan kennis aan de Regeering. Wanneer men met den heer Van der Ka'iy zegt, dat men telkens voor iedere school afzonderlijk een onderzoek moet instellen, en een algemeen rapport niet voldoende is, dan geef ik dat tot zekere hoogte toe. Maar het onderzoek moet niet ingesteld worden nadat de aanvrage geschied is, maar gedurende den loop van het jaar; dat is de plicht van elk schoolbestuur; zelfs zonder dat er eene aanvrage geschiedt, moet het schoolbestuur onderzoek doen. Nu staat in het amendement sub 2\, dat er voldoende onderwijs worde gegeven in de vakken. Wanneer er aan deze zijde leden mochten zijn, die meenen dat dit eeue hoogst onschuldige verandering is, dan wensch ik te doen opmerken dat bij aanneming van net stelsel van den voorsteller het geheele leerprogramma gesteld wordt in banden van het schooltoezicht; want er wordt wel geene goedkeuring van het leerprogram gevraagd van het schooltoezicht, maar het onderwijs moet voldoende zijn. Als bijvoorbeeld de onderwijzer zegt: ik wil aan het lezen zooveel, en aan het rekenen zooveel uren besteden, heeft het schooltoezicht de bevoegdheid het onderwijs onvoldoende te verklaren. Ook zou bet schooltoezicht kunnen zeggen: indien gij u niet onderwerpt aan mijne eisenen, dan zal ik uwe scholieren onderzoeken, om te zien of zij voldoende lezen en schrijven kunden, en men kan nagaan wat er dan overblijft van deze geheele wet. Wat anders dan een onmetelijk aantal chicanes? Het spreekt vanzelf en daarin heeft de heer Van der Kaay gelijk dat men een of ander vak bijvoorbeeld om de 14 dagen een half uur zou kunnen onderwijzen; maar dat moet men overlaten aan het eigenbelang van de daarbij betrokkenen. Er is iutusscuen één vak, waaraan te veel tijd zou kunnen gewijd worden, namelijk dat van de handwerken. De mogelijkheid zou kunnen bestaan dat er scholen werden opgericht, wa;ir de handwerken hoofdzaak zijn, ten koste van het overig onderwijs. Met het. oog op deze juiste opmerking heeft de Regeering voorgesteld, wederom met volkomen instemming van de Commissie van Voorbereiding, om van de 18 uren het minimum voor het onderwijs -- niet in den godsdienst, maar in de vakken, vermeld in art. 2 niet meer dan twee voor dat bijzondere vak af te zonderen, zoodat minstens 16 uren aan de vakken vermeld in art. 3 op de school moeten gewijd worden. Men zegt dat men de volkomen zekerheid niet heeft dat de kinderen dat onderwijs werkelijk zullen ontvangen. Maar heeft men ooit die zekerheid op de openbare school? Geeft- het Rijk niet subsidiën aan gemeentescholen, zonder de minste zekerheid dat er kinderen op die school gaan? Treedt de Staat in zulke gevallen terug, en zegt hij: de kinderen ontvangen geen onderwijs, dus geef ik geen geld? Indien de voorstellers alleen art. 5ibis wilden wijzigen in dien zin, dat alleen het laatste deel van het amendement in Aanmerking kwam, dan zou het bezwaar minder groot zijn. De voorstellers willen lezen:»mits blijke dat de schoolgaande kinderen dat onderwijs ontvangen". Wij hebben hier te doen met uitkeering na afloop van het jaar; zou dus niet gelezen moeten worden : heboen ontvangen? Hoe dit zij: men wil zekerheid, dat de kinderen het onderwijs ontvangen zullen ; welnu daar hebben wij niets tegen ; de ouders der kindereu hebben daarbij zelven het grootste belang. Tegen dit deel van het amendement is dus bij ons geen bezwaar, maar het andere gedeelte is voor ons onaannemelijk. Hetzelfde geldt van punt 3.:»dat het onderwijs aan alle schoolgaande kinderen gegeven wordt gedurende ten minste achtien uren per week volgens een aan den arrondisseinents-schoolopziener medegedeelden" enz., omdat dit ook eene onbewijsbare zaak is. Zooals het in het wetsontwerp staat, wordt deze zaak volkomen voldoende geregeld. Na lange debatten in de sectiën heeft de Commissie van Voorbereiding gemeend deze redactie omtrent de waarborgen te moeten aanbevelen, en mij dunkt dat men zich daarmede nu tevreden moest stellen. Het voorstel om op punt 4. te doen volgen:» 5*.» de school ten mins'e een jaar heeft bestaan " is niet duidelijk. Als ik de toelichting goed heb begrepen, zouden de! voorstellers willen dat alvorens de aanvrage geschiedt, de i school een jaar moet gewerkt hebben. Voor de school die bijv. over het geheele jaar 1889 gewerkt heeft mag en l kan eerst bijdrage verzocht worden na den afloop van j De heer De Beaufort geeft mij door een wenk te kennen, dat ik het goed begrijp. Maar dit is naar mijne opvatting wederom een volkomen onbillijken eisch. Wanneer men aanneemt, dat de aanvrage moet geschieden (althans als het laatste amendement wordt aangenomen) in Januari, en dat alsdan de school één jaar moet hebben bestaan, dan zou daar iets voor aan te voeren zijn, want het is misschien niet goed subsidie te geven aan eene school die slechts een maand of veertien dagen heeft bestaan. Maar als men zegt dat gebleken moet zijn dat de school levensvatbaar is, dan vraag ik: wat heeft de Staat daarmede te maken? Als de kinderen een jaar onderwijs hebben ontvangen, dan hebben zij dat toch gehad. Maar als de school daarna verdwijnt, wie zal dan door die opheffing schade lijden? Alweder dat arme schoolbestuur. Intusschen hebben de kinderen onderwijs ontvangen van goede onderwijzers, wel toegerust volgens de eisenen der wet. Nog eene opmerking. Men spreekt er gedurig van alsof dat wetsontwerp minder waarborgen zou geven dan de Engelsche wet. Daartegen moet ik ten slerkste opkomen. Reeds vroeger heb ik aangetoond, zonder dat het wederlegd is geworden, dat de waarborgen in het Engelsche stelsel geheel anders moeten zijn dan in het onze, omdat het bijzonder onderwijs in Engeland een geheel andere rol heeft te vervullen dan bij ons. Als men mij vraagt of de voluntary school niet meer waarborgen geeft dan de onze, zeg ik daarop volmondig: neen, vooreerst met het oog op het aantal onderwijzers en ten tweede op grond van het kweekellngenstelsel. Wij zijn gedwongen geworden daarmede, tegen onzen zin, te breken, waardoor de kosten veel aanzienlijker worden. Daardoor zijn de eischen bij ons zwaarder en degelijker dan in het Engelsche stelsel, met zijn schooltoezicht. Wat aangaat het amendement van de heeren Van Delden, Gleichman c. s. daarvan wil ik alleen zeggen, dat, behoudens hetgeen nader in het debat mocht worden aangevoerd, het mij voorkomt, dat dit amendement aanbeveling verdient. Aan onze zijde bestaat daartegen wel eenig bezwaar. En waarom? Omdat daar onder anderen gesproken wordt van beslissing door en aanvrage aan Gedeputeerde Staten. Ik erken, dat, toen ik het amendement voor de eerste keer las, ik meende, dat het een moordend amendement was, maar bij nader inzien komt het mij voor,

13 Vel Tweede Kamer. Verslagen uitgebracht door de Commissie voor de Verzoekschriften. dat de aard van do bijzondere school medebrengt, det zij zich moet aanmelden bij het Gouvernement. In zekeren zin geschiedt dit ook door de openbare school, want de uitkeeringen moeten ook daar, ua bij de begrooting te zijn vastgesteld, naar ik meen aangevraagd worden aan het Gouvernement. De bijzondere school moet dit doen, omdat het Gouvernement officieel niet weten kan of eene bijzondere school al dan niet bestaat. Het is derhalve in dat stelsel volkomen juist, dat de aanvraag geschiedt door de bijzondere scuool. fk geloof daarom, dat wij geen bezwaar behoeven te hebben tegen die aanvrage. Nu is alleen de vraag : tot wien moet men zich richten? Tot de een trale Regeeriug of tot Gedeputeerde Staten? Ik zou zeggen, misschien vergis ik mij, dat het hier niets anders betreft dan een admiuistratieven maatregel, de Regeering en de Gedeputeerde Staten hebben hier volkomen dezelfde functie. Wij hebben immers altijd appèl van Gedeputeerde Staten op de Regeeriug. Het komt mij daarom voor, dat het het beste is om zich eerst tot bet provinciaal bestuur te wenden, omdat dit beter bekend is met den toestand. Gaat men eerst naar de Regeering, dan zal de beslissing op de aanvrage langer duren, umdat de Regeeriug zich altijd om informatién zal wenden tot Gedeputeerde fcitaten of tot eenige andere provinciale autoriteit. Ik ben dus voorloopig, behoudens betere toelichting van anderen, voornemens voor het amendement te stemmen. Alleen nu nog ten slotte een zeer kort woord over ons eigen amendement, waaraan ik niets te voegen heb na de toelichting van den heer Fabius, behalve een punt, dat misschien minder gemakkelijk voor hem was om uiteen te zetten. In het request van de onderwijzers te Amsterdam wonit voorgesteld om uit het art. de rechtspersoonlijkheid te laten vervallen, want, zeggen zij, als de rechtspersoonlijkheid blijft, moeten wij een bestuur heoben, en daardoor verliezen wij de bevoegdheid om voor eigen rekening school te houden Dit is, dunkt mij, niet nlzoo ; ik geloof dat rechtskundig er geen bezwaar tegen bestaat, wanneer men bijv. eene vereeniging opricht met welke de Regeeriug handelt, en deze vereeniging dan contracteert met een onderwijzer voor eigen rekening. Wanneer zulk eene vereeniging een contract maakt met een onderwijzer, dan kan zij b.v. ze gen: gij kunt schoolgeld heffen zooveel gij wilt, en dat geld geheel of gedeeltelijk in uw zak houden ; gij kunt uw schoolplan inrichten zooals gij wilt; gij kunt uw eigen lokaal hebben of niet; in één woord gij kunt de zaak regelen zooals gij wilt. Dit alles is eene zaak van onderling overleg tusschen bestuur en onderwijzer. Wanneer een onderwijzer de zaak voor eigen rekening drijft, dan kan hij zich toch in contact stellen met eon ^eker bestuur. Doch nu kan zulk eea bestuur geeu subsidie ontvangen. En dat is onbillijk, want en hiermede eindig ik wanneer er in ons land bijzondere scholen bestaan, dan hebben wij dit vooral te danken aan de onderwijzers voor *^igen rekening; dezen hebben het dus waarlijk in ons land niet verdiend dat, nu eindelijk de bijzondere scholen hier meer worden erkend en gewaardeerd, zij zei ven de slachtoffers zouden worden. Dat ware ondankbaar. Indien het waar is en het kan moeilijk worden betwist dat elke vereeniging een school kan oprichten naast eene bijzondere school voor eigen rekening en dan jaarlijks f 1000 a f 1200 ontvangt, dan zal de concurrentie voor het hoofd van deze laatste zeer moeilijk zijn. Daarom wensch ik er op aan te dringen dat de Kamer ons amendement aanneme, dat, naar ik geloof, niet van ingrijpenden aard is en in de toestanden geen groote verandering brengt. De vergadering wordt voor een half uur geschorst, en hervat. De Commissie voor de Verzoekschriften brengt de volgende verslagen uit: De heer Bevers, lid der Commissie : I. In handen uwer Commissie werd gesteld een verzoekschrift van den raad der gemeente Opsterland, zich beklagende dat bij missive vau den Minister van Binnenlandsche Zaken dd. 20 September 1888, afwijzend is beschikt op zijn verzoek om ten laste van het Rijk te brengen eene declaratie ad f 2 Hl,38, voor kosten van inkwartiering van militairen, door de gemeente betaald bij gelegenheid vau do in liet voorjaar van 1888 in de veenderijen plaats gehad hebbende werkstaking. Requestrant beweert dat de gemeente Opsterland niet verplicht is die kosten voor hare rekening te nemen, omdat de inkwartiering is geschied op last van den Commissaris des Konings en niet op aanvraag van het destijds fuugeerend hoofd der gemeente, en uithojfde er werkstakingen op veel uitgebreider schaal plaats hadden in naburige gemeenten, terwijl men de gemeente Opsterland als de meest geschikte kon beschouwen tot inkwartiering der militaire macht. Hij verzoekt daarom door tusschenkomst uwer Vergadering alsnog uit 's Rijks kas bedoelde kosten terug te erlangen. Aangezien uwe Commissie niet kan beoordeelen in hoeverre de bezwaren van requestrant juistheid bevatten, heeft zij de eer uwe Vergadering in overweging te geven het adres te zenden aan Zijne Excellentie den heer Minister van Binnenlandsche Zaken met verzoek om inlichtingen. De heer Imeenge, Voorzitter der Commissie: In handen uwer Commissie zijn gesteld: II. Een adres van den raad der gemeente Voerendaal luidende: dat hij met belangstelling heeft kennis genomen van het voorstel van den heer Bahhnann, waarbij aangedrongen wordt op de heffing van invoerrechten op buitenlandsche granen ; dat door dit voorstel de landbouwende bevolking zeer zal worden gebaat, die thans wegens de lage graanprijzen uit rst gedrukt is ; dat tevens door de heffing van bovenvermelde invoerrechten de schatkist eene meerdere inkomst zal genieten en de accijns op zout en zeep hierdoor zal kunnen vervallen, met verzoek dit voorstel te steunen, opdat het tot wet moge worden verheven. Uwe Commissie heelt de eer voor te stellen dit adres, waarvan de inhoud kan worden benut bij de behandeling van bedoeld wetsontwerp, ter griffie neder te leggen ter inzage voor de leden. III. Een adres van den gemeenteraad van Kerkrade, houdende: dat adressant met groote belangstelling heeft kennis genomen van het bij de Tweede Kamer ingediend wetsvoorstel van den heer Balilmann, tot het heffen van rechten bij den invoer van grauen, enz. als eerste steun voorden kwijnenden landbouw; dat de gemeenteraad eerbiediglijk de vrijheid neemt zijne volle adhaesie kenbaar te maken met dat ingediend wetsvoorstel, hopende dat bedoeld voorstel de goedkeuring van de Wetgevende Macht zal wegdragen. Aangezien ook dit adres betrekking heeft op den inhoud van bovenbedoeld wetsontwerp, heeft uwe Commissie de eer voor te stellen ook dit adres ter griffie neder te leggen ter inzage voor de leden. IV. Een adres van H. Ramakers en eenige andere grondeigenaars en landbouwers, wonende in de gemeente Geleen (Limburg). Adressanten geven te kennen: dat zij met ingenomenheid hebben kennis genomen van het aan de Tweede Kamer gedaan wetsvoorstel door het lid dier Kamer, den heer meester Bahlmann tot het heffen van rechten bij den invoer van granen enz.; dat, alhoewel hoogere dan de voorgestelde rechten, met het oog op den zoo treurigen en gedrukten toestand waarin de landbouw verkeert, zeer zeker meer in overeenstemming zoude zijn met daaraan algemeen gevoelde behoeften, zij zich echter gelukkig zullen rekenen als de voorgestelde invoerrechten zullen worden geheven, voor- Handelingen der Staten-Generaal II.

14 1030 ' ' ' i i.,,.» Verslagen uitgebracht door Te Commissie voor de Verzoekscbriften. namelijk uit aanmerking dat de schatkist in de te heffen rechten eene aanzienlijke bale zal vinden, waardoor de zoo drukkende accijnzen op zout en zeep zullen kunnen worden gemist. Redenen waarom zij de vrijheid nemen hunne adliaesie kenbaar te maken met het inge liende wetsvoorstel-meester Bahlmann, eerbiedig doch dringend verzoekeude dat wetsvoorstel zoo mogelijk aan te vullen met alle andere voortbrengselen van onzen landbouw en bij invoer van dergelijke producten, daarvan een zoodanig recht te heffen als overeen zal komen met de lasten waarop onze landbouw te rekenen heeft. Aangezien ook dit adres betrekking heeft op bedoeld wetsontwerp, heeft uwe Commissie de eer voor te stellen het ter griffie neder te leggen ter inzage voor de leden. V. Een adres van J. C. V. Mourik, landeigenaar, wonende te Maurik, houdende, dat hij met ingenomenheid heeft kennis genomen van bet wetsvoorstel van den heer Bahlmann tot het heffen van rechten <>p graneu enz., terwijl hij aan uwe Vergadering beleefd onderwerpt de vraag, om, tot toelichting van het voorstel van den heer Bahlmann, ook in behandeling te nemen de in der tijd door verschillende grondeigenaren aan Z. M. den Koning en aan de Tweede Kamer ingediende adressen. Adressant geeft hierbij aan uwe Vergadering in overweging : 1*. om de drukkende lasten voor landbouw en nijverheid, zooveel mogelijk, te verlichten ; 2*. dat het de Regeering moge behngen, aan elke gemeente de opbrengst der Rijks- persoueele belasting uitte keeren, onder verplichting, om daarvan op te richten een gemeentefonds tot ondersteuning van werklieden, die door ouderdom of lichaamsgebreken ongeschikt zijn tot arbeid, in twee klassen te verdeelen, zoodat hij, die getuigenis kan overleggen in de kracht zijns levens een oppassend werkman te zijn geweest, in de eerste klasse zal gesteund worden. Dit zal invloed uitoefenen op het goed en zedelijk gedrag van den arbeidenden stand, daar toch ieder er naar zal haken, om later naar de eerste klasse te worden ondersteund. Adreesant zegt, dat het altijd eene behoefte is geweest voor den arbeidenden stand, om een uitzicht te tiebben bij het naderen van den ouden dag of bij bekomen lichaamsgebreken, om niet tot armoede te vervallen, en dat die behoefte in de laatste jaren is toegenomen; 3. dat aan boveugenoemden afstand der personeele belasting, waardoor zeker de inkomsten van 's Rijks schatkist schade zullen lijden, kan worden te gemoet gekomen door eene belasting op coupons en hypotheken in het leven te roepen, hetgeen adressant eene billijke belasting zou achten. Adressant eindigt met het vertrouwen uit te spreken, dat zijn stap niet euvel zal worden genomen, maar mag leiden tot eene geweuschte verbetering in den tegenwoordigen drukkenden toestand. Uwe Commissie heeft de eer voor te stellen ook dit adres ter griffie neder te leggen', ter inzage voor de leden. VI. Een adres van het hoofdbestuur der Maatschappij van Landbouw in Limburg, luidende: dat het met belangstelling kennis heeft genomen van het wetsvoorstel, door het lid uwer Vergadering mr. Bahlmann ontworpen en strekkende tot het heffen van eene matige belasting op den invoer van vreemde graien en meel; dat het hoofdbestuur, onder dankbetuiging aan den ontwerper voor het door hem genomen initiatief, daaraan zijne volle adhaesie verklaart te schenken en te vertrouwen dat in uw midden eene sterke meerderheid gevonden zal worden om het zeer gemodereerde ontwerp te ondersteunen; dat onzes inziens daarvan nochtans geen invloed op de graanprijzen hier te lande kan worden verwacht en het voorstel-bahlmann, mocht het tot wet verheven worden, alzoo niet kan worden beschouwd als eene bescherming van onze landbouwnijverheid, maar eenvoudig als een hoogst aanbevelenswaardigen maatregel, geschikt en bestemd om de Staatskas te stijven, uitsluitend ten laste der buitenland.sclie graanproducenten. De ervaring heeft zulks immers in de laatste jaren, onder andere in Duitschland en in Frankrijk, bij de toepassing van zoo lage graanrechten duidelijk geleerd, en dit wordt trouwens erkend door staathuishoudkundigen van naam, die een geheel ander gevoelen zijn toegedaan dan adressant; door mr. Patijn, bijvoorbeeld, die zegt tot de overtuiging te zijn gekomen dat zelfs een recht van 25 pet. den landbouw in genoemde lauden niet rechtstreeks heeft, gebaat; terwijl de door mr. Bahlmann voorgestelde belasting op verre na niet één vierde der waarde bedraagt; dat derhalve een zoo matig recht ook hier door geen prijsverhoogiug van het binnenlandsche product zal wor len gevolgd, den consument volstrekt niet kan deren en wel degelijk voor rekening van den buitenlandschen exporteur zal komen; dat de eventueele opbrengst der voorgestelde belasting door mr. Bahlmann zelf bij benadering geschat wordt op ( ; dat voorstellers bedoeling toch bepaald is dezen maatregel, zoo al niet rechtstreeks, dan toch indirect te doen strekken tot de opbeuring en de ondersteuning der Nederlandsche liindbouwnijverheid; dat derhalve, mocht dit voorstel door beide Kamers worden aangenomen en door Z. M. den Koning tot wet worden verheven, stellig mag worden verwacht, dat een geëvenredigd gedeelte der zuivere opbrengst ook dadelijk tot dat doeleinde zoude worden besteed en onder de verschillende provinciën verdeeld, nagenoeg op zulke wijze als dit in Duitschland, volgens de Huene'sche wet geschiedt, voor wat de baten betreft daar te lande voortvloeiende uit de granen- en veerrechten ; terwijl, na aftrek daarvan, het resteerende beschouwd zoude worden als aequivalent voor het zoo spoedig mogelijk afschaffen of verlagen van andere belastingen of accijnzen, welke op alle ingezetenen drukken en wel het meest op den landbouwenden en den minderen stand, onder andere die op zout en zeep; dat naar de overtuiging van het hoof jbestuur deze maatregel spoedig in zijne gevolgen door allen erkend zoude worden als te zijn hetgeen hij naar's adressants gevestigde meening ook werkelijk is, als eene weldaad en een zegen voor het gansche land en als een eerste stap in de richting welke alleen tot een einde der landbouwcrisis kan leiden, namelijk het herstel van eenig evenwicht tusschen de productiekosten van het graan in ons land en in de overzeescne gewesten. dat het hoofdbestuur van deze gelegenheid gebruik maakt om gerust te verzekeren dat het in deze niet alleen staat maar integendeel bijna geheel Limburg met zich heeft, wanneer het aandringt op de aanneming van het wetsvoorstel van mr. Bahlmann tot het heffen van een invoerrecht op vreemde granen en meel; dat het hoofdbestuur echter niet twijfelt aan de solidariteit van de belangen der groote takken van den nationalen arbeid, van akkerbouw, èu veereelt, èn fabrieks-èn handwerksnijverbeid, en daarom de hoop koestert dat zoo spoedig mogelijk van andere zijde voorstellen in denzelfden geest gedaan mogen worden, opdat de nationale arbeid in zijn geheelen omvang, van Regeeringswege rechtstreeks de noodige bescherming moge genieten ; in elk geval waar hij door overmatige vreemde concurrentie in zijne uitbreiding en normale ontwikkeling belemmerd of bedreigd mocht worden; dat adressant ten slotte het wetsnntwerp-bahlmann zeer drii'gend aan uwe Vergadering aanbeveelt en het bij onze Wetgevende Macht zoodanig onthaal toewenscht als ongetwijfeld door allen die onze volkswelvaart een oprecht en warm hart toedragen, ten zeerste zoude worden gewaardeerd. Aangezien ook dit adres betrekking heeft op het bedoplde wetsontwerp, heeft uwe Commissie de eer voor te stellen dit adres neler te leggen ter griffie, ter inzage voor de leden. De Kamer vereenigt zich achtereenvolgens met de voorgestelde conclusiën.

15 [631 86ste VE80ADEBIN0. Voorstel tot het houden - 13 SEPTEMBER van eene avondvergadering. De Voonltter: Ik breng den Voorzitter van de Commissie voor <le verzoekschriften mijn dank voor zijne zeer ijverige werkzaamheden. Thans geef ik het woord aan den heer Bahlmaim, die het gevraagd heeft. De heer Bahlmann: Mijnheer de Voorzitter! Hoogst waarschijnlijk zal de discussie over het wetsontwerp i)t herziening der wet op het lager onderwijs heden middag niet afloopen. Nu geloof ik dat het zoowel in als buiten de Kamer een communis opinio is, dat de beraadslaging in dit zittingjaar ten einde zal gebracht worden. Daarom heb ik de eer voor te stellen om, indien de discussie heden-middag niet afloopt, die heden-avond voort te zetten. De Voorzitter: Door den heer Bahlmann wordt voorgesteld, om indien de behandeling van het wetsontwerp tot herziening der wet op het lager onderwijs heden middag niet mocht afloopen, die hedenavond voort te zetten. De heer Hees: Mijnheer de Voorzitter! Ik zou de Kamer ernstig in overweging willen geven zich niet te vereenigen met het voorstel van den heer Bahlmann. De discussie is thans aangevangen over een hoogst gewichtig onderwerp; ik geloof dat alle partijen in de Kamer er groot belang bij hebben dat dit artikel goed bezien worde en dat dit in de eerste plaats gewenseht moet worden door hen, die het meeste belang stellen in het tot stand komen van deze wet. Verder volgt nog het voorstel over den leerplicht, en het zal mij niet verwonderen indien van beide zijden verschillende leden er prijs op stellen hunne stem over dit voorstel te motiveeren. Dan volgen in de laatste plaats de overgangsbepalingen, met het daarop voorgestelde amendement. Ik behoef niet te zeggen dat, na de beslissing, genomen over art. 45, en nadat gebleken is, dat aan beide zijden van de Kamer tegen dat artikel, al is het ten slotte aangenomen, groote bezwaren bestaan, er dubbele prijs op gesteld zal worden de financieele overgangsbepaling dubbel nauwkeurig te onderzoeken, In dien stand van zaken geloof ik voor mij, dat het inderdaad hoogst onraadzaam is te besluiten tot het houden van eene avondzitting. Ik zou dan ook dat besluit niet gaarne voor mijne verantwoording nemen. De heer Smeenge : Mijnheer de Voorzitter! Ik ben niet gewoon bij de behandeling van voorstellen als deze het woord te voeren, omdat ik meen, dat de oudere leden van de Kamer beter dan wij juniores de al of niet noodzakelijkheid en billijkheid daarvan kunnen beoordeelen. In dit geval echter meen ik, om tal van redenen niet te mogen zwijgen, omdat van de beslissing voor mij veel afhangt. Mij geheel vereenigende met hetgeen door den geachten afgevaardigde uit Rotterdam, den heer Mees, is gezegd, wensch ik nog eenige redenen op te geven, die mij er toe nopen het voorstel van den heer Bahlmann te moeten ontraden. Het zijn oude zaken die ik zal mededeelen, maar ik meen ze toch te moeten zpggen omdat hel waarheden zijn. Deze Kamer bestaat, uit den aard der zaak, uit personen van verschillende positie, met verschillende maatschappelijke betrekkingen. Deze is alleen volksvertegenwoordiger, gene verplicht nevens dat hooge ambt, nog op een andere wijze der maatschappij diensten te bewijzen, de een alleen in 't algemeen belang, de an Ier om persoonlijke redenen. Waar dit nu het geval is, heeft men voor die andere betrekkingen ook zijn tijd noodig. Nu weet ik, dat mij onmiddellijk zal worden toegevoegd : ja, maar het vervullen der taak als afgevaardigde is hoofdzaak, daarvoor moet het andere wijken, en dan erken ik dat dadelijk, Mijnheer de Voorzitter. Ik wil echter opmerken, dat, juist om zoo weinig mogelijk in dat opzicht conflicten te doen ontstaan, men voor het vervullen van die taak vaste regelen heeft gesteld, waarvan zoo weinig mogelijk wordt afgeweken. Daardoor juist kan men zijne zaken zóó regelen, dat het een niet behoeft te lijden onder het andere. (iaat men daarvan afwijken, dan wordt de vervulling moeilijk. Dit moet men dus niet doen dan in hoogst zeldzame, en alleen in onvermijdelijke gevallen. Indien men er prijs op stelt in deze Kamer te houden personen uit alle oorden van ons land, personen van verschillende maatschappelijke positie en stand, ten einde daardoor zich voordeel te kunnen doen met de meerdere locale kennis, die afgevaardigden dan kunnen hebben van bepaalde deelen van het land, en de vruchten te plukken der persoonlijke aanraking met alle standen der maatschappij, dan moet men niet doen wat de heer Bahlmann nu voorstelt, namelijk onvoorbereid tul van personen stellen voor moeilijke vragen, hen die andere betrekkingen hebben te vervullen, verhinderen die waar te nemen. En dit toch zal van de aanneming van zijn voorstel, het houden van eene avondzitting, het gevolg zijn. Men! maakt hun op die wijze het goed vervullen der betrekking onmogelijk. Hoe zullen zij, die morgen elders op hun post moeten wezen, nu nog die maatregelen nemen, die noodig zijn, zal hier of dai'.r niet dit of dat in de war loopeu of vertraging ondervinden. Ware het nog, Mijnheer de Voorzitter, dat de geheele wet dezen avond kon worden afgedaan, ik zou er eerder vrede mee hebben, doch waar dit bepaald, volgens mijne meening althans, eene onmogelijkheid is, zie ik de noodzakelijkheid van den voorgestelden maatregel niet in. Ik herhaal, in 't belang van de mogelijkheid eeuer goede samenstelling van deze Kamer, eener gemengde vertegenwoordiging, die ik meen dat in 's lands belang is, ontraad ik de aanneming van het gedane voorstel. De heer Farncombe Sanders: Mijnheer de Voor- zilter! Een kort woord slechts bij hetgeen door den vo-! ngen geachten spreker is gezegd. Ik geloof dat de geheele Kamer overtuigd zal wezen van de oprechtheid mijner woorden, wanneer ik zeg, dat ik voor mij zoo veel mogelijk er toe wensch bij te dragen, dat de beraadslagingen over dit wetsontwerp leiden tot een gewenseht einde. Maar juist omdat ik dit wensch, zou ik bet zeer betreuren, indien er thans door de Kamer een besluit werd genomen, waardoor de behandeling van dit wetsontwerp werd geprecipiteerd. Wij zijn klippen te boven gekomen, maar er zijn nog wel meer klippen, en ik meen dat geduld en beleid noodig zullen zijn om die klippen om te zeilen. De geachte voorsteller is uitgegaan van de onderstelling : indien wij met het geheele wetsontwerp dezen middag niet j gereed komen. Ik kan mij haast niet voorstellen, dat het! heel serieus is gemeend, dat wij heden \óór5 uren met het j wetsontwerp gereed zullen komen. Maar heeft de heer [ Bahlmann wel genoeg gedacht over de mogelijkheid, dat I wij oan nog heden-avond tot een einde zouden komen? I Ik verklaar dit voor vulstrekt onmogelijk, enopdenvoor- 1 steller zelf na ik weet niet of er wellicht nog een oni geduldige geestverwant van hem in de Vergadering is geloof ik wel dat de geheele Kamer het met mij eens zal zijn, dat wij het door hem voorgestelde doel r;iet zullen bereiken. Is het dan ï iet oneindig beter, dat wij nu, bij i dit cardinale artikel, ons niet overhaasten en in geen geval een besluit nemen, waardoor e beraa lslaging over dit artikel, die z.o kalm mogelijk moet blijven, zelf eeniger- ' mate geagiteerd zou kunnen worden V De heer De Savornln Lohman: Mijnheer de Voorzitter! Ik geloof dat iedereen zal erkennen dat de behandeling van dit wetsontwerp niet is geprecipiteerd. Er is waarlijk ruimt-; genoeg geweest tot spreken en onzerzijds I is niet de minste poging gedaan om te precipiteeren.

16 1632 8Gste VERGADERING. 13 SEPTEMBER Voorstel tot liet houden van eene avondvergadering. Dfc zal wel moeten worden erken 1: nooit is sluiting van het deuat gevraagd. Dit klemt t^s meer, wanneef men nagaat hoe lang over dit kleine ontwerp is gepraat. Er is dus wel eenige reden oin wat meer haast te maken. Intusschen zou ik niet wenscheu <lat deht-eren, die nog dtjb.it wenschen te voeren over leerplicht of over de overgangsbepalingen, daartoe geen tijd zou len \ in len en daaraan wil ik dan ook niet medewerken. Evenwtd komt het mij voor, dat art. 54Ml, waar wij nu middenin zitten, en dat ecu integreoreud deel van het geheel syuteem uitmaakt, vandaag behoort te worden afgehandeld. Dit artikel bevat trouwens niets nieuws; er is, zoowel in de sectien als in de Commissie van Onderzoek, uitvoerig over gedelibereerd. Bovendien hebben de heereu de amendementen zoo lang onder de oogen gehad, dat, wanneer zij daarover nu nog niet tot een besluit kunnen komen, zij, vrees ik, het over 14 dagen ook nog wel niet zullen weten. Het komt mij daarom zeer wenschelijk voor om, indien de discussie over art. blbis beden-namiddag niet is afgeloopen, die bedeu-avond voort te zetten. Komt daarentegen de discussie over dat artikel heden-mi Idag tot een einde, dan is, naar mijne bescheiden meeuing, eene avondzitting niet noodig, te meer nu verscheidene leden daartegen bezwaar hebbeu. Daarom wensch ik deu heer Bahlmann in overweging te geven zijn voorstel in den door mij aangegeven zin te wijzigen. De heer Bahlmann : Mijnheer de Voorzitter! Ik wensch al hetgeen door de heeren Mees, Sanders en Smeenge is aangevoerd, niet te rescontreeren. Één woord moet mij echter van het hart, namelijk dat juist in het belang der leden die verschillende betrekkingen bekleelen en veraf wonen, indertijd de bepaling is opgenomen om des Maandags geen vergadering te hou len, waarvoor ik toen dan ook met volle overtuiging gestemd heb, daar ik gaarne dien onevenredigen last zag weggenomen. Maar juist daarom, Mijnheer de Voorzitter, maak ik thans ook veel minder bezwaar tegen eene avondvergadering. Vroeger was bovendien de Zaterdag ook nog een werkdag, men vergete dit niet. Overigens sluit ik mij geheel bij den heer Lohman aan, waar deze er op wijst, dat de behandeling der wet op geen enkele wijze is gepraecipiteerd, zoodat ieder gelegenheid heeft gehad die te bestudeeren en aan de discussie daarover deel te nemen. Evenzeer ben ik het volkomen met den geachten spreker eens, dat het niet aangaat om midden in de discussie over een arti'cel af te breken. Ik heb er dan ook geen bezwaar tegen om mijn voorstel te formuleeren in den zin, door deu geachten afgevaardigde uit Goes aangegeven,en hoop dus, Mijoheer de Voorzitter, dat, wanneer de discussie over art. 2 hedenmiddag niet nfloopt, U g^.en bezwaar zult hebben hedenavond te vergaderen. De Voorzitter: De heer Bahlmann heeft zijn voorstel in dien zin gewijzigd, dat alleen voor het geval de beraadslaging over art. 2 der wet hedenmiddag niet mocht floopen, daarmede hedenavond zal wordeu voortgegaan. Da heer Smeenge: Mijnheer de Voorzitter! Nog slechts een enkel woord. In antwoord op het gesprokene door den heer Bahlmann dit. De geachte afgevaardigde zegt, dat men juist voor hen die van buiten en van verre komen, den Maandag heeft laten vallen. Ik antwoord daarop, de vrije Zaterdag is ouder dan de vrije Maandag. Men heeft juist bij het nieuwe Reglement van Orde, mijne zoo straks gemelde beschouwingen deelende, gemeend meer te moeten doen voor hen die elders wonen en an lere ziken hebben en daarom nevens don Zaterdag den Maandag gevoegd. En dat mijne bezwaren niet denkbeeldig zijn, daarvoor mij zelf als voorbeeld. Ik bekleed verschillende betrekkingen, tracht op meer dan ééne wijze der maatschappij van dienst te zijn. Zoo bijv. geef ik aan de hoogere burgerschool te Meppel vrijwillig les in de staathuishoudkunde. Daar ik zeker weet Zaterdags te huis te ziju, zijn op den rooster die lessen ook op Zaterdag gesteld. Morgen vroeg elf uur nu moet ik daar op mijn post wezen; ben ik er niet, dan zullen de leerlingen misschien moeten gaan wandelen. Dit zou verkeerd ziju. Had ik echter gisteren geweten, dat ik niet te huis kon komen, dan had ik mijne maatregelen kunnen nemen. Waar dit met mij het geval is, zal het met tal van anderen wel evenzoo zijn. Had men iets dergelijks als de heer Bahlmann nu voorstelt gewild, dan was bot daarvoor gisteren althans nu niet meer de tijd geweest. En wat nu betreft het voorstel zooals het op raad van den heer Lohman is gewijzigd, dat is nog onaannemelijker dan het ander. In dat geval toch weten we niet eerder of we moeten blijven of niet dan om 4 uur of half vijf. Wordt het op dit oogenlilik bepaald, dan kan men nog dié maatregelen nemen, die mogelijk zijn; verneemt men het pas van avond, dan is het voor velen te laat. Na vijf uur bijv. kunnen wij niet meer vertrekken. Hoe gaarne ik ook zou meewerken tot oplossing van dit vraagstuk, het is mij onmogelijk. Dit wil ik er nog bijvoegen naar aanleiding van het gezegde van den heer Lohman:» in dit artikel zit het essentieele, en dat moet zoo mogelijk worden afgedaan", het eerste ben ik met hem eens, wat het laatste betieft daarover verschil ik met hem van gevoelen. Juist omdat het een zeer belangrijk punt geldt, zou ik niet willen, dat men zich haast; bij menigeen zal de stem over 't ontwerp afhangen van de bepaling die in dit artikel wordt neergeschreven. Of onnoodige spoed hier nu zoo wenschelijk is, de wet komt in deze zitting toch niet af ik zou het betwijfelen. Eu wat aangaat de bewering:» het zou verkeerd zijn midden in de discussiéu over dit artikel de beraadslagingen te schorsen", Mijnheer de Voorzitter! ik weet dit nog met zeker. In elk geval er is nu nog niet zooveel, zeker nog niet alles over gezegd, schorsing zou dus niet schaden ; men kan de zaak dau nog eens rijpelijk overwegenen zich met het gesprokene misscbien voordeel doen. Misschien stelt men op onze stemmen geen prijs, anders meen ik, dat het beter is de behandeling te verdagen tot de nieuwe vergadering en dit voorstel niet aan te nemen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer Bahlmann wordt in stemming gebracht, en met 49 tegen 44 stemmen aangenomen. Voor hebben gestemd de heereu Walter, Okma,Donner, De Geer van Jutfaas, Vos de Wael, Bahlmaun, d'olne, Van Vlijmen, De Vries, Brantsen, Seret, Oppedijk, Dobbelmann, Van Wassenaer van Catwijck, Van Asch van Wijck, Van Kempen, W. Cremers, Gliudernian, A. Van Dedem, Van Alphen, Clercx, Van Nuuen, Scbaepman, Veegens, Harte, Mutsaers, De Savomin Lohman, Van der Schneck, Reekers, Heemskerk, Lambrechts, ïravaglino, Van Löben Sels, Huber, Engelberts, Van Bylandt, Van Berckel, Borret, Bevers, Fabius, Mackay, Brantsen van de Zijp, Schimmelpenniuck van der Oye, Van Velzen, Schimmelpenninck van Nijenhuis, Vermeulen, Micbiels van Verduynen, Tak van Poortvliet en de Voorzitter. Tegen hebben gestemd de heeren Levyssohn Norman, Cremer, Farncombe Sanders, Van Delden, G. Van Dedem, Goeman Borgesius, Schepel, Smidt, Greeve, Land,Geertsema, Van der Kaay, De Beaufort, Zaaijer, Verniers van der Loeff, L)e Ruiter Zylker, Van der Borch van Verwolde, Smeenge, Ruland, Hartogh, Gleichman, Viruly Verbrugge, Hintzen, Mees, De Meijier, E. Cremers, Van Gijn, Kerdijk, Heldt, Dijckmeester, W. Van Dedem, Seyffardt, Van der Feltz, Van Houten, Boreel van Hogelanden, Rooseboom, Gildemeester, Bool, De Ram, Liefttnck, Roijaards van den Ham, Róell, Rutgers van Rozenburg en Goekoop. De beraadslaging over ART. 2 wordt voortgezet.

17 Vel Tweede Kamer. 86ate VERGADERING. 13 SEPTEMBER Gedeeltelijke herziening van de wet van 17 Augustus 1878 tot regeling van bet lager onderwijs. De heer Vermeulen: Ik wensch een zeer kort woord betreffende bet amendement van den heer Van Delden c. s. in het midden te brengen. Indien bij aanneming van dat amendement de bedoeling der voorstellers mede ia het wetsontwerp wierd opgenomen, zou ik er geen overwegend bezwaar tegen hebben; wij weten echter dat dit niet het geval is; de bedoeling heeft alleen beteekenis voor ons, op dit oogenblik: het wetsontwerp echter, gelijk het ten slotte wordt geformuleerd, blijft. Veronderstelt dat het amendement wordt aangenomen; welke is dan de macht, die aan Gedeputeerde Staten wordt toegekend? De macht om willekeurig te beslissen in welke speciale gevallen art. bibis zal worden toegepast, de macht om op andere gronden dan het niet voldoen aan de eischen en de voorwaarden in art. <Abis, sub 1. tot 4'. en sub a tot d gesteld subsidie aan de bijzondere school te weigeren? Ik weet dat de bedoeling een gansch andere is: zij is eenvoudig : door Gedeputeerde Staten te doen uitmaken, of eene bijzondere school al dan niet voldoet aan de in dit artikel gestelde bepalingen. Aan de oprechtheid dier bedoeling van de geachte voorstellers bestaat bij mij allerminst twijfel. Zij verlangen niets dan hetgeen zoo even door mij werd medegedeeld. Maar dan ook moet die bedoeling in het wetsontwerp duidelijk worden uitgedrukt; dan ook behoort alle twijfel omtrent de beteekenis van het artikel ook voor de toekomst te worden buitengesloten ; dan ook behoort boven alle bedenking verheven te staan, dat door Gedeputeerde Staten nooit aan eene bijzondere school subsidie kan worden geweigerd op eenigen anderen grond dan het niet voldoen aan de eischen en de voorwaarden, gesteld tot het verkrijgen van subsidie onder 1. tot 4. en a tot d. Om dit duidelijk in de wet te doen uitkomen, heb ik de eer een sub-amendement in te dienen op het voorstel van den heer Van Delden c. s., dat ik op het bureau van den Voorzitter zal deponeeren, mij vleiende dat tegen de overname daarvan geen bezwaar zal bestaan, daar het alleen strekt tot verduidelijking van hetgeen ook door hem bedoeld wordt. Voorts wensch ik den heeren in overweging te geven, de eerste alinea van hun amendement aldus te lezen: > Jaarlijks in de maand Januari zendt het bestuur, dat voor eene Rijksbijdrage krachtens dit artikel over het voorgaande jaar in aanmerking komt, in de plaats van» dat op eene Rijksbijdrage krachtens dit artikel over het voorgaande jaar aanspraak maakt", zijne daartoe strekkende aanvrage enz. De formul'ering van dit artikel stemt alsdan overeen met art. 88 van het wetsontwerp. Ten slotte heb ik de eer mede te deelen namens de meerderheid der Commissie van Voorbereiding. dat zij zich, wat het amendement van den heer Van der Kaay betreft, aansluit bij hetgeen dienaangaande door den heer Lohman is medegedeeld. De Voorzitter: Door den heer Vermeulen zijn de volgende sub-amendementen voorgesteld:»de tweede zinsnede van het amendement van de heeren Van Dolden c. s. wordt gelezen als volgt:»deze beslissen vóór 1 Mei daaraanvolgende, of de school voldoet aan de eischen en voorwaarden, in dit artikel tot het verleenen eener Rijksbijdrage gesteld, bepalen het bedrag dier Rijksbijdrage overeenkomstig de eerste zinsnede van dit artikel, en deelen hun besluit onverwijld mede aan" enz. Het tweede sub-amendement strekt om in de eerste zinsnede te lezen: «Jaarlijks in de maand Januari zend het bestuur, dat vooreene Rijksbijdrage krachtens dit artikel over het voorgaande jaar in aanmerking komt, zijne daartoe strekkende aanvrage" enz. De sub-amendementen van den heer Vermeulen worden ondersteund door de heeren Glercx, Dobbelmann, Borret, Van der Schrieck en Schaepman en komen mitsdien in beraadslaging. De heer Van Mouten: Ik wensch tegen het artikel nog eenige andere bedenkingen voor te dragen dan die welke aanleiding hebben gegeven tot het voorstellen van amendementen. Indien de amendementen, welke van liberale zijde op dit artikel zijn voorgedragen', worden aangenomen, dan ben ik dankbaar, maar niet voldaan. Ook dan blijft naar mijn oordeel bet artikel, ook in het eigen stelsel van de Regeering en vooral in het stelsel van hen die enkel om redenen van billijkheid tegemoetkoming aan het bijzonder onderwijs willen verleenen, nog onaannemelijk. Het ware wenschelijk dat aan enkele van die bedenkingen door de Regeering eenige tijd kon worden gewijd, maar de heer Lohman heeft de ervaring dat het van zijn standpunt niet altijd goede vruchten draagt, wanneer de gelegenheid wordt gegeven om een nacht over een artikel na te denken. Datgene wat hij nog in de zitting van eergisteren een hoeksteen van het ontwerp noemde is in de 24 uren die daarop volgden al tot zeer kleine proportiën teruggebracht. Nu heeft de heer Lohman met zijne vrienden aan de Regeenng de gelegenheid afgesneden om ook thans in het nachtelijk overwegen raad te zoeken over de bezwaren welke tegen het artikel worden ingebracht. Nu zullen wij er ons op moeten verlaten dat het ook wellicht kon zijn: Ie diner porte conseil, ofschoon die stelling zeker aan gegronden twijfel onderhevig is. Het eerste wat ik omtrent dit artikel heb op te merken betreft den imperatieven vorm van het artikel. Het schept een recht daar waar slechts eene billijkheids-aanspraak op subsidie kan worden erkend, namelijk in het stelsel van hen, die meenen dat men eene billijke aanspraak op subsidie ontleent aan de besparing, welke uit de aanwezigheid van bijzondere scholen voor het Rijk voortvloeit. Ik zou meenen, dat in de toepassing van het subsidiestelsel onderscheid moest worden gemaakt tusschen bijzondere scholen welke zijn opgericht ter aanvulling van het openbaar onderwijs en de zoodanige welke zijn of onder de werking dezer wet worden opgericht ter bestrijding van het openbaar onderwijs. Het eenige billijkheidsargument dat men tot dusver voor subsidie in het vuur heeft weten te brengen is dit, dat in menige gemeente, voor een goed deel hier en daar, in de eischen van het onderwijs wordt voorzien door bijzondere vereenigingen, ook vooral door bijzondere vereenigingen, die inzonderheid de minvermogende bevolking op het oog hebben, en dat het nu niet billijk is dat het Rijk, hetwelk de gemeentebesturen subsidieert, er van profiteert dat die vereenigingen bestaan. Zulke vereenigingen, bona fide zich met het onderwijs als onderwijs bezighoudende, van oudsher meestal bestaande, zou ik, indien ze zich wilden onderwerpen aan zekere eischen, ter voorkoming dat het leerstellig en dogmatisch karakter op den voorgrond zou treden, in billijkheid voor subsidie in aanmerking kunnen brengen. Maar dit argument van billijkheid geldt volstrekt niet voor een aantal der bijzondere scholen die wij alom zien verrijzen. Nemen wij bijv. den toestand, die in zeer vele dorpen voorkomt, dat ter uitvoering van de wet van 1857 met medewerking van alle ingezetenen eene school is ingericht voor alle ingezetenen, en dat langzamerhand militante richtingen in de kerkgenootschappen, dien toestand verkeerd vindende, aan de eene zijde eene school voor Christelijk onderwijs en aan de andere zijde eene Katholieke school daarnevens doen verrijzen. Daar verkrijgt men, behalve de school die de gemeente onder de werking van de wet vau 1857 heeft moeten inrichten voor de geheele bevolking, nog twee scholen, eveneens zoo goed als geheel in de behoefte voorziende. Ligt daarin eenige besparing voor het Rijk? Eenige, ja. Wanneer men bijv. eene school neemt ik zal geene exceptioneele cijfers nemen waar tot dusverre 90 kinderen waren, en een schoolhoofd met een onderwijzer dienst deden, dan zal daar, aannemende het systeem Handelingen der Staten-Generaal II.

18 1634 * » * _ i T ' 1 1!.. ' ' I 'J 1 i -.,. m U^^M^ 86ste VERGADERING SEPTEMBER O. Gedeeltelijke herziening van de wet van 17 Augustus 1878 tot regeling van het lager onderwijs. van art. 45 der wet, door het Rijk moeten betaald worden f 250 voor bet schoolhoofd en f 150 voor den onderwijzer. Nu komt er oen militant pastoor, die ze<rt: nl de Roomsch- Katholieke kinderen moeten er uit. Stel dat 40 van die kindered dan naar eene Katholieke bijzondere school verhuizen; verder komt er een militant orthodox predikant, die zegt: al de orthodoxen moeten er uit. Dan blijven er slechts over eeuige kindereu, die noch tot de eene, noch tot de andere groote groep behooren. Dan zal men die 90 kinderen verdeeld heoben in een 40tal op de Roomsch- Katholieke, een 40tal op de Christelijk nationale en een lotal op de openbare school; en dan zal de Regeering in plaats van de vroegere f400, te betalen hebben voor drie schoolhoofden & f 250 = f 750; dus eene meerdere uitgave voor twee schoolhoofden van f 500, tegenover eene vermindering met één onderwijzer, die bet hoofd van de openbare school bijstond, van f 150. Daar zal het argument van besparing niet verder kunnen strekken dan tot f 150. Ik geloof dat het ondoenlijk zal zijn om al dergelijke gevallen in de wet te omschrijven. Het is zeer moeilijk te omschrijven met welke bedoeling eene school wordt opgericht, maar wanneor in het wetsontwerp het verleenen van subsidie facultatief werd gesteld, dan kon ook met behoud van het systeem vansubsidieering, dat iedere partij die aan de Regeering komt, natuurlijk als het in de wet wordt geschreven, heeft uit te voeren, subsidie verleend worden waar geen bestrijding van de openbare school het doel was. Ik moet hier vooral ook wijzen op de scholen die in de zuidelijke provinciën vermoedelijk onder de werking van deze wet zullen opgericht worden. Het is een interessant schouwspel eene discussie te volgen over dit onderdeel van de wet eene discussie die ik liever hier binnen de muren gevoerd zag dan in de dagbladen over de vraag hoe het thans gesteld is in de zuidelijke provinciën, en hoe het daar zal worden onder de werking dezer wet. Voor zooverre wij weten, is men daar over het algemeen tevreden met de openbare school, in dier voege als zij daar bestaat; ouder de werking van deze wet zal men bijzondere inrichtingen van onderwijs, inzonderheid de zoodanige waar het onderwijs wordt gegeven door de geestelijke orden, zoo goed als geheel met Staatsgeld, nevens iedere openbare school kunnen oprichten. Degenen, die gelofte van armoede en celibaat gedaan hebben, en in het algemeen niet verwend zijn door eene weelderige levenswijze, zullen, met zeer weinige bijdragen van elders, met datgene wat de Staat voor elke bijzondere school geeft en met het schoolgeld dat zij zullen kunnen heffen, eene bijzondere school nevens de openbare school in het zuiden kunnen openen. Wanneer er 25 kinderen op school gaan, krijgt men reeds een subsidie van f 250, terwijl het subsidie der openbare school slechts in zeer exceptioneele gevallen, wanneer de cijfers van de school dat toevallig medebrengen, met f 150 a f 200 zal verminderen. Dat de Staat, ook daar waar de wet op het onderwijs tot dusverre geacht wordt goed te werken, het tot stand komen van kleine scholen door geestelijke orden nevens de openbare school, zal uitlokken, acht ik betreurenswaardig, want daarvoor geldt niet één reden van billijkheid, en daardoor wordt ook niet het bewijs geleverd van verzoenende gezindheid op schoolgebied. Deze wet, ik zal niet zeggen zal, want dat zal afhangen van den geest der Katholieke wereld maar kan den schoolstrijd overbrengen in de provinciën, waar die strijd tot nog toe niet bestond. Daarom zou ik wenschen, en ik geef dit alsnog aan de Regeering in overweging, dat het artikel zoo worde gewijzigd dat het subsidie, zoo het niet geheel facultatief kan worden, dit althans worde ten aanzien van de scholen die na het in werking treden der wet zullen opgericht worden. Als men dan zag, dat eenige militante richtingen in de kerkgenootschappen van de wet willen profiteeren, zonder dat zij in billijkheid op subsidie aanspraak hebben, enkel met het doel om met Rijksgeld de openbare schooi aan te vallen, zou er gelegenheid bestaan om zulk een misbruik te keeren. Reeds het bestaan van die gelegenheid zal wellicht a tout jamais dat streven onderdrukken. Als men echter alle scholen zonder onderscheid ondersteunt, en tot zoo hoog bedrag als deze wet, dan vrees ik dat die wet gevolgen zal hebben in die provinciën, welke zelfs door de geachte afgevaardigden dier provinciën misschien niet gewenscht worden. Ik kom thans tot de onderdeelen van het artikel die eigenlijk in het oog der Reyeering geen raison d'être hebben ; ik bedoel die onderdeelen welke er aan toegevoegd zijn tijdens het overleg met de Commissie. Ik zeg: geen raison d'ètre, omdat de behoefte daaraan niet erkend werd door de Regeering toen het wetsontwerp in hare bureaux werd ontworpen. Toen werd het voldoende geacht om de ondersteuning te geven, gespecificeerd in art. 45 sub a en b. Later bij de voorbereiding is c er bijgekomen. Er is verandering gebracht in de ondersteuning der openbare school, met het gevolg, dat de bijzondere school ook ondersteuning zal krijgen wanneer er meer dan f 25 schoolgeld wordt geheven tot f 80 toe, en voor het meerdere personeel, in art. 45, 1*. e omschreven. Indien ik in mijne gedachten de discussie van het Verslag wel voor den geest heb, is op de inlassching van desubsidien, omschreven in art. 45 c, voornamelijk aangedrongen van het standpunt dat er gemeenten zijn die reeds een overcompleet van personeel hebben aangesteld, overcompleet namelijk bij aanneming van het nieuwe art. 24, door de Regeering voorgesteld, en men heeft den regel van dat nieuwe artikel eeuigermate willen verzachten ten aanzien van die gemeenten, door een subsidie toe te kednen ook voor eenig meerder personeel dan art. 24 verplichtend stelt. Destijds was de Regeering nog gebonden aan de rechtsgelijkheid die hier gedurende de discussie is verd wenen, maar de voorstanders van de bijzondere school hebben destijds wat voornamelijk in het belang van de gemeenten in de wet werd gebracht, profijtelijk opgestreken. Bestaat er nu eenige reden om ook voor het overcomplete personeel van de bijzondere scholen bijdragen te verleenen? Indien men het doet uit een oogpunt van rechtsgelijkheid, dan begrijp ik het, maar dit argument heeft men laten varen. Maar welke andere verdediging is er voor aan te voeren, om voor het personeel, dat volgens de wet zelve niet noodig wordt geacht, subsidie te verleenen? Ik kan de reden niet vinden. Maar bovendien ontbreekt ook de waarborg, dat bet personeel, indien men het in rekening brengt, ook werkelijk aanwezig zal zijn, aanwezig misschien wel, maar werkelijk dienst doen. Ik stel mij voor dat in de kloosters, die zich met het bijzonder onderwijs bezighouden, er in den regel wel eenig overcompleet personeel zal te vinden zijn, dat in staat is om het examen als onderwijzer te doen en dat men daarvan gebruik zal maken alleen om het financieel voordeel, niet om meer personeel werkelijk te verbinden aan de school, dan volgens art. 24 noodig is. Waarom zou men het niet doen, wanneer men er ondor de zusters en broeders heeft die examen kunnen doen? Er wordt mij gezegd, dat men op het oogenblik er te weinig heeft, maar die f 200 hebben ook eene kweekende kracht. Wanneer de eene of andere jonge dame of de een of ander, die vocatie voelt voor het leven als kloosterling, alleen door het examen te doen als onderwijzer, een paar honderd gulden krijgen kan, die zie ik niet in, waarom zij dat niet zouden doen. De kracht van het geld kent men in die kringen ook wel. Dit leidt mij tot eene andere grief. Men heeft niet alleen geen waarborgen onder deze wet, dat men niet betaalt voor personen die allen nominatief zich met het onderwijs bezighouden, maar ook geen waarborgen, dat datgene wat aan de bijzondere vereenigingen gegeven wordt in eenige billijke verhouding staat tot datgene wat werkelijk aan het onderwijs wordt besteed. In art. 45 hebben wij voor groote scholen vrij hooge bijdragen voor de schoolhoofden gevoteerd op de overweging, door de Regeering medegedeeld, dat men voor de schoolhoofden voor groote scholen ook grooter traktementen moet betalen. Dit geldt bij art. 45 voor traktementen waarop men controle beeft door de inzage

19 Gedeeltelijke herziening van de wet van 17 Augustus 1878 tot regeling van het lager onderwijs. die men kan nemen in de gemeenterekeningen. Wanneer men nu let op dezelfde afdeeling van onderwijskrachten, waarmede ik mij bezighield, namelijk de Katholieke instellingen, waarbij het onderwijs niet wordt gegeven als eene broodwinning, maar uit vocatie door celibatairen, daar zal men niet meer noodig hebben, wellicht, dan hetgeen door de Regeering in art. 45 als subsidie voor de gemeenten is bepaald. Er is volstrekt geen waarborg dat bij voorbeeld datgene wat verleend wordt niet veel en veel meer is dan 30,40, 50 pet. van hetgeen werkelijk wordt besteed. Ook ontbreekt eene belangrijke bepaling ten aanzien van de onderwijzers die niet behooren tot deze groep; er ontbreekt namelijk eene bepaling die met zich brengt dut degenen, voor wie eene vereeniging die de onderwijzers in dienst heeft, subsidie van den Staat ontvangt, zich ook uitsluitend wijden aan het onderwijs. Op de bijzondere onderwijzers, waarvoor Rijkssubsidie wor t genoten, zijn niet toepasselijk verklaard de artt. 35 en 36 der wet. De artt. 35 en 36 van de wet waarborgen dat degenen die aan openbare inrichtingen onderwijs geven, ook werkelijk hunne professie maken van het beroep van onderwijzer. Het is daarbij den onderwijzers op straffe van ontslag verboden handel te drijven of eenige nering of beroep, behalve het geven van onderwijs, uit te oefenen en evenzeer om ambten of bedieningen te bekleeden of te gedoogen, dat te hunnen huize handel of nering gedreven of eenig beroep uitgeoefend worde door de leden van hun gezin. Met het oog op die bepalingen moesten de traktementen worden berekend van degenen die bij het openbaar onderwijs werkzaam zijn, maar hetzij opzettelijk of onopzettelijk zijn die artikelen niet van toepassing verklaard op de onderwijskrachten aan de bijzondere scholen. Dientengevolge kunnen onder de werking van dit artikel, zooals het er nu ligt en volgens het besluit van zoo even mag zelfs niet een nacht in overweging genomen worden of de wet op dit punt niet gewijzigd kan worden de bijzondere onderwijzers behalve het geven van onderwijs nog allerlei neringen en beroepen uitoefenen, waarvan het gevolg wederom kan zijn, ook bij de weinige lesuren welke in het wetsontwerp voor de gesubsidieerde scholen verplichtend worden gesteld, dat zij met nog minder wellicht kunnen worden betaald dan datgene wat het Rijk als subsidie geeft. Tegen zulke misbruiken moest, dunkt mij, het artikel waarborgen inhouden. Indien ik nu het amendement van de heeren Lohman en Fabius wel begrijp, dan wenschen zij nog verder te gaan. Dan kan het hun niet alleen niet schelen dat de Staat, subsidie gevende, onder den vorm van subsidie het geheele loon betaalt dat de bijzondere onderwijzers ontvangen, maar zij willen zelfs dat met die scholen winst zal kunnen worden behaald. Het eenige artikel dat de Staatskasten minste nog eenigszins waarborgde tegen uitkeering van volmaakt onnoodige subsidisn, wenschen de heeren uit de wet verwijderd te zien; ook wanneer de inrichting winst geeft, willen zij toch dat baar subsidie zal worden verleend. Het is misschien omdat men zelfs alle inzage of verantwoording aan het openbaar gezag wil onthouden, dat men dit artikel wil wegschrappen. Bij de minachting welke de heer Heemskerk te kennen gaf voor de financieele gevolgen van dit wetsontwerp, liggen misschien de overwegende motieven van het amendement niet in de financieele gevolgen, maar ik meen, van mijn eenvoudig leekenstaudpunt, dat men daar, waar de Staat geld geeft, toch ook eenigermate waar voor zijn geld moet krijgen. Ik kan mij dus niet vereenigen met een wetsontwerp dat het mogelijk maakt dat inrichtingen die een overschot geven, nog een subsidie van den Staat zullen ontvangen. Ik had veel liever dan het tegenwoordige, het ongewijzigde regeeringsartikel behouden; dan kon aan geen bijzondere school subsidie worden verleend, waar meer dan f 25 werd geheven. Dat cijfer van f 25 was ontleend aan het feit dat men met dat bedrag per hoofd ongeveer de noodige kosten van eene school kon dekken. De heer De Savornin Lohman heeft in eene vorige rede gezegd, dat de kosten voor een kind op de bijzondere scholen voor gewoon lager onderwijs bedragen van f 15 tot f 30, dus gemiddeld met f 25 ruim gedekt kunnen worden. Ik had veel liever het oorspronkelijk artikel behouden, veel liever gezien dat de eischen, die destijds door de Regeering werden gesteld ten behoeve van het bijzonder onderwijs, werden ingewilligd en niets meer; maar nu wordt ook nog ingewilligd en ook alweder vooral en alleen om motieven ontleend aan de gewraakte rechtsgelijkheid de eisch om subsidie te ontvangen voor scholen, waar tot f 80 schoolgeld toe geheven wordt en welke daardoor per te kunnen geacht worden hare kosten te dekken. Nu werd mij zoo even de opmerking gemaakt eene opmerking, die ik voorzien had dat het hier inrichtingen geldt, waar meer uitgebreid lager onderwijs wordt gegeven en die dus meer kosten. Maar dan merk ik op dat voor die inrichtingen, wanneer het bijzondere scholen zijn, geen aanleiding tot het geven van subsidie be3taat. Want waarom rekent men dergelijke gemeentelijke inrichtingen onder de scholen, die subsidie kunnen ontvangen? Voornamelijk daarom, omdat het hier de gemeenten betreft, die, behalve eene eukele school waarop zij zeer weinig verliezen of wellicht 69n klein overschot hebben, tal van andere scholen moeten onderhouden met een meer of minder groot deficit; en dat de gemeenten zelfs dan, in doorslag, daar zij voor het geheele onderwijs hebben te zorgen, niet te veel krijgen, wanneer zij ook voor hare scholen voor meer uitgebreid lager onderwijs een subsidie ontvangen. Maar wanneer men zich met niets anders bezig te houden heeft dan met hetgeen men vrijwillig op zich genomen beeft, slechts een school voor meer uitgebreid lager onderwijs opricht met f 80 schoolgeld, dan heeft men eerder kans op winst dan verlies. De school van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen bijvoorbeeld eene school die mij bekend is, omdat mijne kinderen daarop schoolgaan heft een schoolgeld van f60 per kind. En indien die school met die som niet hare kosten kan dekken, dan zouden de ouders van de kinderen, die daar schoolgaan, volkomen bij machte zijn, om f 70 of f 80 schoolgeld te betalen. Waarom zal men nu die school een Rijkssubsidie geven? Ik vind, mij in den gedachtengang plaatsende van hen, die in billijkheid eenig subsidie willen, in dit artikel geen waarborg, dat er niet subsidie zal verleend worden voor volstrekt onnoodige scholen, dat er geen subsidie zal verleend worden voor scholen die het volstrekt niet noodig hebben, eindelijk niet dat het subsidie niet zal worden gebruikt om ten nadeele ook van de schatkist het openbaar onderwijs te bestrijden. Daarom vind ik dat dit artikel, ook wanneer de amendementen, die ik gaarne ondersteun, worden aangenomen, toch niet aannemelijk is voor hen, die ook redelijke zorg willen dragen voor's Rijks schatkist. De heer Farncombe Sanders: Mijnheer de Voorzitter! De stemming van de Vergadering veroorlooft haar niet om zeer lang te luisteren ; ik zal daarom kort zijn, veel overslaan, wat, naar het mij voorkomt, toch eigenlijk had moeten gezegd worden. Ik zal mij tot een enkel punt bepalen; en wel tot hetgeen is aangevoerd tegen het tweede amendement van de heeren Van der Kaay c. s., om namelijk te lezen: > mits voldoend onderwijs wordt gegeven". Tegen het woord»voldoend " schijnt nu bij de heeren groot bezwaar te bestaan. Ik verklaar niet in te zien waarom. En hoe meer en hoe nauwkeuriger ik het artikel, door de Regeering voorgesteld, nalees, hoe minder ik hun bezwaar begrijp. Daarin lees ik sub 2.:» Het onderwijs der vakken, omvat in art. 2, vermeld onder a ƒ, alsmede k, tenzij wat het laatste vak betreft, blijke dat voor de schoolgaande kinderen genoegznme gelegenheid bestaat om voldoend onderwijs daarin elders in de gemeente te ontvangen." De Regeering ziet dus zelve te recht in dat, waar zij een

20 1G36 H9. Gedeeltelijke herziening van de wet van 17 Augustus 1878 tot regeling van het lager onderwijl. leervak verplichtend stelt, waar zij ontheffing van het bijwonen van het onderwijs in dat vak bindt aan eene conditie, dat daar ook moet geëischt worden, dat het elders ontvangen onderwijs voldoende zij. Indien de Regeering dit en zeer te recht noodig acht; indien zij het uiet voldoende vindt dat de kinderen zeggen: ik ga op die school, maar dan ook vraagt: worlt het onderwijs daar goed gegeven, anders moet gij hier komen dan zie ik ook niet in dat zij bedoelen kan om aan het bijzonder onderwijs handen vol geld te geven zouder te vragen of dat onderwijs voldoende is. In den gejachteugang van hem die het artikel neder» schreef, lag toch zeker opgesloten dat het onderwijs werkelijk zoo moest worden gegeven, dat het den naam van onderwijs verdiende. Indien de Regeeriug dat nu ook zoo meent, welk bezwaar heeft zij dan om het te zeggen? En indien de Regeering of de heeren van de rechterzijde het niet meenen, waarom zeggen zij het dan ook niet ronduit? De heeren schijnen zich een schrikbeeld te maken van en allerlei booze bedoelingen te zoeken achter het amendement. Mijnheer de Voorzitter! Het is geheel toevallig dat ik het amendement niet heb mede onderteekend; ik had het met de heeren voorstellers besproken, en het is slechts aan eene toevallige omstandigheid te wijten dat mijne handteekening er niet onder staat. En die zou ik zeker er niet onder gezet hebben wanneer daarin voetangels en klemmen verscholen waren. De heeren vreezen chicanes; dat er bij voorbeeld de een of andere schoolopziener of inspecteur zal komen die spijkers op laag water zoekt en de Regeering adviseert om aan die of die school geen subsidie te geven, onder voorwendsel het onderwijs er zoo slecht is. Mijnheer de Voorzitter, in deze wereld zijn vele dingen mogelijk, maar ik moet den heeren er toch opmerkzaam op maken, dat wij hier leven in een coustitutioueeleu Staat, dat wij hebben eene Volksvertegenwoordiging en misschien tweemaal zooveel couranten als er eigenlijk noodig zijn. Wanneer er stelselmatig en te kwader trouw pretexten worden gezocht om aan de scholen de gelden te onthouden waarop zij bonafide aanspraak kunnen maken, dan zou, in ons land, dit stelsel geen zes maanden duren.»ja!" heb ik door iemand, ik meen, dat het de heer Lohman was, hooren zeggen»ik begrijp zeer goed, dat waarborgen bij het openbaar onderwijs noodig zijn, maar bij het bijzonder onderwijs is dat veel minder het geval, omdat men daar meer moet steunen op eigen krachten." Mijnheer de Voorzitter! Dit is volkomen waar, voor onderwijzers, die een school willen drijven voor eigen rekening, die van hun school moeten bestaan. Die menscben moeten wel zorgen, dat ze zelf knap zijn, en, indien ze geen kans zien om dat te worden, knappe secondanten zien te krijgen. Maar bij onderwijzers, die een vasten post hebben, omdat zij aangesteld zijn door corporatisn, diaconieën, en dergelijke vaste lichamen, bestaat die prikkel lang niet in diezelfde mate. En nu zal men juist met die gevallen te maken hebben, omdat de wet enkel subsidie wil geven ten behoeve van scholen van corporatisn. Daar worden de waarborgen veel minder. Immers, wij weten het allen: èn in openbareèn in bijzondere besturen komt men er niet licht toe iemand aan den dijk te zetten. Hij mag wezen de grootst mogelijke prul: iedereen kan er van overtuigd zijn; de heeren houden dan wel vergaderingen, vertellen daarop elkander dan wel dat het toch erg miserabel is en dat zij den man, o zoo gaarne, kwijt wilden wezen, maar tot ontslaan komt het doodeenvoudig niet. En nu heeft men in zoodanig geval bij het openbaar onderwijs nog een waarborg, die bij het bijzonder onderwijs niet wordt gevonden. Wanneer namelijk een gemeentebestuur een onderwijzer in een vlaag van misplaatste lankmoedigheid wil aanhouden, kan deze zooals nog slechts eenige weken op een der Zuidhollandsche eilanden is geschied door Gedeputeerden worden ontslagen, op voordracht van den schoolopziener. i. En wat is nu het eenige dat hier kan subintreerec? Enkel dit, dat aan een zoodanig bestuur wordt te kennen gegeven dat het toch eigenlijk zoo niet langer gaat. Dan zal natuurlijk dat bestuur, van medelijden doordrongen, voor den onderwijzer optreden en volhouden dat de school eigenlijk zoo slecht nog niet is. Daartoe zullen zij door een ander motief bovendien gedreven worden. Al is toch een openbaar onderwijzer nog zulk een prul, en al is hij niet in staat een enkel kind lezen of schrijven te leeren, hij zal toch op eene of andere manier gepensionneerd moeten worden. Bij het bijzonder onderwijs is dit niet het geval, zoodat de heeren dan zelf in de beurs zouden moeten tasten. Zij zullen dus niet dan in den uitersten nood een ongeschikt persoon ontslaan. Iets anders is dit bij geestelijke corporatiën, wanneer deze iemand hebben, die niet voor zijne betrekking deugt, weten zij wel elders iets anders voor hem te vinden. Bij leekeninrichtingen gaat dit natuurlijk zoo gemakkelijk niet. Wat is nu, naar ik mij voorstel, het doel van dit amendement? Dat, wanneer het inderdaad niet langer kan, dat men dan zal kunnen zeggen: >Hoor eens, daar moet eene verandering komen, anders krijgt gij geen subsidie meer." En tegen deze bevoegdheid om te zeggen: > Het onderwijs is zoo onvoldoende dat wij daar 's lands geld niet langer voor kunnen geven", kan, dunkt mij, toch geen ernstig bezwaar bestaan. Dit is geheel iets anders dan dat inquisitoriale proces, dat jaarlijksch examen, dat zou worden afgenomen, gelijk dat zich voordeed aan de fantasie van den geachten afgevaardigde uit Goes. Heb ik hem wel begrepen, dan zou ieder jaar, nadat de aanvraag om betaling door het bestuur was gedaan, een schoolopziener expres naar die school worden gestuurd om nog eens naar aanleiding van dat verzoek een soort van proces-verbaal van zijne bevinding op te maken. De heer De Savornln Lohman: Dat heeft de heer Van der Kaay beweerd! De heer Farncombe Sanders: Neen, dat heeft de heer Van der Kaay, zoo ik hem wèl begrepen heb, niet beweerd. Ik geloof dat de gedachtengang van bet amendement alleen is, dat het schooltoezicht natuurlijk meer op de bijzondere school zal komen dan vroeger, want op het oogenblik wordt het met dat bezoeken zoo nauw niet genomen, omdat men er toch niets te zeggen had; maar nu zal er advies moeten worden uitgebracht aan de Regeering, en bij dat gewone schoolbezoek zal het schooltoezicht overvloedig gelegenheid hebbeu om te zien of het goed is of slecht. Dat het onderwijs slecht wezen kan, weet ik ook uit eigen ondervinding. Ik heb in een vroeger geschrift een zoodanig voorbeeld medegedeeld en wil dat nog eens doen. Ik heb dan te doen gehad met eene school, die werd bekostigd door een zoodje ouders, in een afgelegen deel van de provincie Utrecht. En wat heb ik daar gevonden? Niets dan schoolboeken, gedrukt met]letters uit de 17de eeuw, de alleronmogelijkste prullen van leesboeken in alle soorten, en toen ik (en dit in antwoord aan den heer Lohman op zijne bewering dat het belang van den onderwijzer en het goed inzicht der ouders wel zouden maken dat de school goed was) aanmerking maakte, toen barstte de onderwijzer, een gemoedelijk oud man, in snikken uit en zeide: >ik wou zoo graag beter, maar ik zit er zoo onder". Zie, aan zulk eene school moet toch niet 's lands geld kunnen worden weggegooid. Mijnheer de Voorzitter, ik zal het hierbij laten. Hoezéér ik het ook betreure dat de vele belangrijke quaestiën, die in dit artikel opgesloten liggen, niet tot hun volle recht komen bij deze discussie, ik wil mij niet schrap zetten tegen den kennelijken wil van de heeren die hier

een ernstige belemmering voor de ontwikkeling van dit onderwijs dreigt te worden.

een ernstige belemmering voor de ontwikkeling van dit onderwijs dreigt te worden. ONDERWIJSRAAD. nkis 2 N". 'S-GRAVENHAGE, WÊÊËÈÈiM ) 9 2 Bericht op schrijven van ^ ^ Ä e n gelieve bij het antwoord n ä$&p dagteekening en 'nummer van Betreffende: MÀ?..?.Ï.Y...Y an 2,KXC, dit schrijven

Nadere informatie

ALPHABETISCHE NAAMLIJSTEN

ALPHABETISCHE NAAMLIJSTEN ALPHABETISCHE NAAMLIJSTEN VAN DB LEDEN DER STATEN-GENERAAL E\' DE MIMSTEHS, HOOFDEN VAN DEPARTEMENTEN VAN ALGEMEEN BESTUUR, GEDURENDE DE ZITTING 1891-1892, LEDEX VAN DE EERSTE KAxMER PROVINCIE JAAR NAHE

Nadere informatie

Zijne.Excellentie don Minister van Onderwijs, Kunst en en Wetenschappen. .'..s-gravenhaga» leden -ß en 3der 1» O» we t %

Zijne.Excellentie don Minister van Onderwijs, Kunst en en Wetenschappen. .'..s-gravenhaga» leden -ß en 3der 1» O» we t % ONDERWIJSRAAD. * ' r^téfë^ 0 ' : \' ' ' t '' &$ ^* N./128 70. 'S-GRAVENHA^E,*. + /f Maart 1934 Staten laan 125. Bericht op schrijven van fift***e e l' eve bü het antwoord dagteekening 24 AUgUStUS 1933»Nr»

Nadere informatie

instellingen, maar al is de beteekenis van den invloed dier bijzondere personen groot, na eene periode van belangstelling en enthousiasme voor

instellingen, maar al is de beteekenis van den invloed dier bijzondere personen groot, na eene periode van belangstelling en enthousiasme voor 27 wensch om eene nieuwe regeling te scheppen, maar niet van de gedachte, of men meer voelt voor de openbare school of de bijzondere school of omgekeerd. De Minister CORT VAN DER LINDEN zeide nog in de

Nadere informatie

PPJ6RAMMA èf kefiéigbèit vepeigch om tst de versehtkenée. met friejarigen' mnm voor meisjes te Batavia te wöpdeh teegelatee.

PPJ6RAMMA èf kefiéigbèit vepeigch om tst de versehtkenée. met friejarigen' mnm voor meisjes te Batavia te wöpdeh teegelatee. PPJ6RAMMA èf kefiéigbèit vepeigch om tst de versehtkenée klassee UÏI de tesgere faupppieiioai met friejarigen' mnm voor meisjes te Batavia te wöpdeh teegelatee. (Strekkende m voldoening aan de voorlaatste

Nadere informatie

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten pagina 1 van 5 Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren

Nadere informatie

STAATSBLAD VAN HBT KONINKRIJK DER NEDERLANDEN.

STAATSBLAD VAN HBT KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. STAATSBLAD VAN HBT KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. (F. 521.) BESLUIT van den 16den Augustus 1918, houdende nadere voorschriften betreffende het tooezicht op hier te lande vertoevende vreemdelingen. WIJ WILHELMINA,

Nadere informatie

Wet voor het Natuurkundig Gezelschap te Middelburg. Vastgesteld den 13 december 1869. Artikel 1.

Wet voor het Natuurkundig Gezelschap te Middelburg. Vastgesteld den 13 december 1869. Artikel 1. De oudste nog bewaard gebleven statuten, toen nog wetten, van de vereniging dateren van 1869. Het Gezelschap was nog eigenaar van het Musæum Medioburgense, dat om die reden ook in deze wetten wordt vermeld.

Nadere informatie

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Tekst geldend op: 26-08-2014) Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2002 Nr. 29

GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2002 Nr. 29 GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2002 Nr. 29 VERORDENING over het recht van onderzoek. (raadsbesluit van 28 november 2002) De raad der gemeente Utrecht gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 14 november 2002

Nadere informatie

==================================================================== Artikel 1

==================================================================== Artikel 1 Intitulé : LANDSBESLUIT, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van enkele artikelen van het Wetboek van Strafvordering van Aruba (AB 1996 no. 75) inzake de verlening van toevoegingen in strafzaken

Nadere informatie

«JNIDERWIJSRAAD. S-GRAVENHAGE,.0. Juli N A..

«JNIDERWIJSRAAD. S-GRAVENHAGE,.0. Juli N A.. «JNIDERWIJSRAAD. ' N....7.354... A.. L. Bericht op schrijven van...1 Juni 192.7...No.l702,Afd.H.O. ^ ~ Betreffende : Techni sehe herz i en ing..aca.d.e.mis.cji...s.t.a.t.uu.t.» S-GRAVENHAGE,.0. Juli 192

Nadere informatie

Rederlandschlndisde laatschappij

Rederlandschlndisde laatschappij J VAN-PE Rederlandschlndisde laatschappij VAN NIJVERHEID en LANDBOUW. i:, o-i, Handel enz. JK ^f ",. 'T 4 STATUTEN VAN DE Rederlandsch-Indische Maatschappij VAN NIJVERHEID en LANDBOUW. OGILVIE & Co. 1885.

Nadere informatie

Gezien het overlegde vertoogschrift en de uitgebrachte berichten,

Gezien het overlegde vertoogschrift en de uitgebrachte berichten, 2714 De Raad van Beroep voor de Directe Belastingen te Assen, Gezien het beroepschrift, ingediend door X te Z, d.d. 6 November 1925 tegen de uitspraak van den Inspecteur der directe belastingen te Y op

Nadere informatie

Vel 29«. 1117 Tweeto Kamer. 69 ste ZITTING. 69ate ZITTING. - 25 MAART 1884. Mededeeling van ingekomen stukken.

Vel 29«. 1117 Tweeto Kamer. 69 ste ZITTING. 69ate ZITTING. - 25 MAART 1884. Mededeeling van ingekomen stukken. Vel 29«. 1117 Tweeto Kamer. 69ate ZITTING. - 25 MAART 1884. Mededeeling van ingekomen stukken. 69 ste ZITTING. der Loeff, Beelaerts van Blokland, W. Van Dedem, Goeman Borgesius, Dijckmeester, VanderFeltz,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1979-1980 15 637 Casinospelen Nr. 2 Het vroegere stuk is gedrukt in de zitting 1978-1979 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de heer Voorzitter

Nadere informatie

Openbaar lichaam PlusTeam. Reglement van Orde van het Algemeen Bestuur

Openbaar lichaam PlusTeam. Reglement van Orde van het Algemeen Bestuur Openbaar lichaam Reglement van Orde van het Algemeen Bestuur Het Algemeen bestuur van het openbaar lichaam ; Gelet op artikel 6 derde lid van de Gemeenschappelijke regeling openbaar lichaam ; Gelet op

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de wet van 22 april 1855, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële Departementen (Stb. 1855, 33) en aanpassing van daarmee verband houdende bepalingen in

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de wet van 22 april 1855, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële Departementen (Stb. 1855, 33) en aanpassing van daarmee verband houdende bepalingen in

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 871 Wijziging van de wet van 22 april 1855, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële Departementen (Stb. 1855,

Nadere informatie

STAATSBLAD 'VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN.

STAATSBLAD 'VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. STAATSBLAD 'VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. (ET. 44.) WET van den 2$sten Juli) i85o, ter uitvoering van art, j der Grondwet. WIJ WILLEJI III, BIJ DE GRATIE GODS, KONING DER NEDERLANDEN, PRINS VAN ORANJE

Nadere informatie

ARTIKEL I. De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:

ARTIKEL I. De Woningwet wordt als volgt gewijzigd: Wijziging van de Woningwet en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen

Nadere informatie

K L A A S T I G L E R L E E N, L E E U W A R D E N.

K L A A S T I G L E R L E E N, L E E U W A R D E N. K L A A S T I G L E R L E E N, L E E U W A R D E N. Reglement ten behoeve van de registers en de toekenning van een studiebeurs. WERKZAAMHEDEN Artikel 1. Het bestuur dient zorg te dragen voor: a. het bijhouden

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2006 425 Wet van 14 september 2006 tot uitvoering van verordening (EG) Nr. 1435/2003 van de Raad van de Europese Unie van 22 juli 2003 betreffende

Nadere informatie

NOTULEN AUTEUR / INLICHTINGEN: 12 mei 2011 10060553/11-00258663/eti Concept-notulen flexbv

NOTULEN AUTEUR / INLICHTINGEN: 12 mei 2011 10060553/11-00258663/eti Concept-notulen flexbv NOTULEN VAN DE ALGEMENE VERGADERING VAN EEN BESLOTEN VENNOOTSCHAP NAAR NEDERLANDS RECHT, GEBASEERD OP DE WETSVOORSTELLEN INZAKE FLEXIBILISERING VAN HET BV-RECHT. Bijgaand eerst een toelichting en daarna

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet in verband met het verbeteren van de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen alsmede de uniformering van enkele bepalingen

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz. TWEEDE KAMER DER STATEN- 2 GENERAAL Vergaderjaar 2012-2013 33 691 Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele

Nadere informatie

REGLEMENT VAN ORDE 2. Jongeren Organisatie Vrijheid en Democratie. Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE

REGLEMENT VAN ORDE 2. Jongeren Organisatie Vrijheid en Democratie. Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE REGLEMENT VAN ORDE 2 HOOFDSTUK I: ALGEMENE BEPALINGEN... 2 artikel 1: Toepassing van dit reglement 2 artikel 2: Definitiebepalingen 2 artikel 3: Handhaving van de orde 2 artikel 4: Amendementen

Nadere informatie

=================================================== Raad van Beroep voor belastingzaken

=================================================== Raad van Beroep voor belastingzaken Intitulé : Landsverordening beroep in belastingzaken Citeertitel: Vindplaats : AB 2001 GT 12 Wijzigingen: AB 2004 no. 11 (inwtr. 12) == HOOFDSTUK 1 Raad van Beroep voor belastingzaken Artikel 1 1. Er is

Nadere informatie

DEPARTEMENT VAN OPVOEDING, WETENSCHAP EN KULTUURBESCHERMING HÉL S^tf^-y. Ie afdeeling van den \9# r wijsraad, ^s-g R A V S E H A

DEPARTEMENT VAN OPVOEDING, WETENSCHAP EN KULTUURBESCHERMING HÉL S^tf^-y. Ie afdeeling van den \9# r wijsraad, ^s-g R A V S E H A DEPARTEMENT VAN OPVOEDING, WETENSCHAP EN KULTUURBESCHERMING HÉL S^tf^-y ^ Verzoeke b beantwoording datum en nummer van dit schrijven te vermelden. Ie afdeeling van den \9# r wijsraad, ^s-g R A V S E H

Nadere informatie

ONDERWIJSRAAD.. IVjo 148 00. 'S-GRAVENHAGE, Jjf&jj>Jfl... 193 & 2 i j ne Sxc.e Henti de n Minis t er van Onderwijs». Kunsten en Wetenschappen

ONDERWIJSRAAD.. IVjo 148 00. 'S-GRAVENHAGE, Jjf&jj>Jfl... 193 & 2 i j ne Sxc.e Henti de n Minis t er van Onderwijs». Kunsten en Wetenschappen ONDERWIJSRAAD.. IVjo 148 00. 'S-GRAVENHAGE, Jjf&jj>Jfl... 193 & Statenlaan 125. Bericht op schrijven van Meiv^gsèïieve bij het antwoord dagteekening 17. JU\XJ

Nadere informatie

Artikel 1 1. Artikel 2

Artikel 1 1. Artikel 2 WET van 6 april 1956 strekkende tot vaststelling van bouwvoorschriften (G.B. 1956 no. 30), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij G.B. 1957 no. 67, G.B. 1972 no. 96, S.B. 1980 no. 116,

Nadere informatie

VOORSTEL VAN WET ARTIKEL I. De Faillissementswet wordt als volgt gewijzigd:

VOORSTEL VAN WET ARTIKEL I. De Faillissementswet wordt als volgt gewijzigd: Wijziging van de Faillissementswet in verband met de invoering van de mogelijkheid van aanwijzing door de rechtbank van een beoogd curator ter bevordering van de doelmatige afwikkeling dan wel toepassing

Nadere informatie

Reglement van orde GS. Regeling. Artikel 1. Tijd van vergaderen. Artikel 2. Taak van de voorzitter; vervanging.

Reglement van orde GS. Regeling. Artikel 1. Tijd van vergaderen. Artikel 2. Taak van de voorzitter; vervanging. Reglement van orde GS Regeling Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 18 februari 2003 (Reglement van orde voor de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht 2003) Artikel 1. Tijd van vergaderen.

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 990 Wijziging van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst in verband met de Kaderwet dienstplicht Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede

Nadere informatie

TITEL I. ALGEMEENE BEPALINGEN.

TITEL I. ALGEMEENE BEPALINGEN. Onderwijswetten in de 19e eeuw. Wet tot regeling van het Lager Onderwijs 1878 (17 augustus 1878 Staatsblad no 127) H.A.M. Roelants Schiedam 1878 Prijs Tien Cents WIJ WILLEM III, ENZ., ENZ., ENZ. Allen,

Nadere informatie

Statuten Soerens Belang

Statuten Soerens Belang BIJLAGE 6 HUIDIGE STATUTEN VAN DE VERENIGING SOERENS BELANG Statuten Soerens Belang NAAM ZETEL EN DUUR Artikel 1 De vereniging draagt de naam "SOEREN`S BELANG" en is gevestigd te Laag Soeren, gemeente

Nadere informatie

Wet van 24 december 1927, houdende nadere regeling van de Collectieve Arbeidsovereenkomst

Wet van 24 december 1927, houdende nadere regeling van de Collectieve Arbeidsovereenkomst (Tekst geldend op: 18-03-2009) Wet van 24 december 1927, houdende nadere regeling van de Collectieve Arbeidsovereenkomst Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 175 Aanpassing van het fiscale procesrecht aan de Algemene wet bestuursrecht en wijziging van een aantal fiscale en andere wetten (herziening

Nadere informatie

werkzaamheid onder toezicht en leiding van onderwijzers aan

werkzaamheid onder toezicht en leiding van onderwijzers aan ONDERWIJSRAAD. No.143 88. 's-grave rihage, 31 October 1936. Bericht op schrijven van 4 Februari 1936,Nr.423,Afd.L. 0. Betref fence." Aanvulling Kon. bes luit 10 September 1923(Stbl.no.433)* Oefening in

Nadere informatie

A 2012 N 18 (G.T.) PUBLICATIEBLAD

A 2012 N 18 (G.T.) PUBLICATIEBLAD A 2012 N 18 (G.T.) PUBLICATIEBLAD LANDSBESLUIT van de 7 de maart 2012 no. 12/1758, houdende vaststelling van de geconsolideerde tekst van de Landsverordening ter bevordering van grondontwikkeling. DE GOUVERNEUR

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 30 145 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet

Nadere informatie

Voorstel van wet. Artikel I. De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 3 komt te luiden:

Voorstel van wet. Artikel I. De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 3 komt te luiden: Wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie betreffende de vereisten gesteld aan de beginseltoestemming, de leeftijdscriteria, de bijdrage in de kosten van het gezinsonderzoek, enige

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Wijziging van de bepalingen inzake beroep in de Kieswet en de Wet Europese verkiezingen NADER GEWIJZIGD ONTWERP VAN WET Wij eatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2003 110 Wet van 6 maart 2003 tot aanpassing van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van

Nadere informatie

WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. WET van 11 december 1980, houdende uitvoering van het op 18 maart 1970 te 's- Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en in handelszaken WIJ

Nadere informatie

Generale regeling voor de opleiding en vorming van predikanten

Generale regeling voor de opleiding en vorming van predikanten Generale regeling voor de opleiding en vorming van predikanten als bedoeld in ordinantie 13 1 1 Wijziging generale regeling voor de opleiding en vorming van predikanten als bedoeld in ordinantie 13 in

Nadere informatie

# e-&ravenhage»2 Maart 1933*

# e-&ravenhage»2 Maart 1933* f AFSCHRIFT. MINISTEEIE VAN ONDEKWIJS, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. 19 & 30 Maart 7*1 1004, Afdeeling g, $, DE MINISTER VAN ONDERWIJS, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN, f : Gelezen een voorstel van de faculteit der

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1 SAMENSTELLING. Artikel 1 1

HOOFDSTUK 1 SAMENSTELLING. Artikel 1 1 WET van 20 december 1988, houdende regels betreffende de samenstelling en de bevoegdheden van de Staatsraad (Wet Staatsraad) (S.B. 1988 no. 95), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1976-1977 14 501 Wijziging van de Overgangswet WVO. (herziening regeling t.a.v. de bewijzen van bekwaamheid tot het geven van voortgezet onderwijs) Nr. 1 KONINKLIJKE

Nadere informatie

f ONDERWIJSRAAD. N. 1642 A. 'S-GRAVENHAGE, 2jT-Apr.il 1923.

f ONDERWIJSRAAD. N. 1642 A. 'S-GRAVENHAGE, 2jT-Apr.il 1923. f ONDERWIJSRAAD. N. 1642 A. 'S-GRAVENHAGE, 2jT-Apr.il 1923. Bericht op schrijven van.24februari»23 No.699 Frankenstraat 39. Afd.H.O., 11 ir.,a» 4inn laj» ~ ^en g e l ieve bij het antwoord dagteekening

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2013 2014 33 691 Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele

Nadere informatie

De wetteksten huidig en nieuw Afdeling 3 Boek 7 Burgerlijk Wetboek: Vakantie en Verlof

De wetteksten huidig en nieuw Afdeling 3 Boek 7 Burgerlijk Wetboek: Vakantie en Verlof De wetteksten huidig en nieuw Afdeling 3 Boek 7 Burgerlijk Wetboek: Vakantie en Verlof Leeswijzer: De officiële wettekst is nog niet beschikbaar. Onderstaande wettekst is op basis van de kamerstukken samengesteld.

Nadere informatie

Artikel 13b, eerste lid Eveneens onder verwijzing naar het voorgaande: of 75 en onderscheidenlijk de Hoge Raad' dient te vervallen.

Artikel 13b, eerste lid Eveneens onder verwijzing naar het voorgaande: of 75 en onderscheidenlijk de Hoge Raad' dient te vervallen. Excellentie, Met uw brief van 23 april 2008 hebt u ons ter consultatie toegezonden het conceptwetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie. Het conceptwetsvoorstel geeft ons aanleiding

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2014 2015 33 662 Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens en enige andere wetten in verband met de invoering van een meldplicht bij de doorbreking

Nadere informatie

SJb Mei Maart 1938,Nr.1295,Afd.H.0. Wijziging en aanvulling der hooger-onaerwijswet#

SJb Mei Maart 1938,Nr.1295,Afd.H.0. Wijziging en aanvulling der hooger-onaerwijswet# 162 30. SJb Mei 8. 19 Maart 1938,Nr.1295,Afd.H.0. Wijziging en aanvulling der hooger-onaerwijswet# De Berste Af deeling van den Onderwijsraad heeft de eer hierbij ter kennis van Uwe Excellentie te brengen

Nadere informatie

Reglement van Orde van het Algemeen bestuur BLINK 2016

Reglement van Orde van het Algemeen bestuur BLINK 2016 Reglement van Orde van het Algemeen bestuur BLINK 2016 Het Algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling BLINK; besluit: gelet op artikel 22 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en artikel 8

Nadere informatie

gelezen het voorstel van het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Wedeka bedrijven van 5 november 2015;

gelezen het voorstel van het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Wedeka bedrijven van 5 november 2015; Het college van de gemeente Stadskanaal gelezen het voorstel van het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Wedeka bedrijven van 5 november 2015; gelet op artikel 23 van de gemeenschappelijke

Nadere informatie

Statuten Soerens Belang

Statuten Soerens Belang Statuten Soerens Belang NAAM ZETEL EN DUUR Artikel 1 De vereniging draagt de naam "SOEREN`S BELANG" en is gevestigd te Laag-Soeren, gemeente Rheden. Artikel 2 De vereniging is aangegaan voor onbepaalde

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 309 Uitvoering van verordening (EG) Nr. 2157/2001 van de Raad van de Europese Unie van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1998 1999 26 277 Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de herziening van het preventief toezicht bij oprichting en wijzigingen van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 614 Wijziging van titel 5.9 (Appartementsrechten) van het Burgerlijk Wetboek Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Reglement van orde van het College van Beroep voor de examens

Reglement van orde van het College van Beroep voor de examens Reglement van orde van het College van Beroep voor de examens Artikel 1 - Begripsbepalingen In dit reglement wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Nadere informatie

AB 1996 no.64 KvK 10 MEI 2011 ================================================================

AB 1996 no.64 KvK 10 MEI 2011 ================================================================ Intitulé : LANDSVERORDENING houdende nieuwe regels ter zake van de verplaatsing van de zetel van bepaalde rechtspersonen naar en vanuit Aruba Citeertitel : Landsverordening zetelverplaatsing rechtspersonen

Nadere informatie

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1 DECREET van 15 september 1981, houdende vaststelling van regelen inzake het verlenen van vergunningen voor het uitoefenen van enig bedrijf of beroep (Decreet Vergunningen Bedrijven en Beroepen) (S.B. 1981

Nadere informatie

BLOKHOOFDEN INSTRUCTIE LUCHTBESGHERMINGSDIENST 'S-GRAVENHAGE VOOR

BLOKHOOFDEN INSTRUCTIE LUCHTBESGHERMINGSDIENST 'S-GRAVENHAGE VOOR LUCHTBESGHERMINGSDIENST 'S-GRAVENHAGE INSTRUCTIE VOOR BLOKHOOFDEN HIERMEDE VERVALLEN ALLE VORIGE INSTRUCTIES ~ VASTGESTELD TE 'S-GRAVENHAGE DEN 19EN MEI 1941 DOOR HET HOOFD VAN DEN LUCHTBESCHERMINGSDiENST

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 34 218 Wijziging van de Faillissementswet in verband met de aanwijzing door de rechtbank van een beoogd curator ter bevordering van de afwikkeling

Nadere informatie

De Provinciewet en de Rekenkamer

De Provinciewet en de Rekenkamer De Provinciewet en de Rekenkamer HOOFDSTUK XIa. DE BEVOEGDHEID VAN DE REKENKAMER Artikel 183 1. De rekenkamer onderzoekt de doelmatigheid, de doeltreffendheid en de rechtmatigheid van het door het provinciebestuur

Nadere informatie

Burgerlijk wetboek - boek 2 - rechtspersonen

Burgerlijk wetboek - boek 2 - rechtspersonen Burgerlijk wetboek - boek 2 - rechtspersonen Arikel 30 Vereniging kan geen registergoederen verkrijgen 1.Een vereniging waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte, kan geen registergoederen

Nadere informatie

WET MINISTERIËLE VERANTWOORDELIJKHEID... 2

WET MINISTERIËLE VERANTWOORDELIJKHEID... 2 Inhoudsopgave WET MINISTERIËLE VERANTWOORDELIJKHEID... 2 Artikel 1... 3 Artikel 2... 3 Artikel 3... 3 Artikel 4... 3 Artikel 5... 3 Artikel 6... 3 Artikel 7... 3 Artikel 8... 4 Artikel 9... 4 Artikel 10...

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 27 206 Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 415 (R1915) Bepalingen omtrent de verlening van visa voor de toegang tot de landen van het Koninkrijk (Rijksvisumwet) Nr. 2 VOORSTEL VAN RIJKSWET

Nadere informatie

Staatsblad April WET tot bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen.

Staatsblad April WET tot bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen. Staatsblad 302. 23 April 1936. WET tot bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen. Wij WILHELMINA, enz.... doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is bepalingen

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2012 352 Besluit van 17 juli 2012 tot vaststelling van de procedure voor verlenging van vergunningen als bedoeld in artikel 20.2 van de Telecommunicatiewet

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2013 2014 33 488 Wijziging van Boek 1 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de huwelijksleeftijd, de huwelijksbeletselen, de nietigverklaring

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. RMC-wet 2001. Jaargang 2001 Staatsblad 2001 636 1

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. RMC-wet 2001. Jaargang 2001 Staatsblad 2001 636 1 RMC-wet 2001 636 Wet van 6 december 2001 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de invoering van de verplichting

Nadere informatie

==================================================================== De vergunning en de verplichtingen van de vergunninghouder.

==================================================================== De vergunning en de verplichtingen van de vergunninghouder. Intitulé : Bioscoopverordening Citeertitel: Bioscoopverordening Vindplaats : AB 1990 no. GT 12 Wijzigingen: AB 1997 nos. 33, 34 De vergunning en de verplichtingen van de vergunninghouder Artikel 1 1. Het

Nadere informatie

STATUTEN Van de vereniging: Federatie van Assurantieclubs na statutenwijziging d.d. 13 december 2004

STATUTEN Van de vereniging: Federatie van Assurantieclubs na statutenwijziging d.d. 13 december 2004 NAAM, ZETEL EN DUUR STATUTEN Van de vereniging: Federatie van Assurantieclubs na statutenwijziging d.d. 13 december 2004 Artikel 1. 1.1. De naam van de vereniging is Federatie van Assurantieclubs. In deze

Nadere informatie

Het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Emco; gelet op artikel <..> van de gemeenschappelijke regeling <naam regeling>;

Het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Emco; gelet op artikel <..> van de gemeenschappelijke regeling <naam regeling>; Het algemeen bestuur van de regeling Emco; gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van ; gelet op artikel van de regeling ; besluit: vast te stellen de volgende wijziging

Nadere informatie

Verordening Bezwarenprocedure Personele Aangelegenheden

Verordening Bezwarenprocedure Personele Aangelegenheden Verordening Bezwarenprocedure Personele Aangelegenheden Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie Officiële naam regeling Citeertitel Besloten door Deze versie is geldig tot

Nadere informatie

WAAHDMIER BET m DOOR G4SBH\\I)EHS

WAAHDMIER BET m DOOR G4SBH\\I)EHS * - J!" 3^ Ö. "y&s ^ j OVER I)E DRUKKnC WAAHDMIER BET m DOOR G4SBH\\I)EHS GEVOERD MOET WOKÜEN. ö^ I>^)Oil p. L. K IJ K E. ia Overgediukt uit Je Veislagtu eu Medeileehugeü dei K.üuiiiklijke Akademie vrtii

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 299 Wijziging van de Drank- en Horecawet in verband met de introductie van de bestuurlijke boete Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer

Nadere informatie

STICHTING PLATFORM DUURZAAMHEID DORDRECHT (11 januari 2013)

STICHTING PLATFORM DUURZAAMHEID DORDRECHT (11 januari 2013) STATUTEN STICHTING PLATFORM DUURZAAMHEID DORDRECHT (11 januari 2013) Definitie Artikel 1 Schriftelijk 1. Onder schriftelijk wordt in deze statuten tevens verstaan een langs elektronische weg toegezonden

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2010 790 Wet van 18 november 2010 tot wijziging van de Kieswet houdende verhoging van de voorkeurdrempel, beperking van de mogelijkheid tot het aangaan

Nadere informatie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. (Tekst geldend op: 29-05-2015) Wet van 12 april 2001, houdende toetsing van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en wijziging van het Wetboek van Strafrecht en van de Wet op de lijkbezorging

Nadere informatie

Reglement van de kringen

Reglement van de kringen Reglement van de kringen Reglement van de kringen, overeenkomstig artikel 66 van de statuten van Rabobank Nederland. Artikel 1 1. Leden van de kring kunnen uitsluitend zijn coöperatieve banken die lid

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2012 274 Wet van 18 juni 2012 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van het recht van enquête 0 Wij Beatrix,

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2001 2002 Nr. 397 27 844 Regels inzake de veiligheid en kwaliteit van lichaamsmateriaal dat kan worden gebruikt bij een geneeskundige behandeling (Wet veiligheid

Nadere informatie

64-1 GEMEENSCHAPPELIJK REGELING REGIONAAL ONDERWIJSBELEID WALCHEREN

64-1 GEMEENSCHAPPELIJK REGELING REGIONAAL ONDERWIJSBELEID WALCHEREN GEMEENSCHAPPELIJK REGELING REGIONAAL ONDERWIJSBELEID WALCHEREN De raden, de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Vlissingen, Veere en Middelburg, ieder voor zover zij voor de eigen

Nadere informatie

27 BEHANDELING BEZWAARSCHRIFTEN DOOR DE COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BEZWAARSCHRIFTEN PERSONELE AANGELEGENHEDEN

27 BEHANDELING BEZWAARSCHRIFTEN DOOR DE COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BEZWAARSCHRIFTEN PERSONELE AANGELEGENHEDEN 27 BEHANDELING BEZWAARSCHRIFTEN DOOR DE COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BEZWAARSCHRIFTEN PERSONELE AANGELEGENHEDEN Inhoudsopgave Onderwerp Artikel * Inleidende bepaling 27:1:1 * Begripsomschrijvingen 27:1:2

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2000 283 Wet van 22 juni 2000 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de herziening van het preventief toezicht bij oprichting

Nadere informatie

Vel 493. 1911 Tweede Kamer. 62 8te VERGADERING. VERGADERING VAN DONDERDAG 14 MAART 1912.

Vel 493. 1911 Tweede Kamer. 62 8te VERGADERING. VERGADERING VAN DONDERDAG 14 MAART 1912. Vel 493. 1911 Tweede Kamer. Mededeeling van ingekomen stukken. 31. Nadere wijziging en aanvulling der Indische Comptabiliteitswet. 1*. berichten van de heeren van Idsinga en van Veen, dat zij verhinderd

Nadere informatie

==================================================================== Artikel 1

==================================================================== Artikel 1 Intitulé : Landsverordening grensregeling Citeertitel: Landsverordening grensregeling Vindplaats : AB 1990 no. GT 23 Wijzigingen: Geen Artikel 1 1. Grensregeling wordt onderscheiden in: a. de geïsoleerde

Nadere informatie

Indien werd gehandeld in strijd met het hiervóór in dit lid bepaalde, kan het bestuur niettemin rechtsgeldige besluiten nemen, mits de ter

Indien werd gehandeld in strijd met het hiervóór in dit lid bepaalde, kan het bestuur niettemin rechtsgeldige besluiten nemen, mits de ter 1 DOORLOPENDE TEKST Van de statuten van de stichting: Stichting tot Internationale Natuurbescherming (Van Tienhoven Stichting) thans genaamd: Van Tienhoven Stichting tot Internationale Natuurbescherming,

Nadere informatie

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG Kenmerk: 05/16 Bindend advies in de zaak van: A., wonende te Z., eiser, gemachtigde: mr. Th.F.M. Pothof tegen De Stichting B., gevestigd te IJ., verweerster, gemachtigde:

Nadere informatie

O N D E RWIJS RAAD. 29 maart I966. Tweede Afdeling. O.R. 206 Exp. Bericht op schrijven van 2 februari I966, V.H.M.0. 295363. Aan

O N D E RWIJS RAAD. 29 maart I966. Tweede Afdeling. O.R. 206 Exp. Bericht op schrijven van 2 februari I966, V.H.M.0. 295363. Aan O N D E RWIJS RAAD SECRETARIAAT: BEZUIDENHOUTSEWEG 125 S-GRAVENHAGE TEL. 070-83 61 94 O 17> c^e^é 29 maart I966 O.R. 206 Exp. Bericht op schrijven van 2 februari I966, V.H.M.0. 295363 Betr.; eindexamen

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2012 2013 33 157 Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet College voor examens in verband met de

Nadere informatie

Reglement Tuchtcommissie

Reglement Tuchtcommissie Reglement Tuchtcommissie 1 mei 2016 Artikel 1 De in dit Reglement Tuchtcommissie voorkomende begrippen hebben de betekenis als daaraan toegekend in de Statuten en het Algemeen Reglement en voorts de navolgende:

Nadere informatie

WET MINISTERIËLE VERANTWOORDELIJKHEID... 2

WET MINISTERIËLE VERANTWOORDELIJKHEID... 2 Inhoudsopgave WET MINISTERIËLE VERANTWOORDELIJKHEID... 2 Artikel 1... 3 Artikel 2... 3 Artikel 3... 3 Artikel 4... 3 Artikel 5... 3 Artikel 6... 3 Artikel 7... 3 Artikel 8... 3 Artikel 9... 4 Artikel 10...

Nadere informatie

EERSTE AFDELING ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1

EERSTE AFDELING ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1 WET van 22 september 1960 tot regeling van het Lager Onderwijs in Suriname (G.B. 1960 no. 108), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij G.B. 1965 no. 127, G.B. 1965 no. 128. EERSTE AFDELING

Nadere informatie