Het gewone leven georganiseerd. De betekenis van sociale en professionele netwerken voor gezinshuisouders

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Het gewone leven georganiseerd. De betekenis van sociale en professionele netwerken voor gezinshuisouders"

Transcriptie

1 Het gewone leven georganiseerd De betekenis van sociale en professionele netwerken voor gezinshuisouders

2 Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 2

3 Thesis deeltijd master Sociale Interventies Jan Willem de Zeeuw Landelijk Expertisecentrum Sociale Interventies Begeleiding Prof. Dr. Lambert Mulder Prof. Dr. Roelof Hortulanus 25 maart 2013 Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 3

4 Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 4

5 Inhoud Voorwoord... 7 Samenvatting Het vraagstuk: gezinshuizen en hun netwerk Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie Afbakening en onderzoeksvraag Verantwoording onderzoek De praktijk van een gezinshuis Geschiedenis en kenmerken van gezinshuizen Opgroeien en opvoeden in een gezinshuis Gezinshuisouders: professionele opvoeders De pedagogische taak van gezinshuisouders Een gewoon leven of een behandeling? Herstel van het gewone leven Werkzame factoren Netwerktheorie Theoretische reflectie Netwerken van gezinshuisouders De Community Scan Onderzoeksresultaten Kenmerken netwerken van gezinshuisouders Functies van netwerken voor gezinshuisouders Netwerken en pedagogische taken Het gewone leven georganiseerd Het belang van netwerken voor gezinshuizen Versterken van netwerken De maatschappelijke betekenis van gezinshuizen Verder onderzoek Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 5

6 Bijlagen Functieomschrijving Gezinshuisouder Jeugdzorg in Nederland Bibliografie Overzicht figuren Figuur 1 Gezinskring t Huys... 9 Figuur 2 de omgeving van het gezinshuis Figuur 3 Samenhang in benadering vraagstelling (conceptueel model) Figuur 4 Model pedagogische taak gezinshuisouder Figuur 5 Model integraal werkzame factoren Figuur 6 Vijf segmenten sociale en professionele netwerken Figuur 7 Voorbeeld grafische weergave van een resultaatblad Community Scan Figuur 8 Voorbeeld van het netwerk van een gezinshuisouder Figuur 9 Wisselwerking gezinshuis en buurt Overzicht tabellen Tabel 1 Verschillen met leefgroep in residentiële instelling en met pleegzorg Tabel 2 Methodische kenmerken presentiebenadering en gezinshuisouders Tabel 3 De belangrijkste elementen in twee benaderingen Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 6

7 Voorwoord In onze samenleving zijn er mensen, die alle snelle veranderingen en de complexiteit van het leven moeilijk aan kunnen, er niet tegen opgewassen zijn. Dat zien we ook terug in het opgroeien en opvoeden van kinderen. Per jaar worden duizenden kinderen door de rechter uit huis geplaatst, omdat de ouders de opvoeding niet meer aan kunnen, om wat voor reden dan ook. We hebben een uitgebreid systeem van zorg voor de jeugd, maar er is veel kritiek op de manier waarop wij als samenleving in deze jeugdzorg kinderen laten opgroeien. De komende jaren gaat het stelsel van de jeugdzorg op de schop en worden gemeenten verantwoordelijk. Tegen deze achtergrond kijk ik in deze thesis naar het gezinshuis als een toevluchtsoord voor een groeiend aantal kinderen. Kunneman schrijft in zijn boek Het dikke ik over de actuele ecologische, culturele, economische en politieke crises (Kunneman, 2008). Om uit die crisis te raken zijn er volgens hem meerdere zoekrichtingen: het gemeenschapsdenken (traditioneel religieus wereldbeeld), herstel van traditionele waarden (conservatisme), kritisch modernisme (Habermas c.s.) en het realiseren van nieuwe verbindingen tussen premodern en modern. Gezinshuizen manifesteren zich weliswaar op heel kleine schaal, als een mix van het gemeenschapsdenken (herstel van het gewone leven) en het aangaan van nieuwe verbindingen: terugdringen van rationalisering in de jeugdzorg, democratische opvoedingspraktijk met horizontale verantwoording en lichte vormen van marktwerking. Dat lijkt misschien op een heel grote broek aantrekken, maar met enig optimisme kunnen we veel nieuwe vormen van zelforganisatie zien ontstaan, die dergelijke kenmerken in zich dragen. In de loop van mijn onderzoek naar de praktijk van gezinshuizen, raakte ik onder de indruk van de gezinshuisouders, hun betrokkenheid, professionaliteit en filosofie. Ik zag de grote problemen van de uit huis geplaatste kinderen en de betrokkenheid van veel andere mensen bij het gezinshuis. Er ging een voor mij onbekende wereld open. Gezinshuisouder zijn is geen baan van 9 tot 5, of een vak uitvoeren naast je persoonlijke leven. Het is een mix van professionaliteit, persoonlijke inzet, vrijwilligheid, betrokkenheid en kleinschaligheid. Een wereld met het karakter en de structuur van het gewone gezinsleven, waar veiligheid en een zo normaal mogelijk leven belangrijk zijn en behandeling van kinderen niet op de eerste plaats komt. In Nederland is nauwelijks onderzoek gedaan naar gezinshuizen, over de resultaten en effecten van deze vorm van opvang en hulpverlening. Er is ook weinig internationaal vergelijkend materiaal of onderzoek gedaan (Baat, 2010). SOS kinderdorpen of Familyhouses zijn op onderdelen vergelijkbaar, maar gezinshuizen zijn nog wel een typisch Nederlands fenomeen. In Nederland komt het onderzoek naar gezinshuizen wel langzaam op gang. Met reden, want het concept van het gezinshuis lijkt goed te passen in het nieuwe stelsel van de zorg voor de jeugd, dat zich richt op een lokale organisatie van de hulp en ontzorgen en normaliseren (Maatschappelijke Ontwikkeling, 2012) (Hermanns, 2011). Gezinshuizen en gezinshuisouders zijn gericht op en voor een groot deel afhankelijk van hulpbronnen in de omgeving. Gezinshuizen richten zich op de continuïteit van het gewone leven, naast behandeling van kinderen en dat sluit goed aan bij een belangrijke actuele pedagogische trend ontzorgen en normaliseren. Gezinshuizen zijn een georganiseerd gezin of gezinsvorm, met als doel uit huis geplaatste kinderen te helpen op te groeien. Gezinshuizen brengen het ontzorgen en normaliseren voor deze groep kinderen in de praktijk. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 7

8 Eva Harting geeft in haar boek Herrie in huis een goede indruk van het leven van alle dag in een gezinshuis (Harting, 2012). 1 Meer kennis over gezinshuizen is van belang voor de betrokkenen zelf en genereert meer aandacht voor de mogelijkheden van gezinshuizen in de (aanstaande) transitie van de zorg voor jeugd. Ik heb me met deze thesis verdiept in de praktijk van de gezinshuisouders, de onderliggende filosofie en concepten en de werkzame factoren. Het is ook nodig het (concept van het) gezinshuis kritisch te benaderen. Het kent kwetsbare elementen, anders gezegd, het systeem is kwetsbaar. Het is een grote opgave om gezinshuisouder te zijn, uitputting of burn-out ligt op de loer. In hoeverre is controle op de kwaliteit geregeld, zeker bij een sterke groei van het aantal gezinshuizen? Is er altijd sprake van een goede match tussen kind en gezinshuisouder en wat te doen als dat niet zo is? Er is nog weinig bekend van de effecten op langere termijn, ook niet in vergelijking met ambulante hulp, leefgroepen of pleegzorg. Er is veel te onderzoeken en te kennen over gezinshuizen. Over de kinderen, de relatie met de gezinshuisouders, de gebruikte methodieken, de (opvattingen over) professionaliteit, de invloed van andere actoren en het beleid. In deze thesis onderzoek ik de relatie tussen gezinshuisouders en hun omgeving, tegen de achtergrond van de genoemde decentralisatie van de jeugdzorg. In die decentralisatie wordt een grote rol toebedeeld aan de pedagogische civil society en eigen kracht van mensen. Opgroeien en opvoeden zijn altijd ingebed in een breder geheel van systemen of sociale verbanden. Dat is een mij vertrouwde sociaalpedagogische benadering. 2 Maar welke relaties onderhouden gezinshuisouders eigenlijk met hun omgeving? Hoe kunnen zij die relaties beïnvloeden en andersom: welke invloed hebben die relaties op het handelen van de gezinshuisouders of op het dagelijks leven van de kinderen? Hoe belangrijk is die omgeving eigenlijk voor een gezinshuis? In deze thesis verken ik de relaties van gezinshuisouders met hun omgeving en de mogelijkheden om die relaties te beïnvloeden. Als bijeffect wordt ook de betekenis van de gezinshuizen voor de samenleving duidelijker. Een wetenschappelijke opleiding volgen, na 30 jaar werken was voor mij een verrijking, net als het doen van onderzoek in een voor mij relatief onbekende sociale praktijk. Het schrijven van een thesis is gelukkig geen eenzaam werk. Om in de termen van netwerktheorie te blijven: ik heb veel soorten steun ontvangen van verschillende mensen en organisaties. Al die mensen wil ik daarvoor hartelijk bedanken. Jan Willem de Zeeuw Utrecht, maandag 25 maart Op de site van de Alliantie Kind in Gezin zijn introductiefilmpjes te zien ( De NCRV documentaire BV Het Gezin geeft een compleet beeld. 2 Tussen 1974 en 1980 studeerde ik (sociale) pedagogiek aan de Universiteit Utrecht. In mijn werk heb ik mij beleidsmatig veel bezig gehouden met maatschappelijke opvoedingsvraagstukken. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 8

9 Figuur 1 Gezinskring t Huys Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 9

10 In sociale praktijken gaat het niet zozeer om de waarheid, maar om het appeal van een bepaalde werkwijze of de gemotiveerdheid van een professional. De wetenschap moet daarbij concurreren met andere richtinggevers, tot aan de eigen kracht van burgers toe. ( ) Zo bezien is wetenschap vooral ondersteunend aan dynamiek in praktijken. (Boutelier, 2012) Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 10

11 Samenvatting Het gezin de gezinsvorm wordt door de meeste mensen gezien als het beste milieu voor opgroeien en opvoeden van kinderen. Voor veel kinderen die uit huis geplaatst worden, en dat zijn er duizenden per jaar, heeft dit grote gevolgen. Kinderen worden opgevangen in zogenaamde residentiële opvang: leefgroepen, gezinshuizen en pleegzorg. Mijn onderzoek richt zich op gezinshuizen, die tijdelijk of voor langere tijd een gezinsstructuur bieden voor deze kinderen. In de jeugdzorg ligt een sterke nadruk op behandeling van de problemen van de kinderen. Gezinshuizen hebben meer aandacht voor het gewone leven en sociale verbanden waarin geleefd wordt. Er is echter nog weinig bekend over het functioneren en de effectiviteit van gezinshuizen en daarbinnen het belang van sociale en professionele netwerken. Vandaar mijn vraag: Wat is de betekenis van sociale en professionele netwerken voor de pedagogische taak van gezinshuisouders en hoe kunnen gezinshuisouders deze netwerken beïnvloeden ten behoeve van deze pedagogische taak? Gezinshuisouders zijn professionele opvoeders en hulpverleners die uit huis geplaatste kinderen een zo normaal mogelijk leven proberen te geven. In deze thesis ga ik in op de vraag wat een zo normaal mogelijk leven is en welke rol netwerken spelen voor de pedagogische en hulpverlenende taak van de gezinshuisouder. Voor de beschrijving van die praktijk maak ik gebruik van een Deens model dat de pedagogische taak van gezinshuisouders naar mijn mening goed omschrijft (BUPL, 2006). Gezinshuisouders hebben een meervoudige taak voor de kinderen: zorg dragen, socialiseren in de gemeenschap, Bildung voor burgerschap en leren door het ontwikkelen van individuele vaardigheden. Belangrijk uitgangspunt is dat niet alleen het individuele kind in het middelpunt staat, maar ook het belang van de gemeenschap. Uitgangspunt is dat gezinshuisouders, anders dan groepsleiders, leven en werken combineren in een (sociale) omgeving. In deze thesis bespreek ik het concept herstel van het gewone leven en plaatst dat naast de interventietechnische benadering van werkzame factoren. Vervolgens behandel ik de sociale netwerktheorie en doe verslag van mijn bevindingen uit mijn onderzoek naar de structuur en functies van sociale en professionele netwerken van gezinshuisouders en de betekenis daarvan voor de pedagogische taak van gezinshuisouders. Belangrijk kenmerk van een gezinshuis is dat het een gewoon huis is, in een gewone straat. Daarmee wordt alleen iets gezegd over de fysieke verschijningsvorm en niets over de interacties van gezinshuisouders en kinderen met hun omgeving. Daarin zijn 5 segmenten te onderscheiden: familie, kennissen & vrienden, lokale professionals, jeugdzorg professionals en vertegenwoordigers van de civil society. Alle gezinshuisouders onderhouden in meer of mindere mate contacten met actoren uit alle vijf segmenten. Uit mijn onderzoek komt naar voren dat het professionele jeugdzorgnetwerk vrijwel overal gelijk is, omdat dit wettelijk en sectoraal geregeld is. Opvallend is dat jeugdzorgprofessionals nauwelijks betrokken zijn bij de lokale samenleving of sociale netwerken. De samenstelling van de andere netwerken (familie, kennissen & vrienden, lokale professionals, civil society) is overal anders. De familie speelt meestal een belangrijke rol, vooral eigen kinderen. De relaties van gezinshuisouders met lokale professionals en personen en organisaties in de civil society zijn niet sterk ontwikkeld. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 11

12 In veel gezinshuizen zijn mensen zowel vrijwillig als professioneel betrokken bij het gezinshuis en de kinderen. Er is daarmee een overlap tussen de netwerken van lokale professionals en sociale netwerken, omdat een actor in meer dan één netwerk actief is in verschillende rollen Veel sociale netwerken ogen kwetsbaar, omdat de omvang beperkt is en veel functies door een beperkt aantal mensen uit het netwerk worden vervuld. Vallen die weg (door verhuizing bijvoorbeeld), dan ontstaat er een probleem. Naast de structuur van het netwerk zijn de functies van de netwerkrelaties van belang. Het professionele netwerk voorziet vooral in cognitieve en materiële steun en in belangenbehartiging. Het accent in het sociale netwerk ligt vooral op de emotionele en praktische steun en het sociale contact. Emotionele steun blijft echter niet beperkt tot familie of vrienden, ook jeugdzorgprofessionals kunnen een belangrijke bron voor emotionele steun zijn en materiële steun is niet voorbehouden aan de jeugdzorginstelling. Op het eerste gezicht zien de sociale netwerken van gezinshuisouders en niet anders uit dan van gewone ouders. Het verschil zit hem in het bewust en professioneel aanwenden van het professionele en sociale netwerk in de opvoeding en hulpverlening van deze kinderen. Ik denk dat het zeker voor dit soort kinderen die toch al een verknipte verhouding hebben met volwassenen het juist van belang is, dat ze op een positieve manier met volwassenen in aanraking komen. Dus hoe meer mensen je daarom heen kunt bouwen, die een positieve rol kunnen betekenen voor die kinderen hoe beter het is. Het in kaart brengen van het eigen netwerk blijkt op zichzelf als een interventie gezien te kunnen worden (Ikcs, 2010) (Steyaert & Kwekkeboom, 2012). Door het in kaart brengen van het netwerk en het gezinssysteem worden de gezinshuisouders en de andere betrokken actoren zich bewust van de omvang van, de verhoudingen tussen, de eigen rol in en de complexiteit van het netwerk. In het slot hoofdstuk geef ik een aantal voorbeelden hoe gezinshuisouders de structuur van hun netwerk en de functionele kwaliteit van de relaties kunnen beïnvloeden. Sociale en professionele netwerken vormen een belangrijke basis en voorwaarde voor het kunnen uitvoeren van de pedagogische taken. De pedagogische taak of opvoeding wordt voor een groot deel gerealiseerd in deze netwerken. Meer onderzoek is nodig om de effectiviteit van deze benadering, bijvoorbeeld in vergelijking met leefgroepen, te onderbouwen en onderzoek naar de kwetsbaarheid van opvang in gezinsvormen. Daarbij moet de vraag wat werkt, voor wie, in welke situatie? centraal staan. Er is onderzoek nodig naar de professionaliteit van gezinshuisouders, of breder van mensen die in kleinschalige vormen opvang en hulp bieden en naar de invloed van sociale media op kwetsbare kinderen in de jeugdzorg. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 12

13 1. Het vraagstuk: gezinshuizen en hun netwerk In het najaar van 2010 kwam ik voor het eerst in aanraking met het fenomeen Gezinshuis. Gezinshuizen zijn een kleinschalige vorm van residentiële zorg voor kinderen, die niet thuis kunnen wonen. Het zijn leefvormen waarin professioneel en specialistisch opgevoed wordt. Na een eerste kennismaking met gezinshuisouders in Houten, kwamen allerlei vragen bij mij op. Wie zijn de gezinshuisouders en welke kinderen worden opgevangen en begeleid? Welke problemen hebben deze kinderen? Wat is het verschil met een leefgroep of een pleeggezin? Waarin verschillen gezinshuizen met normale gezinnen? Wat is de motivatie van gezinshuisouders? De antwoorden lagen niet voor het oprapen. Gezinshuizen zijn een typisch Nederlands fenomeen. Er is weinig internationaal vergelijkend onderzoek beschikbaar. Ook het Nederlands onderzoek naar gezinshuizen komt nog maar net op gang. Ik besloot om mijn thesis te schrijven over gezinshuizen Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie Gezinshuizen zijn mijns inziens maatschappelijk relevant, maar wetenschappelijk onvoldoende kritisch onderbouwd. De maatschappelijke relevantie heeft betrekking op de groeiende belangstelling voor en betekenis van gezinshuizen. Er waren in 2012 in Nederland 389 gezinshuizen, met 1362 gezinshuisplekken (Steege, 2012) (Meuwissen, 2011). Dat is weinig in vergelijking tot pleegzorg (ongeveer opvangplekken) en leefgroepen (ongeveer opvangplekken). De verwachting is dat het aantal gezinshuizen de komende tijd verder zal groeien. Het doel is om meer kinderen met problemen op te vangen en te laten opgroeien in de veronderstelde gunstige omstandigheden van een gezinsstructuur. Daarnaast is het overheidsbeleid gericht op participatie en terugdringen van de kosten van zorg. Mensen met een bepaalde kwetsbaarheid of beperking moeten meer participeren in de samenleving. Daarvoor zouden (groepen) burgers meer moeten samenwerken en uitwisselen in informele of sociale verbanden. Gezinshuizen staan midden in de samenleving. De gezinshuisouders zijn tevens buurtgenoot en burger. De kinderen die worden opgevangen, nemen via het gezinshuis, in principe intensiever aan de samenleving deel, meer dan in (residentiële) groepsopvang, die min of meer buiten de samenleving georganiseerd is. Dit leidt tot vragen over (1) het functioneren en de effectiviteit van gezinshuizen, (2) de plaats van gezinshuizen in het stelsel van de jeugdzorg (3) de rol van de gezinshuizen in de pedagogische civil society. Gezinshuisouders hebben een bijzondere pedagogische taak of verantwoordelijkheid, voor andermans kinderen met problemen. Door sensitief en responsief omgaan met kinderen met ernstige gedragsproblematiek en met hen een relatie op te bouwen, ontstaat herstellend handelen. Dit zijn de uitgangspunten en bedoelingen van gezinshuizen. In hoeverre functioneren zij ook als zodanig? De actuele discussie in de jeugdzorg gaan meestal over effectiviteit. Hoe effectief zijn gezinshuizen? Aan de groei van het aantal gezinshuizen zijn ook risico s verbonden o.a. met betrekking tot de professionaliteit van de gezinshuisouders, de bedrijfsvoering, de kwaliteit van de omgeving. De tweede (soort) vragen richten zich op het gezinshuis in het jeugdzorgstelsel. Gezinshuizen worden door sommigen gezien als één van de antwoorden op knelpunten in de jeugdzorg, zoals grootschaligheid en de ver doorgevoerde protocollering. In een gezinshuis en haar netwerk, worden verschillende leefgebieden, die in een instelling naast elkaar of onvolledig worden aangeboden, in een natuurlijke samenhang aangeboden. Sluit dit aan bij de integraliteit die in de stelselherziening wordt nagestreefd? Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 13

14 De derde (soort) vragen richten zich op de mogelijke betekenis van gezinshuizen voor haar directe omgeving of breder voor de samenleving of (pedagogische) civil society. 3 Gezinshuisouders participeren op allerlei manieren in hun directe omgeving. Die contacten en de aanwezigheid van een gezinshuis, maakt het voor andere ouders of buurtgenoten in de directe omgeving, mogelijk om bij te springen in de opvang van de kinderen in het gezinshuis. Dat is veel minder gewoon en ook nauwelijks mogelijk in een leefgroep, omdat die meestal op aparte terreinen gehuisvest zijn. Nabijheid en meervoudigheid van ontmoetingen draagt - onder voorwaarden - bij aan het ontstaan van relaties en mogelijk acceptatie (Flache & Koekkoek, 2010). Overigens zie ik grenzen aan de acceptatie van kinderen uit het gezinshuis, die de mogelijkheden van het gezinshuis overstijgen. Vooroordelen en gescheiden circuits zoals regulier en speciaal onderwijs zijn zeker drempels, die moeilijk te slechten zijn. Kortom, meer (praktische) kennis over het functioneren en de effectiviteit van gezinshuizen, de plaats van gezinshuizen in het stelsel van de jeugdzorg en de rol van de gezinshuizen in de pedagogische civil society, is voor gezinshuisouders, zorgaanbieders en overheden relevant. De wetenschappelijke relevantie is als volgt te duiden. Ten eerste is er nog weinig (wetenschappelijk) onderzoek naar gezinshuizen gedaan. Met deze thesis hoop ik een bijdrage te leveren aan theorievorming over het opgroeien en opvoeden van kwetsbare jeugd en specifiek in de context van gezinshuizen in een gewone buurt. In de hulpverlening gaat men vaak uit van het micro, meso- en macroniveau (Pijnenburg, 2011). De eerste oriëntatie is het microniveau: de problematiek van de kinderen en de relatie met de hulpverlener, de gezinshuisouder. Bij kinderen met gedragsproblemen en licht verstandelijke beperkingen, lijkt de balans op dit moment door te slaan naar specialistische behandeling. Er is in Nederland en internationaal een discussie gaande over werkzame factoren. Zijn het vooral doelgerichte en specialistische interventies die effect hebben of juist de algemeen werkzame factoren, zoals een goede relatie tussen hulpverlener en cliënt, met aandacht en betrokkenheid. De meeste gezinshuisouders hebben een duidelijke voorkeur voor algemeen werkzame factoren, zoals aandacht, vertrouwen en geloof in het concept. Is dat terecht? En hoe verhoud zich dat in hun pedagogische taak en interventies? Een tweede oriëntatie is die van het mesoniveau: het gezinshuis als sociaal systeem en de relatie met de omgeving. Daarin zijn sociaalecologische, sociale netwerktheorieën en concepten van wederkerigheid aan de orde. Welke betekenis hebben deze theorieën of concepten voor het functioneren van gezinshuisouders, die professionaliteit combineren met een natuurlijke positie, die van verzorger en opvoeder van een kind? Uit assessments van gezinshuisouders door Gezinshuis.com blijkt dat gezinshuisouders vooral een familiecultuur hebben, met nadruk op loyaliteit en traditie. 4 De afsprakencultuur komt ook regelmatig voor, het gaat om het soepel 3 Er is geen eenduidige definitie voor het begrip (pedagogische) civil society. ZonMw hanteert de volgende definitie van de pedagogische civil society: "Dat deel van de samenleving waar burgers (kinderen, jongeren, ouders en andere volwassenen) in vrijwillige verbanden verantwoordelijkheid nemen voor een pedagogisch klimaat waarin het goed opvoeden en opgroeien is, in samenwerking met of juist als tegenkracht tot overheden (gemeenten, de jeugdsector, het welzijnswerk), bedrijven en andere civil society organisaties (bijvoorbeeld sportverenigingen). 4 Bij de start van een nieuw gezinshuis wordt ook onderzoek gedaan naar de gewenste cultuur binnen het gezinshuis. Bron: Quickscan Gezinshuizen Adjustintime. Niet openbaar. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 14

15 draaiend houden van het gezinshuis. Er is in Nederland nog weinig onderzoek gedaan naar hoe die wederkerigheid of ruilverhoudingen nu daadwerkelijk verlopen en hoe die versterkt kunnen worden. Goede voorbeelden zijn wel het onderzoek van Lilian Linders en Aafje Komter (Linders, 2010) (Komter, 2003). Dat geldt zeker ook voor gezinshuizen. Een derde oriëntatie is die van het macroniveau: gezinshuizen in relatie tot financieel-economische, sociaal-culturele en beleidsontwikkelingen in de samenleving, zoals de hervorming van de verzorgingsstaat en de stelselherziening in de jeugdzorg. In deze thesis komen alle niveaus in hun onderlinge samenhang aan de orde, maar richt ik mij vooral op het mesoniveau en specifiek de relatie tussen gezinshuisouders en hun omgeving. Het macroniveau komt in het laatste hoofdstuk aan de orde, vooral vanuit het perspectief van de mogelijke betekenis van het gezinshuis voor de pedagogische civil society. In de huidige theorievorming met betrekking tot hulpverlening, zie ik twee dominante benaderingen. De meest dominante is een interventie technische benadering (werkzame factoren), de andere een meer conceptueel-normatieve benadering (herstel van het gewone leven). In de interventie technische benadering is mijns inziens te weinig aandacht voor de (sociale) omgeving, c.q. voor de invloed van de omgeving op (de effectiviteit van) de relatie tussen gezinshuisouder (hulpverlener) en kind (cliënt). Dit is een ingewikkelde relatie, die niet eenvoudig te begrijpen is. Pijnenburg ontwikkelde zijn integratief werkzame factoren model, dat nogal (interventie) technisch oogt (Pijnenburg, 2011). In de paragrafen over werkzame factoren formulier ik een kritiek op dit model. De relatie hulpverlener cliënt staat mijns inziens veel te centraal en het model geeft onvoldoende aandacht aan het belang van (sociale) netwerken van de professional. De andere benadering herstel van het gewone leven - is meer conceptueel-normatief van aard. Zij richt zicht op ontzorgen en normaliseren (Besten, 2007) (Horst, 2006). Deze benadering redeneert vanuit de gemeenschap, maar laat mijns inziens onvoldoende zien, hoe dit doorwerkt op de relatie tussen gezinshuisouder en kind Afbakening en onderzoeksvraag Praktijken als die van een gezinshuis zijn sociale en georganiseerde systemen, die als geheel begrepen moeten worden. Een interdisciplinaire benadering is wenselijk vanuit o.a. pedagogiek, psychologie, sociologie, gezondheidswetenschappen en ook organisatie- en bedrijfskunde (Abma, 2011). Het gezinshuis is een georganiseerd sociaal of natuurlijk systeem. Een complex systeem, dat voortdurend in beweging is en diverse relaties met zijn omgeving heeft. In mijn vooronderzoek heb ik een vijftal omgevingen of systemen omschreven, waarin het gezinshuis en betrokken actoren functioneren: fysiek, virtueel, politiek-bestuurlijk, sociaal en professioneel (zie figuur 2). Voor mijn thesis is relevant welke omgevingen of systemen die elkaar natuurlijk overlappen en beïnvloeden het meest van invloed zijn op het functioneren van gezinshuisouders. Midgley laat zien dat het belangrijk is om de grenzen van (sociale) systemen nauwkeurig te definiëren (Midgley, 2000). Ik breng in deze thesis een klein deel van het systeem of de praktijk van gezinshuizen in beeld: de wisselwerking en interactie met de sociale en professionele omgeving. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 15

16 Figuur 2 de omgeving van het gezinshuis FYSIEKE OMGEVING Schoon, heel en veilig milieu VIRTUELE OMGEVING sociale media SOCIALE OMGEVING Contacten, informele voorzieningen Leefomgeving karakter van de buurt, ons soort mensen? Civil Society Maatschappelijk middenveld Verenigingsleven, bewonersorganisaties, buren. GEZINSHUIS Professionele omgeving POLITIEK-BESTUURLIJKE OMGEVING Wet en regelgeving, financiering, lokaal welzijnsbeleid PROFESSIONELE OMGEVING Formele voorzieningen, samenwerking Welzijnswerkers, pastores, jeugdzorg, j-ggz, lokale bestuurders, maar ook lokale bedrijfsleven en dienstverlening. Soms start men een gezinshuis is een bestaand eigen huis of een pand van de jeugdzorginstelling, soms wordt een nieuw en groter huis gezocht. De keuze voor de locatie van het gezinshuis wordt mede bepaald door een inschatting van de sociale en fysieke omgeving. Voor de fysieke omgeving zijn veiligheid en bereikbaarheid belangrijke criteria. De kwaliteit en mogelijkheden van de sociale omgeving zijn aanvankelijk moeilijker in te schatten, behalve waar gezinshuisouders in hun eigen huis blijven wonen. Het is zinvol om bij de sociale omgeving onderscheid te maken in leefbaarheid en civil society. Mensen maken een inschatting of zij zich thuis zullen voelen (leefbaarheid). Een inschatting van de civil society is moeilijker te maken en zal beter worden op grond van (toekomstige) interacties. Over het algemeen reageren omwonenden bij de vestiging van een gezinshuis positief, in ieder geval niet negatief. Er is sprake van een heel ander proces als bij zogenaamde omstreden voorzieningen, zoals een hostel of een jeugdinrichting. In deze gevallen gaat het om een overheidsbesluit voor de vestiging van een publieke en grootschalige(r) voorziening, die mogelijk negatieve effecten heeft op de leefomgeving. Het besluit om een gezinshuis te vestigen is een particulier besluit, waarvoor geen vergunning nodig is. Er is immers geen sprake van een verandering van bestemming. Er is ook geen (direct) gevaar voor de leefomgeving. Gezinshuizen worden ook als zij meer bekend zijn geraakt in de buurt niet gezien als een publieke voorziening. Sterker nog, het is vaak één van ons, die een gezinshuis begint, een lid van een bestaand sociaal netwerk, de buurman of collega. Er ontstaat op voorhand geen spanning of conflict, dit in tegenstelling tot de publieke omstreden voorzieningen. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 16

17 Men vindt het gezinshuis juist erg sympathiek. De kleinschaligheid is in combinatie met de bekendheid van de gezinshuisouder in de omgeving doorslaggevend in de acceptatie van een gezinshuis. De aanwezigheid of bereikbaarheid van (speciale) voorzieningen van de kinderen wordt in de keuze van de locatie vermoedelijk wel meegenomen. Professionals uit de jeugdzorg, die de gezinshuisouder ondersteunen komen meestal naar het gezinshuis toe. Voor gezinshuisouders is de fysieke en sociale omgeving na de keuze van de locatie uiteindelijk een gegeven en in die zin voor mijn thesis minder interessant. Ik richt mij vooral op de ontwikkeling van het netwerk na vestiging van het gezinshuis. De politiek-bestuurlijke omgeving is in tegenstelling tot het macroniveau (wet- en regelgeving) - op het lokale niveau van het gezinshuis niet zo interessant. Vanuit de overheid zijn nauwelijks interventies merkbaar, die het dagelijks leven van gezinshuisouders beïnvloeden en zeker niet interventies gericht op het opvoeden en opgroeien van de kinderen. Die invloed (van de lokale overheid)zal in de toekomst toenemen, als gevolg van de transitie in de jeugdzorg. Het is duidelijk dat sociale media (de hele wereld via sociale media binnen het gezinshuis) een grote invloed uitoefenen op het dagelijks leven van de kinderen. Daarnaast kunnen sociale media ook een rol spelen in het contact met de omgeving. Veel gezinshuizen hebben een eigen website (of juist niet vanwege de veiligheid van de kinderen). Het is bekend dat de contacten die via sociale media verlopen, de contacten in de gewone wereld overlappen. De virtuele omgeving laat ik in deze thesis buiten beschouwing. De implicaties van sociale media op het gezinshuis vragen om een studie op zich. Als het gezinshuis eenmaal is gevestigd worden sociale en professionele netwerken dominant voor het dagelijks leven in het gezinshuis. Gezinshuisouders hebben in de praktijk veel interacties met mensen en functionarissen in hun sociale en professionele omgeving. Er is een continu proces van beïnvloeding en feedback gaande, waarin het de vraag is in hoeverre (sociale) interventies dergelijke processen kunnen beïnvloeden. Gezinshuisouders heb ik in dit onderzoek leren kennen als zeer gemotiveerde mensen en opvoeders, die bewust met hun omgeving bezig zijn. Maar ook zij kunnen het niet alleen. Het bijzondere hier is dat het sociale en professionele voor een deel samenvalt in een georganiseerd, maar natuurlijk of maatschappelijk sociaal systeem, het gezinshuis. Onderzoeksvraag In het voorgaande zijn diverse uitspraken gedaan over gezinshuizen en gezinshuisouders, die het karakter hebben van veronderstellingen. Daarbij zijn begrippen rond werkzame factoren, herstel van het gewone leven, sociale netwerken en pedagogische professionaliteit geïntroduceerd, zonder duidelijke samenhang. Omdat er nog zo weinig bekend is over het functioneren van gezinshuizen, heb ik gekozen voor een brede insteek voor deze thesis, namelijk de beschrijving en interpretatie van de (sociale) praktijk van het gezinshuis. Dat heeft geleid tot een typering van de professionaliteit en praktijk van de gezinshuisouder. Voor de beschrijving van die praktijk maak ik gebruik van een Deens model dat de pedagogische taak van gezinshuisouders naar mijn mening goed omschrijft (BUPL, 2006). Ik verbind deze praktijk met twee verschillende benaderingen in jeugdzorg, de interventie technische benadering ( werkzame factoren ) en de benadering van herstel van het gewone leven. Beide benaderingen hechten een ander belang aan sociale en professionele netwerken. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 17

18 Figuur 3 Samenhang in benadering vraagstelling (conceptueel model) Pedagogische taak in praktijk gezinshuisouders Theorie werkzame factoren en herstel van het gewone leven' Netwerktheorie en - praktijk Betekenis en werkzaamheid Sociale en professionele netwerkennetwerken Micha de Winter spreekt over doorlopende en langdurig correctieve ervaringen in het gewone leven, door herstellend te handelen, als meest werkzaam of effectief in de opvoeding van kinderen (de Winter, 2011). Mijn veronderstelling is dat gezinshuizen - onder voorwaarden - die correctieve ervaringen kunnen bieden, omdat zij zijn ingebed in het gewone leven en dat sociale netwerken de manifestatie of dragers zijn van dat gewone leven. Mijn onderzoeksvraag is tweeledig: Wat is de betekenis van sociale en professionele netwerken voor de pedagogische taak van gezinshuisouders? Hoe kunnen gezinshuisouders deze netwerken beïnvloeden ten behoeve van deze pedagogische taak? Ik sluit daarmee aan bij de doelen van het LESI: zorg dragen voor wetenschappelijke reflectie op sociale interventiepraktijken, de resultaten daarvan toegankelijk maken voor de praktijk en de wisselwerking tussen theorievorming en praktijk stimuleren. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 18

19 1.3. Verantwoording onderzoek Dit is niet een onderzoek naar - interventies in - mijn eigen professionele praktijk. Ik ben immers geen gezinshuisouder, noch een coach of begeleider. Ik voel me als mens en onderzoeker wel sterk verbonden met kinderen met problemen. Ook in mijn persoonlijk leven ben ik in aanraking gekomen met de kwetsbaarheid van kinderen. De opzet van gezinshuizen appelleerde aan een sluimerend besef dat de opvang en begeleiding van veel kinderen beter kan. Op een andere manier georganiseerd, met meer betrokkenheid en aandacht. De gebruikte concepten als herstel van het gewone leven, continuïteit in aandacht, een duidelijke pedagogische structuur, de autonomie van de gezinshuisouders en de kleinschaligheid, spreken mij erg aan. Tegelijk ogen gezinshuizen kwetsbaar, omdat er veel van de gezinshuisouders wordt gevraagd en de vraag is of zij voldoende zijn ingebed in ons (jeugdzorg) stelsel. Onderzoeksaanpak In grote lijnen is hier sprake van een explorerend onderzoek, waarbij ik meerdere vormen van dataverzameling heb gebruikt: interviews, bestaande schriftelijke bronnen, observaties in het gezinshuis, documentaires, narratieven, zoals Herrie in huis (Harting, 2012) en voortgangsrapporten van gezinshuisouders (zie het tekstvak hieronder). De bibliografie verwijst naar door mij gebruikte literatuur en ik heb zoveel mogelijk vermeden om naar secundaire bronnen te verwijzen. Alle data zijn op verzoek beschikbaar. Bronnen schriftelijke en audio Audio opnamen en transcripties van interviews Verslagen projectgroep en expertmeeting en try-out Community Scan Documentatie Kenniskring(en) NJi en AWBZ Handboek en dossiers Gezinshuis.com Literatuur (zie bibliografie) Websites Sites van diverse gezinshuizen en jeugdzorgaanbieders Sites met wetenschappelijke publicaties (universiteiten en HBO) Film / video Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 19

20 Een belangrijke bron voor mijn onderzoek waren de transcripties van alle interviews. Ik heb deze meermalen intensief gelezen, vanuit verschillende perspectieven: het functioneren van het gezinshuis, de motivatie en handelingen van de gezinshuisouder, de relaties met de sociale en professionele netwerken. Ik heb semigestructureerde interviews uitgevoerd en zo min mogelijk sturende vragen gesteld. De gesprekken zijn opgenomen, getranscribeerd en nogmaals beluisterd. Een tweede vereiste is dat er een goede afspiegeling is van de populatie. Er is een beperkt aantal gezinshuisouders gesproken, die geen afspiegeling zijn van de totale groep. Meuwissen heeft met haar sectorverkenning een beeld gegeven van de kenmerken van de totale populatie (Meuwissen, 2011). De in de onderzoeksfase geïnterviewde gezinshuisouders zijn een redelijke dwarsdoorsnede, hun profiel komt overeen met het beeld uit het onderzoek van Meuwissen. In de testfase van de Community Scan zijn weer andere gezinshuisouders benaderd, waardoor de variëteit is vergroot. Voor de betrouwbaarheid (voor de werking) van de Community Scan was het ook belangrijk dat andere tot nu toe niet betrokken - gezinshuisouders deze test uitvoerden. Voor een iets ruimere oriëntatie is bij een aantal vergelijkbare kleinschalige particuliere initiatieven (zoals Thomashuizen, Browndale huizen) nagegaan hoe de verhouding met de omgeving was en welke waarde men daaraan toekende. Die relatie met de omgeving bleek bij deze initiatieven niet beschreven of geen rol van betekenis te spelen. Mijn onderzoek is niet representatief voor het fenomeen gezinshuis. De resultaten zijn contextafhankelijk en beperkt generaliseerbaar. Er is geen eenduidige verschijningsvorm en organisatie van het gezinshuis. Gezinshuizen verschillen qua opzet, doelstelling, en doelgroepen en werkwijze. Ik heb eerder al opgemerkt dat er in Nederland nog weinig onderzoek is gedaan naar gezinshuizen, de werkwijze en professionaliteit van gezinshuisouders en dus ook niet naar de (betekenis en werkzaamheid) van hun relaties met hun omgeving. Ook andere landen kennen het concept gezinshuis niet (Steege, 2012). Hooguit zijn er vergelijkbare concepten die op een aantal criteria vergelijkbaar zijn, zoals betaalde pleegzorg in Zweden (Baat, 2010). Recent Nederlands onderzoek had vooral ten doel de sector gezinshuizen in beeld te brengen (Meuwissen, 2011) of bepaalde interventies (werkzame factoren) in beeld te brengen (Baat, 2010) (Ikcs, 2010). Ik heb al met al geprobeerd een rijke beschrijving te geven van gezinshuizen, de gezinshuisouder en hun netwerken (Brohm & Jansen, 2010). Ik heb gebruik kunnen maken van een grote diversiteit aan bronnen: gesprekken en interviews met gezinshuisouders (in het kader van de Community Scan), tijdschriftartikelen, de website van Alliantie Kind in Gezin, dossiers van Gezinshuis.com, audio- en filmmateriaal, deelname aan twee kenniskringen (gezinshuizen) en discussiegroepen op LinkedIn (Jeugdzorg 2.0). Vanuit dit materiaal heb ik geprobeerd patronen te herkennen in de sociale en professionele netwerken. Contextualisering, het herkennen van patronen, is de eerste vorm van reflectie (Brohm & Jansen, 2010). En die patronen waren goed te herkennen. Een tweede vorm van respondent validatie was het panel van experts. Dit panel was samengesteld uit vertegenwoordigers van organisaties, die direct met gezinshuizen te maken hebben (jeugdzorg, cliëntenorganisatie en gemeenten). Daarnaast waren enkele kennisinstituten uitgenodigd (NJi, Gereformeerde Hogeschool Zwolle). Doel van de bijeenkomst was om de bevindingen van het onderzoek te toetsen en om de eerste versie van de Community Scan kritisch te bespreken. Aan het expertpanel zijn de verschillende toepassingsmogelijkheden van de scan voorgelegd. Dit heeft geleid Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 20

21 tot nuanceringen in de opzet van het instrument en tot suggesties voor aanvullende literatuur. De derde vorm van reflectie is de methodologische; waarom zou de lezer mij moeten geloven? Door het gebruik van verschillende bronnen is mijns inziens een betrouwbaar beeld ontstaan van de praktijk van gezinshuizen. Uit de gesprekken met gezinshuisouders en het gebruik van de Community Scan (voorlopig model) kwamen behoorlijke verschillen naar voren tussen de sociale en professionele netwerken. Er zijn gezinshuizen met een heel klein, maar krachtig netwerk en gezinshuizen met een enorm groot, maar tamelijk eenzijdig netwerk. Ik zag dus verschillen in zowel de structurele kenmerken (omvang, diversiteit, e.d.) als in de functionaliteit van de relaties. Ik vermoedde verschillende oorzaken, zoals ontwikkelingsfase van het gezinshuis, de aard van de fysieke omgeving, de problematiek van de kinderen en de professionaliteit van de gezinshuisouder. Om het perspectief van de civil society en professionals in kaart te brengen zijn twee gezinshuizen benaderd, die in het onderzoek betrokken waren, met het doel om een beter inzicht te krijgen op de betekenis van gezinshuizen voor de civil society. Eén gezinshuis is een stedelijke omgeving en één in een dorpse omgeving. Het betrof twee groepsgesprekken met het informele netwerk en twee gesprekken met het formele netwerk. De volgende onderwerpen kwamen aan de orde. Relatie Omschrijving relatie van personen en netwerk als totaal tot gezinshuis Omschrijving van verschillen m.b.t. andere relaties Omschrijving motivatie tot het hebben van relatie met gezinshuis. Omgeving Omschrijving relatie tussen gezinshuis en buurt. Toegevoegde waarde gezinshuis voor de buurt / school / vereniging etc. Toegevoegde waarde buurt / school etc. aan het functioneren van het gezinshuis. Omschrijving van hoe buurt / school etc. naar gezinshuis kijkt (of keek). Zouden gezinshuis en omgeving meer van elkaar gebruik moeten maken. Verbeter / leerpunten Waar loop je als buurt / professional tegen aan? Blinde vlekken gezinshuis. Waar vullen professionals en gezinshuis elkaar aan en waar liggen nog gaten? Vaak is spraken van vermenging vrijwillige inzet en professionele betrokkenheid. Is dat niet ingewikkeld? Gezinshuisouder als professional Hoe kijken zij aan tegen gezinshuisouder als professional? Hoe beoordelen zij de effectiviteit van het gezinshuis, c.q. de ouder? Procesverslag In de winter van 2010 / 2011 ben ik gestart met een vooronderzoek. Dat bestond uit het verzamelen van relevante literatuur (over de praktijk van gezinshuizen en interessante theorieën en concepten), en het voeren van gesprekken met 3 gezinshuisouders. De keuze van deze gezinshuizen was tamelijk Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 21

22 willekeurig. Ik wilde een ervaren en een beginnend gezinshuis in beeld brengen en één in een dorp en één in de stad. Gezinshuis.com bracht mij met hen in contact. Via die gesprekken kreeg ik een eerste beeld van (de knelpunten in) het functioneren van gezinshuizen en de invloed van de omgeving op het gezinshuis. In dezelfde periode honoreerde ZonMw de aanvraag voor de ontwikkeling van een instrument dat de betekenis van het gezinshuis voor de pedagogische civil society inzichtelijk moest maken, de Community Scan (ZonMw programma Vrijwillige inzet Jeugd en Gezin ). Die interactie tussen gezinshuis en omgeving is daardoor het centrale thema voor deze thesis geworden. Ik heb in het eerste halve jaar van 2011 een logboek bijgehouden, met het doel meer grip te krijgen op de materie. In het najaar van 2011 heb ik alle informatie verwerkt in een aantal ruwe hoofdstukken over opvoeden in Nederland, werkzame factoren, gezinshuizen en professionaliteit gezinshuisouders en sociale en professionele netwerken. Uit zowel mijn vooronderzoek als de deskresearch voor de Community Scan, kwam naar voren, dat er weinig bekend was over feitelijke relaties tussen gezinshuisouders en hun omgeving. In deze fase is zijn een vijftal omgevingen geïdentificeerd, die in de voorgaande paragraaf 1.2 is toegelicht (figuur 2). Aanvankelijk zag ik de Community Scan als een tussenstap, als een neutraal instrument, op basis waarvan de gezinshuisouders zouden kunnen bepalen welke interventies zinvol en nodig zijn met betrekking tot versterking van hun netwerk. Tijdens de ontwikkeling van de Community Scan werd mij steeds duidelijker dat dit instrument op zich zelf als een interventie is te kwalificeren. De sociale netwerktheorie is voornamelijk beschouwend van aard (observeren, analyseren en begrijpen) en niet gericht op beïnvloeden en veranderen (Hendrix, 2011). Het samen in beeld brengen van het netwerk door een hulpverlener en een cliënt is even belangrijk als het resultaat. Het productieproces (van de netwerkanalyse) is niet neutraal en heeft op zich al waarde voor de cliënt en de cliënthulpverlener relatie (Steyaert & Kwekkeboom, 2012). Ik heb als onderzoeker met het toepassen van de Community Scan, samen met gezinshuisouders vergelijkbare ervaringen opgedaan. Gezinshuisouders worden zich meer bewust van de sterke en zwakke kanten van hun netwerk, reflecteren daarop en ondernemen actie. De Community Scan is ontwikkeld als onderzoeksinstrument in deze thesis, maar blijkt tevens te werken als een interventie, in de bewustwording van gezinshuisouders en als aanjager voor nieuwe acties of interventies in het netwerk. 5 Tijdens de ontwikkeling van de Community Scan groeide de behoefte aan een steviger theoretische onderbouwing van de relaties en interacties van het gezinshuis met de omgeving. Daarin zijn drie benaderingen in samenhang van belang: de filosofie en onderliggende concepten van de gezinshuizen, de interventietheorie met daarin vooral de vraag wat werkt? (werkzame factoren) en de sociale netwerktheorie. Omdat mijn vraagstelling zich richt op de positie en het handelen van de gezinshuisouder, als centrale en dragende actor in grotere netwerken, is het logisch om dieper door te dringen in zijn of haar professionaliteit, om beter te kunnen begrijpen hoe en vanuit welke motieven gezinshuisouders handelen. In het kader van mijn thesis zag ik een goede mogelijkheid om te voorzien in een theoretische onderbouwing en verbinding op de genoemde aspecten. Andersom verschafte de ontwikkeling van de Community Scan mij veel gegevens en inzichten in het functioneren van de gezinshuizen en de bijzondere professionaliteit van de gezinshuisouders. 5 In hoofdstuk 4 introduceer ik de Community Scan als onderzoeksinstrument. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 22

23 2. De praktijk van een gezinshuis We kennen het eengezinshuis, een huis waar één gezin in woont. Vader, moeder, kinderen of variaties op dit stramien. Een gezin is een leefverband waarin een of meer volwassenen de verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van een of meer kinderen (Bucx, 2011). Er bestaan ook gezinshuizen. In een gezinshuis woont niet één gezin, wel gezinshuisouders en uit huis geplaatste kinderen en jongeren. Samen vormen ze een gemeenschap die (alle) kenmerken heeft van een gezin, de functies van een normaal gezin juist wil hebben. Volgens bovenstaande definitie zijn zij een gezin. Het is volgens het Nederlands Jeugd Instituut, een kleinschalige vorm van residentiële hulpverlening, waarin gezinshuisouders meestal een echtpaar proberen zoveel mogelijk het klimaat van een gezinssituatie te creëren (Steege, 2012). Een gezinshuisouder omschrijft het als volgt (Harting, 2012): Een gezinshuis is eigenlijk een tussenvorm tussen een pleeggezin en een tehuis. De pleegkinderen die in aanmerking komen hebben meervoudige gedragsproblemen waardoor een reguliere pleeggezinplaatsing niet haalbaar is. Een gezinshuisouder is als plaatvervangend opvoeder / ouder belast met de orthopedagogische aspecten van het verblijf van meestal vier kinderen in een 24-uurs situatie. Taken lopen uiteen van het observeren, opvoeden, behandelen, begeleiden, stimuleren en activeren van de kinderen, tot het schrijven en uitvoeren van opvoedings- en evaluatieplannen en bijwonen van verschillende overleggen. ( ) Het is de bedoeling dat deze hulpverlening geboden wordt in een zo alledaags mogelijke gezinssituatie: je eigen gezin. Normaal is het gezinshuis niet, ook al valt het binnen de definitie van een gezin. Niet normaal als fenomeen: wie kent een gezinshuis? Niet normaal als opvoeders: welke professional is 24 uur per dag verantwoordelijk voor andermans kinderen? Niet normaal zijn deze kinderen, die zijn anders : die kunnen niet thuis bij hun biologische ouders opgroeien. In de beschrijving en karakterisering van gezinshuizen baseer ik mij op diverse bronnen, zoals de resultaten van twee kenniskringen Gezinshuizen, 6 de sectorverkenning van Meuwissen (Meuwissen, 2011), eigen observaties en videomateriaal, waaronder de NCRV documentaire over het gezinshuis in Houten Geschiedenis en kenmerken van gezinshuizen Aan het begin van de 20 e eeuw startte het Burgerweeshuis in Amsterdam een proef met paviljoenverpleging, weeskinderen met beroepspleegouders. De proef was succesvol, maar werd om diverse redenen niet voortgezet ( (Steege, 2012). In 1914 werden de eerste kinderen in (boeren)gezinnen opgenomen in een nieuw gebouwd dorp De Glindhorst, nu Jeugddorp de Glind. Pas veel later in de jaren zeventig was er ruimte voor kleinschalige varianten van residentiële hulpverlening, als gevolg van ontevredenheid over de verstarde, geïnstitutionaliseerde kinderbeschermingstehuizen: gezinshuizen, leefgroephuizen, Browndale huizen, Kursushuizen en het Jongeren Gezinsproject. Het gemeenschappelijke was dat ze zich zo min mogelijk onderscheidden van normale leefsituaties in de maatschappij. 6 Dit was in 2011 een samenwerking tussen het NJi, Gezinshuis.com en de Rudolphstichting en richtte zich op de vrijwillige jeugdzorg. Er was ook een tweede kenniskring (AWBZ), die zich richtte op kinderen met een indicatie LVG en Jeugd-GGZ. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 23

24 Ruim vijftig jaar na de paviljoenverpleging, ging het Burgerweeshuis in 1971 weer werken met gezinshuizen, met ondersteuning gericht op het hele systeem: de jongeren, de gezinshuisouders en hun kinderen en de ouders. In publicaties uit die tijd kwamen de voordelen van kleinschalige hulpverleningsvormen voor de jeugdige naar voren. De meer individuele benadering, minder hospitalisering, grotere deelname aan het maatschappelijk leven, minder stigmatisering, minder agressie en ordeproblemen en het kunnen opdoen van gezinservaringen. In Goed geregelde jeugdzorg? haalt Jo Hermanns wetenschappelijke kritiek op instituutsbehandeling aan, die genoemde voordelen lijken te bevestigen (Hermanns, 2011). Het aangaan van een opvoedingsrelatie in een tehuis is moeilijk, omdat het doorgaans gaat om meerdere professionele opvoeders, die in roosterdiensten contact hebben met het kind. In situaties waarin meerdere kinderen met moeilijk gedrag samenleven, nemen kinderen vaak ongewenst antisociaal gedrag van elkaar over. En verblijf in een tehuis doorbreekt het maatschappelijk participatieproces, vooral als het gaat om onderwijs, zelfs al wordt er regulier onderwijs in of naast de voorziening gegeven. In 1983 noemde de initiatiefgroep Op Kleine Schaal enkele essentiële kenmerken van kleinschalige residentiële hulpverlening: de leefeenheid is gevestigd in een gewoon huis in een gewone wijk, er is een beperkt aantal bewoners (en opvoeders), het leefklimaat is zoveel mogelijk genormaliseerd, de leefeenheid is grotendeels autonoom en selfsupporting met betrekking tot dagelijkse zorg en de leefeenheid maakt deel uit van een grotere organisatie. De grote aandacht voor ambulante hulp en preventie in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw leidde er toe dat de gezinshuizen naar de achtergrond verdwenen. In het begin van de 21 e eeuw stonden afbouw van residentiële hulpverlening en decentralisatie opnieuw centraal. Gezinshuizen als residentieel aanbod hebben daardoor flink onder druk gestaan. Gezinshuizen stonden onder het derde kabinet Balkenende weer (voorzichtig) op de politieke agenda. Minister Rouvoet vond de gezinshuizen een welkome aanvulling op het al bestaande aanbod. Momenteel is de jeugdzorg volop in beweging (decentralisatie naar gemeenten). Verschillen met pleegzorg en leefgroep In een notitie van het voormalige ministerie Jeugd & Gezin worden de verschillen met leefgroep en pleegzorg samengevat (Jeugd en Gezin, 2009). Tabel 1 Verschillen met leefgroep in residentiële instelling en met pleegzorg Kenmerk Gezinshuis Leefgroep Pleegzorg Betaling Arbeidsovereenkomst Idem Vergoeding Indicatie Residentiële zorg Idem Pleegzorg indicatie Problematiek Opvoedingssysteem Professionaliteit Voornamelijk van kinderen zelf Functioneert meer als opvoedingssysteem Professionele organisatie die is te managen Problematiek vaak heftiger en complexer Korte periode van intensieve behandeling Idem Veelal problemen ouders Functioneert minder als opvoedingssysteem gewoon gezin zonder professionele achtergrond Uithuisplaatsing Tijdelijke opvang Idem Langdurige opvang (zeker bij voogdij) Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 24

25 Gezinshuizen internationaal Het NJi heeft in 2010 een studie uitgevoerd naar vergelijkbare voorzieningen in het buitenland (Baat, 2010). De grens tussen ambulante zorg enerzijds en residentiële zorg anderzijds is niet altijd scherp te trekken. De overeenkomst = 24 uur opvang + gezinsverband + woonhuis. De buitenlandse voorzieningen zijn niet altijd een gewoon huis in een gewone straat en herbergen relatief veel kinderen. De voorzieningen hebben uiteenlopende doelgroepen en daarmee samenhangend verschillende doelen. In feite zijn in het buitenland geen vergelijkbare voorzieningen als de gezinshuizen waargenomen. Kenmerken en problemen van kinderen in gezinshuizen Er is geen eenduidig beeld van de kinderen in gezinshuizen. Bespreking van gegevens van zorgaanbieders en van casuïstiek in de kenniskring leverde een aantal belangrijke kenmerken van de kinderen op (Steege, 2012): De gemiddelde leeftijd van de kinderen is 10 jaar: een spreiding tussen 4 en 17 jaar. Jongens zijn licht in de meerderheid: 59% versus 41% meisjes. 22% van de kinderen is afkomstig uit een tweeoudergezin, 25% uit een eenoudergezin, 29% van de ouders is gescheiden en 14% woont in een nieuw samengesteld gezin. 71% van de kinderen is van Nederlandse afkomst. Van de kinderen is bij 80% sprake van een beschermingsmaatregel; 64% staat onder toezicht, bij 18% is het gezag in handen van een gezinsvoogd (voogdijmaatregel). De kinderen en hun gezin hebben in het verleden allemaal al eerder (een breed scala aan) hulp gehad, gemiddeld vier vormen. 52% van de kinderen volgt regulier basis- of voortgezet onderwijs en 39% een vorm van speciaal onderwijs waaronder cluster 4 onderwijs. In de kenniskring zijn met behulp van de CAP-J de problemen van de kinderen en hun gezin van herkomst in kaart gebracht. Er zijn vooral problemen bij gezin en opvoeding: ontoereikende opvoedingsvaardigheden, problemen in verzorging en verwaarlozing. Veel ouders kampen met eigen psychische problematiek. Daarnaast kampen kinderen vooral met psychosociale problematiek, zoals antisociaal gedrag en ADHD. Classificatiesysteem Aard Problematiek Jeugd (CAP-J. Verdeling naar categorieën. A. Psychosociale problematiek jeugdige B. Lichamelijke problematiek jeugdige C. Problemen in vaardigheden en cognitieve ontwikkeling D. Problemen bij gezin en opvoeding en E. Problemen bij jeugdige en omgeving Zie ook Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 25

26 Varianten gezinshuizen In 2008 waren er in Nederland 166 gezinshuizen en 667 gezinshuis plaatsingen en een uitbreiding van 122 plaatsingen gepland (Jeugd en Gezin, 2009). Actuele cijfers zijn gebaseerd op onderzoek van het NJi en Gezinshuis.com (Steege, 2012)en (Meuwissen, 2011). In 2010 hebben kinderen gebruik gemaakt van voltijd jeugdzorg accommodaties, waarvan in 24-uurs residentiële opvang (leefgroepen en gezinshuizen) en de overige kinderen in de pleegzorg. Er zijn 62 instellingen die gezinshuizen aanbieden, 6 per aanbieder. In totaal zijn er 389 gezinshuizen met naar schatting 1362 gezinshuisplekken. Het NJi onderscheidt drie varianten van gezinshuizen op basis van het doel van plaatsing van de kinderen (Baat, 2010): het gezinshuis als opvoedingsvariant, als hulpverleningsvariant en het therapeutisch gezinshuis. In het gezinshuis als opvoedingsvariant verblijven jongeren die voor langere tijd zijn aangewezen op opvoeding en verzorging door anderen dan hun biologische ouders (Hermanns, 2009). Het doel is niet (langer) het herstellen van de oorspronkelijke gezinssituatie. Het gezinshuis wordt vaak tussen de pleegzorg en de residentiële leefgroep geplaatst. Een jeugdige kan niet naar een pleeggezin als zijn gedragsproblematiek te zwaar is voor een pleegouder, die daar niet voor opgeleid is, in tegenstelling tot de gezinshuisouder of als kinderen teveel hechtingsproblemen hebben. Plaatsing in een residentiële instelling is vaak niet wenselijk omdat een één op één aanpak voor deze kinderen beter is. Continuïteit is in dit verband een belangrijk begrip. De tweede variant is de hulpverleningsvariant. Het gaat hierom korte, vaak acute opvang wanneer opvoedingsproblemen hoog oplopen. Er is nog zicht op herstel van de oorspronkelijke gezinssituatie. De derde variant is het therapeutisch gezinshuis, ook wel Browndale huizen genoemd. Volgens de Browndale-methode zijn verzorging, opvoeding en behandeling nauw met elkaar verweven. Het gaat om het ontwikkelen van een nieuwe evenwichtige basis. Uit onderzoek naar de risico- en succesfactoren van uithuisplaatsing van kinderen met een (reactieve) hechtingstoornis, blijkt dat er een verband is tussen een onsuccesvolle gezinshuisplaatsing en gedragsproblemen van het kind, het aantal plaatsingen, de leeftijd van het kind, acceptatie van de biologische ouders en de relatie tussen het kind en de gezinshuisouders (Meer, 2010). Kinderen zouden op jongere leeftijd geplaatst moeten worden, biologische ouders hebben ondersteuning nodig voor acceptatie en gezinshuisouders begeleiding in het omgaan met gedragsproblemen. Modellen en bekostiging Gezinshuisouders zijn ook vaak zelfstandig ondernemer (zie figuur 6). Er zijn momenteel twee modellen of configuraties (Baat, 2010): 1. Een zorgaanbieder neemt een gezinshuisouder in dienst, er is sprake van een arbeidsovereenkomst. 2. Een gezinshuisouder exploiteert een gezinshuis als ondernemer en is persoonlijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg. Hierin zijn twee varianten: a. volgens een franchisemodel (gezinshuis.com). b. als particulier ondernemer. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 26

27 Gezinshuisouders als ondernemer hebben geen arbeids- maar een leveringsovereenkomst met de jeugdzorginstelling. Gezinshuis.com ondersteunt zelfstandige gezinshuisouders in kwaliteit en bedrijfsvoering. De jeugdzorginstelling als toegelaten instelling blijft volgens de wet Jeugdzorg eindverantwoordelijk. Figuur 3 Schema franchise constructie Overheid / zorgverzekeraar Gezinshuis.com Franchise afspraken Kennis Kwaliteit Bedrijfsvoe ring Jeugdzorginstelling Verantwoording / financiering Levering Gezinshuis (ouders) Ondernemer Gezinshuizen zijn een bijzondere vorm van residentiële zorg vanwege de kleinschalige vorm. De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor de kwaliteit en professionaliteit (normale protocollen en regels residentiële setting). Gezinshuizen vallen qua bekostiging onder 24-uurs verblijf (Deloitte, 2008). Daarin worden twee varianten onderscheiden. 1. VF3 Behandelgroep Gezinshuis licht (minder dan 0,3 FTE): De jeugdige krijgt opvoeding geboden in een accommodatie van een zorgaanbieder waar gezinshuisouders aanwezig zijn om zoveel mogelijk het klimaat van een gezinssituatie te creëren. Het verschil met een pleeggezin is dat de gezinshuisouders specifieke kennis hebben, meerdere kinderen behandelen en een gefaciliteerde accommodatie bewonen. Dat het een lichte vorm betreft komt tot uiting in de lage verhouding FTE per capaciteitsplaats. 2. VF4 Behandelgroep Gezinshuis (meer dan 0,3 FTE): Als de intensiteit van de setting zwaarder is, dat wil zeggen dat er minder jeugdigen onder begeleiding van de gezinshuisouders staan, dus meer individuele aandacht, dan is sprake van de behandelgroep gezinshuis. De verhouding FTE per capaciteitsplaats is dus hoger dan in VF3. Dit zijn formele omschrijvingen binnen het systeem van jeugdzorg. Een typische benadering gericht op behandeling. De praktijk van de gezinshuizen is zoals we hierna zullen zien - veel minder eenzijdig gericht op behandeling en veel meer op opvang en begeleiding. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 27

28 2.2. Opgroeien en opvoeden in een gezinshuis Gezinshuizen bestaan in verschillende varianten al ruim een eeuw, maar hebben nooit een grote vlucht genomen. In plaats daarvan worden uit huis geplaatste kinderen vooral opgevangen in pleeggezinnen en tehuizen. Sinds de jaren 80 van de vorige eeuw is het beleid gericht op ambulante hulpverlening: zo dicht en zo vroeg mogelijk bij de gezinnen. Toch is de capaciteit van de residentiële hulpverlening niet echt afgenomen, omdat de groei van de vraag naar jeugdzorg enorm is toegenomen. Diverse auteurs, waaronder Hermanns verklaren dit niet als (autonome) groei van de problemen, maar eerder door een combinatie van ontwikkelingen, zoals verbeterde vroegsignalering, een afnemende opvoedingsvaardigheid van jonge ouders, het verminderen van sociale netwerken en een trend waarin kinderen al snel een etiket krijgen (Hermanns, 2009). Hermanns geeft een paar niet-aannemelijke verklaringen voor de groei (of: dit zijn niet de oorzaken voor de groei): 1. Er is sprake van een inhaalbeweging: veel problemen werden eerder niet gediagnosticeerd. Er zijn veel meer kinderen die hulp krijgen dan de hoogste schattingen. 2. Een relatief klein deel van de jeugd doet een onevenredig beroep op de zorg. Maar: gezinnen met veel problemen blijken niet per definitie een hoger zorggebruik te hebben. wel in bepaalde typen zorg (jeugdbescherming, uithuisplaatsing, e.d.). Er is blijkbaar een overconsumptie van zorg door andere gezinnen! 3. Het gaat juist zo goed met opvoeden, doordat er zoveel professionele hulp is. Volgens Hermanns klopt dit wel voor sommige kinderen en ouders, maar op populatieniveau niet. Groepsopvang dreigt in een negatief daglicht komen te staan (Hermanns, 2009). Maar niet ieder kind kan terecht in een gezinshuis, nog afgezien van de actueel beschikbare capaciteit. Inmiddels zou je kunnen zeggen dat de wal het schip keert. Er is minder geld beschikbaar (de groei van de vraag is niet meer te financieren) en er is een duidelijk andere benadering in opkomst, die de nadruk legt op het voorkomen van problemen door te investeren in de (pedagogische) omgeving van kinderen en gezinnen (de Winter, 2011) (Hermanns, 2009) (Maatschappelijke Ontwikkeling & RVZ, 2008). Anderen wijzen op het belang van de context, op het belang bijvoorbeeld van sociale netwerken (Pijnenburg, 2011) (Smit, 1993). In dit verband wordt ook wel gesproken over (herstel van) het gewone leven. Gezinshuizen staan in of dicht bij een gewone buurt. Onderzoek en publicaties over gezinshuizen handelen vooral over doelgroep, doelen, systemen en interventies, professionaliteit, indicaties, het primaire zorgproces. Opvallend is dat erg weinig aandacht wordt besteed aan de omgeving van het gezinshuis en de relatie met de buurt. Belangrijk kenmerk van een gezinshuis is dat het een gewoon huis is, in een gewone straat. Daarmee wordt alleen iets gezegd over de fysieke verschijningsvorm en niets over de interacties - van gezinshuisouders en kinderen - met hun omgeving. In het theoretische deel van deze thesis ga ik hier bij Werkzame factoren verder op in. In de kenniskring Gezinshuizen van het NJi, wordt het gezinshuis aan het eind van de zorgketen geplaatst, waarbij het perspectief van plaatsing kan variëren (Steege, 2012). Het is voor mij echter nog de vraag waar het gezinshuis in de jeugdzorg of jeugdbeleid geplaatst moet worden. In het kader van mijn thesis is de opvoedingsvariant - waarbij uitgangspunt een langduriger verblijf is - de meest logische voor bestudering van het sociale netwerk. Bij langdurig verblijf krijgt de omgeving m.i. een groter gewicht, omdat er allerlei interacties (patronen) ontstaan tussen gezinshuisouders, kinderen en de omgeving. De hulpverlenings- en therapeutische varianten van gezinshuizen zijn gericht op kortdurend verblijf. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 28

29 De benadering in de gezinshuizen is gericht op een zo normaal mogelijk leven, met een duidelijke pedagogische structuur en zo nodig aanvullende specialistische behandeling. In een interview maakte een gezinshuisouder een belangrijke opmerking Het is niet behandelingsgericht. Terwijl het wel een heel bewuste benadering is. Tijdens één van mijn eerste gesprekken had ik de volgende ervaring. Eén van de kinderen (K.) komt uit school en krijgt soep. Die is volgens K. te heet. K. schreeuwt hard en is moeilijk te bedaren. Dit is een beetje te veel. Uit school komen, iemand anders aan de keukentafel. Zijn reactie is gillen. Hij kan niet praten. Maar losse woordjes beginnen te komen. Er is hoop, dat er iets van spraak komt. Je merkt af en toe heel duidelijk de frustratie. Autistische kinderen komen niet goed op aarde, zou je kunnen zeggen, maar van K. heeft de psychiater het gevoel: hij is wel op aarde gekomen, maar is teruggeschrokken. Het begint dus met deze kinderen weer terug op aarde te laten komen, of deel te laten uitmaken van het gewone leven. 7 Meuwissen heeft in haar sectorverkenning (Meuwissen, 2011) gezinshuisouders de vraag gesteld wat de essentie is van de opvang van kinderen in een gezinshuis. De uitspraken met de hoogste scores: De mogelijkheid voor het kind om deel te nemen aan een normaal gezinsleven. De continuïteit die het kind geboden wordt. De geborgenheid en veiligheid die het gezinshuis biedt aan het kind. Aandacht en het er zijn voor een kind wordt regelmatig genoemd. Gezinshuisouders doen feitelijk wat staatssecretaris van Veldhuijzen op 9 november 2011 in een interview in de Volkskrant opmerkt: we moeten de opvoeding meer ontproblematiseren, kinderen minder medicaliseren (Herderschee, 2011). Dat is ook wat bedoeld wordt met herstel van het gewone leven (Horst, 2006). Gerard Besten van Gezinshuis.com baseert zich onder andere op het Sanctuary Model van Sandra Bloom (Besten, 2007). Volgens Bloom speelt de respons van de sociale groep van het individu een cruciale rol bij de bepaling wie een psychiatrisch slachtoffer wordt (Bloom, 1997). Hoewel we werken met gezinstherapie en systeemtheorieën, werkten wij nog steeds vanuit de premisse van een individueel model, waarin problemen gezien worden als veroorzaakt door het individu, of op zijn minst door communicatieproblemen (vertaling J.W. de Zeeuw). Bloom benadrukt het belang van de gemeenschap: Community life has broken down dramatically, and we are only beginning to recognize how important to our daily survival is the web of connection that a community provides. Voor ieder kind wordt een netwerk gebouwd. In de gesprekken heb ik doorgevraagd hoe gezinshuisouders een dergelijk kindnetwerk maken. Het idee van gemeenschap komt steeds terug en lijkt de basisgedachte voor gezinshuisouders. Die gemeenschap beperkt zich niet tot de gezinssituatie, zoveel is duidelijk, maar is breder. W.: We hebben veel met mensen gepraat over wat we gingen doen. Nog voordat we een vergunning voor de verbouwing hebben aangevraagd. Mensen staan er positief tegenover. Onbekend maakt nog niet onbemind. En we richten ons ook nog eens op jongere kinderen. We hebben er wel eens last van, dat mensen de kinderen zo zielig vinden. De buurvrouw geeft ze allemaal snoep en vindt de kinderen heel zielig, en soms denk je nou weet ik het wel. 7 Beide gezinshuisouders denken doordat de eerste drie jaar alle ontwikkeling is teruggezet, ook de spraakontwikkeling is vertraagd. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 29

30 Vanuit dit soort observaties begon ik te beseffen dat hier sprake is van een bijzonder type professionaliteit, die (ook) van invloed is op mensen, die betrokken zijn bij het gezinshuis. Vanuit hun ervaringen met het gezinshuis, gaan zij anders kijken naar hun eigen professionaliteit. Gezinshuisouders zijn er van doordrongen om er altijd te zijn voor de kinderen die zij opvangen en hen het gevoel te geven er toe te doen. De methodische kenmerken van de presentiebenadering passen heel goed op de werkwijze van gezinshuisouders (Baart, 2003). Omdat het professionele en persoonlijke leven in elkaar vloeien, is reflectie op het eigen handelen noodzakelijk en uiterst waardevol. Hier liggen duidelijke lijnen naar de presentiebenadering (Baart, 2009), (Baart, Dijke, Ouwerkerk, & Beurskens, 2011) en reflectieve professionaliteit (Jacobs, Meij, Tenwolde, & Zomer, 2008). In het kader van deze thesis voert het te ver om uitgebreid stil te blijven staan bij de mijns inziens bijzondere professionaliteit van gezinshuisouders Gezinshuisouders: professionele opvoeders In de gesprekken met gezinshuisouders (en mensen uit hun omgeving) heb ik een beeld gekregen van het reilen en zeilen van gezinshuizen, de problematiek van de kinderen en de (noodzakelijke) vaardigheden van de gezinshuisouders; de behoefte van gezinshuisouders aan (verschillende soorten van) ondersteuning en de beschikbaarheid van ondersteuning. In deze gesprekken werd mij onder andere duidelijk dat de kwaliteit van het gezinshuis en de relatie met de omgeving sterk samenhangt met (1) de specifieke vorm van de opvang in een gezinshuis, gericht op herstel van het gewone leven en (2) de bijzondere of hybride professionaliteit van gezinshuisouders en hun netwerk. Er zijn nog meer omstandigheden en factoren die van invloed (kunnen) zijn op het functioneren van een gezinshuis (Steege, 2012). Deze hebben betrekking op de organisatie, bedrijfsvoering en de ondersteuning vanuit de zorgaanbieder, de aansluiting op de (professionele) omgeving en voorliggende voorzieningen, de steun vanuit de civil society (de buurt en vrijwillige inzet) en de zwaarte van de problematiek van de kinderen of de samenstelling van de groep. Deze factoren zijn van invloed op het functioneren van gezinshuisouders. Van den Ende onderscheidt vier niveaus waarop professionals spanningen kunnen ervaren, waar ook gezinshuisouders mee te maken hebben (Ende & Kunneman, In: G. Jacobs, R. Meij, H. Tenwolde & Y. Zomer (2008). Goed werk. Verkenningen van normatieve professionalisering, pp ). 1. De persoonlijke normen en waarden van de professional 2. De met het beroep samenhangende normen en waarden 3. De normen en waarden van de organisatie waarbinnen men het beroep uitoefent 4. De normen en waarden van de samenleving waarbinnen men leeft en werkt Om de aard van de professionaliteit van gezinshuisouders te kunnen duiden, geef ik hierna een beschrijving van het handelen van gezinshuisouders. Daarna ga ik te rade bij auteurs, die hebben nagedacht over beroepen, waarbij een grote emotionele betrokkenheid een punt van discussie is (Juffer, 2010) en (Peeters, 2008). Diverse auteurs gaan dieper in op normatieve reflectieve professionaliteit (Baart, 2009), (Jacobs, Meij, Tenwolde, & Zomer, 2008), (Heijst, 2008), (Baart, Dijke, Ouwerkerk, & Beurskens, 2011). Mijn conclusie is dat gezinshuisouders pragmatisch (moeten) zijn (Horstman & Houtepen, 2008). Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 30

31 Roeping of werk? De gezinshuisouders die ik heb geïnterviewd maakten als professional en als mens indruk op mij. In de uitoefening van hun beroep en in het dagelijkse leven zag ik een combinatie van idealisme en pragmatiek, sensitiviteit en nuchterheid. Ik heb ook doorzettingsvermogen gezien en intensieve betrokkenheid bij mensen en organisaties in hun omgeving. Alles draait om de kinderen, die uit huis geplaatst zijn, die zorg nodig hebben, wiens leven hersteld moet worden. Ik ben jarenlang groepsleider geweest en ik heb gezien dat het voor veel kinderen goed kan werken om een tijdje in een groep te wonen en dan weer terug naar huis te gaan. ( ) en dan was het de gedachte om dat korte tijd te doen maar dan bleven ze daar toch jaren zitten, totdat ze volwassen waren en dan had ik altijd wel het idee die missen toch wel iets heel essentieels. Kinderen missen iets in de basis. Ze moeten het doen met groepsleiding, ook al doen die erg hun best. Je hebt een team van 8 mensen, soms wel meer, en elke dag zorgen 2 mensen voor de kinderen en het is ook erg gericht op de interventies, de behandeling. Nou goed, en om acht uur staan er weer twee andere mensen. Interviewer: Wat missen die kinderen dan? Een vaste persoon, waar zij zich aan vast kunnen houden. Het aangaan van een relatie. Het gegeven dat je kinderen die ruimte kunt bieden. Gezinshuisouders kiezen voor een manier van leven die verder gaat dan een gewone baan met een scheiding tussen werk en privé. Waarom maken gezinshuisouders deze keuze? Deze keuze betekent dat gezinshuisouders zich (als opvoeder en mens) met dat kind willen verbinden, dat er geen scheiding meer is tussen werk en privé (althans er een andere verhouding ontstaat), dat volledige inzet vraagt, dag en nacht, ook van naasten. Een partner is belangrijk. We doen het samen. Ik ben 3 jaar terug gestopt met de actieve brandweerdienst. Ik was 55 en had de gelegenheid. Ik doe het huishouden, dat het netjes en schoon is en zorg voornamelijk voor de kinderen. We hebben ons dagritme. M. doet vooral de externe contacten, die wordt overal voor uitgenodigd, die zorgt voor ons netwerk. Dat is gigantisch. We hebben allemaal kringen om kinderen heen. Ik ondersteun en laveer er tussendoor. Ik doe ook de financiën, de boekhouding en dat soort zaken. Het is een 24-uurs baan. Je moet veel energie en motivatie hebben. Meuwissen heeft in haar sectorverkenning gezinshuisouders de vraag gesteld wat de essentie is van de opvang van kinderen in een gezinshuis. De uitspraken met de hoogste scores hadden betrekking op de kans op een normaal gezinsleven, continuïteit voor kinderen en geborgenheid en veiligheid. Anders gezegd, het doel van het verblijf in een gezinshuis wordt beschreven als het hoofdzakelijk opdoen van positieve gezinservaring, de mogelijkheid voor het kind om zich voor geruime tijd te binden aan vaste personen (Meuwissen, 2011). Gezinshuisouders hebben de verantwoordelijkheid voor het opgroeien en opvoeden van uit huis geplaatste kinderen met (diverse) problemen. Die verantwoordelijkheid is 24 uur per dag. Tenminste één van de gezinshuisouders heeft een geëigende opleiding. Zij ontvangen bij het opvangen en begeleiden van de kinderen professionele ondersteuning van de jeugdzorginstelling. Gezinshuisouders kiezen heel bewust voor dit vak, of beter gezegd voor dit leven. Gezinshuisouder: Wat ik nu zie is dat jongere kinderen die uit huis geplaatst zijn, de rode draad missen. Die hebben om de zoveel uur andere opvoeders. En op zich is dat niet erg, als er maar één iemand is, die zegt ik verbind me met dit kind en ik ben er voor dit kind. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 31

32 In het functieboek van de jeugdzorg worden de gezinshuisouders (in dienst van een jeugdzorg organisatie) als volgt omschreven (Jeugdzorg, 2011). De Gezinshuisouder treedt in een permanente 24-uurssituatie, over het algemeen zeven dagen per week, op als plaatsvervangend opvoeder/ouder. De Gezinshuisouder biedt aan één of meerdere jeugdigen hulpverlening in een zo alledaags mogelijke leefsituatie. De Gezinshuisouder woont daartoe, samen met de eigen gezinsleden en de jeugdigen, gezamenlijk in een gezinshuis. Naast de hoofdtaken wordt één specifiek functiekenmerk genoemd dat in dit kader van belang is: gezinshuisouders dienen te beschikken over sociale vaardigheden voor het onderhouden van informatieve contacten met (pleeg)ouders, familie, scholen, externe instanties en dergelijke. Meer informatie over de positie, (hoofd)taken en profiel is te vinden in het functieboek gezinshuisouder( bijlage). Gezinshuisouders regelen graag alles zelf. Dat is een heel belangrijke factor. Zelf de regie nemen, kun je noemen als ondernemen. Al je randvoorwaarden op orde hebben, ook naar de kinderen toe. Ook al ligt de eindverantwoordelijkheid bij Trias, wij zorgen hier voor de kinderen, je voelt zelf de verantwoordelijkheid en je moet er zelf achteraan om dingen geregeld te krijgen voor de kinderen. Dan krijg je de meeste resultaten. Voor veel mensen is zakelijk een vies woord. Mensen uit de zorg vinden dat moeilijk. Het is wel belangrijk, als je financieel niet goed voor jezelf kunt zorgen, kun je ook financieel niet goed voor de kinderen zorgen. Moeten we bij gezinshuisouders wel over professionaliteit spreken of eerder van een manier van leven, een roeping wellicht? De betrokkenheid en drive van gezinshuisouders is zonder twijfel groot. Zo groot dat zij kiezen voor een beroep als een manier van (hun) leven. Toch beschouw ik gezinshuisouder vooral als een beroep, omdat er sprake is van (noodzakelijk) professioneel en intentioneel handelen en tijdelijkheid of voorwaardelijkheid. Een gezinshuisouder kan altijd stoppen met dit werk. Normatieve professionals? Juffer adviseert de rechterlijke macht over uithuisplaatsing van kinderen. Dat betekent dat de kinderen (tijdelijk) worden toevertrouwd aan de zorg van anderen dan de biologische ouders (Juffer, 2010). Overal waar mensen andermans kinderen opvangen en opvoeden zou het motto moeten zijn zorg voor het kind alsof het je eigen kind is dus ook in tijdelijke, crisis- en permanente pleeggezinnen. Angst voor een te sterke band met het kind kan leiden tot een gebrek aan beschikbaarheid van de opvoeder met negatieve gevolgen voor de gehechtheid van het kind. Het kind kan immers niet anders dan zich hechten, of hij nu in een tijdelijk of permanent gezin wordt opgevangen. Peeters geeft dit een naam: de warme professional, later gebruikt hij de term reflective practitioner (Peeters, 2008). Dit zijn begrippen die emotionele betrokkenheid moeten aangeven. In diverse beroepen wordt afstand bewaard tot de cliënt, is men niet te persoonlijk betrokken. Volgens anderen is dat niet wenselijk. Peeters verwijst naar o.a. Kunneman en Roggen (Roggen, 2004). Anderen (waaronder Hochschild) wijzen volgens Peeters op het belang van het kunnen hanteren van emoties in het omgaan met kinderen. Het opvoeden van kinderen veronderstelt een zeer grote emotionele betrokkenheid. Professioneel handelen is (juist) gebonden aan existentiële en morele bronnen van oriëntatie: persoonlijke betrokkenheid, aandacht, integriteit, loyale samenwerking met collega s en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef en ook creativiteit, nieuwsgierigheid en innovatief Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 32

33 vermogen. Andries Baart noemt als alternatief voor de huidige praktijk van beroepsuitoefening de normatief-reflectieve professional (Baart, 2009). Baart noemt de volgende methodische kenmerken van de presentiebenadering (Baart, 2003), die ik vergelijk met mijn waarneming van het handelen van gezinshuisouders: Tabel 2 Methodische kenmerken presentiebenadering en gezinshuisouders Methodische kenmerken presentiebenadering Beweging, plaats en tijd: de beroepskracht volgt de ander (in plaats van het omgekeerde). Ruimte en begrenzing uit één stuk werken: integralisme (in plaats van fragmentatie en specialisering). Aansluiting bij het geleefde leven zijn (in plaats van bij de bureaucratische schematisering ervan). Zich afstemmen: het goed van de ander centraal zetten (in plaats van de eigen - goede - bedoeling) Betekenis: de ander is minstens bij één in tel (erkenning en relatie wegen het zwaarst) Vergelijking met handelen gezinshuisouders Het ritme van werken van de gezinshuisouder is afgestemd op het leefritme van de kinderen en het contact is over het algemeen langdurig. De gezinshuisouder is op alles aanspreekbaar, kinderen hoeven de aandacht niet te verdienen, gezinshuisouders werken vaak met grotere eenheden. De gezinshuisouder deelt letterlijk (volledig) in het leven van de kinderen. Niet de jacht op problemen voorop, maar het vinden van een bevredigende verhouding tot het leven. Doelen liggen niet vast, zeker niet tevoren; we spreken eerder van een doelrichting. De gezinshuisouder heeft een open agenda die de ander mag invullen; vaak letterlijk! 8 Kinderen die in een gezinshuis worden opgenomen worden gesterkt en opgenomen in een sociaal weefsel. Gezinshuisouders vormen vaak een goed bruggenhoofd in het netwerk van zorg en welzijn. Normatieve professionaliteit werkt beter dan interventie- en planningsgeweld. Sociaal werk is niet een louter (sociaal) technische aangelegenheid, het gaat om kwaliteit van leven. Daarbij zijn bestaansvragen in het geding (existentiële vragen). Werken in een gezinsvorm is radicaal anders dan werken in een leefgroep: je deelt met elkaar het leven, in het hier en nu, je kunt je er niet aan onttrekken (Jongepier, 2012). Volgens Gerard Besten moet langdurig verblijf georganiseerd zijn op de volgende principes: (1) inleven: Wie ben jij? ; (2) meeleven: Hoe gaat het met je? en (3) samenleven: Wat kan ik voor je doen? Deze principes hebben weinig te maken met behandelen. Het gaat om authentieke open aandacht als waarde op zich en de persoon van de begeleider doet er toe (Besten, 2007). Ook bij normatieve professionaliteit zijn generieke vaardigheden in het geding, zoals communicatieve vaardigheden en sensitiviteit voor bestaansvragen. Baart geeft zijn invulling van het normatieve (Baart, 2009)(pagina 832): in het optreden van de professional bestaat ook ruimte voor een gezamenlijke zoektocht naar het goede (bonum). Dat noopt de professional om contact te zoeken met het leven zoals het geleefd en beleefd wordt. Aansluiten bij de leefwereld en bestaansknopen. De werker kan zelf niet buitenspel blijven. Hij biedt zichzelf aan: discreet inhoudelijk en als emotioneel-affectief kapitaal. Er vindt een integratie van sferen plaats. Dit staat tegenover het Taylorisme: er is verbinding tussen persoonlijke opties, de regels van het vak, de eisen van beleid, rechten en plichten. De functionele relatie tussen helper en hulpzoekende wordt gekenmerkt door loyaliteit en solidariteit. 8 In de praktijk is hier een zekere spanning merkbaar in de relatie tussen de jeugdzorg instelling (gedragswetenschapper) en de gezinshuisouder. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 33

34 Horstman en Houtepen merken op dat rationalisering (van gezondheidsbevordering) veel onbedoelde knelpunten oplevert in de relatie met de cliënten en in de verantwoording in de publieke sfeer. (Horstman & Houtepen, 2008). Vooraf bepaalde ijkpunten maken een deel van het werk onzichtbaar. Het bereiken van specifieke doelen op korte termijn, staat op gespannen voet met het aangaan en onderhouden van relaties voor een langere duur. Horstman c.s. kiezen voor een pragmatisch perspectief. Pragmatisme betekent mensen niet alleen als doelgroep (cliënten) aanspreken, maar ook als burgers en zodoende ruimte creëren voor discussie over interventies. De kern van pragmatisch werken is een koers proberen te houden, terwijl er veel verandert en veel onzeker is. Letiche spreekt in dit verband om guiding principles (Letiche, 2008). Het werk van gezinshuisouders kan ik goed verbinden met dit pragmatisch perspectief: kinderen worden in een gezinshuis niet (uitsluitend) als cliënt of object behandeld, gezinshuisouders richten zich op duurzame relaties en continuïteit (Gardeniers & Vries, 2012) en proberen koers te houden in levens (van kinderen) waarin veel veranderd en onzeker is. De ontwikkelingen in de jeugdzorg vragen om een nieuwe professional met eigenschappen als: creatief, onderzoekend, lerend en ondernemend (Berk, Hoogenboom, Kleermaeker, & Verhaar, 2012). Hij of zij heeft een signalerende, generalistische blik en meer eigen handelingsruimte. Voor velen zal die eigen handelingsruimte een verademing zijn, anderen moeten uit hun comfortzone stappen. Voor beiden geldt dat er een appèl gedaan wordt op de eigen kracht: vertrouwen in het eigen handelen. Dat vraagt loslaten van managers, ambtenaren, bestuurders van instellingen en de gemeente: zij dienen de ruimte te regisseren, te ondersteunen en te faciliteren. Het komt aan op vertrouwen op elkaars deskundigheid en informatie: vertrouwen in de (ontwikkeling van) eigen kracht van de professional. Veel gezinshuisouders profileren zich (ook)als zelfstandig ondernemer, c.q. als ondernemende professional. De vraag is of dit niet op gespannen voet staat met duurzame relaties en continuïteit, omdat het (economisch) belang mogelijk zwaar weegt? Van Ooijen zet een aantal kenmerken van de ondernemende professional op een rij, waaruit mijns inziens blijkt, dat dit ondernemen niet betekent dat de gezinshuisouder niet of onvoldoende normatief-reflexief is (Ooijen, Petit, & Luytgaarden, 2012). Een ondernemende professional: treedt actief naar buiten, handelt proactief en wil (door) leren, wacht niet af en creëert kansen, kan omgaan met tijdgeest, veranderingen van buitenaf, erkent het belang van doorleefde betrokkenheid en vaardigheden, kijkt goed naar de cliënt, maakt een analyse alvorens probleemgericht te handelen, gaat samenwerking buiten de organisatie niet uit te weg, heeft een kritische blik op het eigen handelen. Wijnen heeft zich afgevraagd of normatieve professionalisering kan bijdragen aan pedagogisch eenduidig werken van groepsleiders in de klinische behandeling van jongeren met een psychiatrische stoornis (Wijnen, 2008). Dit is een belangrijk (pedagogisch) uitgangspunt. Als de jongeren weten waar ze aan toe zijn, ontstaat een gevoel van veiligheid. Pedagogische eenduidigheid is vanzelfsprekend niet de enige belangrijke factor in de begeleiding en behandeling van kinderen met een stoornis. Er zijn hier veel meer factoren nodig, zoals warmte, liefde, echtheid en aandacht. (Wijnen, 2008). Bewustzijn van de eigen waarden en normen is een eerste voorwaarde om tot een betere onderlinge afstemming te komen en daarmee de pedagogische eenduidigheid te vergroten. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 34

35 Wijnen schrijft niet over gezinshuisouders. Die lijken wat betreft pedagogische eenduidigheid in het voordeel. Er is sprake van een persoonlijke relatie met een partner, waarmee (meestal) ook eigen kinderen zijn opgevoed. Vanuit die ervaring, de gevolgde (jeugdzorg) opleiding en de kleinschaligheid van gezinshuizen (minder opvoeders) is de communicatie tussen (beide) opvoeders effectiever. Aan de andere kant hebben gezinshuisouders wel te maken met een professioneel netwerk - in de jeugdzorg en lokaal - en een sociaal netwerk, die vaak nauw betrokken zijn bij de opvang en opvoeding van de kinderen. In die zin is er een vergelijkbare situatie. Gezinshuisouders worden dus evengoed geconfronteerd met verschillen in pedagogische benadering van de kinderen, maar hebben meer eigen verantwoordelijkheid en ruimte. Behoeften van professionals Volgens Wijnen kan het proces van normatieve professionalisering deels bijdragen aan het bereiken van elementen van de behoeften van professionals. (Wijnen, 2008). Baumeister beschrijft vier menselijke behoeften waarmee mensen zin geven aan hun leven (Baumeister, 1991): 1. behoefte aan een doel; het kunnen interpreteren van het hier en nu in relatie tot de toekomst 2. behoefte aan waarden; waarden die een legitimatie en sturing aan het handelen geven 3. behoefte aan grip; in de zin van een gevoel hebben dat iemand in staat is verschil te maken en iets toe te voegen aan de wereld om zich heen 4. behoefte aan zelfwaarde; dit houdt in zelfrespect en respect voor anderen Wanneer niet aan deze behoeften voldaan is, ervaren mensen ongemak en frustratie. In de westerse samenleving is het leven van mensen opgedeeld. Werk kan niet meer voorzien in alle behoeften. Baumeister merkt op dat in tegenstelling tot de behoefte aan doelen, grip of efficacy en zelfwaarde, de samenleving maar moeilijk kan voorzien in de behoefte aan waarden. De value-gap is het grootste probleem voor mensen om betekenis aan hun leven te geven. De belangrijkste oorzaken zijn het wegvallen van houvast door diversiteit in waarden en vervanging van traditionele waarden door bureaucratische rationaliteit. Gezinshuisouders hebben over het algemeen een sterke of eenduidige levensovertuiging (Meuwissen, 2011) en de organisatievorm gaat in tegen bureaucratische rationaliteit. Het leven en werk van Gezinshuisouders is een menging van persoonlijk en professioneel leven. Werk kan nog wel voorzien in de behoefte aan een doel, maar bijvoorbeeld niet of beperkt aan waarden. Die vind je bijvoorbeeld wel in de opvoeding van en in de relatie met je kinderen. Baumeister merkt het volgende op: Parenthood can help satisfy all four needs for meaning. (Baumeister, 1991). Gezinshuisouders hebben werk en persoonlijk leven bij elkaar gebracht. Dat betekent dat gezinshuisouders hun behoeften aan doelen, waarden, grip (efficacy) en zelfwaarden kunnen realiseren. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 35

36 2.4. De pedagogische taak van gezinshuisouders Gezinshuizen zijn kleinschalig (menselijke maat), kennen een gezinsstructuur (het meest effectieve opgroeimilieu) en zijn voor kinderen een veilige omgeving (basisvoorwaarde). Dat wil echter niet zeggen dat het gezinshuis de oplossing is voor ieder kind of voor de problemen in de jeugdzorg. In het voorgaande heb ik een beeld geschetst van gezinshuizen, de varianten, de kinderen (doelgroep), de kwaliteitstandaarden, de financiering, de verschillen met pleegzorg en groepsopvang. Daarnaast is een beeld geschetst van de gezinshuisouder als professional. Mijn conclusie over gezinshuisouders was, dat het pragmatisten (moeten) zijn. Een volgende stap is deze denkrichting concreter te maken, en te vertalen naar de dagelijkse praktijk van gezinshuisouders. Hoe kan normatieve professionaliteit geoperationaliseerd worden? Ik introduceer een (Deens) model voor pedagogisch werken, ontleend aan Peeters, dat aanknopingspunten biedt voor het handelen van de gezinshuisouder. De professionele rol van de gezinshuisouders Wat betekent dit alles nu voor gezinshuisouders en hun sociale en professionele netwerken? Horstman c.s. noemen vijf consequenties van pragmatisme (Horstman & Houtepen, 2008). Ten eerste gaat het om leerprocessen. Alle actoren moeten betrokken zijn bij missie, doelen, werkwijzen. Ten tweede moeten professionals voldoende autonomie hebben om zelf afwegingen te kunnen maken. Ten derde hanteren pragmatisten globale doelen vooraf en verantwoording achteraf. Ten vierde vraagt dit om een experimentele instelling, niet alleen uitvoeren wat is afgesproken, maar proberen en kijken hoe het werkt. Dat biedt nieuwe ervaringen en nieuwe perspectieven. Ten vijfde vraagt deze benadering ook om nieuwe stijlen van verantwoording. Kwalitatieve responsieve procesanalyses hebben volgens Horstman en Houtepen in dat opzicht meer te bieden dan gecontroleerde experimenten. Ik zie veel overeenkomsten tussen de door mij geïnterviewde gezinshuisouders. Gezinshuisouders spreken veel over leerprocessen. Niet alle kinderen zullen bewust van jongs af aan betrokken zijn bij doelen en werkwijzen. Belangrijk is wel dat leerprocessen plaatsvinden en versterkt worden in de context van een gewoon leven, een natuurlijke omgeving. Gezinshuisouders hechten enorm aan vrije ruimte om te handelen (autonomie), stellen weliswaar behandelplannen op, maar geven duidelijk blijk van een experimentele instelling. Opvallend is dat dossiers vaak terzijde worden gelegd en gezinshuisouders zich expliciet toeleggen op kijken, het observeren van de ontwikkeling van kinderen. Trijntje Roggen heeft normatieve professionaliteit voor de jeugdzorg geoperationaliseerd, in een normatief protocol voor kritische reflectie op basis van een democratische professionaliteit (Roggen, 2004). Zij formuleert een aantal principiële overwegingen, vragen die hulpverleners zich zelf moeten stellen, over menselijke waardigheid, reflectie op structurering en kennis, uitgangspunten voor handelen en omgangskwaliteit. Roggen baseert zich o.a. op Oberhuemer. Democratic professionalism is a concept based on participatory relationships and alliances. It foregrounds collaborative, cooperative action between professional and other stakeholders. It emphasizes engaging and networking with the local community. (Oberhuemer, 2005). Oberhuemer beschrijft vier niveaus van actie: interactie met de kinderen, management en leiderschap van het centrum (gezinshuis), partnerschap met de ouders en professionele kennis, gebaseerd op meervoudige wegen van kennen en kritisch zijn op je eigen handelen, tegen de achtergrond van sociale en economische diversiteit. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 36

37 Belangrijke kwaliteitseisen aan de democratische, reflective practitioner zijn: open staan voor dialoog, in staat zijn tot kritisch denken, een onderzoekende houding aannemen, actief kunnen luisteren en in staat zijn tot openheid voor het anders zijn, kunnen omgaan met onzekerheid en voorlopigheid, een subjectief standpunt durven innemen (verantwoordelijkheid niet ontlopen en engageren) en in staat zijn om grenzen te overschrijden en een probleem vanuit meerdere perspectieven en met een hoge mate van nieuwsgierigheid te benaderen. Er zijn opvallende overeenkomsten tussen benadering van Baart e.a., de praktische uitwerking van Horstman c.s. (Horstman & Houtepen, 2008) en de kwaliteitseisen die Roggen en Oberhuemer stellen (Oberhuemer, 2005)en (Roggen, 2004). Niveaus van expertise Tenslotte wil ik nog een andere invalshoek noemen, die van niveaus van expertise. Dreyfus heeft vijf niveaus geformuleerd (Abma, 2011): 1. Beginner. Regels leren en volgen. Geen overzicht over de gehele taak en context. 2. Gevorderde beginner. Herkennen van situationele elementen. 3. Competente actor. Mentale organisatie van de situatie volgens een bepaald doel. Voelt zich zelf verantwoordelijk. 4. Bedreven (proficient) actor. Intuïtieve reactie op patronen zonder ze in hun samenstellende delen te ontleden. 5. Virtuoze actor. Is één geworden met de situatie, alle noodzakelijke taken worden soepel en automatisch uitgevoerd, inclusief reflectie op handelen en intuïties. Het werk van gezinshuisouders vereist mijns inziens op zijn minst het niveau (3) van een competente actor. Voor zover ik daar over kan oordelen, beoordeel ik de gezinshuisouders die ik heb kunnen spreken als bedreven actoren. Zij reageren (intuïtief) op patronen. Abma merkt op dat succesvolle interventies (situationele) ervaringskennis vereisen. Alleen regelvolgend gedrag brengt risico s met zich mee: fouten maken, als de situatie net iets anders is dan de regels veronderstellen. Het is niet voor niets dat gezinshuisouders vrijwel altijd over (veel) werk- en levenservaring beschikken (zie ook (Meuwissen, 2011). Van Ewijk verwijst naar een reeks van onderzoeken in de VS en UK, waaruit naar voren komt dat vooral de persoonlijke verbinding en het pragmatische vakmanschap van de professional doorslaggevend zijn (Ewijk, 2012). Een pedagogisch model voor gezinshuisouders Samengevat kom ik tot de volgende typering van de gezinshuisouder. Een gezinshuisouder Is een pragmatisch professionele opvoeder en een bedreven (proficient) actor. De term actor, een term uit de systeem- en netwerktheorie, is van belang, omdat het functioneren van een gezinshuisouder een groter geheel veronderstelt, nodig heeft. Een gezinshuisouder opereert niet alleen binnen het (systeem) gezinshuis, maar heeft herstel van het gewone leven als opdracht. Dat betekent niet alleen opvangen en zorgen voor kinderen, maar ook handelen in het belang van de gemeenschap. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 37

38 Om de positie en het functioneren van pedagogische professionals in beeld te brengen, draagt Peeters een interessant (Deens) model aan (Peeters, 2008) (BUPL, 2006). Dit model zie op de volgende pagina - heeft oorspronkelijk betrekking op pedagogisch medewerkers in de kinderopvang, maar is mijns inziens geschikt om het werk van gezinshuisouders te duiden. Figuur 4 Model pedagogische taak gezinshuisouder Betrokkenheid Sociale netwerken Socialiseren Zorgdragen Gemeenschap Gezinshuis ouders Kind Bildung Leren Professionele netwerken Ontwikkeling Gezinshuisouders hebben een meervoudige taak voor de kinderen: zorg dragen, socialiseren in de gemeenschap, Bildung voor burgerschap en leren door het ontwikkelen van individuele vaardigheden (BUPL, 2006). Zorgdragen richt zich op het kind in alle opzichten een veilige omgeving te bieden. Socialiseren heeft betrekking op alles wat te maken heeft met het samenleven van de kinderen onderling en de omgang met volwassenen. Leren vindt plaats via geplande activiteiten, maar ook door het stimuleren van informeel leren. Het concept Bildung grijpt terug op Von Humboldt. In het levenslange bildungsproces onderzoeken kinderen de wereld, leren ze keuzes maken en maken zij zich normen en waarden eigen. Pedagogen hebben de taak om kinderen hierbij te helpen. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 38

39 Gezinshuis.com hanteert een vergelijkbaar uitgangspunt. Gezinshuisouders werken aan burgerschap door een specifieke relatie aan te gaan, waardoor een zinvol programma mogelijk wordt, het zelfvertrouwen toeneemt en de competenties van de jongere groter worden 9 Dit model ontwikkeld voor professionals in de kinderopvang - is mijns inziens bruikbaar om het concept van gezinshuizen en de positie (kerntaken) van gezinshuisouders te verhelderen. Belangrijk uitgangspunt is dat niet alleen het individuele kind in het middelpunt staat, maar ook het belang van de gemeenschap. Met andere woorden, ik zie in die benadering het concept van herstel van het gewone leven terug komen (in het volgende hoofdstuk ga ik daar uitgebreid op in). De constellatie van het gezinshuis maakt het in principe mogelijk dat alle kerntaken goed uitgevoerd kunnen worden, omdat gezinshuizen in een gewone buurt staan en er diverse contacten zijn met de omgeving. Dat is vooral van belang voor de taak socialiseren. Daaraan dragen per definitie sociale netwerken bij, omdat socialiseren betekent deel worden van een gemeenschap, in eerste instantie van sociale netwerken en vervolgens van de civil society. De professionele netwerken dragen mijns inziens vooral bij aan of zijn gericht op leren, alle vormen van formeel leren, gedragsbeïnvloeding en behandeling van stoornissen. Het is echter niet zo dat er een scherp onderscheid gemaakt kan worden in de bijdrage van beide typen netwerken aan de pedagogische taken. Sociale netwerken zullen ook bijdragen aan Bildung, leren en zorgdragen en professionele netwerken (professionals) zijn betrokken bij het opbouwen van sociale contacten, Bildung en onderdelen van zorgdragen. De centrale gedachte in deze thesis is, dat gezinshuisouders deze taken niet zonder hulp, zonder hun sociale en professionele netwerken kunnen uitvoeren. In het volgende hoofdstuk behandel ik twee theoretische benaderingen in de zorg voor jeugd, de rol die sociale en professionele netwerken in deze benaderingen hebben en de relatie met de pedagogische taak van gezinshuisouders. 9 Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 39

40 Standaarden van ondersteuning In 2011 heeft de stichting Perspectief (Sarti & Neijboer, 2011) een evaluatieonderzoek uitgevoerd bij Syndion (aanbieder van jeugdzorg) naar vier standaarden voor ondersteuning: zeggenschap, inclusie, respect & veiligheid en persoonlijke dienstverlening. Cursief een opmerking over het gezinshuis. Zeggenschap: mensen hebben zeggenschap over hun eigen leven. De matching van kinderen en gezinnen is een zorgvuldig proces. De kinderen maken volwaardig deel uit van het gezin waar zij wonen. Gezinshuisouders zijn zich er van bewust dat een kind, na zijn verblijf in een gezinshuis, een eigen netwerk nodig heeft. Inclusie: mensen zijn gewaardeerde burgers, verbonden met anderen. Een criterium voor de selectie van gezinshuizen is dat ze op een plek staan midden in de samenleving (bijvoorbeeld de dorpsgemeenschap) en dat het belangrijk is dat het betreffende gezin daarvan ook daadwerkelijk deel uit maakt. Kinderen die in een gezinshuis gaan wonen, voegen zich op een natuurlijke manier in het leefpatroon en het netwerk, zoals familie, vrienden, buurt, van de andere gezinsleden. Gezinshuisouders zijn bruggenbouwers naar de samenleving. Respect en veiligheid: mensen hebben respect voor elkaar en leven in een veilige, gezonde en vertrouwde omgeving. Het gezinshuis is een veilige haven en uitvalsbasis. Kinderen ervaren hun woonplek als een prettig en veilig thuis. De continuïteit van de zorg voor de kinderen is ook ingeval van calamiteiten of escalaties gewaarborgd. Dit is relevant i.v.m. risico van herplaatsing. Persoonlijke ondersteuning: mensen geven hun leven zelf vorm en inhoud en krijgen daarbij passende ondersteuning. Naast flexibiliteit, waarbinnen ouders maatwerk bieden, is er vooral ook continuïteit. Hoewel er sprake is van professionele ondersteuning maken de gezinshuisouders zo min mogelijk onderscheid in de omgang met de eigen kinderen en degenen die tijdelijk bij hen wonen. Belangrijk is om de bureaucratisering (rondom de ondersteuningsplannen) niet te laten toenemen. Kenmerk van de ondersteuning is maatwerk. Het formele taalgebruik (zorgjargon) staat ver af van de werkelijkheid van het gewone gezinsleven. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 40

41 3. Een gewoon leven of een behandeling? Het gaat in gezinshuizen om kinderen die anders zijn en hulp nodig hebben om een zo normaal mogelijk leven te leiden. Door Ter Horst en Hermanns is dit omschreven als herstel van het gewone leven (Horst, 2006) (Hermanns, 2009). In het tweede deel van dit hoofdstuk komt een meer (interventie) technische benadering aan de orde. Wat zijn werkzame factoren in de jeugdzorg en welke daarvan zijn relevant in de opvang van kinderen in gezinshuizen? In beide benaderingen zijn relaties met de omgeving of netwerken aan de orde, als werkzame factor of als infrastructuur voor herstel van het gewone leven. In dit hoofdstuk ga ik in op de rol van sociale en professionele netwerken in beide benaderingen in relatie tot de pedagogische taak van gezinshuisouders Herstel van het gewone leven Welke ideeën liggen ten grondslag aan het opvoeden en opgroeien in gezinshuizen? Wat is de theoretische onderbouwing? Er is door de Rudolphstichting en Gezinshuis.com een aantal invalshoeken genoemd: duurzaamheid, herstel van het gewone leven, het Sanctuary model van Sandra Bloom, Salutogenese en Eigen Kracht (Conferentie). Alle invalshoeken gaan uit van een (noodzakelijke) nauwe verwevenheid van Gezinshuis en omgeving. De genoemde invalshoeken zie ik als perspectieven op de relatie gezinshuis en omgeving. Er zijn andere invalshoeken toe te voegen, zoals de presentiebenadering van Andries Baart (Baart, 2009). Lilian Linders gaat in haar recente proefschrift uitgebreid in op informele zorg (in de buurt) en de relatie met professionele zorg. Zij geeft in haar proefschrift een uitgebreid overzicht van verschillende theoretische benaderingen (Linders, 2010). Hoe verhouden deze invalshoeken zich tot elkaar? Wat is de bruikbaarheid van deze invalshoeken voor het ontwikkelen van een samenhangende visie of model? Wijffels noemt elementen voor duurzaamheid, zoals een duurzame relatie aangaan met je omgeving en zoveel mogelijk zelfvoorzienend zijn. Dat impliceert waar mogelijk de professional de regie geven. Ter Horst hanteert het begrip de volheid van de omgeving (Horst, 2006). De omgeving is vol als er voldoende mensen zijn, God aanwezig is, er dieren en planten en de elementen aanwezig zijn. De omgeving moet geordend zijn in ruimte en tijd. Het handelen moet kloppen evenals het programma en er moet niet teveel ordening zijn. De omgeving moet uitdagend zijn: groeiprikkels bieden en kinderen uitdagen om hun eigen gaven te ontdekken. De Amerikaanse psychiater Sandra Bloom (Sanctuary, preventie, trauma en geweld) hanteert het principe van de therapeutische gemeenschap, dat uit gaat van een helende werking. Wat uit elkaar is gevallen, kan weer tot eenheid worden door de werkzaamheid van het overstijgende geheel (het geheel is meer dan de som der delen) (Bloom, 1997). Sandra Bloom gebruikt het begrip creating sanctuary, waarin zowel het aspect van de veilige haven als de heilzame werking van de geest (Sanctus = heilig) zo treffend wordt aangeduid. Zij onderscheidt primaire, secundaire en tertiaire preventie. De primaire preventie betreft de levenshouding, de secundaire o.a. de rechten van het kind, de ondersteuning van het gezin e.d. en de tertiaire preventie betreft Integratie, veiligheid en mimicry (nabootsing). Haar centrale begrip is SAGE: safety, affect management (leren omgaan met (heftige) gevoelens / veranderingen), grieving (rouwen / treuren) en emancipation (Abramovitz & Bloom, 2003). Zij legt nadruk op sociale condities. Sociale omgeving als helende kracht. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 41

42 Bloom behandelt verschillende therapeutische benaderingen en zoekt naar een integrerend kader. Het model integreert: trauma theorie, sociaal leren theorie, geweldloosheid en complexiteitstheorie. Deze laatste schetst een manier om complexe adaptieve systemen te begrijpen en hun natuurlijke of aangeboren (innate) capaciteit voor verandering te benutten. Sanctuary vereist complexe beslissingen en conflictoplossing. Daarvoor is het noodzakelijk om verschillende gezichtspunten tot een samenhangend geheel te integreren. Dat vereist een sfeer van sociaal leren. Dit is gecompliceerd en pijnlijk: het afleren van oude patronen en leren van nieuwe. Een dergelijke omgeving kan alleen floreren in een atmosfeer die democratische processen en consensus promoot (de Winter, 2011). Mijn vertrekpunt is het concept herstel van het gewone leven, een benadering die zowel door Wim ter Horst als door Jo Hermanns wordt gebruikt. De vraagstelling van Ter Horst is: Wat kan er in het leven van alledag gedaan worden om het vastgelopen opvoedingsgebeuren weer vlot te krijgen? Wat kunnen opvoeders doen voor het herstel van het gewone leven (Horst, 2006)? In het tijdschrift Zorg+Welzijn geeft Jo Hermanns zijn visie op de jeugdzorg. Jeugdzorgprofessionals moeten hun visie op hulp aan gezinnen omdraaien. Zij moeten meer kijken haar het herstel van het gewone leven dan naar de probleemdefinities van gezinnen. (Stam, 2010). Duidelijk is dat een eenduidige theoretische benadering van opgroeien en opvoeden in gezinshuizen (nog) niet voorhanden is. De benadering herstel van het gewone leven is aansprekend en eenvoudig. De vraag is echter welke concepten hieraan ten grondslag liggen en welke uitwerking deze hebben op de praktijk van gezinshuizen. Annelies Heijst merkt op dat zorgen niet uitsluitend zakelijk is en niet uitsluitend het plegen van verrichtingen en interventies is. Zorgen is een medemenselijke betrekking, praktisch inspelen op iemands behoeftigheid of afhankelijkheid, professionaliteit op basis van menslievendheid (Heijst, 2008). Zorgen is een manier van doen, in op unieke mensen afgestemde betrekkingen, waarbij de zorgdrager ook afstemt op zichzelf. De zorgontvanger is geen passieve consument en evenmin een autonome cliënt. Dit is niet voorbehouden aan gezinshuisouders, maar juist in gezinshuizen is er aanvankelijk sprake van bewust niet-interveniëren. Bij de plaatsing van een kind legt een gezinshuisouder regelmatig het soms centimeters dikke dossier terzijde en richt zich op het eenvoudigweg structuur aanbrengen in het dagelijks leven en het observeren van de veranderingen die optreden in de daaropvolgende maanden. Dit betekent niet dat gezinshuisouders bewust niet interveniëren of methodisch handelen uitsluiten. In overleg met de gedragswetenschapper wordt een behandelplan opgesteld. Het terzijde schuiven van het dossier zegt twee dingen: een gezinshuisouder wil onbevooroordeeld omgaan met het nieuw geplaatste kind en een eigen oordeel vormen en ten tweede zie ik hier de benadering herstel van het gewone leven direct in de praktijk gebracht. Nieuw geplaatste kinderen zullen relaties met de andere gezinsleden (moeten) gaan opbouwen en later in een wijdere omgeving. Die relaties ontwikkelen zich in dagelijkse interacties, tijdens het eten, wassen, helpen in de keuken, spelen op straat, op school. Een behandelplan en de dossierkennis lijkt daarop belemmerend te werken. Een duidelijke (dag) structuur daarentegen, ondersteunt de opbouw van nieuwe relaties. Ik heb al vaker opgemerkt dat het gezin gezien wordt als de beste plek om op te groeien. Cardol gaat in zijn oratie dieper in op de functies van een gezin (Cardol, 2012). Hoewel onderzoek uitwijst dat het percentage gezinnen in ons land in de afgelopen decennia is gedaald van 44% in 1981 naar 28% in 2010, bestaat nog steeds tweederde van de huishoudens in de leeftijdsfase van 35 tot 50 uit een gezin met kinderen. De vorm van het gezin is als het ware elastisch geworden; de nadruk ligt op de Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 42

43 functie van het gezin. De eerste functie van het gezin is dat het een plek is waar kinderen grootgebracht en opgevoed worden. Het gezin is de plek waar overtuigingen, beelden, waarden en normen worden geleerd aan jeugdigen. Een tweede functie van het gezin is dat het de bakermat is voor goed burgerschap. Zelfontplooiing en autonomie, en afhankelijk van het opleidingsniveau van ouders, ook adaptatie worden gezien als belangrijke waarden. Ten derde: jongeren leren in het gezin sociale relaties aan te gaan; de eerste affectieve band wordt binnen het gezin ontwikkeld en deze dient als basis voor de wijze waarop jongeren in de toekomst relaties zullen aangaan. Tenslotte: het gezin biedt emotionele en affectieve geborgenheid, weliswaar in een veeleisende sociale omgeving. Cardol verwijst naar Green en Parker (Green & Parker, 2006). Die bundelen de bovengenoemde aspecten in hun visie hoe zij de functies van het gezin zien. Zij benoemen vier aspecten: 1. Het bieden van basisbehoeften (hygiëne, gezondheid, onderdak, voeding). 2. Het leren van emotionele veerkracht (vertrouwen en controle, veiligheid en zelfontplooiing). 3. Het aanleren van sociale relaties binnen en buiten het gezin (liefde, vertrouwen, ouderschap en burgerschap). 4. Het leren zich aan te passen (educatie, gedrag, werk, levensvaardigheden). Cardol haalt Vansieleghem aan, die meent dat de ouder is geworden tot een persoon without content, that is as someone who is permanently in need of information, knowledge, competencies and advice (Vansieleghem, juni 2010). Opvoeden is vele malen meer technologisch geworden: het gaat om vaardigheden en technieken van de opvoeder, het gaat om de juiste informatie op het juiste moment. Gezinshuisouders lijken die vaardigheid, in tegenstelling tot de ouders van de uit huis geplaatste kinderen, goed te beheersen. Ik heb gezien dat gezinshuisouders zich intensief en uitgebreid op de hoogte stellen van kennis en informatie. Via trainingen en coaching werken zij regelmatig aan hun vaardigheden (Gezinshuis.com, Gezinshuisacademie). Er is ook veel aandacht voor de omgeving van het gezinshuis en specifiek voor de kinderen. De sociale context is expliciet aanwezig, getuige ook de belangstelling voor de Community Scan, het instrument dat ik samen met anderen heb ontwikkeld om de relaties tussen gezinshuis en omgeving in beeld te brengen en te waarderen. Onderzoek wijst ook uit dat verbindingen in (gewone) gezinnen zijn afgenomen en dat de sociale context minder expliciet aanwezig is waardoor het informele pedagogische netwerk van ouders is uitgedund (Bucx, 2011). Opvallend is dat buren nauwelijks worden gezien als ondersteuningsbron. Voor de jeugdzorg heeft dit geleid tot een professionalisering van de caritas, waardoor onder meer de vrijwillige inzet van burgers verdwenen is. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling spreekt in dit verband over het verdwijnen van burgerkracht. Cardol wijst erop dat individualisering en solidariteit elkaar niet per definitie uitsluiten en dat er in de loop van de tijd andere vormen van solidariteit zijn ontstaan, niet per definitie bepaald door geografische of fysieke grenzen (Cardol, 2012). Komter meent eveneens dat individualisering en solidariteit elkaar niet uitsluiten. Individualisering moet veeleer beschouwd worden als een nieuwe sociaal-culturele context, waarbinnen nieuwe typen afhankelijkheidsrelaties tussen mensen ontstaan en nieuwe vormen van solidariteit tot ontwikkeling komen. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 43

44 Solidariteit in de samenleving is in haar visie een multi-dimensionaal begrip, een conglomeraat van diverse uiteenlopende sociale verschijnselen die niet zonder meer bij elkaar gevoegd kunnen worden om vervolgens te concluderen hoe het gesteld is met de solidariteit in de samenleving (Komter, Bugers, & Engbersen, 2004). Wel is door de individualisering de vanzelfsprekendheid van het ontwikkelen van solidariteit veranderd. Met als gevolg dat alleen dan binding kan ontstaan indien men daarvoor de juiste vaardigheden bezit. Dat zou onder meer de focus moeten zijn van de jeugdzorg: het versterken van vaardigheden waardoor de eigen kracht van de opvoeder wordt versterkt. En dat is nu juist waar gezinshuisouders heel goed in zijn. Interessant is dat bij gezinshuizen een mengvorm is ontstaan tussen professionaliteit en vrijwillige inzet, die zowel zichtbaar is in de functie en persoon van de gezinshuisouder en in de personen (of actoren) in het netwerk. Deze mensen hebben vaak naast hun professionele functie, ook een persoonlijke en vrijwillige inzet voor kinderen uit het gezinshuis of de ouder. Ik constateer een grote mate van solidariteit in het systeem van het gezinshuis die niet eenzijdig is, maar van betekenis kan zijn voor de zogenaamde pedagogische civil society. Aangenomen wordt dat een duidelijke structuur en (het opbouwen van duurzame) relaties, de basis leggen voor het herstel van het gewone leven en de zorg voor de kinderen, ook voor het volwassen leven van kinderen in de periode na het gezinshuis. Daarom is het voor gezinshuisouders zo van belang om hun netwerk te kennen, te ordenen, zich bewust te zijn van de mogelijkheden en gaten van dat netwerk. Enerzijds omdat het bijdraagt aan de veel genoemde structuur (ook voor de gezinshuisouder zelf), anderzijds omdat het een voorwaarde is voor het herstel van het gewone leven. Het herstel van het gewone leven, inclusief Sanctuary, solidariteit, wederkerigheid, is een aansprekende benadering, maar geeft voor gezinshuisouders nog te weinig concrete handvatten. Een meer (interventie) technische benadering is die van werkzame factoren in de jeugdzorg. Mogelijk is deze kennis een manier om meer grip te krijgen op genoemde benaderingen in de specifieke situatie van een gezinshuis Werkzame factoren Er is een actuele discussie gaande over de effectiviteit van interventies in de jeugdzorg (en andere sociale terreinen). In deze paragraaf ga ik kort in op deze discussie en maak ik een keuze om het Integratieve Werkzame Factoren (IWF) model van Pijnenburg te benutten, om de voor gezinshuizen relevante factoren te identificeren (Pijnenburg, 2011). Vooral de discussie over algemene en specifiek werkzame factoren doet er toe, omdat gezinshuisouders zo sterk de nadruk leggen op herstel van het gewone leven. In die benadering is meer aandacht voor aspecten die te maken hebben met algemeen werkzame factoren en minder voor factoren die heel specifiek werkzaam (zouden) zijn. Zij leggen, kortom, minder de nadruk op behandeling van kinderen. In een notitie van het NJi over algemeen en specifiek werkzame factoren, begint de samenvatting met de volgende tekst: De effectiviteit van de jeugdzorg is voor verbetering vatbaar. Zo blijkt er nog weinig met evidence-based hulpverleningsmethoden te worden gewerkt. Er is echter discussie over de vraag of implementatie van dergelijke methodieken verbetering biedt. Een veel geciteerde studie van Lambert zou uitwijzen dat 40% van de uitkomst wordt bepaald door factoren buiten de therapie, 30% door algemeen werkzame factoren, 15% door placebo-effecten en slechts 15% door specifieke methodiek. (Yperen, Steege, Addink, & Boendermaker, 2010). Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 44

45 De verhouding tussen evidence-based interventies en algemeen werkzame factoren is nog onvoldoende ontrafeld. Algemeen werkzame factoren (of common factors) dragen bij aan het effect, ongeacht de soort behandeling en doelgroep. Het routinematig monitoren van de effectiviteit, leidt tot betere resultaten (Pijnenburg, 2011). Dit is ook wel logisch, omdat monitoren leidt tot (tussentijds) bijsturen en een groter bewustzijn van de effectiviteit. Een ander voorbeeld is de relatie tussen hulpverlener en cliënt. Een goede relatie maakt de methodiek werkzamer en een goede methodiek doet het vertrouwen in de hulpverlener toenemen (Yperen & Steege, 2010). Van Yperen stelt dat er een verwevenheid is in algemeen werkende en specifieke factoren. 1. Er zijn basistechnieken die het karakter hebben van algemeen werkzame factoren. Gestructureerd werken is een voorbeeld (zeker in gezinshuizen). 2. Toepassing van technieken die specifiek zijn toegesneden op problematiek, werken door in de kwaliteit van de algemeen werkzame factoren. De ervaren deskundigheid van de hulpverlener leidt tot betere beoordeling van de cliënt (alliance). 3. Belangrijk zijn ook geloof in de werkzaamheid (allegiance) en het getrouw volgen van de (specifieke) aanpak (adherence). Specifieke methodieken kunnen belangrijke effecten hebben, bovenop de algemeen werkzame factoren. Als methode en doelgroep goed op elkaar zijn afgestemd, dan zou de effectiviteit wel eens flink kunnen toenemen. Van alliance is sprake, als er een emotionele band (persoonlijke alliantie) en / of overeenstemming is over het samenwerkingsdoel en de geëigende aanpak (taakalliantie). Van allegiance is sprake als professionals positieve verwachtingen hebben over de werkzaamheid van een bepaalde aanpak. Tenslotte is adherence (het getrouw volgen van de specifieke aanpak) ook als belangrijk genoemd. De hier gebruikte begrippen (alliance, allegiance en adherence) zijn interessant in relatie tot het gezinshuis. In gezinshuizen is de persoonlijke alliantie per definitie bijzonder sterk. Sterker nog: het is een belangrijk uitgangspunt voor de gezinshuisouders er zijn voor deze kinderen. Dat is niet alleen een ideëel uitgangspunt, maar ook een noodzakelijk beginsel of guiding principle, gezien de achtergrond en problematiek van de kinderen. Een persoonlijke en taakalliantie draagt bij aan het herstel van hechtingsrelaties en daarmee aan herstel van het gewone leven. In mijn gesprekken met gezinshuisouders heb ik gemerkt dat zij in hoge mate geloven in de werkzaamheid van het gezinshuis, in de werking van de gezinsstructuur als opvoedingsmilieu. Er is geen bewijs dat dit bijdraagt aan de effectiviteit van het gezinshuis. Er is in ieder geval geen vergelijkend onderzoek beschikbaar over de effectiviteit van gezinshuizen, groepsopvang of pleegzorg. Ik vermoed wel dat gezinshuisouders een sterker geloof hebben in hun aanpak, dan de meeste groepsopvoeders. Meer dan een vermoeden is dat niet. Ook is weinig bekend van de mate waarin adherence aan de orde is in gezinshuizen. Er is vrijwel altijd een duidelijke (opvoed) structuur, maar juist ook het tegemoet komen aan de individuele vragen en wensen van kinderen, vraagt om improvisatie. Dat is natuurlijk eigen aan het gewone leven. Het getrouw volgen van een aanpak, verdraagt zich moeilijk tot het dagelijks leven, in tegenstelling tot therapeutische omgevingen. Adherence is overigens niet hetzelfde als een vaststaand protocol afwerken. Gewoon leven is het hebben en (kunnen) onderhouden van relaties, dichtbij en verderaf. Kinderen in gezinshuizen hebben vaak problemen met hechting (zij hebben geen hechtingsstoornis). Er is volgens Juffer geen kritische periode voor het ontstaan van veilige(r) gehechtheid (Juffer, 2010). Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 45

46 Een kind kan altijd nog correctieve gehechtheidervaringen op doen. Kinderen horen de kans te krijgen om zich te herstellen in een veilige omgeving. Instituten en internaten bieden (inderdaad) minder gelegenheid voor het opbouwen van veilige gehechtheidrelaties en dat is precies waarom kinderen meer gebaat zijn bij gezinsopvoeding als het gaat om gehechtheid en het verbeteren van gehechtheid (Bolwby, 1988). Vervangende ouders moeten juist geen afstand bewaren tot kinderen. De beste zorg die een vervangende ouder kan geven, is een totale inzet, met andere woorden: zorgen voor het kind alsof het een eigen kind is. Juffer is van mening dat met het oog op hun gehechtheidontwikkeling bij jonge kinderen plaatsing in een gezinsomgeving altijd de absolute voorrang heeft. Plaatsing in een groepsomgeving, instituut of tehuis is zeer schadelijk gebleken voor de gehechtheidontwikkeling van kinderen. Wat betreft hechting is er nog een voordeel van plaatsing in een gezinshuis of pleeggezin. Kinderen in tehuizen worden schokkend vaak misbruikt (Stoffelen, 2012). Eén van de voorlopige conclusies in dit artikel is dat juist de aanwezigheid van 24- uurszorg 'leidt tot gefragmenteerde opvoeding met weinig continuïteit en stabiliteit in de relaties tussen kinderen en hun professionele opvoeders'. Continuïteit is een kernbegrip, maar wat is het (Gardeniers & Vries, 2012)? Basaal betekent het onafgebroken en voortdurend. Continuïteit is een vanzelfsprekende voorwaarde voor een veilige (gehechtheid) relatie (IJzendoorn & Hermanns, 2008). Er zijn twee vormen van continuïteit. In het hier en nu: een kind hoort er bij, er is betrokkenheid, sensitiviteit en responsiviteit. Deze vorm is afhankelijk van de tweede vorm. Die gaat over de levensloop van kinderen: minder verplaatsingen, waardoor kinderen een netwerk kunnen opbouwen, ook voor na hun 18 e jaar. Gardeniers en de Vries concluderen dat het Gezinshuis een plek is waar continuïteit wordt geboden. 10 Herrings en Schreudering hebben een vergelijking gemaakt tussen effectieve elementen van de orthopedagogische basiszorg in gezinshuizen en leefgroepen (van jeugdzorginstelling De Zuidwester) (Herrings & Schreudering, 2011). Orthopedagogische basiszorg in residentiële opvang kent vijf werkzame elementen (Boendermaker, van Rooijen, & Berg, 2010): 1. Aandacht voor en het stimuleren van normale ontwikkeling van jeugdigen: deelname aan onderwijs, vrijetijdsbesteding, sport en werk, bieden van een zo normaal mogelijk dagelijks leven. 2. Oog hebben voor de fysieke gezondheid van jeugdigen (roken, maar ook internetgebruik). 3. Aandacht voor jeugdigen als individu en niet alleen als groepslid. Jongeren vinden luisteren, betrokkenheid en echt praten belangrijk. 4. Bieden van een veilige omgeving, voorkomen van pesten en onderling verbaal en fysiek geweld. Dit draagt bij aan een positieve cultuur (zie ook (Abramovitz & Bloom, 2003). 5. Aandacht voor gezin van herkomst en de relatie tussen jeugdigen en hun ouders. Herrings en Schreudering trekken o.a. de volgende conclusies. Bij een leefgroep worden op verschillende gebieden meer regels gesteld m.b.t. gezondheid terwijl gezinshuisouders meer bespreken met de jeugdigen. In gezinshuizen is er meer controle op internetgebruik, dan in leefgroepen. Het element individu wordt bij gezinshuizen meer toegepast dan bij leefgroepen. Binnen leefgroepen is te weinig tijd voor individuele aandacht (blijkt uit kwalitatieve analyse). 10 Het gaat hier over uit huis geplaatste kinderen. Een tijdelijk verblijf in een gezinshuis in de buurt, voor formeel niet uithuis geplaatste kinderen, is ook een vorm van continuïteit. Kinderen blijven binnen hun bestaande sociale systeem. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 46

47 Gezinshuisouders hebben regelmatig individuele gesprekken of ondernemen samen iets met de jeugdige. Herrings en Schreudering merken op dat groepsleiders te veel andere taken hebben. Niet duidelijk is welke taken dat zijn. Het element normale ontwikkeling wordt in gezinshuizen meer toegepast dan bij leefgroepen. Buiten de groep zijn er vaak minder sociale contacten. Pestgedrag en gewelddadig gedrag komen in hogere mate voor in de leefgroepen. De algemene conclusie is dat twee elementen in grotere mate toegepast worden binnen de gezinshuizen, namelijk aandacht voor het individu en normale ontwikkeling. De vraag die blijft is of gezinshuizen moeten worden gezien als specifieke methode of interventie. Ik denk van niet. In navolging van Van Yperen is er eerder sprake van een leefomgeving (met algemeen werkzame factoren), waarbinnen specifieke methodieken (kunnen) worden toegepast. De discussie over effectiviteit moet dus niet gaan over de gezinshuizen zelf, maar over de interventies binnen die context. De argumentatie rond (nut en effectiviteit van) gezinshuizen heeft meer te maken met andere overwegingen, zoals ethische, politieke of financiële. Integratief Werkzame Factoren model Pijnenburg gaat in op de discussie algemeen en specifiek werkzame factoren (Pijnenburg, 2011). Hij wil af van de in zijn ogen schijnbare tegenstelling. Liever spreekt hij van een familie van beïnvloedende factoren. Hij heeft daartoe het Integratief Werkzame Factoren model (IWF model) ontwikkeld (zie volgende pagina). Er wordt volgens Pijnenburg intensief gezocht naar wegen waarop de zorg voor de jeugd effectiever kan. Actuele ontwikkelingen in de jeugdzorg maken het wenselijk om een pas op de plaats te maken. De werkzame factoren vormen een grote en kleurrijke familie. Een manier om al die factoren samenhangend in beeld te brengen is het Integratief Werkzame Factoren Model. Het hart van dit model is de concrete samenwerking tussen jeugdigen, gezinnen en hulpverleners. Het IWF model gaat uit van een wisselwerking tussen factoren op drie niveaus, die (in)direct invloed hebben op de resultaten van jeugdzorg: microniveau (directie invloedsfeer cliënten en professionals), mesoniveau (instituties) en macroniveau ( beleidskaders en maatschappelijke ontwikkelingen). Factoren op microniveau hangen niet alleen onderling samen, ze zijn ook verweven met factoren of meso en macroniveau in de domeinen Kennis & Kwaliteit en Beleid & Praktijk. Beleid & praktijk De visie van de overheid, beroeps- en brancheorganisaties en opleidingen heeft invloed op de inrichting van de zorgpraktijk. De factor sectorimago is een veronachtzaamde factor. Er is volgens Pijnenburg onderzoek nodig naar het verband tussen verwachtingen van cliënten en beeldvorming in de media. Er zijn belangrijke buitentherapeutische steunbronnen te vinden in de leefomgeving. Pijnenburg vindt dit overigens een ongelukkige term. Ze weerspiegelt de klassieke opvatting van intramurale hulp. De mate waarin instellingen en professionals op steunbronnen gericht zijn verschilt sterk. De zorgorganisatie zelf en zijn fysieke verschijningsvorm zijn relevant. De eerste indruk is belangrijk. Hoe presenteren jeugdzorginstellingen zich aan cliënten, zowel in contactueel als in bouwkundig opzicht. Juist in hun meest problematische perioden zijn mensen ontvankelijk voor de eerste indrukken. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 47

48 Figuur 5 Model integraal werkzame factoren Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 48

49 Bij complexe problematiek komt effectieve samenwerking vaak nog onvoldoende tot stand. Pijnenburg verwijst naar het concept van Wrap around care (Hermanns), dat structurele voorwaarden schept voor effectieve samenwerking. Volgens Hermanns is de meeste effectieve hulpverlening ongeacht de doelgroep - community-based (Hermanns, 2009). Een interventie zal effectiever zijn naarmate: 1. Deze beter doordacht, gestructureerd, gestandaardiseerd en geëvalueerd is. 2. Er een beter evenwicht is tussen de omvang van de problematiek en de intensiteit van de beschikbare inzet. 3. Deze beter aansluit op ervaring van problemen door ouders en kinderen. 4. Deze beter gericht is op het weer grip krijgen op het eigen leven. 5. Deze beter beschikbaar is in verschillende leefsituaties. 6. Deze meer werkt met overeengekomen concrete doelen. 7. Deze sociale netwerken meer activeert. Kennis & Kwaliteit Kennisontwikkeling en ontsluiting wordt in toenemende mate samengebracht in digitale kennispakhuizen. Twee vragen zijn relevant: hoe kunnen professionals nieuwe inzichten toepassen in hun werk (Evidence Based Practice, EBP) en hoe kunnen professionals zelf een actieve gelijkwaardige bijdrage leveren (Practice Based Evidence, PBE)? Professionalisering en kwaliteitsbeleid van jeugdzorginstellingen (lerende organisaties) zijn van invloed op de effectiviteit. Er is in de praktijk van gezinshuizen een begin gemaakt met kennisontwikkeling en ontsluiting. 11 Interactie cliënten en professionals Onderzoek naar cliëntfactoren is in de jeugdzorg nog steeds schaars. Jeugdigen zijn actieve spelers en een effectieve krachtbron voor verandering. Veel verandering komt al heel vroeg in het hulptraject op gang. Verschillende cliëntkenmerken zijn betrouwbare voorspellers van een positieve uitkomst van het hulpverleningstraject: hechtingsstijl, vermogen relaties aan te gaan, motivatie voor verandering, contactuele vaardigheden, e.d. De rol van veerkracht (resilience) is nog weinig onderzocht. Er komt wel in het kader van contextuele hulpverlening meer onderzoek op gang naar de invloed van steunbronnen in de omgeving van cliënten. Een belangrijke vraag is natuurlijk of gezinshuisouders de veerkracht van kinderen versterken. Effectieve hulpverleners blijken steevast bepaalde basiscompetenties te bezitten. Open, warm, niet oordelend, vriendelijk, geïnteresseerd en betrokken. Duidelijk, opmerkzaam, flexibel, bevestigend, stimulerend en betrouwbaar. Reflectief, vragen om feedback (Pijnenburg, 2011). Naast de buitentherapeutische factoren zouden de kenmerken van de professional de meest krachtige van alle werkzame factoren zijn. Er is geen samenhang met het opleidingsniveau. Succesvolle professionals scoren hoog op alliantie. Hiermee samenhangend kenmerk is het vermogen om constructief te kunnen reageren op verslechteringen of breuken in de alliantie. Dit kwam al eerder aan de orde onder de noemer serendipiteit. Een positieve alliantie is een van de beste voorspellers van een goed resultaat. Alliantie kan zich richten op ouders of het kind. Veranderingen in het gedrag van ouders beïnvloeden het gedrag van kinderen. 11 Het NJi draagt hier aan bij en de Alliantie Kind in Gezin stimuleert kennisontwikkeling. ZonMw heeft in 2012 een nieuw programma gestart (Effectiviteit in de jeugdzorg). Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 49

50 Hoop en verwachting tenslotte - zijn de belangrijkste stuwkracht voor verandering. Positieve bejegening en een uitnodigende omgeving kunnen dit versterken. Hoop op verandering en positieve verwachtingen van professionele hulp is mogelijk de grootste troef van elke behandelvorm. Het is het broertje van allegiance: het geloof van hulpverleners in de voorgestelde aanpak. Bespreking IWF model Een eerste opvallend punt van kritiek bij het model van Pijnenburg is dat de factor steunfactoren wel wordt opgevoerd vanuit de context van de cliënt (de kinderen) en niet vanuit de context van de professional (de gezinshuisouder). De professional wordt in het model niet gezien als een actor in een eigen sociaal netwerk, terwijl bij gezinshuisouders wel degelijk sprake is van een sociaal netwerk, dat van grote waarde is voor het functioneren van het gezinshuis, dat is althans mijn stelling (en zal later ook blijken uit mijn onderzoek). Ook in de methodiekbeschrijving Gezinshuizen is er nauwelijks aandacht voor de betekenis of mogelijkheden van het informele en het lokale professionele netwerk (Jongepier, 2012). Het dominante perspectief is zorg of hulpverlening en behandeling en zorgprofessional. Het maximale perspectief is onderhouden van contacten met relevante partijen voor het dagelijks leven van het kind (school & vrijetijd). Een tweede punt dat mij opvalt, is dat aan de professionele kant nadrukkelijk het feedbackproces een factor van betekenis is, terwijl deze factor niet aanwezig is in de relatie cliënt en het meso niveau. Speelt feedback in dit deel van het systeem geen rol, of wordt dit ondervangen door de routinematige proces- en resultaatmonitoring, als onderdeel van het professionele systeem? De vraag is wat de invloed van de cliënt dan (nog) is. Om het belang van het sociale en professionele netwerk, in het kader van werkzame factoren beter te kunnen begrijpen, ga ik hierna dieper in op dit model en spiegel deze factoren aan de praktijk van de gezinshuizen, om zo te ontdekken welke factoren voor gezinshuizen relevant zijn. Dit is ook van belang voor het ontwerp van interventies. Beleid en praktijk De mate waarin instellingen en professionals op steunbronnen gericht zijn, verschilt volgens Pijnenburg sterk. Uit mijn vooronderzoek en de ontwikkeling van de Community Scan blijkt dat gezinshuizen over het algemeen sterk op die omgeving en steunbronnen gericht te zijn en in veel gevallen daar ook in meer of mindere mate van afhankelijk zijn. De kwaliteit van het sociale netwerk van jeugdigen en opvoeders is een sterke voorspeller van de effectiviteit van hulpverlening. Hermanns onderbouwt het standpunt dat versterking en mobilisering van het netwerk rond gezin, school en/of buurt een belangrijke werkzame factor is (Hermanns, 2009). Hoe sterker mensen in hun omgeving ingebed zijn en actief deelnemen, en hoe meer zij de opvoeding weer zelf effectief ter hand kunnen nemen, des te groter de kans op blijvende positieve effecten van jeugdzorginzet. 12 Dat geldt ook voor de gevoeligheid van professionals voor het benutten van serendipiteit: gebeurtenissen of ontwikkelingen rond wonen, werk, school, vrije tijd en hobby s die zich onverwacht aandienen Uit mijn onderzoek blijkt dat de het netwerk van de jeugdzorg nauwelijks in verbinding staat met de andere (sociale) netwerken. Onduidelijk is in hoeverre de jeugdzorginzet gebruik maakt van deze netwerken om haar eigen inzet te versterken. 13 Serendipiteit is het vinden van iets onverwachts en bruikbaars terwijl je op zoek bent naar iets totaal anders. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 50

51 Onvoorziene incidenten kunnen in positieve zin cruciaal blijken te zijn voor cliënten (critical life events). Ik merk daarbij op dat voor kinderen, de aanwezigheid van een vertrouwd persoon in een dergelijke situatie van belang is. Gezinshuizen voldoen mijns inziens meer aan deze voorwaarde dan tehuizen. De gezinshuisouder is een continue factor. Deze benadering vind ik onvoldoende terug in het model van Pijnenburg. Pijnenburg merkt op dat de fysieke verschijningsvorm relevant is. Dit geldt ook voor het gezinshuis. Ik voeg daar aan toe, dat ook de indruk van de woonomgeving, de locatie van het gezinshuis voor kinderen (maar ook hun ouders) van invloed is. Belangrijke eisen zijn (sociale) veiligheid, bereikbaarheid en aanwezigheid van (speciale) voorzieningen. Hermanns noemt een aantal structurele kenmerken van effectieve samenwerking. De meeste zijn een pleidooi voor een contextuele benadering, waarbij het herstel van zelfregulatie en het activeren van netwerken essentiële onderdelen zijn. Gezinshuisouders organiseren een professioneel netwerk om ieder kind en om het gezinshuis als totaal. Kennis en kwaliteit Professionalisering en kwaliteitsbeleid van jeugdzorginstellingen (lerende organisaties) zijn van invloed op de effectiviteit. De vraag is in hoeverre gezinshuisouders lerende professionals zijn? Ik heb gemerkt dat gezinshuisouders veel tijd besteden aan reflectie. Hutschemaekers noemt een dergelijke professional een practicus-onderzoeker of scientist-practioner (Jacobs, Meij, Tenwolde, & Zomer, 2008). Rene Brohm gebruikt in zijn nieuwste boek de term onderzoekende professional (Brohm & Jansen, 2010). Zonder betrouwbare feedback kunnen professionals de uitkomsten van hulpverleningstrajecten niet goed voorspellen. Voortgangsfeedback versterkt wezenlijk de resultaten. Feedback over de alliantie tussen cliënt en behandelaar (zie hierna) en over steunbronnen in de omgeving van cliënten verdubbelt het positief resultaat. Interactie cliënten en professionals Succesvolle professionals scoren hoog op alliantie. Hiermee samenhangend kenmerk is het vermogen om constructief te kunnen reageren op verslechteringen of breuken in de alliantie. De vraag is in hoeverre de aanpak van gezinshuisouders effectief is. Het zijn vooral de cliënten die ons daarover moeten informeren. Hun oordeel voorspelt beter dan zelfbeoordeling door professionals. In een recent onderzoek van de Stichting Alexander die kinderen naar hun ervaringen in een gezinshuis vroeg, kwam het volgende naar voren (Sarti & Neijboer, 2011). Jeugdigen vinden dat een gezinshuis bij hen past omdat ze daar een zo gewoon mogelijk leven kunnen leiden en zich (daardoor) goed kunnen ontwikkelen. Jongeren die hiermee ervaring hebben (ten opzichte van verblijf in leefgroepen), geven aan hiertoe in een gezinshuis meer ruimte en vrijheid te ervaren, tot of soms ook tot na hun achttiende (zie nazorg). Een ander positief punt van het verblijf in een gezinshuis is de mogelijkheid contact te onderhouden met familie. Een positieve alliantie is een van de beste voorspellers van een goed resultaat. Als zich geen alliantie ontwikkelt tussen gezinshuisouder en kind, moet het kind dan naar een ander gezinshuis? Het is de uitdaging om meervoudige allianties te vormen, met jeugdigen en opvoeders. Hulpverlening is een dialogisch proces. Voortdurend investeren en evalueren van de alliantie blijkt nodig. Dat lijkt mij overigens een sterk punt van het gezinshuis: kinderen verblijven lang(er) in een gezinshuis, een dergelijke investering heeft dus zin. En meervoudige allianties zijn mogelijk, juist in de informele setting van een sociaal netwerk. Hoop en verwachting tenslotte - zijn de belangrijkste stuwkracht voor verandering. Het is mij opgevallen dat gezinshuisouders overtuigd zijn van het concept gezinshuis en zeer geloven in hun aanpak. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 51

52 3.3. Netwerktheorie Om het functioneren van netwerken (van gezinshuisouders) beter te begrijpen ga ik in deze paragraaf kort in op de theorie over sociale netwerken en de sociale netwerk analyse. Hier doet zich een moeilijkheid voor. De literatuur over sociale netwerken richt zich vooral op cliënten, kinderen en (biologische) ouders, vrijwilligers (Herman, 2009) (Hendrix, 2011) (Linders, 2010). Mijn onderzoek richt zich op gezinshuisouders en dat zijn geen gewone ouders, maar professionele opvoeders, zoals uit het voorgaande hoofdstuk is gebleken. Dat betekent dat zij zowel in een professioneel als in een informeel netwerk acteren. Dit is te meer interessant omdat professionele en sociale netwerken in de situatie van gezinshuizen sterk blijken te overlappen. In dit hoofdstuk ga ik kort in op de hoofdpunten van de netwerktheorie en in een volgend hoofdstuk besteed ik ruim aandacht aan de empirie, aan de dagelijkse praktijk van de gezinshuisouders. In de hulpverlening worden gezinnen gezien als open informatie verwerkende systemen (Herman, 2009). Bronfenbrenner onderzocht hoe omgevingsfactoren het leren van individuen kunnen beïnvloeden. In de ecologische systeembenadering zijn gedragsproblemen niet alleen het resultaat van louter individuele kenmerken, noch slechts het gevolg van directe invloed van de omgeving. Gedragsproblemen worden gezien als het ontbreken van evenwicht in het individuele ecosysteem, als een interactieprobleem tussen individu en zijn omgeving dus als een mis match. Herman baseert zich in zijn visie op hulpverlening, vooral op Carel B. Germain en Martin Bloom, Bronfenbrenner en An Hartman. Daarin staat de wederkerigheid centraal. Mensen hebben problemen omdat iemand in zijn eigen omgeving niet (meer) over de contacten of hulpmiddelen beschikt, die hij nodig heeft om zijn problemen op te lossen (Herman, 2009). Bronfenbrenner onderscheidt het micro meso, exo, macro en chronosysteem. Het exosysteem bestaat uit contexten waar iemand niet direct deel van uit maakt, maar toch door wordt beïnvloed. Ik laat dit exosysteem in dit hoofdstuk buiten beschouwing. Het chronosysteem is een dimensie van tijd die van belang is voor alle systemen. Gezinshuisouders die een gezinshuis beginnen in een omgeving waarin zij zelf zijn opgegroeid of al langer wonen, blijken een groter netwerk in de directe omgeving te hebben, dan gezinshuisouders die zich nieuw vestigen. Dat wil niet zeggen dat hun netwerk meer divers of kwalitatief beter is. Uit onderzoek van Lilian Linders blijkt dat buurtcohesie helemaal geen voorwaarde is voor burenhulp (Linders, 2010). We leven in een sterk geïndividualiseerde samenleving, waarbij we ook waarde hechten aan een bepaalde sociale afstand. Dat betekent niet dat we elkaar niet helpen, maar doen we dat op basis van een persoonlijke relatie met een buurman of buurvrouw. Vaak zijn het juist mensen met problemen die elkaar helpen. De hulpbereidheid is er wel, concludeert Linders, maar mensen weten vaak niet van elkaar dat ze willen helpen. Bovendien zijn mensen minder aangewezen op de nabije omgeving voor sociale bindingen en buurtcontacten. Deze zijn verruild voor geografisch gespreide sociale netwerken. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 52

53 Functionele en structurele kenmerken van een sociaal netwerk Een netwerk is geen groep (Hendrix, 2011). Waarden en normen zijn heterogener dan in een groep. Netwerken hebben structurele en functionele kenmerken. Structurele kenmerken zijn: samenstelling: wie maken deel uit van netwerk? onderlinge afhankelijkheid (van leden van het netwerk); eenzijdig, wederzijds bereikbaarheid: in welke mate zijn leden bereikbaar (voor centrale actor)? gevarieerdheid: leeftijd, geslacht, opleiding, beroep dichtheid: hoe intens zijn netwerkleden met elkaar verbonden (los van centrale actor)? Functionele kenmerken (vervullen noodzakelijke levensbehoeften) of functies: 1. emotionele steun: liefde, aandacht 2. cognitieve steun: informatie, advies 3. waardering: bevestiging 4. normatieve steun: waarden en normen, passend gedrag 5. sociaal contact: ergens bij horen 6. materiële steun: geld, onderdak, goederen 7. praktische steun: oppassen, overnemen zorg, schoonmaak 8. sociale en maatschappelijke invloed: belangenbehartiging, bemiddelen Een gezond netwerk vervult in voldoende mate de functies. Een belangrijk aspect van een netwerk is de duur van de relaties tussen de centrale actor en de andere netwerkleden. Naarmate de relatie langer duurt, is er sprake van meer vertrouwen en stabiliteit. Een instrument dat veel wordt gebruikt is het ecogram. Dit is een eenvoudige grafische representatie van iemands sociaal netwerk (Hendrix, 2011). Eén van de voordelen is dat een ecogram concrete aanknopingspunten biedt voor het uitstippelen van een veranderingspad en het zetten van concrete actiestappen. Een sociaal netwerk is een groepering van mensen met wie één persoon min of meer duurzame banden onderhoudt voor de vervulling van noodzakelijke levensbehoeften. Sociale ondersteuning werkt stress reducerend. Het sociale netwerk kent drie grote sectoren: familie, verwanten en vrienden en maatschappelijke diensten. Een steunend netwerk vervult gelijktijdig alle functies. Het is omvangrijk genoeg, voldoende gedifferentieerd, goed bereikbaar en relatief stabiel en is uitgebalanceerd, het biedt geborgenheid en bestaanszekerheid en is voldoende open. De belangrijkste functies van het sociale netwerk vat Hendrix samen met PAGE: P: praktische steun (materiële functie); A: advies (informatiefunctie); G: gezelschap (aansluitingsfunctie) en E: emotionele steun (affectieve functie) (Hendrix, 2011) Theoretische reflectie Ik heb vanuit twee verschillende benaderingen, een conceptueel-normatieve benadering herstel van het gewone leven en de meer interventie technische benadering werkzame factoren, het gezinshuis nader bekeken. Ik heb op de volgende pagina belangrijke elementen van beide benaderingen naast elkaar gezet. Er zijn duidelijke verschillen, maar tegenstrijdig zijn ze niet (altijd). Van Yperen merkt op dat basistechnieken (zoals gezinshuisouders die hanteren), het karakter hebben van algemeen werkzame factoren en dat geloof in de werkzaamheid (allegiance) in beide benaderingen belangrijk zijn (Yperen & Steege, 2010). Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 53

54 Tabel 3 De belangrijkste elementen in twee benaderingen Element Herstel van gewone leven Werkzame factoren Oriëntatie Gezinshuis Omgeving Zorgen Interventies Effectiviteit Steunfactoren Netwerk Continuïteit. Een duurzame relatie aangaan met je omgeving. Het hebben en kunnen onderhouden van relaties dichtbij en verderaf. Is een natuurlijk en georganiseerd systeem. Functioneert als een complex adaptief (deel) systeem. Noodzaak van sociaal leren. Midden in de samenleving. Wordt als geheel gezien. Volheid van de omgeving. Geordend in tijd en ruimte, uitdagend voor kinderen. Veiligheid. Sociale omgeving als helende kracht (Sanctuary). Is een manier van doen, 24 uur per dag, door zelfde persoon. Op unieke kinderen afgestemde betrokkenheid. Zorgen alsof het je eigen kind is. Aanvankelijk is er sprake van niet bewust interveniëren. Wel methodisch handelen. Behandeling het meest effectief als deze geïmplementeerd wordt door volwassenen die ook in het dagelijks leven met de kinderen optrekken. Informele steun belangrijk voor zowel kinderen als de professional (gezinshuisouder) Netwerken zijn infrastructuur of drager van de interacties die het gewone leven mogelijk maken. Effectiviteit. Er is een familie van elkaar beïnvloedende factoren. Focus op relatie professional en cliënt. Is residentiële opvang ( therapeutische setting ) waarin algemene en specifieke factoren werkzaam zijn. Meestal buiten de samenleving. Omgeving wordt uiteengerafeld in macro, meso en micro of in beleid, praktijk en kennis. Relatie professional en cliënt staat centraal. Omgevingsfactoren zijn secundair voor dit proces. Afstand houden is professioneel. Nadruk op gerichte (effectieve) interventies. Discussie over algemene en specifieke werkzame factoren. Behandeling en verzorging zijn over het algemeen opgesplitst. In model Pijnenburg is steun voor professionals beperkt tot professionele steun. Sociaal netwerk speelt geen rol. Actoren en relaties in netwerken worden gezien als werkzame factoren. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 54

55 Mijn conclusie uit het voorgaande is dat netwerken in de benadering van herstel van het gewone leven een belangrijker plek innemen dan in de werkzame factoren benadering en dat daarin de persoon of de professionaliteit van de gezinshuisouder een zeer belangrijke rol speelt. Aangezien in deze benadering socialiseren misschien wel de primaire pedagogische taak is, zouden sociale netwerken van groot belang kunnen zijn voor gezinshuisouders. Ik kom daar in het slothoofdstuk op terug. Een belangrijke conclusie van Pijnenburg is dat sowieso meer praktijkonderzoek nodig is. Onderzoek dat meer zicht geeft op invloed en samenhang van uiteenlopende factoren. Het gebruik van interventies als eenheid van analyse beperkt volgens Pijnenburg het zicht op het totaal. De actor of de professional komt in deze benadering uitsluitend als uitvoerder van een reeks handelingen in beeld, handelingen die ook nog eens onafhankelijk lijken te zijn van de context. Relevanter is de vraag wat (welke techniek) in wiens handen werkt, waarom en wanneer (onder welke condities). Eeren merkt op dat het uitgangspunt van gezinshuizen is dat kinderen het best opgroeien in een gezin met één of twee stabiele ouderfiguren en dat behandelingen het meest effectief zijn, als deze geïmplementeerd worden door volwassenen, die ook in het dagelijks leven met de kinderen optrekken (Eeren, 2006). Kinderen met hechtingsproblemen gaan in gezinshuizen gemakkelijker vriendschappen aan met leeftijdsgenootjes, dan kinderen in een leefgroep, omdat er minder wisselingen zijn in de verzorgers. Het wonen in een kleine hechte gemeenschap wordt ook als één van de voordelen gezien van de opvang van kinderen in gezinsvervangende situaties ten opzichte van opvang in leefgroepen. Jongepier, Struijk en Van der Helm geven een aantal aanbevelingen om het pedagogisch klimaat in leefgroepen van residentiële zorg te verbeteren (Jongepier, Struijck, & van der Helm, 2010). Verbeteringen zijn nodig waar het gaat over vakmanschap (opvoeden, communicatie, structurering van de dag, groepsdynamica) en de leefruimte. Een belangrijke vraag is of het pedagogisch klimaat niet veel beter tot ontwikkeling komt in de context van een gezin(svorm). Voor gezinshuisouders is opvoeden vanzelfsprekend de eerste en belangrijkste taak. Dit opvoeden hoeft veel minder te concurreren met het beheersen van (probleem)gedrag van kinderen, al is dat ook in gezinshuizen aan de orde. Communicatie en interactie kunnen mijns inziens beter georganiseerd worden in de kleinschalige setting van een gezinshuis. Er zijn minder personen bij de opvoeding betrokken, één of twee volwassenen, die altijd aanspreekbaar zijn. Die vorm van continuïteit is cruciaal voor het versterken van het pedagogisch klimaat (Gardeniers & Vries, 2012). In de context van een leefgroep is de continuïteit door overdracht en wisseling van groepsleiders minder goed. In het gezinshuis worden kinderen opgevangen in de eigen wereld van de gezinshuisouder. Zij worden gezien en behandeld alsof het eigen kinderen zijn. 14 Jongepier c.s. merken op dat een gevoel van verbondenheid tot een beter pedagogisch klimaat leidt. Een groep van jongeren van ongeveer dezelfde leeftijd is echter geen natuurlijke situatie en het is niet eenvoudig om met alle groepsleiders (en jongeren) tot overeenstemmende waarden en normen te komen. Het gezinshuis is ook wat dit betreft in het voordeel, met minder volwassenen en een kleinere groep kinderen met meer diversiteit. Dat leidt mijns inziens tot een andere groepsdynamiek, waarbij eerder een gevoel van verbondenheid kan ontstaan. Tenslotte is het van belang dat er een verzorgde en gezellige leefsituatie is. Het lijkt me evident dat kinderen zich in de leefsituatie van een gezinshuis veel meer thuis (kunnen) voelen. Ook de wijdere omgeving (de buurt en de sociale netwerken) levert daaraan een belangrijke bijdrage. 14 Loyaliteit en samenwerking met oorspronkelijke ouders is overigens wel een probleem dat zich kan voordoen. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 55

56 Kinderen in gezinshuizen hebben meer kans op interactie met kinderen zonder problematisch gedrag. Het is voor kinderen in een leefgroep moeilijker om vriendschappen op te bouwen buiten de leefgroep. Kinderen met ernstiger stoornissen (in een leefgroep) hebben meer moeite met hun terugkeer in de maatschappij. Het gaat met deze kinderen vaker mis in gezinshuizen, omdat zij minder eenvoudig of vanzelfsprekend integreren in een nieuwe omgeving (of buurt). De omgeving kan vaak niet omgaan met het probleemgedrag van het kind en dat kind wordt daardoor snel verstoten en niet opgenomen in de buurt. Een te grote leefomgeving biedt ook vaak te veel uitdagingen voor een kind met probleemgedrag, waardoor de kans op nog grotere problemen toeneemt. Het is niet automatisch zo, dat een ruimere leefomgeving goed is voor het kind. Eeren suggereert dat het dorpskarakter en de dorpsgemeenschap van groot belang zijn, maar zegt niets over een stedelijke omgeving. Zij merkt op dat kinderen met probleemgedrag baat hebben bij een restrictieve omgeving. Aan de andere kant hebben zij vaak moeite met terugkeer in de maatschappij, waardoor het effect van behandeling verloren gaat, (totale) afzondering lijkt niet goed te zijn. Er is ook weinig onderzoek gedaan (of bekend) naar vergelijkbare buitenlandse voorzieningen, zoals 'Teaching Family Homes', 'Family Treatment Homes', 'SOS Kinderdorpen' en 'Multidimensional Treatment Foster Care' (MFTC). Werkzame factoren kleinschalige opvang Het beschikbare Nederlandse en buitenlandse onderzoek is dus voornamelijk beschrijvend van aard. In het buitenlandse onderzoek wordt een aantal werkzame factoren genoemd van kleinschalige vormen van hulpverlening in een gezinssetting die met gezinshuizen vergelijkbaar zijn. 1. een gedegen opleiding, training en bijscholing van gezinshuisouders; 2. een langdurig verblijf van de jeugdige in het gezinshuis; en het creëren van gezinssfeer; 3. een aantal kwaliteiten van de gezinshuisouder, waaronder zich kunnen inleven in de belevingswereld van de jeugdige; 4. het contact tussen biologische ouders en jeugdigen; 5. de begeleiding en ondersteuning van de biologische ouders; 6. de wederzijdse acceptatie van de biologische ouders en de gezinshuisouders; 7. het stimuleren van het sociale netwerk van de jeugdige; 8. het bieden van nazorg op maat. Het Jeugdzorgberaad Noord-Brabant komt tot vergelijkbare conclusies over werkzame bestanddelen in relatie tot gezinshuizen (Jeugdzorgberaad, 2010). Het jeugdzorgberaad noemt een aantal randvoorwaarden, te weten een goede selectie, opleiding en begeleiding van gezinshuisouders en pedagogisch medewerkers en het ontlasten van de gezinshuisouders. Dat laatste punt is een belangrijk uitgangspunt voor mijn onderzoek naar het informele sociale netwerk van gezinshuisouders. Een andere conclusie is dat het belangrijk is om al heel vroeg het sociale netwerk van de jongeren buiten het gezinshuis (c.q. SOS Kinderdorp) te bevorderen. De volgende factoren richten zich op de relatie gezinshuis en buurt: Vestiging van gezinshuizen in nabijheid biologische ouders; het stimuleren van het sociale netwerk van de jeugdige; aansluiting op ambulante zorg, voorliggende voorzieningen; scholing en training m.b.t. aansluiting gezinshuis en omgeving (civil society). Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 56

57 Het sociaal netwerk van kinderen wordt als werkzame factor gezien, die van de gezinshuisouder ten onrechte niet. In de situatie van groepsopvang is dat begrijpelijk, omdat er een scheiding is tussen werk en privé. Ongetwijfeld is het eigen netwerk van de groepsleider van invloed op het functioneren van de hulpverlening, maar in principe is het eigen sociale netwerk van de groepsopvoeder of begeleider beperkt van betekenis. Bij gezinshuisouders vallen werk en privé grotendeels samen en speelt het sociale netwerk wel degelijk een rol, sterker nog, het is een voorwaarde voor het functioneren van het gezinshuis. Sociale netwerken zijn drager of de plek voor interacties (en interventies) van het gewone leven. Herstel van het gewone leven is het doel van het gezinshuis en in die zin zijn sociale netwerken van kinderen en van gezinshuisouders die overlappen - dus werkzame bestanddelen in het opgroeien van kinderen. In de kenniskring Gezinshuizen (Steege, 2012) is aandacht besteed aan de praktijkkennis van deelnemers over wat wel en niet werkt. Volgens de deelnemers zijn er methodische en organisationele elementen te onderscheiden, die ingezet worden ongeacht het gestelde einddoel. Het kunnen bieden van een normaal gezinsleven staat in het gezinshuis centraal. Kleinschaligheid en de mogelijkheden tot een individuele benadering van de jeugdige Deskundigheid van de gezinshuisouders (specifieke opvoedingsvaardigheden als het bieden van structuur, inzicht in de ontwikkeling van kinderen en reflectieve vermogens Beschikbaarheid en continuïteit Ruimte voor de eigen achtergrond en het netwerk van de jeugdigen en biologische ouders Voor de bedrijfsvoering is het van belang dat een eigen regie gevoerd kan worden door de gezinshuisouders, er openheid en transparantie is over de financiën van het gezinshuis en dat er goede arbeidsvoorwaarden en een min of meer zakelijke verhouding tussen werkgever en werknemer bestaan. Handelingsadviezen Het NJi geeft op basis van de resultaten van de kenniskring Gezinshuizen, een groot aantal handelingsadviezen aan gezinshuisouders (Steege, 2012). Er worden 16 handelingsadviezen gegeven, waarvan één advies gericht is op de omgeving: Ik benut als gezinshuisouder de hulpbronnen om me heen. Concrete handelingen bij dit advies: Ik zorg dat ik tijd en ruimte heb om bij te tanken. Ik reflecteer op dat wat ik wel en niet kan zeggen tegen de jeugdige. Ik maak gebruik van begeleiding om mijn emoties en gevoelens te uiten en te bespreken. Ik creëer hulpbronnen rondom de jeugdige. Ik deel de zorg voor de jeugdige met hulpbronnen door intensief met hen samen te werken. Wat merken de kinderen hier van? Het NJi geeft twee antwoorden: Mijn gezinshuisouder kent de mentor van school en mijn dokter. En Ik kan in de weekenden en in de vakanties ook bij anderen logeren. Het doel van de genoemde handelingen is dat de jeugdige zich veilig voelt in zijn leefomgeving, doordat belangrijke personen om hem / haar heen op de hoogte zijn van de situatie. We zien hier allerlei functies van het netwerk terug komen, zoals praktische en emotionele ondersteuning. Het handelingsadvies laat in het midden welke hulpbronnen worden bedoeld. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 57

58 Ik vermoed dat vooral het professionele netwerk in beeld is. Er is zeer beperkt aandacht is voor sociale netwerken en netwerken van lokale professionals (Jeugdzorgberaad, 2010) (Steege, 2012). De handelingsadviezen blijven heel globaal. Betekent dit dat men de functie en werkzaamheid van deze netwerken onderschat of bewust een mindere werkzaamheid toekent? Net als bij Pijnenburg is er te weinig aandacht voor de hulpbronnen van de gezinshuisouder. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 58

59 4. Netwerken van gezinshuisouders In de voorgaande twee hoofdstukken heb ik uitgebreid stilgestaan bij de huidige praktijk van gezinshuizen, de professionaliteit en pedagogische taak van gezinshuisouders en een aantal mijns inziens relevante benaderingen en concepten. Mijn conclusie is dat sociale en professionele netwerken zowel drager zijn van (herstel van) het gewone leven als een algemeen werkzame factor in het systeem gezinshuis. De rol van de gezinshuisouder als pragmatisch professionele opvoeder en een bedreven (proficient) actor is cruciaal voor de ontwikkeling en versterking van haar netwerken. In theorie zijn sociale en professionele netwerken dus erg belangrijk, maar hoe zien de netwerken er nu in de praktijk uit? Om dat in beeld te brengen is de Community Scan ontwikkeld De Community Scan De doelstelling van dit project was om een instrument te ontwikkelen met een dubbele functie. Ten eerste helpt het nieuwe gezinshuisouders bij het in beeld brengen van relaties met hun omgeving. Ten tweede maakt het instrument de gezinshuisouders bewust van hun relaties en de omgeving en kunnen zij op basis van deze bevindingen handelen. Bij bestaande gezinshuizen is het een evaluatie instrument. De Community Scan werkt daarom naar twee kanten: ten eerste brengt de Scan de eisen die aan de omgeving gesteld moeten worden in beeld en ten tweede stimuleert zij vrijwillige inzet van actoren uit de omgeving, de pedagogische civil society. Plan van aanpak Het project Community Scan is uitgevoerd op basis van de volgende stappen: 15 Voorbereiding en bronnenonderzoek in het voorjaar van Interviews met gezinshuisouders; vier in het voorjaar 2011 en twee in de zomer Ontwikkeling van het concept Community Scan in een expertgroep. Vier gesprekken met actoren uit sociale en professionele netwerken van 2 gezinshuizen, om de betekenis van het gezinshuis voor de omgeving verder uit te diepen in het najaar van 2011 (topiclijst in bijlagen). Opstellen van de definitieve versie en een try-out met 3 andere gezinshuisouders in het voorjaar van 2012 (Instructie gebruik in de bijlagen). Afronding en presentatie Community Scan in de zomer van Het project is begeleid door een projectgroep met daarin de opdrachtgever van de Rudolphstichting, de directeur van Gezinshuis.com en een ervaren gezinshuisouder. De gezinshuisouders voor de interviews en try-out zijn gekozen op basis van een inschatting van Gezinshuis.com. Er is rekening gehouden met diversiteit wat betreft ontwikkelingsfase gezinshuis, omgeving (dorp, stad, levensovertuiging) en achtergrond. De Jeugdhulpverleningsinstellingen Spirit en Cardea zijn benaderd met het verzoek of zij gezinshuisouders konden aanleveren voor het onderzoek. Op deze wijze is getracht om voldoende diversiteit aan te brengen in het onderzoek en meerdere regio s te betrekken. 15 ZonMw heeft in juli 2012 het eindverslag en de verantwoording van dit project goedgekeurd. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 59

60 Omgevingsclusters Er zijn meerdere omgevingen met daarin actoren. Deze actoren zijn vooralsnog gebundeld in 5 clusters, op basis van analysemodel Community Scan. Actoren kunnen zijn: mensen (bijvoorbeeld: huisarts), organisaties (bijvoorbeeld Centrum Jeugd en Gezin)) of sociale systemen (vriendengroep). A. Fysiek: ruimtelijke en fysieke actoren. B. Sociaal: mensen en systemen (civil society). C. Professioneel: beroepsmatig betrokkenen (functionarissen, systemen zoals voorzieningen). D. Beleid: overheidsbeleid op alle aspecten (vergunning, jeugdbeleid, e.d.). E. Virtueel: alle (sociale) media. Met behulp van een topiclijst zijn gesprekken gevoerd met gezinshuisouders. Doel van deze topiclijst was om de wederzijdse relaties tussen gezinshuis en omgeving(en) te onderzoeken en te analyseren vanuit het perspectief van de gezinshuisouders en actoren in de omgeving. Er is bewust gekozen voor het perspectief van de gezinshuisouder. Een groot deel van hun netwerk is gebaseerd op de relaties die de kinderen (nodig) hebben, maar het ging mij in de Community Scan vooral om de aard van de netwerken, de mate van ondersteuning en eventuele werkzaamheid van die relaties voor het werk van de gezinshuisouders. Ik ben daar uitgebreid op in gegaan, in het hoofdstuk over werkzame factoren. Werkwijze interviews gezinshuisouders Per omgevingscluster de actoren (gezamenlijk) vaststellen, deels vooraf intekenen. Op basis van deze informatie worden de structurele kenmerken gewaardeerd. 2. Per actor vaststellen of er een relatie is en welk functioneel kenmerk(en) deze relatie heeft Vervolgens is doorgevraagd: a. Waar blijkt die functie uit? b. Hoe waardeert u deze relatie (de functie van X)? c. Wat is de invloed van X op het (functioneren van het) gezinshuis? d. Wat is (andersom) de invloed van het gezinshuis op X? e. Zijn er verbeteringen mogelijk, welke? 4. Iedere relatie (laten) waarderen op een schaal van 1 tot 5 Het gebruik van de scan Op basis van de resultaten van de interviews is een definitief concept van de Community Scan opgemaakt. De Scan is beperkt tot het sociale en professionele netwerk, dat in 5 schijven is ingedeeld: familie, vrienden & kennissen, Civil society (vrijwilligers), jeugdzorg professionals en lokale professionals. Het netwerk is in twee ringen ingedeeld, de binnenring voor intensieve en frequente contacten en interacties, de buitenring voor incidentele contacten en interacties. In de scan wordt gewerkt met een waarderingsschaal. Deze waardering is bedoeld als ordening en niet als beoordeling van de relatie. 16 Bij de interviews is gebruik gemaakt van een topiclijst. Zie de volgende pagina. 17 In paragraaf 3.3. zijn de structurele en functionele kenmerken omschreven. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 60

61 Gezinshuisouders vullen in een aantal tabellen de belangrijkste actoren uit hun sociale en professionele netwerk in en waarderen die relaties. Het is belangrijk om de uitkomsten te bespreken met de individuele coach. 18 De gezinshuisouder vult haar / zijn eigen netwerk in. Het kan ook gezamenlijk. Aan de hand van die inzichten kan de gezinshuisouder bepalen of er überhaupt veranderingen of interventies nodig zijn. Topiclijst Fysiek omgeving: ruimtelijke en fysieke actoren. 1. Omgeving: stad, dorp, buitengebied? 2. Demografie (kinderrijke buurt of vergrijzing?). 3. Plattegrond (A3) van locatie gezinshuis beschikbaar hebben om op kaart de belangrijkste ruimtelijke relaties in te kunnen tekenen (ook van andere clusters). a. Locatie gezinshuis. b. Locaties (openbaar of speciaal) vervoer. c. Eventuele onveilige plekken (sociaal, verkeer, criminaliteit). d. Locaties sociale netwerk (actoren en organisaties) / Netwerk schematisch tekenen. e. Locaties professionele netwerk (actoren en voorzieningen) / Netwerk schematisch tekenen. Sociaal: mensen en systemen (civil society) 1. Welke (sociale) contacten heeft u in de buurt, dorp of wijk? a. Relaties schematisch tekenen. Doorvragen op iedere relatie. 2. Werkt u met vrijwilligers in het gezinshuis? Waar komen die vandaan? 3. Neemt u deel aan het verenigingsleven? Bent u zelf vrijwilliger? 4. Kent u ondernemers in de buurt waar u woont? Bent u zelf actief in de ondernemersvereniging? 1 Professioneel (functionarissen, systemen zoals voorzieningen) 1. Met welke professionele instellingen / professionals heeft u een relatie? a. Relaties schematisch tekenen. Doorvragen op iedere relatie. 2. Zijn er nog andere gezinshuizen in de buurt, heeft u daar contact mee? 3. Werkt u met stagiaires, welk opleidingsniveau en komen deze stagiaires uit de omgeving? Beleid: overheidsbeleid 1. Met welke overheden hebt u contact? a. Relaties schematisch tekenen. 2. Waarover gaat dat contact (vergunningen, kwaliteit opvang, jeugdbeleid? Virtueel: alle (sociale) media 1. In hoeverre lopen de contacten met anderen via internet en/of sociale media? 18 Iedere gezinshuisouder heeft in principe een coach van de jeugdzorginstelling waar hij / zij aan verbonden is. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 61

62 De Community Scan kent drie stappen Tekening netwerk Benoemen van functie relatie Waardering netwerk Figuur 6 Vijf segmenten sociale en professionele netwerken Met behulp van een grafische weergave - zie op de volgende pagina - en een aantal brillen, worden de uitkomsten geïnterpreteerd en mogelijke interventies in het netwerk besproken: 19 A. Welke ondersteuning uit mijn netwerk heb ik? B. Welke ondersteuning zou ik meer of minder willen? C. Waarom vind ik dit eigenlijk belangrijk? D. Wat kan ik doen om dit te bereiken? 19 De cijfers in de tabel en grafiek zijn een omrekening van waarden die gezinshuisouders hebben ingevuld middels het geven van een aantal sterren. Dit is gedaan om te voorkomen dat een relatie een rapportcijfer krijgt. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 62

63 Figuur 7 Voorbeeld grafische weergave van een resultaatblad Community Scan Gemiddelde waardering (in aantal sterren) per categorie Categorie Score binnencirkel Score buitencirkel Familie 3,4 1,3 Vrienden & Kennissen 3,0 1,0 Civil Society 3,3 4,0 Jeugdzorg 4,0 3,5 Lokale Professionals 3,3 2,0 Aantal genoemde functies Categorie Score binnencirkel Score buitencirkel 1 Emotionele ondersteuning Praktische ondersteuning Informatieve ondersteuning Sociale ondersteuning 3 2 Belangenbehartiging Familie 5,0 4,0 3,0 Lokale Professionals 2,0 1,0 0,0 Vrienden & Kennissen Jeugdzorg Civil Society Score binnencirkel Score buitencirkel Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 63

64 In april 2012 is de Community Scan door een viertal gezinshuisouders in een try-out ingevuld. De resultaten zijn in een groepsgesprek besproken en gerelateerd aan vijf belangrijke domeinen binnen de jeugdzorg: veiligheid, duurzaamheid, herstel van het gewone leven, vitaliteit gezinshuis en uitdaging voor de kinderen. Vijf brillen om naar de uitkomsten van de Community Scan te kijken Bij ieder domein zijn twee vragen gesteld: welk resultaat uit de Community Scan levert een bijdrage aan dit domein en welke actie wil ik / willen wij opnemen in het jaarplan? 1. Veiligheid heeft hoge, zo niet de allerhoogste prioriteit binnen de Jeugdzorg. 2. Opgroeien in een duurzame omgeving (fysiek, familiair en sociaal ) levert toegevoegde waarde voor de opgenomen kinderen. 3. De primaire focus binnen het gezinshuis ligt op herstel van het gewone leven ; in de meest brede zin van het woord. Regelmaat, waarden, omgangsvormen, goed eten, vertrouwen, initiatief etc. 4. Een vitaal gezinshuis ontstaat door vitale gezinshuisouders. Kunnen ze de weerbarstigheid van alledag voldoende het hoofd bieden? Zijn de gezinshuisouders mentaal, sociaal en fysiek vitaal? Hoeveel rek hebben zij? 5. Uit onderzoek naar gezinshuizen is gebleken dat bij het overgrote deel van de opgenomen kinderen in gezinshuizen zich een veelheid en diversiteit aan problemen in de oorspronkelijke thuissituatie voordeed (Steege, 2012). Deze kinderen hebben baat bij een veilige, voorspelbare maar ook uitdagende leefomgeving. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 64

65 4.2. Onderzoeksresultaten Er zijn verschillen in de structuur van de netwerken van de door mij onderzochte gezinshuizen, maar er zijn ook opvallende overeenkomsten. Voorafgaand aan het verslag over mijn bevindingen, geef ik een (voor)beeld van het sociale en professionele netwerk van een gemiddeld gezinshuis. Figuur 8 Voorbeeld van het netwerk van een gezinshuisouder De opgevoerde actoren zijn (veelvuldig voorkomende) voorbeelden. Er is een binnencirkel (lichtgrijs) van mensen die letterlijk en functioneel dichtbij staan. Ononderbroken lijnen duiden op intensief contact, stippellijnen op incidenteel contact. Jeugdzorg heeft een dikkere begrenzing omdat dit segment meer gesloten is naar andere segmenten. Binnen dit segment Jeugdzorg zijn er intensieve onderlinge contacten. De segmenten familie, vrienden en civil society overlappen sterk (zeker in dorpse omgeving). Actoren kunnen verschillende rollen hebben. De biologische ouders staan ver weg. In het netwerk voor de ondersteuning van de gezinshuisouder spelen zij over het algemeen een minder belangrijke rol. Het gewone leven georganiseerd 25 maart 2013 Pagina 65

Wonen Doe Je Thuis: inhoudelijk kader van Combinatie Jeugdzorg

Wonen Doe Je Thuis: inhoudelijk kader van Combinatie Jeugdzorg Combinatie Jeugdzorg helpt kinderen en ouders vakkundig bij complexe vragen over opvoeden en opgroeien, zodat kinderen zich optimaal ontwikkelen en meedoen in de samenleving. Daarbij worden participatie

Nadere informatie

gezinsvormen [ behandeling in een gezin ]

gezinsvormen [ behandeling in een gezin ] gezinsvormen [ behandeling in een gezin ] 03 Gezinshuis meestal een passend antwoord op een uithuisplaatsing voorwoord Ambiq biedt specialistische zorg aan kinderen, jongeren, hun ouders en volwassenen

Nadere informatie

Veilig opgroeien in een gezinssituatie. Gezinswonen

Veilig opgroeien in een gezinssituatie. Gezinswonen Veilig opgroeien in een gezinssituatie. Gezinswonen De kracht van het gewone leven. Gezinswonen Sommige kinderen en jongeren hebben langdurig behoefte aan een kleinschalige woonomgeving, in gezinsverband.

Nadere informatie

De uitdagingen van de transformatie zijn de kansen voor de JGGZ en zijn academische functie

De uitdagingen van de transformatie zijn de kansen voor de JGGZ en zijn academische functie Inleiding Rutger Hageraats Symposium De Bascule 26-06-2015 De uitdagingen van de transformatie zijn de kansen voor de JGGZ en zijn academische functie De aanleiding Wat was er ook alweer aan de hand? Niet

Nadere informatie

Weten wat er verandert in de jeugdhulp in 2015? Deze lijst geeft antwoord op de meest gestelde vragen.

Weten wat er verandert in de jeugdhulp in 2015? Deze lijst geeft antwoord op de meest gestelde vragen. Weten wat er verandert in de jeugdhulp in 2015? Deze lijst geeft antwoord op de meest gestelde vragen. Vanaf 1 januari 2015 zijn wij als gemeente verantwoordelijk voor de jeugdhulp in Hendrik-Ido- Ambacht.

Nadere informatie

Zelfdiagnostische vragenlijst verandercompetenties

Zelfdiagnostische vragenlijst verandercompetenties Zelfdiagnostische vragenlijst verandercompetenties Het gaat om de volgende zeven verandercompetenties. De competenties worden eerst toegelicht en vervolgens in een vragenlijst verwerkt. Veranderkundige

Nadere informatie

Onderzoek Community Scan In opdracht van de Rudolphstichting

Onderzoek Community Scan In opdracht van de Rudolphstichting Onderzoek Community Scan In opdracht van de Rudolphstichting Auteurs: Jan Willem de Zeeuw (Alleato) Andre Potters-Kemp (PottersKemp Consultancy) Datum: 29 februari 2012 Inhoudsopgave 1 INLEIDING 3 1.1

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch)

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch) 159 Ouders spelen een cruciale rol in het ondersteunen van participatie van kinderen [1]. Participatie, door de Wereldgezondheidsorganisatie gedefinieerd als

Nadere informatie

SAMENSPEL FORMELE EN INFORMELE ZORG

SAMENSPEL FORMELE EN INFORMELE ZORG SAMENSPEL FORMELE EN INFORMELE ZORG Nieuwsbrief No 1 Mei 2013 Dit is de eerste nieuwsbrief van het project Samenspel Formele en Informele zorg van de Wmo werkplaatsutrecht. Op de site www.wmowerkplaatsutrecht.nl

Nadere informatie

Het Ontwikkelteam Digitale geletterdheid geeft de volgende omschrijving aan het begrip digitale technologie:

Het Ontwikkelteam Digitale geletterdheid geeft de volgende omschrijving aan het begrip digitale technologie: BIJGESTELDE VISIE OP HET LEERGEBIED DIGITALE GELETTERDHEID Digitale geletterdheid is van belang voor leerlingen om toegang te krijgen tot informatie en om actief te kunnen deelnemen aan de hedendaagse

Nadere informatie

De mogelijkheden van een lokaal netwerk gezinsvormen volgens gezinshuisouders

De mogelijkheden van een lokaal netwerk gezinsvormen volgens gezinshuisouders De mogelijkheden van een lokaal netwerk gezinsvormen volgens gezinshuisouders Jan Willem de Zeeuw (mei 2014) (Gezinsvormen.nl) Een onderzoek onder gezinshuisouders Ter inleiding Voor u liggen de uitkomsten

Nadere informatie

STIJLEN VAN BEÏNVLOEDING. Inleiding

STIJLEN VAN BEÏNVLOEDING. Inleiding STIJLEN VAN BEÏNVLOEDING Inleiding De door leidinggevenden gehanteerde stijlen van beïnvloeding kunnen grofweg in twee categorieën worden ingedeeld, te weten profileren en respecteren. Er zijn twee profilerende

Nadere informatie

De paradox van de burger als uitgangspunt

De paradox van de burger als uitgangspunt GEMEENTE WINTERSWIJK De paradox van de burger als uitgangspunt De dialoog als methodiek Rhea M. Vincent 1-11-2013 In het nieuwe zorgstelsel staat de vraag van de burger centraal. De professional en de

Nadere informatie

Minor Licht Verstandelijk Beperkt

Minor Licht Verstandelijk Beperkt Minor Licht Verstandelijk Beperkt Academie voor Sociale Studies Inleiding De minor Licht Verstandelijk Beperkt biedt een inspirerend en intensief half jaar deskundigheidsbevordering op het gebied van werken

Nadere informatie

omgeving wereld regie vanuit de jongere Jongeren leren organiseren

omgeving wereld regie vanuit de jongere Jongeren leren organiseren Jongeren leren organiseren Hoe kunnen jongeren regie hebben over eigen handelen en toch in verbinding zijn met alles om hen heen? Hoe verstaan jongeren de kunst om te bouwen aan netwerken, om een positie

Nadere informatie

Opleidingsprogramma DoenDenken

Opleidingsprogramma DoenDenken 15-10-2015 Opleidingsprogramma DoenDenken Inleiding Het opleidingsprogramma DoenDenken is gericht op medewerkers die leren en innoveren in hun organisatie belangrijk vinden en zich daar zelf actief voor

Nadere informatie

Samenvatting Het draait om het kind

Samenvatting Het draait om het kind Samenvatting Het draait om het kind Visie op monitoring in de opvoedingsvariant van pleegzorg Inleiding Aangezien de pleegzorg een onvoldoende geobjectiveerd overzicht heeft van hoe het met de jeugdige

Nadere informatie

Stichting Overijsselse Pleegouders

Stichting Overijsselse Pleegouders STICHTINGSPLAN Stichting Overijsselse Pleegouders Huidige naam is: Stichting Pleegouders Overijssel Pagina 1/8 Inhoudsopgave 0. Inleiding... 3 1. Uitgangspunten Overijsselse Pleegouders... 4 1.1. Problematiek

Nadere informatie

Voor en met elkaar : burgerinitiatieven worden beloond

Voor en met elkaar : burgerinitiatieven worden beloond Voor en met elkaar : burgerinitiatieven worden beloond Verenigingen, stichtingen en instellingen barsten doorgaans van de ambities en toekomstplannen. Maar om ze te realiseren heb je financiële middelen

Nadere informatie

E 1.2 Reguliere pleegzorg, inclusief netwerkpleegzorg E 1.3 Crisispleegzorg E 2 Logeren/kortdurend verblijf

E 1.2 Reguliere pleegzorg, inclusief netwerkpleegzorg E 1.3 Crisispleegzorg E 2 Logeren/kortdurend verblijf E. Verblijf (gezinsvervangende opvang) Verblijf is bedoeld voor jeugdigen voor wie wonen in een (veilige) thuissituatie tijdelijk of langdurig niet mogelijk is. Aanbieders en lokale teams streven ernaar

Nadere informatie

Formule Jeugddorp De Glind

Formule Jeugddorp De Glind Je hoort erbij en je doet mee Formule Jeugddorp De Glind Veerkrachtig opgroeien Introductie In dit document wordt de formule van Jeugddorp De Glind toegelicht. De formule beschrijft waar Stichting Jeugddorp

Nadere informatie

Triple P en Transitie Jeugdzorg 24 april Yvonne van Westering, Nederlands Jeugdinstituut Margreet de Jongh, SO&T

Triple P en Transitie Jeugdzorg 24 april Yvonne van Westering, Nederlands Jeugdinstituut Margreet de Jongh, SO&T Triple P en Transitie Jeugdzorg 24 april 2012 Yvonne van Westering, Nederlands Jeugdinstituut Margreet de Jongh, SO&T Het hele stelsel gaat op de schop! 1. Passend Onderwijs 2. Stelselherziening Jeugdzorg

Nadere informatie

Vrijwilligerswerk is geen containerbegrip

Vrijwilligerswerk is geen containerbegrip Vrijwilligerswerk is geen containerbegrip De veranderende politieke en maatschappelijke verhoudingen resulteren in minder overheid en meer burger. Door de terugtredende overheid ontstaat er meer ruimte

Nadere informatie

Informatieblad. Kwaliteit van werken binnen 1Gezin1Plan RDOG HOLLANDS MIDDEN

Informatieblad. Kwaliteit van werken binnen 1Gezin1Plan RDOG HOLLANDS MIDDEN Informatieblad Kwaliteit van werken binnen 1Gezin1Plan RDOG HOLLANDS MIDDEN Colofon Uitgever: RDOG Hollands Midden Ontwikkeling: Petra de Jong en Nathalie Sie Uitgave: 2019, versie 6 Contact: Petra de

Nadere informatie

In verbinding zelf keuzes maken. Petri Embregts

In verbinding zelf keuzes maken. Petri Embregts In verbinding zelf keuzes maken Petri Embregts Cliënten eigen keuzes laten maken, ze regie geven over hun eigen leven, dat is wat we nastreven Dhr Hans Bouter Leidsch Dagblad Eigen regie, zelf keuzes maken

Nadere informatie

Meander Nijmegen. Samen groot worden. Zorg voor jeugdigen. Begeleiding en (tijdelijk) wonen voor kinderen, jongeren en gezinnen BEGELEID (KAMER) WONEN

Meander Nijmegen. Samen groot worden. Zorg voor jeugdigen. Begeleiding en (tijdelijk) wonen voor kinderen, jongeren en gezinnen BEGELEID (KAMER) WONEN BEGELEID (KAMER) WONEN OPVOEDINGS- ONDERSTEUNING HULP OP MAAT LOGEERHUIS Meander Nijmegen stgmeander.nl Zorg voor jeugdigen Begeleiding en (tijdelijk) wonen voor kinderen, jongeren en gezinnen Samen groot

Nadere informatie

vooruitkomen + Hulp na seksueel misbruik

vooruitkomen + Hulp na seksueel misbruik > vooruitkomen + Hulp na seksueel misbruik OUDERS & OPVOEDERS Als er binnen uw gezin sprake is van seksueel misbruik, heeft dat grote invloed. Er is veel verdriet, boosheid, wantrouwen en schuldgevoel.

Nadere informatie

Toeleg Meedoen & Samenwerken in Breda

Toeleg Meedoen & Samenwerken in Breda Toeleg Meedoen & Samenwerken in Breda 2012-2013 Inleiding M&S Breda bestaat uit acht organisaties die er voor willen zorgen dat de kwetsbare burger in Breda mee kan doen. De deelnemers in M&S Breda delen

Nadere informatie

Thuis zijn in Julianadorp Projectplan conceptversie november 2006 Willem Stam

Thuis zijn in Julianadorp Projectplan conceptversie november 2006 Willem Stam Thuis zijn in Julianadorp Projectplan conceptversie november 2006 Willem Stam Opdracht Doel is dat mensen langer zelfstandig in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen. Vanuit het aanbod bezien zijn we

Nadere informatie

Bijlage 1-3 Bouwstenen Blok C1

Bijlage 1-3 Bouwstenen Blok C1 Nr Hoofdgroep Product beschrijving 1 Time-outvoorziening/ tussenvoorziening Time-outvoorziening/ tussenvoorziening 44A06 38520 0-18 Preventieve voorzieningen bedoeld voor jongeren die even tot rust moeten

Nadere informatie

Is een klas een veilige omgeving?

Is een klas een veilige omgeving? Is een klas een veilige omgeving? De klas als een vreemde sociale structuur Binnen de discussie dat een school een sociaal veilige omgeving en klimaat voor leerlingen moet bieden, zouden we eerst de vraag

Nadere informatie

Overzichtskaart 3. Opvoedingsondersteuning. voor hulp bij opvoedingsvragen en lichte opvoedproblemen

Overzichtskaart 3. Opvoedingsondersteuning. voor hulp bij opvoedingsvragen en lichte opvoedproblemen Overzichtskaart 3 Opvoedingsondersteuning voor hulp bij opvoedingsvragen en lichte opvoedproblemen Zelfreflectie-instrument individuele opvoedingsondersteuning Sommige JGZ-professionals zullen al over

Nadere informatie

Vertrouwenswerk & Cliëntenparticipatie

Vertrouwenswerk & Cliëntenparticipatie Vertrouwenswerk & Cliëntenparticipatie CLIËNTENPARTICIPATIE JEUGD Hoe je jongeren kunt betrekken bij jeugdhulp 1 Bij de transitie van de jeugdzorg is inspraak van belang. Juist jongeren en hun ouders die

Nadere informatie

S TA G E S L I J N 5

S TA G E S L I J N 5 STAGES LIJN5 Wil jij stage lopen bij Lijn5? In de provincie Utrecht biedt Lijn5 behandeling en begeleiding aan kinderen en jongeren met én zonder licht verstandelijke beperking en hun gezin. Lijn5 beschikt

Nadere informatie

Zienn gaat verder. Jaarplan 2014

Zienn gaat verder. Jaarplan 2014 Zienn gaat verder Jaarplan 2014 Een verhaal heeft altijd meer kanten. Zeker de verhalen van de mensen voor wie Zienn er is. Wij kijken naar ál die kanten. Kijken verder. Vragen verder. Gaan verder. Zo

Nadere informatie

1 Aanbevolen artikel

1 Aanbevolen artikel Aanbevolen artikel: 25 november 2013 1 Aanbevolen artikel Ik kan het, ik kan het zélf, ik hoor erbij Over de basisingrediënten voor het (psychologisch) welzijn Een klassieke motivatietheorie toegelicht

Nadere informatie

Nederlandstalige samenvatting [Summary in Dutch]

Nederlandstalige samenvatting [Summary in Dutch] Nederlandstalige samenvatting [Summary in Dutch] Welke sociale en fysieke aspecten van de buurt spelen een rol bij sociale inclusie van mensen met een verstandelijke beperking, onderzocht vanuit het perspectief

Nadere informatie

Appeltje van Oranje 17 januari 2014. MeeleefGezin: Samen meer! Voor 0 t/m 4 jarigen

Appeltje van Oranje 17 januari 2014. MeeleefGezin: Samen meer! Voor 0 t/m 4 jarigen Appeltje van Oranje 17 januari 2014 MeeleefGezin: Samen meer! Voor 0 t/m 4 jarigen Achtergrond / aanleiding van het inibabef GGz prakbjk en onderzoek (P.van der Ende, 2011-2013): Kind groeit liefst op

Nadere informatie

DE AANPAK VAN SOCIAAL ISOLEMENT. KNELPUNTEN EN DILEMMA S.

DE AANPAK VAN SOCIAAL ISOLEMENT. KNELPUNTEN EN DILEMMA S. DE AANPAK VAN SOCIAAL ISOLEMENT. KNELPUNTEN EN DILEMMA S. Presentatie DAK bijeenkomst 16 juni 2014 Dr. Marina Jonkers ONDERWERPEN Wat doet LESI? Aanpak sociaal isolement in gemeenten Beleidsurgentie en

Nadere informatie

Theorie & Praktijk Sociale wijkteams

Theorie & Praktijk Sociale wijkteams Wmo-werkplaats Zwolle startevenement Theorie & Praktijk Sociale wijkteams 2 april 2014 Opbouw Rondje voorstellen Theorie Sociale wijkteams (Eelke) Theorie Sociale wijkteams (Albert) Praktijk Sociale wijkteams

Nadere informatie

even VoorSTELLEN Met Cardea kun je verder!

even VoorSTELLEN Met Cardea kun je verder! even VoorSTELLEN Met Cardea kun je verder! Als we over cliënten praten, bedoelen we kinderen, jongeren en hun ouders. Als we over ouders praten, bedoelen we ook eenoudergezinnen, verzorgers, voogden en/of

Nadere informatie

Sociale relaties en welzijn

Sociale relaties en welzijn EENZAAMHEID EN SOCIAAL ISOLEMENT: ACHTERGRONDEN EN AANPAK Onderwerpen Functies van sociale relaties Sociale kwetsbaarheid Achtergronden en gevolgen Knelpunten in de aanpak Elementen van een succesvolle

Nadere informatie

Marktconsultatie 9 oktober. Niet-ingetrale zorgproducten Jeugd spec. wonen/verblijf

Marktconsultatie 9 oktober. Niet-ingetrale zorgproducten Jeugd spec. wonen/verblijf Marktconsultatie 9 oktober Niet-ingetrale zorgproducten Jeugd spec. wonen/verblijf Programma 09:00 09:15 uur Kennismaking 09:15 10:15 uur Uitleg opbouw structuur producten Verblijf gezinsgericht 10.15

Nadere informatie

Samenvatting. Introductie

Samenvatting. Introductie 200 Introductie Kinderparticipatie is een cruciaal aspect van kinderbescherming en jeugdhulpverlening. Sinds de jaren 90 is er vanuit het perspectief van de rechten van het kind meer aandacht voor het

Nadere informatie

De IMS-cirkel. Themamiddag Reflectie, 24 november 2015 Cathy Ververda & Tess van der Hulst

De IMS-cirkel. Themamiddag Reflectie, 24 november 2015 Cathy Ververda & Tess van der Hulst De IMS-cirkel Themamiddag Reflectie, 24 november 2015 Cathy Ververda & Tess van der Hulst Typering gezinshuizen De aanpak van gezinshuizen is gericht op: Versterken van talenten en mogelijkheden van kinderen

Nadere informatie

Werkbladen. Wat werkt in de pleegzorg?

Werkbladen.  Wat werkt in de pleegzorg? Werkbladen www.nji.nl/watwerkt Wat werkt in de pleegzorg? Wat werkt in de pleegzorg? Het Nederlands Jeugdinstituut beschrijft in de publicatie Wat werkt in de pleegzorg? wat er uit wetenschappelijk onderzoek

Nadere informatie

Proudy. Praktijk voor psychomotorishe kindertherapie

Proudy. Praktijk voor psychomotorishe kindertherapie Proudy Praktijk voor psychomotorishe kindertherapie Wat is psychomotorische kindertherapie? Pmkt is een vorm van kindertherapie bedoeld voor kinderen die vast lopen in hun ontwikkeling en dat in hun gedrag

Nadere informatie

kinderen toch blijven ondersteunen. Het maakt niet uit wat (Surinaamse vader, 3 kinderen)

kinderen toch blijven ondersteunen. Het maakt niet uit wat (Surinaamse vader, 3 kinderen) In opdracht van de Gemeente Amsterdam (Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling) Als ik mijn vader had gehad vanaf mijn jeugd, dan zou ik misschien anders zijn in het leven. (...) Wat ik allemaal wel niet

Nadere informatie

STEVIG FUNDAMENT VOOR JEUGDZORG

STEVIG FUNDAMENT VOOR JEUGDZORG STEVIG FUNDAMENT VOOR JEUGDZORG ONZE MISSIE EN VISIE ONZE INZET Onze missie Wij beschermen in hun ontwikkeling bedreigde kinderen en zorgen ervoor dat zij de juiste zorg krijgen. Onze visie Wij komen in

Nadere informatie

Reactie op Advies Adviesraad Sociaal Domein Houten

Reactie op Advies Adviesraad Sociaal Domein Houten Reactie op Advies Adviesraad Sociaal Domein Houten Met veel interesse hebben wij - de gemeente Houten - op 1 februari 2016 kennis genomen van het advies van de Adviesraad Sociaal Domein Houten. Om te komen

Nadere informatie

DE SCHOOL BINNENSTEBUITEN

DE SCHOOL BINNENSTEBUITEN DE SCHOOL BINNENSTEBUITEN vrijdag 2 november 2012 van 09:00 tot 13:00 uur, LIFE College, Schiedam De leefwerelden van jongeren binnen en buiten de school komen steeds verder uit elkaar te liggen, vooral

Nadere informatie

Samen naar huis Een eind aan residentiële jeugdhulp? Gerard Besten, Gezinshuis.com

Samen naar huis Een eind aan residentiële jeugdhulp? Gerard Besten, Gezinshuis.com Samen naar huis Een eind aan residentiële jeugdhulp? Gerard Besten, Gezinshuis.com Ieder kind wil.ongeacht wat hij heeft meegemaakt ergens bij horen thuis kunnen zeggen vertrouwde mensen om zich heen en

Nadere informatie

Stimuleren van eigen kracht en sociale netwerken. Ervaringen uit het veld

Stimuleren van eigen kracht en sociale netwerken. Ervaringen uit het veld Stimuleren van eigen kracht en sociale netwerken Ervaringen uit het veld Overzicht programma Wie ben ik: - Philip Stein - masterstudent sociologie - afgerond A&O-psycholoog Programma: - half uur presentatie,

Nadere informatie

3.6 Diversiteit is meer dan verschil in cultuur 91 3.7 Antwoorden uit de gezondheidswetenschappen

3.6 Diversiteit is meer dan verschil in cultuur 91 3.7 Antwoorden uit de gezondheidswetenschappen Inhoud Inleiding 7 1 Diversiteit in jouw leven 13 1.1 Identiteit 13 1.2 Sociale identiteit 15 1.3 Sociale deelidentiteiten 17 1.4 Multiculturele persoonlijkheden 20 1.5 Aspecten van persoonlijkheden 24

Nadere informatie

SWPBS en HGW in curriculum lerarenopleiding

SWPBS en HGW in curriculum lerarenopleiding SWPBS en HGW in curriculum lerarenopleiding Inleiding Het LEOZ (Landelijk Expertisecentrum Onderwijs en Zorg) is een samenwerkingsproject van: Fontys Hogescholen, Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg,

Nadere informatie

Ecologie van het leren

Ecologie van het leren Ecologie van het leren Beneluxconferentie dr Manon C.P. Ruijters MLD Apeldoorn 17 oktober 2013 Ecologisch? Ecologie is verbindingen en samenhang diversiteit interacties tussen organismen en hun omgeving

Nadere informatie

Verslag onderzoek Wat Werkt - deel 3

Verslag onderzoek Wat Werkt - deel 3 Verslag onderzoek Wat Werkt - deel 3 ideeën van familie en bekenden bij het geven van steun Ervaringen en ideeën van familie en bekenden bij het geven van steun Jos de Kimpe Carlijn Nieuwenhuis FEBRUARI

Nadere informatie

BETEKENIS NORMALISEREN VANUIT VERSCHILLENDE PERSPECTIEVEN

BETEKENIS NORMALISEREN VANUIT VERSCHILLENDE PERSPECTIEVEN VANUIT VERSCHILLENDE PERSPECTIEVEN Landelijk Beleid (doel stelselwijziging Jeugd) Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (2012) UITGANGSPUNTEN Demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren door onder meer

Nadere informatie

Algemene gegevens Om te beginnen willen wij graag wat algemene informatie van u ontvangen. Uw gegevens worden geanonimiseerd verwerkt.

Algemene gegevens Om te beginnen willen wij graag wat algemene informatie van u ontvangen. Uw gegevens worden geanonimiseerd verwerkt. VRAGENLIJST Quickscan voorbereiding decentralisatie begeleiding Algemene gegevens Om te beginnen willen wij graag wat algemene informatie van u ontvangen. Uw gegevens worden geanonimiseerd verwerkt. Vraag

Nadere informatie

Het mechaniek van de klik : het Opvoedings- /Ondersteuningsprogramma

Het mechaniek van de klik : het Opvoedings- /Ondersteuningsprogramma 19-03-2013 Het mechaniek van de klik : het Opvoedings- /Ondersteuningsprogramma Conferentie maart 2013 Prof dr Carla Vlaskamp 19-03-2013 2 Ontwerp en ontwikkeling 1989, Boldershof Uit bed, wat nu? Opvoeden?

Nadere informatie

Uitwerking producten Ondersteuning zelfredzaamheid (C1) en ondersteuning maatschappelijke deelname (C2)

Uitwerking producten Ondersteuning zelfredzaamheid (C1) en ondersteuning maatschappelijke deelname (C2) Uitwerking producten Ondersteuning zelfredzaamheid (C1) en ondersteuning maatschappelijke deelname (C2) Het betreft ondersteuning voor jeugdigen om weer maatschappelijk, op school en binnen het gezin zelfstandig

Nadere informatie

Ervaren problemen door professionals

Ervaren problemen door professionals LVG en Verslaving Lectoraat GGZ-Verpleegkunde Ervaren problemen door professionals Kennisdeling 11 november 2010, Koos de Haan, deel 2 1 Wat komt aan bod? Onderzoek naar problemen door professionals ervaren

Nadere informatie

Inhoud. Deel I Ervaringen uit de praktijk

Inhoud. Deel I Ervaringen uit de praktijk Inhoud Deel I Ervaringen uit de praktijk Hoofdstuk 1 Inleiding: wat werkt? 15 Deel I Ervaringen uit de praktijk 18 Deel II Reflecties op de praktijk 19 Deel III Het leefklimaat op de groep 20 Vragen voor

Nadere informatie

Workshop: Coach je kind zet allochtone ouders in hun kracht.

Workshop: Coach je kind zet allochtone ouders in hun kracht. Vierde nationaal congres opvoedingsondersteuning Workshop: Coach je kind zet allochtone ouders in hun kracht. Ede,1 juni 2012 1 Opbouw workshop Coach je kind Kort voorstellen, warming up Presentatie van

Nadere informatie

Naar een jeugdvisie voor de gemeente Oirschot. 16 oktober 2012

Naar een jeugdvisie voor de gemeente Oirschot. 16 oktober 2012 Naar een jeugdvisie voor de gemeente Oirschot 16 oktober 2012 Opzet van de avond Positionering Doel van de avond Proces en burgerparticipatie Toelichting ideeën College van B&W m.b.t. jeugdvisie Discussie

Nadere informatie

Hulp voor jonge ouders. Informatie voor professionals

Hulp voor jonge ouders. Informatie voor professionals Hulp voor jonge ouders Informatie voor professionals Zorg voor kwetsbare meiden Meiden tussen de 16 en 27 jaar die zwanger zijn, of een kind hebben gekregen, kunnen terecht bij Vitree. Het gaat om kwetsbare

Nadere informatie

Integraal coachen. Meedenken en faciliteren bij ambities, dilemma s of problemen op de werkvloer

Integraal coachen. Meedenken en faciliteren bij ambities, dilemma s of problemen op de werkvloer Integraal coachen Meedenken en faciliteren bij ambities, dilemma s of problemen op de werkvloer DATUM 1 maart 2014 CONTACT Steef de Vries MCC M 06 46 05 55 57 www.copertunity.nl info@copertunity.nl 2 1.

Nadere informatie

Competentieprofiel. kaderlid LGB Beroepsinhoud Zorg

Competentieprofiel. kaderlid LGB Beroepsinhoud Zorg Competentieprofiel kaderlid LGB Beroepsinhoud Zorg Generieke Competenties... 2 Affiniteit met kaderlidmaatschap... 2 Sociale vaardigheden... 2 Communicatie... 2 Lerend vermogen... 3 Initiatiefrijk... 3

Nadere informatie

Gewoon opvoeden in Groningen

Gewoon opvoeden in Groningen Gewoon opvoeden in Groningen Voorbeeld : gewoon opvoeden, alledaags opvoeden, alledaagse opvoedvragen Wat is dit? Start: Eigen voorbeeld geven. Voor iedereen verschillend, afhankelijk van de situatie van

Nadere informatie

Samen voor een sociale stad

Samen voor een sociale stad Samen voor een sociale stad 2015-2018 Samen werken we aan een sociaal en leefbaar Almere waar iedereen naar vermogen meedoet 2015 Visie VMCA 2015 1 Almere in beweging We staan in Almere voor de uitdaging

Nadere informatie

Mantelzorg, waar ligt de grens?

Mantelzorg, waar ligt de grens? Mantelzorg, waar ligt de grens? CDA Talentacademie 2014-2015 Anita Relou Wat is volgens het christendemocratisch gedachtengoed de grens van mantelzorg. Inleiding 2015. Een jaar met veel veranderingen in

Nadere informatie

Platform Mantelzorg Amsterdam

Platform Mantelzorg Amsterdam Reactie van het Platform Mantelzorg Amsterdam op het conceptrapport Naar een continuüm van respijtzorg in 2015 RIGO Research en Advies 8 maart 2013 Reactie van het Platform Mantelzorg Amsterdam op de concept

Nadere informatie

Inleiding In mijn praktijk als orthopedagoog/gz-psycholoog komen natuurlijk ook ouders met een enig kind. Eerlijk gezegd zag ik hen tot nu toe niet als een aparte categorie. Voor mij is ieder mens uniek,

Nadere informatie

Rotterdam Rijnmond. Zorg voor jongeren en hun gezin. Begeleiding en (tijdelijk) wonen voor jongeren BEGELEID WONEN INDIVIDUELE BEGELEIDING

Rotterdam Rijnmond. Zorg voor jongeren en hun gezin. Begeleiding en (tijdelijk) wonen voor jongeren BEGELEID WONEN INDIVIDUELE BEGELEIDING BEGELEID WONEN INDIVIDUELE BEGELEIDING GEZINS- BEGELEIDING DAGBESTEDING Rotterdam Rijnmond Zorg voor jongeren en hun gezin Begeleiding en (tijdelijk) wonen voor jongeren Wie zijn wij? Stichting Prokino

Nadere informatie

De betekenis van gezinshuizen voor haar directe omgeving en de buurt

De betekenis van gezinshuizen voor haar directe omgeving en de buurt De betekenis van gezinshuizen voor haar directe omgeving en de buurt Jan Willem de Zeeuw, vrijdag 29 maart 2013 Om de vraag naar de betekenis van gezinshuizen te kunnen beantwoorden, is het nodig om dieper

Nadere informatie

Inge Test 07.05.2014

Inge Test 07.05.2014 Inge Test 07.05.2014 Inge Test / 07.05.2014 / Bemiddelbaarheid 2 Bemiddelbaarheidsscan Je hebt een scan gemaakt die in kaart brengt wat je kans op werk vergroot of verkleint. Verbeter je startpositie bij

Nadere informatie

Samen doen. Zorgvisie. Zorg- en dienstverlening van A tot Z

Samen doen. Zorgvisie. Zorg- en dienstverlening van A tot Z Samen doen Zorgvisie Zorg- en dienstverlening van A tot Z Wat en hoe? 3 W Samen met de cliënt bepalen we wát we gaan doen en hóe we het gaan doen. Mensen met een verstandelijke beperking kunnen op diverse

Nadere informatie

Intercultureel leren. Workshop. Studievoormiddag 6 juni 2014

Intercultureel leren. Workshop. Studievoormiddag 6 juni 2014 Intercultureel leren Workshop Studievoormiddag 6 juni 2014 Aan de slag Hoeveel procent van mijn vrije tijd breng ik door met mensen van mijn eigen culturele achtergrond versus mensen met een andere culturele

Nadere informatie

24 uurshulp. Met Cardea kun je verder!

24 uurshulp. Met Cardea kun je verder! 24 uurshulp Met Cardea kun je verder! Met Cardea kun je verder! 24 UURSHULP De meeste kinderen en jongeren wonen thuis bij hun ouders totdat ze op zichzelf gaan wonen. Toch kunnen er omstandigheden zijn,

Nadere informatie

Onderzoeksplan thesis MMI

Onderzoeksplan thesis MMI Onderzoeksplan thesis MMI M.C. Loof 3 januari 2013 Inhoudsopgave 1 Inleiding 1 2 Business/ICT Alignment 1 3 Alignment rond de meldkamers 1 4 Aanpak van het onderzoek 2 4.1 Startpunt van het onderzoek....................

Nadere informatie

Logopedie en Kindermishandeling. Toelichting op de Meldcode en het Stappenplan

Logopedie en Kindermishandeling. Toelichting op de Meldcode en het Stappenplan Logopedie en Kindermishandeling Toelichting op de Meldcode en het Stappenplan Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) Juni 2009 Inleiding Omgaan met (vermoedens van) kindermishandeling

Nadere informatie

Transitie jeugdzorg. Ab Czech. programmamanager gemeente Eindhoven. januari 2013

Transitie jeugdzorg. Ab Czech. programmamanager gemeente Eindhoven. januari 2013 Transitie jeugdzorg Ab Czech programmamanager gemeente Eindhoven januari 2013 1. Samenhangende maatregelen Decentralisatie jeugdzorg Decentralisatie participatie Decentralisatie AWBZ begeleiding Passend

Nadere informatie

Kenniskring Entree van zorg

Kenniskring Entree van zorg Kenniskring Entree van zorg Aansluiting problematiek en hulp: rol van de context 12 november 2015 Het programma Psychosociale hulp voor kinderen en jongeren: welke problemen zien we waar terug? Marieke

Nadere informatie

TRANSFORMATIEONTWIKKELVOORSTEL

TRANSFORMATIEONTWIKKELVOORSTEL TRANSFORMATIEONTWIKKELVOORSTEL TITEL: Voor ieder kind een duurzame plek in een gezin DIT ONTWIKKELVOORSTEL PAST BIJ (meer mogelijkheden mogen aangekruist) Aktielijn 1: Betere toegang tot jeugdhulp voor

Nadere informatie

WERKVORMEN MAGAZIJN. Wat is netwerken? Landelijk Stimuleringsproject LOB in het mbo

WERKVORMEN MAGAZIJN. Wat is netwerken? Landelijk Stimuleringsproject LOB in het mbo WERKVORMEN MAGAZIJN Wat is netwerken? Landelijk Stimuleringsproject LOB in het mbo Voorwoord Voor u heeft u Thema boekje 1 Wat is netwerken? Dit themaboekje is een onderdeel van de lessenserie Netwerken.

Nadere informatie

Gezinshuis Sowieso Aalten. Toets Nieuwe toetreders jeugdhulp. Gezond vertrouwen

Gezinshuis Sowieso Aalten. Toets Nieuwe toetreders jeugdhulp. Gezond vertrouwen Gezinshuis Sowieso Aalten Toets Nieuwe toetreders jeugdhulp Gezond vertrouwen Utrecht, oktober 2017 Samenvatting De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg toetsen of vanaf 2016 gestarte

Nadere informatie

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School

Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Educatie Instituut voor Leraar en School Beoordeling Afstudeeronderzoek eindfase 2014-2015 VT-DT ONDERZOEKSVERSLAG 1 Bijlage 5c Beoordelingsformulier onderzoeksverslag

Nadere informatie

Samenwerkingsmogelijkheden binnen de driehoek worden onderbouwd vanuit actuele werkmodellen en methodieken en positieve ervaringen uit de praktijk.

Samenwerkingsmogelijkheden binnen de driehoek worden onderbouwd vanuit actuele werkmodellen en methodieken en positieve ervaringen uit de praktijk. Partnerschap in de driehoek. Onderwijs en Jeugdhulpverlening samen op de werkvloer Waarom? Hoe kun je extra ondersteuning en begeleiding aan kinderen en gezinnen zo dicht mogelijk bij huis en in de wijk

Nadere informatie

Tijd rijp voor verplichte scheidingsbemiddeling

Tijd rijp voor verplichte scheidingsbemiddeling Tijd rijp voor verplichte scheidingsbemiddeling Nieuwsbrief NGR 14.03.03 De Nederlandse Gezinsraad (NGR) constateert dat er een breed maatschappelijk draagvlak is voor verplichte scheidingsbemiddeling.

Nadere informatie

Veranderingen in de Jeugdzorg Zeeland: Vraag- en antwoord

Veranderingen in de Jeugdzorg Zeeland: Vraag- en antwoord Veranderingen in de Jeugdzorg Zeeland: Vraag- en antwoord Algemeen Wat verandert er vanaf volgend jaar in de jeugdzorg? Per 1 januari 2015 wordt de gemeente in plaats van het Rijk en de provincie verantwoordelijk

Nadere informatie

ABC - Ambulant Behandelcentrum

ABC - Ambulant Behandelcentrum ABC - Ambulant Behandelcentrum Als het thuis en/of op school dreigt vast te lopen Informatie voor verwijzers Kom verder! www.ln5.nl Vergroten van sociale competenties. Vergroten zelfbeeld/zelfvertrouwen.

Nadere informatie

Wat doet Thuisbegeleiding? Informatie over Thuisbegeleiding

Wat doet Thuisbegeleiding? Informatie over Thuisbegeleiding Wat doet Thuisbegeleiding? Informatie over Thuisbegeleiding Informatie over Thuisbegeleiding Thuisbegeleiding biedt hulp aan multiproblemgezinnen en risicogezinnen, en aan volwassenen met psychiatrische

Nadere informatie

ONDERZOEK VOOR JE PROFIELWERKSTUK HOE DOE JE DAT?

ONDERZOEK VOOR JE PROFIELWERKSTUK HOE DOE JE DAT? ONDERZOEK VOOR JE PROFIELWERKSTUK HOE DOE JE DAT? Wim Biemans Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie & Bedrijfswetenschappen 4 juni, 2014 2 Het doen van wetenschappelijk onderzoek Verschillende

Nadere informatie

Academie voor Sociale Studies. Minor Licht Verstandelijk Beperkt

Academie voor Sociale Studies. Minor Licht Verstandelijk Beperkt Academie voor Sociale Studies Minor Licht Verstandelijk Beperkt Leerplanschema minor LVB Minor LVB Periode 1/3 Periode 2/4 Inleiding De minor Licht Verstandelijk Beperkt biedt een inspirerend en intensief

Nadere informatie

1. De Vereniging - in - Context- Scan... 2. 2. Wijk-enquête... 3. 3. De Issue-scan en Stakeholder-Krachtenanalyse... 4. 4. Talentontwikkeling...

1. De Vereniging - in - Context- Scan... 2. 2. Wijk-enquête... 3. 3. De Issue-scan en Stakeholder-Krachtenanalyse... 4. 4. Talentontwikkeling... Meetinstrumenten De meetinstrumenten zijn ondersteunend aan de projecten van De Sportbank en ontwikkeld met de Erasmus Universiteit. Deze instrumenten helpen om op een gefundeerde manier te kijken naar

Nadere informatie

Jeugdigen en Gezinnen Versterken Dichtbij kind en gezin, meer samenhang en kwaliteit

Jeugdigen en Gezinnen Versterken Dichtbij kind en gezin, meer samenhang en kwaliteit Jeugdigen en Gezinnen Versterken Dichtbij kind en gezin, meer samenhang en kwaliteit Inleiding Per 1 januari 2015 worden de gemeenten verantwoordelijk voor de zorg voor jeugdigen. Hieronder vallen de jeugd-ggz

Nadere informatie

Flexibel thuistraject voor het hele gezin. GezinsFACT

Flexibel thuistraject voor het hele gezin. GezinsFACT Flexibel thuistraject voor het hele gezin. GezinsFACT Behandeling in de eigen leefomgeving. GezinsFACT Sommige gezinnen komen door een opeenstapeling van problemen, waaronder het gedrag van een van de

Nadere informatie

Transitie en transformatie van de zorg voor jeugd

Transitie en transformatie van de zorg voor jeugd Transitie en transformatie van de zorg voor jeugd Een geslaagde transformatie & transitie? Vanaf januari 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor het preventieve en curatieve jeugdbeleid. Hieronder

Nadere informatie

Deel I Ervaringen uit de praktijk 13

Deel I Ervaringen uit de praktijk 13 Inhoud Deel I Ervaringen uit de praktijk 13 Hoofdstuk 1 Inleiding: wat werkt? 15 Deel I Ervaringen uit de praktijk 18 Deel II Reflecties op de praktijk 19 Deel III Het leefklimaat op de groep 20 Vragen

Nadere informatie