Illegale verwerking van groenafval

Transcriptie

1 Illegale verwerking van groenafval Inhoudsopgave 1 Probleemstelling Snoeihout, groenafval en de definitie afval Vrijstellingen en uitzonderingen Voorzieningen bodembescherming Registratie afvalstoffen Emissies Geur... 8 Samenvatting Regels verwerking Groenafval

2 1 Probleemstelling Er worden momenteel steeds meer grote partijen groenafval illegaal "verwerkt". Met name snoeihout wordt door diverse aannemers in eigen beheer verzameld, verkleind en gezeefd. De grove fractie wordt afgezet als biobrandstof en de fijne fractie blijft meestal een tijdje liggen en wordt vervolgens zonder bonnen ergens op akkerland gedumpt of door partijen zwarte grond gemengd. (Hiervoor moeten deze bedrijven voorzien zijn van een certificaat BRL of moet de partij voor afzet worden gekeurd volgens AP04.) Dit heeft tot gevolg gehad dat de laatste tijd de prijzen voor verwerken van snoeihout sterk onder druk zijn komen staan en de erkende verwerkers niet meer mee kunnen in de concurrentie. Daarnaast is er een sterke afname van aanbod aan snoeihout waar te nemen. Vaak worden de opdrachtgevers voor de gek gehouden doordat 1 of 2 vrachten groenafval van een project bij een erkende verwerker worden gebracht om de weegbonnen te kunnen overhandigen. (Bij erkende verwerkers wordt soms zelfs gevraagd om een andere code voor het type groenafval op de bon te zetten!!). De bedrijven die illegaal groenafval verwerken hebben hoofdzakelijk een gemeentelijke vergunning (als loonbedrijf of aannemingsbedrijf). De gemeentelijke handhaving lijkt in dit opzicht niet voldoende geïnformeerd ten aanzien van de regelgeving op het gebied van (groen)afval. Daarnaast is er geen controle op de hoeveelheden materiaal die er worden verwerkt (mede omdat dit vaak moeilijker te achterhalen valt). Omdat ikzelf, als adviesbureau, deze oneerlijke concurrentie zeer ergerlijk vind (en ook moeilijk verkoopbaar vind aan mijn klanten), wil ik met behulp van de onderstaande checklist met onderbouwing een hulp bieden om dit soort praktijken snel een halt toe te roepen. 2 Snoeihout, groenafval en de definitie afval Snoeihout en overig groenafval Snoeihout en ook overig groenafval is afval zodra dit van de plaats van vrijkomen wordt verplaatst en/of van eigenaar verwisseld. Volgens de Europese richtlijn 75/442/EEG is de definitie voor een afvalstof: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet of zich moet ontdoen krachtens de geldende nationale bepalingen. Snoeihout en biomassa Om te voorkomen dat iets als afvalstof wordt benoemd zijn er diverse benamingen bijgekomen. Om die reden heeft de Europese commissie een handreiking opgesteld met voorbeelden of een stof een afvalstof is of niet (Mededeling van de commissie aan de raad en het Europees Parlement, betreffende/tot Interpretatieve mededeling betreffende afvalstoffen en bijproducten, COM 2007, 59 definitief, ). Uit dit stuk blijkt dat snoeihout, onverkleind of zelfs verkleind een afvalstof is. In een brochure van Senter Novem: Afval of biomassa- een juridische onderbouwing (2005), wordt uitgebreid ingegaan op de voorwaarden waaronder biomassa geen afvalstof (meer) zou zijn. Het verlies van het predicaat "afvalstof" blijkt niet eenvoudig te zijn. Snoeihout moet een (specifieke) bewerking ondergaan om een bepaalde eigenschap en kenmerk te krijgen (die ook doelbewust wordt uitgevoerd). Alleen verkleinen is daarbij niet voldoende. Volgens de laatste ontwikkelingen is minimaal een zeefstap (tbv deeltjes grootte) en een mate van droging noodzakelijk, met daarnaast een "herkenbaarheid" dat het specifiek biobrandstof betreft. Met andere woorden: snoeihout en groenafval afkomstig uit een werk (verkleind of onverkleind) is altijd een afvalstof, zodra het van de locatie van herkomst verwijderd wordt ("de eigenaar moet zich ervan ontdoen"). 2

3 3 Vrijstellingen en uitzonderingen 3.1 Snoeihout Snoeihout mag op locatie versnipperd en rechtstreeks teruggebracht worden in de beplanting. Het is dan geen afval geweest omdat het materiaal niet van locatie en eigenaar is veranderd. 3.2 Slootmaaisel Volgens de vrijstellingsregeling plantenresten en tarragrond mag bermmaaisel onder voorwaarden op het aangrenzende perceel worden toegepast (artikel 3) waarbij het maaisel, onder voorwaarden en dat het betreffende perceel van hetzelfde bedrijf is, tot maximaal 1 km van de plaats van vrijkomen worden toegepast. Dit betekent dat zodra het maaisel bij een andere eigenaar terechtkomt, deze regeling niet geldt en het maaisel derhalve ook als afval verwerkt moet worden. 3.3 Opslag en overslag Volgens het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim),Bijlage 1. Lijst van vergunningplichtige inrichtingen: De in artikel 8.1, eerste lid van de wet opgenomen verboden gelden voor de volgende categorieën van inrichtingen: ll. inrichtingen voor:. verwijdering...,. het opslaan van meer dan 35 kubieke meter van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen niet zijnde gevaarlijke afvalstoffen, uitgezonderd: i. ten hoogste kubieke meter zand, grind en grond bij een landbouwinrichting voor zover deze stoffen bedoeld en geschikt zijn voor nuttige toepassing; ii. ten hoogste 600 kubieke meter groenafval, afgedragen gewas of bloembollenafval bij een landbouwinrichting; iii. ten hoogste kubieke meter restproducten uit de land- en tuinbouw en de voedingsbereiding en -verwerking met euralcodes: , en , bij een landbouwinrichting bestemd om binnen de inrichting te worden gebruikt als diervoeder; en o het overslaan van afvalstoffen die van buiten de inrichting afkomstig zijn met een capaciteit van meer dan kubieke meter per jaar bij een inrichting waar geen opslag van afvalstoffen plaatsvindt;. het bewerken of verwerken van afvalstoffen, uitgezonderd: i. het als grondstof inzetten van een niet gevaarlijke afvalstof zijnde metaal, hout, kunststof of textiel voor het vervaardigen, samenstellen of repareren van producten of onderdelen daarvan bestaande uit metaal, hout, kunststof of textiel met een maximale capaciteit van ton per jaar; ii. het voor hergebruik geschikt maken van afgedankte consumentenproducten, niet zijnde gevaarlijke afvalstoffen, en van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur van particuliere huishoudens, bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur voor zover de apparatuur niet wordt ontmanteld, deze producten en apparatuur vanuit de inrichting ter beschikking worden gesteld aan particulieren in Nederland en de oppervlakte voor reparatie niet groter is dan vierkante meter; iii. het scheiden van olie- en waterfractie van ingenomen bilgewater bij een inrichting waar gelegenheid wordt geboden voor het afmeren van pleziervaartuigen met een slibvangput en olieafscheider met een maximale nominale grootte van 20 volgens NEN- EN en 2; iv. het composteren van plantaardig restmateriaal bij een landbouwinrichting met een maximaal volume van 600 kubieke meter; 3

4 Dit betekent dat de opslag van groenafval tot een maximum van 600 m 3 bij een landbouwinrichting is toegestaan (opslag op enig moment), met een maximale capaciteit van 1000 m 3 per jaar en dat dan artikel 8.1 van de Wet milieubeheer nog niet van toepassing is. Be- en verwerking (verkleinen en zeven) valt echter direct weer onder de Wet Milieubeheer omdat de uitzondering uitsluitend de opslag betreft. De uitzondering van be- en verwerken betreft het composteren van plantaardig restmateriaal bij een landbouwinrichting, echter het moet materiaal zijn afkomstig uit eigen bedrijf (zie BLM hieronder). Besluit Landbouw Milieubeheer (BLM) Artikel 2 1. Dit besluit is van toepassing op: a. een melkrundveehouderij; b. een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf met open grondteelt; c. een gemechaniseerd loonbedrijf; d. een paardenhouderij; e. een kinderboerderij; f. een kleinschalige veehouderij, en g. een inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is voor: 1. witloftrek of teelt van eetbare paddestoelen of andere gewassen in een gebouw; 2. opslag van vaste mest, bloembollenafval, afgedragen gewas of gebruikt substraatmateriaal; 3. een spoelbassin. 2. Dit besluit is eveneens van toepassing op een inrichting waarin sprake is van een samenstel van bedrijvigheden als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met g. Artikel 3 1. Dit besluit is niet van toepassing op een inrichting als bedoeld in artikel 2, indien: i. afvalstoffen worden op- of overgeslagen, die niet binnen het eigen bedrijf zijn ontstaan, voorzover de inrichting beschikt over een opslagcapaciteit: 1. van meer dan 35 m 3 voor de opslag van afvalstoffen, behoudens zand, grind en grond van categorie 1 en 2 van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming en van onbekende kwaliteit; 2. voor de opslag van gevaarlijke afvalstoffen, of 3. van meer dan m 3 per jaar voor de overslag van afvalstoffen; m. in de inrichting of een onderdeel daarvan voorzieningen of installaties aanwezig zijn voor het: 1. opslaan van meer dan 600 m 3 vaste mest; 16.composteren van materiaal of het opslaan van afgedragen gewas of bloembollenafval met een totaal volume van meer dan 600 m 3. Volgens het Besluit Landbouw Milieubeheer(BLM) artikel 3 is dit besluit niet meer van toepassing als binnen de inrichting een opslag of overslag capaciteit voor afvalstoffen, die niet binnen het bedrijf zijn ontstaan, aanwezig is van meer dan 600 m 3 groenafval. Volgens artikel 3 met een maximum van 1000 m 3 per jaar. Daarnaast moet de inrichting wel vallen onder het BLM! Zodra meer opgeslagen wordt als 600m 3 of meer wordt overgeslagen dan 1000m 3 per jaar of de inrichting valt niet onder het BLM dan is een WM-vergunning noodzakelijk. Volgens het BLM, artikel 3 sub 1 m 16 mag binnen de inrichting tot een volume van 600 m 3 aan afgedragen gewas of bloembollenafval gecomposteerd of opgeslagen worden. Het betreft hier geen 4

5 groenafval (wordt niet genoemd in artikel 3 sub 1 m16) en in de Handreiking composteerplaats voor bedrijven met bloembollenteelt 2005, (welke specifiek is geschreven voor het BLM), staat als kop hoofdstuk 2 dat het "eigen organisch restmateriaal" betreft (zie ook in de bijlage van het BLM, par ). Ook de Provincie Noord-Brabant, Dhr. K. Giesen, onderschrijft dat compostering van eigen plantaardig materiaal tot 600 m 3 op een landbouwinrichting is toegestaan, van buiten de inrichting afkomstig materiaal (dit is ook materiaal dat uit eigen werk bij derden afkomstig is) gelden gewoon de hoeveelheden zoals genoemd in het Ivb cat 28 (en het Barim) hetgeen betekent dat hiervoor een WMvergunning aanwezig dient te zijn. In het BLM (en het Barim) wordt uitsluitend de op- of overslag van groenafval afkomstig van derden uitgezonderd. Dat wil zeggen dat zodra verkleind en gezeefd gaat worden, dit niet meer binnen het BLM past. De uitzondering in het BLM (en het Barim) tot het be- en verwerken van organisch afval betreft uitsluitend materiaal dat vrijkomt binnen de eigen inrichting. Voor het be- en verwerken van groenafval van derden moet altijd een WM-vergunning aanwezig zijn en het bestemmingsplan moet verwerking van afval op die locatie toestaan. Samenvatting 1:Op basis van bovengenoemde wetgeving kan geconcludeerd worden dat zodra groenafval op een locatie vrijkomt en niet rechtstreek teruggebracht/hergebruikt wordt op locatie, dit materiaal als afval (verkleind of onverkleind) afgevoerd wordt. 2:Zodra dit materiaal naar een locatie gebracht wordt van een landbouwinrichting voor op- of overslag (dus geen bewerking) mag dit maximaal 600 m 3 bedragen (met een maximum van 1000 m 3 per jaar), 3: binnen een landbouwinrichting mag groenafval op- en overgeslagen worden, niet gecomposteerd en be- of verwerkt worden. Daarnaast is voor de opslag van groenafval de Bijzondere Regeling (Ner) van kracht, hetgeen betekent dat groenafval, uitgezonderd snoeihout (onverkleind) en stronken, binnen 3x 24 uur afgevoerd moet worden (zie ook hfd 6 van deze notitie). 4:indien het geen landbouwinrichting betreft, mag maximaal 35 m 3 overgeslagen worden, anders is voor deze locatie: 1. een WM-vergunning nodig voor de op- en overslag van afvalstoffen. Indien ook bewerkingen plaatsvinden zal dit in de WM-vergunning geregeld moeten zijn. 2. op basis van de Wet R.O. moet in het bestemmingsplan de activiteiten (verwerken van afvalstoffen) toegestaan zijn. 4 Voorzieningen bodembescherming 4.1 Voorzieningen NRB In de stoffen lijst van de NRB (3.1.2.) is groenafval als zodanig niet expliciet opgenomen, maar wordt door de vergunningverlenende instanties ten aanzien van bodemrisico als vergelijkbaar met GFT-afval beschouwd. Uitzondering vormt hierbij: 1 vooropslag onverkleind snoeihout (met beperkte hoeveelheid aanhangend blad ), 2 vooropslag stronken (met beperkte hoeveelheden aanhangend zand). Alle vooropslag van overige groenafvallen, alle be- en verwerkingen activiteiten en de opslag van compost- en grondproducten (uitgezonderd gekeurde grond met achtergrond waarden) vallen onder de NRB en worden als bodembedreigend gezien. Hiervoor zijn vloeistofdichte bodembeschermende maatregelen nodig (CUR/PBV 44), indien deze in de buitenlucht plaatsvinden (zie NRB 3.3.3). Indien de opslag van stoffen onder een overkapping plaatsvindt kan volstaan worden met een vloeistofkerende voorziening met beheermaatregelen (zie NRB 3.3.3). 5

6 3.3.3 Opslag en verlading stort- en stukgoed 3.1 Opslag stortgoed Basis- Emissie score Systeemontwerp Aanleg / uitvoering Aandacht voor Beheermaatregelen Bijzonder Inspectie Toezicht Incidenten Operationeel management onderhoud 4 Overkapping / afdekking 4 Kerende overkapping/ visueel Faciliteiten 1 voorziening afdekking en personeel 4 Vloeistofdichte hemelwater CUR/PBV-44 2 Opvangvoorziening (+ PBV-VVV) 4 Vloeistofdichte Opvangvoorziening (+ PBV-VVV) Hemelwater; overkapping/ afdekking CUR/PBV-44 algemene zorg 1 Eind- Emissie score 3 Ten aanzien van de productie van biomassa geldt dat het onverkleinde snoeihout op een niet vloeistofdichte ondergrond opgeslagen mag worden, echter na verkleining dienen de snippers wel op een vloeistofdichte ondergrond opgeslagen te worden (met een maximale tijd van 3 dagen, waarbinnen verdere verwerking moet hebben plaatsgevonden). Zodra men gaat zeven moet de fijne fractie ook op een vloeistofdichte ondergrond opgeslagen worden (en moet ook binnen 3 dagen verder verwerkt worden). 4.2 Voorzieningen Besluit Landbouw Milieubeheer Indien een bedrijf onder het Besluit Landbouw Milieubeheer valt, wordt in de bijlage aangegeven aan welke bodembeschermende voorzieningen voldaan moet worden: Paragraaf 2.2 Opslaan van bedrijfsstoffen; bodembescherming Indien vaste mest, gebruikt substraatmateriaal, afgedragen gewas of bloembollenafval gedurende een half jaar of langer wordt opgeslagen, vindt die opslag plaats op een mestdichte vloer met opstaande randen of een ten minste gelijkwaardige voorziening. Uitzakkend vocht kan niet in contact treden met de bodem en het oppervlaktewater en wordt bewaard in een vloeistofdichte opslagruimte of vloeistofdichte voorziening Indien vaste mest, gebruikt substraatmateriaal, afgedragen gewas of bloembollenafval langer dan twee weken, maar korter dan een half jaar op een locatie wordt opgeslagen, vindt de opslag in elk geval plaats: a. boven een absorberende laag met een dikte van ten minste 0,15 meter en een organische stofgehalte van ten minste 25%, en b. zodanig dat contact met hemelwater zoveel mogelijk wordt voorkomen. Indien de opgeslagen vaste mest, het gebruikt substraatmateriaal, het afgedragen gewas of het bloembollenafval wordt verwijderd, wordt de absorberende laag eveneens verwijderd. Paragraaf 2.4 Opslaan van bedrijfsstoffen; overige voorschriften De opslag van vaste mest, veevoeder in de open lucht, gebruikt substraatmateriaal, afgedragen gewas en bloembollenafval vindt plaats op ten minste 5 meter vanaf de insteek van het oppervlaktewater Plantaardig restmateriaal wordt gecomposteerd overeenkomstig de «Handreiking composteringsplaats voor bedrijven met bloembollenteelt 2003», uitgegeven door het Landelijk Milieuoverleg Bloembollenteelt. In het deel opslaan van bedrijfsafvalstoffen en bodembescherming staat groenafval niet genoemd. Omdat groenafval een bedrijfsafvalstof is zou dit betekenen dat voor groenafval dat korter dan 2 weken wordt opgeslagen geen bodembeschermende voorzieningen nodig zijn. Aangezien buiten 6

7 schoon snoeihout en stronken, het overige groenafval binnen 3 dagen verwijderd moet zijn, zouden geen voorzieningen nodig zijn. Anderzijds zal bij opslag langer dan 2 weken, ook voor snoeihout en stronken, voldaan moeten worden aan BLM bijlage 2.2.2, hetgeen betekent aanbrengen van een absorberende laag (2.2.2 a) en zou het materiaal afgedekt moeten worden (2.2.2 b). 5 Registratie afvalstoffen In de Wet Milieubeheer staat: Artikel Een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b, aan wie bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden afgegeven, meldt met betrekking tot een zodanige afgifte, aan een door Onze Minister aan te wijzen instantie: a. de datum van afgifte; b. de naam en het adres van degene van wie de afvalstoffen afkomstig zijn; c. de gebruikelijke benaming en de hoeveelheid van de afvalstoffen; d. de plaats waar en de wijze waarop de afvalstoffen worden afgegeven; e. de wijze waarop de afvalstoffen nuttig worden toegepast of worden verwijderd; f. ingeval de afgifte geschiedt door tussenkomst van een ander die opdracht had de afvalstoffen naar hem te vervoeren: diens naam en adres en de naam en het adres van degene in wiens opdracht het vervoer geschiedt. 2. Het is een persoon als bedoeld in het eerste lid verboden bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen in ontvangst te nemen zonder dat hem daarbij een omschrijving en een begeleidingsbrief als bedoeld in artikel 10.39, eerste lid, onder a en b, worden verstrekt. 3. Op verzoek van gedeputeerde staten van een provincie of burgemeester en wethouders van een gemeente die terzake bevoegd gezag zijn, worden de gegevens, als bedoeld in het eerste lid, aan gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders gezonden. Als de betreffende persoon bevoegd is om de bepaalde categorie aan afvalstoffen in te zamelen (met vergunning eventueel via een vrijstellingsregeling zoals in BLM), dan moet de betreffende persoon ten alle tijden een registratie bij houden en melden aan het LMA (Landelijk Meldpunt Afvalstoffen). Indien derhalve groenafval wordt ingenomen moet de locatie en de hoeveelheid (eventueel op dat moment aanwezig) bekend zijn bij het LMA. Uitzondering op deze meldplicht (niet de registratie) is de overslag op basis van een capaciteit kleiner dan 50 m 3 (zie hieronder): In het Besluit Melden Bedrijfsafvalstoffen en Gevaarlijke afvalstoffen is in artikel 2 opgenomen: 2. De ontvangstmelding Artikel 2 1. De in artikel 10.40, eerste lid, van de wet gestelde verplichting geldt niet voor andere dan de ingevolge het tweede lid aangewezen categorieën van gevallen. 2. Als categorieën van gevallen waarvoor de in artikel 10.40, eerste lid, van de wet gestelde verplichting geldt, worden aangewezen de categorieën van gevallen waarin: a. de afgifte geschiedt aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder b, aanhef en onder 1, van de wet die een inrichting drijft: 7

8 1. ten aanzien waarvan gedeputeerde staten ingevolge onderdeel 28.4 van bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer het bevoegd gezag zijn; 2. voor het opslaan van verontreinigde grond, waaronder begrepen verontreinigde baggerspecie, die van buiten de inrichting afkomstig is, met een opslagcapaciteit ten aanzien daarvan van 50 m 3 of meer, of 3. voor het overslaan van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen, die van buiten de inrichting afkomstig zijn, met een opslagcapaciteit ten aanzien daarvan van 50 m 3 of meer, en b. de afgifte, bedoeld onder a, geen betrekking heeft op: 1. afvalstoffen die binnen een inrichting als bedoeld... Zodra er een opslagcapaciteit aanwezig is van meer dan 50 m 3 (is er op enig moment meer dan 50 m 3 groenafval aanwezig!) geldt Artikel 3 van dit besluit en is melding bij LMA verplicht. 6 Emissies Geur Voor geuremissies is voor groenafval de Bijzondere Regeling (Ner)(nieuwe versie 2010) van toepassing. Hierin is aangeven dat: Maatregelen met betrekking tot procesvoering Toepassing van de standaardmaatregelen is verplicht voor installaties met een capaciteit tot ton/jaar. Standaardmaatregelen: De kwaliteit van het ingenomen materiaal moet worden gecontroleerd; er mag in principe geen materiaal in staat van ontbinding worden ingenomen, vanwege de sterke geuremissieverhoging die dit tot gevolg kan hebben. Indien het materiaal in staat van ontbinding verkeert, moeten doeltreffende maatregelen getroffen worden; Het ingenomen materiaal moet binnen drie maal 24 uur verwerkt worden tot basismateriaal en worden opgezet in een composthoop. Als dit niet mogelijk is, moeten andere passende maatregelen worden getroffen om een toename van de geuremissie te voorkomen (bijvoorbeeld natte vrachten afdekken met compost in afwachting tot verwerking). Structuurmateriaal (bijvoorbeeld takken en stobben) is hiervan uitgezonderd omdat een buffervoorraad nodig is om een goede procesvoering te waarborgen; Dit betekent dat groenafval, niet zijnde snoeihout en stobben, binnen 3 dagen moeten zijn afgevoerd. Volgens het BLM zijn er aan de locatie waar geur kan ontstaan regels gebonden: Paragraaf 2.3 Opslaan van bedrijfsstoffen; beperken van geurhinder De opslag van vaste mest, gebruikt substraatmateriaal, afgedragen gewas of bloembollenafval of de locatie waar plantaardig restmateriaal wordt gecomposteerd, vindt plaats: a. op ten minste 100 meter van een object categorie I of II, en b. op ten minste 50 meter van een object categorie III, IV of V. In afwijking van het eerste lid geldt voor de opslag van vaste mest op kinderboerderijen een afstand van 50 meter. Indien niet aan deze afstand kan worden voldaan wordt de vaste mest opgeslagen in een dichte container of gelijkwaardige voorziening en wordt de mest ten minste een keer per twee weken afgevoerd Na verwijdering van vaste mest, gebruikt substraatmateriaal, veevoeder, opgeslagen afgedragen gewas of bloembollenafval of gecomposteerd plantaardig restmateriaal, worden restanten direct opgeslagen of van het terrein van de inrichting afgevoerd De afstanden, genoemd in paragraaf 2.3 worden gemeten vanaf de buitenzijde van een object categorie I, II, III, IV of V tot het dichtstbijzijnde punt van de opslag respectievelijk de composteringsplaats. 8

9 De afstand van de opslag van groenafval tot een geurgevoelig object (categorie I) zoals een woning van derden moet minimaal 100 meter bedragen. BLM Paragraaf 1.8 Bodembescherming Indien in enig voorschrift in dit besluit is bepaald dat een vloer vloeistofkerend is uitgevoerd of dat een vloeistofdichte lekbak wordt toegepast, wordt de vloer of de lekbak periodiek visueel geïnspecteerd. Voorkomen wordt dat vloeistoffen of vaste stoffen in de bodem terechtkomen. Daartoe zijn voldoende hulpmiddelen in de inrichting aanwezig Degene die voornemens is de inrichting of een gedeelte daarvan buiten werking te stellen, meldt dit voornemen voor het beëindigen aan het bevoegd gezag. In geval van het buiten werking stellen van de inrichting of een gedeelte daarvan, wordt een onderzoek naar de eindsituatie van de bodem uitgevoerd. Het onderzoek richt zich op de plaatsen waar bodembedreigende handelingen hebben plaatsgevonden en op de stoffen die door werkzaamheden ter plaatse een bedreiging voor de bodemkwaliteit vormden. Binnen vier weken na het tijdstip van het buiten werking stellen van de inrichting of een gedeelte daarvan wordt het bevoegd gezag schriftelijk in kennis gesteld van de resultaten van het onderzoek. In de Handreiking composteerplaats voor bedrijven met bloembollenteelt 2005, staat opgenomen dat: Situatie a: de composteringshoop ligt korter dan twee weken In dit geval hoeven geen maatregelen getroffen te worden ter voorkoming van uitspoeling van nutriënten. Situatie b: de composteringshoop ligt langer dan twee weken en maximaal negen maanden binnen drie jaar op dezelfde plaats. In dit geval moet de uitspoeling uit de composteringshoop beperkt worden door deze af te dekken met vezeldoek of antiworteldoek in de periode van 1 november tot en met 1maart. Het doek en de hoop moeten zo neergelegd worden dat water dat van het doek afloopt, niet terug in de hoop kan stromen (door het bijvoorbeeld als in de figuur (zie onder) neer te leggen; voor situatie b kan de tuinturflaag weggelaten worden). In plaats van vezeldoek mag ook een gelijkwaardig materiaal gebruikt worden, dat de percolatie door de composteringshoop in minstens gelijke mate vermindert (zie hoofdstuk 3). Situatie c: de composteringshoop ligt meer dan negen maanden binnen drie jaar op dezelfde plaats. De uitspoeling uit de composteringshoop moet beperkt worden door deze af te dekken met vezeldoek in de periode van 1 september tot en met 31 maart, èn door aanleg van een adsorptielaag onder de composteringshoop. De adsorptielaag moet aan de volgende eisen voldoen: - de laag bestaat uit tuinturf - per vierkante meter composteringsplaats wordt minstens 0.15 m3 tuinturf gebruikt, bij een droge bulkdichtheid van 0.5 tot 0.7 kg per liter. Dit leidt er toe dat de laag bij deze bulkdichtheid minstens 15 cm dik is. Dit betekent dat losgestorte tuinturf (droge bulkdichtheid ongeveer 0.14 kg per liter) aanzienlijk verdicht moet worden - De laag ligt onder de hele composteringshoop. - De laag wordt gebruikt zolang de hoop er ligt. De tuinturf kan na gebruik worden gebruikt voor organische bemesting van percelen. - De laag mag bij het omzetten van de hoop niet beschadigd worden: de dikte moet gehandhaafd blijven zolang de composteringshoop er ligt. In plaats van deze adsorptielaag mag ook een gelijkwaardige laag van een ander materiaal gebruikt worden, die de uitspoeling van stikstof en fosfaat in minstens gelijke mate vermindert. Deze maatregelen kunnen desgewenst vervangen worden door de hoop op een vloeistofdichte vloer met opvang van lekwater te leggen. Bovenstaande betekent dat voor landbouwinrichtingen, welke onder het besluit Landbouw Milieubeheer vallen, eigen organisch materiaal mogen composteren en voldoen aan bovenstaande voorwaarden, er geen vloeistofdichte voorzieningen worden geëist bij het composteerproces. 9

10 Samenvatting Regels verwerking Groenafval Vergunning Zodra groenafval van de locatie waar het vrijkomt, afgevoerd gaat worden (verkleind of onverkleind) is dit materiaal afval. Indien het geen landbouwinrichting betreft (inrichting valt onder het Besluit Landbouw Milieubeheer), mag maximaal 35 m 3 overgeslagen worden, anders is voor deze locatie: 1. een WM-vergunning nodig voor de op- en overslag van afvalstoffen. Indien ook bewerkingen plaatsvinden zal dit in de WM-vergunning geregeld moeten zijn. Bij inrichtingen tot ton per jaar of tot 1000 m 3 opslag is de gemeente bevoegd gezag, bij grotere capaciteit is GS bevoegd gezag. 2. op basis van de Wet R.O. moet in het bestemmingsplan de activiteiten (verwerken van afvalstoffen) toegestaan zijn. Indien het een inrichting betreft die valt onder het BLM (Besluit Landbouw Milieubeheer): 1. mag maximaal 600 m 3 groenafval in opslag aanwezig zijn, 2. mag maximaal 1000 m 3 per jaar overgeslagen worden, 3. mag niet be- of verwerkt worden (geen activiteit als verkleinen en zeven) 4. mag geen groenafval van derden gecomposteerd worden. Composteren van maximaal 600 m 3 organisch restmateriaal is alleen toegestaan indien het binnen het eigen bedrijf is vrijgekomen. Hierbij geldt dat organisch materiaal uit werk voor of bij derden vrijkomt niet als materiaal dat binnen het eigen bedrijf is vrijgekomen. 5. in verband met geur geldt de Bijzondere Regeling G2 (Ner) waarbij de verplichting geldt dat groenafval, uitgezonderd onverkleind snoeihout en stronken, binnen 3 dagen (3x24 uur) moet zijn afgevoerd. Daarnaast moet volgens het BLM de opslaglocatie tot een geurgevoelig object meer dan 100 meter bedragen. 6. er bestaat in de Wet Milieubeheer geen uitzondering betreffende de registratieplicht van afvalstoffen. Volgens het besluit Melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke stoffen hoeft niet gemeld te worden bij het LMA indien de opslagcapaciteit kleiner is dan 50 m 3. Let wel de registratieplicht blijft. Bodembescherming Algemeen Groenafval wordt gezien als GFT als het gaat om bodembescherming. Volgens de NRB moet de vooropslag van groenafval, de verwerking en de eindopslag van producten op een vloeistofdichte voorziening (CUR/PBV 44) plaatsvinden. Uitzondering vormt de vooropslag van onverkleind snoeihout en stronken. Indien een overdekte opslag / eindopslag plaatsvindt mag dit ook op een vloeistofkerende verharding plaatsvinden. Indien het een inrichting betreft die valt onder het BLM dan geldt dat: 1. bij opslag langer dan 6 maanden opslag op een mestdichte vloer moet plaatsvinden met opvang van percolaatwater, 2. bij opslag langer dan 2 weken echter korter dan 6 maanden, er onder het materiaal een absorberende laag met een dikte van ten minste 0,15 meter aangebracht moet worden en dit materiaal een organische stofgehalte van ten minste 25% moet hebben. Tevens moet contact met hemelwater zoveel mogelijk worden voorkomen. Partijen worden als grond aangemerkt Indien partijen als grond worden aangemerkt en men laat hierbij een geldige grondbewijs of AP04 rapport zien, dan moet dit binnen het bedrijf als 1 partij zijn opgeslagen. Indien delen zijn afgevoerd moet hiervan een registratie aanwezig zijn. Indien men aangeeft dat de partij in kleinere partijen binnen de inrichting is opgeslagen, is bij herbemonstering meestal de conclusie dat de partij niet bij de analyse hoort. 10