Unit one, lesson one

Transcriptie

1

2 Unit one, lesson one Hallo - Hello/Hi Hoe heet jij? - What s your name? Ik heet Sam - My name s Sam/I m Sam Hoe oud ben jij? - How old are you? Ik ben 11 jaar - I m eleven years old Ik heb 1 broer - I ve got one brother Zijn naam is Tom - His name s Tom Hij is ook 11 jaar - He s eleven, too Wij zijn een tweeling - We re twins Heb je broers of zussen? - Have you got any brothers or sisters? Ik heb geen broers of zussen - I haven t got any brothers or sisters Ik heb een zus - I ve got a sister Haar naam is Susie - Her name s Susie Waar kom je vandaan? - Where are you from? Ik kom uit Nederland - I m from the Netherlands Waar ga je naar toe? - Where are you going? Ik ga naar York - I m going to York boot - boat taxi - taxi auto - car fiets - bike vliegtuig - plane bus - bus vrachtwagen - truck motorfiets - motorbike tram - tram trein - train nul - zero een - one twee - two drie - three vier - four vijf - five zes - six zeven - seven acht - eight negen - nine tien - ten elf - eleven twaalf - twelve dertien - thirteen veertien - fourteen vijftien - fifteen

3 Unit one, lesson three Heb je een grote familie? - Have you got a big family? Ja, dat heb ik - Yes, I have Nee, dat heb ik niet - No, I haven t Ik heb twee ooms en drie tantes- I ve got two uncles and three aunts Zij is mijn kleine zusje - She s my little sister We zijn broers - We re brothers Dit zijn mijn grootouders - These are my grandparents Ik ben zijn kleinzoon - I m his grandson Wat zijn de namen van jouw ouders? What are your parents names? Ze heten Susan en Peter - Their names are Susan and Peter Is dat je oom? - Is that your uncle? Heb je neven of nichten? - Have you got any cousins? Hij heeft twee kinderen - He s got two children opa - granddad/grandpa oma - grandma/granny oom - uncle tante - aunt neef - cousin nicht - cousin vader - father moeder - mother zus - sister broer - brother vrouw - wife zoon - son dochter - daughter kleindochter - granddaughter kleinzoon - grandson Unit two, lesson one Wat heb je aan? - What are you wearing? Ik draag een spijkerbroek - I m wearing jeans Wat heeft ze aan? - Whats s she wearing? Ze heeft een jurk aan - She s wearing a dress Heeft hij een t-shirt aan? - Is he wearing a T-shirt? Ja, dat is zo - Yes, he is Nee, dat is niet zo - No, he isn t Wat voor kleur is het? - What colour is it? Het is groen - It s green Draagt hij schoenen? - Is he wearing shoes? Zijn ze zwart? - Are they black? Nee, dat zijn ze niet. Ze zijn bruin No, they re not. They re brown Ik wil mijn nieuwe laarzen aan - I want to wear my new boots Ik wil die trui niet aan - I don t want to wear that sweater

4 rok - skirt spijkerbroek - jeans broek - trousers t-shirt - T-shirt pet - cap trui - sweater jurk - dress school uniform - school uniform trainingspak - tracksuit pyjama - pyjamas jack - jacket jas - coat sportschoenen - trainers schoenen - shoes Unit two, lesson three Ik vind jou zonnebril leuk - I like your sunglasses Ik draag liever geen sjaal - I don t like wearing a scarf Ik vind het vreselijk - I hate it Wat vind jij er van? / En jij? - And you? Ja, dat vind ik - Yes, I do Nee, dat vind ik niet - No, I don t Ik vind het wel aardig - It s okay Ik vind het heel mooi - I like it a lot / I love it Dat vind ik ook - Me too Wat is jou lievelingskleur? - What s your favourite colour? Mijn lievelingskleur is oranje - My favourite colour s orange Ik heb een nieuw horloge - I ve got a new watch Het is mooi - It s beautiful Ik heb geen beugel - I haven t got a brace hoed - hat pet - cap bril - glasses ketting - necklace ring - ring oorbellen - earrings armband - bracelet horloge - watch beugel - brace haarband - hair band sjaal - scarf riem - belt zonnebril - sunglasses handschoenen - gloves

5 Unit three, lesson one Doe je aan sport? - Do you do a sport? Wat is je favoriete sport? - What s your favourite sport? Mijn favoriete sport is judo - My favourite sport is judo Ik zit op voetbal - I play football Ik kijk graag naar sport op tv - I like watching sport on TV Ik ook - Me too / So do I Welke andere sporten vind je leuk? What other sports do you like? Houd je van paard rijden? - Do you like horse riding? Ik doe aan zwemmen - I swim Ik doe aan karate - I do karate Heb je hobby s? - Have you got any hobbies? Ik houd van computerspelletjes I like computer games Heb je nog meer hobby s? - Have you got any other hobbies? Bespeel je een instrument? - Do you play a musical instrument? voetbal - football hockey - hockey volleyball - volleyball tafeltennis - table tennis badminton - badminton gymnastiek - gymnastics skiën - skiing skaten - skating judo - judo paard rijden - horse riding zwemmen - swimming netbal - netball fietsen - cycling rennen - running atletiek - athletics Unit three, lesson two lezen - reading dansen - dancing schaken - playing chess computer spelletjes spelen - playing computer games skateboarden - skateboarding kunst en ambachten - arts and crafts gitaar spelen - playing the guitar tekenen - drawing piano spelen - playing the piano verven - painting

6 Unit three, lesson three Ik heb gewonnen - I won Ik voel me geweldig - I feel great Ik heb een tenniswedstrijd verloren I lost a tennis game Ik ben erg teleurgesteld - I m really disappointed Ik ben verdrietig - I m sad / I feel sad Hoe voel je je? - How do you feel? / How are you? Wat is er aan de hand? - What s wrong? Ben je zenuwachtig? - Are you nervous? Ik wil winnen - I want to win Je ziet er blij uit - You look happy Ik vind het jammer - That s a pity Gefeliciteerd - Congratulations Succes - Good luck Mijn team is op de 3 e plaats geëindigd My team ended in third place Mijn zus heeft de 1 e prijs - My sister s got first prize blij - happy boos - angry bang - scared opgewonden - excited teleurgesteld - disappointed nerveus - nervous verdrietig - sad geweldig - great Unit three, lesson four 1 e eerste - 1st first 2 e tweede - 2nd second 3 e derde - 3rd third 4 e vierde - 4th fourth 5 e vijfde - 5th fifth 6 e zesde - 6th sixth 7 e zevende - 7th seventh 8 e achtste - 8th eighth 9 e negende - 9th ninth 10 e tiende - 10th tenth 11 e elfde - 11th eleventh 12 e twaalfde - 12th twelfth 13 e dertiende - 13th thirteenth 14 e veertiende - 14th fourteenth 15 e vijftiende - 15th fifteenth laatste - last

7 Unit four, lesson one Wat is jouw favoriete huisdier? - What s your favourite animal? Mijn favoriete huisdier is.. - My favourite animal is a.. Heb jij huisdieren? - Have you got any pets? Ja, die heb ik - Yes, I have Nee, die heb ik niet - No, I haven t Hoeveel huisdieren heb je? - How many pets have you got? Ik heb twee huisdieren - I ve got two pets Wat voor soort huisdier heb je? - What sort of pets have you got? Heb je een kat? - Have you got a cat? Ik heb een hond - I ve got a dog Wat is zijn naam? - What s its name? Het heet.. - It s name is.. / It s called.. Ik ben allergisch voor dierenharen I m allergic to animal hair kat - cat hond - dog muis - mouse rat - rat konijn - rabbit schildpad - terrapin paard - horse vis - fish cavia - guinea pig (gras)parkiet - budgie Papegaai - parrot hamster - hamster ezel - donkey lopende tak - stick insect fred - ferret Unit four, lesson two voet - foot voeten - feet been - leg nagels - nails veer - feather vleugel - wing staart - tail bek - beak poot - paw klauw - claw snorharen - whiskers bont - fur hoef - hoof vin - fin vin - flipper

8 rennen - to run vallen - to fall kruipen - to crawl springen - to hop zwemmen - to swim glijden - to slide lopen - to walk klimmen - to climb rollen - to roll vliegen - to fly Unit four, lesson three Welke dieren vind je leuk? - What animals do you like? Voor welke dier ben je bang? - What animals are you scared of? Ik houd van dolfijnen - I love dolphins Ik ben bang voor slagen - I m scared of snakes Ben je bang voor leeuwen? - Are you scared of lions? Ja, dat ben ik - Yes, I am Nee, dat ben ik niet - No, I m not Hij is bang voor paarden - He s scared of horses Ik wil graag in de dierentuin werken I d like to work at the zoo Jij mag de apen voeren - You can feed the monkeys Ik ga de olifanten voeren - I ll feed the elephants Heb je wat vis om de zeehonden te voeren? - Have you got some fish to feed the seals? Alsjeblieft (als je iets aangeeft) - Here you are olifant - elephant aap - monkey zeehond - seal leeuw - lion eland - moose leguaan - iguana nijlpaard - hippopotamus luipaard - cheetah kameel - camel neushoorn - rhinoceros dolfijn - dolphin ijsbeer - polar bear krokodil - crocodile hyena - hyena Unit five, lesson one Kan ik u helpen? - Can I help you? Ja, alstublieft - Yes, please Nee, dank u wel - No, thank you

9 Pardon, - Excuse me, Ik zoek een spelletje - I m looking for a game Ze liggen hier - They re over here Ik wil graag een mobiele telefoon kopen - I d like to buy a mobile phone Mag ik die oor telefoontjes? - Can I have these earphones? Heb jij een andere? - Have you got another one? Ik neem het / Ik neem ze - I ll take it / I ll take them Alsjeblieft (als je iets aangeeft) - Her you are Hoeveel kost het? - How much is it? Het kost 15,30 - It s fifteen thirty Bedankt - Thank you Graag gedaan - You re welcome geld - money wisselgeld - change kassa - cash desk duur - expensive goedkoop - cheap korting - discount kas - till betalen - pay biljet - note creditcard - credit card portemonnee - wallet bon - receipt Unit five, lesson two 10 tien - ten 20 twintig - twenty 30 dertig - thirty 40 veertig - fourty 50 vijftig - fifty 60 zestig - sixty 70 zeventig - seventy 80 tachtig - eighty 90 negentig - ninety 100 honderd - a hundred 37 zevenendertig - thiry-seven 45 vijfenveertig - fourty-five 58 achtenvijftig - fifty-eight 1000 duizend - a thousand miljoen - a million

10 Unit five, lesson three Wat zullen we gaan doen? - What shall we do? Zullen we vanmiddag gaan tennissen? Shall we play tennis this afternoon? Laten we maandag gaan skaten - Let s go skating on Monday Laten we vanavond naar de bioscoop gaan - Let s go to the cinema tonight Zullen we op dinsdag gaan? - Let s go on Tuesday Sorry, ik kan niet op vrijdag - I m sorry, I can t on Friday Wat doe je op donderdag? - What do you do on Thursday? Is woensdag ook goed? - What about Wednesday? Is goed - That s ok / That s fine zondag - sunday maandag - monday dinsdag - tuesday woensdag - wednesday donderdag - thursday vrijdag - friday zaterdag - saturday morgen (ochtend) - morning middag - afternoon avond - evening gisteren - yesterday vandaag - today morgen - tomorrow overmorgen - the day after tomorrow vanavond - tonight Unit five, lesson four a - ee i - ai q - kjoe y - wai b - bie j - dzjee r - ahhr z - zed c - sie k - kee s - es d - die l - el t - tie e - ie m - em u - joe f - ef n - en v - vie g - dzjie o - oow w - dabbeljoe h - eetsj p - pie x - eks Unit six, lesson one Pardon (bij aanspreken) - Excuse me Ik zoek het postkantoor - I m looking for the post office Kan u mij de weg naar de kathedraal vertellen? Could you tell me the way to the catherdral? Rechtdoor tot aan de verkeerslichten - Go straight on until you come to the traffic lights Over de brug en dan rechts - Cross the bridge and then turn right Linksaf bij de kruising - Turn left at the crossroads

11 Ga terug naar de rotonde - Go back to the roundabout Het is de tweede straat links - It s the second street on your left Is het ver? - Is it far? weg - road verkeerslicht - traffic light rotonde - roundabout kathedraal - cathedral parkeerplaats - car park kruising - crossroads T-splitsing - T-junction links - left rechtdoor - straight on rechts - right brug - bridge treinstation - railway station zebra oversteek plaats - zebra crossing toerist informatie - tourist information office postkantoor - post office Unit six, lesson three Wil je iets drinken? - Would you like to have a drink? Wil je iets eten? - Would you like anything to eat? Wil je nog meer thee? - Would you like some more tea? Nee, dankjewel - No, thank you Ja, alsjeblieft - Yes, please Ik wil graag een cola - I d like a coke (please) Anders nog iets? - Anything else? Mag ik een glas water? - Can I have a glass of water? Alsjeblieft (als je iets aangeeft) - Here you are Dankjewel - Thank you Graag gedaan - You re welcome cola - coke sinaasappelsap - orange juice limonade - lemonade melk - milk ice-tea - ice tea kopje thee - cup of tea milkshake - milkshake ijsje - ice cream chocoladereep - chocolate bar boterham kaas - cheese sandwich hamburger - hamburger hot dog(broodje worst) - hot dog appeltaart - apple pie chips - crisps appelsap - apple juice