MONTANUS TIJDINGEN. Het Bureel van Weldadigheid Brugge in de 19 de en de 20 ste eeuw

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "MONTANUS TIJDINGEN. Het Bureel van Weldadigheid Brugge in de 19 de en de 20 ste eeuw"

Transcriptie

1 MONTANUS TIJDINGEN 2018 Het Bureel van Weldadigheid Brugge in de 19 de en de 20 ste eeuw

2 MONTANUS TIJDINGEN 2018 Volg de activiteiten van het Collegium Medico - Historicum Brugense op de website Frontblad - Tijdingen Medaille koepokinenting (België) (brons). Graveur: Braemt Joseph Pierre, Musea Brugge, Penningencollectie, XXIII_0_2781. (Foto: Dominique Provoost). 2

3 VOORWOORD Het Collegium Medico Historicum Brugense heeft haar jubileumjaar, 25 jaar Montanus, succesvol afgesloten, met een druk bijgewoond symposium op de hogeschool VIVES, over 850 jaar ziekenzorg in Brugge. Op het presymposium in het Hof Bladelin werden de doelstellingen en de zorgen van het Collegium omtrent het Brugs medisch-historisch erfgoedpatrimonium geformuleerd. In 2018 werden op de voorjaarsmeeting twee artsen in de politiek toegelicht, dr. Eugeen Van Steenkiste en prof. dr. Frans Daels. De anatomische lessen van Amsterdam en Brugge werden gedissecteerd op het lentesymposium, waar ook het nieuwste boek van collega Johan Mattelaer Hoognodig plassen in de kunst werd voorgesteld. De teksten van de lezingen op deze recentste symposia zijn opgenomen in deze tijdingen, samen met een aantal artikels van Bart Demuynck, over het Bureel van Weldadigheid Brugge in de 19 de en 20 ste eeuw. In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen heeft de werkgroep Montanus een open appel gestuurd aan de Brugse kandidaat-burgemeesters, met de vraag om in de komende legislatuur voldoende aandacht en initiatief te vertonen richting het uniek Brugs medisch-historisch erfgoed en het Brugs zorgpatrimonium. Een patrimonium dat niet alleen een belangrijke erfgoedwaarde heeft, maar ook een enorme troef is richting cultuur - en congrestoerisme. Volgende bezorgdheden en vooral mogelijke actiepunten werden geformuleerd: 1. Er is hoge nood aan een masterplan voor de Sint-Janssite, een plaats met een uniek samengaan van een gotisch- en een 19 de -eeuws ziekenhuis. Bij de herinrichting van het hospitaalmuseum moeten zorg en geneeskunde duidelijker geaccentueerd worden. Hiervoor kan het klooster van de hospitaalzusters partieel ingenomen worden. Doch de toeristische dienst moet ook hier voldoende ruimte behouden. Ruimte welke het best gerealiseerd wordt via een uitbouw aan de kop van het klooster, met een innoverende hedendaagse architectuur. 3

4 Voor alle diensten op de site moet een éénlagige ondergrondse parking voorzien worden, zodat de vroegere hospitaalboomgaard en -kruidentuin terug de groene long van deze site kunnen vormen. Uiteraard moet een visie ontwikkeld worden omtrent de toekomst van de gewezen Kraamkliniek en de vroegere Verpleegsterschool. Noodzakelijk voor de ontsluiting van de site is ook dat eindelijk de verbinding met het Begijnhof, via het Weversfort wordt gerealiseerd. 2. Het is vanwege het stadsbestuur een goede beslissing geweest om de Magdalena-site aan te kopen i.f.v. de Brugse musea. De oude OLVr. van Nazarethkapel en het vroegere Magdalenaklooster Sint-Elisabethweeshuis zijn dringend toe aan een grondige restauratie. We moeten hopen dat de medisch-historische zorgfunctie van deze gebouwen voldoende in het licht zal worden gesteld voor de toekomstige bezoekers. Het ware optimaal moest het Brugs historisch iconografisch patrimonium i.v.m. infectieziekten hier zijn plaats vinden, zoals o.a. het Brugse lepraschilderij, het pestschilderij, het gotische beeld van de Heilige Magdalena,.en waarom niet het hier terugplaatsen van het vroegere interieur van de Voogdenzaal van de Magdalenaleprozerie. 3. Het Potteriemuseum is een unieke parel in het noorden van de stad, die een grondige make-over verdient. Hierbij kunnen volksdevotie en geneesheiligen het centrale thema vormen. 4. Een verder eerbetoon aan de Prinsen van de Brugse geneeskunde is zeker aan de orde. Waarom geen bronzen verwijsborden aan de stadswoningen van Thomas Montanus, Isaac De Meyer en Jozef Sebrechts. Bij de geplande verkoop van het pand Sebrechts door de stad, moeten met de koper sluitende afspraken gemaakt worden omtrent de restauratie van dit unieke interieur. Montanus heeft reeds zijn borstbeeld op de Sint-Janssite, maar ook Isaac De Meyer, de grote promotor van het 19 de -eeuwse ziekenhuis en ook Napoleonist, verdient in 2021, 200 jaar na het overlijden van Napoleon, zijn buste op deze site. Meer dan ooit moet aan de hospitaalzusters eindelijk een waardig eerbetoon gebracht worden op de hospitaalsite van Sint-Jan, voor hun 800-jaar inzet voor de noodlijdende Bruggeling. Een beeldengroep bij het vroegere zusterklooster, zou een perfecte uiting zijn van de Brugse dankbaarheid voor hun eeuwenlange, onbaatzuchtige caritas. Beelden vergroten immers de verbeelding van de bezoekers! 5. We betreuren dat men voor de geslaagde nieuwe bruggen over de binnen- en buitenwal bij de Boeveriepoort, de naam passantenbruggen heeft gekozen. Enerzijds is dit niet de plaats waar de meeste passanten Brugge binnenkwamen, anderzijds is het wel de historische plaats van de Magdalenaleprozerie. De Magdalenabruggen, de Leprozenbruggen of de Waterhuisbruggen waren historisch als naam veel correcter geweest. Correctie mogelijk? 6. De transformatie van het militair ziekenhuis in de Peterseliestraat naar woonfunctie lijkt ons zeker een geslaagd initiatief. We hopen vooral dat respectvol zal worden omgegaan met het gebouwenpatrimonium en de blinde muren en dat ook voldoende aandacht zal besteed worden aan de accentuering van de oorspronkelijke functie als krijgsgasthuis. 4

5 We hopen dat alle nieuw verkozenen voldoende aandacht zullen besteden aan het unieke Brugse medischhistorische erfgoed en het ruime zorgpatrimonium en hiervoor gedurfde projecten zullen opzetten, i.f.v. de Bruggeling, de toerist en de volgende generaties. Het is een erfgoed dat een van de pijlers is waarop de Brugse UNESCO werelderfgoed erkenning rust! Dr. William De Groote Voorzitter Montanus 11 november

6 Boekvoorstelling - Dr. Albert Clarysse Ongecensureerd Dr. Albert Clarysse (Izegem 1936) herleeft zijn jeugdjaren tijdens de oorlog, en de strenge opvoeding in de lagere school en het college in Izegem. Pas aan de universiteit vond hij zijn gading. Expo 58 overtuigde hem dat hij zich moest specialiseren in de V.S.. Hij greep er de kansen die hem geboden werden. Hij bracht het tot Assistant Professor of Medical Oncology aan de University of Utah in Salt Lake City. Omdat zijn specialiteit praktisch onbestaande was in België, besliste de 37-jarige canceroloog in 1974 naar België terug te keren. Het AZ St.- Jan te Brugge werd zijn eindbestemming. Zijn Amerikaanse opvattingen botsten algauw met die van de directie. Op handen gedragen door zijn patiënten, werd hij la bête noire in het AZ. Canceroloog Clarysse zag veel ruimte voor verbetering in de aanpak van kankerpatiënten. Hij maakte dit duidelijk in woord en schrift. Dit werd hem niet in dank afgenomen door de Orde der Geneesheren. Samen met enkele collega's organiseerde hij een borstkankerkliniek, die tot de best gekende van het land hoorde. Op 70 jaar op pensioen, begon een tweede leven, al even druk als het eerste. Ondertussen tweeëntachtig geworden blikt hij terug op een boeiende carrière.... met bijzonder veel plezier gelezen, vlot en aangenaam geschreven... vooral daar dit doorweven is met anekdotes van destijds, de toenmalige leefsfeer.... Blijkbaar wil u het ludieke, leuke maar ook de zware noten en diepgevoelde teleurstellingen neerpennen. U schrijft neer wat veel auteurs niet zouden durven... interessant, illustrerend en confronterend... Naar mijn gevoel een correcte weergave van wat zich afspeelt in onze maatschappij." A.S. Voorbeeld van een geïnspireerd en creatief persoon, die zich door zelfstudie en ondernemingszin opgewerkt heeft, zelfs op het internationaal toneel, in het onderzoek en de behandeling van kanker en die ook bereid was gevestigde waarden te hekelen daar waar geneeskunde verworden was tot geldeconomie en een verheven bastion." A.V. "Het is evident dat je in uw vakgebied een pionier bent geweest." Een collega Het boek wordt in eigen beheer uitgegeven en voorgesteld op het herfstsymposium op 11 november Meer informatie en bestelling van het boek kan bekomen worden bij de auteur via adres claryssealbertmemoires@proximus.be. 6

7 Montanus Tijdingen 2018 Voorwoord...3 En vanaf nu besliste de citoyen De nieuwe structuren van de armenzorg na Franse Revolutie...9 Het Bureel van Weldadigheid van Brugge ( ) De armendokters van het Bureel van Weldadigheid van Brugge* De hongerrellen in Brugge van 2 en 3 maart 1847 en de rol van het Bureel van Weldadigheid Het Bureel van Weldadigheid Brugge tijdens WO I ' Omdat het beter is het erfgoed der liefdadige inrichtingen te schenden dan de kwaal van den hongersnood te ondergaan' Het Bureel van Weldadigheid Brugge na WO I Doofblindheid en public relations Eugeen Van Steenkiste: arts, godsche kalote en taalstrijder in het 19 de -eeuwse Brugge Frans Daels en de taalstrijd in Gent Dwergen in de geschiedenis van Venetië Henri Toulouse-Lautrec De anatomische les, Brugge (1679) Anatomy lessons of the Amsterdam Guild of Surgeons COLOFON

8 8

9 EN VANAF NU BESLISTE DE CITOYEN DE NIEUWE STRUCTUREN VAN DE ARMENZORG NA FRANSE REVOLUTIE Bart Demuynck, medewerker OCMW-archief Brugge Briefhoofd (28 Ventose jaar III, 13/03/1795) van 'De Representen des Volks by de Legers van het Noorden ende Sambre ende Maes'. OCMW-archief Brugge. Berg van Charitate. Tijdens de periode die gemeenzaam de Franse Revolutie wordt genoemd kreeg een nieuw beleid, gericht op het tegengaan van de armoede, vorm. Samen met deze strijd tegen de armoede wilde men onder andere ook de medische wetenschap op een andere basis grondvesten. Via het invoeren van nieuwe structuren wilden de Franse revolutionairen de armenzorg op een modernere basis stoelen dan de (laat)middeleeuwse diswerkingen en allerhande hospitaalstructuren waarvan deze nieuwe administraties de opvolger waren. Er moest een eind komen aan de alomtegenwoordige invloed van de katholieke kerk in de armen- en ziekenzorg en alles moest meer op een rationele grondslag gebeuren. 9

10 De armenzorg werd vanaf dat ogenblik gezien als een heilige plicht van de staat ten aanzien van haar burgers en er moest komaf gemaakt worden met alles wat te nauw verbonden was met de oude maatschappijstructuur die verantwoordelijk werd geacht voor het ontstaan van de wijdverspreide schrijnende armoede en het niet goed functioneren van de toenmalige gezondheidszorg. Door de oude structuren af te schaffen en nieuwe structuren in de plaats te stellen wilde men de idealen van broederlijkheid en gelijkheid voor alle burgers verwezenlijken. De tijd van enkel liefdadigheid was voorbij en in de plaats kwam meer een gelijk recht op hulp voor alle burgers zonder onderscheid. In 1796 en 1797 werd in het kader van de armoedebeheersing de Franse wetgeving gestemd om op gemeentelijk vlak de Commissies van Burgerlijke Godshuizen en de Burelen van Weldadigheid op te richten om het plaatselijke sociale beleid te coördineren. Door de inlijving van de Belgische gewesten bij Frankrijk in 1796 werden alle wetten van de Franse Republiek van kracht in de geannexeerde regio s. Deze structuren bleven bestaan onder het Nederlandse bewind ( ) en onder de nieuw opgerichte Belgische staat vanaf De taak van de Commissies van Burgerlijke Godshuizen was om de instellingen te beheren die de zieken-, gehandicapten-, krankzinnigen-, wezen- en bejaardenzorg vormgaven, terwijl de rol van de Burelen van Weldadigheid bestond uit de steunverlening aan de behoeftigen die thuis verbleven 1. De Burelen van Weldadigheid kwamen overal voor maar de Commissies van Burgerlijke Godshuizen kwamen enkel voor in de steden waar ziekenhuizen en andere verzorgingsinstellingen bestonden. Deze twee administraties, die vaak een conflictueuze relatie hadden op het vlak van takenpakket en over ongelijke financiële middelen beschikten, werden pas in 1925 vervangen door de Commissie van Openbare Onderstand die de voorloper was van het in 1976 opgerichte Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Werk. Al deze opeenvolgende administraties hadden een eigen invalshoek om de armen- en ziekenzorg vorm te geven, aangepast aan de noden van de periode waarin ze functioneerden. In de notulen van deze administraties in het OCMW-archief van Brugge kan de beginnende uitbouw en het verder verloop van deze op gemeentelijk vlak gecentraliseerde structuren op de voet gevolgd worden. De raadsleden van de Commissie van Burgerlijke Godshuizen en van het Bureel van Weldadigheid werden aangesteld door het stadsbestuur. De stedelijke en later ook de provinciale overheid fungeerden als toezichthoudende overheden op deze armen- en ziekenzorgstructuren. Op de eerste vergadering van de Commissie van Burgerlijke Godshuizen op 23 juli 1798 (5 thermidor van het jaar VI van de Franse Republiek) 2 meldden de vijf aangestelde leden, Denijs-De Brauwere, Ch. De Schietere-de Caprijke, Ph. Van Overloop, De Colnat en Th. Van Vijve, dat ze hun benoeming 1 Verschaeren, J. Burgerlijke Godshuizen, Burelen van Weldadigheid, Commissies van Openbare Onderstand en Openbare Centra voor Maatschappelijk Werk. Organisatie, bevoegdheden, archiefvorming. Archives générales du royaume et archives de l état dans les provinces. Miscellanea archivistica manuale, n 46. Bruxelles, Gevaert, Fr. De republikeinse kalender en de volledige vergelijkingstabellen met de Gregoriaanse kalender. UGA, Heule,

11 aanvaarden en unaniem werd citoyen De Schietere-de Caprijke door hen verkozen als voorzitter van deze Commissie. Op 6 september 1798 (20 fructidor van het jaar VI van de Franse Republiek) wordt citoyen Eugène Gouban, als homme de loi habitant de cette commune verkozen als secretaris van CBG. Gouban aanvaardt deze functie maar zegt dat hij weinig afweet van de Franse wetgeving. Alhoewel de secretaris een loon mocht ontvangen verklaarde Gouban dat hij dit voor de armen gratis wilde doen. Op 31 oktober 1798 (10 brumaire van het jaar VII van de Franse Republiek) had het gemeentebestuur al een overzicht bezorgd van de instellingen waar CBG verantwoordelijk voor was en hun werkzaamheden konden van start gaan. De eerste raadszittingen van de Commissie van Burgerlijke Godshuizen gingen door in een lokaal in het St.-Janshospitaal en vanaf november 1798 vonden ze plaats in het godshuis St.-Niklaas, omdat deze ruimte meer geschikt werd bevonden voor hun samenkomsten en omdat hun secretariaat hier kon gevestigd worden. Deze zittingen gingen door elke woensdag om 15u en het secretariaat was open op maandag, woensdag en vrijdag van 9 tot 17u. In het secretariaat werden de vragen aan de Commissie van Burgerlijke Godshuizen om steun ontvangen 3. De verzorgingsinstellingen werden voor de Franse Revolutie bijna uitsluitend gerund door geestelijken. Katholieke broeders en vooral zusters fungeerden als (niet-betaalde) verzorgers en de werking werd vooral bekostigd door liefdadige schenkingen. Deze ziekenverzorgers werden in eerste instantie ontheven van hun taak maar door een gebrek aan bekwaam personeel mochten ze dit toch later terug uitoefenen maar dan als lekenpersoneel. Briefhoofd (28 Ventose jaar III, 18/03/1795) met een allegorische voorstelling van de Franse Revolutie. OCMW-archief Brugge. Berg van Barmhartigheid/ Charitate. 3 OCMW-archief Brugge. Commissie van Burgerlijke Godshuizen. Notulen. Boek 1. 11

12 Het Bureel van Weldadigheid startte zijn werkzaamheden op 12 november 1799 (21 brumaire van het jaar VIII van de Franse Republiek). Het gemeentebestuur van Brugge was duidelijk niet zo haastig om de oude structuur van steunverlening aan de armen thuis op te doeken maar nadat de prefect de oprichting had geëist van een Bureel van Weldadigheid in Brugge om de armenzorg thuis te coördineren werd toch een Bureel van Weldadigheid opgericht. Voordat het Bureel van Weldadigheid deze steun aan huis centraliseerde gebeurde deze vorm van hulpverlening door de parochiaal gestructureerde diswerkingen. Deze gemeentelijke armenzorgstructuur was ontstaan in de 14e eeuw toen Brugge door de internationale handel een welvarende stad was. Doordat de financiële inkomsten van deze dissen zwaar steunde op liefdadigheid via aalmoezen en legaten en veel van deze schenkingen gebeurden via de geestelijkheid was de invloed van de kerk in deze diswerkingen gedurende de eeuwen sterk gegroeid. Deze invloed wilden de Franse revolutionairen afschaffen omdat de invloed van de katholieke kerk in de weg stond om hun eigen idealen te verwezenlijken. Deze invloed was nogal gericht op het verdedigen van de eigen belangen van de kerk die altijd een belangrijke steunpilaar van het ancien régime geweest was dat de Franse revolutionairen wilden eindigen. De eerste raadsleden van het Bureel van Weldadigheid waren J.-B. Goddijn, J. Vannieuwenhuyse, J. Volckaert, J. Vanoutryve en J. Vandewalle. De Brugse advocaat J. Vandewalle werd verkozen als de eerste voorzitter van het Bureel van Weldadigheid maar op 25 december 1799 diende hij al zijn ontslag in waarna hij ad interim werd opgevolgd door J. Vanoutryve. Bernard Van Severen werd aangesteld als schatbewaarder-ontvanger en citoyen De Stoop als secretaris 4. De staat moest volgens de Franse revolutionaire wetgeving de armen- en ziekenzorg leiden in plaats van dit over te laten aan de kerk. Deze zorg moest buiten de instellingen gebeuren van het Ancien régime omdat deze reeds bewezen hadden dat ze geen oplossing vormden voor de armoede. De gezinnen moesten in eerste instantie zorg dragen voor hun eigen zieken in plaats van dat dit werd overgelaten aan de hospitalen. De hospitalen werden gezien als de plaats waar de zieken elkaar besmetten en waar ze kwamen om te sterven en moesten gesloten worden. Hun bezittingen werden genationaliseerd en werden gebruikt voor het nieuwe beleid ten voordele van de noodlijdende bevolking. De enige taak die de hospitalen nog konden hebben was om mensen te verzorgen die berooid waren van alle financiële middelen en geen familie hadden die voor hen zorgde. Hospitalen moesten voor deze personen de taak van het gezin overnemen. Gedurende de eerste jaren van de omwenteling werden zowel de opleiding van geneesheren als het hospitaalwezen afgeschaft. De reden hiervan was dat er een nieuwe en meer klinische medische blik kon ontstaan die niet meer enkel gericht was op het constateren maar ook op het ontdekken. De geneeskunst baseerde zich in deze periode vooral op dogmatische theorieën en filosofieën. Toen de kliniek terug werd ingevoerd was het een andere kliniek, deze van de 19 de eeuw. Het medische weten werd georganiseerd rond het hospitaal en de observatie aan het ziekbed zelf, tegen de kwakzalverij en onwetendheid die het gevolg was van het invoeren van de totale vrijheid op het vlak van geneeskunde enkele jaren voordien. De nadruk op het feit dat zieken bij voorkeur thuis moesten worden verzorgd was natuurlijk ook ingegeven door financiële motieven. Het was goedkoper voor de overheid en bij mensen die een liefhebbende relatie hadden was er altijd ruimte om nog een tandje bij te steken 4 OCMW-archief Brugge. Bureel van Weldadigheid. Notulen. Boek 1. 12

13 voor de patiënt. Later werden deze hospitalen ook bevoegd voor de meer complexe behandelingen die thuis niet konden gebeuren. Een andere taak van ziekenhuizen was om artsen op te leiden en in de gewenste richting te sturen met betrekking tot behandelingen. Hierdoor ontstond een soort verstandhouding tussen de medische sector en de staat om de idealen van de Franse Revolutie te verwezenlijken 5. Briefhoofd van de gemeentelijke administratie van Damme. Brief aan het Bureel van Weldadigheid van Brugge van 22 Pluviôse van het jaar VIII van de Franse Revolutie (10/02/1798). OCMW-archief Brugge. Bureel van Weldadigheid. Verkoop van bomen, 27. Het valt op dat deze eerste leden van beide administraties behoren tot de rijkere revolutionaire Fransgezinde Brugse milieus (de Jacobijnse Club, de Société Littéraire, ). Zo was Charles De Schietere-de Caprijke burgemeester van Brugge geweest na de Brabantse Revolutie van tegen het Oostenrijks gezag en de hervormingen van Jozef II. Door de terugkeer van de Oostenrijkers moest hij aftreden als burgemeester maar als de Fransen opnieuw bezit namen van het grondgebied van onze gewesten wordt hij opnieuw burgemeester van 1793 tot Tevoren zetelde hij ook al in de gemeenteraad van Brugge (1743) en was hij schepen geweest (1749). Hij was volgens chroniqueur J. Van Walleghem 6 na de eerste Franse inval van november 1792 tot maart 1793 één van de notabelen die, in de ijdele hoop dat de Fransen de onafhankelijkheid brachten, rond de vrijheidsboom op de markt in Brugge dansten als sprinkhanen. Deze laatste burgemeester van het Ancien régime is ook bekend als beschermheer van de Brugse Arme Klaren en hun patrimonium, als voogd van het St.-Janshospitaal, als gouverneur van de St.-Elisabethschool voor weesmeisjes en van de Berg van Barmhartigheid en als voorzitter van de Brugse Kunstacademie. In deze laatste organisatie had hij zijn ontslag gegeven door een schandaal rond homoseksualiteit onder de Brugse 5 Foucault, M. Geboorte van de kliniek. Een archeologie van de medische blik. Boom/Amsterdam, Van Walleghem, J. Merckenweerdigste voorvallen. Brugse Geschiedbronnen uitgegeven door het Gemeentebestuur van Brugge,

14 schilders waar onder andere J. Garemijn, P. De Cock, P. Le Doulx, A. Suveyns en J. Legillon bij betrokken waren 7. Briefhoofd van het Stadsbestuur van Brugge (Departement van de Leie). OCMW-archief Brugge. Bureel van Weldadigheid. Verkoop van bomen, 27. Onder invloed van de Franse Revolutie kreeg de bestuurlijke structuur van het Ancien régime (waaronder de kerk, de gilden en ambachten, ) rake klappen. Hierdoor was de geschiedschrijving van deze periode sterk gepolariseerd en afhankelijk van het eigen standpunt. Deze geschiedenis werd dan ook ofwel op een heel positieve ofwel op een heel negatieve wijze beschreven. Zo noteerde Jozef Van Walleghem, de vroegere deken van het Brugse wolambacht, op 9 februari 1795 in zijn dagboeken: dit alles doet voorsien dat de Fransche het groot ontroovende, aen het gepeupel het kleijne willen voor niet geven, om vroeg of laet door dezelve niet overrompelt te worden. 7 Vanden Berghe, Y. Jacobijnen en Traditionalisten. De reacties van de Bruggelingen in de Revolutietijd ( ). Pro Civitate. Historische Uitgaven, n 32, Vanden Abeele, A. De geestelijke vaders en moeders van het klooster der Arme Klaren Coletienen in Brugge. In: Biekorf, 2003, pp

15 HET BUREEL VAN WELDADIGHEID VAN BRUGGE ( ) De geneeskundige dienst van het Bureel van Weldadigheid van Brugge, op het kruispunt van sociale zorg, preventie van epidemieën en gratis geneeskundige zorgen voor de huiszittende armen Bart Demuynck, medewerker OCMW-archief Brugge Na de inlijving van onze gewesten bij Frankrijk op het einde van 1795 werd de Franse wetgeving en specifiek het nieuwe Franse systeem van openbare hulpverlening van kracht dat gecoördineerd werd door de burgerlijke overheid. Het recht op gratis geneeskundige zorgen voor wie op de armenlijst stond, zowel thuis als in het meest dichtstbijzijnde ziekenhuis, was vastgelegd in de wetgeving, gebaseerd op de Verklaring van de Rechten van de Burger en de Mens van het jaar II van de Franse Republiek en de latere decreten die deze wet verder invulden. De verklaring van de Rechten van de Mens en van de Burger (jaar II F.R.) Sinds de oprichting van de voorlopers van het huidige OCMW 1 was het bieden van geneeskundige zorgen één van de grondslagen van de steun aan de armen 2. Deze geneeskundige zorg was dubbel. 1 Decreet van 16 vendémiaire van het jaar V (07/10/1796): oprichting van de Commissies van Burgerlijke Godshuizen. Decreet van 7 frimaire van het jaar V (27/11/1796): oprichting van de Burelen van Weldadigheid.

16 Door dit gratis aan te bieden aan de behoeftigen werd ook de rest van de samenleving beschermd tegen epidemieën en besmettelijke ziekten. Doordat de economie zich in de 19 de eeuw van crisis naar crisis voortsleepte en vooral gekenmerkt werd door een gebrek aan sociale bescherming, was het aantal armen bij economische recessies schrikbarend hoog 3. Hoe werd deze wettelijke plicht van gratis geneeskundige zorgen aan de behoeftigen in Brugge ingevuld? Gazette van Brugge, 17/11/1851 Enerzijds was er de Commissie van Burgerlijke Godshuizen (CBG), die de hospitalen, de meeste godshuizen en de instituten overkoepelde en verantwoordelijk was voor het residentiële deel van de 2 Als arm of behoeftig werden diegenen beschouwd die niet zelf in hun levensonderhoud konden voorzien. Behoeftig werd men in de negentiende eeuw al snel door werkloosheid, ziekte, handicap of overlijden van de kostwinner. Armen werden ingeschreven op de armenlijst en kregen steun om te overleven. 3 Op de armenlijsten waren in mensen ingeschreven in Brugge. De totale stadsbevolking bedroeg in personen. In een rapport van 19/10/1858 vermeldt BvW dat in 1858 zelfs behoeftigen van Brugge werden ondersteund (6.683 gezinnen). De behoeftigen van elders die in Brugge woonden werden hier niet bijgerekend omdat dit geld aan de gemeenten waar deze hun domicilie hadden werd teruggevorderd. OCMW-Archief. BvW. 190/243bis. 16

17 zorg in Brugge. Anderzijds was er het Bureel van Weldadigheid (BvW) dat de armen van Brugge thuis ondersteunde en hen gratis geneeskundige zorg aanbood aan huis. Een verblijf in het ziekenhuis en een doktersbezoek aan huis waren immers veelal te duur voor een groot deel van de bevolking. In de beginjaren van de Franse bezetting bestaat in Brugge enkel de Commissie van Burgerlijke Godshuizen die de residentiële en ambulante zorg bundelt. Dit is de reden dat vanaf de oprichting van een Bureel van Weldadigheid in Brugge er tal van discussies zijn tussen BvW en CBG welke doelgroep onder de verantwoordelijkheid van welke administratie valt. Deze discussies gaan over behoeftige krank- of onzinnigen die thuis verblijven als gevolg van het feit dat dit goedkoper is voor de overheid dan een verblijf in een instelling en de opvang van vondelingen, verlaten kinderen en wezen, ongeneeslijk zieken en bejaarden. In dit artikel wordt dieper ingegaan op de geneeskundige dienst van het Bureel van Weldadigheid. In deze geneeskundige dienst waren zowel geneesheren, chirurgijnen 4, apothekers als vroedvrouwen actief. DE ARMENDOKTERS VAN HET BUREEL VAN WELDADIGHEID 5 Om de geneeskunde op het einde van de 18 e eeuw een nieuwe stimulans te geven en om de bestaande geneeskundige structuren die hierbinnen actief waren te hervormen schaften de Franse revolutionairen de medische titels en de bestaande opleidingen af. Ook de scheiding tussen geneeskunde en chirurgie werd ongedaan gemaakt. Iedereen kon zich vanaf dat ogenblik vestigen als dokter, specialist of tandarts. Dit leidde tot heel wat kwakzalverij (met doden en gevaren voor de volksgezondheid tot gevolg), alhoewel men natuurlijk voor ogen moet houden dat de toenmalige artsen op dat ogenblik ook niet wetenschappelijk te werk gingen zoals we dit nu invullen. Hierop is de uitspraak van Marcel Proust ( ), die zelf jarenlang ziek in bed verbleef en de zoon en de broer was van chirurgen, over de arrogantie van de positie van artsen die een geneeskunde beoefenden die gestoeld was op de medische kennis van die tijd die in die periode nog altijd een wankele basis had en dus in feite nergens op was gebaseerd van toepassing: Het zou het toppunt van dwaasheid zijn om in de geneeskunde te geloven, als het niet nog dwazer was er niet in te geloven 6. De term officiers de santé klonk enerzijds minder elitair. De opleiding van deze officiers was beduidend korter dan de vroegere opleiding voor dokters omdat de revolutionaire legers door het sneuvelen van veel artsen kampten met een tekort aan medisch personeel. Deze duur van de opleiding was vergelijkbaar met deze van de chirurgen 7. In 1797 wordt ook de katholieke universiteit in Leuven opgeheven waardoor het in Vlaanderen onmogelijk is om nog onderwijs in de geneeskunde te volgen. Ook het Corpus Medicum van Brugge dat de opleiding en de uitoefening van het beroep van geneesheer reglementeerde wordt afgeschaft, in navolging van de afschaffing van de gilden. Tussen 1795 en 1803 worden wel medische faculteiten 4 De voorlopers van de chirurgen. Pas met de moderne wetenschappelijke opleidingen wordt meer en meer gesproken over chirurgen maar de term chirurgijnen wordt nog decennialang gebruikt. 5 OCMW-archief Brugge. Geneeskundige dienst. Aanstelling geneesheren, 154. Geneeskundige dienst. Aanstelling geneesheren, de Botton, A. Hoe Proust je leven kan veranderen. 2017, p Foucault, M. De geboorte van de kliniek. Een archeologie van de medische blik. Amsterdam,

18 in Parijs, Montpellier, Straatsburg, Turijn en Mainz opgericht, waardoor kandidaat-geneesheren in Vlaanderen hun medische opleiding meestal in Parijs moesten volgen. In het begin van de 19 de eeuw komt hierin een kentering. Er worden scholen opgericht om artsen, heelkundigen, apothekers en vroedvrouwen op te leiden waardoor er terug academische medische titels bestaan 8. Vanaf 1818 oefenen de Provinciale Commissies voor Geneeskundig Onderzoek en Toezicht controle uit over deze beoefenaars van de geneeskunde. Tussen 1821 en 1823 wordt een heel gamma van medische titels ingevoerd en wettelijk bevestigd. Hierbij werd de scheiding tussen geneeskunde en heelkunde die was opgeheven door de vroegere Franse wetgeving terug ingevoerd. Op het einde van schrijft de Commission de Surveillance Médicale van West-Vlaanderen, opgericht door de wet van 12/03/1818, een brief naar het Bureel van Weldadigheid met het voorstel voor de oprichting van een geneeskundige dienst in Brugge voor de armen die thuis verzorgd worden. BvW stelt een reglement hiervoor op. Vóór 1818 waren er reeds armendokters actief in Brugge om de behoeftigen bij te staan. Deze eerste geneesheren van de armen boden hun diensten gratis aan. Ze bezochten de behoeftigen aan huis, onderzochten hen, stelden een diagnose, schreven eventuele hulpmiddelen en medicijnen voor en volgden de patiënten op. Met het voorschrift van de armendokter kon de zieke behoeftige gratis geneesmiddelen ophalen in een aantal door BvW erkende apotheken in Brugge. Het Bureel van Weldadigheid had de werking en de structuur van de voormalige diswerkingen overgenomen en wilde onder de leuzen voor iedereen zorg en voor iedereen dezelfde zorg de steun aan huis herijken. BvW bereikte dit via het opstellen van reglementen op bepaalde onderdelen van haar werking. Zo werd ook op het vlak van geneeskundige verzorging een geneeskundige dienst opgericht via een reglement voor de armen die thuis verbleven. Deze reglementen hadden als doel misbruiken tegen te gaan. Met deze misbruiken doelde BvW op zaken die niet liepen zoals zij dit vooropgezet hadden. Via reglementeringen en interventies kon BvW zich ook verdedigen tegen de kritiek die ze soms kregen van medeburgers en konden ze zo zoveel mogelijk de steun vrijwaren aan zoveel mogelijk behoeftigen. De armenmeesters moesten jaarlijks verslag doen over de zaken die niet goed liepen binnen de geneeskundige dienst en konden voorstellen formuleren voor eventuele verbeteringen. Zo komen in 1821 en 1822 klachten binnen van armenmeesters en parochiegeestelijken over de werking van de geneeskundige dienst: armendokters weigeren behoeftige zieken te bezoeken als deze geen biljet hebben van de armenmeester van de sectie waar ze wonen en zieken die dringend medische hulp nodig hebben in het ziekenhuis moeten eerst thuis bezocht worden door de armendokters maar soms wordt vruchteloos gewacht op dit huisbezoek. In het begin van 1822 vraagt BvW aan de stedelijke overheid om naar aanleiding van deze klachten van pastoors en armenmeesters over de service sanitaire om enkele Médecins en Chirurgiens aan te stellen en te betalen om te voorkomen dat de zieke armen geen recht hebben op geneeskundige hulp. Deze gemelde inbreuk op de wetgeving was volgens BvW reeds verschillende malen voorgekomen sinds de oprichting van de provinciale Commission Médicale en het wettelijk verbod aan apothekers 8 Zo wordt BvW uitgenodigd om mee te helpen aan de installatie van de professeurs de médecine, chirurgiens, etc van de gratis opleiding, opgericht volgens het arrest van prefect Chauvelin van 04/04, in het hopital civil van Brugge op 04/05/ OCMW-archief. Notulen BvW, zitting 19/12/1818; BvW. Briefwisseling overheid. 18

19 om de zieken thuis te bezoeken waardoor het recht op gratis geneeskundige zorgen voor de armen soms dode letter bleef. BvW stelt voor om vijf Médecins en twee Chirurgiens deels hiervoor aan te stellen en te betalen. Door hen aan te stellen en te vergoeden wilde BvW meer controle uitoefenen op het functioneren van deze armendokters en de soms gebrekkige werking van de geneeskundige dienst voor de armen thuis aan te pakken. De geneesheren die dit tot dan toe op vrijwillige basis hebben gedaan worden bedankt voor hun gratis diensten maar kunnen zich wel kandidaat stellen om erkend te worden volgens dit nieuwe reglement. Halfweg 1822 benoemt BvW haar eerste lichting van vijf Médecins en twee Chirurgiens om geneeskundige hulp te bieden aan de huiszittende armen. De eerste armendokters die officieel door BvW worden aangesteld in 1819 zijn Collier, Dufour en Bossuyt en Alleweireld. Deze hadden aangeboden om dit gratis te doen. Ze waren elk in een andere parochie verantwoordelijk om de behoeftige zieken thuis te bezoeken. Dr. Dufour moet reeds in 1819 stoppen met dit engagement en wordt vervangen door dr. Rodenbach 10. Wijzigingen in de reglementen van deze geneeskundige dienst moeten door BvW volgens het K.B. van 02/04/1829 in verband met de benoeming en afzetting der geneeskundigen voor de godshuizen en armbesturen voorgelegd worden aan de Stedelijke Regering. De armendokters van BvW werden volgens de reglementering aangesteld voor de termijn van één tot drie jaar en ontvingen hiervoor een jaarloon, zodat de armen dit doktersbezoek niet uit eigen zak moesten betalen. Voor mensen die op bepaalde ogenblikken of permanent van dag tot dag moesten overleven, was dit onbetaalbaar. Op het ogenblik dat hun termijn voorbij was, stelde het Bureel van Weldadigheid naar aanleiding van de sollicitaties voor deze functie een nieuw voorstel op met een dokter en een chirurg per sectie 11. Ook vroedvrouwen die hun diensten aanboden bij de armen aan huis werden erkend via een officiële lijst. Bij bevallingen die moeilijker verliepen waren deze vroedvrouwen verplicht om een beroep te doen op een armendokter. Al deze benoemingen waren pas officieel na goedkeuring door de gemeenteraad. BvW heeft hier kritiek op maar legt zich hier morrend bij neer omdat het stadsbestuur altijd het advies van BvW volgt. 10 OCMW-archief. BvW. Geneeskundige dienst. Aanstelling geneesheren. 11 Brugge was op het gebied van armenzorg verdeeld in zeven secties (overeenkomend met de parochies). Per sectie werden naast de armendokters ook armenmeesters aangesteld die verantwoordelijk waren voor de bedeling van steun aan huis en de inschrijvingen of schrappingen (bv. door slecht gedrag) op de armenlijsten. 19

20 Overzicht (1863) van de Brugse armendokters van BvW, op welke sectie ze actief waren en hun jaarloon. De armengeneesheer moest zoveel mogelijk in het centrum van de sectie waarvoor hij was aangeduid wonen, zodat hij in noodgevallen vlug bij de patiënt aanwezig was. Als hij om één of andere reden belet was moest hij een andere armengeneesheer sturen, zodat de armen nooit verstoken zouden blijven van geneeskundige hulp op het ogenblik dat ze deze nodig hadden. Indien hij deze plicht verzuimde, verloor hij zijn vaste aanstelling en werd vervangen door een nieuw benoemde dokter. Waar in het begin van de werking van deze geneeskundige dienst BvW zich richtte op oudere dokters die zich aan het einde bevonden van hun loopbaan, veranderde dit al vlug naar jongere dokters met een wetenschappelijke opleiding die zo van BvW de kans kregen om hun 20

21 carrière op te starten 12. De armengeneesheren hadden naast deze sociale opdracht ook een eigen praktijk of waren werkzaam in het St.-Janshospitaal. Als voorbeeld kunnen we Isaac De Meyer vermelden. Deze dokter haalde zijn brevet van hulpchirurg in het militair hospitaal van Brugge en vervolgt zijn opleiding in het medische korps van het Franse leger. Zijn praktijkervaring doet hij op op de Europese slagvelden van Napoleon en in 1813 studeert hij af als dokter in de chirurgie aan de medische faculteit van Parijs. Hij trekt opnieuw ten strijde als chirurg-majoor in het Nederlandse leger en verzorgt de gewonden na de slag van Waterloo. Hij keert terug naar Brugge om hier zijn loopbaan verder uit te bouwen. Hij wordt aangesteld als armengeneesheer in 1822 en zal deze functie verder blijven uitoefenen tot In 1825 wordt hij voorzitter van de Brugse Medische Commissie en in 1826 wordt hij lid van de Provinciale Medische Commissie. Van 1827 tot 1836 geeft De Meyer les aan de Vrije School voor Geneeskunde in Brugge en is hierna verbonden aan de burgerwacht als chirurg-majoor. In 1833 wordt hij leraar en opvolger van Benoit Van Steenkiste aan de vroedvrouwenschool van het St.- Janshospitaal en in 1837 wordt hij aangesteld als chirurg in dit hospitaal als opvolger van Van Biesbrouck. In 1843 wordt hij aangesteld als leraar anatomie aan de Brugse Academie van Schone Kunsten en in 1856 wordt hij verkozen als ondervoorzitter van de Belgische Medische Academie 13. Praalgraf van dr. Isaac De Meyer op het Brugse kerkhof 12 In die periode begonnen de specialismen zich nog maar te ontwikkelen en was het nog mogelijk om als algemeen geneesheer kennis te hebben over alle ziekten. 13 Beernaert, B. o.c.; OCMW-archief Brugge. Notulen Bureel van Weldadigheid. 21

22 Na zijn overlijden in 1865 wordt Isaac De Meyer als chirurg van het Sint-Janshospitaal opgevolgd door Joseph Verriest, de toenmalige toegevoegde chirurg. Deze toegevoegde chirurg werkte ook tussen 1837 en 1862, veelal voor twee secties tegelijk, als armendokter van het Bureel van Weldadigheid. Frederic Claeijssens werkte als toegevoegde chirurg in het St.-Janshospitaal tussen 1842 en 1865 en was tegelijk één van de armendokters van BvW tussen 1837 en Vanaf 1870 komt Alfred De Vaux, geneesheer in de drie takken van de geneeskunst, in dienst van het St.-Janshospitaal terwijl hij tussen 1864 en 1873 benoemd is door BvW als armendokter 14. Dr. George De Laey was armengeneesheer voor Zeebrugge tussen 1902 en 1910 en tussen 1912 en 1915, het jaar dat hij naar Engeland vlucht. In 1911 had hij niet gesolliciteerd voor de functie van armendokter uit vergetelheid en in zijn plaats wordt dokter Ern. Leclercq uit Heist benoemd als armendokter voor Zeebrugge. In 1912 worden deze dokters allebei benoemd om samen de geneeskundige dienst van het Bureel van Weldadigheid van Brugge vorm te geven in Zeebrugge. Dr. Georges Delaey 15 (+1944), armendokter van het Bureel van Weldadigheid in Zeebrugge tussen 1902 en OCMW-archief Brugge. Notulen BvW en CBG. Service Sanitaire ; BvW. Gerechtigden op bijstand. Aanstelling geneesheren, 154; BvW. Geneeskundige dienst. Aanstelling geneesheren, Er zijn verschillende schrijfwijzen van zijn naam; De Laey aan elkaar of in twee woorden met op het einde een e en George met of zonder s achteraan. 22

23 Cartoon van een armendokter. Van Der Ven, F. Het Weldadigheidsbureel van Antwerpen. Antwerpen, 1909, p.46. In 1902 komt er vanuit de gemeenteraad kritiek op het samengaan van de functies van armendokter van BvW en geneesheer in het St.-Janshospitaal omdat de combinatie van beide functies niet mogelijk zou zijn. BvW ontkent dit maar vanaf dat moment nemen de armendokters die benoemd worden in het St.-Janshospitaal ontslag. Nu en dan wordt het reglement op de geneeskundige dienst gewijzigd op het vlak van benoemingstermijn en jaarloon, maar ook als de armen vrij een armengeneesheer kunnen kiezen uit de dokters die aangesteld zijn door BvW en als BvW beslist om te werken met dispensaria waar de zieke armen die zich kunnen verplaatsen terecht kunnen bij de armendokters. In de zitting van BvW van 04/02/1837 wordt het nieuwe reglement voor de Dienst van de Medecins en Chirurgiens van stad Brugge goedgekeurd. Brugge wordt onderverdeeld in vier secties: 1) St.- Salvators 2) O.-L.-V. en St.-Catherina 3) St.-Walburga en St.-Anna en 4) St.-Jacobs en St.-Gillis. BvW benoemt één Medecin en één Chirurgien per sectie. Deze moeten in de eerste plaats de armen van hun sectie behandelen maar ook diegenen die worden aangewezen door de armenmeesters, zelfs als ze aan een andere sectie toebehoren. Deze armendokters moeten bereid zijn om op elk uur van de dag en van de nacht de armen die hun geneeskundige hulp vragen thuis te bezoeken. Hiernaast moeten ze ook één uur per dag beschikbaar zijn om de behoeftigen te ontvangen die hen willen consulteren. Medicamenten mogen enkel worden voorgeschreven na een huisbezoek aan diegene die ze nodig heeft. Bij ernstige gevallen moeten ze zich laten bijstaan door één van hun collega s. Hun loon bedraagt 150 fr. per jaar en ze worden benoemd voor één jaar, maar dit kan altijd worden verlengd. Als er vacatures zijn worden deze bekendgemaakt via de kranten. Sollicitanten moeten het diploma hebben van Docteur en medecine ou en Chirurgie en gedomicilieerd zijn in 23

24 Stadsplan van Brugge met de onderverdeling in secties en de ligging van de drie dispensaria die aangeduid zijn met een ronde groene sticker.ocmw-archief Brugge. Gerechtigden op bijstand. Aanstelling geneesheren. Brugge. Het toezicht op de geneeskundige dienst gebeurt door de armenmeesters die jaarlijks een rapport moeten bezorgen aan BvW over zowel de misbruiken als over in te voeren verbeteringen in deze dienst. Op 26/03/1864 keurt de gemeenteraad een nieuw reglement op de geneeskundige dienst van BvW goed. Er worden drie dispensaria opgericht waar de behoeftigen gratis geneeskundige hulp kunnen krijgen. Het eerste dispensarium bevindt zich in de Zwarte Leertouwersstraat en is bedoeld voor de secties O.-L.-V., Magdalena, St.-Walburga en een deel van St.-Anna. Een tweede dispensarium is gelegen in de Genthofstraat en is bedoeld voor de behoeftige zieken van het resterende deel van St.- Anna en de sectie St.-Gillis. Het derde dispensarium, voor de zieken van St.-Salvators en St.-Jacobs, werd opgericht in de Centrale Armenapotheek. Deze dispensaria werden ingericht in huizen die het Bureel van Weldadigheid huurde of aankocht in Brugge. Ze lagen zoveel mogelijk in het centrum van het gebied dat ze bedienden. In elk 24

25 dispensarium is er een bediende aanwezig die aan de armen die de dokter komen raadplegen een formulier bezorgt waarop de geneesheer medicatie kan voorschrijven. Deze bediende is ook verantwoordelijk om een lijst op te stellen van de armen die thuis een doktersbezoek vragen. Vanderplancke, het lid van BvW dat afgevaardigd is om de geneeskundige dienst verder vorm te geven, stelt voor om Louis Anthierens (bediende van BvW), Edouard Roose (bediende van de ontvanger van BvW) en Francois Heuninck (bediende van CBG) te benoemen om de dienst waar te nemen in de dispensaria voorgeschreven door het reglement als de eerste bedienden. In dispensarium 1 en 2 wordt ook een conciërge benoemd. De eerste conciërges zijn Anthierens (vader) die zich als conciërge gratis mag vestigen in het huis in de Zwarte Leertouwersstraat. Charles Lams (kleermaker, Brugge) mag zich als conciërge vestigen in het huis in de Genthofstraat 16. Deze bedienden en conciërges worden regelmatig vervangen. Door het reglement op de geneeskundige dienst van 1864 wordt de geneeskundige hulp aan de armen in deze dispensaria en thuis geleverd door zes médecins-chirurgiens-accoucheurs die voor drie jaar worden benoemd door BvW nadat deze benoemingen bekrachtigd zijn door de gemeenteraad. Dagelijks tussen acht en negen uur s morgens zijn steeds twee geneesheren aanwezig in elk dispensarium. Zij bezoeken de armen thuis die dit vragen of die hen toegewezen worden door BvW. Hun loon bedraagt 600 fr. Als de staat waarin een zieke zich bevindt een verblijf in het ziekenhuis vereist bezorgt de geneesheer deze een toegangsbiljet. Register met de huisbezoeken van de armendokters en met de gegevens van de patiënten ( ).OCMW-archief Brugge. Geneeskundige dienst. Aanstelling geneesheren. 16 OCMW-archief Brugge. Bureel van Weldadigheid. Notulen,

26 De functie van armengeneesheer werd door het Bureel van Weldadigheid beschouwd als een erefunctie, net zoals de functie van armenmeester die de armen thuis steun bezorgde en de armenlijst opstelde. Deze functies waren dan ook de speerpunten van de hulpverlening van BvW aan de behoeftigen. De armendokters waren een onderdeel van het paternalistisch systeem van liefdadige armenzorg van het Bureel van Weldadigheid. Enerzijds moesten ze hulp bieden maar anderzijds hadden ze ook een controlerende taak op het gebied van de hygiënische en morele omstandigheden bij de behoeftigen thuis. De armendokters werden ook ingeschakeld in de eerstelijnshulpverlening bij de epidemieën die Brugge teisterden, onder andere als gevolg van de ondervoeding en de catastrofaal slechte huisvesting. Hiernaast hadden ze ook een preventieve taak 17. Toch begonnen deze armengeneesheren op bepaalde ogenblikken te morren omdat ze hun loon te laag vonden. Toen het zwaaien met het eervolle karakter van deze functie nog maar bitter weinig uithaalde, werd overgeschakeld naar het systeem van dispensaria 18. Doordat hierdoor minder geneesheren op de loonlijst van BvW stonden, kon hun loon worden verhoogd. De functie van armengeneesheer zal verdwijnen naarmate de sociale bescherming van de burgerbevolking meer wordt uitgebreid waardoor steeds meer mensen een beroep kunnen doen op reguliere dokters 19. Aankondiging in de lokale kranten van de benoeming van armendokters (sd) door het Bureel van Weldadigheid van Brugge. OCMW-archief Brugge. BvW. Geneeskundige Dienst. 17 Zie over de koepokinenting: Onze Gazette, 2016, nr. 2 en Brugs Ommeland, 2016, nr. 3 (Bart Demuynck). Naast deze pokkenepidemieën dook in de 19 e eeuw op heel regelmatige basis tyfus en cholera op in Brugge. 18 Een dispensarium is een polikliniek waar men een geneesheer kan consulteren. Deze drie dispensaria bevonden zich in de Zwarte Leertouwerstraat, op de hoek van de Spanjaardstraat en het Oosterlingenplein (Genthofstraat en later in de Gouden Handstraat) en in de Moerstraat. Ook de armenapotheek werd gebruikt als dispensarium. Elk dispensarium bestond uit twee secties voor de huisbezoeken. 19 Openbare Onderstand. Wet van 10/03/1925. Commentaar, wetgeving en rechtspraak. Brugge. 1954, pp

27 De standregelen van de geneeskundige dienst van BvW (1900) 27

28 DE STADSARMENAPOTHEEK VAN HET BRUGSE BUREEL VAN WELDADIGHEID ( )20 Briefhoofd van de Algemene Armenapotheek van het Bureel van Weldadigheid van Brugge In de periode van de Belgische onafhankelijkheid beginnen in de provinciehoofdsteden in België aparte apotheken voor de behoeftigen te ontstaan onder voogdij van de plaatselijke Burelen van Weldadigheid21. In deze apotheek konden de armen hun geneesmiddelen en medische hulpmiddelen zoals verbanden, brillen en krukken ophalen. Ook in Brugge werd gekozen voor de oprichting van een Centrale Apotheek of Stadsarmenapotheek waar de behoeftigen gratis hun medicatie konden krijgen in plaats van dat ze naar een aangestelde apotheek moesten in de wijk waarin ze woonden zoals dit vroeger was. De geneesmiddelen voor de behoeftigen waren gratis omdat het Bureel van Weldadigheid deze kosten op zich nam. Vanaf 1840 begint ook in Brugge de interesse te groeien voor de oprichting van een stadsarmenapotheek. 20 Voor het schrijven van deze geschiedenis van de Brugse Armenapotheek werd gebruik gemaakt van de notulen van de zittingen van het Bureel van Weldadigheid ( ), de personeelsdossiers (archiefdozen 51-52/2) en de briefwisseling en de reglementen van deze apotheek in het OCMW-archief (archiefdozen ). Zie ook hierover: Bart Demuynck. De Armenapotheek van het Brugse Bureel van Weldadigheid ( ). In: Brugs Ommeland, 2015, nr. 2, pp De Burelen van Weldadigheid (BvW, ) (wetgeving oprichting: 27/11/1796 en 10/03/1797) waren samen met de Commissie van Burgerlijke Godshuizen (CBG) ( ) (wetgeving oprichting: 02/09/1796) de rechtstreekse voorloper van de Commissie van Openbare Onderstand (C.O.O., ) en dus van het huidige Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Werk (OCMW, vanaf 1976). CBG beheerde de residentiële zorg (de hospitalen en de meeste godshuizen) terwijl BvW de behoeftigen thuis ondersteunde. 28

29 Aquarel van de gevelrestauratie van de Armenapotheek (1897) door Bouchez (1895). OCMW-archief Brugge. Kaarten en plannen. De vraag die meteen opduikt is waarom de Brugse adel en burgerij die de armenzorg in handen hadden in de 19 de eeuw 22 én deze armoede beheersbaar wilde houden om hun eigen positie niet in gevaar te brengen 23, een aparte apotheek voor de armen wilden oprichten in navolging van de andere provinciale hoofdplaatsen en waarom dit juist op dat ogenblik gebeurde. Er kon vermoed worden dat deze apotheek immers een negatieve financiële impact zou hebben op de omzet van de reeds bestaande Brugse apothekers én vloeken tegen de ideeën van een vrijemarkteconomie zonder sociaal vangnet die toen door de burgerij werd verdedigd. Het advies van de armendokters van BvW met betrekking tot de oprichting van een centrale apotheek voor de armen was dan ook ronduit negatief. 22 OCMW-archief Brugge. BvW. Register leden BvW. Benoeming armenmeesters: archiefdozen Zie o.a. De Swaan, A. Zorg en de staat. Amsterdam,

30 In de decennia groeit de armoede exponentieel door een zware crisis in de linnennijverheid, die in Vlaanderen vooral berustte op thuisnijverheid om het schamele inkomen aan te vullen. Door het afsluiten van handelsakkoorden met lagere invoerrechten werd de Franse en Belgische markt overspoeld met goedkoop machinaal gemaakt Engels textiel. Het antwoord hierop van de Belgische textielbaronnen was om ook aarzelend te beginnen met mechaniseren. De kostprijs van deze mechanisatie wilde men betalen door te besparen op de loonkost en steeds meer gebruik te maken van vrouwen en kinderen als goedkope (onder)betaalde werknemers. Dit was mogelijk door de torenhoge werkloosheid maar het gevolg hiervan was dat de thuisnijverheid op het platteland de doodsteek kreeg, wat zorgde voor nog meer werkloosheid en armoede op het platteland. Op hetzelfde ogenblik was er een Europese aardappelplaag die zorgde voor hogere voedselprijzen en het basisvoedsel voor de modale inwoners bedreigde. Ook waren de landbouwpercelen intussen meer en meer versnipperd door een hoge demografische groei. Dit alles samen leidde tot een massale plattelandsvlucht naar de steden. Deze combinatie van crisissen sloeg vooral heel hard toe in West- en Oost-Vlaanderen 24. De specifieke redenen om een 'Pharmacie Générale' in Brugge op te richten zijn te vinden in de briefwisseling tussen het Bureel van Weldadigheid en het stadsbestuur, de armendokters en de armenmeesters en in de reglementering van BvW met betrekking tot de Armenapotheek. Er wordt in eerste instantie informatie opgevraagd bij de Burelen van Weldadigheid in andere steden die reeds met een centrale armenapotheek werkten of hier mee wilden beginnen (o.a. Brussel, Gent, Antwerpen) 25. De motieven die naar voor komen zijn vooral van financiële aard en men wil ook misbruiken tegengaan. Deze misbruiken bestonden er in dat behoeftigen niet aan geneesmiddelen raakten op het ogenblik dat ze deze nodig hadden, ze onvoldoende of teveel geneesmiddelen kregen of dat deze medicatie vervalst was of bestond uit minder werkzame ingrediënten. De kostprijs voor de geneeskundige preparaten die apothekers gebruikten om geneesmiddelen ter plaatse te bereiden begint op dat ogenblik overal te stijgen door de vooruitgang van de medische wetenschap en het ontstaan van farmaceutische firma s. De kostprijs van deze geneesmiddelen slorpt een steeds groter deel van het budget van het BvW op. Als er meer geld gaat naar de geneesmiddelen voor de armen die thuis ondersteund worden, is er minder geld over voor de andere steun dat de armen krijgen (vooral voedsel en kolen of hout voor verwarming). Er moest immers goede zorg gedragen worden voor het erg beperkte budget van de armenzorg om zoveel mogelijk de echte armen te ondersteunen. Dit waren medeburgers die door één of andere reden (sterfgeval van de kostwinner, ziekte, handicap, ) van de ene op de andere dag zonder inkomsten vielen. De valide behoeftigen moesten maar gaan werken en als ze dat niet deden werden ze opgesloten in gevangenissen, bedelaarsgestichten en landloperkolonies Meer hierover is o.a. te vinden bij Van Isacker, K. Mijn land in de kering ( ). Amsterdam, 2008; Reynebau, M. Een geschiedenis van België. Tielt, OCMW-archief Brugge. BvW, archiefdoos 196 met o.a. het eerste reglement van de Brugse Armenapotheek (1845) en de briefwisseling over de oprichting van deze apotheek ( ). 26 O.a. Foucault, M. Geschiedenis van de waanzin. Amsterdam, Foucault spreekt over de grote opsluiting en de controlemaatschappij. 30

31 Het Bureel van Weldadigheid van Brugge vraagt aan de BvW s van de andere steden die een dergelijke centrale apotheek hadden opgericht de informatie op over hoe zij dit organiseren op het vlak van personeel en materiaal en wat specifiek de voordelen hiervan precies zijn. Deze antwoorden dat het goedkoper is, de armen de precieze hoeveelheid medicatie krijgen die ze nodig hebben en vervalsing van medicatie of het voorzien van te veel medicatie wordt vermeden omdat de apotheek onder directe controle staat van het BvW. Een strikte reglementering en procedure konden helpen om de vooroordelen die bestonden tegenover de 'echte' armen te bestrijden, zodat enkel zij gratis medicatie konden krijgen. Het Gentse Bureel van Weldadigheid schrijft dat vroeger gewerkt werd met gepensioneerde apothekers uit de wijk waar de behoeftige woonde, maar dat soms slechte kwaliteit van geneesmiddelen werd geleverd. Ook waren de doktersbezoeken om het geneesmiddel voor te schrijven te duur als de medicatie voor de armen kosteloos moest zijn. Beide zaken werden immers betaald door BvW. De 'misbruiken' bestonden volgens het Bureel van Weldadigheid van Gent uit de soms sterk schommelende kostprijs bij apotheken om op hetzelfde ogenblik dezelfde medicijnen aan te maken, het afleveren van valse en weinig kwaliteitsvolle medicatie aan de armen, het verstrekken van gratis geneesmiddelen aan wie (nog) niet op de armenlijst staat en het voorschrijven van teveel geneesmiddelen. Hierdoor stegen de onkosten sterk voor het BvW. Reeds in 1825 wordt er in Brussel een reglement toegepast 27 dat heel strikt deze 'misbruiken' wil tegengaan. De hogere onkosten kunnen echter niet volledig op rekening van sjoemelende apothekers op de kap van het algemeen belang geschreven worden. Vanaf halfweg de 19 de eeuw ontwikkelt de geneeskunde zich door een nieuwe manier van kijken (dierenproeven, vaccinaties, in plaats van theorieën en speculatie) en door de ontdekking van nieuwe medicijnen. Toch zal het nog heel lang duren voordat ziektes een beetje onder controle worden gekregen omdat vaak ook milieu- en hygiënefactoren hierbij een rol spelen. Doorheen de 19 de en zelfs de 20 e eeuw zullen epidemieën (bv. tyfus, cholera, griep, ) nog veel slachtoffers eisen. Deze nieuwe medicijnen bestonden meer en meer uit de (geïsoleerde en geconcentreerde) werkzame stoffen van planten in plaats van bereidingen waarin meer gebruik gemaakt werd van de volledige en onbewerkte plant. Hierdoor werd het in de loop van de 19 de eeuw steeds complexer voor apothekers om zelf handmatig geneesmiddelen aan te maken. Vanaf het einde van diezelfde eeuw beginnen de grote farmaceutische firma's en onderzoekslaboratoria te ontstaan 28. Deze zullen de gestandaardiseerde medicatie ontwikkelen die we vandaag kennen. Van de in het St.- Janshospitaal gebruikte medicinale grondstoffen (de simplicia zoals vlierbessen, suiker, citroenschillen, kruiden, ) en bereidingen (de composita zoals oplossingen in water, zalven, 27 OCMW-archief Brugge. BvW, 196 : Bienfaisance. Maladea Indigenta, Mode de Secours. Instructions Pour les Médecins et Chirurgiens des Pauvres (Bruxelles, 1825). 28 O.a. Mez-Mangold, L. A history of drugs. Basel, 1971, pp en Marti-Ibanez, F. (ed.)the Epic of Medicine. New York, 1962, pp

32 poeders, pillen, pleisters, ) tijdens de 17 e en 18 e eeuw zijn we op de hoogte door aankoop- en bereidingsboeken in het OCMW-archief 29. Op 07/10/1844 zendt het Brugse Bureel van Weldadigheid een omzendbrief naar de armenmeesters waarin de oprichting van een Centrale Apotheek voor de behoeftigen wordt aangekondigd. In een eerdere brief aan het BvW van 22/05/1844 had een Comité van geneesheren, chirurgen en wijkapothekers van de armen zich negatief uitgesproken over dit initiatief. Deze centrale apotheek zou geen financieel voordeel opleveren en niet bijdragen aan het welzijn van de zieken 30. Op 1 januari opent de Centrale Armenapotheek (de 'Pharmacie Générale des Pauvres' of 'Pharmacie Centrale des Indigents') in Brugge haar deuren in de Kuipersstraat 59 (het huidige nr. 27). Dit huis uit het einde van de 16 e eeuw 32 wordt in 1845 gekocht door het Bureel van Weldadigheid en was gekend in Brugge als het vroegere huis Bogaert, een familie die voornamelijk bestond uit drukkers. Het werd gekocht aan Amand Bogaert ( ), een telg van deze bekende familie en 'fabricant van tabak'. Hier werd ook De Brugsche Gazette gedrukt 33. Het stadsbestuur van Brugge en de bestendige deputatie van West-Vlaanderen, de controlerende overheden van het BvW, geven allebei in 1845 de toestemming om deze aankoop te betalen met geld van de spaarrekening van BvW. De aankoopprijs bedroeg fr. zonder de kosten van de notaris en de verbouwingen. 29 OCMW-archief Brugge. CBG. St.-Janshospitaal. Zie ook: Vandewiele, L.J. De apotheek en apothekers van het Sint- Janshospitaal te Brugge. In: C.O.O. Brugge. 800 jaar sint-janshospitaal (1188/1976), OCMW-archief Brugge. BvW, archiefdoos 196. Dit lokaal medisch comité beschouwde de oprichting van een armenapotheek in Brugge niet favorable au but d économie qu on désire atteindre, ni au bien être des malades, maar deze (ideologisch gekleurde) stellingname zal niet juist blijken te zijn. 31 Duclos, A. Bruges, histoire et souvenirs. Brugge, Van de Vyvere-Petyt, 1910, p Ad. Duclos vermeldt verkeerdelijk dat de Centrale Apotheek voor de armen opgericht is in In Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement LIN, AROHM, Afdeling Monumenten en Landschappen. Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur. Deel 18n a Stad Brugge, Turnhout, 1999 wordt op p.174 verkeerdelijk vermeld dat deze apotheek door CBG werd opgericht. 32 Duclos, A. Bruges, histoire et souvenirs. o.c., p Duclos, A. Bruges, histoire et souvenirs, o.c., p Deze lokale krant, uitgegeven door Joseph Bogaert, verscheen van 1795 tot

33 Onmiddellijk na de aankoop van dit gebouw begon men om het gebouw in te richten als apotheek. In de zitting van BvW van 2 juli 1845 (goedgekeurd door het college van burgemeester en schepenen op 23 juli 1845) wordt Ernest Van de Vijvere benoemd als de eerste apotheker 'en chef' van de Brugse Armenapotheek. Voordien bezorgde hij al 9 jaar de geneesmiddelen aan de armen van St.-Anna en St.-Walburga die thuis verblijven. In het reglement van de armenapotheek uit 1845 wordt vastgelegd dat hij jaarlijks beschikt over een budget van fr. waarvan hij zijn eigen loon, het loon van een hulpapotheker en het loon van de werkman van de apotheek kon bekostigen. Hij en de hulpapotheker moesten volgens dit reglement hun intrek nemen boven de stadsapotheek, zodat ze altijd bereikbaar waren. De apotheker moest ook zorgen voor verwarming in de zaal in de apotheek die gereserveerd was voor de administratie 34. De behoeftigen moesten bewijsstukken afleveren dat ze arm én ziek waren. De armenmeester bevestigde schriftelijk dat de zieke op de armenlijst voorkwam. De geneesheer mocht op dat ogenblik door de patiënt zelf gekozen worden uit een lijst van door het Bureel goedgekeurde geneesheren der armen. Deze arts moest de soort en hoeveelheid geneesmiddelen die hij voorschreef exact vermelden. Als hij twijfelde of de klachten van de patiënt echt of geveinsd waren, dan kon hij de op het voorschrift voorgedrukte letter D ( doute ) omcirkelen 35. Briefhoofd van een factuur van Borremans Frères aan de Centrale Apotheek van Brugge De andere apothekers in Brugge wilden natuurlijk ook hun deel van de koek door de grote groep armen van geneesmiddelen te voorzien. Apotheker H. D hauw en andere apothekers schrijven op 34 Het is niet volledig duidelijk wat hiermee wordt bedoeld in OCMW-archief Brugge. BvW,

34 14/04/ aan BvW dat de kosten van de geneesmiddelen sinds de oprichting van de Centrale Armenapotheek door de strikte toepassing van de nieuwe wet op de apotheken verviervoudigd zijn, waardoor het zeer moeilijk zo niet onmogelijk' zou worden om een tweede armenapotheek op te richten. Zelfs een leerling-apotheker, die vier jaar stage zou doen als hulp voor de hoofdapotheker, om zich met de dagelijkse 'besognes' bezig te houden, zou te duur zijn. In de Armenapotheek wordt bij de uitreiking van geneesmiddelen veel tijd verloren bij het registreren en aanmaken van geneesmiddelen als de officiële zijn uitgeput. Ook de rekeningen, trimestriële staten en de inventaris moeten opgemaakt worden voor het Bureel van Weldadigheid. Om de grote verdiensten die deze apotheek reeds heeft geboden aan de armen en vooral om de kennis waarover men beschikt en die vele apothekers in Brugge zouden willen verwerven, zouden veel bestaande Brugse apothekers bereid zijn om via een beurtrol tijdens een korte periode deze taak te willen overnemen. D hauw stelt hiervoor zelfs een 'avant-projèt' op. In een brief van 25/04/ aanvaarden deze apothekers om mee te werken aan de artisanale bereidingen van geneesmiddelen, officiële geneesmiddelen aan te maken, tijdens de afgesproken uren aanwezig te zijn voor de armen in hun apotheek of zich te laten vervangen door een collega en alles te registreren. Hierdoor wordt deels het systeem van geneesmiddelenbezorging aan de behoeftigen van voor 1845 hersteld, zodat het Bureel van Weldadigheid geen bijkomende specifieke apotheken voor de armen moest oprichten. Inventaris van de medicijnen en grondstoffen in de Stadsarmenapotheek. OCMW-archief. BvW. Geneeskundige dienst. Apotheek. 36 OCMW-archief Brugge. BvW, OCMW-archief Brugge. BvW,

35 In de notulen van BvW wordt in vermeld dat de geneesheren die vroeger consultatie voor de behoeftigen hielden in de apotheek zelf dit nu meer en meer in hun eigen praktijk doen. Ook de chirurgen van de armen hadden in 1914 een ruimte in deze apotheek om kleinere operaties uit te voeren 39. Deze apotheek nam dus op dit ogenblik een centrale rol in in de gezondheidszorg voor de armen die niet residentieel waren opgenomen. Overzicht door armenapotheker Veys-Frisou van het aantal voorschriften voor medicijnen aan de behoeftigen per sectie van Brugge (1852). OCMW-archief. BvW. Geneeskundige dienst. Armenapotheek. 38 OCMW-archief. BvW, notulen zitting 06/04/1923 en27/07/ OCMW-archief. BvW, notulen zitting 02/02/1914. Een bestek wordt goedgekeurd voor t vloeren der operatiekamer van de apotheek. 35

36 In beslist het BvW om de Armenapotheek in de Kuipersstraat (Sectie E nr. 1265a) te verkopen. Dit gebeurt onder andere door de op handen zijnde oprichting van de Commissie van Openbare Onderstand in In de COO zal de gezondheidszorg voor de behoeftigen aan huis en deze in de residentiële zorg samengevoegd worden onder één bestuur. Door de aarzelende uitbouw van een sociaal zekerheidssysteem en een strenger wettelijk kader voor apothekers wordt het in stand houden van deze centrale apotheek ook steeds meer achterhaald. De Commissie van Burgerlijke Godshuizen, de andere voorloper van de COO, had immers ook een apotheek en apotheker in dienst om de zieken- en verzorgingstehuizen onder haar beheer te voorzien van medicatie. Deze laatste apotheek bevindt zich nog steeds in het middeleeuwse St-Janshospitaal. Op de zitting van 14/12/1923 wordt beslist om de resterende genees- en hulpmiddelen van de armenapotheek over te dragen aan de apotheek van het St.-Janshospitaal en het aanwezige meubilair te verkopen. Op 11 januari 1924 krijgt het Bureel van Weldadigheid de officiële goedkeuring van de provincie voor de verkoop van dit gebouw. Deze verkoop wordt toegewezen aan L. Van Mechelen uit Brugge voor fr. In 1924 wordt de functie van apotheker van het Brugse BvW afgeschaft 41. De laatste armenapotheker is op dat ogenblik Philip Dupon, die tot 31/03/1924 boven de apotheek mag blijven wonen en tot op dat ogenblik zorgt voor het beheer van dit gebouw. Momenteel is in deze vroegere Pharmacie Centrale de praktijk gevestigd van dr. P. Pertry. DE VROEDKUNDIGE DIENST VAN HET BUREEL VAN WELDADIGHEID De positie van en de waardering voor vroedvrouwen in de 19 e in onze gewesten werd sterk beïnvloed door de internationale verwikkelingen op dat vlak en vertoont gelijkenissen met hoe de heelkunde in deze periode is geëvolueerd. Tussen 1700 en 1840 ondergingen de medische instellingen in het latere België grondige veranderingen. Er is een algemene evolutie in de richting van een betere controle op de bekwaamheid en de kennis van personen die zich beroepsmatig met de geneeskunde bezighielden door de samenleving. Dit richtte zich zowel op artsen, heelkundigen, apothekers en vroedvrouwen 42. Vanaf het ogenblik dat er opleidingen in de vroedkunde worden aangeboden in de Franse tijd beginnen mannelijke dokters het terrein van de vroedkunde te betreden. Ze specialiseerden zich in de obstetrie en richtten medische scholen voor vroedvrouwen op. Enerzijds verdrongen ze steeds meer de vroedvrouwen (zeker voor de meer lucratieve jobs) en zorgden ervoor dat bevallingen steeds meer een medische aangelegenheid werden. Anderzijds werden vroedvrouwen in ruil voor een betere opleiding beloond met een ondergeschikte rol ten aanzien van de geneeskundigen. Beyens verwoordt dit goed: waar vroedvrouwen vroeger op zelfstandige basis werkten werden ze geleidelijk aan steeds meer de assistentes van de gynaecoloog. Velle spreekt over een deprofessionaliseringsproces en een reductie van de vroedvrouw tot de ondergeschikte van de 40 OCMW-archief Brugge. BvW, notulen zitting 06/04/1923 en 27/07/ OCMW-archief Brugge. BvW, notulen zitting 11/04/ Tilmans-Cabiaux, Ch. De geneeskunde. In: Geschiedenis van de wetenschappen in België van de Oudheid tot Halleux, R. e.a. (red.). Brussel, 1998, pp

37 dokter. Deze ondergeschikte positie van de vroedvrouw werd door de artsen onderstreept door een vestigingsplicht, een verbod op het gebruik van instrumenten en een goed omschreven gedragscode die moest nageleefd worden 43. De geschiedenis van de vroedvrouwen die verbonden waren aan het Bureel van Weldadigheid in Brugge loopt over dezelfde sporen als de internationale ontwikkelingen ten aanzien van deze beroepsgroep. Eeuwenlang werden kraamvrouwen bij hun bevalling bijgestaan door andere vrouwen met ervaring of vroede 44 vrouwen. Tijdens de Franse bezetting van onze gewesten worden de ambachten afgeschaft en mocht iedereen die patentrecht betaalde het beroep van dokter, chirurgijn, apotheker of vroedvrouw uitoefenen. Vanaf het ogenblik dat Napoleon het voor het zeggen heeft worden terug opleidingen voor deze beroepsgroepen opgericht. Er worden ook pogingen gedaan om het niveau van de vroedvrouwen op te krikken en om meer controle op hun werkzaamheden te krijgen. Vlak na de Belgische revolutie werd in 1830 een Comité de l Intérieur opgericht, de voorloper van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (1831). Deze hielden tot 1936, het jaar waarin het eerste Ministerie van Volksgezondheid werd opgericht, vooral toezicht op de uitoefening van de geneeskunde en op de openbare gezondheid. Zo ressorteerden de medische diensten van de Burelen van Weldadigheid onder het Ministerie van Justitie als medische armenzorg. Hiervóór waren gezondheidsaangelegenheden ( service sanitaire ) een beleidsmaterie van de provincie en van de gemeente, voornamelijk via de Provinciale Medische Commissies die opgericht zijn in Gedurende de 19 de eeuw waren er regelmatig klachten over vroedvrouwen door dokters. Er werd hen onbekwaamheid, onwetendheid, een nodeloos interventionisme, onwettig uitoefenen van de vroedkunde en een gebrek aan hygiëne verweten. Hierdoor werd een denigrerend beeld van de bezopen, onwetende, slonzige vroedvrouw, die dikwijls ook werd aanzien voor een gewetenloze engeltjesmaakster, dominant. De kritiek van de artsen, die vermeerderde naarmate het onderwijs aan vroedvrouwen verbeterde, is gericht op de al dan niet vermeende praktijken van ongeschoolde matrones maar de termen sage-femme, accoucheuse en matrone worden constant en bewust door elkaar gebruikt. In de tweede helft van de 19 de eeuw en rond de hierop volgende eeuwwisseling bereikte de waardering voor vroedvrouwen zijn laagste niveau 46. Gazette van Brugge, 03/06/ Velle, K.. De Centrale Gezondheidscommissie in België vóór de oprichting van het eerste ministerie van Volksgezondheid ( ). BTNG-RBHC, XXI, 1990, 1-2, pp Beyens, B. Van zelfstandige verloskundige tot assistente van de gynaecoloog. Defoort, P. en Thierry, M. De vroedvrouwen. In: Er is leven voor de dood. Tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen. 44 Vroede vrouw = wijze vrouw. 45 Velle, K. De Centrale Gezondheidsadministratie in België vóór de oprichting van het eerste Ministerie van Volksgezondheid ( ). BTNG-RBHC, XXI, 1990, 1-2, pp Defoort, P. en Thierry, M. De Vroedvrouwen. o.c. 37

38 In 1803 komt er een wet op de uitoefening van de geneeskunde en hierin worden ook de vroedvrouwen opgenomen. In deze wet is er een duidelijke omschrijving van de voorwaarden waar dokters, chirurgijnen, gezondheidswerkers en vroedvrouwen aan moesten voldoen om erkend te worden. Er komt in 1803 een verplichting om een vroedvrouwenschool op te richten in het drukstbezochte ziekenhuis van elk departement. In 1806 wordt de provinciale school voor vroedkunde opgericht in het St.-Janshospitaal in Brugge en eind 1806 wordt BvW uitgenodigd om deel te nemen aan de prijsuitdeling aan de leerlingen van de eerste opleiding voor vroedvrouwen in het burgerlijk hospitaal in Brugge. De verlostang heeft een belangrijke rol gespeeld in de gender-discussie tussen vroedvrouwen en vroedmannen. Enkel dokters mochten instrumenten gebruiken. OCMW-archief Brugge. Medisch materiaal. Nr. 72. Toch bleven de lagere klassen een beroep doen op ongeschoolde hulp. In 1811 vraagt de prefect van het Departement van de Leie om inlichtingen over de Conseil d administration de la Société maternelle in verband met de bevallingen van behoeftige vrouwen in Brugge. Op het einde van februari 1812 vraagt de onderprefect om een lijst van de vrouwen die zullen worden geholpen door la Société de la Charité Maternelle. Hij verwijst naar zijn brief van 11/09/1811. In 1817 beslist BvW dat er ook hout moet worden voorzien in de houtopslagplaatsen voor de bedelingen aan de behoeftigen voor de dienst van de vroedvrouwen om te gebruiken tijdens de bevallingen. Op de zitting van 21 december 1816 wordt de lijst van de bevallingen in het Maison d arrêt van Brugge besproken. 38

39 Journal de Bruges, 05/01/1838 Bij moeilijkere bevallingen moeten de vroedvrouwen de hulp inroepen van een armendokter die hierin gespecialiseerd is. Toch verloopt de samenwerking tussen de armenmeesters, armendokters en pastoors niet altijd rimpelloos. In 1843 wordt chirurgien Charles Vansteenkiste ontslagen door BvW omdat hij, niettegenstaande dit gevraagd werd door de vroedvrouw én de pastoor, niet is komen opdagen bij een ongelukkige bevalling. Zijn collega- chirurgien, dokter Pieters, hield liever de eer aan zichzelf en had in het kader van deze zaak op aanraden van BvW reeds zelf ontslag genomen. Ook de vroedvrouwen Herpoel, Isselé en Costenoble worden betrokken in het onderzoek van BvW hierover. De lijst met erkende vroedvrouwen door BvW met een overzicht van de door hen gedane bevallingen (1869) 39

40 In de zitting van november 1872 wordt een misbruik in de vroedkundige dienst besproken: sommige vroedvrouwen die arme vrouwen bijstaan geven een premie of eten (een feestmaal - regalades - volgens het Bureel van Weldadigheid) aan de armen die hen hebben gekozen. BvW ziet dit misbruik als schadelijk voor de andere vroedvrouwen en stelt voor om het werkterrein van de vroedvrouwen te beperken tot het grondgebied van het dispensarium waar ze werkzaam zijn 47. BvW schrijft een omzendbrief naar de vroedvrouwen met de melding dat het loon dat wordt betaald bedoeld is als vergoeding voor de geleverde zorgen en niet voor het voorzien in etentjes. In 1882 wordt terug een misbruik besproken in de geneeskundige dienst. De armenmeesters kunnen een biljet afleveren voor een bevalling maar deze worden ook afgeleverd aan wie niet op de armenlijst staat. Misbruik door een armendokter van het Bureel van Weldadigheid (1920). 47 Zie hiervoor: De Armendokters van BvW. 40

41 De armenmeesters zien het afleveren hiervan als een privilegie dat hen wordt afgenomen en protesteren tegen een vergelijking van de biljetten en de armenlijst. Toch komt er in 1883 een nieuw reglement op de vroedkundige dienst waarin dit punt wordt vastgelegd. In 1882 was er al een discussie geweest met de armenmeesters over het feit dat enkel de voorzitter biljetten mag afleveren aan zwangere vrouwen die niet op de armenlijst staan. De armenmeesters zien dit als een sterke afbreuk van hun autonomie. Door het feit dat deze biljetten nu zullen worden afgetoetst aan de armenlijst vrezen ze voor een verlies van invloed. Een armenmeester had zelfs voorgesteld dat als BvW dit strikt wil controleren dat BvW dit dan maar zelf moet betalen, in plaats van dat de middelen uit de maandelijkse toelage van BvW aan de armenmeesters komen. BvW ziet dit niet als een blijk van wantrouwen tegenover de armenmeesters of als een aantasting van hun autoriteit tegenover de behoeftigen. Deze blijven volgens BvW totaal onafhankelijk werken maar de taak van BvW is om misbruiken tegen te gaan en hierdoor moeten alle goedkeuringen om een beroep te doen op de vroedkundige dienst van BvW aan zwangere vrouwen die niet zijn ingeschreven op de armenlijst goedgekeurd worden door de voorzitter op voorstel van Du Baert, de toeziener op de wezen. Vanaf 1893 beslist BvW dat de biljetten aan de vroedvrouwen voor de ingeschreven zwangere armen op de armenlijst enkel moet worden gecontroleerd door Du Baert. Een biljet voor een kosteloze bevalling door de vroedkundige dienst van het Brugse Bureel van Weldadigheid (1865) 41

42 In de sectie van Zeebrugge, die recent was aangehecht aan Brugge experimenteert BvW met een ander betalingssysteem. De armendokter wordt enkel betaald voor het bezoek aan een kraamvrouw als hij een bewijs hiervan kan voorleggen. Dit geld komt van een bijzondere toelage als supplementair deel van het loon dat de twee armendokters, Delaeye en Leclercq, zelf moeten verdelen onder elkaar. In het K.B. van 30/12/1884 wordt de oprichting van vroedvrouwenscholen voorzien en de beroepsuitoefening wordt grondig geregeld. De wet van 01/07/1908 schort de kaderwet van 12/03/1818 op maar voor de vroedvrouwen blijft alles bij het oude. Deze wet schaft wel de mogelijkheid af waarbij lessen konden worden gevolgd bij een gevestigde vroedvrouw, gevolgd door een examen. Vanaf nu zijn alle kandidaat-vroedvrouwen verplicht om een opleiding te volgen in een vroedvrouwenschool 48. Lijst bevallen vrouwen per sectie van Brugge (1880) 48 Beyens, B. Van zelfstandige verloskundige tot assistente van de gynaecoloog. o.c., p

43 In 1900 komt Dr. De Vos met een voorstel om één of twee maal de vroedvrouwen van BvW samen te roepen om hen eenige onderrichtingen mee te geven. BvW zegt dat er reeds een opleiding voor vroedvrouwen bestaat en keurt dit voorstel niet goed. Op het einde van 1911 doet dr. Billiaert een oproep om de vroedkundigen een beknopte gedrukte vragenlijst te laten invullen zodat de dokters precies weten waarvoor ze moeten ingrijpen en hen meer hygiënisch te laten werken: het huis van de vrouw die bevalt moet zuiver en net gehouden worden, de vroedvrouwen moeten eene zuivere kledij dragen en altijd moeten ze vuur en warm water ter beschikking houden van de heelmeester. Hij vraagt opnieuw dat ze nu en dan worden samengeroepen om over hunne plichten ingelicht te worden. Jaarlijks zal hierover een verslag worden opgemaakt door de Dokters van den Armdienst. In het begin van 1913 komt dit opnieuw ter sprake in de notulen van het Bureel van Weldadigheid en BvW beslist dat het wel gepast is om aan de vroedkundige dienst eene andere wending te geven en aan de vroedvrouwen de noodige zorgen voor te schrijven om de behoeftige kraamvrouwen ten beste mogelijk ter hulp te staan. BvW wil ook dat deze voorschriften breedvoerig uitgelegd en bekend gemaakt worden in een vergadering met de vroedvrouwen door Dokter Billiaert of één van zijn collega s zodat deze onderrichtingen beter verstaan worden en dus beter in t werk kunnen gesteld worden. De vroedvrouwen vragen in ruil een loonsverhoging van 3 fr. per verlossing en BvW zal hierover beslissen na de toepassing van de voorschriften van dr. Billiaert. Op de eerste samenkomst met de vroedvrouwen wordt beslist dat een lange witte kiel, een vingernagelborstel, sublimaatpastillen, enkel stukken toile Bilroth, een busje vaseline, een flesje alcool en gaze moeten worden geleverd aan de vroedvrouwen zodat zij hun werk op een goede en hygiënische manier kunnen doen. Op voorstel van Ryelandt worden deze voorwerpen onvergeld gegeven aan de vroedvrouwen. BvW beslist dat hun vraag tot loonsverhoging maar zal kunnen toegelaten worden als de belanghebbenden deze onderrichtingen nauwkeurig volgen. Op het einde van 1913 beslist BvW na contact met Doctor Eugeen Van Steenkiste, de voorzitter van de provinciale medicale commissie, om vanaf 01/01/1914 het loon van de vroedvrouwen te verhogen. Voor iedere verlossing stijgt de vergoeding van 5 fr. naar 7 fr. maar er is een streng verbod om een deel van het loon af te staan aan de belanghebbende behoeftigen. Alle vroedvrouwen in de dienst van de behoeftigen die hun ambt behoorlijk vervullen worden benoemd als vroedvrouwen van BvW voor de duur van één jaar: Leonie Anthesse, Marie Ballegeer, Euphrasie Ballegeer, Adolphine Cambier, Louise Clement, Melanie Coucke, Stephanie De Swaaf, Pauline De Vooght, Marie Lowyck, Anna Pintelon, Marie Ros, Philomène Vanden Berghe en Leonie Verwaetermeulen zijn de eerste benoemden binnen dit nieuwe systeem. 43

44 Eenige bemerkingen Vorming vroedvrouwen (sd). OCMW-archief Brugge. BvW. Geneeskundige dienst. Verloskundige dienst Tijdens de laatste dagen van 1913 beslist BvW dat de vroedvrouw Marie Ballegeer naar aanleiding van een klacht van Vrouw Delachambre voor zes maand van allen vroedkundigen dienst wordt ontzegd voor rekening van BvW omdat ze ten gevolge van gedane belofte gehouden was de Vrouw Delechambre bij te staan of ten minste te doen bijstaan en aldus van hare plichten te kort gebleven is. Ballegeer had inderdaad aanvaard om deze vrouw bij te staan bij haar bevalling maar moest ook gaan helpen bij een andere vrouw en was in de veronderstelling dat Delechambre al een andere vroedvrouw had gecontacteerd. 44

45 De standregelen van de geneeskundigedienst van BvW (1900), p. 5. OCMW-archief Brugge. Gerechtigden op onderstand. Aanstelling geneesheren Tijdens de Eerste Wereldoorlog worden er gezien de tijdsomstandigheden met meer toegevendheid briefjes afgeleverd voor de vroedvrouwen. Vooraf worden de bijzondere of twijfelachtige gevallen overgemaakt aan de Afgeveerdigden. In 1919 vragen de vroedvrouwen een verhoging van hun ereloon naar 20 fr. per bevalling. BvW staat een loonsverhoging toe van 7 fr. naar 12 fr. In 1920 wordt dit ereloon van 12 fr. naar 18 fr. gebracht per bevalling en enkele maanden later op 20 fr. In 1920 wordt de Union Médicale er van verwittigd 45

46 dat sommige armendokters tekort schieten in hun plicht of ondertekende briefjes indienen dat ze op huisbezoek geweest zijn tijdens bevallingen terwijl ze dit niet hebben gedaan. BvW vraagt dat de Union laat weten aan deze dokters dat BvW deze handelswijze afkeurt en dat dit in het vervolg niet meer mag voorkomen. Toch blijft dit verder gebeuren en BvW vraagt uitleg aan de Union Médicale over de briefjes die dokter Mistiaen heeft ingediend. In 1924 wordt het loon van de vroedvrouwen verhoogd van 20 fr. per bevalling naar 50 fr. met streng verbod van daarbij nog iets van de belanghebbende behoeftigen te eischen en op de uitdrukkelijke voorwaarde dat de vroedvrouw na de verlossing vijf dagen, zoo noodig tien dagen, elken dag moeder en kind verzorge. In 1924 wordt de sollicitatie van Mejufvrouwen Margaretha en Eugenie Seghers (Brugge), ten einde als vroedvrouwen door het Bureel aangenomen te worden, ingewilligd. In 1925 wordt de sollicitatie van de gediplomeerde vroedvrouw Geldhof-Verheire gunstig ontvangen. DE EPIDEMIEËN, BESMETTELIJKE ZIEKTES EN DE MAATREGELEN DIE HIERTEGEN WERDEN GENOMEN ( ) In de loop van de 19 de eeuw wordt Brugge vaak getroffen door epidemieën en besmettelijke ziekten. Ook de ruimere maatschappij moest beschermd worden tegen uitbraken van besmettelijke ziekten. De armen worden steeds meer gezien als een gevaar voor de andere stadsbewoners ('la classe dangereuse'), ze zijn met velen ('la classe nombreuse') en leven vaak in de meest ellendige en onhygiënische omstandigheden waardoor een belangrijke rol was vastgelegd voor de armenmeesters ('distributeurs') en de armendokters van BvW bij de preventie en de beheersing van besmettelijke ziektes. De armen konden ook gemakkelijker (moreel) verplicht en 'geciviliseerd' worden doordat ze afhankelijk waren van de onderstand van de overheid. Weigeren om hieraan mee te werken kon bij ondersteunde behoeftigen leiden tot het schrappen van (een deel van) de uitkering en had als gevolg voor behoeftige kinderen dat ze geweigerd konden worden in scholen of geen beroep konden doen op een 'institution charitable'. Huizen van het Bureel van Weldadigheid moesten curatief of preventief 'gewit en gegrauwd' worden met levende kalk. De 'besmette' huizen moesten ook binnenin behandeld worden met levende kalk en na epidemies ontsmet worden. Het beddengoed moest worden verbrand door de politie en worden vervangen door BvW. In de verslagen van de raadszittingen van het Bureel van Weldadigheid van Brugge worden deze epidemieën vermeld en worden de maatregelen hiertegen vastgelegd. Meestal gebeurde dit in overleg met de stedelijke gezondheidsdienst of de provinciale medische commissie. Tussen 1806 en 1824 wordt 'la teigne' (een besmettelijke schimmel van de hoofdhuid die hoofdpijn veroorzaakt: ringworm, 'Catharinawiel' en 'kwaad zeer, haarworm of kwade schurft' vermeld in de notulen van BvW. In 1832, 1848 en 1849, in 1866, in 1871 en tussen 1892 en 1894 worden in de notulen van BvW uitbraken van cholera vermeld in Brugge. 46

47 Omzendbrief van de provinciale medische commissie van West-Vlaanderen Over de maatregelen die moeten genomen worden tegen de cholera (1873). OCMW-archief Brugge. Briefwisseling van de bevoegde overheid. In 1848, 1859, 1864 en 1879 worden de pokken vermeld en in 1848 en 1880 is er sprake van tyfus in Brugge. Vanaf 1902 staat de zorg om (de afzondering van) de 'Teringlijders' (T.B.C.) meer centraal, met vragen om steun voor de oprichting van sanatoria (Prins Albert, Prinses Elisabeth) en 'kostelooze 47

48 armzalen' voor behoeftige T.B.C.-patiënten die (bv. van dokter Evrard), om 'kostelooze geneesmiddels' uit de Armenapotheek, om verlenen van verzorging thuis met 'kloeke voedsels en bouillons', enz... Tijdens WO I is er kritiek van de Duitse medische diensten over de aanpak van mazelen op de geneeskundige dienst van BvW. BvW antwoordt dat het reglement van de geneeskundige dienst strikt wordt nagevolgd. Ook griep en buiktyfus worden tijdens deze oorlogsperiode vermeld. Tijdens WO I wordt de steunverlening deels uit de handen van BvW genomen door allerhande gemeentelijke, provinciale en nationale 'Comiteiten' die het grote aantal werklozen, vluchtelingen en mensen die alles waren verloren proberen op te vangen (bv. 'Moedermelk', soepbedelingen, geneeskundige hulp voor gezinnen van 'krijgslieden',...). BvW, CBG en het stadsbestuur vormen samen met de belangrijkste private steuncomités een 'Middencomiteit' en ook BvW moet haar deel van de middelen leveren volgens vooraf opgestelde verdeelsleutels. Kort na WO I krijgt BvW haar taak van voor de oorlog terug. Ook de maatregelen die preventief werden genomen om Brugge te vrijwaren van epidemieën en besmettelijke ziekten of om epidemieën in Brugge geen uitbreiding te laten nemen komen aan bod. Opmerkelijk was dat men ook de arme bevolking van Brugge vanaf 1850 (op voorstel van de gouverneur) wilde opvoeden in een richting waarbij meer aandacht was voor de hygiëne door het uitreiken van de 'prix de propreté et de bonne conduite de la maison'. In het laatste kwart van de 19 de eeuw wordt hieraan ook de spaarzaamheidsgedachte gekoppeld door deze prijzen uit te reiken in spaarboekjes. Boek van een Brugse armenmeester met betrekking tot de epidemieën van Aziatische cholera (1866). 48

49 Als voorbeeld van hoe BvW en de andere overheden omgingen met besmettelijke ziekten en epidemieën wordt hier het voorbeeld van de pokken verder uitgewerkt. DE KOEPOKINENTING ALS PROPAGANDAMIDDEL VOOR EEN NIEUW GEZONDHEIDSBELEID EN DE UITVOERING ERVAN IN BRUGGE Vanaf het begin van de 19 de eeuw begon de staat meer verantwoordelijkheid op te nemen en initiatieven te nemen op het vlak van gezondheidszorg, waardoor dit een meer openbaar en collectief karakter kreeg. Deze vorm van sociale geneeskunde, die het verband legt tussen maatschappelijke zorg, (preventieve) geneeskunde en staatsinterventie begon met initiatieven op het vlak van vaccinatie en de zorg voor minderbedeelden. Vanaf 1860 startte een waar hygiëneoffensief, met prijzen voor het proper houden van de woning en sanering van middeleeuwse stadswijken 49 (1). Naar het einde van de 19 de eeuw toe worden sociale problemen steeds meer gekaderd binnen een medisch discours en leidde tot een grotere medicalisering van de samenleving. Met de komst van de Franse revolutionaire legers en de opname van de Belgische gewesten in Frankrijk, werd een nieuw ( verlicht ) systeem van gecentraliseerde gezondheidszorg ingevoerd. De eerste aarzelende stappen hiervan waren reeds gezet door de Oostenrijkse keizer Jozef II. Deze voerde een verbod in op de begraving in de kerken van rijke stinkerds die nader bij God wilden zijn en begraafplaatsen werden steeds meer uit stadscentra geweerd wegens het gevaar voor de besmetting van de openbare drinkwatervoorziening. Onder de Franse bezetting moesten de oude medische theorieën volledig op de schop. De mens moest onafhankelijk worden van de goddelijke voorzienigheid en zelf zijn eigen lot in handen nemen. De koepokinenting en de massale propaganda hierrond werd het symbool en was één van de speerpunten van dit nieuwe gezondheidsbeleid en burgerlijk beschavingsoffensief dat gestart werd door de Fransen maar onder de Nederlandse koning Willem I en de Belgische regering werd verdergezet 50. De start van de medicalisering van de samenleving, waarbij voor elke kwaal een pilletje bestaat, kon beginnen. Reeds eeuwenlang hadden de pokken ware ravages aangericht onder de bevolking. Na het verdwijnen van de pest kwamen de pokken steeds meer op de voorgrond als epidemische ziekte. Deze ziekte trof vooral kinderen op jongere leeftijd, waardoor de naam kinderpokken gangbaar werd. Wie hiervan genas was voor de rest van zijn leven immuun voor de pokken. Waarschijnlijk verdwenen deze epidemieën van pokken vroeger in de schaduw van de pest omdat vooral kinderen hieraan overleden. De kindersterfte was vroeger schrikbarend hoog en 49 De Maeyer, J. e.a. Er is leven voor de dood. 200 jaar gezondheidszorg in Vlaanderen. Kapellen, Rutten, W. Burgers noodzaken tot hun geluk. In: Geschiedenis Magazine, 2009, nr. 7, pp ; Rutten, W. De laatste grote pokkenepidemie. In: Spiegel hisoriael, 2001, nr. 9, pp ; De Maeyer, J. e.a., 1998, o.c.; Rutten, W. De vreselijkste aller harpijen. Pokkenepidemieën en pokkenbestrijding in Nederland in de 18 e en 19 e eeuw: een sociaalhistorische en historisch-demografische studie. Hes Studia Historica, deel XIX, Wageningen,

50 kinderen namen door de toenmalige kinderrijkdom een nog niet zo belangrijke positie in de samenleving in als ze momenteel doen, terwijl aan de pest ook veel volwassenen overleden, waardoor de economische impact van deze ziekte veel groter was. De pokken uitten zich door koorts, stuipachtige krampen, heftige rillingen, braken, constipatie en anorexia. In eerste instantie verschenen zweertjes op het gezicht en hierna verspreidden deze pokken zich over het volledige lichaam. In de beginfase waren deze zweertjes gevuld met een doorzichtig vocht dat later troebel werd en daarna droogden deze pokken op tot een korstje dat de typische littekens van de pokken naliet. De pokken waren besmettelijk en konden bij de geboorte worden doorgegeven als de moeder besmet was. De behandeling bestond uit vaccinatie, hygiënische maatregelen (meerdere ontsmettende baden, ontsmetting van de woning en het beddengoed) en isolatie van de zieken 51. Sinds de tweede helft van de jaren 1970 werden de pokken als volledig uitgeroeid beschouwd. Dit was vooral het gevolg van wereldwijde vaccinatiecampagnes. In Europa en Noord-Amerika zijn de pokken sinds 1958 geheel verdwenen. Ondanks het bestaan van een effectief vaccin heeft het toch nog meer dan 175 jaar geduurd voordat de pokken volledig werden uitgeroeid, alhoewel de vaccinatiestrategie sinds de tweede helft van de 19 de eeuw berustte op volledig rationele gronden. Sinds dat ogenblik hadden religieuze en maatschappelijke opvattingen over de pokken maar een beperkte invloed meer. De besmettelijkheid bleek ook lager te zijn dan werd aangenomen, waardoor morele en psychologische factoren deels de verklaringsgrond vormen voor een groot deel van de angst voor de pokken in het begin van de 19 de eeuw 52. De gevolgen van de pokken op de sterfte van de bevolking waren vergelijkbaar met deze van cholera, die vanaf het midden van de 19 de eeuw ook veel slachtoffers maakte. Aan de pokken stierf op het kantelmoment van de 18 de naar de 19 de eeuw jaarlijks één achtste van de bevolking (vooral kinderen) en meer dan de helft van de mensen die niet stierven was gebrekkig of vertoonde de typische littekens. J. F. Kluyskens beschouwde in 1801 deze ziekte als de vreselijkste ziekte waar t mensdom tegen strijdt 53. De prefect van het departement van de Leie spreekt in het jaar XIII van de Franse Republiek (1805) over een jaarlijkse mortaliteit door de pokken van één op zes of één op zeven. Als er een epidemie woedde was dit zelfs één op drie 54. In de Franse tijd werd de gesel van de pokken tot vijand nummer één verklaard van het nieuwe gezondheidsbeleid. Hierbij gaf de hogere overheid de stimulansen die op provinciaal en gemeentelijk vlak werden uitgevoerd. De pokken konden worden vermeden en op langere termijn zelfs uitgeroeid worden door zich te laten inenten. Toch was de vaccinatie tegen de pokken meer dan alleen een medisch onderwerp. Enerzijds werd de mens onder de invloed van de Verlichting meer en 51 Galtier-Boissière (ed.). Larousse médical illustré, Parijs, 1918, p Coutinho, R. A. Pokken, Syfilis en Aids. Morele en rationele argumenten in de strijd tegen de ziekte. In: Psychologie, nr. 30, 1990, pp Kluyskens, J. F. Verhandeling over de koeipokjes, het ware voorbehoed-middel der kinderpokken. Gend, Germinal 9ste jaar (maart 1801). 54 OCMW-archief Brugge. Recueil des arrêtés, décisions, lettres et autres actes de la Préfecture du Département de la Lys. Tome I. Henissart (Secrétaire-général pour le Préfet indisposé). Circulaire pour demander des renseignements sur les progrès de la Vaccine (12 Messidor XIII), pp

51 meer als een machine benaderd en defecten aan deze homme-machine konden gerepareerd worden. Anderzijds had de overheid de mond vol van vrijheid en geluk die in het verschiet lagen en deze vaccinatie werd aangegrepen om aan te tonen dat dit ook zo zou zijn voor de gewone bevolking die nog maar weinig positieve zaken had gevoeld van de gevolgen van het nieuwe samenlevingsmodel. Deze regering had duidelijk nood aan succesverhalen. De positieve kanten van de vaccinatie werden dik in de verf gezet terwijl wat niet paste in dit streven werd weggemoffeld en hierdoor later koren op de molen zou worden voor tegenstanders van inentingen. De koepokinenting zou volgens de medische 19 de eeuwse geschiedschrijving voor de eerste maal worden toegepast op het einde van de 18 de eeuw door Edward Jenner ( ), een Engelse arts. In bepaalde districten in Engeland kwamen de koepokken voor en men had ontdekt via de verhalen van landbouwers dat melkmeisjes een besmetting met de koepokken konden oplopen bij het melken via kleine letsels aan hun handen. Deze koepokken waren een mildere vorm van de pokken en na de besmetting hiermee waren deze melkmeisjes voor de rest van hun leven immuun tegen de pokken. Jenner was de eerste die gezonde mensen moedwillig inentte met het vocht van de koepokken om hen te beschermen tegen de ernstiger pokken. Vóór deze koepokinenting was ontdekt en beschreven door Jenner probeerde men zich ook al te beschermen tegen de pokken. Eén mogelijkheid was de variolatie, die voornamelijk werd gebruikt in de hoogste klassen van de maatschappij. Mensen werden opzettelijk besmet met het vocht uit de pokkenpuisten, dat eventueel afgelengd was met water, om hen te immuniseren voor de pokken. Deze variolatie gebeurde door het leggen van besmette draden met de pokkenlymfe in een opzettelijk aangebrachte wonde, waarna hierover een verband werd aangelegd. Een andere manier van variolatie was een scalpel waar de pokkenlymfe op was aangebracht in contact te brengen met een open wonde. Dit hield echter bepaalde gevaren in. Drie à vijf percent van de gevarioliseerde personen met de al dan niet afgezwakte kinderpokken stierf hieraan. De personen die gevarioleerd waren hadden, net als diegenen die van de pokken waren genezen, pokputten, naden en geschondenheid. Een andere manier om te immuniseren werd toegepast door behoeftigen die de hoge kosten van een arts niet konden betalen. Gezonde kinderen werden soms in het ziekbed gelegd van een ander kind dat besmet was met de pokken om doelbewust een besmetting op te lopen. Dit had te maken met één van de hardnekkigste vooroordelen over het ontstaan van de pokken. Het volksgeloof ging er immers van uit dat de pokken werden veroorzaakt door de besmetting van de foetus in de baarmoeder met het vervuilde bloed van de moeder. Dit besmette bloed moest op een bepaald ogenblik het lichaam van het kind verlaten en deed dit door een uitbraak van de pokken, waarbij men dacht dat het vocht in deze puisten bestond uit dit besmette bloed. Deze ziekte werd dus beschouwd als een aangeboren besmetting en de pokken zelf werden gezien als een loutering en als een noodzakelijke fase in de ontwikkeling van kinderen. Er waren ook tegenkantingen tegen de vaccinaties van religieuze aard of uit onwetendheid. De onwil vanuit religieus-fundamentalistische hoek om zich te laten inenten was gebaseerd op de veronderstelling dat de mens niet mocht tussenkomen in het ondoorgrondelijke plan van god. In religieuze geschriften werd veelal een verband gelegd tussen ziekte, zonde en morele misgedragingen. Inenting werd gezien als het hoogtepunt van het streven om de mens in de plaats van god centraal te stellen. Dit streven naar menschenvervolmaking en menschengeluk werd 51

52 door deze tegenstanders van de vaccinatie beschouwd als een grote dwaasheid. Vaccinatie deugde ook voor sommigen onder hen niet, enkel en alleen omdat het een product van de eeuw van de Verlichting was. Het toen geldende optimistische vooruitgangsgeloof zou volgens hen leiden tot een toename van ongeloof en godslastering. In 1804 had paus Pius VIII nochtans, toen hij in Parijs was voor de (zelf)kroning van Napoleon tot keizer, een inenting door het Comité de Vaccine meegemaakt en had hieraan zijn zegen gegeven, waardoor veel bisschoppen in hun herderlijke brieven aanmoedigden tot vaccinatie. Zo werd de paus gebruikt als een verlengstuk van de Napoleontische gezondheidspolitiek. De onwetendheid had natuurlijk te maken met de nieuwheid van de behandeling, de gebrekkige informatie hierover en het feit dat de oorzaak van besmetting met de pokken niet gekend was. Zo konden veel mensen niet begrijpen dat één zweer en één plaatselijke ontsteking die ontstond op de plaats van de inenting een ziekte kon tegengaan die zich over het volledige lichaam verspreidde. Er werd ook gedacht dat na de uitroeiing van de pokken wel een andere dodelijke ziekte zou ontstaan, want de pokken waren ook maar naar voor gekomen na het verdwijnen van de pest. Ook veeartsen verzetten zich scherp tegen deze vaccinatie omdat ze dachten dat hierdoor een nieuwe vorm van veepest zou worden ingevoerd. Koepokken werden ook verward met andere veeziekten met gelijkaardige symptomen (bv. de zogenaamde blaarziekte bij koeien). In het begin wist men ook niet dat deze inenting moest herhaald worden omdat mensen die ingeënt waren later soms toch de pokken ontwikkelden. Omdat er ook geen expliciet verbod was op de inenting door niet-geneeskundigen was er een kans dat de vaccinatie niet op een goede manier gebeurd was of dat het vaccin op het moment van de inenting niet meer werkzaam was. Mensen waren ook bang van de overheid omdat die kort voor de invoering van de koepokkenvaccinatie koeien met veepest en andere veeziektes had vernietigd. Er was angst voor de gevolgen van de inenting op langere termijn en dat mensen zouden verrunderen doordat levende smetstof van zieke koeien werd ingebracht bij mensen. Een meer ethische vraag was of het wel kon dat gezonde mensen werden ingeënt met ziektekiemen die potentieel gevaarlijk waren zodat ze immuun zouden worden voor een mogelijk zwaardere vorm van deze ziekte 55. Voorstelling van een besmetting met de pokken. Uit: Galtier-Boissière e.a. Larousse Médical Illustré. Paris, 1920, pl. XXXI (privéverzameling). 55 De Maeyer, J. e.a. 1998, o.c. ; Rutten, W. 1997, o.c.; Rutten, W. 2001, o.c.; Rutten, W. 2009, o.c. 52

53 Op 12 messidor van het republikeinse jaar XIII (01/07/1805) zond de prefect van het departement van de Leie een omzendbrief 56 naar de burgemeesters over de koepokinenting. Deze vaccinatie zorgde voor betere resultaten op het vlak van de pokkenbestrijding dan de variolatie en was minder gevaarlijk. In de maand prairial van het jaar XI (mei-juni 1803) had de Franse Minister van Binnenlandse Zaken reeds gepleit voor de invoering van de koepokinenting in alle departementen en hij had richtlijnen afgekondigd om dit op een zo gemakkelijk en comfortabel mogelijke manier te laten verlopen. De prefect wilde weten welke vooruitgang inmiddels op dit vlak geboekt was en vroeg om een vragenlijst in te vullen. Deze registratie en verzameling van statistische gegevens was ook een nieuw feit: de statistiek begon zich als wetenschap te ontwikkelen en deze gegevens konden worden gebruikt om de effectiviteit van beleidsmaatregelen te meten. Hij wilde onder andere weten hoe de bevolking hierover dacht, hoe dit werd aangekondigd, wie deze vaccinatie uitvoerde en of dit reeds was ingevoerd in openbare inrichtingen zoals instellingen ( hospices ), armenscholen en pensionaten. Hij vroeg ook om een stedelijke vaccinatiecommissie op te richten waarin de meest verlichte plaatselijke gezondheidswerkers van dat moment zetelden. In de omzendbrief van 27 maart worden de namen vermeld van diegenen die zetelen in de Brugse vaccinatiecommissie: Van Hende als epidemie-arts, Van Steenkiste als chirurgijn van het St.-Janshospitaal, Van Wymelbeke als pastoor van St.-Gillis en Van Zuylen-Wyckersloot en Wynckelman als renteniers. Dit vaccinatiecomité kwam voor de eerste maal samen op 10 april 1807 om te bekijken op welke manier de Brugse bevolking gevaccineerd zou worden, wanneer en waar. De burgemeesters moesten de publiciteit hiervoor verzorgen en een lokaal ter beschikking stellen. In Brugge gebeurde deze vaccinatie in eerste instantie in een lokaal in het stadhuis en deze vaccinatie was gratis voor de armen. In de latere omzendbrieven van de prefect hierover werd expliciet gesteld dat de armen die steun krijgen van de weldadige administraties verplicht moesten worden om hun kinderen te vaccineren en dat de ondersteuning aan wie dit weigerde te doen zou worden stopgezet. De lijst van de kinderen die wel ingeënt waren moest worden bezorgd aan de prefect, samen met de namen van de gezinnen die dit geweigerd hadden en later de pokken ontwikkelden. Als afschrikking werden deze namen in kranten gepubliceerd, met de expliciete vermelding dat zij de inenting geweigerd hadden. In de omzendbrief van de prefect werd ook reclame gemaakt voor een boekje, geschreven in het Vlaams door dokter Jaequemyns van Tielt 58. Hierin werden de vooroordelen tegen de koepokvaccinatie weerlegd. Deze vaccinatie-catechismus werd opgestuurd naar de burgemeesters met de vraag om voor de pastoors, geneesheren, vroedvrouwen, onderwijzers en andere inwoners van de stad dit boekje aan te kopen. De prefect vroeg ook dat deze personen zelf het goede voorbeeld zouden geven op dit vlak. 56 OCMW-archief Brugge. Recueil des arrêtés, o.c. Tome I. Henissart (Secrétaire-général pour le Préfet indisposé). Circulaire pour demander des renseignements sur les progrès de la Vaccine (12 Messidor XIII), pp OCMW-archief Brugge. Recueil des arrêtés, o.c. Tome II. Chauvelin, F. (Préfet). Circulaire pour transmettre l Arrêté qui nomme les Membres des Comités de Vaccine du Département (27/03/1807), pp OCMW-archief Brugge. Recueil des arrêtés, o.c. Tome III. Chauvelin, F. (Préfet). Circulaire pour annoncer l envoi d une Brochure de M. Jacquemyns, Officier de Santé à Thielt, sur la pratique et les avantages de la Vaccine, et donner autorisation d en paier le prix (20/04/1810), p

54 In de omzendbrief van de prefect van 17 april 1812 werd bij de burgemeesters aangedrongen om de kleine groep burgers die nog twijfelden aan de goedaardige gevolgen van deze vaccinatie te overtuigen, in samenwerking met de pastoors en de gewaardeerde inwoners van de gemeente. De kinderen die niet waren ingeënt zouden in de toekomst niet meer worden toegelaten tot lycea, colleges, seminaries of lagere scholen totdat ze konden bewijzen via een certificaat dat ze de pokken hadden gehad of gevaccineerd waren. Aan wie nog niet overtuigd was door de jarenlange ervaring en nog altijd vooroordelen koesterde tegen de vaccinatie, moest het voorbeeld van keizer Napoleon worden voorgelegd, die zijn eigen zoon, de Koning van Rome, had laten inenten. Dit kind, waarop de toekomst van Europa rust, had deze operatie ondergaan zonder ziek te worden. Dit werd gebruikt opdat diegenen die nog twijfelden geen excuus meer konden hebben over de werkzaamheid van de vaccinatie. Op 12 mei 1818 zond de gouverneur van West-Vlaanderen in zijn omzendbrief een arrest door van de Nederlandse Koning Willem I over de koepokinenting, omdat de pokken opnieuw de kop hadden opgestoken en ware ravages hadden aangericht in verschillende streken van het Koninkrijk der Nederlanden waar het vaccineren verwaarloosd werd. Om de ijver van de artsen en de onderlinge wedijver tussen hen te stimuleren werd een eremedaille uitgereikt aan de meest verdienstelijke artsen op dit vlak. Brugge kreeg hierbij een speciale vermelding omdat deze vaccinatie hier enkele dagen per week gratis gebeurde. De gouverneur hoopte dat dit voorbeeld in andere gemeenten en steden zou worden nagevolgd zodat de pokken en haar noodlottige gevolgen binnenkort tot het verleden zouden behoren. De vaccinatie was belangrijk voor alle onderdanen, maar dit koninklijk besluit richtte zich vooral op de armen en de kinderen die in instellingen en andere inrichtingen van weldadigheid verbleven. De voogden van de behoeftigen moesten op alle manieren de armen overtuigen om hun kinderen te laten inenten, omdat deze klasse zich niet altijd door de rede laat leiden en veelal vreemde impulsen volgt. Hun koppigheid om van deze weldaad gebruik te maken moest beantwoord worden met het weigeren van de steun die ze normaal kregen. Elk jaar werd in elke provincie een prijsuitdeling georganiseerd van gouden medailles ter waarde van 50 gulden aan de artsen en de chirurgijns die zich verdienstelijk hadden gemaakt door meer dan 100 personen gratis in te enten. Deze artsen werden voorgedragen door de provinciale medische commissies. Als de pokken toch nog de kop opstaken moest de verspreiding van deze besmetting een halt worden toegeroepen. Hierbij moesten berokingen gebeuren met mangaan, soda en zwavelzuur, tegen de besmetting van de lucht. Bij behoeftige inwoners moest dit betaald worden door het stadsbestuur. Dode slachtoffers moesten worden begraven binnen de drie dagen OCMW-archief Brugge. Recueil des Actes d administration-générale de la Province de Flandre-Occidentale. Tome V. De Loen. Circulaire transmessive d un arrêté de S.M., pour étendre l usage de la vaccine (12/05/1818), pp , pp

55 Brief van het stadsbestuur van Brugge (1807) in verband met de koepokinenting OCMW-archief Brugge. Bureel van Weldadigheid. Geneeskundige Dienst. 191/284. De aalmoes die de armen kregen om te overleven werd in deze periode niet als een recht beschouwd maar als een gunst. De behoeftigen moesten iets terug doen voor de steun die ze kregen. In plaats van hun levensomstandigheden te verbeteren werd gepleit voor de massale vaccinatie van de armen. In de notulen van het Brugse Bureel van Weldadigheid werd de intentie van de overheid om de steun aan de armen die hun kinderen niet lieten vaccineren in te trekken jaarlijks vermeld. Het Bureel spoorde de armenmeesters aan om al hun invloed te gebruiken met de bedreiging om hen de steun (voorlopig) te ontzeggen als stok achter de deur OCMW-archief Brugge. Notulen BvW, (bv.) Zitting N 1272 (06/07/1833), N 1280 (07/09/1833), N 1319 (06/09/1834), N 1386 (14/05/1836), enz 55

56 Lijst van ouders die na oproeping niet zijn komen opdagen om hun kinderen te laten vaccineren (sd). OCMW-archief Brugge. Bureel van Weldadigheid. Geneeskundige Dienst De omzendbrief van de gouverneur van West-Vlaanderen van 31 mei 1832 ging verder op hetzelfde elan door te wijzen op het feit dat de wijze voorschriften van het KB van 18 april 1818 sinds de staatsomwenteling niet meer naar behoren zijn opgevolgd. In het belang van het mensdom en tot bevrijding van de maatschappij van de vernielingen van een noodlottige ziekte vroeg de gouverneur de maatregelen ten aanzien van de armen uit te voeren. De dokters en chirurgijnen die zich hadden onderscheiden door een groot aantal gratis vaccinaties maakten nu kans op een (Belgische) gouden eremedaille OCMW-archief Brugge. Verzaemeling der Acten van algemeen bestuer der Provincie West-Vlaenderen. 23 ste Deel. Van Severen, B. (Gouverneur). Circulaire aenbevelende de nakoming der bestaende verordeningen op de vaccine (31/05/1832), pp

57 Affiche aankondiging koepokinentingen in Brugge (1854).OCMW-archief. Bureel van Weldadigheid. Geneeskundige Dienst. Aanstelling van geneesheren ( ), 191/

58 Brief van het stadsbestuur van Brugge over de maatregelen die moesten genomen worden tegen de pokkenepidemie (1872). In de omzendbrief van de gouverneur van West-Vlaanderen van 8 juni 1833 werden de maatregelen van het Koninklijk Besluit van 23 mei 1833 opnieuw vermeld met de beslissing om een gouden medaille te geven aan de vaccinateurs die in 1831 de meeste ijver hadden getoond om behoeftige 58

59 kinderen gratis te vaccineren. De bedoeling bleef om de behoeftige klas van de gesel der kinderziekte te bevrijden. De gouverneur vroeg om verder te gaan met het vaccineren om alle invloed welke de menschelykheyd gebied te gebruiken ten aanzien van diegenen die onderstand genoten van het armenbestuur te verplichten hun kinderen te laten inenten. In Brugge werd deze gouden medaille uitgereikt aan heelmeester J. Maes voor zijn ijver bij de inenting in Om de dokters te belonen die in 1829 de meeste ijver hadden getoond om armen gratis te vaccineren, kregen de chirurgijnen J. Pollet en B. De Smedt volgens het K.B. van 29 november 1833 een gouden medaille. Voor de inspanningen die werden geleverd in 1832 kregen de Brugse chirurgijnen J. Maes, A. Herrebaut en B. De Smedt en dokter E. Wemaer een gouden medaille toegekend 62. Deze geneesheren van de armen waren aan het Bureel van Weldadigheid verbonden. In het Provinciaal Reglement van 17 september 1839 werd een boete van 1 tot 15 fr. of een gevangenisstraf van 1 tot 5 dagen verbonden aan de weigering om je kinderen te laten vaccineren 63. Medaille Koepokinenting (Parijs, 1814) (Musea Brugge) 62 OCMW-archief Brugge. Verzaemeling der acten, o.c. 24 ste Deel. De Muelenaere (Gouverneur). Koninglyk besluyt verleenende gouden medailjes aen vaccinateurs (08/06/1833), pp OCMW-archief Brugge. Memoriael administratief der Provincie West-Vlaenderen. 3 e Deel. Provinciaal Reglement op de Vaccine (17/09/1839), pp

60 In 1930 nog werd in Brussel een boekje uitgegeven door de Sociale Afdeling van de Nationale Eeuwfeestcommissie 64, dat sprak over maatschappelijke ziekten die als een knagende worm op verholen wijze blijven voortwoekeren. Deze aandoeningen werden maatschappelijke ziektes genoemd omdat hun voortschrijden zo nauw verbonden is met de voorwaarden zelf van het maatschappelijk leven en hierdoor steeds het ganse mensdom met besmetting bedreigen. Vroeger richtten pest, cholera, pokken, tyfus en difteritis verwoestingen aan onder de bevolking maar sinds Jenner en Pasteur vaccins hiertegen hadden ontwikkeld waren de meeste van deze ziektes overwonnen of binnen de perken gebleven. Dit kwam omdat het ontstaan en de uitbreiding van deze ziektes veroorzaakt wordt door de besmetting van mens tot mens en men deze oorzaken sindsdien heeft kunnen voorkomen of onschadelijk maken. In deze brochure worden nog een nieuwe reeks maatschappelijke ziekten vermeld waartegen strijd moest worden gevoerd. Nu ging het om de sterfte bij pasgeborenen, syfilis, alcoholisme, kanker en vooral TBC, omdat het zo moeilijk is om te komen tot een volledige omvorming van de voorwaarden van gemeenschappelijk leven. De woning, het werk, de zeden en gewoonten werden in 1930 gezien als de omstandigheden waarin deze vreselijke gesels hun broeinest vinden. Voorblad boekje 'Maatschappelijke Ziekten' van de 'Sociale Afdeeling der Nationale Eeuwfeestcommissie'. Allen, eensgezind ten strijde tegen Maatschappelijke Ziekten. Brussel, 1930 (privéverzameling). 64 Sociale Afdeeling der Nationale Eeuwfeestcommissie. Allen, eensgezind ten strijde tegen Maatschappelijke Ziekten. Brussel, 1930 (privéverzameling). 60

61 DE ARMENDOKTERS VAN HET BUREEL VAN WELDADIGHEID VAN BRUGGE* Bart Demuynck, medewerker OCMW-archief Brugge Deze lijst werd samengesteld op basis van de notulen van het Bureel van Weldadigheid. De schrijfwijze van de namen is zoals vermeld in deze notulen net als de aangegeven data van benoeming en ontslag. Deze informatie moet nog samengebracht worden met andere informatie in het OCMW-archief en in andere archieven. Deze versie van 09/2018 is een eerste versie en beoogt geen volledigheid maar enkel een grote aanzet hiertoe. Vooral de periode vóór 1818 behoeft nog verder onderzoek. Ook stamboomkundig onderzoek kan meer klaarheid brengen, net als onderzoek naar het combineren van de functie van armendokter met een functie in de Brugse armenziekenhuizen van CBG: St.-Jan, St.-Juliaans voor onzinnigen, de bedelaarswerkhuizen, gevangenissen, onderwijsinstellingen, godshuizen, enz François Van Steenkiste ( chirurgien ) Jamin ( officier de santé ) Michel Van Biesbrouck ( chirurgien ) Beyts (zoon)( officier de santé ) Vandenhende VIII-1822 VIII VIII-IX IX IX aanzet en oprichting geneeskundige dienst --- Allerweireldt ( médecin ) 1818 Janssens ( médecin ) 1818 Maes ( chirurgien ) 1818 Chent ( chirurgien ) 1818 Duvivier ( chirurgien ) 1818 Collier ( médecin )(gratis) Antoine Dufour ( médecin )(gratis) Bossuyt ( médecin )(gratis)

62 F.C. Rodenbach ( médecin ) 1819 Pierre Verté (gratis) Antoine Herreboudt ( Docteur en Chirurgie ) 1822 Johannes Dezutter ( Medicina Doctor ) 1824 Dominique De La Haye/Delahaije ( M.D. ) Meersman 1824 Janssens 1824 Maes-Beirens ( Chirurgien-accoucheur ) Ludovicus Defoere ( Médecin ) Eugêne Wemaer ( docteur en medecine ) Liévin Pieters ( Chirurgien ) Isaac de Meijer ( Chirurgien ) Jacques P.M. De Meersseman (vader)( Médecin ) Frederic Claeijsens ( Chirurgien ) Charles Van Steenkiste ( Chirurgien ) Jacques De Meersseman (zoon)( Docteur en médecin ) Guillaume De Brouwer ( docteur en médecine ) Joseph Verriest ( chirurgien ) Louis Buylaert (dokter) Steyaert (dokter) 1848 Theophile Van Caeneghem Antoine Beghin ( médecin ) Adolphe Dhooghe ( chirurgien ) Amand Caytan ( médecin ) Louis Allewaert ( médecin ) Alphonse Valcke ( chirurgien )

63 Alfred De Vaux (3 takken van de art de guérir ) Joseph Schramme (3 takken van de art de guérir ) August Verbaere ( docteur en médecine, chirurgie et accouchements ) Ct Van Raepenbosch 1864 Delphin Gailliard 1864 Alphonse Moulaert Felix Saeys Louis Cailliau Iréné Vander Ghinste Emile Vanden Bossche René Goethals Emile Rotsaert Charles Verté Philippe Plettinck 1882 Jules De Schrevel Em. Dumon 1888 Eugène Veys Georges Mostaert François Vanden Abeele Léon Verhoef Joseph De Vos Aimé Leun 1894 Hector Loonus Leon Neelemans Oscar Reynaert Jan De Haene

64 Paul Thooris Charles Nelis Emile Stuer Edmond Merchie Georges Vyncke Georges De Laey (Zeebrugge) , Edouard Taveirne Eric Vande Lanot(t)e Jozef Billiaert Ern. Leclercq (Zeebrugge) Maurice De Wulf Firmin De Lille , Philip Schram(me) Désiré Van Caeneghem Louis Verstraete Karel Van Hee 1916 Cyriel Vande Moortele Emiel Debandt Alfons Donck Arseen Van Oost 1920 Odile De Ketelaere (Zeebrugge) 1920 Oscar Vandercruyssen (Zeebrugge) 1920 De Ruytter Jules De Schrevel De Vos Goethals

65 Goossens Loonus Mistiaen Reynaert Vanden Abeele Vanden Broeck Vanden Weghe Ver Eecke Verstraete Alfred Stroobandt 1920 Van Maele 1920 Vande Calseyde 1921 De Winter Thooris 1921 De Poorter 1923 Georges De Clercq Leon De Clercq 1924 Remouchamps

66

67 DE HONGERRELLEN IN BRUGGE VAN 2 EN 3 MAART 1847 EN DE ROL VAN HET BUREEL VAN WELDADIGHEID Bart Demuynck, medewerker OCMW-archief Brugge In Vlaanderen heerste tussen 1840 en 1850 schrijnende armoede en hongersnood. Deze erg zwarte bladzijden uit onze geschiedenis werden veroorzaakt door het samenvallen van verschillende factoren. Sinds halfweg de 18 e eeuw was er vrijwel overal een bevolkingstoename in West-Europa, vermoedelijk als gevolg van een vervroegde leeftijd waarin mensen in het huwelijk traden door de economische omstandigheden, de daling van de mortaliteit en vooral de daling van de kindersterfte door een verbeterde gezondheidstoestand waardoor ook de periode aanbreekt van de kinderarbeid. Dit leidde in eerste instantie niet tot hongersnood door een nieuw evenwicht in de productie en consumptie door een hogere agrarische productie en een sterke uitbreiding van de industrie. 67

68 Omstreeks 1850 wordt de leidende rol van de landbouw in West-Europa overgenomen door de industrie 1. De vlas- en linnenindustrie waren reeds jaren in crisis. Er werd slechts heel sporadisch en met tegenzin geïnvesteerd in de mechanisering van deze sector waarin vooral thuisarbeiders werkten. Veel inwoners van onze Vlaamse gewesten waren afhankelijk van de inkomsten hiervan om de eindjes aan elkaar te knopen. Het lage loon dat verdiend werd in de landbouwsector werd aangevuld met wat thuis geweven en gesponnen werd. In Oost- en West-Vlaanderen zouden op het einde van de 18 e eeuw 1/4 tot 1/5 van de inwoners deeltijds of permanent actief zijn in de linnen- en vlasnijverheid en in sommige regio s liep dit cijfer op tot de helft. Doordat de tewerkstellingsmogelijkheden in de landbouwsector maar langzaam toenamen en de bevolkingstoename niet konden volgen waren meer mensen verplicht om thuisarbeid te verrichten in de vlas- en linnennijverheid 2. Daar bovenop kwamen opeenvolgende landbouwcrisissen die leidden tot voedselschaarste en hongersnood in Vlaanderen. Hierdoor was er een grote toestroom van werkloze en hongerige mensen van het platteland naar de steden waar de opstandige gevoelens en ontevredenheid sterk toenamen. Uit: De Meester, S. De Armste stad van België tijdens de crisisjaren. Een onderzoek naar de conjunctuurgevoeligheid van de diefstallen te Brugge ( ). Scriptie Licentiaat in de Geschiedenis. Universiteit Gent, Slicher van Bath, B. De agrarische geschiedenis van West-Europa ( ). Sociaal-economische geschiedenis van de strijd om het bestaan in West-Europa tot aan het tijdperk van de industrialisatie. Utrecht/Antwerpen, Zie o.a. Vandenbroeke, Ch. Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk. Kritak, Leuven,

69 Op politiek vlak waren de heersende partijen niet echt geneigd om concrete economische maatregelen te nemen om de nood van de lagere klassen te lenigen. Zowel katholieken als liberalen bleven geloven in de vrijemarkteconomie en weinigen wilden echt economisch en sociaal tussenkomen. In 1848 waren er verkiezingen en er stond veel op het spel. Hierdoor moesten de gemeenten en vooral het Bureel van Weldadigheid (als voorloper van het OCMW) wel zware extra inspanningen doen 3. Daarbovenop zullen enkele tyfus- en cholera-epidemieën de door honger en armoede verzwakte bevolking uitdunnen. Door de lange harde winter in werden brood en aardappelen nog duurder en nog meer onbetaalbaar. De maat was vol voor de hongerige bevolking. In Brugge braken op 2 en 3 maart hongeropstanden uit waarbij verschillende bakkerijen werden geplunderd. De politie, de burgerwacht en zelfs het leger werden ingeschakeld en vijftien mensen werden zwaar gestraft met gevangenisstraffen voor het aanzetten tot oproer. Hiernaast waren er ook enkele stakingen van arbeiders die een hoger loon eisten 4. De hongeropstand in Brugge werd gevolgd door rellen in andere steden. De burgerij zag de arme klasse steeds meer als een arbeidersklasse die gevaarlijk 5 was omdat die de toen bestaande maatschappelijke orde kon verstoren. De burgemeester van Brugge in de periode was Jean-Marie François de Pélichy-van Huerne ( Brugge, 1774). Deze conservatieve politicus genoot de twijfelachtige eer Brugge te besturen in een periode die, de twee latere wereldoorlogen niet te na gesproken, allicht de meest sombere uit de recente geschiedenis van de stad is 6. Het stadsbestuur reageerde op deze crisis door brood te verkopen aan een (iets) verminderde prijs. Armen kregen een broodkaart waarmee ze bij bepaalde bakkerijen brood aan een vastgestelde prijs konden kopen. Dit idee werd bij het Bureel van Weldadigheid gehaald. Zij wilden kwaliteitsvolle producten kopen aan een verminderde prijs en deze thuis bezorgen aan de armen. Hiervoor maakten ze prijsafspraken met voedingswinkels 7. Als kers op de taart werd een grotere druk uitgeoefend op wie hulp wilde ontvangen. Daags na de rellen, op 4 maart, vroeg het Stadsbestuur in een brief aan het Bureel van Weldadigheid om opdracht te geven aan de lokale steunverdelers om al de ondersteunde armen thuis te bezoeken. Ze moesten 3 De Vestele, B. Bijdrage tot de studie van de stad Brugge tijdens de crisisjaren ( ). De rol van het bureel van Weldadigheid. Scriptie bibliotheek OCMW-archief, Van den Abeele, A. Hongeroproer in Brugge (2 en 3 maart 1847). Een breekpunt tijdens de Ellende der Vlaanders. In: Handelingen van het genootschap voor geschiedenis te Brugge, 1982, pp Id. In: Biekorf, 1985, pp Cf. de terminologie les classes dangereuses werd frequenter gebruikt. Dit was vooral gebaseerd op het feit dat de lagere klassen een meerderheid van de bevolking uitmaakten en de burgerij zich bedreigd voelde. Op 12/02/1848 verschijnt het Manifest van de Communistische Partij, geschreven door K. Marx en F. Engels. Tussen het begin van 1845 en het einde van 1847 verblijven ze te Brussel maar Marx wordt in het begin van 1848 België uitgezet. 6 Komitee voor Initiatief te Brugge. Brugse Burgemeesters Een stad op weg naar de 21 ste eeuw. Van Maele, 1986, p OCMW-archief Brugge. Bureel van Weldadigheid. Doos nr Brief Schepencollege Brugge aan BvW (16/09/1845). 69

70 hen duidelijk maken dat als ze een manifestatie zouden bijwonen, ze geschrapt zouden worden van de lijst van de mensen die hulp krijgen 8. Het werd duidelijk dat de burgerij bang was dat haar sociale orde kon verstoord en omvergeworpen worden. Via een waaier aan toegevende en repressieve maatregelen probeerde het Stadsbestuur Brugge de situatie te verzachten en de rust te behouden, wachtend op een heropleving van de vrije markt. De vraag aan het Bestuur van Weldadigheid om de armen sterk aan te sporen zich rustig te houden is een uiting hiervan. Letterlijk schrijven ze: Het is dan ook belangrijk dat aan deze staat van agitatie iets gebeurt, en wij willen u MM. als logisch gevolg hiervan vragen ( ) de MM. steunverdelers sterk te motiveren om zich naar de adressen in hun respectieve wijken te begeven om de armen op te dragen zich ver te houden van deelname aan elke verzameling of aan elke betoging die van die aard is dat ze de openbare rust kan verstoren, en om hun tegelijkertijd te laten verstaan dat diegenen die hierbij betrapt worden, onverbiddelijk geschrapt worden van de hulplijst 9. Gazette van Brugge, 05/03/ OCMW-archief Brugge. Bureel van Weldadigheid. Doos nr.103, hoofdstuk VI, briefwisseling. Brief Schepencollege Brugge aan BvW (04/03/1847); Stadsarchief Brugge. Copies lettres expédiées 1847, Expn N 19015, Police. 9 Idem voetnoot 5. 70

71 De opdracht van BvW was vanaf haar ontstaan om steun te verlenen aan mensen die het moeilijk hadden. Zij deden dit vooral vanuit een houding van liefdadigheid. Een andere meer impliciete taak was de armoede en vooral de armen zelf te controleren en te beheersen. Maar vanaf het midden van de 19 e eeuw, wat het ogenblik is dat de burgerij zich begint bedreigd te voelen door de grote groep armen in hun midden, ontplooit BvW meer en meer een soort beschavingsoffensief 10 ten aanzien van de armen. De toon in de notulen van BvW wordt harder en de steunverlening wordt steeds meer aan voorwaarden gekoppeld. In de notulen, die anders heel volledig zijn, zijn deze periodes maar heel sporadisch bewaard. Er wordt meer en meer gesproken over de barbaren in ons midden die moeten worden opgevoed in de richting van de waarden van de burgerij. Wie weigert zich hierna te schikken of opstandig gedrag vertoont wordt gestraft. Zo wordt er voor de armen een hygiëneoffensief opgestart tegen de epidemieën met prijzen van properheid en het goed onderhoud van de woning, een anti-alcoholoffensief, een spaarzaamheidsoffensief en tal van andere offensieve pogingen om het gedrag van de armen te verbeteren. Niet de economische ellende werd aangepakt maar het als onwenselijk gezien gedrag van de armen. Het stadsbestuur voorzag meer middelen voor het Bureel van Weldadigheid voor de armen thuis, valide werklozen werden via hoge subsidies van de regering aan het werk gezet aan kanalen, de financiële reserves van de hulporganisaties werden beter belegd en er werden soepbedelingen georganiseerd. Gazette van Brugge, 12/03/ Deze stelling werd in 2018 door mij verder uitgewerkt in een uiteenzetting gegeven voor de Gidsenbond van Brugge. 71

72 De geschiedenis van deze periode waarbij ongeveer de helft van de Brugse bevolking aangewezen was op steun moet nog verder worden bestudeerd. In het OCMW-archief bevinden zich nog een heel aantal documenten rond deze periode die nog maar sporadisch of nog niet werden bekeken. Dit is belangrijk omdat in de loop van de geschiedenis wel gemakkelijk door politici naar soortgelijke reacties wordt gegrepen. In deze bijdrage werd deze periode slechts summier beschreven om een aanzet te geven tot meer diepgravend onderzoek. 72

73 HET BUREEL VAN WELDADIGHEID BRUGGE TIJDENS WO I ' OMDAT HET BETER IS HET ERFGOED DER LIEFDADIGE INRICHTINGEN TE SCHENDEN DAN DE KWAAL VAN DEN HONGERSNOOD TE ONDERGAAN 1 '... Bart Demuynck, medewerker OCMW-archief Brugge Hoe slaagden de voorlopers van het huidige OCMW er in om tijdens de Eerste Wereldoorlog hun taak uit te voeren? Waar bleven ze hun financiële middelen vandaan halen? Een antwoord op deze vraag is te vinden in de notulen van de bestuursvergaderingen van de Commissie Burgerlijke Godshuizen (CBG) en van het Bureel van Weldadigheid (BvW), die zich in het OCMW-archief van Brugge bevinden. Gedeelte van een bekendmakingsaffiche van de rantsoenering in Brugge van boter en melk vanaf 29 mei OCMWarchief Brugge. Oorlogsschade WO I. Vanaf 4 augustus 1914 steekt het Duitse leger de Belgische grenzen over. Twee dagen later houdt het Brugse stadsbestuur een spoedvergadering waarin de burgemeester, de voorzitters van de 1 OCMW-archief Brugge. Oorlogsschade WO I.

74 Commissie van Burgerlijke Godshuizen en het Bureel van Weldadigheid en de belangrijkste weldadigheidsmaatschappijen 2 samen met alle wijkverantwoordelijken van het Bureel van Weldadigheid en drie afgevaardigden van het Werkloozenfonds 3 beslissen om een Middencomiteit op te richten. Dit nieuwe bestuurs- en coördinatieorgaan heeft als doel een nauwere samenwerking tussen deze organisaties op te zetten om tijdens de oorlog en eventuele bezetting van Brugge de nodige 'onderstand' (voedsel of een uitkering) te kunnen verdelen onder de noodlijdende Brugse bevolking 4. Iedereen had hierbij zijn eigen taak: de opdrachten van de Commissie van Burgerlijke Godshuizen, op het vlak van het beheer van ziekenhuizen, bejaardentehuizen en andere instellingen en van het Bureel van Weldadigheid, op het vlak van hulp aan de armen thuis moesten blijven doorgaan, de moeilijkheden veroorzaakt door de oorlog moesten opgelost worden en de inzet van de bestaande of spontaan opgerichte liefdadigheidsorganisaties moest gecoördineerd worden zodat de steunverlening niet versnipperd of zelfs dubbel zou gebeuren. Op dezelfde vergadering werd er een verdeelsleutel afgesproken om de verwachte kosten te delen. De Commissie van Burgerlijke Godshuizen nam 3/6 van deze onkosten voor zijn rekening, het Bureel van Weldadigheid 2/6 en het Brugse stadsbestuur 1/6. Om alles financieel in goede banen te leiden werd een gemeenzaam fonds opgericht, dat zijn eerste middelen haalde uit een algemene omhaling door een Damencomiteit. Er konden vier categorieën van burgers aanspraak maken op deze oorlogssteun: a) huisgezinnen die getroffen werden door de oorlog, b) vrouwen, kinderen en familieleden van de soldaten die aan het front verbleven, c) burgers die lijden door schaarschheid of gebrek van werk door de oorlogsomstandigheden en d) gewonde soldaten die overgebracht werden naar Brugge. Voor deze militairen werden in het St.-Janshospitaal, in de gebouwen van de Potterie en in het Groot Seminarie meer dan 200 extra bedden voorzien. 2 De liefdadigheidswerken die werden uitgenodigd zijn o.a. de Conferencieën der H. Vincentius, de Schamele Armen, de Weduwen en Wezen en de Verlatene Armen. 3 Het gemeentelijk werklozenfonds verleende een bijdrage aan de erkende vakverenigingen om een vergoeding uit te betalen aan hun leden in geval van werkloosheid. 4...uitdeeling der hulpmiddelen samentrekken en volkomen regelen.... OCMW-archief Brugge. Notulen CBG/BvW: 08/

75 Oorlogsschade aan de gebouwen van de Commissie van Burgerlijke Godshuizen Brugge (1918). OCMW-archief Brugge. Commissie van Burgerlijke Godshuizen. Oorlogsschade. De week na deze vergadering komen de eerste vluchtelingen aan in Brugge. Zij komen uit de eerste regio s die getroffen worden door het oorlogsgeweld en krijgen onderdak in het ouderlingengesticht van de Broeders van Liefde in de Katelijnestraat. Gewonde en zieke Duitse krijgsgevangenen worden samen met Belgische soldaten verzorgd in het St.-Janshospitaal. De Belgische soldaten blijven echter niet lang in Brugge en worden overgebracht naar Belgische oorlogshospitalen in het noorden van Frankrijk of Engeland 5. Op 14/10/1914 trekken de laatste Belgische militairen zich volledig terug uit Brugge en s namiddags marcheren de Duitse troepen Brugge binnen. Brugge en een groot deel van West-Vlaanderen vallen vanaf dan onder een strikte militaire bezetting en worden afgesloten van de rest van België 6. 5 Vandeweyer, L. The medical services of the Belgian army. Symposium Oorlog & Trauma. Ieper, 07/11/ De Schaepdrijver, S. De groote oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Amsterdam, Debaeke, S. Brugge in de grote oorlog. Brugge, 2011, p

76 Eind november 1914 is er in Brugge reeds wekelijks meer dan fr. 7 nodig voor giften van brood en soep en de vergoeding aan de gezinnen van soldaten. Grondplan en geveltekening van Godshuis 'De La Fontaine' (Zwarte Leertouwersstraat) Brugge met de schade van een bombardement. OCMW-archief Brugge, kaarten en plannen. Waar haalde men het geld hiervoor vandaan tijdens deze oorlogsjaren? Tijdens de oorlog werden de voorlopers van het huidige OCMW geconfronteerd met steeds hogere kosten door de vele vluchtelingen en gewonden, door de massale opeisingen door het Duitse leger en door de stijgende prijzen van basisvoorzieningen zoals voedsel, steenkool en hout. Op hetzelfde ogenblik daalden de inkomsten door de oorlog doordat overheden stilvielen of gebrekkig werkten, huizen, boerderijen en velden vernietigd of zwaar beschadigd waren en/of de bevolking gevlucht was. De Nationale Bank in Brussel kon niet meer bereikt worden voor goedkope leningen en baar fr. (1914) vertegenwoordigt momenteel ongeveer euro. De Keyzer, D. Nieuwe meesters, magere tijden. Eten & drinken tijdens de Eerste Wereldoorlog, p. 24. Leuven,

77 geld en werd natuurlijk zelf geconfronteerd met een chaotische situatie. Gedurende de oorlog zullen de prijzen van voeding en andere basisvoorzieningen steeds verder blijven stijgen. Bekendmakingsaffiche van de Duitse bezetter met de hoogste prijzen in Brugge voor garnalen en afgeroomde melk op 5 mei OCMW-archief Brugge. Eind oktober geeft het stadsbestuur van Brugge kasbons uit voor een totaal bedrag van fr. 8 De dagelijkse militaire en bestuurlijke opeisingen door het Duits leger in Brugge zijn zo massaal dat de stadskas de terugbetaling aan de Brugse bevolking niet kan verzekeren en hen vergoedt met deze kasbons. Het bedrag op deze kasbons wordt gegarandeerd door het stadsbestuur en de Commissie van Burgerlijke Godshuizen. Als waarborg vanuit de Commissie van Burgerlijke Godshuizen geldt hun 8 Taelman, J. Numismatica Brugge en het Vrije (deel 1-4). In: Europees Genootschap voor Munt- en Penningkunde. Numismatische agenda., oktober/november

78 monumentaal patrimonium in Brugge omdat het beter is het erfgoed der liefdadige inrichtingen te schenden dan de kwaal van den hongersnood te ondergaan. Opeising van metaal door de Duitse bezetter via de 'Aankoopings Commissie' (eind 1918). OCMW-archief Brugge. Bureel van Weldadigheid. Oorlogsschade Wereldoorlog I. De Commissie van Burgerlijke Godshuizen krijgt hier bovenop de toestemming om een lening van fr. aan te gaan bij privépersonen. De hele oorlog door zal de Commissie van Burgerlijke Godshuizen blijven geld inzamelen. Dit geld wordt verzameld bij bedrijven en middenstanders in Brugge, maar ook bij de bevolking van het Brugse Ommeland (voornamelijk de landbouwers). Op 23 juni , bijna een jaar na de ondertekening van de wapenstilstand, beslist de Commissie van Burgerlijke Godshuizen om nogmaals een som van maximaal fr. te ontlenen aan privépersonen, overheden of banken. Dit bedrag zal worden gebruikt om de vroegere leningen van fr. terug te betalen en de nodige herstellingen (o.a. aan boerderijen en andere eigendommen) uit te voeren. Op regelmatige basis gebeuren er openbare verkopingen van bomen en kreupelhout om diefstal en opeising tegen te gaan en er wordt beslist op 3 juli 1919 om negen huizen in Sint-Joos-ten-Node bij Brussel te verkopen, die verworven waren door het legaat Van Lede. De oorlog en de bezetting waren dan wel voorbij maar de noden van de bevolking bleven ontstellend hoog. 9 OCMW-archief Brugge. Notulen CBG, Zitting 23/06/

79 HET BUREEL VAN WELDADIGHEID BRUGGE NA WO I De hoeves van het Bureel van Weldadigheid van Brugge in de verwoeste gewesten' na de Eerste Wereldoorlog Bart Demuynck, medewerker OCMW-archief Brugge Tijdens de Eerste Wereldoorlog was West-Vlaanderen, tussen Nieuwpoort en Ieper, het toneel van een loopgravenoorlog. Het Duits-Oostenrijkse leger werd in de Westhoek tot stilstand gebracht en tussen 1915 en 1918 veranderde deze frontlijn nauwelijks. De legers hadden zich ingegraven en talloze soldaten werden geslachtofferd in deze tragische en nutteloze oorlog die verantwoordelijk was voor tien miljoen doden, nog veel meer burgers traumatiseerde en rechtsreeks aan de basis lag van de Tweede Wereldoorlog 1. J. Cuvelier 2 omschreef het frontgebied in 1921 als een groot veld dat bewerkt lijkt met behulp van obussen en de weg tussen Nieuwpoort en Menen noemde hij een via dolorosa et desolata, een zicht dat iedere toeschouwer door het afgrijzen en de eerbied naar de keel grijpt. Veel van de burgers die hier woonden sloegen op de vlucht. Ook werden verschillende dorpen onder dwang ontruimd door het ene of het andere leger in het kader van hun toekomstige oorlogsverrichtingen. De landbouwers konden echter hun velden en veestapel niet zomaar achterlaten en bleven hier zo lang mogelijk wonen. Pas als de boerderijen en de velden te zwaar beschadigd waren, moesten ze de streek wel verlaten. Het Bureel van Weldadigheid en de Commissie van Burgerlijke Godshuizen, de rechtstreekse voorlopers van het huidige Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Werk, bezaten in 1893 samen een 95-tal hoeven en landbouwgrond 3. Deze landelijke eigendommen of buitengoederen waren deels na de Franse Revolutie overgenomen van de middeleeuwse diswerkingen en deels zelf verworven door deze administraties. Dit bezit was door de eeuwen heen opgebouwd via schenkingen voor de armen en bestond enerzijds uit eigendommen op het platteland (akkers, hoeven, duinen, bossen) en anderzijds uit stedelijke bezittingen (ziekenhuizen, hospices waar behoeftigen werden gehuisvest, boeien om voorraden voor bedelingen in op te slaan, woonhuizen, lokalen om soep te bereiden om uit te delen aan de armen, scholen, een armenapotheek en een pandjeshuis, de Berg van Charitate langs de Lange Rei). De landelijke eigendommen werden verpacht en de opbrengsten werden, samen met een subsidie van het stadsbestuur, gebruikt om mensen die het moeilijker hadden financieel of in natura te ondersteunen. In 2013 was het Brugse OCMW nog altijd eigenaar van vier boerderijen. Hier willen we het hebben over de gebeurtenissen die zich afspeelden op enkele landelijke eigendommen van het Bureel van Weldadigheid die zich bevonden in de frontzone. 1 Keegan, J. La Première Guerre mondiale (vert.). Paris, 2005, p Cuvelier, J. La Belgique et la Guerre, tome II. L invasion Allemand. Bruxelles, 1921, p OCMW-archief Brugge. BvW/CBG. Landelijke eigendommen. Staat Van Goederen 1893.

80 Door de zware gevechten en de aanwezigheid van de vele militairen was het heel moeilijk en zelfs onmogelijk om contact te blijven houden met de pachters van deze eigendommen. Het post- en treinverkeer functioneerden heel gebrekkig. Om zich te verplaatsen in dit gebied moest men een doorgangsbewijs hebben, wat veelal niet werd toegestaan. Hierdoor vielen de pachters van deze eigendommen in feite volledig op zichzelf terug. Over het jaarlijkse pachtbedrag kon niet onderhandeld worden, zodat de pachtprijzen werden geblokkeerd op het niveau van Op het einde van 1918 en vooral vanaf 1919 keerden een aantal pachters van het Bureel van Weldadigheid terug naar hun soms tot puin herleide boerderijen om de schade op te meten. Veel boeren konden niet meteen terugkeren naar hun boerderijen en akkers door de vele verwoestingen. Diegenen die dit wel deden woonden vaak in ondergrondse schuilplaatsen of in houten barakken op hun land. De vele lijken, gevechtsstellingen en de vele niet ontplofte explosieven werden opgeruimd, de verwoeste gewesten werden terug meer en meer toegankelijk en het contact met deze streek begon opnieuw mogelijk te worden. Een druk oorlogstoerisme kwam op gang. Velen wilden de apocalyptische ravage komen bekijken die was aangericht door de groote oorlog. In oktober 1919 vertrok een afvaardiging van het Bureel van Weldadigheid met twee gehuurde automobielen op inspectieronde naar de frontstreek. De twee boerderijen in Passendale, de hoeve in Vlamertinge en deze in Vladslo werden bezocht. Ze waren geschokt door wat ze zagen. Hun reactie was dat alles ongeveer met de grond gelijkgemaakt was. De toenmalige opzichter van de landelijke goederen van het Brugse Bureel van Weldadigheid, L. Van Haverbeke, stelde per eigendom een schadeverslag op en een schatting van de kosten voor de heropbouw en herstellingen 5. De briefwisseling tussen de pachters en BvW na de oorlog 6 geeft meer duidelijkheid over de gebeurtenissen op deze hoeven tijdens de oorlog: R. Jonckheere, de pachter van de boerderij in Vladslo, schrijft op 23 januari 1919 dat hij op 10 november 1917 zijn boerderij moest evacueren. De schuur, wagenkot en t peerdenstal waren vernietigd. In een vroeger schrijven van december 1918 liet hij al weten dat de akkers en het weiland relatief weinig schade hadden opgelopen, omdat maar eenige bomputten aanwezig waren. Al bij al viel de schade aan de hoeve zelf nog mee. De stal was beschadigd door een lichte ontploffing, maar de landbouwgrond had veel van zijn waarde verloren. Het Bureel van Weldadigheid adviseert Jonckheere om zelf zijn terreinen op te ruimen en ze klaar te maken om te zaaien. Deze pachter was intussen zelf nog niet definitief teruggekeerd. Het Bureel laat de woning terug bewoonbaar maken om de pachter te bevrijden tegen het gure jaargetijde en het eigendom te beschermen tegen de diefte. Twaalf ramen, de voordeur en twee binnendeuren moesten vervangen worden en de kostprijs hiervan werd geschat op 345 fr. 4 OCMW-archief Brugge. BvW. Verslagen zittingen Landelijke eigendommen. 5 OCMW-archief Brugge. BvW. Oorlogsschade ( ) aan buitengoederen. Doos 6c ( ). 6 OCMW-archief Brugge. BvW. Landelijke eigendommen. Doos 45 ( ). 80

81 Op de velden van deze boerderij was kg tarwegraan, kg tarwestro, kg rogge, kg roggestro, kg gerst, kg gerststro, kg havergraan, kg haverstro, kg aardappelen, één gemet erwten, bonen, graan en stro, één gemet voederbieten en elf gemeten maaigras en dierenvoeder vernietigd. Op 13 juni 1919 schrijft C. Hoorelbeke, de pachter van één van de hoeves van BvW in Passendale, dat hij zich nog altijd in Frankrijk bevindt. Hij is gevlucht naar Grandvillers-aux-Bois in Picardië en schat de schade aan zijn boerderij op fr. De pachters van de hoeves in Passendale zullen pas in 1923 definitief terugkeren. Brief van pachter Th. Develter aan het Bureel van Weldadigheid Brugge (21/04/1918). OCMW-archief Brugge. Bureel van Weldadigheid. Oorlogsschade WO I. E. Lemahieu, de gebruiker van de hoeve en steenbakkerij in Vlamertinge, schrijft op 23 april 1919 dat hij zijn hofstede heeft verlaten omdat het gevaar te groot was. Tussen 2 en 9 februari 1915 verblijft 81

82 hier de Engelse generaal Buffin 7 'met zijn gevolg' en deze ruimt plaats voor de Engelse generaal Gay 8 'met zijn gevolg'. Als deze vertrokken is verblijft generaal Geds hier tot 25 april Hierna werd deze boerderij volledig gebruikt om Engelse soldaten en officieren in onder te brengen. Lemahieu vlucht eerst naar Boeschepe, maar daar kon hij niets verrichten tenzij veel geld verleven en hij trekt verder naar St.-Thomas aan de Oisne. Hij beschrijft hoe het Duitse leger vanuit Kemmel en Loker de hele streek van Haezebrouck tot aan St.-Thomas bombardeerden met het kanon. Intussen had hij via een soldaat die afkomstig was uit de streek van Vlamertinge vernomen dat er niets meer bestond van zijn boerderij en hij heeft dan maar in St.-Thomas een kleine boerderij gepacht. Doordat deze boerderij in Vlamertinge langs de andere kant van de frontlinie lag in het kleine stukje onbezet België, werd de schade hieraan vooral veroorzaakt door de hier ingekwartierde Franse en Engelse soldaten. In 1914 legden de Fransen beslag op de ijzerdraad rond de boerderij en de steenbakkerij werd gebruikt als stalling en is hierdoor deels ingestort. De stenen en de dakpannen werden gebruikt voor t bouwen van schutsweren. De stenen die klaar lagen om gebakken te worden waren na de oorlog niet meer bruikbaar. Er werd een loopgraaf gegraven tusschen de muren der grondvestingen en alle wulgentakken werden afgesneden, waarschijnlijk om de loopgraaf te versterken. Het resterende ijzer ( traliewerk, afsluitingen, ijzerdraad, ijzeren stangen, verbindingen en ijzeren balken ), 150 dennenpalen en 50 eiken staken werd door het Engels leger in beslag genomen. Op het einde van 1915 zijn de schuur, het wagenhuis en de stallingen afgebrand, met al het materieel hierin. De schade aan de boerderij in Vlamertinge bedraagt uiteindelijk meer dan fr. 7 Waarschijnlijk wordt hier Luitenant-Generaal Victor Buffin de Chosal bedoeld. 8 Waarschijnlijk wordt hier generaal Douglas Haig bedoeld, die betrokken was bij de derde slag om Ieper. 82

83 Plan van de hoeves en gronden van de twee hoeves van het Bureel van Weldadigheid van Brugge in Passendale. OCMWarchief Brugge. Bureel van Weldadigheid. Oorlogsschade aan Buitengoederen ( ). Wereldoorlog 1, doos 6c ( ). In totaal was er op 13 plaatsen in West-Vlaanderen zware schade aan de landelijke eigendommen van het Bureel van Weldadigheid. In Schore (twee eigendommen), Passendale (twee eigendommen), Vlamertinge, Vladslo en Gistel waren de boerderijen tot puin herleid en de landbouwgrond totaal vernietigd. In Handzame en Werken waren de akkers verwoest en onbereikbaar. Zowel in Koolkerke als in Vlissegem moest een (gebombardeerd) vliegveld opgeruimd worden. Op de landbouwgronden in Bredene en Ledegem was er een spoorweg aangelegd om de Duitse soldaten naar de frontlinie te brengen en in Wenduine moest een loopgraaf gedempt worden. Ook de Oost-Vlaamse boerderijen en landerijen kwamen niet ongehavend uit de oorlog 9. Na de oorlog werd deze oorlogsschade vastgelegd in een 'Proces-verbaal van Bestatiging en Raming'. Daarna werd een gerechtelijke procedure opgestart voor een Rechtbank van Oorlogsschade die in een vonnis het bedrag van de schadevergoeding vaststelde. 9 OCMW-archief Brugge. BvW. Oorlogsschade ( ) aan buitengoederen. Doos 6c ( ). 83

84 In eerste instantie werd de Westhoek bijna volledig onteigend door de Belgische overheid, zodat de algemene nutsvoorzieningen konden worden heraangelegd en het nog resterende militair materieel en vooral de niet ontplofte munitie zoveel mogelijk kon worden verwijderd. Daarna werd de schadevergoeding voorgeschoten door de Belgische overheid en in fasen uitbetaald. Deze bedragen werden dan door de Belgische staat teruggevorderd van Duitsland als herstelbetaling. Het verdrag van Versailles van 1921 stelde dat Duitsland aan de basis lag van deze oorlog en legde het bedrag van de herstelbetalingen vast. Openbare aanbesteding voor de heropbouw van twee hoeves van het Bureel van Weldadigheid Brugge in Passendale. OCMW-archief Brugge. Bureel van Weldadigheid. Oorlogsschade WO I. De voltooiingsfase van de heropbouw zou nog tot begin de jaren 1930 duren. De Duitse herstelbetalingen kwamen slechts langzaam op gang door de economische crisis in Duitsland en de Duitse onwil om zich neer te leggen bij het verdrag van Versailles en deze hoge schadevergoedingen. 84

85 In het begin van 1923 trekken het Franse en het Belgische leger zelfs de Duitse grens over om het Ruhrgebied te bezetten. Deze bezetting van het industriële hart van Duitsland gebeurde enerzijds als waarborg voor de uitvoering van de herstelbetalingen en anderzijds werden grondstoffen zoals steenkool massaal ingevoerd in België en Frankrijk als afbetaling. Dit leidde tot een algemene staking in Duitsland. Door de internationale beurscrash in 1929 wordt Duitsland failliet verklaard. De laatste fasen van de heropbouw van de hoeves van het Bureel van Weldadigheid zouden hierdoor aanslepen tot het begin van de jaren Op de Conferentie van Lausanne in 1932 wordt de Duitse restbetaling vastgelegd, maar op dat moment is Duitsland in handen van een nationaalsocialistische dictatuur. Net voor de Tweede Wereldoorlog worden de herstelbetalingen door Duitsland volledig stopgezet. De Duitse herstelbetalingen zullen pas terug worden heropgestart in De Duitse Bondsrepubliek in het westen van Duitsland betaalt verder tot Na de val van het Ijzeren Gordijn in 1989 en de hereniging van Duitsland in 1990 wordt de schadevergoeding terug verder afbetaald en op 3 oktober 2010 wordt de laatste schijf gestort. Op dat ogenblik zijn de meeste herstelclaims in handen van privébedrijven. 85

86

87 DOOFBLINDHEID EN PUBLIC RELATIONS Het opvoedingsproject van twee doofblinde meisjes bij de start van een globaliserende (voor)wetenschappelijke wereld. Anna Timmerman ( ) in het doven- en blindeninstituut in Brugge en Laura Bridgman ( ) in het blindeninstituut van Boston. Geknakte twijg van s aerdrijks loten, misvormig uit de heup gesproten, die u, beklaegbre kleene, in t leven heeft gebaerd; gij, doof en stom en blind, wier oogleên, steeds gesloten, slechts tranen kennen, uit uw rampen opgegaêrd, en langs de bleeke groef der wangen heengevloten( ) 1 Bart Demuynck, medewerker OCMW-archief Brugge Geromantiseerde tekening van 2 Anna Timmerman. 3 Tekening van Laura Bridgman 1 Archief Ch.-L. Carton. Briefwisseling. Doos 3, Drukwerken: Nolet-De Brauwere-Van Steeland, J. Aen eene Doof-stomme, blind geboren. Brussel, In: Carton, C. Anna ou l aveugle sourde-muette de l institut des sourds-muets de Bruges. Gand, 1843, voorplat. 3 In: Lenderink, H.J. Blind en doofstom tegelijk. Ontwikkeling der doofstomme blinden in en buiten Europa, benevens eene beschrijving van het doofstommenwezen in Nederland. Haarlem, 1907, p

88 VRAAGSTELLING Het begin van het onderwijs aan leerlingen met sensoriële beperkingen op het einde van de 18 e eeuw en tijdens de eerste helft van de 19 de eeuw, specifiek gericht op dove, blinde en doofblinde leerlingen, vestigde de aandacht op filosofische en wetenschappelijke problemen met betrekking tot de bestaande vaak dogmatische speculaties over hoe kennis wordt verworven. Sinds J. Locke ( ) 4 had geponeerd dat kennis alleen maar kan worden opgenomen door middel van de zintuigen en dat de ziel/geest deze kennis verwerft door middel van operaties van de geest zelf, en J.J. Descartes ( ) 5 de stelling verdedigde dat de basisprincipes van natuurlijke rechten gegraveerd zijn in het menselijk hart, was deze discussie van fundamenteel belang in de onderwijswereld 6. Door het onderwijs aan dove, blinde en doofblinde leerlingen, leefde er een sterk geloof dat het toenmalige grote mysterie met betrekking tot de werking van de geest kon worden opgelost. Discussies hierover vonden hun oorsprong in een ideologische achtergrond en waren van groot belang voor de uitbreiding van het pedagogische veld. In de 19 de eeuw probeerden wetenschappers en basiswerkers in dit pedagogische veld deze theoretische en praktische ideologisch beladen standpunten in de discussies over personen die door hun sensoriële gebreken werden beschouwd als onopvoedbaar en niet als nuttige en echte leden van de samenleving, te bevestigen of te weerleggen. Zij deden dit door het opzetten van opvoedingsexperimenten voor deze groep leerlingen. Vanuit dit standpunt bezien was het onderwijs aan dove, blinde en vooral doofblinde leerlingen en ook aan wilde en barbaarse kinderen een thema waaraan veel belang werd gehecht en waarin een brede groep mensen in de samenleving geïnteresseerd was. De geschiedenis van het onderwijs aan en de zorg voor kinderen met een doofblinde beperking wordt heel sterk overheerst door de biografie van twee Amerikaanse meisjes, Laura Bridgman ( ) en vooral Helen Keller en hun respectievelijke onderwijzers Samuel Grindley Howe ( ) en Annie Sullivan ( ). Op het eerste gezicht lijkt het of de onderwijsprojecten gericht op doofblinde leerlingen begonnen zijn in (de Verenigde Staten van) Amerika. Toch waren er in West- Europa in de eerste helft van de 19 e eeuw ook enkele interessante en opvallende initiatieven, experimenten en succesvolle pogingen met betrekking tot het onderwijs aan doofblinden, die van vroegere datum waren of doorgingen op hetzelfde ogenblik als het onderwijs aan deze twee genoemde meisjes. In deze bijdrage aan de geschiedschrijving van personen met een handicap wil ik focussen op de vragen hoe en waarom deze Europese casussen niet tot het collectieve geheugen behoren en in het beste geval beschouwd worden als minder belangrijk door de geschiedschrijving. 4 Locke, J. An essay concerning human understanding. London, Descartes, R. Discours de la méthode pour bien conduire sa raison,et chercher la vérité dans les sciences. Leiden, Zie ook: Branson, J. en Miller, D. Damned for their difference. The cultural construction of deaf people as disabled. A sociological history. Washington, 2002, pp ; Dreves, F. Organisierte Blindenfûrsorge in Preussen zwisschen Aufklärung und Industrialisering ( ). Freiburg im Breisgau, 1998, pp ; Longmore, K. en Umansky, Lauri (ed.). The new disability history. American perspectives. New York,

89 We bekijken of met betrekking tot deze cases waarbij we niets willen afdoen van deze initiatieven we er van uit kunnen gaan dat deze onderwijsexperimenten belangrijker waren als een vorm van vroege reclame om bekendheid te geven aan de betrokken instituten en hun directeurs dan dat het om de doofblinde leerlingen zelf ging. Dit staat schril in tegenstelling tot het caritatieve discours dat gebruikt werd. Is het mogelijk dat vanuit het gezichtspunt van public relations de start en de vertekening van de geschiedschrijving met betrekking tot het onderwijs aan doofblinden kan verklaard worden of spelen andere zaken mee? We werken dit gezichtspunt verder uit door het bestuderen van de eigentijdse publicaties en beschrijvingen over de casus Anna Timmerman en over de casus Laura Bridgman en heel specifiek wat hun respectievelijke mentors, Charles-Louis Carton en Samuel Grindley Howe en hun naaste omgeving of netwerken zelf publiceerden over deze onderwijsexperimenten. In deze periode was de mobiliteit beperkter dan in de huidige tijd. Toch waren er contacten tussen de doven-, blinden- en doofblindenleraars in de westerse wereld, die op dat ogenblik werd beschouwd als de gekende en ontwikkelde wereld, waardoor het mogelijk is om te spreken van de start van een geglobaliseerde (voor)wetenschappelijke wereld in dit veld van onderwijs. Hier verwijst de term globalisering niet naar de enge economische context waarin deze term vandaag meestal wordt gebruikt maar in de zin van een heel vroege internationale wetenschappelijke samenwerking. Deze vorm van internationale aanpak ontstond in de eerste helft van de 19 de eeuw en verminderde terug naar het einde van deze eeuw toe en in het begin van de 20 e eeuw door de kracht van het nationalisme en het hierop volgend op zichzelf en op nationale symbolen terugplooien. In deze zin van samenwerking in de eerste helft van de 19 de eeuw discussieerde Ch.-L. Carton met S.G. Howe over de aanmaak van begrijpbare en juiste landkaarten voor het blindenonderwijs maar ook over het onderwijs aan doofblinde leerlingen in het algemeen. Foto van het gebouw waar het Brugse doven- en blindeninstituut gehuisvest was op de Spiegelrei tot na de dood van Ch.-L. Carton (1863). Dit gebouw van de Commissie van Burgerlijke Godshuizen mocht gratis gebruikt worden zolang Carton leefde. Toen hierna huur moest betaald worden aan de Commissie van Burgerlijke Godshuizen van Brugge werd het vroegere klooster van Spermalie aangekocht en verhuisde dit instituut naar de Snaggaardstraat (eigen foto). 89

90 Het hebben van een handicap werd in de 19 de eeuw gedefinieerd als het in hoge mate bezitten van uiterlijk zichtbare beperkingen waardoor deze personen niet als normaal werden gezien door hun uiterlijke vorm en dus niet in staat waren om te werken om de eigen kost te verdienen. In die zin kan de eigentijdse terminologie die vermeld wordt in deze bijdrage om personen met een beperking aan te duiden de hedendaagse lezers soms bruuskeren omdat deze een ander, meer verzachtend en verhullend taalgebruik dat behoort tot een ander conceptueel kader dat vandaag gebruikt wordt gewoon is. Door het gebruik van de historische termen hopen we dat we duidelijker kunnen aantonen hoe de toenmalige samenleving dacht over handicap en de sociale zorg voor mensen met beperkingen in het algemeen. Met de term public relations bedoelen we alle relaties tussen het instituut en alle acteurs die hierin een rol spelen, de overheid die dit mogelijk maakte door financiële steun te geven en alle andere partijen die betrokken zijn in de uitbreiding en het functioneren van deze onderwijsvelden (bv. ouders, weldoeners en anderen die dit ondersteunden). Het doel dat gewoonlijk nagestreefd wordt bij dergelijke reclame- en bekendmakingsactiviteiten is om b/gekend te worden en te blijven en gezien te worden als een goede, nuttige en belangrijke organisatie en om informatie te geven zodat de algemene interesse die nodig is om deze doelen te bereiken voor zich kan gewonnen worden. Het concrete en uiteindelijke doel van public relations in het onderwijsveld draait om meer leerlingen en/of financiële middelen voor de school of het onderwijsinstituut te verzamelen. DE NOOD AAN PROMOTIE VAN ONDERWIJSKUNDIGE INITIATIEVEN VOOR DOVEN EN BLINDEN EN DE KEUZE VOOR EEN BEPAALDE METHODIEK Dit verhaal speelt zich af in een periode waarin een marketingbenadering in de sociale zorg en het onderwijsveld pas in de startfase zat omdat deze sectoren ook nog maar net opgestart waren en er minder zo n organisaties waren. Maar dit wil niet zeggen dat er geen competitiestrijd was tussen instituten, scholen en zorginstellingen. Zelfs bij de start van het onderwijs voor iedereen en vooral van het speciaal onderwijs was er maar een beperkt aantal leerlingen dat de weg vond hier naartoe en de beperkte financiële middelen die ter beschikking waren moesten meestal verdeeld worden onder de bestaande partijen. Door deze restricties heeft altijd een sterke concurrentie bestaan vanaf de eerste helft van de 19 de eeuw tot op vandaag. Deze emulatie werd zelfs gezien als een belangrijke en positieve waarde binnen de toen bestaande economische en sociale logica. Vanaf het begin van de 19 de eeuw was het onderwijs aan doven en blinden de sfeer van een soort (witte) magie aan het inruilen voor een meer humaan en pedagogisch gestuurd handelen. Doofblinde leerlingen nemen de speciale positie in die meer en meer verlaten werd door dove 7 en blinde leerlingen. Er zijn veel gelijkenissen in de terminologie die wordt gebruikt bij de start van het onderwijs aan dove en blinde kinderen en het woordgebruik bij het beginnende onderwijs aan doofblinde kinderen. Dit leidt tot de veronderstelling dat deze vorm van melige en pathetische 7 Carton, Ch.-L. Le sourd-muet et l aveugle. Tome I. Bruges, 1837, p. 1: over dove kinderen Le soulagement d une classe nombreuse d infortunés, abandonnés encore à eux-mêmes et isolés au milieu de la société pendant les années les plus précieuses de leur enfance, est l unique but de cette publication. 90

91 terminologie gebruikt werd op een weldoordachte manier om dit veld van speciaal onderwijs op te bouwen en om de publieke interesse te wekken die hiervoor nodig was. In deze romantische periode leidde dergelijke vorm van taalgebruik vaak tot medelijdende gevoelens, een effect dat meestal bewust werd nagestreefd. De dove, blinde en vooral de doofblinde kinderen werden nog altijd beschouwd nog meer dan andere kinderen- als willoze objecten van deze onderwijsprojecten en ze werden beschouwd als arme, beklagenswaardige en ziekelijke wezens die mensen konden worden door de onderwijskundige en opvoedende actie. Langs de andere kant van het onderwijskundig spectrum stonden vriendelijke, goedaardige en verheven maar niet hoog opgeleide onderwijzers, aan wie deze kinderen met een gerust hart konden worden toevertrouwd in de overtuiging dat ze hun plaats in de samenleving wel zouden vinden. In verband met de gebruikte terminologie kunnen we onszelf de vraag stellen wie meest voordeel had bij dit taalgebruik: de doofblinde leerlingen zelf of de onderwijzers en de instituten? Het Brugse instituut werd door verschillende overheidsinstanties gesubsidieerd, vooral als het om kinderen ging uit de laagste regionen van de samenleving. Wanneer de ouders rijk genoeg waren betaalden ze zelf voor de opvoeding en het onderhoud van hun kinderen in het instituut. Terwijl de eersten zich tevreden moesten stellen met wat de overheid voor hen betaalde, werden de anderen op een verschillende manier behandeld met betrekking tot maaltijden en slaapfaciliteiten om de ouders tevreden te houden. In België was de stichting van de doven- en blindeninstituten voornamelijk gekoppeld aan het aantal mogelijke leerlingen omdat de overheid voor elke leerling betaalde om in zijn onderwijs en onderhoud te voorzien. Als België ontstaat in 1830 is de staat, en hierin het ministerie van justitie, verantwoordelijk voor de wetgeving in dit onderwijsveld terwijl de provincies de instituten die bestonden op hun grondgebied ondersteunden (bv. bij bouwwerkzaamheden), de bijdragen van de gemeenten waar deze leerlingen woonden opvolgden en bij discussies de rol van scheidsrechter speelden. De gemeenten moesten betalen voor de kosten van onderhoud en onderwijs aan behoeftige leerlingen die afkomstig waren uit hun gemeente. In deze periode waren veel meer personen behoeftig dan in de huidige samenleving. In (de Verenigde Staten van) Amerika zou een gelijkaardig systeem gebruikt zijn 8 : The funds of the Institution it will be seen, are so small, that it is left mainly dependent upon the liberality of the Legislature of the State of Massachusetts. It is with confidence of the continuance of that liberality, that we have extended the benefits of the Institution to many more indigent blind we are required to support by the conditions of the grant. Ook Ch. Dickens bevestigt dit: The indigent blind of that state are admitted gratuitously. Er was toen weinig echte samenwerking tussen de bestaande doven- en blindeninstituten op nationaal en op internationaal vlak. Ze handelden meer als rivalen van elkaar. In België ontstonden 8 Howe, S. G. Sixth annual report of the trustees of the New-England institution for the education of the blind, to the corporation. Boston, 1838, p. 13; Dickens, Ch. American notes for general circulation. Paris, 1842, p

92 gedurende de 19 de eeuw, onder andere door de intermediaire rol van de provincies veel doven- en blindeninstituten op een beperkt territorium. Specifiek in het veld van het dovenonderwijs woedde er tussen het einde van de 18 e eeuw en het midden van de 20 e eeuw op internationaal vlak een methodenoorlog. In het veld van het blindenonderwijs was er tijdens de 19 de eeuw ook een hevige discussie over de methoden en hulpmiddelen in dit speciaal onderwijs, gekend als de oorlog van de lettertypes. De stichters van de instituten en hun naaste medewerkers werkten een specifieke manier uit om het onderwijs te geven of zij kozen er voor om (deels) een reeds bestaande methodiek te gebruiken. De zogenaamde Franse methode gebruikte de gebarentaal om het onderwijs te beginnen en schakelde later over naar de taal van de samenleving. De Duitse benadering bande de gebarentaal volledig en begon het onderwijs in de taal die gebruikt werd in de maatschappij. Het verschil tussen deze methodes was niet zozeer het einddoel van het onderwijsproject dat werd nagestreefd maar ging over de taal die initieel werd gebruikt gedurende dit onderwijs. De discussie in het veld van het dovenonderwijs draaide dus rond het gebruik van gebarentaal tegenover het gebruik van de taal die in de maatschappij wordt gebruikt. In het onderwijs aan blinden was er heel wat discussie over het gebruik van de geschreven taal die gebruikt werd door zienden via allerlei vormen van verhoogde en voelbare lettertypes tegenover het gebruik van een arbitrair alfabet dat meer aangepast was aan de beperking(en) van blinde leerlingen. De kern van deze discussie gaat over integratie/normalisatie tegenover een hoger niveau van onderwijs dat aangeboden werd. De maatschappelijke perceptie van wat modern was fluctueerde natuurlijk van tijd tot tijd en speelde een belangrijke rol in de public relations en de maatschappelijke perceptie van het instituut. De theoretische en praktische kloof tussen deze twee verschillende startpunten was zo uitgesproken dat elke publicatie over dit speciaal onderwijs door de beschrijving van de gebruikte onderwijsmethodiek automatisch werd gezien als behorend tot (de public relations van) het ene of andere specifieke methodologisch systeem. In de Belgische instituten voor doven en blinden werd, door hun geografische ligging tussen Frankrijk en Duitsland in, meer een tussenvorm van deze twee methodologische benaderingen gehanteerd waarbij de ene vorm als belangrijker werd beschouwd dan de andere. Later in de 19 de eeuw zal dit leiden tot veel kritiek 9 omdat de zuiverheid van de methode in België verwaterd was. Dit leidde tot een dogmatische verstrakking, vooral aangewakkerd door het feit dat het pure oralisme 10 op het internationale congres van de dovenleraars in Milaan in 1880 wordt verkozen tot de beste onderwijsmethode voor de doven. Charles Louis Carton was één van de eerste verdedigers van deze oralistische aanpak in het onderwijs aan dove en blinde kinderen in België. Met de taal van de maatschappij bedoelde hij vooral het Vlaams, hoewel hij zelf constant in het Frans publiceert. Blijkbaar was de kennis van het Vlaams voldoende voor zijn leerlingen, net als het feit dat vooral beroepsonderwijs werd aangeboden. Onderwijs dat van een intellectueler niveau was zou hen maar ongelukkig maken. 9 Zie o.a. Hirsch, D. L éducation des sourds-muets. Conseil aux parents, aux éducateurs et aux patrons. Traduit du Hollandais par M. Snyckers. Liége, Het gebruik van de taal die gebruikt wordt in de maatschappij wordt de enige taal die gebruikt wordt in het dovenonderwijs en (natuurlijke) gebaren die gebruikt werden door de doven worden geweerd. 92

93 Met betrekking tot de blinden was Carton enthousiast over het puntschrift van Nicolas-Charles Barbier de la Serre ( ) en het alfabet dat hierop gebaseerd was en gebruikt werd als basis voor het geschrift van Louis Braille ( ). Carton stelde zelfs zijn eigen alfabet voor de blinden op dat zijn naam kreeg. Hij begon met het puntschrift van Louis Braille en hij voegde hieraan een aantal kleine wijzigingen toe opdat dit alfabet meer zou lijken op het reguliere alfabet. Het alfabet van Carton werd gebruikt en onderwezen in het blindeninstituut van Brugge tot rond Daarna komt het niet meer voor op de lessenroosters omdat ze blijkbaar tot de conclusie waren gekomen dat ze zichzelf al te zeer aan het isoleren waren. Vergelijking tussen het blindenschrift van L. Braille ( Alphabet Français ) en dit van Ch.-L. Carton. Uit: Ch.-L. Carton. Le sourd-miet et l aveugle. Tome II, p In het onderwijsveld van doofblinde leerlingen speelden discussies over puur oralisme in strikte zin natuurlijk een kleinere rol door de beperkingen van deze leerlingen, maar de methodiek en theoretische visie in deze vorm van onderwijs was het belangrijkste aandachtspunt in de benadering van Carton. Een ander loopgravengebied was de bestaande rivaliteit tussen de verschillende katholieke instituten in België om voldoende leerlingen aan te trekken om het eigen instituut financieel leefbaar te houden. Het onderwijs aan dove leerlingen, dat oorspronkelijk was begonnen in kleine dovenschooltjes in Europa en gerund werd door andere doven, werd vanaf het begin van de 19 de eeuw steeds meer overgenomen door mannelijke en vrouwelijke religieuzen. De kleinere scholen hadden bewezen dat ze op financieel vlak niet echt leefbaar waren en dat de continuïteit op langere termijn niet echt kon worden verzekerd. Als de initiatiefnemer overleed werden deze onderwijsprojecten meestal stopgezet. Ook faciliteerde het overheidsbeleid om grotere regionaal gestructureerde instituten voor doven en blinden te financieren de overname van dit onderwijsveld door religieuzen. In de eindeloze discussies over de onderwijsmethode is er ook een verband met de afwezigheid van strikte en internationaal erkende definities van doof-, blind- en doofblindheid door het gebrek aan een accuraat instrumentenkabinet en het niet bestaan van de technologie om de mate van deze gebreken te meten. Er kon weinig onderscheid gemaakt worden tussen de mate van doof- en blindheid en tussen het feit dat deze leerlingen doof of blind geboren waren of dit pas op latere leeftijd waren geworden. Zo konden kinderen met mentale problemen ook worden beschouwd als kinderen waarbij in meer of mindere mate de mogelijkheid om te communiceren met anderen 93

94 ontbrak en dus beschouwd konden worden als (doof)stom 11. In het doven- en blindeninstituut van Brugge zijn er enkele (mislukte) onderwijs- en opvoedingspogingen aan leerlingen met een verstandelijke handicap en aan zwaar verwaarloosde kinderen. In deze periode speelden ook discussies over de autoriteit van staat en godsdienst inzake onderwijs en sociale politiek een belangrijke rol. In de eerste helft van de 19 de eeuw waren de meeste caritatieve instituten van katholieke signatuur, maar vanaf het midden van de 19 de eeuw begint de ideologische strijd tussen katholicisme en liberalisme een grote rol te spelen in de ogen van ouders en plaatselijke besturen met betrekking tot de keuze van een instituut. Langzaamaan begint de staat zelf initiatief te nemen op onderwijsvlak. In deze conflicterende contexten moesten de verschillende scholen en instituten hun eigen identiteit vormgeven en reclamecampagnes ontwerpen om voldoende leerlingen aan te trekken om te kunnen overleven en bloeien. Instituten hebben altijd, net als de andere reguliere scholen, zogenaamde succesverhalen gebruikt om te bewijzen aan de buitenwereld dat leerlingen door het onderwijsproject in dit instituut meer geholpen werden en meer baat hadden bij het gevolgde onderwijs aan dit instituut dan aan andere onderwijsinstellingen. Deze succesverhalen gingen vooral over de buitengewone resultaten en de vooruitgang die geboekt werden bij sommige leerlingen. De andere leerlingen die meer gemiddelde schoolresultaten behaalden werden beschouwd als minder belangrijk als personen vanuit de invalshoek van publiciteit voor de school. Ze speelden enkel een rol in het aantal leerlingen. Dergelijke succesverhalen, die nu nog altijd gebruikt worden in de zorg voor personen met beperkingen, vertekenen dan ook de werkelijkheid omdat het enkel over sommige uitschieters gaat die waarschijnlijk door ook nog andere invloeden een positie bereikt hebben die gezien werd als belangrijk. Naast het jaarlijkse schoolfeest van de school waren er op regelmatige basis nationale en internationale tentoonstellingen en prijsverdelingen. Deze wedstrijden waren belangrijk omdat door de toenmalige negatieve gezichtspunten die in de samenleving bestonden over mensen met beperkingen er weinig succesverhalen waren. De succesverhalen die wel voorkwamen werden tot op de bodem uitgemelkt en tot treurens toe herhaald. Ook de kostprijs die gevraagd werd voor het onderwijs en opvoeding waren belangrijk in het kader van de publiciteit maar ze speelden een kleinere rol dan de resultaten die de leerlingen behaalden. De positie die werd ingenomen in de ideologische maatschappelijke discussies en de intellectuele vorming van het onderwijzend personeel waren van minder belang in de eerste helft van de 19 de eeuw maar dit begon te veranderen in het midden en de tweede helft van de 19 de eeuw. De ideologische positie die werd ingenomen en zeker het opleidingsniveau van het onderwijzend personeel speelde steeds meer een belangrijke rol naarmate de 19 de eeuw op zijn einde liep. In de eerste helft van de 19 de eeuw werd een meer caritatieve positie in de samenleving beloond en net dit was grotendeels het exclusieve speelveld van de katholieke werken in België, die konden 11 Zie ook: Demuynck, B. 175 jaar doven- en blindeninstituut West-Vlaanderen. Een bijdrage tot de geschiedenis van zorgenkinderen via een zoektocht in Brugse archieven. In: Biekorf, 2011, pp

95 rekenen op de steun van het hogere en middenkader van de samenleving. De ideologische strijd bereikte een kookpunt in de jaren met een heuse schooloorlog tussen katholieke en liberale politici. Het resultaat van de mobilisatie van het publiek op grote schaal leidde tot een diepe maatschappelijke verdeeldheid tussen beide kampen. Intussen verbond de liberale kant zich steeds meer met de positieve wetenschap waarin de medische wetenschap belangrijker werd door de successen die op dat vlak werden geboekt vanaf het midden van de 19 de eeuw. De personen over wie wij het willen hebben, Carton en Howe, namen beide een relatief gematigde positie 12 in in het maatschappelijk debat tussen godsdienst en wetenschap, afgaand op wat door hen geschreven werd in hun publicaties maar de maatschappelijke context werd meer en meer gepolariseerd: But while we endeavor to impart to them a knowledge of the principles of Christianity, we avoid giving any sectarian bias. Naast de positieve wetenschap ontstond steeds meer een katholiek geïnspireerde vorm van wetenschap die ontwikkeld en ondersteund werd door katholieke universiteiten en hogescholen. Deze laatste wetenschappelijke blik verdween na de Tweede Wereldoorlog, vooral omdat de standpunten die werden ingenomen niet klopten met de (maatschappelijke) realiteit waardoor ze niet meer konden worden volgehouden en omdat de wetenschap die gestoeld was op experimenten bewees dat deze strikte theoretische speculaties, aannames en dogma s onwaar waren. De universiteiten die in eerste instantie deze katholieke speculatieve vorm van wetenschap in bepaalde kennisvelden ondersteunden begonnen vanaf de tweede helft van de 20 ste eeuw steeds meer en definitief hun rug te keren naar deze theorieën. Tijdens de laat 19 de - en begin 20 ste - eeuwse ideologische strijd bestonden deze twee vormen van wetenschap nog naast elkaar en wie geloofde in het ene systeem verwierp grotendeels het andere systeem met zijn stellingnames, onderzoeken, uitkomsten en historiografie. Carton, als een soort tussenfiguur tussen deze twee ideologische kampen, was op bepaalde ogenblikken verplicht het katholieke kamp te ondersteunen omdat hij een priester was. Hij werd hierdoor bejubeld in de geschiedschrijving in het katholieke kamp en meestal genegeerd in het andere kamp dat zijn eigen helden had. Niettegenstaande werd zijn overlijden nog steeds op een positieve manier gemeld in de lokale liberale kranten 13 : La ville de Bruges a perdu un bon citoyen, le clergé un prêtre éclairé, l humanité un des plus fervents apôtres par la mort de M. Carton. 12 Howe, S.G. o.c. 1838, p Journal de Bruges, 20/09/

96 Journal de Bruges, 20/09/1863 Howe daarentegen was een dokter die sterk beïnvloed werd door de katholieke ideologie. Verder in de 19 de eeuw boekte de medische wetenschap, die sterk verbonden was met de positieve wetenschap, meer en meer succes en won steeds meer terrein op religieuze aannames. Dit resulteerde er onder andere in dat het onderwijs aan Anna Timmerman door Ch.-L. Carton, een priester, en zijn diepvrome medewerksters meer naar de achtergrond werd verdrongen en langzaam maar zeker op het punt stond om in de vergetelheid terecht te komen. Het onderwijsproject van Laura Bridgman door de Amerikaanse arts S.G. Howe nam deze positie over. Onderwijs en sociale zorg zijn altijd een veld geweest waarbinnen ideologie een sterke invloed had. Het feit dat de public relations van het Brugse doven- en blindeninstituut een rol speelden in het opstarten van een educatief experiment met een doofblinde leerlinge, wordt duidelijk in de biografie van Ch.-L. Carton die geschreven is door E. Reussens 14 wanneer deze het feit benadrukt dat het aantal leerlingen in het doven- en blindeninstituut van Brugge is gestegen na 1843, de periode van de eerste publicaties van Ch.-L. Carton over Anna Timmerman. 14 Reussens, E. Notice sur M. Charles-Louis Carton. In: Revue catholique,

97 In het jaarlijkse rapport van het blindeninstituut van Boston van 1838, waarin de loftrompet wordt geblazen met betrekking tot de onderwijzers en de methoden die gebruikt werden in het onderwijs aan blinde leerlingen in Boston, wordt de intrede van Laura Bridgman in dit instituut vermeld. Na een uitgebreide beschrijving van L. Bridgman -uitgebreid in vergelijking met de verhalen over de andere leerlingen-, volgt het verslag over de financiële situatie en de beperkte middelen waarover het instituut beschikte: we hope, too, that, with the return of commercial prosperity, its strong claims upon the rich and the benevolent will not be forgotten 15. Geromantiseerde tekening van Laura Bridgman en S.G. Howe 16 In de eerste helft van de 19 de eeuw werden doven- en blindeninstituten in Europa en Amerika steeds meer als normaal gezien. De mogelijkheid van doven en blinden om onderwezen te worden was al bewezen en dit werd zelfs een onderdeel van de nationale trots van het onderwijssysteem en van de sociale zorg. De nood aan aparte onderwijsinstituten voor personen met een handicap was over het algemeen aanvaard door burgers en overheidsinstanties. Hun integratie in bestaande reguliere scholen was in die tijd geen optie, omdat het onderwijssysteem zich nog altijd in de kinderschoenen bevond. Er was nog geen sprake van wetgeving om kinderarbeid aan banden te leggen en van de verplichting aan kinderen om onderwijs te volgen. Dergelijke maatregelen werden beschouwd als negatief voor het economische systeem. 15 Howe, S. G. o.c., p In: Lenderink, H.J. Blind en doofstom tegelijk. o.c., 1907, p

98 EEN NADERE BLIK OP HET DOVEN- EN BLINDENINSTITUUT IN BRUGGE De oude inkompoort van het Brugse doven- en blindeninstituut in de Snaggaardstraat (prentbriefkaart van het instituut) Op 01/10/1836 opent het Brugse doofstommen instituut zijn deuren. Dit instituut werd opgericht door Ch. L. Carton. In september 1836 had Carton een congregatie opgericht van katholieke nonnen, de Zusters van de Kindsheid van Maria, die voorbestemd waren om het onderwijs en alle andere taken in zijn toekomstig instituut in handen te nemen. Carton was overtuigd van de superioriteit van vrouwen met betrekking tot onderwijs en opvoeding en specifiek in het onderwijsveld voor doven en blinden. Deze aandacht voor de female touch leeft sterk tijdens de Romantische periode en wijst op een verband met Johann Heinrich Pestalozzi ( ) 17. Cartons methodiek in het doven-, blinden- en doofblindenonderwijs is sterk gebaseerd op de intuïtieve methode die instinctief gebruikt wordt door moeders om hun kinderen te leren praten 18. Het Brugse instituut start in 1836 met 17 Pestalozzi, J. H. How Gertrude Teaches her Children. Translated by Lucy, E. Holland and Frances C. Turner. London, Carton, C. Philosophie de l enseignement maternel, considéré comme type de l instruction de jeune sourd-muet. Examen du rapport de M. Franck, membre de l Institut de France, sur un ouvrage de M. Valade-Gabel. Bruges,

99 onderwijs aan doven en het jaar hierna, nadat Carton een lange studiereis heeft gemaakt naar de Engelse en Schotse doven- en blindeninstituten 19, wordt gestart met het onderwijs aan blinden. De kernopdracht van het instituut in Brugge bestaat onweerlegbaar uit het onderwijs aan dove en blinde leerlingen. Naast dit instituut start in 1840 in het vroegere klooster Spermalie in Brugge, dat aangekocht werd door de Zusters van de Kindsheid van Maria, een bewaarschool voor horende en ziende kinderen en in 1842 een kostschool voor meisjes uit meer gegoede milieus. Het doel van de bewaarschool was om de last van de opvoeding te verminderen voor ouders uit het lagere segment van de samenleving die beiden moesten werken en het voorzien in een soort opvangcentrum voor erg jonge kinderen waarbij de nadruk lag op het onderwijs van de godsdienst. Waarschijnlijk had deze bewaarschool ook als doel om te fungeren als een omgeving waarin jonge dove en blinde kinderen ondergedompeld werden in een omgeving van horenden en zienden. Voor deze veronderstelling bestaat momenteel geen bewijs meer maar tijdens de 20 ste eeuw bestond er in het instituut nog een kleuterschool waarin vooral dove leerlingen werden samengebracht met horende kinderen. In de opstart van deze eerste bewaarschool in Brugge speelden caritatieve dames uit de hoogste sociale klassen een rol. Gymnastiekzaal en oefeningen der doofstomme Meisjes (Spermalie) (prentbriefkaart)(uit: Bart Demuynck. Hulpmiddelen met een geschiedenis ( ). Doven- en blindeninstituut Spermalie-Brugge, 2009). De kostschool was gericht op de rekrutering van nieuwe zusters en een constant contact met de hogere maatschappelijke geledingen en speelde op deze manier een heel belangrijke rol bij het opzetten van netwerken van het instituut. Later in de 19 de eeuw opent deze congregatie aparte gestichten voor wezen (1893), voor abnormale kinderen uit de hogere klassen (1934) en voor kinderen met intellectuele beperkingen uit de laagste maatschappelijke regionen (1939). De congregatie bestuurde ook verschillende lagere scholen in de periode dat het aantal zusters sterk aangroeide -in periodes die dus positiever stonden tegenover zo n teruggetrokken katholiek leven voor vrouwen-, maar deze initiatieven werden in de tweede helft van de 20 e eeuw allemaal 19 Carton, C. Les établissements pour les aveugles en Angleterre. Rapport à Monsieur le Ministre de l Intérieur et des Affaires Étrangères. Bruges,

100 afgestoten. De reden hiervoor is te zoeken in een teruglopende rekrutering van zusters waardoor meer werd gefocust op de kernopdracht van het voorzien van onderwijs aan leerlingen met beperkingen. Later moest ook deze opdracht steeds meer worden overgedragen aan leken. Vanaf 1833 publiceert Ch.-L. Carton over het onderwijs aan doofstomme en blinde kinderen en hun problematiek. Hij deed dit vanuit een (voor)wetenschappelijke interesse maar ook vanuit een specifieke sociale en religieuze bezorgdheid. Deze sociale bezorgdheid was onder andere het voorzien in de mogelijkheid dat deze leerlingen later een job zouden kunnen vinden waarmee ze zelf de kost konden verdienen en niet meer ten laste zouden vallen van de overheid. De grote nadruk op godsdienstonderwijs was ingegeven doordat de laïcisering van de bevolking begon door te breken en godsdienst gezien werd als een wezenlijk onderdeel en controlemechanisme van het sociale leven. Als men van doven en blinden mensen wilde maken moesten dit gelovige mensen worden. Zo had Carton een catechismus voor doven opgesteld die wel pas na zijn dood werd gepubliceerd. Illustratie uit de negentiende eeuw met betrekking tot de doelstelling van het toenmalige dovenonderwijs: doven worden mensen door onderwijs (uit: Valade-Gabel, J.J. Le petit livre des Sourd-Muets. Lectures à la portée de la classe des commençans. Paris, 1838) (Archief Ch.-L. Carton, Brugge) Carton was tussen 1837 en 1841 de uitgever van twee internationaal verspreide tijdschriften met betrekking tot het onderwijs aan doofstommen, blinden en doofblinden 20 en hij publiceerde verschillende boeken over dit onderwerp. Hij nam deel aan academische prijsvragen, bezocht andere doven- en blindeninstituten en publiceerde hierover. Carton ontving een aantal eervolle vermeldingen en het Brugse doven- en blindeninstituut was in deze periode een ontmoetingsplaats 20 Carton, Ch.-L. Le sourd-muet et l aveugle. Tome I & II ( ) en Annuaire de l institut des sourds-muets et des aveugles, de Bruges. 1 e & 2 e année ( ). 100

101 voor een select publiek van doven- en blindenleraars en andere geïnteresseerde intellectuelen. In de eerste helft van de 19 de eeuw wordt zijn instituut zelfs vermeld in de Brugse reisgidsen als iets dat een bezoekje waard is. In het archief Ch.-L. Carton bevindt zich een Gouden Boek, waarin belangrijke bezoekers hun naam en hun vleiende opmerkingen konden achterlaten. Dit Gouden Boek begint in 1839, nadat Anna Timmerman opgenomen werd in het instituut en eindigt in 1843, waarschijnlijk omdat de stroom belangrijke geachte bezoekers was stilgevallen. Naast zijn passie voor het onderwijs aan dove en blinde leerlingen had Carton ook een diepgaande interesse in linguïstiek, net als veel van zijn collega s in de beginjaren van het dovenonderwijs, en in (lokale) geschiedenis. Hij combineert deze interesses om de vroegere evoluties in dit onderwijsveld te beschrijven en om zijn eigen onderwijsmethode uit te werken. Hij werd in het tweede kwart van de 19 de eeuw internationaal beschouwd als een autoriteit in het onderwijs aan doven, blinden en doofblinden en verschillende van zijn publicaties werden vertaald 21. Journal de Bruges, 26/06/1838 Hij verzamelde een uitgebreide, eclectische en internationaal georiënteerde bibliotheek 22 met boeken over taal, onderwijs, doofheid, blindheid en doofblindheid die nog steeds bewaard is, terwijl de vele andere boeken in zijn oorspronkelijke bibliotheek na zijn dood verkocht werden 23. In deze bibliotheek bevinden zich ook talrijke jaarrapporten van toenmalige Europese en Amerikaanse 21 Bijvoorbeeld: Carton, Ch.-L. Memoria sobre la Ensenanza de sordo-mudos. Aprobada por la Academia de profesores del mismo. Traducida por D. Miguel Fernandez Villabrille. Madrid, Demuynck, B. Catalogus Bibliotheek Charles-Louis Carton ( ) Verhulst, Ferd. Catalogue des livres, manuscrits et documents originaux, formant la bibliothèque de feu Mr Charles- Louis Carton. Gand,

102 doven- en blindeninstituten en zijn internationale correspondentie 24. Hiernaast verzamelde Carton heel wat onderwijshulpmiddelen 25. Door de relatief recente en voortschrijdende wijziging van doelgroep van het instituut naar kinderen en jongeren met autisme als gevolg van politieke en vooral economische keuzes van de overheid om dove en blinde kinderen zoveel mogelijk te integreren in het regulier onderwijs waardoor het doven- en blindeninstituut nog maar weinig dove en blinde leerlingen overhield, het uitsterven van de congregatie van nonnen die altijd de archieven van het instituut liefdevol bewaard heeft, een blik van het management die enkel gericht is op toekomstige evoluties, plaatsgebrek en een desinteresse voor zaken die in het verleden gebeurden bevindt dit erfgoed van het doven-, blinden- en doofblindenonderwijs zich in een gevarenzone. Het verdwijnen van de congregatie heeft wel als voordeel dat er ruimte vrijkomt in het instituut waardoor dit onderwijserfgoed hier voorlopig een plaats gevonden heeft in plaats van in de vochtige en minder toegankelijke kelders waar het voordien werd bewaard. Via projectsubsidies staat er (terug) een inventarisatie van dit erfgoed op stapel. Carton wilde, zoals de meeste onderwijskrachten, zijn leerlingen voorbereiden op een leven in de maatschappij. De twee belangrijkste doelen in zijn onderwijsproject waren om hen in staat te stellen om te communiceren met anderen in de samenleving en hen een opleiding te geven waarmee ze in de toekomst in hun levensonderhoud konden voorzien. Deze twee pijlers waren in de 19 de en in de eerste helft van de 20 e eeuw wereldwijd de fundamenten van het doven-, blinden- en doofblindenonderwijs. DOOFBLINDHEID EN DE VERMARKTING VAN ONDERWIJS In 1835 gebeurde er een statistisch onderzoek van de Belgische regering naar het aantal doven en blinde kinderen dat op haar grondgebied woonde. Dit onderzoek werd geleid door dokter D. Sauveur 26 en werd opnieuw gepubliceerd in nadat de grenzen van België werden hertekend doordat de vrede met Nederland eindelijk geratificeerd werd. De jonge Belgische staat wilde onderwijs voorzien voor alle dove en blinde kinderen die hier woonden en dit werd gezien als het bewijs dat België een verlichte staat was. Dit statistisch onderzoek, dat ook erg geprezen werd in het buitenland 28, was vooral aangekleed als een filantropisch discours. Het doel was om deze kinderen te redden uit de primitieve condities waarin ze leefden. Dit barbarisme was het gevolg van hun sociaal isolement en van hun veronderstelde onmogelijkheid om onderwezen te worden. Deze onmogelijkheid had natuurlijk veel meer te maken met de manier waarop het toenmalige 24 Demuynck, B. Briefwisseling Archief Ch.-L. Carton Demuynck, B. Hulpmiddelen met een geschiedenis ( ). Doven- en blindeninstituut Spermalie-Brugge. Brugge, Sauveur, D. Note sur la statistique des sourds-muets de la Belgique, en Extrait du bulletin royale de médecine de Belgique. Bruxelles Sauveur, D. Statistique des sourds-muets et des aveugles de la Belgique, de duché de Limbourg et du grand-duché de Luxembourg. D après un recensement opéré en Extrait du Tome III du bulletin de la commission centrale de statistique. Bruxelles, th annual report of the directors of the New-York institution fort he instruction of the deaf and dumb, to the legislature of the state New-York fort he year New-York, 1837, p. 5: The enumeration made in Belgium, is the most statisfactory that has yet been effected, in regard to any one country. 102

103 onderwijs over het algemeen werd gegeven (ex cathedra) dan met de intellectuele mogelijkheden van deze toekomstige leerlingen. Het doel van dit speciaal onderwijs was drievoudig: het verwerven van taal, godsdienstonderwijs verschaffen en in een beroepsopleiding voorzien. Het eerste doel was om deze leerlingen de taal die gebruikt werd in de samenleving aan te leren, waardoor ze konden communiceren met andere leden van de maatschappij. Deze taalverwerving werd gezien als een primaire voorwaarde om een onderdeel te worden van de samenleving. Het tweede doel had ook te maken met integratie in een overwegend katholieke maatschappij, maar volgens de prioriteiten van de katholieke kerk en volgens het streven van de overheid om burgers met een goede moraliteit te maken van hen. Het derde doel was om hen voor te bereiden om te voorzien in hun eigen onderhoud door hen een beroep aan te leren. Door het volgen van onderwijs zouden ze niet levenslang als armen moeten ondersteund worden, waardoor het goedkoper was om de financiële middelen te voorzien voor dit onderwijs. Het aantal kinderen met een gecombineerd doof en blind gebrek was door het statistisch onderzoek van 1835 aan het licht gekomen en deze kinderen kwamen voor het eerst op de voorgrond. Het onderwijs aan een doofblinde leerling werd door Carton beschouwd als een nieuwe uitdaging en als iets dat mogelijk en nodig was: L instituteur, c est le jardinier, qui jette le grain dans la terre, mais tout ce qu il peut pour la production d une plante se borne à cela. Ayant reçu le germe, la terre et le grain, sans le secours du jardinier, accomplissent un travail mystérieux don t le résultat est ce fruit délicieux, cette fleur éclatante ou cet arbre majestueux 29. Carton wilde bewijzen dat het mogelijk is om dergelijke leerlingen te onderwijzen, iets dat beschouwd werd als onmogelijk door veel andere onderwijzers, filosofen en wetenschappers. In het tijdschrift dat hij publiceerde, Annuaire de l institut des sourds-muets et des aveugles de Bruges, vermeldt hij het statistisch onderzoek van 1835 waarin in de regio rond Brugge drie doofblinden werden ontdekt : Le coeur me battait à cette découverte; je trouvais là l occasion d essayer une éducation que je croyais possible, que les autres me pouvaient être impossible, mais dont personne, par le fait, n avait démontré la possibilité. Je n eus donc plus de repos que je n eusse reçu dans mon institution le seul des trois qui fût alors en état de recevoir une éducation; car l autre était idiot en même temps et le dernier trop jeune encore Anna ou l aveugle sourde-muette de l institut de Bruges. o.c., p Carton, Ch.-L. Annuaire de l institut des sourds-muets et des aveugles, de Bruges. Première année. Deuxième édition. Bruges, 1840, p. 11. Ook in: Carton, Ch.-L. Anna ou l aveugle sourde-muette de l institut des sourds-muets de Bruges. o.c., p

104 Uit: Sauveur, D. Note sur la statistique des sourds-muets de la Belgique, en Extrait du bulletin royale de médecine de Belgique. Bruxelles Howe was ook dankbaar met de ontdekking van een doofblind meisje in Hanover (New Hampshire): At this time, I was so fortunate as to hear of the child, and immediately hastened to Hanover to see her; ( ) The parents were easily induced to content to her coming to Boston, and on the 4th of October, 1837, they brought her to the institution 31. Als doel van het onderwijs aan de leerlingen in het instituut van Boston benadrukt Howe het feit dat ze zullen leren lezen en schrijven, zichzelf beter zullen leren kennen, hun relatie met de wereld beter zullen begrijpen, hun karakter zullen verbeteren en veredelen en hun eigen mogelijkheden beter zullen leren kennen. Their awakened self-respect will stimulate to pass those years in active and pleasant industry, which have been passed away in repining inactivity 32. Op 01/04/1838 wordt Anna Timmerman, een doofblinde jonge vrouw meisje die afkomstig was van Oostende, overgebracht naar het doven- en blindeninstituut van Brugge. Ze was geboren op 25/09/1816 en was dus op dat ogenblik bijna 22 jaar33. In 1838 publiceert Carton voor de eerste maal een notice met betrekking tot Anna Timmerman in het tweede deel van zijn tijdschrift Le Sourd- 31 Dickens, Ch. American notes for general circulation. Paris, 1842, p. 41. Howe, S.G. o.c. 1838, p VVF Oostende. Archief COO Met dank aan B. Legrand

105 Muet et l Aveugle 34. In 1839 publiceert hij dezelfde tekst in een brochure die volledig gewijd is aan zijn Anna 35. Alhoewel Carton veel heeft gepubliceerd met betrekking tot het onderwijs aan dove en blinde kinderen is het opmerkelijk dat hij over geen enkel ander onderwerp zo vaak en zo vaak hetzelfde publiceert als over het onderwijsproject aan Anna Timmerman 36. Hij blijft haar echter wel Anna Temmermans noemen, waaruit kan worden geconcludeerd dat de juistheid van de naam van dit meisje minder belangrijk was en dit onderwijsexperiment van een doofblinde jonge vrouw belangrijker was dan haar waarde als persoon die dit experiment onderging. Carton schrijft dat hij de moeilijkheden die hij zal ontmoeten in de loop van dit onderwijsproject niet wil onderschatten: Je ne me cachais pas les difficultés de l entreprise; sans guide et sans aucun exemple d une pareille éducation devant moi, je n avais que quelques principes pour me diriger, et l on sait combien l application met aisément la théorie en défaut 37. S.G. Howe signaleert hetzelfde probleem wanneer hij in 1843 schrijft over het morele/godsdienstige onderwijs van Laura Bridgman: Unaided by any precedent for this case, one can look only to the book of nature; and that seems to teach that we should prepare the soul for loving and worshipping God, by developing its powers, and making it acquainted with his wonderful and benevolent works, before we lay down rules of Blind obedience 38. In plaats van veel nieuwe en revolutionaire ideeën te publiceren beperkt Carton zich tot een uitgebreid en allesomvattend geschiedkundig en actueel overzicht van vroegere onderwijspogingen aan doofblinde leerlingen. Hij evalueert deze pogingen vanuit een normaliserend gezichtspunt en vanuit een juiste godsdienstige kennis. Hieruit bouwt Carton zijn eigen methode op. Naast de wetenschappelijke redenen waren ook religieuze motieven belangrijk in dit onderwijsproject. In deze periode is het thema van de oorsprong van het intellect en/of van taal zeer belangrijk. Zoals we reeds vroeger hebben vermeld vonden deze discussies plaats binnen een ander debat over de invloed van de zintuigen in de ontwikkeling van de menselijke ziel/geest. Naast dit (voor)wetenschappelijk debat was er een sterk pre-darwinistisch geloof in de veronderstelling dat mensen door God werden gecreëerd naar zijn gelijkenis om de wereld te besturen/beheren. Naast het feit dat beperkingen natuurlijk niet pasten in dat beeld en door middel van onderwijs zoveel mogelijk moesten verholpen worden, geloofde men dat ieder menselijk wezen, waarbij ook mensen met beperkingen steeds meer zullen toe behoren, bij de geboorte een sprankel intelligentie had ontvangen van zijn of haar schepper, dat kon en moest worden ontwikkeld. Deze manier van denken beïnvloedde heel sterk het pedagogisch optimisme van Carton dat deze kinderen konden worden onderwezen en 34 Carton, Ch.-L. Le Sourd-Muet et l Aveugle. Tome II. o.c., pp Carton, Ch.-L. Anna ou l aveugle sourde-muette de Bruges. o.c. 36 Hellinckx, W. en Verstraete, P. Een vergeten casus uit de geschiedenis van de doofblinden: de (ortho)pedagogische aanpak van Anna Timmerman ( ) door Charles-Louis Carton ( ). In: Zorgenkinderen in beeld. Facetten van de orthopedagogische praktijk in Nederland en België in de 19 e en 20 e eeuw. Jaarboek voor de geschiedenis van opvoeding en onderwijs. Assen, 2004, p Carton, Ch.-L. Anna ou l aveugle soured-muette de l institut des sourds-muets de Bruges. o.c., p Howe, S.G. Dr. Howe s report on the case of Laura Bridgman. Boston, 1843, p

106 genormaliseerd. Dit paste ook in het toen bestaande sterke geloof in de vooruitgang van maatschappijen naar een betere wereld. De onderwijsmethode van Carton startte vanuit enkele principes. Het eerste principe van waaruit hij vertrok is dat leerlingen de taal die gesproken of geschreven wordt in het land waarin ze leven moeten leren begrijpen. Een tweede principe is de ontwikkeling van hun intelligentie via het gebruik van deze taal. Vanuit de veronderstelling dat blinden en ook doven in dezelfde taal konden worden onderwezen als de andere leden van de samenleving en dezelfde waarde aan taal konden hechten als wij gaat Carton ervan uit dat kunnen zien en horen geen essentiële voorwaarden zijn om taal te verwerven. De rol van het defecte zintuig kan perfect worden overgenomen door andere zintuigen 39 of het defecte zintuig kan aangepast worden op een mechanische manier (bv. hoorapparaat of bril). Het gebruik van deze hulpmiddelen zorgt er niet voor dat dit zwakke zintuig nog meer zal verzwakken. Dit in tegenstelling met kinderen met intellectuele gebreken, omdat de problemen van deze kinderen gesitueerd zijn in de hersenen zelf 40. Uit deze stelling concludeert Carton dat blinde en dove leerlingen in staat zijn om onderwijs te volgen via taal. Hierbij reageert hij op het diepgewortelde vooroordeel dat zien en horen noodzakelijk is als tussenmiddel voor de verwerving van taal, waardoor blinden en vooral doven geen taal zouden kunnen verwerven. Deze kinderen gebruiken, net als wolfskinderen die gevonden worden in bossen en geïsoleerd zijn van de samenleving sinds hun prille jeugd, geen taal en hebben geen notie van taal totdat ze dit worden aangeleerd. Daarom moet deze taal in eerste instantie worden aangeleerd zonder taal te gebruiken. Doofblinden worden geboren met dezelfde intellectuele vaardigheden als deze waar andere mensen mee starten en gebruiken de zintuigen waarover ze wel beschikken en hun eigen intellect om te leren 41 : l aveugle sourd-muet est né avec les mêmes facultés intellectuelles que nous, il a une mémoire, il veut, il pense, il juge etc.. De didactische principes die Carton gebruikt in het onderwijs van doven, blinden en doofblinden zijn (a) stap voor stap verdergaan door elke dag iets nieuws te leren, (b) één moeilijkheid per keer aanpakken en (c) het probleem dat is opgelost door de leerlingen gebruiken om een andere moeilijkheid op te lossen. Nadat Carton de theoretische fundamenten van zijn onderwijs heeft uitgelegd, gaat hij over naar een historisch deel waarin hij samenvat wat is gepubliceerd over de vroege Europese en Amerikaanse 39 Carton, C. Anna ou l aveugle sourde-muette de l institut des sourds-muets de Bruges. o.c., p : Un préjugé, assez naturel d ailleurs, mais qui cède devant la réflexion et les lumières d une saine philosophie, nous égare; l habitude de voir l un ou l autre de ces sens présider à l acquisition de la langue, a fini par nous donner la conviction que, si ce n est pas l ouïe, il faut que la vue serve d intermédiaire et sue l un ou l autre de ces sens est essentiellement requis ( )or, si l ouïe et la vue seules ne donnent pas l intelligence de la langue, leur privation ne peut s opposer à l acquisition de cette connaissance. Le sourd-muet et l aveugle. Tome I, o.c., p. 6: il ne s agit que de subsituer un autre sens à celui qui leur manque, ce qui ne peut entrer par la porte, comme s exprime l abbéde l Épée, entre par la fenêtre. 40 Demuynck, B. 175 jaar doven- en blindeninstituut in West-Vlaanderen. Een bijdrage tot de geschiedenis van zorgenkinderen via een zoektocht in Brugse archieven. In: Biekorf. West-Vlaams Archief voor Geschiedenis, Archeologie, Taal- en Volkskunde. 2011, pp Carton, C. Anna ou l aveugle sourde-muette de l institut des sourds-muets de Bruges. o.c., pp

107 pogingen om doofblinde leerlingen te onderwijzen. Deze casussen kent hij vooral uit de literatuur maar over sommige heeft hij ook iets vernomen tijdens zijn reizen. In dit onderdeel vermeldt hij Laura Bridgman die het instituut in Boston is binnengegaan in Hij onderstreept het feit dat ze haar gehoor, zicht en reuk verloren is op de leeftijd van twee jaar, waardoor ze zelf het concept van gesproken taal heeft ervaren. Hij vermeldt ook met enig leedvermaak dat Charles-Michel De L Épée ( ) en zijn opvolger Roch-Ambroise Sicard ( ), die ervoor kozen om de gebarentaal van de doven zelf te gebruiken in het onderwijs aan hen en hierdoor gezien werden als helden door de meeste doven, op zoek zijn geweest in de regio van Parijs naar een doofblinde leerling maar er geen gevonden hebben. In het laatste deel van zijn publicatie focust Carton op de pedagogische zijde van het onderwijs aan doofblinden en op de aanpak die hij gebruikt in het Brugse instituut om A. Timmerman te onderwijzen. Hij eindigt met enkele anekdotische gegevens met betrekking tot zijn leerlinge. Tegen de verwachtingen in die opgeroepen worden door de titel van zijn publicaties focust Carton meer op theoretische overwegingen en informatie over andere doofblinden dan op de wijze waarop hij Anna Timmerman onderwijst. In zijn publicaties is de beschrijving van het gedrag en de verwezenlijkingen van Anna meer uitgebreid dan de beschrijving van zijn eigen pedagogisch handelen 42. Charles-Louis Carton wilde met het succesvolle onderwijsproject van een doofblind meisje bewijzen dat de religieuze dogma s, die in deze periode steeds meer onder vuur kwamen te liggen, correct en onweerlegbaar waren. Cartons hart werd verscheurd door het idee dat deze wezens met beperkingen verstoken zouden blijven van het kennen van God en de religieuze doctrine. Carton beschouwde doofblinde wezens, net als doven, als een soort primitieven die leefden binnen de maatschappij maar hiermee weinig contact hadden. Deze mensen moeten bestudeerd maar ook bekeerd worden volgens de ware religieuze geloofsovertuiging. Beide bezorgdheden, de wetenschappelijke nieuwsgierigheid en de ware religieuze boodschap, waren belangrijk voor Carton en dit was de reden waarom hij zo blij was met de uitdaging die aangeboden werd met de ontdekking van het geval Anna Timmerman. Een andere belangrijke reden was dat bij succes dit zou zorgen voor de expansie van en de fundraising voor zijn instituut. Anna Timmerman werd vanuit dit gezichtspunt een reclame-uithangbord voor het onderwijs in het Brugse instituut. Deze laatste reden kan teruggevonden worden in de stapel artikels en boeken die Carton schreef over dit project en het feit dat in het Brugse instituut een gouden boek werd bijgehouden. Anna moest aan de bezoekers de vooruitgang die ze maakte demonstreren, waardoor dit opvoedingsexperiment deels de allures kreeg van een soort freak-show. In dit opzicht is er enige gelijkenis tussen Ch.-L. Carton en Anna Timmerman enerzijds en S.G. Howe en Laura Bridgman anderzijds, alhoewel Howe minder heeft gepubliceerd over zijn onderwijsexperiment. 42 Hellinckx, W. en Verstraete, P. o.c., pp

108 In 1840 publiceert Carton terug over Anna Timmerman in zijn Annuaire de l institut des sourdsmuets et des aveugles de Bruges 43. In dit uitgebreid artikel vertelt hij hetzelfde verhaal over zijn leerlinge zonder nieuwe gegevens te vermelden, maar hij laat de theoretische beschouwingen achterwege. In 1843 publiceert hij nogmaals hetzelfde opgepoetste verhaal 44. Howe ontmoet in 1843 Anna Timmerman tijdens zijn bezoek aan het Brugse instituut en hij vertelt over haar in het jaarverslag van het Perkinsinstituut en het instituut voor de blinden van Massachusetts 45. Interessant aan deze publicatie is dat hij de vooruitgang die Anna Timmerman heeft gemaakt vergelijkt met de vooruitgang die Laura Bridgman heeft gemaakt: When I saw Anna, in 1843, she was engaged in exercices predisely similar to those of Laura, in 1838 ( ). But she had not made so much progress in five years as Laura did in one; and it is not probable that she can ever attain to such full development of intellect: partly she is not so well organised, and partly because her instruction was begun much later in life. In 1859, het jaar waarin Anna Timmerman overlijdt, publiceert Carton nogmaals over haar in La Revue Catholique 46. Dezelfde tekst laat hij nogmaals verschijnen als een aparte publicatie 47. Niettegenstaande zijn verdriet en emotie kan hij zichzelf er niet van weerhouden om terug een historisch overzicht te geven die de helft van deze publicatie bedraagt. In deze tekst vermeldt hij ook Laura Bridgman: Elle est née de parents instruits et respectables, dans le Hanovre, N.H. Encore tout enfant elle fut sujette à des accidents douloureux et dangereux, dont on ne paraît pas bien avoir compris la nature. Jusqu à l âge de vingt mois, quoique jolie et intéressante, elle fut faible et délicate, un souffle aurait suffi pour éteindre sa vie; mais alors elle commença à gagner des forces; sa santé parut solidement assise; ses facultés intellectuelles se développèrent rapidement, et lorsqu elle eut atteint sa deuxième année, elle était plus spirituelle et plus alerte que les enfants ordinaires; déjà elle articulait quelques mots et avait saisi la différence qu il y a entre a et b. Mais un mois après, son âme se couvrit encore de nuages; une maladie la conduisit aux portes du tombeau; le mal, cependant, parut avoir quitté l intérieur et avoir fixé son siège sur les organes extérieurs des sens. Après cinq semaines de maladie, on remarquait que sa vue et son ouïe étaient détruites à jamais ( ) Mais non seulement elle était sourde, muette et aveugle, son isolement etait bien plus complet, l odorat était tellement émoussé, qu il était devenu tout-à-fait inutile. Seulement il était affecté par des odeurs mordantes; de plus, le plaisir du goût avait disparu à demi, et elle montrait de l indifférence à l égard de la saveur des mets Carton, Ch.-L. L aveugle sourde-muette de l institut de Bruges. In: Annuaire de l institut des sourds-muets et des aveugles de Bruges. o.c., 1840, pp Carton, Ch.-L. Anna ou l aveugle soude-muette de l institut des sourds-muets de Bruges. o.c. 45 Howe, S.G. The case of Anna Temmermans in Bruges. In/ 13th annual report of the trustees of the Perkins institution and Massachusetts asylum fort he blind, tot he corporation. Appendix E. Boston, 1845, pp Carton, Ch.-L. La mort de l aveugle sourde-muette Anna. Lettre à MM. les chanoines Labis et Delecoeuillerie, professeurs au grand-seminaire de Tournai. In: Revue catholique, 17, 1859, pp Carton, Ch.-L. La mort de l aveugle sourde-muette Anna. Lettre à MM. les chanoines Labis et Delecoeuillerie, professeurs au grand-seminaire de Tournai. Louvain, Carton, Ch.-L. La mort de l aveugle sourde-muette Anna. Lettre à MM. les chanoines Labis et Delecoeuillerie, professeurs au grand-seminaire de Tournai. O.c., pp

109 Hij beëindigt zijn beschrijving van Laura Bridgman met het benadrukken van het feit dat zij als jong kind praatte en zelfs leerde schrijven. Op latere leeftijd herinnert ze zich dit, samen met heel wat andere vroege indrukken. Haar intellectuele vooruitgang werd bestempeld als ongewoon, wat waarschijnlijk ook deels verklaard kan worden door de jonge leeftijd waarop ze werd opgenomen in het instituut van Boston, zoals S.G. Howe zelf had gesteld in zijn artikel over Anna Timmerman uit De schrijver-journalist Charles Dickens bezocht Laura Bridgman in het instituut in Boston en het boek waarin hij haar vermeldde 49 was verspreid in een hoge oplage en werd vertaald in verschillende talen. Dickens citeert uit het rapport van S.G. Howe 50 nadat hij het instituut van Boston had bezocht: I have extracted a few disjointed fragments of her history, from an account, written by that one man who has made her what she is. It s a very beautiful and touching narrative; and I wish I could present it entire. Dickens beschrijft Laura Bridgman als: a fair young creature with every human faculty, and hope, and power of goodness and affection, inclosed within her delicate frame, and but one outward sense the sense of touch ( ) built up, as it were in a marble cell, impervious to any ray of light, or particle of sound; with her poor white hand peeping through a chink in the wall, beckoning to some good man for help, that an immortal soul might be awakened 51. S.G. Howe had Laura Bridgman als volgt beschreven: a human soul shut up in a dark and silent cell: all the avenues to it are closed, except that of touch, and it would seem that it must be but a blank; nevertheless it is active, and struggling continually not only to put itself in communication with things without, but to manifest what is going on within. In zijn jaarrapport van 1838 verwijst Howe kort en in een voetnoot naar twee vroegere onderwijspogingen aan doofblinde leerlingen. Hij heeft het over Julia Brace in het instituut voor doofstommen in Hartford en over de Engelse man James Mitchell die opgemerkt was door Dugald Stewart en andere filosofen 52. Beide pogingen leverden geen succes op omdat J. Brace geen kennis heeft verworven over de relatie tussen geschreven tekens en objecten en J. Mitchell heeft geen arbitrair systeem aangeleerd van tekens. Hij eindigt deze korte nota met nor is there any case on record of a person deprived of sight and hearing succeeding in doing so. Men kan zich afvragen of Howe de andere Europese pogingen om doofblinde leerlingen op te voeden niet kende of speelden andere zaken en rol? 49 Dickens, Ch. American notes for general circulation. Paris, Dickens, Ch. o.c., p Dickens, Ch. o.c., pp Howe, S.G. Sixth annual report of the trustees of the New England institution fort he education of the blind. o.c. 1838, p

110 In de annex van zijn jaarrapport van 1838 begint Howe met een ethische vermaning: The biography of a child may furnish much to point a moral, though it may serve to adorn a tale ; and there is in the simple story of the past sufferings and present dreary isolation of Laura Bridgman much to interest and instruct 53. Carton herinnert zich dat dr. Howe hem bezocht heeft in Brugge en dat Howe op dat ogenblik een brief heeft ontvangen van het instituut in Boston waarin stond dat zijn leerlinge, alhoewel hij zelf heel terughoudend was om dit aan haar op te leggen, had geleerd over het bestaan van God. Carton kon als een katholiek priester niet begrijpen dat de filosofische principes waarin Howe geloofde zijn leerlinge in onwetendheid liet over het bestaan van God. Howe wilde als experiment dat ze zelf het bestaan van een schepper zou ontdekken en kreeg hierop veel kritiek vanuit katholieke middens. In Brugge hadden Carton en Howe dit thema besproken maar op dit vlak geen overeenstemming gevonden. Dit verschil in interpretatie is verbonden met een in de 19 de eeuw als belangrijk beschouwde problematiek: is de notie van godsdienst aangeboren? Deze vraag was terug verbonden met de vraag hoe kennis binnenkomt in de geest/ziel en leidde tot verhitte discussies in de heel vroege jaren van de (voor)wetenschappelijke psychologie. Carton zegt dat hij erg blij is dat het bewezen is dat Howe het verkeerd voor had, wanneer Laura vragen stelde over het bestaan van God. Misschien had ze wel iets hierover vernomen van de andere leerlingen. In de publicaties van S.G. Howe wordt het geval Anna Timmerman slechts één keer vermeld, nadat hij haar had ontmoet tijdens zijn verblijf in het Brugse doven- en blindeninstituut. Howe bezocht Europa tijdens zijn huwelijksreis in In een brief 54 van 27/08/1843 schrijft Howe aan zijn vriend en collega-filantroop Charles Sumner ( ) op een uitvoerige wijze over zijn bezoek aan het Brugse doven- en blindeninstituut. Soms geeft hij de indruk dat hij probeert een antwoord te bieden op sommige kritieken van Carton, maar hij vermeldt nooit meer de naam Carton. Dickens citeert verder een beschrijving 55 van Laura Bridgman door Howe die past in de romantische sfeer van de eerste helft van de 19 de eeuw: But what a situation was hers! The darkness and the silence of the tomb were around her: no mother s smile called for her answering smile, no father s voice taught her to imitate his sounds: - they, brothers and sisters, were but forms of matter which resisted her touch, but which differed not from the furniture of the house, save in warmth, and in the power of locomotion; and not even in these respects from the dog and the cat 56. Verder in zijn boek schrijft Dickens in navolging van Howe dat her mind dwells in darkness ans stillness, as profound of a closed tomb at midnight. Of beautiful sights, and sweet sounds, and pleasant odeurs, she has no conception; nevertheless, she seems as happy and playful as a bird or a 53 Howe, S.G. Sixth annual report of the trustees of the New England institution fort he education of the blind o.c., p Richards, L. E. The journals and letters of Samuel Grindley Howe: The servant of humanity. Boston, 1909, pp In deze brief wordt vermeld dat Howe zodanig respect had voor Carton dat hij twee dagen in het Brugse instituut bleef in plaats van de eerst vooropgestelde twee uur. 55 Dickens, Ch. o.c., p. 44: At the end of the year a report of her case was made, from which the following is an extract. 56 Dickens, Ch. o.c., p

111 lamb 57. S.G. Howe vond haar juist op tijd omdat the opportunities of communicating with her, were very, very limited; and that the moral effects of her wretched state soon beganb to appear. Those who cannot be enlightened by reason, can only be controlled by force; and this, coupled with her great privations, must soon have reduced her to a worse condition than that of the beasts that perish, but for timely and unhoped for aid 58. In het rapport van gebruikt Howe woorden als this total darkness, this isolation from all communication with kindred spirits om de algemene situatie waarin Laura Bridgman zich bevindt te omschrijven en infantile imbecility wanneer hij de situatie beschrijft van haar immaterial mind die attained a perception of its loneliness in tegenstelling tot haar lichaam dat grew like a stature and strength, only to pine and die at the discovery. Hij eindigt de appendix aan zijn rapport met there is a strong hope that if her life be spared, the patient and persevering efforts of the humane, aided by the ingenuity and councils of the wise, will succeed in throwing much light into her dreary prison, and be rewarded not only by the satisfaction of imparting happiness, but by new views of the operations of mind 60. In zijn publicaties over het onderwijs aan Laura Bridgman benadrukt Howe meer dan Carton zijn eigen pedagogisch-didactisch handelen en hij schrijft in mindere mate over haar gedrag. Zijn overzicht van de vroegere pogingen om een doofblinde persoon te onderwijzen is beperkt tot twee gevallen. In 1865, als Carton reeds twee jaar overleden is, wordt een Engelse vertaling van Anna s biografie gepubliceerd in het jaarrapport van het Ierse katholieke doofstommeninstituut. Het feit dat dit na het overlijden van Carton werd gepubliceerd in een katholiek buitenlands tijdschrift heeft waarschijnlijk meer te maken met een poging vanuit het instituut in Dublin om de intellectuele en humane meerwaarde van een katholieke priester te benadrukken in de ideologische strijd tussen katholieken, liberalen en protestanten dan dat het een poging was om Carton te promoten of het Brugse doven- en blindeninstituut. 57 Dickens, Ch. o.c., p Dickens, Ch. o.c., p Howe, S.G. Sixth annual report of the trustees of the New England institution for the education of the blind o.c., p Howe, S.G. Sixth annual report of the trustees of the New England institution for the education of the blind o.c., p

112 Evolutie van het leerlingenaantal in het Brugsedoven- en blindeninstituut Samenvattend kunnen we met Hellinckx en Verstraete concluderen over de publicaties van Carton over Anna Timmerman dat Carton door historische, theoretische en klinische informatie de aandacht afleidt van de casus zelf en van zijn bijdragen aan dit onderwijsproject. Vooral de heel uitgebreide historische aandacht duwt de klinische beschrijving naar de achtergrond 61. Deze disproportie in zijn geschriften zou een ander doel kunnen veronderstellen dan het leveren van een bijdrage om tot een beter begrip te komen met betrekking tot het onderwijs aan mensen met doofblinde beperkingen. Cartons vriend en biograaf, F. Vande Putte, die ook een priester was, schrijft na het overlijden van Carton dat le nombre de ses élèves était devenu si considérable, que, dès 1843, il s élevait déjà au nombre de quatre-vingt-deux 62. Een andere van Cartons biografen, E. Reussens, gebruikt dezelfde woorden als Vande Putte om de gevoelens te beschrijven die Anna Timmerman uitstraalde op het ogenblik van haar overlijden: Elle mourut à l institut de Bruges dans les sentiments de la plus tendre piété le 26 septembre 1859, 21 ans après qu elle y fut entrée 63. Reussens beschrijft ook dat Carton allait faire un deuxième essai de sa méthode en entreprenant l éducation d une jeune fille sourde-muette et aveugle qu il venait de trouver à Anvers. Il était heureux de cette rencontre, et se promettait un succès d autant plus sûr et plus remarquable, qu il avait déjà pour lui les fruits d une première expérience, et que l enfant se présentait dans des conditions beaucoup plus favorables. Elle se portait parfaitement bien et n était 61 Hellinckx, W. en Verstraete, P. o.c., p Vande Putte, F. Biographie de Monsieur Charles-Louis Carton. Bruges, 1864, pp Reussens, E. Notice sur M. Charles-Louis Carton. In: La revue catholique. 1863, p

113 agée que de onze ans. Il allait faire les démarches nécessaires pour la faire entrer à l institut de Bruges, quand il fut atteint de la maladie qui l emporta et mit fin à toutes ses belles oeuvres 64. Verder in deze biografie verheerlijkt Reussens opnieuw de methodiek van Carton: C est en l appliquant le principe fondamental de la méthode suivie par M. Carton scrupuleusement, qu il est parvenu à opérer les merveilles qu on a vues dans son institution pendant plus de vingt-cinq ans, et qu il a eu la joie de réussir, le premier entre tous les instituteurs de sourds-muets, à achever l éducation religieuse, morale et intellectuelle d une aveugle sourde-muette. Puisse un jour cette méthode prévaloir et devenir générale pour le bonheur d une des classes les plus infortunées de la société humaine! 65. Dickens meldt hoe Howe in zijn rapport beschrijft hoe hij Laura Bridgman aangeleerd heeft om te lezen en schrijven. Vanuit een mechanical process and the succes about as great as teaching a very knowing dog a variety of tricks beschrijft hij het ogenblik waarin ze a real human being wordt. Op dat moment beschrijft hij dat ze waarneemt dat haar eigen intelligentie begint te werken door het feit dat she perceived that there was a way by which she could herself make up a sign of any thing that was in her own mind, and show it to another mind; and at once her countenance lighted up with a human expression: it was no longer a dog, or parrot: it was an immortal spirit, eagerly seizing upon a new link of union with other spirits! Vanaf dat ogenblik was hij er van overtuigd dat the great obstacle was overcome; and that henceforward nothing but patient and persevering, but plain and straightforward, efforts were to be used 66. In 1900 schrijft A. Mell dat Anna Temmermans als eine der ersten taubbl. Personen war, die einem entsprechenden Unterrichte zugeführt worden is 67. In 1907 vermeldt H.J. Lenderink 68 de opvoeding van Anna Temmermann (pp ), Laura Bridgman (pp ) en Helen Keller (pp ). Zoals bij het educatief project in het Brugse instituut neemt Howe zelf de verdienste op zich van het onderwijs aan Laura Bridgman. Hij vermeldde net als Carton niet of amper de mensen die het echte werk hierbij deden. Hierdoor weten we bijvoorbeeld niet de naam van de katholieke non die verantwoordelijk was voor de opvoeding van Anna Timmerman, alhoewel Carton vroeger de female touch sterk verheerlijkte. De veronderstelling dat Carton het onderwijsexperiment aan de doofblinde jonge vrouw Anna Timmerman gebruikte als een manier om de public relations van het doven- en blindeninstituut in Brugge aan te zwengelen wordt duidelijk vermeld in de biografische geschriften over Carton. De hagiografische aard van deze biografieën toont ook duidelijk aan dat Carton door deze public relations-operatie voor het instituut en de publicaties over dit onderwerp vooral zijn eigen belang en onsterfelijkheid nastreefde. Door zijn relatief vroege dood, de geslotenheid die het Brugse instituut 64 Reussens, E. o.c., p Reussens, E. o.c., p Dickens, Ch. o.c., pp Mell, A. Encyclopedisches Handbuch des Blindenwesens. Deel II. Wien/Leipzig, 1900, p Lenderink, H.J. Blind en doofstom tegelijk. De ontwikkeling der doofstomme blinden in en buiten Europa, benevens eene beschrijving van het doofstommenwezen in Nederland. o.c. 113

114 door het uitzicht en de sfeer van een klooster uitademde, de onwetendheid of onkunde van zijn opvolgers met betrekking tot public relations op internationaal vlak en een te grote nadruk op zijn eigen belangrijkheid maakten het mogelijk dat zijn concurrenten hem konden negeren waardoor hij in de vergetelheid is terechtgekomen. Ook het feit dat hij een priester was kan hierbij een rol gespeeld hebben in de latere maatschappij waarin de strijd tussen godsdienst en wetenschap toenam en eindigde in een overwinning van de wetenschap. Het gebruiken/misbruiken van een doofblinde leerling voor het doel van public relations veronderstelt dat dit wezen eerst moet worden beschreven als niet-menselijk of als een menselijk wezen dat betreurenswaardig is. Om van deze leerlingen echte mensen te maken moet er hulp komen van personen die dit uit filantropische motieven doen en die haar terugbezorgen aan de samenleving als nuttige burgers. Door beschrijvingen te starten met een overzicht van alle pogingen in het verleden die mislukt zijn, wordt de indruk gegeven dat iemand die wel slaagt in dergelijk educatief project een persoon moet zijn van groot belang die zeker van een grotere waarde is dan zijn voorgangers. Een dergelijk persoon is het waard om kinderen te onderwijzen en verdient het om financieel te worden ondersteund om deze taak uit te voeren. Door te publiceren over dit onderwerp kent iedereen zijn kant van het verhaal. Dit moet wel de juiste versie zijn omdat mensen dit niet zullen te horen krijgen van de doofblinde leerlinge zelf omdat de communicatie van deze leerlingen enkel kon gehoord worden via de bemiddeling van haar leraars. Toch kunnen we ons niet van de indruk ontdoen dat het gebruiken van doofblinde leerlingen voor public relations-doelen niet enkel gebeurde in het begin van de 19 de eeuw. Op het einde van de 19 de eeuw komen enkele andere doofblinde leerlingen in zicht in het Brugse instituut. Als voorbeeld kan Alexis Cramer genoemd worden. Deze doofblinde leerling was ook in Oostende geboren in 1892 en trad binnen in het doven- en blindeninstituut van Brugge in Op de internationale tentoonstelling van 1904 in St.-Louis (USA) werden 66 foto s tentoongesteld die genomen waren in het Brugse instituut. Deze foto s toonden het intieme leven in dit instituut en hiernaast werden ook handwerken van de dove en blinde leerlingen tentoongesteld. Het geval Alexis De Craemer kon rekenen op heel wat belangstelling op deze tentoonstelling Goetghebeur, W. Spermalie, één grote familie. Tielt, 1984, p

115 Eén van de foto s die getoond werd op de tentoonstelling van St.-Louis. Bemerk aan de ramen dat deze foto buiten en niet binnen het klaslokaal werd genomen. In 2008 bezocht de Belgische koningin het Brugse doven- en blindeninstituut. De redenen hiervoor waren om enerzijds de aandacht te vestigen op het belang van dit instituut en anderzijds om de manager/directeur op de drempel van zijn pensioen te bedanken voor zijn levenslange toewijding. Het hoogtepunt van dit koninklijk bezoek was een emotioneel bezoek aan de sectie van de doofblinde leerlingen. VERGETELHEID EN DE GLOBALISERING VAN HANDICAP. ( )In duisternis was myn verstand gezonken, maer gy, Mynheer, gy zyt het licht der zon, voor myne ziel, een leven wierd geschonken( ) Zusters van de Kindschheid van Maria en Kinders, Verzameling van gedichten en lofspraken, dankgetuigenissen, enz., van het Orden der Kindschheid van Maria en van t Gesticht der Doofstommen te Brugge, den 10 september Opgedragen aan de weleerweerden hooggeleerden Heer Mynheer C.L. Carton, Brugge, 1861, p

116 De publicaties over Anna Timmerman versterkten nog meer de internationale reputatie van Carton, die reeds de status had van een expert in het Europese onderwijsveld van doven en blinden, en samen met hem deze van het Brugse instituut onder zijn beheer. Het onderwijsproject van Anna Timmerman wordt vermeld in rapporten van bezoekers 71 aan het Brugse instituut, de zogenaamde pedagogische reisverhalen uit deze periode, en in nationale en internationale publicaties 72, zelfs in Amerika 73. Tijdens de eerste tien jaar na de opname van Anna Timmerman in het Brugse instituut was er veel internationale interesse hiervoor en het doven- en blindeninstituut in Brugge werd bezocht door veel internationale experts in het veld van speciaal onderwijs 74. In deze romantische periode werden ook enkele tranerige gedichten 75 gepubliceerd als een hommage aan Anna Timmerman en vooral aan Charles-Louis Carton. De internationale erkenning is zichtbaar door middel van de publicaties van artikels in internationale ronkende tijdschriften. In de tweede helft van de 19 de eeuw vervaagde de publieke erkenning van het onderwijsproject aan Anna Timmerman maar ook van Ch.-L. Carton. Niettegenstaande Carton in publiceerde over zijn verdriet over het overlijden van Anna Timmerman werden geen andere publicaties teruggevonden over A. Timmerman tussen 1852 en Het is niet echt duidelijk waarom hun internationale reputatie zo snel verminderde. Er zijn wel enkel mogelijke redenen die we hier kunnen vermelden. Een eerste cluster van mogelijke redenen heeft te maken met de personen Anna Timmerman en Charles-Louis Carton zelf. Carton was reeds ziek (kanker?) en dit was een aankondiging van zijn dood tien jaar later. Alhoewel de erfenis van zijn stichtingen veilig was gesteld en zijn herinnering werd gekoesterd dor de congregatie van de Zusters van de Kindsheid van Maria, was het enkel Carton die zorgde voor de internationale reputatie en public relations van het Brugse doven- en blindeninstituut. Anna Timmerman kwam binnen in het instituut op een relatief vergevorderde leeftijd. Dit speelde een belangrijke rol in vergelijking met het onderwijsproject van Laura Bridgman. De vooruitgang die Laura Bridgman maakte was opmerkelijker omdat ze jonger was dan Anna Timmerman en ook omdat ze een zintuig meer miste dan Anna Timmerman. Ze kon enkel geuren ruiken die heel sterk waren, wat haar educatief project nog specialer maakte. Anna Timmerman stierf in 1849, terwijl Laura Bridgman 30 jaar langer leefde. Een andere mogelijke reden die kan geopperd worden is de verschuiving van Cartons interesse vanaf halfweg de 19 de eeuw naar geschiedenis. 71 Bijvoorbeeld in Mayer, E. La cieca sordo-muta di Bruggia. Framenti d un viaggio pedagogic. N X. Guida dell educatore Bijvoorbeeld in de la Sagra, R. L aveugle sourde-muette de Bruges. Annales de l éducation des sourds-muets et aveugles, , pp Bijvoorbeeld in Peet, H.P. Report on European institutions for the instruction of the deaf and dumb. 33d annual report and documents of the New-York institution for the instruction of the deaf and dumb, to the legislature of the state New- York, for the year Albany, 1852, pp ; Ray, L. Anna Temmermans. American Annals of the deaf and dumb. 2 (1), pp Archief Ch.-L. Carton. Gouden bezoekersboek van het Brugse doven- en blindeninstituut. 75 Bijvoorbeeld door Van Duyse, P.; Couvez; De Brauwere-van Steelandt, 76 Carton, Ch.-L. Mort de l aveugle sourde-muette Anna. Lettre à MM. les chanoines Labis et Delecoeuillerie o.c. 77 Hellinckx, W. en Verstraete, P. o.c., p

117 Een tweede cluster van mogelijke redenen wordt gevormd door de toenemende ideologische strijd in België na de stichting van de liberale partij in 1846, waarmee een periode van politieke en ideologische samenwerking in België werd beëindigd. Hierdoor was er een grotere nood aan de verdediging van katholieke thema s en de katholieke ideologie, waarin Carton werd ingelijfd. Een derde cluster van redenen kan gevonden worden in het feit dat de internationale aandacht verschoof naar de rapporten van S.G. Howe over Laura Bridgman, waardoor Anna Timmerman vergeten werd. Dit kan verbonden worden aan een opkomend nationalisme op het einde van de 19de eeuw en de status van Amerika als een modern land in tegenstelling met the old man Europe. Er kan ook een verband worden gezien in het verschil tussen de publicaties van Carton en deze van Howe en het gebruik dat hun opvolgers hiervan konden maken om latere doofblinde leerlingen te onderwijzen. Een vierde cluster van mogelijke redenen waarom Carton en Anna Timmerman in de vergetelheid raakten kan gezocht worden in het feit dat Anna Timmerman een wees was, een dochter van een visser die op zee was omgekomen, en het feit dat Laura Bridgman geboren was in een rijker milieu. Een vijfde mogelijke reden kan gevonden worden in de grote aandacht voor het later onderwijsproject van Helen Keller en het feit dat door de nieuwe tijden en het genius van Helen Keller de aandacht verschoof van het onderwijsproject zelf naar het subject in dit educatief proces. Het feit dat Helen Keller wereldwijd reisde met haar lerares Annie Sullivan en de biografische film die gemaakt werd over het leven van Helen Keller 78, veegde de eventuele overblijvende aandacht weg van het onderwijsproject van Anna Timmerman. 78 Penn, A. The miracle worker,

118

119 EUGEEN VAN STEENKISTE: ARTS, GODSCHE KALOTE EN TAALSTRIJDER IN HET 19 DE -EEUWSE BRUGGE. Prof. Dr. Wim Vandenbussche, Vrije Universiteit Brussel 1. TEN GELEIDE Wie van de Brugse Baliestraat naar de Julius en Maurits Sabbestraat wil, kan dat sinds 2016 langs de Eugeen Van Steenkistestraat, doorheen de oude blekerijgronden. De stad Brugge verankerde met die nieuwe straatnaam in de Sint-Gilliswijk een kleurrijke figuur in het hedendaagse stadsbeeld. In Montanus-kringen wordt Van Steenkiste vooral herinnerd als arts en hoofdgeneesheer, bij socialhistorici klinkt zijn naam als een klok in de taalpolitieke en ideologische twisten in het Brugge van de late negentiende eeuw. Voor bijdragen over het leven van Eugeen Van Steenkiste is de lezer meestal aangewezen op vrij beknopte beschouwingen in werken over het negentiende-eeuwse Brugge, zoals bijvoorbeeld het werk van Romain Van Eenoo uit 1959 over de Brugse arbeidersbeweging of het onvolprezen Uit de wereld der Brugse Mensen van Guillaume Michiels uit Er zijn ook een aantal kleinere artikels, waaronder het lemma over de man in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging van Koen Rotsaert. In de literatuur wordt er helaas vrijwel nooit verwezen naar de grondigste studie over Van Steenkiste: de licentiaatsthesis die Koenraad Vandenbussche geen familie van schrijver dezes - in 1978 schreef aan de KUL onder promotorschap van Lode Wils. Na 40 jaar staat dat schromelijk miskende werk nog steeds als een huis, en wie alle details over de Brugse arts wil kennen zal met de lectuur van die eindverhandeling op zijn wenken bediend worden. In dit korte artikel sta ik vooral stil bij de politieke rol van Eugeen Van Steenkiste in de vernederlandsing van de Brugse stadadministratie. Ik schets daarvoor eerst een rudimentair beeld van de taalpolitieke situatie in de stad, en ga dan concreet in op de acties die Van Steenkiste ondernam. Ik probeer ook iets te zeggen over zijn rol als taalparticularist. Ik baseer me voor dat alles op onderzoek dat ik medio jaren 1990 verrichte in diverse Brugse archieven voor mijn doctoraat over de Brugse arbeiderstaal in de negentiende eeuw. De tekst is dan ook voor een groot deel een summiere bewerking van een van de hoofdstukken uit mijn proefschrift van 1999, enerzijds, en van een artikel dat ik eerder in 1995 over Van Steenkiste schreef. Voor de biografische aanvullingen steun ik volledig op de informatie in de verhandeling van Koenraad Vandenbussche. De foto s komen uit de Beeldbank Brugge. 2. DE POSITIE VAN HET NEDERLANDS IN BRUGGE VOOR Tot het laatste kwart van de negentiende eeuw kwam de toestand van het Nederlands als bestuurstaal in Brugge overeen met de algemene tendens in Vlaanderen: er was een kloof tussen een kleine Franssprekende sociale bovenlaag en de Nederlands sprekende 'rest' van de bevolking

120 (Willemyns & Vandenbussche 1995). De volkstellingen van 1880, 1890 en 1900 gaven de volgende talenverdeling: jaartal totale bevolking enkel Frans enkel Nederlands Frans en Nederlands (1,72%) (76,76%) (15,21%) (2,59%) (1,82%) (75,35%) (68,78%) 9400 (19,70%) (22,38%) (op basis van het Bulletin Communal de la Ville de Bruges (voortaan B.C.) Een cijfer dat hierbij onmiddellijk in het oog springt is het percentage tweetaligen: 15 tot 20% van de bevolking beweerde beide landstalen te beheersen. Bij het interpreteren van deze taalstatistieken moet er evenwel rekening gehouden worden met de willekeur en subjectiviteit van de 'volksoptellers'. De criteria waaraan men moest voldoen om officieel een voldoende taalkennis te hebben waren zeer bedenkelijk: "Om beschouwd te worden als kunnende eene dezer talen spreken, is het niet nodig, ze ook te kunnen schrijven noch het meerendeel harer regels of harer woorden te kennen; doch men moet er eene voldoende kennis van hebben om zich te doen verstaan in den kring der gewone daden van het leven. Zoo bestaat er schier geen Belg... hoe ongeletterd hij ook weze, of hij kan, al zij het gebrekkig, Fransch, Waalsch, Vlaamsch of Duitsch spreken. Hij, die daarbij, al ware het gebrekkig, eene andere landstaal spreken kan... moet bijgevolg dit verklaren." (Onderrichtingsboekje Volktelling 1890) Het opgegeven percentage tweetaligen dient dus ernstig gerelativeerd te worden: in werkelijkheid lag het aantal tweetaligen allicht een stuk lager. Hoewel het overgrote deel van de Brugse bevolking dus uitsluitend Nederlandstalig was, werd dit niet weerspiegeld op bestuursniveau: de stadsadministratie werkte nagenoeg eentalig in het Frans. 2.2 Binnen de vergaderzaal van de Brugse gemeenteraad werd het Nederlands tot ver in de tweede 120

121 helft van de negentiende eeuw zo goed als nooit gebruikt. Tussen 1859 en 1872 treft men slechts 4 Nederlandstalige passages aan in de verslagen, waarbij het evenwel nooit spontane reacties van raadsleden betreft, maar wel geciteerde stukken: een tweetalig rouwbeklag bij het overlijden van Leopold I (B.C /12/1865), een ingezonden mededeling van de kerkraad van Sint-Anna (B.C. 14/12/1869) en een beschrijving van het lesonderdeel moedertaal van lagere jongensscholen (B.C. 1870, p , , ). Voor min of meer consequente interpellaties in het Nederlands vanwege een raadslid was het wachten tot Raadslid Herrebout hield in dat jaar herhaaldelijk Nederlandstalige tussenkomsten, waarbij hij ook verwees naar mistoestanden op taalvlak. Zo stelde hij dat 'het opstellen van de cohieren van lasten in het vlaamsch niet alleenlijk een hulde aan onze moedertaal bewijzen is, maar ook eene plicht die wij moeten vervullen' (B.C. 1872: 35). Herrebout ruilde het Nederlands echter snel voor het Frans; een van zijn tijdsgenoten, raadslid Van den Abeele, rechtvaardigde dat later als volgt: "Nous avons cru devoir abandonner cet usage (du néerlandais) parceque nous avons bien plus l'habitude des expressions administratives justes, nettes, certaines, lorsque nous employons la langue française... il est essentiel que nos expressions aient une signification bien connue" (B.C. 28/3/1885). Die argumentatie konden de voorstanders van het gebruik van het Nederlands nauwelijks weerleggen want er was inderdaad geen eenduidigheid over de vertaling van de rechtsgeldige Franse officiële termen. Elk voorstel om het Nederlands als voertaal in te voeren in de gemeenteraad, en dus impliciet een aantal Nederlandse termen diezelfde rechtsgeldige status te verlenen werd verworpen door een verwijzing naar grondwetsartikel 23: "l'emploi des langues usitées en Belgique est facultatif" (B.C. 1878: , 1088). Een occasionele terugkeer van Herrebout naar het Nederlands, "om begrepen te worden door de werkende volksklas" leverde hem overigens de sneer op van mederaadslid Cauwe: "Spreek aan den raad, maar niet tot het volk, het is hier geene meeting" (B.C. 1879: 923). 2.3 Een rapport uit 1864 geeft een gedetailleerde beschrijving van het taalgebruik in de stedelijke administratie voor het opstellen van officiële stukken; ik citeer het hier vrij uitvoerig in de overtuiging dat deze gegevens de toenmalige verhouding tussen Nederlands en Frans helder weergeven. De enige twee exclusief Nederlandstalige documenten waren de affiches die respectievelijk de opening van het inschrijvingsregister voor gratis onderwijs en de verkiezingen van de 'Conseil des Prud'hommes' aankondigden. Tweetalig waren de examens voor politieagenten en stadhuisbedienden, alle verkiezingsaffiches en -uitnodigingen, en de gepubliceerde 'reglementen' (niet gespecifieerd) en politiebeslissingen. De lijst van eentalig Franse documenten omvatte: de uitnodigingen voor de gemeenteraad en de verschillende raadscommissies, de schriftelijke verslagen van de zittingen van gemeenteraad en schepencollege, de schoolbegroting, de stadsbegroting en het jaarlijks rapport over stadszaken, het gemeenteblad (waarin Nederlandstalige tussenkomsten wel letterlijk overgenomen werden), het register van binnenkomende en uitgaande post (waarin Nederlandstalige brieven in het Nederlands werden samengevat), het register waarin alle behandelde secretariaatsdossiers geordend werden, en, tot slot, de briefwisseling met 'les autorités et les adminstrations publiques'. Privé-correspondentie werd gevoerd op basis van 'het vermoeden van taalkennis van de geadresseerde'', of in dezelfde taal als de schrijver. 121

122 Het schepencollege verklaarde later in een brief aan provinciegouverneur Ruzette (26/11/1876) eufemistisch: "Notre administration doit être classée dans la catégorie de celles qui emploient indifféremment la langue flamande et la langue française, selon les circonstances... Nous sommes d'avis que dans l'intérêt même de la bonne administration et de la prompte expédition des affaires, il pourrait difficilement y être apporté de changements". 2.4 Tegen die taaltoestand werd gereageerd in september 1878 met een petitieactie van Brugse Vlaamsgezinde verenigingen. Er werd gevraagd "het Vlaamsch als de officiële taal voor de gemeente en besluiten te willen erkennen, en dezelve, voor alle andere, in de besprekingen en redetwisten van den gemeenteraad te gebruiken". De bevoegde Stedelijke Commissie voor Onderwijs stelde in haar rapport dat voor het Vlaams in de administratie alles gedaan werd wat mogelijk was, maar de vraag naar het taalgebruik in de gemeenteraad had blijkbaar ongerustheid gewekt. In het stadsarchief is een brief terug te vinden gericht aan de gemeenteraad van Dendermonde, waarin gevraagd werd naar de ware toedracht over de geruchten dat het schepencollege daar een gemeenteraadslid verplicht had Nederlands te spreken. Blijkbaar was men beducht voor een precedent dat een aantal Nederlandsonkundige of Franssprekende gemeenteraadsleden in Brugge in nauwe schoentjes had kunnen plaatsen. Toen het bericht vals bleek te zijn kon de Commissie besluiten met een vrijblijvend "Het zal ons groot genoegen verschaffen indien de raadsleden die in deze taal [het Nederlands; w.v.] kunnen redeneeren, er doorgaans gebruik van maken". Hoewel nagenoeg de hele gemeenteraad het Frans bleef aankleven als voertaal maakte een aantal leden bij wijze van grote uitzondering toch af en toe een Nederlandse opmerking. Dit gebeurde "om te toogen dat wij ook onze moedertaal genegen zijn" (B.C. 1879: 924), of onder invloed van het onderwerp van de interpellatie. Bij de dood van Hendrik Conscience verklaarde burgemeester Visart (die steeds Frans sprak) zelfs in het Nederlands: "De Vlamingen willen den roemrijken voorstaander van onze zeden en onze overleveringen, met éenen geest en éen hert vereeren, en, terzelfdertijd, bewijzen hoeveel zij aan de vlaamsche zaak verkleefd zijn. Zij weten allen dat de ontwikkeling innig en vast met de moedertaal en de nationale letterkunde verbonden is" (B.C. 22/9/1883). Op dat moment was er evenwel reeds een raadslid dat al meer dan drie jaar consequent Nederlands sprak en ijverde voor de concretisering van Visarts romantische verklaring: Eugeen Van Steenkiste. 3. EUGEEN VAN STEENKISTE: TUSSEN GENEESKUNDE, GEMEENTERAAD, VLAAMSE ZAAK EN KATHOLIEK VERENIGINGSLEVEN Van Steenkiste ( ) werd geboren in een welstellend meester-timmermansgezin in de Moerstraat. Hij liep eerst school op het Brugse Sint-Lodewijkscollege waar hij in een lettergilde in contact kwam met Leonardus De Bo, taalparticularist en auteur van het Westvlaams Idioticon. Een 1 De informatie in deze paragraaf steunt zo goed als volledig op de licentitaatsthesis van Koenraad Vandenbussche uit De citaten uit t Jaer 30 komen uit de Brugse krantenbank Historische Kranten. 122

123 latere fase van zijn collegeloopbaan bracht hem naar Kortrijk, waar ene Henri Conscience ook rondwaarde. Hogere studies voerden hem naar het verre Leuven, waar hij eerst natuurwetenschappen studeerde, en in 1866 afzwaaide als doctor in de geneeskunde, chirurgie en verloskunde. Daarmee reikte hij een aantal van zijn voorvaderen de hand want er was affiniteit met geneeskunde in de familiegeschiedenis: zowel zijn overgrootvader als zijn twee grootooms waren chirurgijn. Montanusvoorzitter William De Groote wist daar bovendien aan toe te voegen dat die overgrootvader ook de eerste lesgever was aan de Brugse vroedvrouwenschool. Foto 1: Huis van Eugeen Van Steenkiste in de Moerstraat (1905) Onmiddellijk na zijn studies engageerde Van Steenkiste zich als pauselijk zoeaaf. In het vaak scabreuze en door-en-door ultramontaanse blad t Jaer 30 Politike wegwyzer voor treffelyke lieden van Gezelle en consoorten bleef dat niet onopgemerkt: in 1867 werd minstens tweemaal melding gemaakt van Van Steenkistes zending: 123

124 Doktor Van Steenkiste van Brugge, is de gekwetste gaen dienen te Roomen, om dat er daer geen doctor en is die vlaemsch kan; in tegendeel zyn er veel ge-kwetste die noch fransch noch Italiaensch en kunnen [ ] Onze brugsche docteur Eug. Van Steenkiste, is by de gekwetste zouaven als een engel uit den hemel geko-men geweest. Hy is in het volle werk, om, die moedige jongelingen by te staen en door zyne kunst te genezen [ ] Na zijn pauselijke intermezzo volgde de doktercarrière in Brugge snel: zijn huispraktijk in de Freren Fonteinstraat combineerde hij vanaf 1880 met de functie van adjunct-geneesheer van het Sint-Jans Hospitaal. In 1899 werd hij hoofdgeneesheer. Ook in het medische verenigingsleven verzamelde hij een aantal fucties, waaronder voorzitter van de provincial geneeskundige commissie (1896) en voorzitter van het Vlaams naatuur- en geneeskundig congress (1901). Ook voor vroege wetenschapspopularisering was hij de geknipte man, met een hele reeks lezingen over medische kwesties in het Brugse verenigingsleven. Foto 2: Huis van Eugeen Van Steenkiste in de Freren Fonteinstraat (1905) 3.2 Van Steenkistes medische faam combineerde hij met de rollen van katholiek voorman en verdediger van het Nederlands als bestuurstaal. Geheel in de lijn van de tijdsgeest gebruikte hij daarvoor het enorm uitgebreide en bruisende verenigingsleven dat Brugge kenmerkte in de late negentiende eeuw. Het is geen overdrijving om te stellen dat Van Steenkiste lid was van zowat elke vereniging die zowel zijn geloofsovertuiging als de 'Vlaamse zaak' verdedigde. Enige nuancering hierbij is evenwel wenselijk. Zijn katholieke signatuur kwam -naast zijn partij-engagement- vooral 124

125 neer op een fanatiek anti-socialisme. Exemplarisch hiervoor was zijn oprichting van de 'Sprekers- en schrijversafdeling' in 1891, die als voornaamste doel had 'het verkondigen, tot in de verste uithoeken van West-Vlaanderen, van het dringend gevaar en de goddeloosheid van de socialistische doctrine" (Michiels 1978: 181). Meer zelfs, alles wat niet beantwoordde aan zijn visie op de -katholieke- moraal was verwerpelijk; zo weigerde hij in de gemeenteraad elke vorm van steun aan het stedelijk theater, omdat er "de walgelijkste vuilnissen waarin het gewoon publiek der theaters woelt en plast, als lekkernijen worden opgediend, de schandelijkste wanbedrijven als heldendaden worden voorgesteld... dat al wat eerlijk en deugdzaam en christelijk is, in een woord al wat moeielijk valt aan een bedorven hert, gelasterd, begekt en beschimpt wordt... 't Is in den theater dat de jongeling goeste krijgt naar het kwaad en de weg leert kennen naar die huizen, waar hij ziel en lichaam gaat bezoedelen" (B.C. 5/4/1884). Ook de officiële scholen konden bij Van Steenkiste geen genade vinden; waar hij daar eerst voornamelijk financiële redenen voor aandroeg (B.C. 24/1/1885) stelde hij later grif dat "de broeders de beste leermeesters zijn, daar zij onderwijzen uit christelijke liefde en niet uit hoogmoed, eerzucht of geldzucht, terwijl veel officieele onderwijzers slechts leeren voor 't geld" (B.C. 7/5/1885). Hoewel de toenadering die Van Steenkistes 'Katholieke Burgersgilde' beoogde tussen burgerij en arbeider op paternalistische leest geschoeid was, moet men hem toch een zeker oprecht sociaal engagement toekennen (Van Eenoo 1959: 102). In de gemeenteraad klaagde hij herhaaldelijk het drankprobleem van vele arbeiders aan (B.C. 16/6/1883, 13/2/1884), en hij richtte zelfs een 'Onthoudersbond' op in de schoot van de Gilde. Hij was ook een fervent verdediger van verplichte vaccinering tegen de pokken bij schoolkinderen; waar zijn voorstel daarover in de gemeenteraad afgewimpeld werd met "il n'est pas nécessaire de jeter un cri d'alarme ˆ propos de l'état sanitaire actuel" (B.C. 1880: 162), schatte hij de belabberde hygiënische toestanden in de beluiken en het bijhorende potentiële gevaar voor een epidemie blijkbaar beter in (Steevens 1985: 12). 3.3 Wat zijn inzet voor 'de Vlaamse zaak' betreft, liet Van Steenkiste het niet bij de folklore van zijn lidmaatschap van de Stedelijke Breydelcommissie (Van Houtryve 1987: 53). Hoewel zijn eerste onhandige pogingen als gemeenteraadslid ( ) om het Nederlands te verdedigen verzandden in discussies of men nu wel 'Conscience-wandeling' of 'Conscience-straat' hoorde te zeggen (B.C. 22/9/1883; 22/11/1884), stelde hij zich snel consequent op als pleitbezorger van een zeer vergaande vernederlandsing van de stedelijke administratie. Het loont de moeite om dat proces in detail te bekijken in de volgende paragrafen. 125

126 Foto 3: Feestmenu uit 1903 voor 25 jaar Katholieke Burgersgilde met Hoofdman Eugeen Van Steenkiste 126

127 4. VAN FRANS NAAR NEDERLANDS IN HET BRUGSE STADHUIS 4.1 Aan de hand van de originele gemeenteraadsverslagen kan de geleidelijke invoering van het Nederlands in de Brugse stadsadministratie op de voet gevolgd worden. Uit die documenten blijkt dat de politieke verdediging van de Nederlandse taal volledig op de rekening van Eugeen van Steenkiste te schrijven is. Tussen 1885 en 1897 ijverde Van Steenkiste als 'Einzelgänger' voor een volledige verbanning van het Frans op het Brugse bestuursniveau. De geleidelijke evolutie naar dat doel toe verliep steeds volgens hetzelfde schema: de andere Franssprekende raadsleden zwakten Van Steenkistes radicale voorstellen af tot een gematigd compromis dat steevast aanvaard werd met eenparigheid van stemmen, op de onthouding van Van Steenkiste na. 4.2 In 1885 werd een eerste stap gezet naar de invoering van het Nederlands naar aanleiding van een discussie over een 'vergeten' vraag uit 1883 rond een Nederlandstalige stenograaf (B.C. 2/6/1883). Een woedende Van Steenkiste verweet de andere raadsleden dat er in wezen niets gedaan werd voor het Nederlands (B.C. 16/3/1885): "Ik veronderstel dat men in het vlaamsch niet durft of wil spreken... Niets is veranderd!... De lastkohieren zijn doorgaans in het fransch... de briefwisselingen van 't stadsbestuur met de hoogere besturen geschieden in 't fransch... Het gemeenteverslag wordt uitgegeven alleen in 't fransch... De plakbrieven worden oorspronkelijk in 't fransch opgesteld... In de bureelen van het stadhuis geschieden al de geschriften in het fransch". Tijdens die zitting werd Van Steenkiste respectievelijk uitgelachen -" 'K stel voor eenen vlaamschen stempel te maken, als den franschen versleten is"- en doorgestuurd met het excuus "C'est évidemment là une question de dépense, une question d'argent". In de volgende gemeenteraad werd door Van Steenkiste een vierpuntenplan voorgelegd dat een volstrekte vernederlandsing van een aantal administratieve procedures voorschreef. Dit hield in: 1) alle briefwisseling van het stadhuis zou exclusief in het Nederlands gebeuren 2) een hele reeks documenten zou voortaan steeds in het Nederlands afgeleverd worden, met name: lastenboeken, plakbrieven, alle stukken die stedelijke diensten moesten afleveren aan de bevolking (geboorte- en identiteitsbewijzen bv.), uitnodigingen voor gemeenteraden en commissievergaderingen, het 'Rapport sur l'administration et la situation des affaires de la ville de Bruges'. Ook de opschriften in stedelijke gebouwen en de officiële stempels zouden voortaan in het Nederlands zijn. 3) alle boeken van stadhuis, politiebureau e.d. zouden enkel nog in het Nederlands bijgehouden worden. 4) kentekens, eremedailles en zelfs de knopen van stadsuniformen zouden enkel nog Nederlandstalige opschriften dragen (B.C. 28/3/1885). In de verdediging van zijn voorstel wees Van Steenkiste niet enkel op de steun die hij genoot van het 127

128 toenmalige Brugse 'middenveld', maar werd ook verwezen naar een citaat van burgemeester Visart. In een commentaar op de drie taalwetten van 1873,1878 en 1883 had deze verklaard dat 'voor wat het bestuur, het onderwijs en het gerecht aanging, over eenen tijd alles nog geschiedde in eene vreemde taal, alsof ons vlaamsche vaderland veroverd en verdrukt geweest was". Visart reageerde ontwijkend: "La question soulevée par M. Van Steenkiste est tellement importante qu'il est impossible de la discuter aujourd'hui... Il s'agit de traiter un sujet fort délicat, que nous avons tous à coeur, et sur lequel plusieurs d'entre nous partagent plus ou moins la manière de voir de l'honorable M. Van Steenkiste... Mais il y a des pièces destinèes à être envoyées dans les parties wallonnes du pays..." (B.C. 28/3/1885). Uit de gemeenteraadsverslagen van de volgende maanden kan afgeleid worden dat de hele zaak zo goed als doodgezwegen werd. Meer dan 4 maanden later was er nog steeds geen rapport van het schepencollege zoals beloofd (B.C. 8/8/1885), en hoewel Van Steenkistes cynische opmerking hierover weerom beantwoord werd met de belofte dat de zaak bij hoogdringendheid onmiddellijk behandeld zou worden, werd het officiële rapport met aanmerkingen pas voorgesteld op 24/10/1885. De toon van dit Franstalige dossier was gunstig voor het gebruik van het Nederlands, maar er werd steeds een achterpoortje ingelast om de positie van het Frans te behouden, zogenaamd om de rechten van het nederlandsonkundige deel van de Brugse bevolking te respecteren. In een vorige paragraaf werd reeds aangegeven dat die groep nauwelijks een paar procent van de totale bevolking bedroeg. In vele gevallen pleitte het schepencollege voor een vrijblijvende tweetaligheid waarbij voor het Nederlands gold "qu'il suffit de lui donner la prépondérance". Concreet werd het volgende voorgesteld: 1) Het Nederlands kon overal gebruikt worden, voor zover dit geen nadelige gevolgen met zich meebracht. 2) Voor het lastenboek was de commissie tegen een taalregeling; ze wou het Frans behouden omdat er gevallen waarin "où il faut, dans l'intérêt des finances communales, provoquer la concurrence d'industriels étrangers". Het merendeel van de affiches zou tweetalig blijven omwille van "une partie de notre population (qui) ne comprend pas le flamand ou ne le comprend qu'imparfaitement, et cette partie là a des droits qu'il faut respecter." Geboorteakten en identiteitsbewijzen zouden opgesteld worden in de taal die die de aanvrager verkoos. Hierbij werd gesuggereerd dat het Frans overheersend zou blijven. Voor de andere documenten bleef de taalkeuze open 'met overwicht van het Nederlands'. Wat de uitnodigingen voor de gemeenteraden en commissievergaderingen betreft was men bereid Van Steenkiste te volgen "si le conseil le désire". De vraag naar een Nederlands 'jaarlijks verslag' werd omgebogen tot een kosten-batenanalyse van een tweetalige versie. Ook voor de opschriften in openbare gebouwen gold dat naast het Nederlands er een aantal Franse vertalingen zouden blijven. 3) Over de vraag naar exclusief Nederlandse boeken op het stadhuis en bij de politie werd niets gezegd. 4) Stempels, medailles, e.d. met Nederlandse opschriften zouden er komen na uitputting van de Franstalige voorraad (B.C. 24/10/1885). In een uitvoerig en snijdend betoog verwierp Van Steenkiste het rapport in zijn geheel -"Beloften en vorte appels en kwetsen niemand". De reactie van de overige raadsleden was mogelijk nog 128

129 veelzeggender: "le discours de M. Van Steenkiste est encore plus absolu que sa proposition... il va plus loin qu'aucun flamingant n'a été jusqu'ici". Blijkbaar waren zij, naast de angst om 'hun' Frans te zien verdwijnen, evenzeer geschrokken van Van Steenkistes politieke 'stijl'; er werd zelfs letterlijk gesteld "Que l'honorable membre veuille patienter un peu: il est encore jeune et pourra présenter ultérieurement des propositions nouvelles." Tekenend was ook de opmerking van raadslid Van den Abeele dat het hier ging om "des aspirations purement linguistiques" die de waarde van de gemeenteraadsbeslissingen niet zouden verhogen (B.C. 7/11/1885): Tot een stemming over Van Steenkistes voorstellen kwam het niet; de raad keurde het commentaardossier eenparig goed -op de onthouding van Van Steenkiste na- en besloot "que l'on n'emploiera le français que là où il est utile ou nécessaire". Hoewel de subjectiviteit van nut en noodzaak voldoende ruimte liet voor een blijvende Franse verankering, vormde dit vage besluit onmiskenbaar de concrete aanzet voor de geleidelijke vernederlandsing van de stedelijke administratie. 4.3 In februari 1887 diende Van Steenkiste nagenoeg hetzelfde voorstel als in 1885 in, ditmaal echter met de expliciete vraag dat het snel gestemd zou worden opdat het niet nogmaals "in den doodboek" zou raken (B.C. 26/2/1887). Interessant hierbij is de context waarbinnen Van Steenkiste zijn argumentatie plaatste. In 1887 zou te Brugge na jarenlange voorbereiding het standbeeld van Breidel en de Coninck ingehuldigd worden. Van Steenkiste speelde daar tactisch op in: "Herinneren wij ons dat het bij eenige maanden is dat wij de verheerlijking zullen vieren van Breidel en de Coninc, die twee Brugsche helden, die gansch hun leven gestreden hebben om Brugge en Vlaanderen van den alverslindenden invloed van Frankrijk vrij te maken. En ware het geene wraakroepende schande moeste tegen dit tijdstip onze vlaamsche stad nog bestierd worden in de taal van den franschman?" Ook vele van de verenigingen die Van Steenkistes voorstel weerom steunden met petities haalden dit argument aan. Dit appel aan de Vlaams-nationale trots van zijn mederaadsleden had echter weinig effect, daar het uiteindelijke besluit van de raad enkel de wens bevestigde verder te gaan op de ingeslagen weg (B.C. 14/5/1887). Van Steenkistes houding werd nog impliciet omschreven als "se montrer hostile au français et excercer une persécution deguisée contre ceux qui n'ont pas le privilège de connaître les deux langues." 4.4 Ondanks de beweringen van het stadsbestuur dat de rechten van het Nederlands overal gerespecteerd werden, kreeg de stad in 1888 een brief van de provinciegouverneur waarin verzocht werd om uitleg over vermeende inbreuken op de taalwet van 1878; hij was daarvan op de hoogte gebracht door de minister van Binnenlandse Zaken. Het is niet duidelijk wie zijn grieven op het nationale niveau kenbaar had gemaakt; er kan dus ook niet gezegd worden of het om een gegronde klacht ging of een fanatieke reactie. Het incident wijst er evenwel op dat de sfeer rond de talenkwestie gespannen was. 129

130 4.5 In 1889 stuurden 48 Brugse verenigingen van uiteenlopende politieke en sociale aard verzoekschriften naar het stadhuis "dans lesquelles on demande avec beaucoup d'insistance que le conseil communal fasse règner le flamand dans les bureaux de l'hôtel-de-ville et l'emploie exclusivement dans l'administration. Ces sociétés prient aussi le conseil communal d'employer exclusivement la langue flamande dans les discussions du conseil" (B.C. 27/4/1887). Het ging hoogstwaarschijnlijk om een eendrachtig initiatief van 'relaties' van Van Steenkiste, waarbij de meest uiteenlopende groepen zich allemaal samen achter hem schaarden. Men mag niet uit het oog verliezen dat hij de enige was in een volstrekt katholiek bestuur die op de taalkwestie bleef hameren; allicht konden velen in hem dus over alle ideologische grenzen heen 'de koene verdediger onzer rechten' zien (Brief van de Vlaamse Broederbond van 2/4/1885). Burgemeester Visart stuurde de kwestie door naar een speciale commissie met de opmerking dat het Nederlands in feite reeds de officiële voertaal van het stadhuis was, en dat de administratie zo vernederlandst mogelijk was. Wat het taalgebruik in de gemeenteraad betrof werd evenwel onmiddellijk verwezen naar de grondwettelijk vastgelegde taalvrijheid, en kon een directe reactie op die vraag omzeild worden met het excuus dat die beslissing buiten de bevoegdheid van de raad viel (B.C. 27/4/1889). Het Nederlandstalige rapport van de stedelijke 'Commissie van Onderwijs en Schoone Kunsten' liet weerom op zich wachten. Van Steenkiste probeerde het overlegproces te bespoedigen met een verwijtende brief naar Visart, waarin hij voor het eerst expliciet verwees naar de politieke macht van de Nederlandssprekende kiezer: "He wel! men heeft groot ongelijk alzoo de Vlaamsche beweging bedektelijk tegen te kanten, in plaats van ze vrank en vrij mede te werken. In de toekomende verkiezingen zullen wij af te rekenen hebben met de Vlaamschgezinde kiezers die ten langst om talrijker worden" (Brief van Van Steenkiste aan Visart dd. 27/9/1889). Het uiteindelijke officiële verslag nam Visarts woorden over, maar de gedane aanbevelingen bevatten een essentiële 'doorbraak': van het gemeenteraadsverslag zou steeds een Nederlandse vertaling gemaakt worden die voor alle inwoners ter inzage zou liggen. Daarnaast werd aangeraden om waar mogelijk het Nederlands nog meer te gebruiken in de administratie en in de omgang met de bevolking. In de raadszittingen zou elk lid vrij blijven om naar eigen goeddunken Frans of Nederlands te praten (B.C. 9/11/1889). De bespreking van de voorstellen van het schepencollege verliep weerom in een sfeer waarin een compromisloze Van Steenkiste zich tegenover de rest van de gemeenteraad schaarde. Er waren nochtans duidelijke tekenen van welwillendheid bij de overige raadsleden; Visart verklaarde zich zelfs akkoord met het voorstel "que la langue flamande serait reconnue comme la langue officiele de l'hôtel-de-ville de Bruges et employée toutes les fois qu'il est possible" (B.C. 30/11/1889). Die toon was ook in andere interventies op te merken: men krijgt zeer de indruk dat de raad zich reeds verzoend had met de idee dat het Nederlands in de toekomst zou overheersen in de administratie, en het kwam er blijkbaar enkel nog op aan om het eventuele gebruik van het Frans in bijzondere situaties mogelijk te houden. Het verslag van de commissie stelde letterlijk: "De vervlaamsching van het in- en uitwendig bestuur neemt dagelijks meer en meer toe, en de goede wil ontbreekt niet om ze zoo volledig mogelijk te maken en des noods de moeilijkheden uit den weg te ruimen die zouden kunnen beletten dit doel in den kortsten tijd te bereiken." De bekommernis om het taalgebruik in de gemeenteraadszittingen, daarentegen, was groot. Alle klassieke argumenten voor het behoud van de vrije keuze tussen Nederlands en Frans werden 130

131 aangedragen uit angst om een statussymbool te moeten inleveren en zich voor een 'eerbare' bestuurstaak te moeten bedienen van dezelfde taal als het werkvolk. Van Steenkiste wilde evenwel van geen Frans weten en formuleerde een alternatief voorstel, dat nagenoeg unaniem verworpen werd (op zijn eigen stem en af en toe die van een medestander na). Het originele ontwerp van het schepencollege werd daarop aanvaard met eenparigheid van stemmen (op Van Steenkiste na). Archiefstukken tonen dat de uitvoering ervan keurig gerespecteerd werd: de handgeschreven notulen van de gemeenteraad waren op 30 november 1889 voor het eerst sinds de Belgische onafhankelijkheid in het Nederlands opgesteld. De Vlaamsgezinde Brugse verenigingen zouden achteraf nog reageren op Van Steenkistes afwijzing met nog maar eens een massale petitiecampagne. Van Steenkiste zelf zou in de eerstvolgende jaren zijn taalgerichte activiteiten in de gemeenteraad beperken tot enkele aanmerkingen op vertalingen van stadsreglementen (B.C. 8/8/1891, 5/9/1891). 4.6 De grote doorbraak van het Nederlands op Brugs bestuursniveau zou er pas komen in Na jarenlange tegenstand was er een consensus gerijpt over drie fundamentele taaleisen: 1) "Het vlaamsch is de ambtelijke taal van het gemeentebestuur van Brugge" 2) "De bijeenroepingen van den gemeenteraad en van de verschillige commissiën, de verslagen der zittingen, de opstel van het gemeenteblad zullen in het vlaamsch gedaan worden" 3) "Alle besluiten en verordeningen van den gemeenteraad worden in het vlaamsch gelezen en uitgeveerdigd" (B.C. 8/5/1897) De voorstellen werden aanvaard, maar Van Steenkiste stemde tegen. De precieze toedracht van die beslissing is niet duidelijk uit de gemeenteraadsverslagen af te leiden. Hij was het kennelijk oneens met enkele detailpunten uit drie andere besluiten die samen met de bovenstaande als een geheel gestemd werden. Die overige voorstellen garandeerden onder meer dat "alle stukken en geschriften van het gemeentebestuur en van de besturen en berekken ervan afhangende" eentalig Nederlands zouden zijn, net als het overgrote deel van de stadsbriefwisseling. Hierbij werd gevit over de draagwijdte van de uitzonderingen op die regels die men vanuit praktisch oogpunt wou behouden, en over de mate waarin de gemeenteraad het recht had om taalverplichtingen op te leggen aan het schepencollege. De discussie veroorzaakte onduidelijkheid over specifieke toepassingen van de voorgestelde regels: men krijgt zeer de indruk dat iedereen het eens was over het algemene principe, maar dat geen enkel raadslid echt goed wist hoe men de details mocht invullen. Die sfeer van onduidelijkheid zal waarschijnlijk bijgedragen hebben tot Van Steenkistes tegenstem: radicaal als hij was wou hij allicht geen besluiten stemmen die eventueel een achterpoortje voor het Frans open konden laten. 131

132 Foto 4: Groepsfoto uit 1903 van de toneelgroep 'Voor nut en vermaak' van de Katholieke Burgersgilde, met voorzitter Eugeen van Steenkiste midden vooraan 5. VAN STEENKISTES NETWERK IN HET VERENIGINGSLEVEN 5.1 Zonder enige afbreuk te doen aan de politieke daadkracht van Van Steenkiste, moet erop gewezen worden dat er ook buiten de gemeenteraad een belangrijke en ruim gedragen steun bestond voor de taalpolitieke eisen. De strijd in de gemeenteraad was de vertaling van een veel bredere Brugse beweging die gesteund werd door zowel liberalen, katholieken als socialisten. Het is tekenend voor het politieke klimaat dat die strijd in het 'algemene belang' toch grotendeels ideologisch gekanaliseerd werd. Van Steenkiste was de katholieke spil van de taalstrijd, aan liberale zijde werd Julius Sabbe als voorman aanzien (de ironie wil dat de nieuwe Van Steenkistestraat uitkomt in de Sabbestraat), en de prille socialistische actie concentreerde zich vooral rond de figuren van Emile Moyson en Frans van den Berghe. Het is hiet niet de plaats om dat hele Brugse netwerk te gaan beschrijven over partijgrenzen heen, maar ik sta toch even stil bij de dichtste bondgenoten van onze dokter. 5.2 Het katholieke Vlaamsgezinde verenigingsleven verzekerde Van Steenkiste van een entourage die zijn politieke activiteit van de nodige weerklank kon voorzien. Op partijpolitiek vlak bestond er binnen de katholieke partij immers een duidelijke tegenstelling tussen Vlaams- en Fransgezinden: de 132

133 katholieke kiesvereniging, de 'Concorde' stond bekend als een Fransgezind bolwerk. In dit verband dient er op gewezen te worden dat Van Steenkistes politieke strijd voor het Nederlands pas echt ingezet werd vanaf 1880, voordien (vanaf 1878) sprak hij (op zijn eedaflegging na) ook Frans. De echte bredere actie voor het Nederlands begon pas in 1884, toen de katholieken alle zetels hadden in de gemeenteraad, en het gevaar voor een breuk in de 'katholieke bewindseenheid' dus minder groot was. Van Steenkiste genoot de steun van een aantal verenigingen die hij zelf voorzat of waarvan hij prominent lid was: zijn taalactie in 1885, bijvoorbeeld, werd ondersteund door petities van de Vlaamse Broederbond, het Davidsfonds en de Katholieke Burgersgilde; in die verenigingen werden ook voordrachten rond het thema gehouden. Het kluwen van katholieke verenigingen in Brugge bespreek ik hier niet, maar met een boutade kan gesteld worden dat zowat elke vereniging die een Vlaamsgezind of katholiek karakter had niet om Van Steenkiste heen kon als dominant lid; hij zou die verenigingen trouwens samenbrengen in een katholieke superclub: de 'Gildenbond'. Een vereniging valt op in de katholieke burgerlijke verdediging van het Nederlands. Het gaat om "De Vrije Vlamingen", "de 'meest radicale flamingantische groep te Brugge" (K. Vandenbussche 1978: 64). De groep werd opgericht in 1886, en was nauw verbonden met zowel de Katholieke Burgersgilde als de Oud Hoogstudentenbond van West-Vlaanderen (Van Steenkiste was respectievelijk voorzitter en ere-voorzitter van die clubs). De vereniging werkte zich vooral in de kijker door de uitgave van het blad "De Klauwaart, blad voor Vlaamsche belangen": "katholiek, maar over niets anders dan Vlaemsche beweging en Vlaemsche politiek" (Van Eenoo 1961). In de marge wijs ik erop dat een aantal medewerkers aan dit blad ook actief waren bij de "Vlaamsche Vlagge". Dat blad werd nauwlettend gelezen in de kringen van het bisdom, omdat het in de context van de Blauwvoeterij standpunten ingenomen zou hebben ten voordele van het Nederlands. Het blad (De Klauwaart) en de vereniging gaven uiteraard de nodige ruchtbaarheid aan Van Steenkistes voorstellen, en de liberale 'Brugse Beiaard' noemde het "de vertolker van de radicale democratische en vlaamsgezinde stroming binnen de Burgersgilde." Verdere perssteun kreeg Van Steenkiste van de (allebei katholieke) "Taalstrijd" en "Gazette van Brugge", maar ook van Sabbes 'Brugse Beiaard': "Dr. Van Steenkiste is een aanhouder; hij zal misschien winnen! En dan zullen we hem ietwat van zijn dolzinnig clericalisme vergeven" (Brugsche Beiaard, 5/3/1887). De nood aan die perspubliciteit in Brugge had vooral te maken met het feit dat zowel de katholieke "La Patrie" als de liberale "Journal de Bruges" het Frans bleven verdedigen. Nochtans werd ook de perssteun soms bijgestuurd in het zicht van de verkiezingen, en werd een 'nederlaag' van Van Steenkiste (voorstellen van 1887) voorgesteld als een overwinning van het 'zuivere' katholieke flamingantisme: "Zij (de liberalen) willen dit middel (agressiever flamingantisme) beproeven, de valsaards, om ons Roomskatholieke Vlaanderen te vergeuzen en te onderwerpen aan de geheime en dodende kracht van de vrijmetselarij" (Klauwaart 15/12/1887, geciteerd in K. Vandenbussche 1978: 71). Opvallend is ook dat "De Klauwaart" in mei 1888 de fransgezinde 133

134 katholieken aanspoorde om Nederlands te spreken omdat de taalkloof bij de katholieken in de kaart van de socialisten speelde (Vandenbussche 1978). 6. DE RELIGIEUZE VERDEDIGING (?) VAN HET NEDERLANDS: EUGEEN VAN STEENKISTE EN HET WEST-VLAAMSE TAALPARTICULARISME 6.1 In de oppositie tussen de zogenaamde integrationisten en particularisten, die respectievelijk streefden naar een taaleenheid met Nederland en eigen Vlaamse standaardtaal, bekleden de 'West- Vlaamse particularisten van de tweede generatie' een bijzondere positie. Hoewel deze groep meestal als een louter taalkundige beweging omschreven wordt (Couttenier 1998), blijken er sterke ideologische motieven meegespeeld te hebben in hun verdediging van een 'eigen Vlaams'. Een lectuur van de verslagen van de belangrijkste groepering van die particularisten, de 'Gilde van Sint- Luitgaerde', toont dat het om een door en door ultramontaans geïnspireerde beweging ging, die het taalstreven als een middel aangreep voor een in essentie conservatief religieus doel (Willemyns 1995). De verdediging en het behoud van de West-Vlaamse 'volkstaal' moest de katholieke bevolking behoeden voor de protestantse invloeden die aan het Noordnederlands kleefden. Hun actie kadert dan ook perfect in het toenmalige ideologische klimaat van een nakende schooloorlog, een scherpe oppositie tussen katholieken en liberalen én een even felle strijd tussen gematigde en ultramontaanse katholieken (Witte e.a. 1990). Voor een gedetailleerde beschrijving van de werking en de motieven van de Luitgaardegilde verwijs ik naar Willemyns (1995) en Vanlandschoot (1978&1981). 6.2 Ik vermeld de beweging hier kort om een van de stichtende leden van het gezelschap Eugeen Van Steenkiste was. Hij verschafte in zijn huis in de Freren Finteinstraat onderdak aan de algemene vergaderingen van de Gilde. 'Luitgaarde' 'werkte' van 1873 tot 1878, dus voor Van Steenkistes politieke carrière begon. Zijn opvattingen over de norm van de Nederlandse taal zijn dan ook sterk gekleurd door de Luitgaardisten; Vandenbussche (1995) en Willemyns (1996) gaan dieper in op die formeel-linguïstische aspecten. De vraag blijft echter of de Gilde ook effectief invloed heeft gehad op de positie van het Nederlands in Brugge. Dit lijkt niet het geval geweest te zijn, in positieve noch in negatieve zin. Wel is het zo dat Van Steenkistes West-Vlaamse oriëntatie licht smalend onthaald werd in de gemeenteraad. Burgemeester Visart stelde hem zelfs letterlijk de vraag of de stadsdocumenten in het Nederlands dan wel in het Brugs opgesteld moesten worden (B.C. 14/8/1886). De positie van Van Steenkiste in de Luitgaardegilde blijft trouwens eigenaardig. Op ideologisch vlak sloot hij als voormalig pauselijk zoeaaf en later 'Ridder van het Heilig Hart' nauw aan bij de ultramontaanse traditie. In de loop van zijn carrière betoonde hij echter een veel grotere sociale bewogenheid dan de Luitgaardisten. Zijn aanvankelijke sympathie voor de Daensisten illustreert dit; de ultramontaanse discipline behoedde hem echter voor een te nauwe toenadering na een reprimande van het bisdom. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat Van Steenkistes acties gestuurd werden door de Gilde-entourage. Hij zal er wel een intellectueel klimaat gevonden hebben dat nauw 134

135 aansloot bij het zijne, en dat hem een pseudo-wetenschappelijke ondersteuning kon bieden voor zijn taalstreven. Hij beriep zich in raadsdiscussies trouwens regelmatig op de geschriften van Luitgaardist De Bo. De vraag wat er gebeurd zou zijn als de werking van Luitgaarde doorgegaan was tijdens Van Steenkistes politieke hoogdagen is intrigerend, maar het antwoord zou hoogstwaarschijnlijk 'niets anders' geweest zijn. Van Steenkiste was in de eerste plaats een politicus die religieus geïnpireerd was en niet omgekeerd. Zijn politieke én sociale doel ('meer rechten voor een Vlaamsgekleurd Nederlands') was voor Luitgaarde enkel het middel in een ideologische strijd. Bij dergelijke speculaties over de eventuele verdere evolutie van de Gilde mag men overigens niet vergeten dat de Luitgaardisten binnen de ultramontaanse wereld zeer geïsoleerd werden op taalvlak: het bisdom was het Nederlands niet genegen, en precies het feit dat het West-Vlaamse studentenoproer rond rond de taalkwestie draaide zou volgens Ter Mandere (s.d.) bijgedragen hebben tot de vroege uitdoving van de activiteiten van Luitgaarde. 7. VAN STEENKISTES VISIE OP TAAL 7.1 Uit het voorgaande mag blijken dat Eugeen Van Steenkiste ontegensprekelijk een verdienstelijke rol speelde bij de vernederlandsing van de Brugse stadsadministratie. Naast zijn politieke bedrijvigheid voor de taal waagde hij zich echter ook op het taalkundige vlak met heel eigen ideeën over de taal. De koppigheid die hem in beide domeinen kenmerkte leverde hem een respectabele plaats op in de hedendaagse politieke herinnering; een even glorierijke carriere als linguïst was hem evenwel niet beschoren. Zijn mening over het uitzicht en het karakter van het Nederlands kwam vooral naar voren in besprekingen van officiële Nederlandse vertalingen van stadsreglementen. Een representatief voorbeeld hiervan is de polemiek rond de Nederlandse versie van het reglement op de slachthuizen uit Hoewel de stadsdiensten het 'Réglement sur l'abbatoir' van een Nederlandse vertaling voorzien hadden, had Van Steenkiste zich "de moeite gegeven de verordeningen van het slachthuis in goede vlaamsche taal te zetten" (B.C. 19/6/1886). Dit schaduwwerk was ongetwijfeld het gevolg van zijn ergernis over de letterlijk uit het Frans vertaalde formuleringen die hij herhaaldelijk in vroegere Brugse stadsdocumenten aantrof. Burgemeester Visart moet met die dubbele versie zeer verveeld geweest zijn: de keuze voor een van de teksten had immers steeds netelige gevolgen. De goedkeuring van Van Steenkistes werk zou een vernedering betekenen voor de administratie én een bevestiging van Van Steenkistes kritiek op de gebrekkige vernederlandsing van de stadsdiensten; anderzijds kon hij bij het aanvaarden van de stadsversie een marathonzitting van de gemeenteraad verwachten waarbij diezelfde Van Steenkiste over elk detail koppig zijn wil zou doordrijven. Een en ander had tot gevolg dat beide versies doorgestuurd werden naar "un homme très compétent, spécialement chargé de traduire les documents législatifs" (B.C. 19/6/1886). Die man was Odilon Périer, opsteller van het "beknopt verslag" van de wetgevende kamers (Van Steenkiste 1886: 5). Verdere biografische gegevens tonen dat Périer naast zijn advocaatsfunctie te Brussel ook 'juge-suppléant' was bij de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde en lid van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden. 135

136 De taalopvattingen van Van Steenkiste en Périer stonden lijnrecht tegenover elkaar: ze belichaamden de oppositie tussen Westvlaams taalparticularisme en de Noordnederlandse standaard. Het was dus te voorspellen dat Périers verslag vernietigend zou zijn voor Van Steenkiste. Pikant detail: Van Steenkiste was een notoir en fanatiek burgerlijk katholiek, terwijl Périer in progressieve kringen verkeerde: hij was lid van het vrijzinnige 'Taalminnend Studentengenootschap: 't Zal wel gaan" (Monteyne 1934: 18). De officiële verklaring luidde dat Périer gekozen werd om "l'expérience que vous avez des affaires judiciaires, l'habitude acquise d'avoir sous les yeux des textes de lois, et votre position de réviseur du compte rendu analytique". Périer had op zijn beurt verklaard dat hij de taak zeer graag op zich wou nemen, en -opvallend- "j'entends de le faire à titre absolument gracieux". Beide teksten werden in hetzelfde handschrift en enkel gemarkeerd met 'A' en 'B' naar Brussel gestuurd. Périers antwoord was beleefd afwijzend voor Van Steenkiste: zijn tekst werd bestempeld als 'middelmatig'. De vertaling van de stadsdiensten kon Périers goedkeuring wel wegdragen, maar hij voegde er zelf nog een eigen derde versie bij 'ter goedkeuring'. De verhouding tussen de drie teksten is het best beschrijfbaar aan de hand van een taalcontinuüm, waarbij Van Steenkistes tekst naar de pool van het Westvlaamse taalparticularisme neigt, terwijl Périer eerder aansluit bij het Noordnederlands. De versie van de stadsdiensten bevindt zich ergens tussenin. Van Steenkiste reageerde minachtend op het oordeel van Périer, en nam vooral aanstoot aan de 'fransche woorden en... wendingen' in zijn alternatieve 'ellendige' vertaling (B.C. 10/7/1886). Die tegenaanval inspireerde Périer tot een merkwaardige zet: hij publiceerde de drie vertalingen met een commentaar van zijn hand en een paar smalende uithalen naar Van Steenkiste opdat "het Nederlandsche publiek in laatste beroep zal kunnen beslissen" (Périer 1886: 2). Naar alle waarschijnlijkheid is dit ook nog zeer snel gebeurd na de desbetreffende gemeenteraadszitting: het archiefdossier bevat een telegram waarin Périer reeds 5 dagen later vraagt om per express de drie vertalingen op te sturen. Enige tijd later gaf Van Steenkiste op zijn beurt een wederwoord uit. Hoewel uiteindelijk de vertaling van de stadsdiensten aanvaard zou worden, en de 'petite histoire' rond deze kwestie meer met gekrenkte eer dan met taal te maken had, leverde Van Steenkistes ultieme antwoord een interessante staalkaart van zijn visie op het Nederlands. 136

137 Foto 5: Brief van Eugeen Van Steenkiste aan Guido Gezelle uit 1887, met vraag om taalhulp 7.3 De taal die Van Steenkiste voorstond zou doordrongen zijn van lexicale en grammaticale regionalismen. In het licht van zijn vertrouwdheid met de particularistische beweging hoeft dit niet te verwonderen. In deze kringen kwam hij ook in contact met mensen als de Bo en Gezelle op wie hij zich tijdens zijn verdediging in de gemeenteraad herhaaldelijk beriep (B.C. 10/7/1886, Van Steenkiste 1886: 37). Zijn verkleefdheid aan Gezelles oordeel over taal bleek overigens uit een brief waarin hij een aantal 'vlaemsche' vertalingen van rechtstermen aan de dichter voorlegde: "Eerwaarde Heer en 137

138 Meester, En zijt toch niet kwaad op mij en zeg niet: Is hij daar nog eens die eeuwige zage met zijn vertalingen? Om de liefde Gods peis toch: ten eerste dat ik maar een sukkelaar ben en ten tweede dat ik in mijn eigen zelven geen trouw en heb, 't is misschien de eenigste gave die ik bezit." Zijn betrachtingen om het zogenaamd 'vreemd onkruid' uit het Nederlands te bannen, hadden onder meer een fel verzet tegen elk gebruik van Franse woorden en zinswendingen als gevolg: "Wilt gij in twee woorden mijn gedacht weten over het inbrengen van vreemde woorden in onze taal? Nooit en zal ik die bastaardwoorden gebruiken, 't en zij als er hoegenaamd geen eigen, gangbaar dietsch woord en bestaat" (Van Steenkiste 1886: 8). In de -naar zijn mening- al te letterlijke vertaling van Périer wou hij termen als 'proces verbaal' (procès-verbal), 'college van schepenen' (collège échevinal) en 'reglement' (règlement) vervangen zien door respectievelijk 'schriftelijk verslag', 'schepenraad' en 'voorschriften'. In de reeds geciteerde brief aan Gezelle vertaalde Van Steenkiste zelf evenwel 'cabinet', 'concierge' en 'substitut' als... 'cabinet', 'concierge' en 'substitut'. Van Steenkistes pijlen waren evenzeer gericht op 'de onhebbelijke voogdij der Hollanders', in de zin dat hij vreesde voor een standaardtaal naar Hollands model, waarbinnen geen plaats zou zijn voor typisch Vlaamse uitdrukkingen. Het gevolg was verregaande gekunsteldheid bij het zoeken naar 'schone, echt dietsche woorden' voor officiële vertalingen. Idiotica en het Middelnederlands woordenboek, maar vooral zijn eigen kennis van het Brugse dialect fungeerden hierbij als bron.' Zo moest 'agent de police' 'schadebeletter' worden, wat een vernederlandste vorm was van het Brugse 'schabletter'. Het 'Reglement op de openbare wandelingen' had het, op aansturen van dezelfde Van Steenkiste, jarenlang over 'wielpeerden', nadat hij verkregen had dat 'trapwagen' afgewezen werd als vertaling voor... 'vélocipède'. 7.4 Hoe hevig zijn verdediging van een eigen 'dietsche' taal ook mocht zijn, men mag nooit uit het oog verliezen dat het hier vooral een imaginaire constructie betrof, een ideaalbeeld van taal dat allicht veel levender was in Van Steenkistes hoofd dan in zijn alledaags taalgebruik. In tegenstelling tot zijn vertalingen van ambtelijke stukken waaraan een schriftelijke voorbereiding voorafging, stonden zijn spontaan gesproken interventies in de gemeenteraad helemaal niet bol van doorwrochte woordenschat. Er is veeleer sprake van een tussentaal, een oprechte poging tot het spreken van een algemeen Nederlands waarin met grote regelmaat kenmerken uit het Brugse dialect opduiken. Die regionale invloeden hadden waarschijnlijk veel minder met opzet te maken dan Van Steenkiste liet uitschijnen. Hij verklaarde zelf herhaaldelijk dat hij in het Frans opgevoed werd (B.C. 19/6/1886); zijn sociolinguistische 'competence' zal dan ook bestaan hebben uit het Frans als 'hogere taalvariëteit', en het Brugse dialect als 'lagere taalvariëteit' (Willemyns & Vandenbussche 1995: 642). Wanneer hij onder invloed van sociale en politieke motieven naar een evenwaardige Nederlandse 'hoge variëteit' streefde, lag het verste punt dat hij op het taalcontinuüm kon bereiken nog steeds vrij dicht bij de dialectpool. Vormen als 'dertienste' en 'kwaadkeuren' voor 'dertiende' en 'afkeuren', en werkwoordsvormen als 'miek' en 'ge ten' voor 'maakte' en 'gegeten' (Van Steenkiste 1886: 4, 25, 31, 32) waren dan ook geen bewuste keuze maar wel voorbeelden van ontlening uit het dialect. Zijn consequent gebruik van de dubbele negatie ('al wat geen nederlandsch en is', 'hij laat nooit geene andere beesten binnen') hoorde hier ook bij. Een en ander had zelfs als gevolg dat burgemeester 138

139 Visart zich openlijk afvroeg of de stadsreglementen in het Brugs dan wel in literair Vlaams moesten opgesteld worden... (B.C. 14/8/1886). Lectuur van de gemeenteraadsverslagen toont evenwel dat de standaardkwaliteit van Van Steenkistes Nederlands er fel op vooruitging in de volgende jaren; een vergelijkende analyse van een doordeweekse tekst van Van Steenkiste en Périer uit de late jaren 90 zou in deze context misschien wel eens aan kunnen tonen dat de effectieve verschillen tussen hun alledaags taalgebruik veel geringer waren dan ze allebei hoopten. Foto 6: Rouwprentje van Eugeen Van Steenkiste (1914) 8. BESLUIT De vernederlandsing van de Brugse stadsadministratie was een proces dat zich in de laatste twintig jaar van de negentiende eeuw voltrok. Waar het Nederlands in 1876 nog volstrekt ondergeschikt was aan het Frans als administratieve voertaal, hadden de stadsdiensten bij de eeuwwisseling een nagenoeg eentalig Nederlands uitzicht gekregen. Brugge leende zich echter niet voor de taalrevolutie die de gangmaker van de vernederlandsing, het katholieke raadslid Eugeen Van Steenkiste, voorstond. De geleidelijke invoering van het Nederlands kwam er via een langzaam maar continu 'rijpingsproces' bij de overige fransgezinde gemeenteraadsleden. Het aanvaarden van de marginalisering van het Frans op administratief vlak ging hierbij hand in hand met een grote 139

140 bekommernis om het vrijwaren van de positie van het Frans als spreektaal in de gemeenteraadszittingen. De afwezigheid van een liberale politieke inbreng in de overgang naar het Nederlands is te wijten aan de dominantie van de katholieke partij in de gemeenteraad vanaf Voordien waren er in beide politieke kampen nauwelijks consequente initiatieven (in de gemeenteraad) om de taalsituatie in de raad en de administratie te wijzigen. De Brugse taalpolitiek was overigens perfect wettelijk: er bestonden tot 1932 geen dwingende nationale richtlijnen voor het taalgebruik op gemeentelijk vlak. Geraadpleegde archiefstukken * Stadsarchief Brugge - Bulletin Communal de la Ville de Bruges Algemeene Volkstelling op 31 december Onderrichtingsboekje. Gent: Boek & Steendrukkerij F&R BUYCK. - Dossier over het opstellen van het 'Règlement sur l'abbatoir de la Ville de Bruges' -Archiefdoos VII A56 Administration Générale Dossier "Langue flamande en matière administrative" (1885) - Dossier "Gebruik der vlaamsche taal in bestuurlijke zaken" (1889) * Biekorf-bibliotheek Brugge Briefwisseling Guido Gezelle -Brief van Eugeen van Steenkiste aan Guido Gezelle dd. 2/4/1887 *Historische kranten Brugge t Jaer

141 Fotomateriaal Beeldbank Brugge. Bibliografie Couttenier, P. (1998). Gilde van Sinte Luitgaarde. in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Lannoo: Tielt Michiels, G. (1978). Uit de wereld der Brugse mensen. Brugge: Westvlaamse Gidsenkring. Monteyne,L. (1934). De Sabbe's. Antwerpen: V. Resseler. Périer, O. (1886). Open brief aan de heer Visart, burgemeester der stad Brugge. Gent: Hoste. Steevens, D. (1985). De streek van lage lonen en lange uren. 100 jaar socialisme in het arrondissement Brugge. Brugge: Jempie Herrebout. Ter Mandere (s.d.). Gelegenheidsnummer over Pieter Baes. Vandenbussche, K. (1978). Eugeen van Steenkiste ( ). Niet gepubliceerde eindverhandeling. Katholieke Universiteit Leuven. Vandenbussche, W. (1995). Eeuwig zagen voor de vlaamsche taal. De invloed van Eugeen Van Steenkiste op de vernederlandsing van de Brugse stadsadministratie. in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. jg nr. 2-3: Vandenbussche, W. (1999). Een bijdrage tot de studie van het taalbegruik van de arbeidersklasse in het 19 de -eeuwse Brugge. Niet gepubliceerd proefschrift. Vrije Universiteit Brussel. 141

142 Van Eenoo, R. (1959). Een bijdrage tot de geschiedenis der arbeidersbeweging te Brugge ( ). Leuven-Paris: Nauwelaerts. Vanhoutryve,A. (1987). Jan Breydel en Pieter de Coninc. Brugge: Jempie Herrebout. Van Landschoot, R. (1978, 1981). De Gilde van Sinte Luitgaarde Gezellekroniek 13 (1978) & 15 (1981) Van Steenkiste, E.(1886). Aan den weledelen en achtbaren Heer Visart, burgemeester der stad Brugge. Antwoord op den "open brief" van Mr. Odilon Périer, advocaat. Brugge: Verbeke-Loys. Willemyns, R. (1995). De tweede generatie Westvlaamse particularisten. in: Verlagen en Medelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. nr Willemyns, R. (1996). Proeve van particularistisch taalgebruik. in: Verlagen en Medelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. nr Willemyns, R. & Vandenbussche, W. (1995). De standaardisering van het Nederlands in de 19 de eeuw: een onderzoek naar schriftelijk taalgebruik in Vlaanderen. In: Huls, E. & Klatter-Folmer,J.(eds.). Artikelen van de Tweede Sociolinguistische Anéla-Conferentie. Lunteren 18/19 mei Delft: Eburon Witte, E., Craeybeckx, J. & Meynen, A. (1990). Politieke geschiedenis van België. Brussel: VUB. 142

143 FRANS DAELS EN DE TAALSTRIJD IN GENT Prof. Em. dr. B. Rubens, Voorzitter Sarton Commité UGent - UZ Gent, Heymanslaan, 10, 9000 Gent JEUGD EN STUDIE 1 Franciscus Maria Leopoldus (vulgo : Frans ) Daels wordt geboren op 7 januari 1882 te Antwerpen als zoon van Petrus Daels, apotheker, en Maria Verellen. Vader Daels heeft een officina op de Sint Paulus- plaats in het schipperskwartier in Antwerpen. Frans is de enige zoon met meerdere zusters. Zoals zijn zussen wordt hij naar een gepaste school gezonden, hij krijgt klassiek lager onderwijs bij de Dames de l Instruction Chrétienne. Hij ondergaat een voor die tijd passende opleiding in het Frans maar stelt vast dat gewone volksjongens, die hij ontmoet op straat, Vlaams spreken. In 1889 wordt in Antwerpen het bisschoppelijk en Franssprekend Sint-Jan Berchmanscollege opgericht. Naar deze school wordt dan ook de jonge Frans gestuurd. Ook daar wordt hij verder onderwezen in de taal van Molière. Tijdens de collegejaren komt hij reeds in contact met de ideeën van priester Daens die hem diep beroeren. Hij is ook een uitstekende luisteraar op het derde Vlaams Wetenschappelijk Congres in Antwerpen in De sociale opdracht om als intellectueel voor zijn volk te zorgen zal hem nooit meer loslaten. Op al zijn werken staat vooraan het citaat van Cicero en John Locke: salus populi, suprema lex. derde wetenschappelijk congres 1889 Hij eindigt het college als primus en gaat naar Leuven medicijnen studeren. De toenmalige opleiding bestaat uit drie kandidaturen natuur-en geneeskunde, waarin eerst een beperkte exact wetenschappelijke basis gelegd wordt om na een algemene vorming in anatomie, histologie en fysiologie met succes de doctoraten te kunnen aanvangen. De exact wetenschappelijke vorming gaat moeizaam voor de uitstekende leerling van het bisschoppelijk college die weinig wiskunde en wetenschappen heeft gekregen. Nadat dit onder de knie is en het meer medisch gedeelte aanvangt gaat het wel uitstekend en hij krijgt dan ook het kandidaatsdiploma met grootste onderscheiding. 1 F.Daels, Autobiografie, s.d. Manuscript ter hand gesteld door Mevr.M.VanderHeyden-Van Houwe

144 Voor de doctoraten gaat Daels naar de RUGent 2. Hij verwacht daar meer wetenschappelijk onderzoek te kunnen doen en ook een betere klinische opleiding te kunnen genieten gezien het kleiner studentenaantal. Dit lukt duidelijk goed en in 1906 krijgt hij aan de RUG het doctoraat in genees-heel en verloskunde summa cum laude. Onmiddellijk na het einde van zijn studies wordt hij assistent bij J.F. Heymans gedurende twee jaar. In Gent begint hij reeds als student proefondervindelijk wetenschappelijk onderzoek wat regelmatig beloond wordt met academische prijzen. Deze gewoonte loopt verder door en de opeenvolgende prijzen zijn: Laureaat Universitaire wedstrijd : Pathologie, Laureaat Universitaire wedstrijd : heel-en vroedkunde, Laureaat Universitaire wedstrijd : geneeskundige wetenschappen, Eerste laureaat wedstrijd voor reisbeurzen 1906, Laureaat driejaarlijkse prijs voor heelkunde: Victor Deneffe, Alvarenga Prizren : Académie Royale de Médecine: : 4/10 de la somme sont octroyés à Monsieur F. Daels (Université de Gand), pour son travail intitulé "Contribution à l'étude de l'antagonisme entre les infections cancéreuse, spirillique et trypanosomique"; :Monsieur F. Daels (Université de Gand), pour son travail intitulé "Contribution à l'étude des tumeurs malignes expérimentales". ; : Messieurs F. Daels (Université de Gand) et C. Deleuze (Université de Gand), pour leur travail intitulé "Etude de facteurs exerçant une action d'arrêt de développement ou de désagrégation sur le tissu néoplasique malin". Dr Daels kan door zijn reisbeurs naar het buitenland. Eerst gaat hij naar Parijs bij Antoine Béclère ( ) een van de grondleggers van radiologie en radiotherapie. Hij vindt daar een eerder rommelige toestand maar krijgt ook de inspiratie om naar Prof.Bum ( ) in Berlijn te gaan. Deze laatste is op dat ogenblik een leidende autoriteit over verloskunde en gynaecologie. 2 Daels Frans, Liber memorialis Faculteit Gneeskunde, Universiteit Gent 1960; p

145 Prof Ernst Bum, werkzaam in het Charité Hospitaal in Berlijn vanaf 1904, nadien Geheimrat en rector van de Berlijnse universiteit, is zeker een van de meest toonaangevende gynaecologen van het begin van de twintigste eeuw. Zijn hoofdinteresses zijn de verspreiding van gonorrhea en syfilis, de bestrijding van kraambedkoorts en de gynaecologische maligniteiten. Zoals bekend is dat de periode waarin het Koch instituut gesticht wordt. Hier krijgt Daels een zeer belangrijke vorming, die hem zijn ganse leven zal verder tekenen en ontstaat ook de basis van zijn proefschrift voor het speciaal doctoraat in de verloskunde: Au sujet de l éclampsie et de son traitement De gestructureerde wetenschappelijke en klinische dienst zoals liep in de Charité zal ook zijn model worden dat hij later in Gent zal willen uitbouwen. Op 7 november 1908 huwt hij in Antwerpen met Johanna Vercauteren. Zij krijgen 8 kinderen: twee voor 1914 en 6 na Hij is meer en meer ook sociaal geïnteresseerd en schrijft een artikel in Het Volk waarin hij een connectie legt tussen arbeidsomstandigheden en gezondheid. Dit christen-democratisch artikel wordt echter niet door iedereen op prijs gesteld. Na zijn terugkeer in Gent wordt opnieuw assistent bij Van Ermeghem in de bacteriologie en infectieziekten. Op hetzelfde ogenblik start hij een praktijk als arts. Ondertussen publiceert hij in vier talen: Nederlands, Engels, Frans en Duits. Dit doet hij grotendeels in de internationale pers. In het Nederlands zal hij als enige van zijn tijd een artikel opsturen naar het Nederlands Tijdschrift voor geneeskunde in 1907 Over de betrekking tusschen de virulentie van de tuberkelbacil en de lokaliseering der door hem veroorzaakte aandoeningen,1907, 2, Tussen 1907 en 1910 verschijnen aldus van hem 27 papers in de nationale en internationale pers. Zijn tweede aanvullende interesse in fundamenteel onderzoek gaat naar de maligne tumoren van de vrouwelijke tractus waarbij hij van in den beginne flink geboeid is door de biologische en mogelijke curatieve werking van radium. In begin 1911 overlijdt plots Prof. Charles Van Cauwenberge, directeur vroedvrouwenschool, hoogleraar obstetrie sinds De faculteit zit met een ernstig probleem maar is unaniem in haar keuze de opvolger zal F.Daels zijn. Ook rector de Brabander schrijft in zijn brief naar minister Schollaert 3 dat er vele kandidaturen zijn voor deze leerstoel. Schoenfeld, Dauwe, Verhoef, Willems en Tijtgat waren uitstekende studenten. Fredericq, De Beule en Ronsse zijn betere kandidaten waarbij Fredericq en Ronsse een speciaal doctoraat hebben. De Beule is echter meer chirurg dan obstetricus. Zoon van Cauwenberge kent uitstekend verloskunde wat hij van zijn vader heeft geleerd. Daels is echter veruit de beste want was uitstekende student, heeft speciaal doctoraat en heeft uitgebreid gepubliceerd in het terrein. De minister volgt het advies van faculteit en rector, op 15 3 Brief rector De Brabandere aan minister Schollaert, Archief UGent, persoonlijk dossier F.Daels 145

146 april 1911 wordt Frans Daels bij KB docent verloskunde en gynecologie benoemd aan de Rijksuniversiteit Gent. DOCENT In tegenstelling met zijn voorganger is Daels niet het hoofd van de vroedvrouwenschool. De situatie in het Bijloke ziekenhuis is zeer merkwaardig. De beheerder van het ziekenhuis in 1911 is het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen. Deze instelling oorspronkelijk ingesteld door de Franse revolutionairen heeft de opdracht de armen en noodlijdenden in de gemeente medisch te helpen en te verzorgen. Het bestuur ervan is verbonden met de stad vermits de stad het werkingsdeficit moet delgen maar het Bestuur heeft een massief bezit want het ontving onder de Franse bezetting de door de Franse revolutionairen aangeslagen kerkelijke goederen, eigendom van kloosters, parochies en bisdom in Gent voor Bij de oprichting van de Rijksuniversiteit Gent in 1817 werd bepaald dat hoogleraren zouden actief zijn in dit hospitaal, wat zou fungeren als opleidingshospitaal. Dit werd door verschillende wetten (Artikel 8 van de wet van 27 september 1835 en de wet 25 mei 1891) bevestigd. Hierbij kwam een tweede wettelijk voorschrift dat bepaalde dat alle niet-betalende patiënten automatisch aan de universiteit zouden toekomen, terwijl de betalende zouden kunnen kiezen tussen hetzij universitaire hetzij non-universitaire behandeling. Dit schijnt op papier een heel evenwichtige regeling maar praktisch zijn er een paar caveats. 1/ De universitaire diensten werken enkel gedurende het academiejaar. Dus bij sluiting van universiteit moeten patiënten over naar klassieke Bijlokedienst. 2/Als beide diensten: Bijlokedienst en Universitaire dienst hetzelfde hoofd hebben of geleid worden door twee collegae met een duidelijke wil tot samenwerking gaat alles perfect. Soms echter is het Bijloke diensthoofd vroeger de concurrent geweest van de hoogleraar voor de benoeming en dan zit een mogelijk conflict ingebakken. De universitaire criteria wetenschappelijk onderzoek zijn ook niet altijd dezelfde als de criteria ven Burgerlijke Godshuizen die meer economisch en lokaal politiek redeneren. 3/Wat betreft verloskunde komt een derde speler op het terrein, de geschoolde vroedvrouw. Hierbij moet ook vermeld worden dat reeds onder Willem I de provincie in 1817 de opdracht krijgt een vroedvrouwenschool in te richten met praktisch onderricht in het Bijloke ziekenhuis wat slechts in 1828 met J.L. Boddaert begint. Na de benoeming van F.Daels is er dan ook een structuurprobleem. Als jonge docent is hij het hoofd van de universitaire afdeling verloskunde maar zonder zwangere moeders. Voor dat laatste is hij afhankelijk van de hoofdvroedvrouw en de opleiders van de vroedvrouwen die samenwerken met de Bijloke artsen. 146

147 Onmiddellijk na de aanstelling van Daels begint dan ook een voortdurend dispuut over de begeleiding van de zwangere vrouwen. Hierbij zal Daels naast de nood van patiënten voor de klinische opleiding van de student-artsen voornamelijk de nadruk leggen op de volgens hem te beperkte steriliteitvoorschriften van de vroedvrouwen en het uitgesproken sociale karakter van de verloskunde. Bij de verloskunde zit op dat ogenblik ook de zorg voor de pasgeborene gedurende de eerste levensjaren. In oktober 1913 ontstaat een echte stoornis in het onderwijs wanneer Daels, samen met twee collegae hoogleraren, Van Ermeghem en Lahousse, gereed staat om de studenten te evalueren wat betreft verloskundige bekwaamheden maar er worden geen patiënten doorverwezen. Een klacht van hem naar de universitaire instanties wordt doorgestuurd naar het Bestuur der Godshuizen. Deze antwoorden dat de patiënten weigerden aan de demonstratie deel te nemen 4. Na geharrewar krijgt hij zuiver gynaecologische bedden toegewezen in de Bijloke. Ruimte en apparatuur voor fundamenteel onderzoek ontbreken volkomen maar zijn vroegere hoogleraar Van Ermeghem geeft hem lokalen en materiaal zodat hij studenten aan het werk kan zetten om opnieuw academische prijzen te verwerven. Zodra Daels aanwezig is in de faculteit begint hij vragen te stellen over wetenschappelijk werk in het Nederlands. Eeman senior, hoogleraar ORL en interne, pleit op 6 december 1912 voor een université bilingue. Op de vergadering van 24 december 1912 vraagt Daels in de faculteitsraad om voor de academische prijzen Alvarengha, Boddaert en Deneffe ook werken in het Nederlands neergelegd te aanvaarden. Dit wordt na debat door de faculteit aanvaard (12 voor en 2 tegen). Professor Leboucq laat evenwel noteren dat hij niet wenst aangesproken te worden om dit te lezen en beoordelen. Op 2 juli 1913 legt dr Guldemijn als eerste een werk in het Nederlands neer voor de prijs Boddaert: Over de werking van de thromboplastische stoffen op proefondervindelijke gezwellen. In de aanloop naar Wereldoorlog I bestaat trouwens een duidelijke beweging om een universiteit in het Nederlands in te richten in Gent. In 1883 was het Rijksmiddelbaar onderwijs partieel vernederlandst. De beweging in Gent zal gesteund worden door twee studentenverenigingen: de oudste t Zal wel gaan liberaal en opgericht in 1852 uitgaand van de oud-leerlingen van het Koninklijk Atheneum Gent en anderzijds de Rodenbachsvrienden katholiek, opgericht in In de politieke wereld zijn op dat ogenblik de drie kraaiende hanen zeer actief: Louis Frank (liberaal), Camile Huysmans (socialist) en Frans Van Cauwelaert (katholiek). Voornamelijk door hun activiteiten ligt in de kamer in maart 1914 een wetsvoorstel Frank- Van Cauwelaert-Anseele voor om Gent te vernederlandsen. Dit wordt goedgekeurd in de Kamercommissie met 63 voor, 43 tegen en 12 onthoudingen maar raakt nooit in de plenaire vergadering door het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog. 4 Faculteitsverslagen geneeskunde en correspondentie F.Daels, Archief UGent 5 De Clerck K., Kroniek van de strijd tot vernederlandsing van de universiteit Gent, Gent Archief Rug 1985 p

148 WERELDOORLOG EEN 1,6 Op 28 juli 1914 begint de Eerste Wereldoorlog en op 4 augustus trekt Duitsland België binnen. Daels is dan 3 jaar docent maar gaat vrijwillig naar het leger als onderluitenant-arts. Snel wordt hij betrokken als hoofd van een medische eenheid bij de veldslagen van het Belgische leger tegen de oprukkende Duitsers. Hij is aanwezig bij de veldslag in Margriet Houtem bij Tienen waar de opstelling van de Belgische artillerie niet zeer effectief is en een zeer groot getal soldaten sneuvelen. Met zijn geneeskundige eenheid kan hij heel lang gekwetsten verzorgen en zal dan dank zij zijn inzet er zelfs in slagen om dwars door de linies terug te trekken met zijn eenheid tot aan het IJzerfront. Zijn moed en verzorging bezorgen hem het Ridderkruis in de Leopoldsorde met palmen. Ook wordt hij geconfronteerd met de wantoestanden wat betreft het taalgebruik in het Belgische leger die dan nog uitgesproken zijn. Bij het aankomen aan de IJzer met zijn medische eenheid wordt Daels geconfronteerd met miserabele toestand van onderluitenant Daels de gewone soldaat. Zijn sociale, Vlaamse en medische reflectie maakt hem opstandig. Hij wordt ingedeeld bij de Tweede Legerdivisie. Door het militaire gezag krijgt hij de opdracht zich te nestelen in een school in Veurne. Later zal hij door zijn talenkennis ingeschakeld worden als verbindingsman bij het Engels veldhospitaal in het college van Veurne. Hier worden Belgische, Franse en Britse soldaten verzorgd. Zoals verwacht kennen noch de Britse artsen, noch de Britse verpleegsters een woord in een andere taal dan Engels wat niet bevorderlijk is voor een goede verzorging en ondersteuning. Gedurende zijn periode actief in Veurne ontvangt hij ook het bezoek van Marie Curie met haar dochter die langs komt met haar mobiel Röntgen toestel. Naast de klassieke operatieve benadering bestaat ook een zeer uitgebreide infectieuze pathologie. Daels die heel wat onderzoek in infectiologie achter de rug heeft wenst een behandeling met immuun antiserum zoals voorgesteld door de bezoekende kapitein Carrel (Nobelprijs 1912) van het Franse leger (er is nog geen sprake van antibiotica of sulfamiden). Spijts zijn aandringen lukt dit echter niet. De militaire hiërarchie is betweterig en weigert. Naast de medische zorg voor de gekwetsten en het gebrek aan vorming van de brancardiers uit zijn eenheid, begint hij zich heel ernstige zorgen te maken over de sociale noden van de soldaten en de verspreiding op grote schaal van de seksueel overdraagbare aandoeningen door prostitutie. Voor beide vraagstukken maakt hij een werkje: Lezingen voor brankardiers der Voorlinie 1 en 2, 6 Lisarde W, Omdat ik Vlaming ben, Onuitgegeven Proefschrift MA geschiedenis UGent

149 uitgegeven in Parijs bij De Mesmaeker-Froment in 1915, en Voor onze Vrouwen, uitgegeven in Veurne in 1916 en, Pour nos hommes ook in Veurne in De brancardiers onder zijn gezag zijn de seminaristen, kloosterlingen en onderwijzers opgeroepen in het leger en hebben geen medische vorming, een opleiding is dus echt noodzakelijk. Aan het front verzamelen zich meer en meer jonge Vlaamse intellectuelen in verscheidene groepjes waar Daels lid van is. Hij is aldus betrokken bij de groep rond De Belgische Standaard, Vlaams blad voor de frontsoldaten opgericht door de capucijn Ildefons Peeters samen met Mevrouw Belpaire. Via deze weg leert hij ook de kunstenaar Joe English kennen. In Veurne sticht hij samen met anderen het Secretariaat der Katholieke Vlaamse Hoogstudenten dat ondersteund wordt door bijdragen van de lezers van de kranten zoals De Belgische Standaard, later ook door de krant Vrij België en sommige vooraanstaanden. Het secretariaat krijgt zelfs een Franstalige tegenhanger Sécretariat des Universitaires Catholiques Wallons. Meer en meer wordt hij betrokken bij een groepering van Vlaamse intellectuelen aan het front verenigd onder begeleiding van Cyriel Verschaeve in Alveringem. Gelijktijdig begint hij les te geven aan de medische studenten, aan het front zowel in pathologie als verloskunde. Hij neemt ook hierover examen af zodat studenten minder verlies oplopen wat studieduur betreft. Zijn voortdurende bezorgdheid echter voor de Vlaamse belangen werkt flink op de zenuwen van de legerleiding en tot tweemaal tracht men hem weg te krijgen uit de frontzone. Dit wordt telkens door zijn handigheid en netwerk onmogelijk gemaakt en zo brengt hij zijn IJzerperiode door in Veurne en omstreken. Ook in de Heldenhulde zal Daels een vooraanstaande rol spelen. Gedurende de gevechten aan de IJzer sneuvelen talloze Vlaamse militairen deze worden snel begraven met op hun graf een kruis met naam en de melding mort pour la patrie. Dr Jozef Verduyn, ook legerarts vindt dit onaanvaardbaar en bij de leden van de Vlaamse hogeschoolstudenten en Cyriel Verschaeve wordt gedacht aan een hulde in de zin van Rodenbach. Joe English maakt het ontwerp en Vlaamse soldaten zullen vanaf dan begraven worden onder een huldezerkje met de vermelding AVV-VVK samen met een blauwvoet en een kruis. Naast de omhaling bij de ingeschrevenen wordt ook dikwijls financieel bijgedragen door de makkers van de gesneuvelden. Dit zint de legerleiding geenszins en zal ook aanleiding geven tot het schandalige incident van 9 op 10 februari Gedurende die nacht worden de graven geschonden in opdracht van de Belgische legerleiding. Nog veel ergere schande van het Belgische militaire establishment zal natuurlijk de verwijdering zijn in mei 1925 met de gewilde vernieling en gebruik 149

150 ervan om een pad aan te leggen in Adinkerke. Dit laatste gaf de doorbraak van de IJzertoren en een nooit stelpende literatuur. 7 In de eindfase van de oorlog worden de studieverenigingen van Daels verboden omdat soldaten in het leger geen recht op vereniging meer hadden na de brief van 11 februari 1917 (6 dagen na het overlijden van generaal Wielemans). Dit wordt door Daels en vrienden opgelost door de inschakeling van burgers meer bepaald E.H. Delbaere, principaal van het college in Veurne samen met enkele burgers. Na zijn bevordering tot kapitein blijft Daels voortdurend actief. Hij geeft lezingen over de Vlaamsche Hogeschool, de nood van Vlaamse regimenten en andere onderwerpen. De vergaderingen worden besloten met de Vlaamse Leeuw. De legerleiding wordt meer en meer kritisch. Dank zij echter zijn uitgebreid netwerk, de connectie met Van Cauwelaert en de Vlaamse ministers in Le Havre kan hij verder werken. De formele tegenwerkingen maken hem koppiger en taaier. De grotendeels origineel Franssprekende en Franstalige opgevoede, sociaal voelende docent met sympathie voor de Vlaamse zaak wordt een echt strijdende Flamingant en betrokken bij de Frontbeweging en is in 1918 volkomen akkoord met de beroemde open brief aan Koning Albert. In diezelfde periode schrijft hij ook twee boeken. Het eerste Voor onze jongens wordt uitgegeven te Leiden in 1918 en is een uitbreiding van zijn pamfletten ( Voor onze Vrouwen"). Het tweede is Het Bakersboek uitgegeven in De Vlaamsche Boekenhalle Sint Michiel, Leuven, Brugge en Leiden" in Bakers waren verzorgenden van de zwangere vrouw en de pasgeborene maar zonder verpleegkundige vorming. De nadruk in het Bakersboek ligt dan ook op steriliteit en algemene leefregels voor de zwangere, parturiënte, kraamvrouw en pasgeborene. Bij de wapenstilstand heeft Daels verscheidene eretekens: Ridder in de Leopldsorde met palmen, Oorlogskruis, IJzerkruis en hij krijgt nadien in 1919 nog de Médaille de victoire en de Médaille commémorative. 4, 6, 5 TERUG IN DE FACULTEIT VAN L UNIVERSITÉ DE L ETAT DE GAND Gedurende het tweede deel van de Eerste Wereldoorlog is kortstondig en mits Duitse hulp de Universiteit Gent vernederlandst. Deze korte periode ( ) wordt de Von Bissing Universiteit genoemd. Ook in de faculteit geneeskunde wordt les gegeven en de vervanger van de afwezige Daels is Henri Schoenfeld, geboren 29/10/1878, afgestudeerd in Gent in 1902 en een van de tegenkandidaten in Na 11 november 1918 moet Schoenfeld natuurlijk weg, krijgt beroepsverbod in België en wordt opnieuw arts in Leiden. Hij verongelukt op 8 april 1924 in Den Haag. Na de wapenstilstand komt Daels terug. De voltallige faculteit brengt hem hulde op 7 december 1818 wegens zijn militaire activiteiten. Hij krijgt op 19 januari 1919 in diezelfde faculteit een assistent in de 7 Sebrechts F., Onsterfelijk in uw steen, ADVN, Antwerpen en Uitgeverij Vrijdag 2016, 219 pp 150

151 gynaecologie: dr Paul De Backer. In de vergadering van 18 mei vraagt hij een uitzondering op het klassieke patroon van een universitaire dienst en de toestemming om zijn verloskundige kliniek de zomer door te laten werken wat toegestaan wordt. Er ontstaat een discussie over opleiding kindergeneeskunde. Daels is de voorstander van een aparte leerstoel hierover maar de minister weigert dit en wenst dat Daels zelf meer kindergeneeskunde zou geven. Hij schrijft dan het boek Voor Moeder en Zuigeling wat later regelmatig heruitgegeven wordt in samenwerking met Gorter en Hooft, eens beiden echt verantwoordelijk worden voor pediatrie. Hij ontvangt een prachtige dankbrief ondertekend door de ex-militaire studenten-arts van alle universiteiten die hij verder opgeleid heeft aan de IJzer. In de zomer 1919 heeft Daels opnieuw onvoldoende zwangere patiënten om goed het klinisch onderricht in obstetrie te kunnen geven. Gezien het chronische karakter van het probleem drukt hij de expliciete wens uit dat Gent best zou beschikken over een echt universitair hospitaal, zonder tussenkomst van het bestuur van de Burgerlijke Godshuizen eventueel in samenspraak met de provincie. Brief van studenten (universiteitsarchief) 151

152 In 1920 wordt hij ook secretaris van de faculteit en in 1921 hoogleraar (= togatus). Ook in 1920 wordt Daels corresponderend lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde (de KANTL). Op dat ogenblik is dat de enige bestaande academie met het Nederlands als voertaal en zoals in ander geleerde genootschappen in andere landen (vb. de Académie Française het grote voorbeeld ) zal men naast schrijvers en filologen, medici en allerhande wetenschappers opnemen om ook de taal in deze gebieden te kennen en verwerken. Daels zal trouwens vanaf dan ook ageren om naast de Académie Royale de Médecine een Nederlandstalige te krijgen, wat slechts zal lukken in 1938! Naast de moeilijkheden om zwangere patiënten te krijgen in de verloskundige kliniek doet hij ook regelmatig aanvragen voor betere verpleegkundige hulp. Hierbij zal hij ook opleiding geven aan verplegenden en Heelkundige verpleging en kraamverpleging schrijven. Ter intentie van de artsen en zijn studenten schrijft hij een handboek: Beginselen van de praktische verloskunde ( ) en Operatieve verloskunde (1920). Later komt ook een boek over gynaecologie Kapittels uit de praktische gynaecologie (1928). Het is in die tijdsgeest een echte zeldzaamheid dat een hoogleraar een origineel handboek in het Nederlands schrijft. Samen met zijn eerste assistent P. De Backer, aangesteld in 1919 zal hij zowel in Engelse (8), Daels Togatus Franse (9) als Nederlandse (10) literatuur schrijven over Cervix carcinoom. Deze De Backer zal de Prix Berautte van de Franse Académie de Médecine verwerven in 1922 en later in 1936 de eerste hoogleraar radiotherapie worden aan de Gentse faculteit. Daels sticht samen met anderen het Vlaams Geneeskundig Tijdschrift in Dit vervangt het vroegere Geneeskundig Tijdschrift voor België waar hij ook aan het ontstaan bij stond in Voor de vroedvrouwen heeft hij ook reeds in 1911 het Vroedvrouwentijdschrift opgericht. 8 Daels F, De Backer P, New technique of Curie-Therapy of cancer of the cervix uteri, British Journal of Radiology, 1924, 29, Daels F, De Backer P, Nouvelles techniques de curie-thérapie du cancer du col uterin, Progrès Médical, Paris, sept, 1924, série 01, 38, Daels F, De Backer F., Stand der behandeling van de kanker van de baarmoederhals, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 1925,69,

153 In de KANTL houdt hij met grote regelmaat mededelingen zowel over medisch onderwijs, sociale geneeskunde, inrichting van de hospitalen. Dit evenals zijn voortdurende tussenkomsten op de Vlaamse Wetenschappelijke Congressen gaan niet ongemerkt voorbij. Hij wordt de meest luidruchtige en koppige stem voor een gedegen Nederlandstalige universiteit in Gent. Ondertussen blijft hij actief als vroegere legerarts bij de Vlaamse oud-strijders en hij organiseert met enkele vrienden en makkers een gedenktocht naar Steenkerke op 4 september 1920 uit eerbied voor Joe English zijn gesneuvelde vriend die vele tekeningen gemaakt heeft voor zijn manuscripten reeds aan de IJzer geschreven. Bij deze jaarlijkse tochten, 1920 Steenkerke, 1921 naar Steenstraate, 1922 naar West-Vleteren, 1923 naar Oeren-Alveringem houdt Daels telkens een redevoering die deining veroorzaakt. Deze maken zoveel los dat hij hiervoor op het matje geroepen wordt bij de universitaire overheid. Hij verklaart evenwel niet als Professor dr Daels daar te spreken maar als kapitein-arts, oud-strijder Daels. Dit maakt echte interventie moeilijk bij de vroeger kapitein-arts met talloze decoraties en niets gebeurt. Een en ander maakt hem in de faculteit definitief flamingant en zeker niet meer zo geliefd bij een aantal collegae. Zoals hoger gemeld is in 1914 een vervlaamsing van Gent bijna gelukt. Een aantal intellectuelen aan het front hebben samen met de zogeheten pacifisten rond Van Cauwelaert besloten af te wachten en geen beroep te doen op de Duitse hulp om het statuut van Gent te wijzigen. Aldus is een impliciet idee gegroeid bij iedereen dat na de bevrijding door de regering niet enkel het algemeen enkel stemrecht voor mannen ( de eis van de Belgische Werklieden Partij en een klein aantal Christendemocraten, deze wensten eerder algemeen stemrecht voor mannen en vrouwen) maar ook de vervlaamsing van Gent onmiddellijk zou worden uitgevoerd. In 1919 is de eis voor vernederlandsing van Gent opzij geschoven 11. De Nederlandstalige von Bissing universiteit maakt het idee bij een aantal vooraanstaanden in Gent duidelijk verdacht. Deze richten dan ook onmiddellijk na de wapenstilstand op 13 november 1918 een franskiljons strijdverbond op: La ligue Nationale pour la défense de l Université de Gand et de la liberté des Langues. Later wordt dezelfde vereniging omgezet tot La Ligue pour l Unité Belge 5. Dit wordt geleid door Jacques Pirenne, zoon van historicus en rector in 1919 Henri Pirenne. Deze Ligue zal later ook de stichter worden van de beruchte Ecole des Hautes Etudes. Op 28 december keurt de Gentse academieraad een motie goed tegen de vernederlandsing met de toen klassieke argumenten. Wel stellen de verenigde ex-frontsoldaten in december 1918 Wij zullen niet dulden dat de Gentse Hoogeschool in t Frans heropend wordt, dat nooit. Niets van, op 21 januari 1919 wordt met een mooie academische zitting en groot vertoon L Université de l état à Gand heropend. Een maand later, in februari 1919 wordt de Vlaamsche Frontpartij opgericht. Daels wordt van alle kanten gesolliciteerd maar weigert openlijke verbinding met enige politieke fractie. Hij blijft wel aanklagen en schrijven wat hem stilaan een enorme invloed geeft in Vlaanderen. Hij uit zich 11 Deneckere G, Turbulentie rond de vernederlandsing van de Gentse universiteit na de Eerste Wereldoorlog.Analyse van een besluitvormingsproces. Handelingen der Maatschappij voor geschiedenis en oudheidskunde te Gent ; 1995; 42;

154 grotendeels als een Vlaamsgezinde Christendemocraat, groep welke ook in de toenmalige Katholieke partij met duidelijke argusogen bekeken wordt 12. Op 15 april 1919 richten studenten onder leiding van H. Gravez het Algemeen Vlaamsch Hoogstudentenverbond op De voortdurende bevraging door de volksvertegenwoordiging lokt een vraag uit van minister Harmegnie die vraagt via brief aan de overheid van de universiteit Wie kan lesgeven in flamand. Het antwoord van de faculteit geneeskunde is dat iedereen hiertoe in staat is met uitzondering van Henseval (bacterioloog en opvolger van Van Ermeghem, in Frankrijk geboren in 1875, maar aan de Kul gestudeerd), Vander Stricht (geboren in Dikkelvenne 1862, oud-student college Oudenaarde en RUG) en Lebrun( geboren 1866 in Longschamps bij Leuze, oud-student Kul was arts en dr in de natuurwetenschappen, meer bioloog dan arts en grote verdediger van wetenschappelijk onderwijs in de humaniora). Op 22 mei 1919 stelt de minister opnieuw voor een commissie voor de voorbereiding van de vervlaamsing van Gent op te richten. In 1920 wordt in De Standaard bericht over de aanstelling van een Kommissie ter Vervlaamsching van de Hoogeschool te Gent met Vermeylen, Van de Perre, Daels, Deswarte en Vercouillie en Gunsburg. De druk om eindelijk Gent Nederlandstalig te maken neemt nu zienderogen toe. Op 20 september 1920 verklaart het derde Vlaams filologencongres: Gent moet Nederlands worden! De Waalse politicus Jules Destrée pleit voor een tweede staatsuniversiteit in Vlaanderen, een Nederlandstalige in Antwerpen. Op 20 november 1920 stelt Jan Frans Heymans een tweetalige universiteit voor. Camiel Huysmans belicht in een redevoering op 2 februari 1921 het verband tussen vervlaamsing en democratisering. Meer en meer begint men te spreken over een tweetalige universiteit. Dit wordt echter totaal verworpen door Van Cauwelaert en Frank. Op het derde congres van de Vlaamsche Katholieke Landsbond in Gent op 26 juni 1922 verklaart Daels : De tijd van verslagen is voorbij, Wie in dit ogenblik opnieuw en nog verslagen vraagt over de vervlaamsing van Gent, verschalkt ons, Het vlaamse recht werd officieel erkend, een erewoord werd plechtig gegeven, wij eisen dat recht geschiede en het erewoord worde gehouden, Er is maar één rechte weg! 13 Nog in hetzelfde jaar zal Daels in de vergadering van de faculteit van oktober 1922 vragen dat een specifiek onderricht in fysica en chemie voor artsen zou worden ingevoerd. Dit was zeker op zijn tijd vooruit want dat punt is slechts uitgevoerd in 1975! Op 19 november 1922 richt rector Eeman de grote betoging voor Gand Français in. Deze betoging waarbij de Vlaamse studenten de rector en vele hoogleraren, de stijve bourgeoisie van Gent en hun 12 Knuts S, De Ceuninck K, Reynaert H, Het volk in beweding voor het volk, Vanden Broele, Brugge, 2016, 297 pp 13 Uitspraak van Frans Daels in Leon Elaut, Mijn memoires van Keiberg tot Blandijnberg, Orion 1981, p

155 bedienden en huispersoneel zien defileren door de stad wordt beantwoord met een bombardement van uitwerpselen van de paarden van de begeleidende rijkswachters en zal de geschiedenis ingaan als de paardenvijgenstoet. Een jaar later herhaalt Daels zijn aanklacht op het vierde congres van de Katholieke Vlaamsche Landsbond op 21 juli 1923: Komt het ontwerp Nolf erdoor, dan moet de strijd worden aangegaan voor het vernietigen van een nieuwe antisociale, antipedagogische, antiwetenschappelijke burcht, door de Vlaamse leiders zelve in Vlaanderen opgericht.. We weten nu eens wat in België en in de politiek, beloften zijn 14 Ondertussen is in de regering een nieuw initiatief opgedoken om de vervelende Vlaamse kwestie te regelen, de wet Nolf (wet van 31 juli 1923). De liberaal, Pierre Nolf geboren in Ieper 26 juli 1873, volgde humaniora in Ieper, was opgeleid tot arts in Luik in 1896, legerarts in de oorlog en hoogleraar algemene pathologie en fysiologie in Luik, was in 1922 minister van kunsten en wetenschappen geworden in de katholiek-liberale regering Theunis. Hij werd later nog voorzitter van het Rode Kruis en overleed na een lange loopbaan op 14 september 1953 in Brussel. De aanpassing door de wet Nolf is zeer vreemd. Het verwekt een zeer eigenaardig mengsel: de studenten kunnen kiezen tussen twee secties: de Nederlandstalige met 2/3 van de vakken in het Nederlands en de Franstalige sectie met 2/3 van de vakken in het Frans. Het resterende 1/3 moet gevolgd worden in de andere taal. De doctoraten geneeskunde zijn echter volkomen Nederlandstalig. Studenten die reeds de studie aangevat hebben onder het Franstalig regime kunnen dat hierin beëindigen. De administratie van de universiteit moet in het Nederlands. Deze wijziging snel de Nolfbarak genoemd stelt niemand tevreden. De harde Franstalige kern van de universiteit is ten zeerste ontdaan dat nu plots sommige lessen in het Nederlands zouden worden gegeven en de leider, rector Eeman senior, neemt dan ook prompt ontslag. Hij is een vooraanstaand lid van de Ligue Nationale pour la défense de l Université de Gand et de la liberté des langues en richt dan met anderen de Ecole des Hautes Etudes op. Deze nieuwe instelling gelegen op Kraanlei In Gent wenst een soort reserve-onderwijs in te richten in het Frans voor deze vakken die de studenten zouden moeten volgen in het Nederlands. De lessen worden gegeven door de universitaire hoogleraren zodat men niet verplicht zou worden naar de minderwaardige Nederlandse les te gaan. De Vlaamse studenten met het Algemeen Vlaamsch Hoogstudentenverbond op kop zijn absoluut niet tevreden en beginnen te weigeren in dat systeem te gaan door een motie op 26 augustus Uitspraak van Daels in Leon Elaut, Mijn memoires van Keiberg tot Blandijnberg, Orionn1981, p

156 In de universiteit loopt de strijd verder. Rector Jan Frans Heymans, de vervanger van de teruggetreden Eeman moet het academiejaar openen op 16 oktober 1923 bij kaarslicht. Dit is te wijten aan een elektriciteitspanne, die volgens de studenten moet toegeschreven worden aan tussenkomst uit bepaalde Franstalige middens. Een week later (23 oktober 1923) wordt met een grootse plechtigheid de Ecole des Hautes Etudes geopend door Pirenne, oud-rector en gevierd hoogleraar in de geschiedenis. In de faculteit geneeskunde begint een dispuut over de verplichte verdeling van de vakken wat betreft de te gebruiken taal. Sommige hoogleraren trachten met man en macht enkel in de Franse sectie les Ecole des hautes études te geven. Faculteitsverslagen blijven rustig in het Frans. (Ugentmemorie) In de vergadering van 17 juni 1924 moet een decaan verkozen worden voor het komende academiejaar. Dit gaat volgens anciënniteit (decanen blijven slechts 1 academiejaar). Leboucq, hoogleraar anatomie vindt het ongepast dat het Daels zou zijn. Men kan toch geen flamingant verkiezen! Hij haalt gelijk en Daels wordt geen decaan. De faculteit verkiest dan maar Prof Goubeau, apotheker en hoogleraar scheikunde! Op 8 juli 1924 wordt vermeld in het faculteitsverslag : Mr Daels demande un subside de 8000Fr pour couvrir les frais occasionés par le congrès flamand dit Kankerdagen. Cette demande est rejetée à l unanimité (Daels is afwezig). Maar op 31 oktober 1924 vraagt Daels formeel om faculteitsverslag in het Nederlands. Morrend wordt het uitgevoerd en men begint de verslagen te maken in zowel het Frans als het Nederlands. Beide teksten zijn identiek met af en toe een leuke vertaling zo wordt ancienneté vertaald tot ouderlingschap, wat duidelijk wijst op de onkunde van het Nederlands van de secretaris en sommige leden van de vergadering. Gezien hun misprijzen voor de Kankerdagen wordt ook niemand uitgenodigd op de kankervergadering van de provinciale autoriteiten. Nadien volgt natuurlijk van dezelfde faculteit een krachtdadig Franstalig protest tegen de niet uitnodiging op 20 december Daels is bijna steeds aanwezig en stelt regelmatig vragen en tracht de zaak in een andere richting te brengen. Zijn vragen en tussenkomsten geven hem zeker geen populariteit en wanneer een decaan moet verkozen worden voor 1925 lukt het deze keer wel. Het jaar nadien wordt hij opgevolgd door Leboucq. Georges Leboucq ( ) is niet alleen de opponent van Daels in de faculteit. Hij is de zoon van Hector Leboucq, hoogleraar anatomie, na zijn studies aan het Koninklijk Atheneum te Gent haalt hij in 1901 (21 jaar ) het doctoraat in de wetenschappen en in 1904 het doctoraat in de genees-, heelen verloskunde. In 1913 verwerft hij na een assistentschap in de anatomie bij zijn vader het speciaal doctoraat in de anatomische wetenschappen. Hij volgt zijn vader op in 1921 als docent, later 156

157 hoogleraar anatomie en wordt ook hetzelfde jaar lid van de Académie Royale de Médecine waarvan hij een belangrijk lid wordt. Naast zijn academische loopbaan wordt hij ook politiek actief als liberaal en voorzitter van de commissie voor openbare onderstand in Gent. Hierdoor wordt hij een beheerder van het Bijloke hospitaal wat hem toelaat daar een sterke invloed te laten gelden. Dit zal hij trouwens gebruiken om succesvol een joodse familie weg te stoppen gedurende de oorlog. Hij was in hart en nieren een franskiljon met een uitgesproken afkeer van de Nederlandstalige universiteit en was secretaris van de Ecole des Hautes Etudes. 15 Vanaf 22 juli 1925 wordt de opleiding Germaanse talen volkomen in het Nederlands gedoceerd en de Romaanse in het Frans. Op 31 oktober komt een ministerieel schrijven de wet uitleggen en legt de verplichting op dat facultaire verslagen in het Nederlands moeten worden opgesteld. Nederlandsonkundige hoogleraren mogen nog zakelijk corresponderen in het Frans. De situatie is echter voor de Vlamingen in het parlement niet voldoende en de agitatie neemt toe. Op 28 februari 1928 stelt Camiel Huysmans een universiteit voor die volkomen Nederlandstalig is maar waar nog 1/3 lessen in het Frans gegeven worden. Er is echter een duidelijk gebrek aan lesgevers in het Nederlands en Huysmans eist meer togati die in staat zijn les te geven in het Nederlands op 20 december In dezelfde periode wordt een nieuw wet over het universitair onderwijs voorbereid 16. De wet van 21 mei 1929 op de toekenning van de wettelijke academische graden en het programma der universitaire examens zal de studie geneeskunde vastleggen op zeven jaar en voert het vierde doctoraat in. Bij het uittekenen van het nieuwe programma speelt Daels een zeer grote rol. De hoeveelheid medische basisinformatie neemt toe en in de tweede cyclusjaren (doctoraten) valt een dubbele opleiding op met telkens een theoretisch vak en nadien een kliniek of praktisch vak van hetzelfde. Daels geeft zowel theorie als kliniek van de obstetrie maar voor interne en heelkunde bestaat steeds een dualiteit. De minister vraagt op 10 oktober 1927 de geschiedenis van de geneeskunde terug in te voeren. Daels vraagt ook sociale geneeskunde te doceren. Beide onderwerpen worden echter verworpen door de faculteit. Dit moet met enkele lezingen ingevuld worden maar zij mogen geen deel uitmaken van het reguliere onderwijs. Binnen de socialistische partij gist heel wat en op 15 maart 1929 publiceren Destrée en Huysmans Le compromis des Belges welke verklaart dat het land twee eentalige gebieden kent en dat ook elk landsdeel recht heeft op een door de staat ingerichte universiteit met de eigen taal. Op 25 juli 1929 eist het Willemsfonds een totale vernederlandsing van de Gentse universiteit. Op 8 december 1929 eist ook de Katholieke Vlaamsche Landsbond hetzelfde. Op 6 december 1929 is er in de faculteit discussie over het nieuw opgerichte Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek in de faculteit. Daels heeft vastgesteld dat er geen enkel vertegenwoordiging van de Gentse faculteit aanwezig is in dat orgaan en dus ook geen enkel krediet of fonds naar Gent komt! 4 15 Cotman, Frank., "Leboucq, Georges ( )." UGentMemorie. Laatst gewijzigd Luyckx T, Politieke geschiedenis van België, Elsevier, Amterdam, Brussel, 1973, p

158 Tenslotte zal de katholiek-liberale regering Jaspar de wet over de vernederlandsing van de Rijksuniversiteit Gent doen stemmen in Kamer en Senaat en ontstaat de wet van 5 april 1930 welke de Rijksuniversiteit Gent definitief Nederlandstalig maakt zonder uitzondering. De liberale minister Prof. Maurice Vauthier, jurist en oud -rector van de ULB, kiest voor een Vlaamse socialist August Vermeyelen, senator en, hoogleraar kunstgeschiedenis aan de ULB en de RUG, als eerste rector van de vervlaamste universiteit. Vermeulen die samen met Taëls lid is geweest van de Kommissie ter Vervlaamsing van de Gentse Hogeschool in 1920 heeft de belangrijke opdracht om de universiteit nu uit te bouwen. Een van de grootste handicaps is het bestaan van de Koole des Haute Etudes als soort vijfde colonne naast de universiteit. Het beleid ziet dit in en door een ministerieel besluit van Minister Routier wordt op 15 oktober 1930 een verbod opgelegd aan hoogleraren om nog aan de Koole des Haute Etudes te doceren. Dit wordt knarsetandend door een schare hoogleraren opgevolgd. Een hoogleraar evenwel George Hulin De Lo ( ) vindt dit ongepast en blijft rustig verder doceren in de Ecole. Hulin de Loo, oud leerling van, het Koninklijk. Atheneum Gent wordt dr in de wijsbegeerte in 1883 en dr in de rechten in 1886 beide titels aan de RUG en na enkele jaren studies in het buitenland hoogleraar, logica, filosofie en moraalfilosofie. Hij is echter ook een vooraanstaand kunstwetenschapper en doceert hierover aan de Ecole. Hij weigert te stoppen en op 17 december 1930 nemen enkele honderden Vlaamse studenten zijn collegezaal in, zaaien amok en verjagen hem uit de universiteitsgebouwen. Hulin de Loo is razend en loopt naar het rectoraat om zijn beklag te doen. De rector is afwezig, zit in Brussel. Mokkend gaat hij naar huis, Bisdomplein,3. Onderweg dient hij ook klacht in bij de procureur des konings. Thuis schrijft hij een brief naar de rector waarbij hij de verantwoordelijkheid legt bij de Leuvenaars met volgende tekst Je suppose que ces meneurs sont à chercher parmi les jeunes sauvages dont 1' Université de Louvain avait jusqu' ici la spécialité»(hulin de Loo). 17 Hij eist een passende straf voor de opstandelingen. De studenten verenigen zich en in een zeldzame solidariteit verklaren vier voorzitters ( t Zal wel gaan, Algemeen Vlaams Hoogstudentenverbond, Socialistische studentenverbond en Katholiek Vlaams Hooogstudentenverbond) zich solidair verantwoordelijk en bereid indien nodig de totale verantwoordelijkheid op zich te nemen. Dit zet Vermeylen aan tot voorzichtigheid en hij roept de academieraad bijeen om over deze zaak te debatteren. Hier blijkt een grote schare van hoogleraren de studenten te steunen met standpunten. Daels verklaart: «om in de Vlaamse hogeschool gezonde toestanden te verwezenlijken, uit hogere tucht van Vlaams waardigheidsgevoel en dat luid dient gezegd dat de Vlaamse hoogleraars zich op dit standpunt met de Vlaamse hoogstudenten solidair verklaren. 18 Frans en 33 andere docenten leggen volgende motie neer: Overwegende dat, tengevolge van de tuchtloze en weerspannige houding van Prof. Hulin de Loo er een atmosfeer van agitatie en van opstand werd verwekt. 17 Brief van Hulin de Loo naar rector Vermeylen, Universiteitsarchief Gent 18 Academieraadverslag Universiteit Gent 30december 1930, Universiteitsarchief Ugent 158

159 Na debatten wordt enkel besloten dat een aankondiging zou gebeuren dat wat de studenten deden niet passend was en verder geen maatregelen. Professor Hulin de Loo werd wel op emeritaat gestuurd. De definitieve vernederlandsing gaf echter ook problemen. Professor Leboucq meldt in de faculteit van 27 mei 1930 dat hij tot zijn spijt geen les kan geven in het Vlaamsch. Hij beheerst de taal voldoende om zich staande te houden in Gent. Hij heeft trouwens een praktijk als oogarts in de stad maar de uitleg geven in het Nederlands over anatomie is voor hem niet mogelijk! Hij is wel nog bereid af en toe een lezing te geven. Hij is duidelijk actief in de commissie van openbare onderstand, praktijkvoerende arts enz. maar lesgeven is niet mogelijk. Hij werd pas emeritus in 1950 en was vooraanstaand lid van de Académie Royale de Médecine. In 1945 zal hij wel aanbieden de lessen oogheelkunde te geven na de wegzending van Speleers. In hetzelfde jaar waarin de definitieve taalwisseling in Gent plaats grijpt krijgt Daels samen met dr. Biltris de prix Berrautte van de Franse Académie de Médecine. DE NEDERLANDSTALIGE RIJKSUNIVERSITEIT GENT De studenten in Gent richten het Gents Studenten Corps (GSC) en krijgen een sociaal huis in de Sint Pietersnieuwstraat: Huize Mac Leod, genaamd naar de eerste strijder voor de vernederlandsing. In samenspraak met Daels en andere hoogleraren ontstaat Sociale Hulp, het sociaal werk waarbij studenten rondgaan om geld en goederen te verzamelen voor de behoeftigen. Sociale hulp

160 Dit wordt niet door de klassieke Gentse burgerij op prijs gesteld en soms worden studenten afgescheept met madame donne aux malheureux mais pas aux flamingants. Daels blijft actief in de faculteit vechten voor een volwaardige hospitaalstructuur gescheiden van de Bijloke en droomt meer en meer over een autonoom Academisch Ziekenhuis. Zijn verloskundige - gynaecologische dienst wordt uitgebreid en hij krijgt een echte staf met zelfs een geaggregeerde, Leonce Van Damme (cfr foto volgende pagina uit huldebrochure van -1983) 19. Daels wordt een krachtig pleitbezorger van de Rijksuniversiteit Gent want hij kondigt overal aan dat Vlaamse scholieren komend uit het middelbaar onderwijs slechts aan één universiteit echt les kunnen krijgen in het Nederlands : Gent. Deze oproep valt niet in dovemansoren en Gent groeit zienderogen. Het aantal Belgische studenten stijgt van 1100 in de jaren 20 naar 1400 in de dertiger jaren en compenseert vlot het iets minder aantal buitenlanders. 20 Na het rectoraat Vermeylen is het de beurt aan de faculteit geneeskunde om een kandidaat rector voor te dragen voor de stemming in de academieraad. Het studentenkorps wenst Daels gezien zijn onverdroten inzet voor de wijziging in taalregime. De Faculteitsraad geneeskunde ziet dat echter niet zo en draagt voor: Van Durme, Goubeau en Bessemans. De Limburger Bessemans haalt het in de academieraad en hij wordt de volgende rector. 21 Staf van Professor Daels uit Huldeboek Professor Frans Daels Hulde, Gedenkboek door Gilbert De Smet, Vereniging voor wetenschap, gent, 184, p Danniau, Fien en Kristof Loockx. "Studenten van de UGent in cijfers." UGentMemorie. Laatst gewijzigd Anoniem, Aan en om de Vlaamsche Universiteit 3. Wordt Professor Daels rector, Uitgave van.het Gentsch Studentencorps, 1933, 64 pp 160

161 In 1933 lokt Daels een zwaar incident uit wanneer hij opnieuw op basis van de ruzie en beperkte mogelijkheden in de Bijloke verklaart in een lezing voor de KANTL 22 dat Gent het toppunt van medische achterlijkheid heeft. Hiervoor krijgt hij weer een ernstige opmerking van de universitaire overheden maar terzelvertijd wordt gestart met de studie voor een academisch hospitaal. Zijn gedram heeft succes en in 1935 wordt door de tussenkomst van de beheerder Schoep het terrein in Zwijnaarde aangekocht. 5 jaar later bij het begin van Wereldoorlog II is de ruwbouw van de eerste fase beëindigd. In diezelfde redevoering in de KANTL van 1933 staat een zeer belangrijke zin : Een volk dat zichzelf eerbiedigt, beschouwt het als een plicht aan de zieken volledige geneeskundige en verpleegkundige hulp te verstrekken. Van een welwillende aalmoes kan hier geen sprake zijn. Dit is geschreven door een Vlaming, hoogleraar in Gent 20 jaren voor de beroemde zin van Bevan: The collective principle asserts that... no society can legitimately call itself civilised if a sick person is denied medical aid because of lack of means. 23 In 1937 zal hij triomferen na een strijd van twintig jaar, kan hij als academicus en lid van de KANTL de basis leggen van een Vlaamse Academie van Geneeskunde (bijna een eeuw nadat de Académie Royale de Médecine was opgericht in 1841). Het erkennen dat ook in het Nederlands wetenschap kan worden bedreven, wat wereldwijd aanvaard werd sinds de middeleeuwen door de internationale gemeenschap, denken we maar aan Jan Yperman, Simon Stevin, Herman Boerhaave en zo vele anderen, was nu ook doorgedrongen tot de Belgische regering. Meer en meer wordt ook Daels politiek actief. Hij die vroeger een afkeer had van politieke verbintenissen en alle politici bleef belegeren als een voortdurende volkstribuun in het Oude Rome zal verzeild geraken in VNV (Vlaams Nationaal Verbond) middens. WERELDOORLOG II EN EPILOOG Bij de start van WO II wordt Daels op straat aangehouden door een militair. Deze brengt hem naar een politiekantoor om hem te laten opleiden als anti-belgisch. Gelukkig voor hem kan zijn schoonzoon Dries Van Houwe, substituut, hem vrijpleiten. Hij verzorgt in moeizame omstandigheden in het begin van de oorlog de patiënten van de Bijloke waarbij hij gelukkig geholpen wordt door vele vrijwilligers. Gedurende de oorlogsjaren wordt hij lid van de raad van leiding van het VNV. Hij, de gedecoreerde kapitein-arts uit Wereldoorlog I, Vosser, anti-militarist en nooit meer oorlog aanhanger, zal zich onvoldoende verzetten tegen de aanwerving en inschakeling van de Oost-fronters, zelfs spreken over 22 Daels F, Het Akademisch Ziekenhuis te Gent, Kon Vlaamse Academie Vr Taal en Letterkunde Verslagen en Mededelingen Jan 1933, Bevan A, In place of fear, Simon and Schuster 1952, pag

162 een hospitaaleenheid voor de strijders. Hij zal vooraanstaand aanwezig zijn op de ontvangst van Reichsgesundheitsführer L. Conti in Gent 24. In het latere deel van de oorlogsperiode ziet hij in dat het trachten onderhandelen en schipperen met de bezetter even zinloos is als het activisme was in WO I en dat alles maar schijn is en geen enkele toekomst geeft voor zijn Vlaanderen of Groot-Nederland en hij trekt zich terug uit de collaboratie. De weergave van de verschillende problemen, briefwisseling en documenten hiervan vormt het hoofdonderdeel van de scriptie van W.Lisarde. Na de bevrijding wordt hij door de Regent als hoogleraar afgezet (25 mei 1945) en door het krijgsgerecht actief gezocht. Hij kan onderduiken en na de veroordeling bij verstek door de krijgsraad tot de doodstraf kan hij ontsnappen met zijn neef naar Zwitserland. Hij verblijft in zeer beperkte omstandigheden in Geneve maar blijft onderzoek doen wat hem de prix Monbinne in 1958 oplevert voor zijn werk: Le problème du cancer. In 1958 kan hij mits tussenkomst van G. Eyskens terugkomen naar België en na slechts enkele uren in Sint-Gillis verbleven te hebben zal hij eerst werken in Bonheiden waar hij verder aan kankeronderzoek doet. Later gaat hij naar Maria Middelares in Gent om daar zijn laatste jaren door te brengen. In 1972 krijgt hij nog de A.Schweitzerprijs voor zijn levenslange sociale inzet. Hij overlijdt op 22 december 1974 in Maria Middelares, Gent en wordt nadien begraven in Antwerpen onder een heldenhulde zerkje zoals hij gevraagd had BESLUIT De Franstalig opgeleide apothekerszoon uit Antwerpen werd een strijdend flamingant voornamelijk door de ervaringen in de Eerste Wereldoorlog. Hij was ontegensprekelijk een belangrijke figuur aan het front in Hij was de leider voor het Nederlandstalig onderwijs aan de Universiteit Gent. Hij legde de grondslag van de moderne medische opleiding aan onze faculteit, had een enorme sociale inzet en was de stuwende kracht achter de bouw van het Universitair ziekenhuis. Hij heeft spijtig genoeg deelgenomen aan het VNV tijdens Wereldoorlog II. Heel zijn leven is hij blijven studeren en onderzoek doen over vrouwelijk carcinoom waarvoor hij zelf nog na WO II prijzen ontving. 24 Carnewal Bart Collaboratie van Professoren en assistenten aan de rijksuniversiteit Gent tijdens de Tweede Wereldoorlog. Onuitgegeven Licentieverhandeling geschiedenis UGent. 162

163 Dankbetuigingen Dank moet gericht worden aan vele personen die materiaal ter beschikking stelden om dit te kunnen schrijven maar voornamelijk aan: Mevrouw Marleen Vanderheyden-Van Houwe, kleindochter van Frans Daels Mevr. Elienne Langendries en Isabelle Rothier, Archief universiteit Gent Luc De Broe, De Palfijnstichting Gent. 163

164 164

165 DWERGEN IN DE GESCHIEDENIS VAN VENETIË Prof Em..Dr. Ivo De Leeuw (UA) - Ivo.de.leeuw@telenet.be Venetië en zijn achterland (Veneto,Friuli) hebben iets met dwergen. Plaatsnamen als Fondamenta dei Nani en Palazzo dei Nani bewijzen hun belangrijke sociale rol. Zoals overal in Europa vindt men ze terug in fabels en legenden,waar zij een goedaardige (beschermende) of kwaadaardige rol spelen. De meest gekende legende is deze van de familie Valmarana.De dochter van deze edelman bleek een dwerg te zijn en om haar geen complexen te geven t.o.v. van de normale bevolking werden enkel dwergen aangeworven als bedienden en huispersoneel. De illusie verdween echter als een prins van normale grootte op bezoek kwam. Het meisje en de dwergen stierven van verdriet en werden versteend. Hun beelden versieren nog steeds de villa in Vicenza. (fig. 1.) Figuur 1 : De Villa Valmarana met de versteende dwergen De meeste gekende dwergen maakten deel uit van de hofhouding van vorsten of rijke families waar ze de rol van hofnar, circusartiest of vertrouweling vervulden. Men vindt ze terug als feestneuzen tijdens de carnavalsviering of op banketten. Een gekend voorbeeld is terug te vinden in een van de schilderijen van Veronese (fig. 2.) waar de aanwezigheid van de dwergen op een persiflage van het Laatste Avondmaal aanleiding gaf tot een onderzoek door de Inquisitie. De schilder heeft dit handig opgelost door de titel van zijn werk te veranderen in: Feest in het huis van Levi (fig. 3.) zonder iets aan zijn personages te wijzigen. Figuur 2 :Paolo Veronese 165

166 Figuur 3 : Feest in het huis van Levi (1573) Men heeft echter volledig uit het oog verloren dat in vele Europese landen het volksgeloof en de sagen de dwergen (ook trollen of andere namen genoemd) lokaliseert in bergachtige, rotsige gebieden waar zij onder de grond wonen en in mijnen werken waar zij ertsen ontginnen. De Zeven dwergen van Sneeuwwitje vertrekken s morgens al zingend naar hun werk in een mijn, gewapend met houwelen, spaden en lantaarns! Uit het onderzoekswerk van de Duitse mineraloog, Wilfried Liessmann(2010) (fig. 4.), is nu gebleken dat in de vijftiende en zestiende eeuw op verschillende plaatsen in het Harzgebergte en de Beierse Alpen verschillende smalle gangen gegraven werden waar enkel dwergen door konden om ertsen te ontginnen. In verschillende dorpen werden afbeeldingen en documenten uit deze periode gevonden die de aanwezigheid van deze vreemde kleine mijnwerkers aantonen (fig. 5.) 166

167 Figuur 4 :W.Liessmann Figuur 5 : Dwergen mijnwerkers In een recente documentaire op Arte en in verschillende publicaties van Liessmann wordt de hypothese vooropgesteld dat zij door Venetië waren uitgestuurd om clandestien goud, zilver en andere zeldzame ertsen te verzamelen om deze naar de Dogenstad over te brengen. Venetië had inderdaad weinig of geen eigen productie en had dringend edele metalen nodig als wisselmunt voor specerijen en andere goederen uit het Oosten aangevoerd langs de Zijderoute sinds de ontdekkingstochten van Marco Polo. Sinds het einde van de middeleeuwen organiseerde Venetië dan ook commandoraids naar het noorden om de edele metalen uit te graven en te vervoeren. Vermomd als reizende handelaars of genezers konden zij in kleine groepen ongemerkt hun rooftochten tot een goed einde brengen. De bijgelovige plattelandsbevolking legde hen weinig in de weg. Als men echter plaatselijk de rijkdom van de ondergrond ontdekte, sloeg de goudkoorts toe en werd dit het einde van de dwergexpedities. Het is opmerkelijk dat in de Venetiaanse archieven geen spoor te vinden is van deze geschiedenis. Mogelijk werd dit als staatsgeheim bestempeld door de administratie, vooral omdat het nauw verbonden was met de productie van het zo bekende kristal van Murano en de Venetiaanse spiegels. (blauwe kleur door kobaltzouten uit Saksen, mangaanzouten voor spiegels uit Duitse en Oostenrijkse bergen). 167

168 168

169 HENRI TOULOUSE-LAUTREC Auteur: Dr. David Vergauwen Laat mij beginnen bij de vaststelling dat het mij niet verbaast dat wanneer een kunsthistoricus gevraagd wordt om te spreken op een symposium over kleine mensen, het onderwerp onwillekeurig Henri Toulouse-Lautrec is. Nochtans is er geen gebrek aan kunstenaars uit het verleden die een even boeiend uitgangspunt zouden zijn voor een dergelijke uiteenzetting. François de Cuvilliés ( ) bijvoorbeeld is zelfs een man van eigen bodem. Hij werd geboren in Zennik in 1695 en werd door de Beierse keurvorst naar München meegenomen om er als architect te werken. Terecht wordt hij beschouwd als de grondlegger van de Beierse rococo, zoals te zien aan paleis Nymphenburg in München en het Residenztheater, waar enkele decennia later Mozarts Idomeneo in première zou gaan. Even interessant is de Pruisische Malerfürst Adolph von Menzel die kan aanzien worden als een van de voornaamste Noord-Duitse historismeschilders, maar ook hij is zelden het onderwerp van een uiteenzetting over dwergvorming. Toulouse-Lautrec blijkt immers over een grotere eminentie te beschikken wanneer het gaat over schilderende dwergen. Men kan zich afvragen waarom dat is. Mijn vraag wordt dan: hoe komt het dat Henri de Toulouse-Lautrec de poster-boy is geworden van kleine mensen met grote talenten? Een eerste vaststelling en mogelijks een stap in de richting van een verklaring, is dat we van de Cuvilliés geen enkele beschrijving hebben met betrekking tot zijn hoogte of zijn fysieke uiterlijk. Ook het enige bekende portret van de kunstenaar laat geen dwerggroei vermoeden en de biografie die zijn zoon aan zijn vader wijdde, spreekt met geen stervenswoord over zijn fysieke verschijning. De enige historische zekerheid die we hebben over deze kunstenaar als dwerg is het feit dat de Cuvilliés in 1706 in de administratie van de toenmalige landvoogd der Nederlanden in Brussel, Maximilian II Emanuel van Beieren opduikt als Hofzwerg. Over Adolph von Menzel is dan weer geweten dat zijn fysieke verschijning hem stoorde en dat het zijn sociale omgang bij moment zelfs ongemakkelijk maakte. Bij Toulouse-Lautrec is er van een dergelijke gêne nooit sprake geweest, zelfs integendeel. De achterliggende reden daartoe is wellicht te vinden in de tijd waarin Toulouse leefde en het milieu waarin hij verkeerde. Toulouse exploreerde onderwerpen zoals de café-concerts, de cabarets, de danszalen en de bordelen en deed dat met aandacht voor de nieuwe expressieve mogelijkheden van het moment (lijn, kleur en vlak) en binnen nieuwe formaten en media (posters, theaterprogramma s, etc.). Uiteraard werkte hij niet in isolement. Een tamelijk grote groep van kunstenaars was diezelfde weg ingeslagen in hun lofzang over het uitgaansleven van Parijs, met soortgelijke middelen en media. Deze manier van werken had zich al afgetekend binnen een groep van liberale republikeinen die zichzelf Les Incoherents noemde en onderdak vond in de legendarische bar van Rodolphe Salis, genaamd Le Chat Noir. Hun modernistische drang om op naturalistische wijze de mondaine levenslust van Parijs te documenteren was niet naar ieders smaak, ook niet binnen de artistieke scène. Paul Gauguin schreef vroeg in 1888 vanuit Pont Aven aan zijn vriend Emile Schuffenecker in Parijs: Jij bent een Parisianist. Geef mij maar het platteland. Het neologisme Parisianisme is wel degelijk van Gauguin afkomstig en brengt uitstekend onder woorden wat het Modernisme van de groep nu precies te betekenen had. 169

170 Parisianisme werd geassocieerd met een liberale levensstijl van een groep bohémiens die fundamenteel onsentimenteel, a-religieus en a-spiritueel was. Het moderne sociale leven werd er geprezen. Het was een stijl van het hier en het nu die veraf stond van de schilderswijze van het contemporaine broederschap van de Nabis rond figuren als Paul Sérusier, Paul Ranson en Maurice Denis. Toen Les Incoherents werd gesticht, was Toulouse nog een student in het atelier van Fernand Cormon die vooral bekend stond omwille van zijn Bijbelse taferelen. Niet lang nadien vond hij zijn weg naar Le Chat Noir en de avonturen die hij daar beleefde zuiverden hem van zijn katholieke vooroordelen. Het bevrijdde hem naar eigen zeggen van al te clerikale en conservatieve standpunten die hij vanuit zijn opvoeding niet gewend was in vraag te stellen. Het is veilig te beweren dat het leven in Le Chat Noir de kunstenaar aanvankelijk choqueerde. Het is even veilig te stellen dat hij daar nogal snel overheen was. Henri Toulouse-Lautrec was met zijn vader, de graaf Toulouse-Lautrec in de lente van 1882 naar Parijs verhuisd. Hij was toen achttien jaar. Zijn familie was een katholieke aristocratische familie uit het Zuidwesten van Frankrijk. In Le Chat Noir kwam hij naast kunstenaars, schrijvers en dichters ook in contact met acteurs, actrices, circusartiesten en prostituees. Dit werden de onderwerpen van zijn kunst. Al in 1890 behaalde Toulouse zijn eerste successen op het Salon des Indépendants, de voornaamste tentoonstellingsmogelijkheid voor de avant-garde in Parijs en in datzelfde jaar exposeerde hij bij de groep Les XX in Brussel, de groep rond Octave Maus. Het leven van Toulouse werd uiteindelijk in alles de inversie (of misschien: de parodie) op wat zijn leven als aristocraat had kunnen zijn. Zijn gestalte hinderde hem immers in de sociale omgang onder aristocraten en politici, terwijl hij daar onder artiesten, bohémiens en prostituees geen enkele hinder van ondervond. Integendeel. Het beroemde Le Chat Noir was een cabaret in Montmartre. Vanaf het midden van de negentiende eeuw had baron Hausmann die brede en rechte esplanades met nette huize en mooi boompjes liet aanleggen, de armen, de verdrukten, de arbeiders, de kunstenaars en de bohémiens de stad uitgejaagd. Zij konden de nieuwe appartementen op de brede boulevards niet betalen. De heuvels rond Parijs bleven gespaard van de Hausmannurbanisatie, waardoor alle verschoppelingen op die heuvels eindigden. Montmartre was een van die heuvels. Daar opende Rodolphe Salis in november 1881 zijn Chat Noir dat al snel uitgroeide tot een artistiek en literair centrum. Chat Noir bood onderdak aan een anti-establishment kring van kunstenaars en intellectuelen. Zij noemden zichzelf Les Incoherents en zouden tussen 1882 en 1893 tentoonstellingen organiseren en een tijdschrift publiceren. Het is hierbij van belang om op te merken dat deze bohémiens geen clochards waren. Clochards waren de armen van Parijs die onder Bruggen sliepen en geen geld hadden. Bohémiens waren vaak rijke luiszoontjes die de artiest wilden uithangen en deden alsof ze geen geld hadden. In die situatie was aanvankelijk ook Toulouse. Zijn eerste grote succes boekte hij in het najaar van 1891 toen zijn beroemd geworden poster als promotiemateriaal werd gebruikt voor het bekende in 1889 geopende revuetheater Moulin Rouge. Op die manier werd zijn werk op een grote oplage over de stad verspreid en dat in kleur. Een dergelijk succes was vaak beter dan een tentoonstelling, vermits het bereikte publiek veel breder was. Op deze zeer dynamische poster is de danser Valentin le Désossé te zien (de beenderloze ). Hij was de danspartner van de beroemde, al door Georges Seurat vereeuwigde La Goulue (de gulzige zo genoemd omdat ze de gewoonte had om bij het ontmoeten van vrienden hun drankje van tafel of zelfs uit hun handen te ontvreemden, het in een beweging achterover te slaan om het meteen daarop met 170

171 een kus aan de rechtmatige eigenaar terug te bezorgen en weer te verdwijnen). Op deze afbeelding dansen ze de beroemde cancan. La Vache enragée is een verwijzing naar het gelijknamige boek van Emile Goudeau dat in 1885 was uitgegeven. Het werd al spoedig een vade mecum voor aankomende bohémiens. De titel verwijst naar de uitdrukking manger de la vache enragée, wat zoveel wil zeggen als blut zijn, hetgeen de bohémiens vaak waren. Op de afbeelding van Toulouse lijkt de gekke koe door de straten van Parijs te rennen terwijl ze een geschrokken bourgeois achtervolgt. De poster werd gemaakt om er de vachalcade de la vache enragée mee aan te kondigen die zou plaatsvinden op 14 maart Het was een maffe optocht om geld in te zamelen voor arme en zieke kunstenaars op Montmartre. Een andere beroemde afbeelding is het portret van Jane Avril uit Deze populaire en sensuele danseres was thuis in de Jardin de Paris, een café-concert op de Champs-Elysées en later ook in de Moulin Rouge, als opvolgster van La Golue. Ze stond bekend als een brok brute seksualiteit, maar was in werkelijkheid een zeer geletterde dame die heel wat vrienden had onder kunstenaars, schrijvers en intellectuelen. Dat laatste is nu precies een cruciaal punt om te maken over Toulouse en zijn context. Voor de buitenwereld was Montmartre een oord van verderf, bevolkt door een artistieke pseudo-elite van onverzorgde bohémiens met een frivole levensstijl en een losse moraal. In werkelijkheid was het een schaduwbeeld van de Parijse maatschappij, een wereld die verborgen moest blijven en waarover niet gepraat werd. En toch: de hoeveelheden bankiers, advocaten, boekhouders, bedrijfsleiders en notarissen die op vrije avonden naar Montmartre pendelden om er de bars, cabarets en bordelen te frequenteren, zou ik geen eten willen geven. Montmartre was verketterd en werd verboden terrein voor de achtbare burger, maar het bestond omdat het succes had. Dat is de heerlijke hypocrisie van het fin-de-siècle Parijs, een heerlijke dubbele moraal: men verketterde die plaats tegenover de eigen goegemeente, maar men ging er stiekem wel naar toe om zich te amuseren. Wat leert dit alles ons in relatie tot Toulouses verschijning? De levensstijl van de bohémiens op Montmartre zorgde er voor dat hij als kunstenaar binnen die context geen enkele kans ontzegd werd. Wel integendeel. Toulouses gestalte maakte van hem het toppunt van de artistieke bohémien: een gesofitikeerd kunstenaar met een degelijke literaire en intellectuele bagage, aristocratische manieren, een decadente levensstijl en een markant uiterlijk. Het verhaal ging dat Toulouses gestalte het resultaat was van jarenlange incest, zoals dat in aristocratische families wel eens gebeurde. Dat hij daarom werd gezien als het archetype van een decadente, gedegenereerde aristocraat die zich terugtrok in een wereld van theaters, cafés, bordelen en circussen, was essentieel voor zijn reputatie. In het beeld dat deze bohémiens over zichzelf wilden ophangen, als een soort onderwereld, een paradis perverti, de onderbuik van de Parijse samenleving, was de gestalte van Toulouse juist een bonus. Zeker op het moment dat de roodharige prostituee, Rosa la Rouge hem syfilis gaf, vast en zeker de enige juiste ziekte om te krijgen als bohémien te Montmartre. Het versterkte zijn reputatie. Men zou kunnen besluiten dat Henri Toulouse-Lautrec terecht kwam in een van de weinige artistieke milieus uit de negentiende-eeuwse kunstscène waarin zijn gestalte een troef was in plaats van een handicap. Het leverde Toulouse ook zijn deel van bewonderaars op die hem overigens zeer gemakkelijk wisten te vinden. Dat was niet moeilijk. Men begeeft zich op een willekeurige zaterdagavond naar de Chat Noir, Moulin Rouge of om het even welke andere plaats die op die avond de grootste attractie bood en men 171

172 sprak er de kortste persoon aanwezig aan. Dat was niet heel moeilijk. Ferdinand Bac merkte op hoe Toulouse regelmatig omringd werd door een groep bewonderaars. Bac zelf was bijna een meter negentig en wanneer hij met zijn halve meter kleinere collega in gesprek was, schijnt het een komisch zicht te zijn geweest. Toulouse vond het geweldig wanneer bewonderaars hem kwamen opzoeken en had een lichte voorkeur voor de twintig jaar oude vrouwelijke soort. Bac, zelf een habitué van Chat Noir, maakte ooit een tekening van een voorval waarbij Toulouse in de inkom van de Moulin Rouge te midden van een schare bewonderaars stond op te scheppen. Toen hij Bac in het vizier kreeg zou hij voor zijn groep hebben gezegd: Moi je suis petit par taille et grand par le talent. Bac est grand par la taille Toulouse-Lautrec werd de verpersoonlijking van de decadentie van het fin-de-siècle Parijs. Het is daarbij van belang om op te merken dat Montmartre de tegenpool wilde zijn van het kosmopoliete Parijs, een anti-wereld waar de hypocrisie en het burgermansdenken aan de kaak werden gesteld. Montmartre was een veilige haven voor ieder die uit Parijs bergop was gevlucht. Parijs was voor Montmartre de knappere, rijkere en meer succesvolle oudere tweelingbroer waar men niet van weg raakte. In 1884 zou Rodolphe Salis, eigenaar van Le Chat Noir zich verkiesbaar stellen voor de Parijse gemeenteraadsverkiezingen. Zijn voornaamste programmapunt was de afscheuring van Montmartre van Parijs. Toch werd ook in het buitenland de Franse of Parijse kunst van het fin-de-siècle vooral geassocieerd met de immoraliteit van Montmartre. Toen in 1898 te Berlijn de zogenaamde Berliner Secession werd opgericht door Paul Cassirer, kreeg de cultuur van de avant-garde eindelijk een plaats in het Pruisen dat toen nog altijd werd gestuurd door Bismarcks cultuurpolitiek. De bedoeling was om enerzijds de moderne kunst uit het buitenland (hoofdzakelijk de Franse kunst) te tonen en anderzijds de eigen avantgarde te stimuleren. Op die manier werd de Secession een afscheuring van het bestaande academisme dat een ankerpunt werd voor de Duitse avant-garde in Berlijn. Het belang van de Berliner Secession voor de Duitse kunst aan het begin van de twintigste eeuw kan niet overschat worden, toch werd zij al van bij haar aanvang zwaar gecontesteerd door het Pruisische cultuurestablishment. Een artikel uit de cultuurlage van de Berliner National Zeitung uit 1901 verwonderde zich over de import van Franse cultuurproducten in Berlijn. Had de Pruisische natie immers de Franse cultuur geen vernederende nederlaag toegebracht tijdens de Frans-Pruisische oorlog? Waarom zou een sterke natie als Duitsland daarom zwakke en ziekelijke cultuurproducten uit Frankrijk importeren? De teneur was duidelijk: Duitse kunst is deugdzaam, sterk en vitaal, terwijl Franse (of Parijse) kunst decadent, ziek en gedegenereerd was. Het artikel stelt: Vanwaar die fascinatie vandaag de dag voor gedegenereerde nietsnutten, decadente ziekelingen en neurasthenische dwergen? Dat laatste is ongetwijfeld een verwijzing naar de even voordien gestorven Toulouse-Lautrec die werd aanzien als een uithangbord van het Parisianisme: ziekelijk, decadent en gedegenereerd. De implicatie was dat deze mentale conditie werd weerspiegeld in het ziekelijke en pijnlijk gedeformeerde lichaam van de kunstenaar, hetgeen mogelijks een verklaring levert voor zijn succes in Parijs, maar hem tevens tot een gemakkelijk doelwit maakte voor de Duitse cultuurkritiek. Daarbij werd echter wel vergeten dat een van Duitslands meest gelouwerde historismeschilders van dat ogenblik, Adolf von Menzel, zo n drie centimeter korter was dan Toulouse. Tot besluit keren we terug op onze openingsvraag: in welke mate heeft de gestalte van Toulouse bijgedragen tot zijn succes als kunstenaar? Het antwoord daarop is eenvoudig. Net als alle kunstenaars is ook hij een product van zijn context en binnen die context bleek zijn gestalte hem een imago te geven 172

173 dat goed harmonieerde met dat van de bohémienbeweging, hetgeen er voor zorgde dat zijn gestalte geen handicap was voor zijn kunstenaarschap, maar juist een troef. Meer dan enig andere kunstenaar werd Henri de Toulouse-Lautrec daardoor de poster boy van kleine mensen met grote talenten. 173

174 174

175 Anatomische lessen in de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden 175

176

177 Prof. Em. Dr. Erik Muls DE ANATOMISCHE LES, BRUGGE (1679) ZIEKENZORG IN BRUGGE TIJDENS DE TWEEDE HELFT VAN DE 17 DE EEUW In 1665 wordt de Brugse Sint-Lucasvereniging voor geneesheren gesticht door Thomas Montanus ( ). 1 De chirurgijnen en barbiers richten in 1666 de Broederschap van de H.H. Cosmas en Damianus, die niet meer actief is sedert de godsdienttroebelen aan het einde van de 16 de eeuw, opnieuw op. Tegelijkertijd nemen de chirurgijnen afstand van de baardenmakers door vanaf 1669 regels op te stellen die de barbiers beletten binnen het werkveld van de chirurgijnen actief te zijn. In 1675 wordt de scholing van leerknechten in de chirurgie grondig hervormd. De aspiranten volgen samen met de vrijmeesters de wekelijkse theoretische lessen en zijn verplicht aanwezig bij de openbare anatomische demonstraties in de nieuwe anatomiekamer op de Burg. De chirurgijnen profileren zich ook op sociaal vlak, ondermeer door gratis raadplegingen voor behoeftige Bruggelingen aan te bieden. Zij vertalen een groeiend zelfbewustzijn en sterke groepscohesie in schenkingen van hun individuele portretten en van groepsportretten aan het ambacht. 2 Zo zullen de volgende generaties deze uitzonderlijke groep chirurgijnen blijven herdenken. 3 DE ANATOMISCHE LES, 1679 De anatomische les is gesitueerd in een ruimte met elementen van verschillende architecturale stijlen en met een doorkijk op een weids landschap. 4 (Afb. 1) Vier chirurgijnen anatomiseren een lijk dat op een beklede sokkel ligt. Zij staan op één rij achter het opengesneden lijk. De drie eerste chirurgijnen van rechts naar links zijn Cornelis Kelderman, Joris Simaey en Hendrik Franssens. Zij kunnen gemakkelijk geïdentificeerd worden dank zij de gelijkenis met hun afbeelding op het groepsportret De Eed van de Brugse chirurgijnen (1677) van Philips Bernaerts (ca ) (Afb. 2 en 3). 5 1 Robert Pannier, MONTANUS, Thomas, ook BERGHE, Thomas van den, arts, geneesheerpensionaris van de stad Brugge en van het Brugse Vrije, Nationaal Biografisch Woordenboek, Brussel, 19 (2009), I.J. De Meyer, Notice historique, sur la société médico-chirurgicale de Bruges, (Flandre-Occidentale), Brugge, 1841, 5-20; I.J. De Meyer, Analectes médicaux ou receuil de faits qui ont rapport à l art de guérir et qui se sont passés dans le resort de la ville et du Franc de Bruges, Brugge, 1851, ; J. Gailliard, De ambachten en neringen van Brugge, of beschrijving hunner opkomst, bloei, werkzaemheden, gebruiken en voorregten, Brugge, 1854, facs. uitg., Brugge, 1977, ; Robert Pannier, Van gissen naar weten. De geneeskunde in Brugge in de 17 de eeuw, de tijd van Thomas Montanus, Brugge, 2008, Over de commemoratieve functie van het portret, zie: Katlijne Van der Stighelen, Burgers en hun portretten, Stad in Vlaanderen. Cultuur en Maatschappij , uitg. Jan Van der Stock, tent. cat., Brussel, Gemeentekrediet, Gent, 1991, ; Bert Timmermans, (Family) portraits in the construction of a visual family tree and a social identity. Anticipating the aspirations of elite clientele in seventeenth-century Antwerp, Pokerfaced. Flemish and Dutch baroque faces unveiled, uitg. K. van der Stighelen, H. Magnus en B. Watteeuw, Turnhout, 2010, Les van ontleedkunde, Philippe Beernaert [sic], datering geschilderd rechts bovenaan 1679, olie op doek, 109 x 139 cm, object nr 96147; Hans Vlieghe, Catalogus schilderijen 17 de en 18 de eeuw, mus. cat., Brugge, Stedelijke Musea Brugge, Brugge, 1994, 19: De anatomische les, anoniem Brugs, gedateerd uiterst rechts boven de herm 1679, inv. nr. Stedelijke Musea Brugge Erik Muls, De eed van de Brugse chirurgijnen, een corporatiestuk van Philips Bernaerts (1677), Oud Holland, 2016, 129, ; Erik Muls, Het altaarstuk O.-L.-Vrouw van Smarten voorspreekster van de zielen van het vagevuur (1674) van Philips Bernaerts in de Sint-Jacobskerk te Brugge, Brugs Ommeland, 2017, 57,

178 Afb. 1. Anoniem, De anatomische les, 1679, olieverf op doek, 109 x 139 cm, Brugge, Musea Brugge, Hospitaalmuseum, inv. nr. O.497 Bovendien zijn zij door de Eed (ambachtsbestuur) aangeduid als docenten van de anatomische lessen vanaf november Kelderman heft met de linkerhand de ingewanden uit het abdomen en toont het appendix met de rechterhand. Simaey heeft een geprepareerde maag in de rechterhand. De chirurgijn uiterst links neemt een instrument vast dat op een tafeltje voor hem ligt. Gezien de gelijkenis van zijn gelaatstrekken en van zijn hoog voorhoofd met zijn portret op het corporatiestuk is dit François Guillemin, prosector van de twee anatomische lessen in Anatomische ontledingen vinden in de 17 de eeuw meestal s winters plaats, omdat de bederfelijke organen vanwege de lagere temperaturen langer goed blijven. De volgorde van ontleding hangt af van de snelheid waarmee de organen tot ontbinding overgaan. Daarom verloopt elke les volgens een vast stramien. Eerst, zoals in De anatomische les uit 1679, worden de buikorganen ontleed, daarna de borstholte en de hersenen, en ten slotte de ledematen. 8 6 Brugge, Stadsarchief, Oud Archief (verder SAB, OA), Ambacht van de Chirurgijnen, 367, 4, Resolutieboek ,fol. 22r. 7 Vlieghe, Catalogus, Frank IJpma en Thomas van Gulik, Amsterdamse anatomische lessen ontleed, Amsterdam, 2013,

179 Afb. 2. Philips Bernaerts, De Eed van de Brugse chirurgijnen, 1677, olieverf op doek, x 310 cm, Brugge, Musea Brugge, Hospitaalmuseum, inv. nr. O.441 Afb. 3. Philips Bernaerts, De Eed van de Brugse chirurgijnen, 1677: 1. Thomas van den Berghe - Montanus; 2. Gillis Buys; 3. Nicolays vanden Heede; 4. Cornelis Kelderman; 5. Jan Danckaert; 6. François Guillemin; 7. Joris Simaey; 8. Jan de Backere; 9. Mathys Evers; 10. Adriaen van Middelen; 11. Hendrik Franssens; 12. Hieronimus Arents; 13. Jan Baptista Buys / Gregorius Houvenaeghel; 14. Pieter Dhondt 179

180 Het anonieme schilderij is lange tijd toegeschreven aan Philips Bernaerts. 9 Dat is niet waarschijnlijk omdat er belangrijke stijlverschillen zijn met het groepsportret uit De anatomische les is van mindere kwaliteit: de chirurgijnen staan houterig in het gelid en de architecturale ruimte is niet homogeen opgebouwd. Het werk hangt in de anatomiekamer op de Burg tot aan het einde van de 18 de eeuw. 11 Het is in 1841 in het bezit van de Société Médico-Chirurgicale de Bruges, die het in 1871 aan de stad Brugge schenkt. 12 Het hangt nu in het Hospitaalmuseum Sint-Jan. VIER CHIRURGIJNEN Nieuwe biografische gegevens over de geportretteerde chirurgijnen geven niet alleen een duidelijker beeld van hun professionele kennis en activiteiten. Zij bieden ook een inkijk in hun karakter. Cornelis Kelderman (Keldermans) (Brugge 1632/ Brugge) (Afb. 3, nr. 4) is de zoon van Carolus Philippus en Joanna de Carrion. De adelijke familie de Carrion is afkomstig uit Burgos in Castilië. 13 Kelderman wordt chirurgijn op en wordt verkozen tot deken (1670 en ) en griffier ( ) van het ambt van de Brugse chirurgijnen. 14 Hij is chirurgijn-pensionaris van de stad Brugge en van het Brugse Vrije en chirurgijn van het St.-Janshospitaal te Brugge ( ). 15 De eerste anatomische demonstratie in januari 1675 gebeurt op het lijk van de opgehangen soldaat Jan Nicolae. Vanaf wordt zijn skelet, dat door Kelderman is bij een ghevoeght ende vergaedert, in de anatomiekamer tentoongesteld. 16 Hij geeft samen met Hendrik Franssens en Joris Simaey de anatomische lessen in De Meyer, Notice historique,19; De Meyer, Analectes médicaux, 210; J. De Maere en M. Wabbes, Beernaert Philipp or Pieter?, Illustrated dictionary of 17th century Flemish painters. Text, uitg. Jennifer A. Martin, Brussel, 1994, Vlieghe, Catalogus, Brugge, SAB, OA, Ambacht van de Chirurgijnen, 367, 7, Losse stukken, Chirurgins, ( ). 12 De Meyer, Notice historique, SAB, OA, Resolutieboek ,fol. 1v.; SAB, OA, Handschriften, 539, 18: Pieter Le Doulx, Levens der geleerde en vermaerde mannen der stad van Brugge, [ca. 1800], 1, 320; De Meyer, Recherches historiques sur la pratique de l art des accouchements, à Bruges, depuis le XIVme siècle jusqu à nos jours, Brugge, 1843, 39-41; I.J. De Meyer, Suite aux analectes médicaux. Esquisses biographiques des praticiens distingués de la ville et du Franc de Bruges, depuis 1400 jusqu à nos jours, Brugge, , ; Alexandre-Joseph Faidherbe, Les médecins et les chirugiens de Flandre avant 1789, Rijsel, 1892, ; F.-A. Sondervorst, Geschiedenis van de geneeskunde in België, Brussel, 1981, SAB, OA, Resolutieboek , fol. 1v., 14v, 15r, en 24v.; SAB, OA, Ambacht van de Chirurgijnen, 367, 3, Memorie boeck van alle de Dekens mitsgaders leerknechten ende Vrije meesters sedert den XVI 9ber 1663, ( ), fol. 5r en 17r. 15 Le Doulx, Levens der geleerde en vermaerde mannen, 1, 320; De Meyer, Suite aux analectes médicaux, SAB, OA, Resolutieboek ,fol. 16v.: op de thienden van meije 1675 wierdt op de kamer vande Chijrúrgije deser stede ghesteldt het sceletúm van den persoon van Jan Nicolae hetwelcke bij een ghevoeght ende vergaedert is gheweest door Corneliús Kelderman chijrúrgijn van het hospitael van St Jan: ende was desen persoon den eersten die de Chijrúrgijns van Brúgghe in het públijcke gheanatomiseert hebben ende gheschiede op den 6 en 7 Janúarij SAB, OA, Resolutieboek ,fol. 22r: op heden den 7 9bris [november] 1678 wierdt gheresolúeert bij Deken ende Eedt mitsgaders de oúderlinghen van het ampt ende konste der Chirúrgije dat de subiecten voorvallende bequaem tot het anatomiseren ghebroght op onse kamer ten tijde dat de heer Deken sal wesen Mr Jooris Sijmaij súllen gedaen ende ghesneden 180

181 Kelderman is lesgever van de leerknechten in , 1691 en Van 1665 tot 1693 heeft hij minstens elf leerknechten, waaronder in 1677 zijn zoon Johannes Cornelius. 19 Als examinator van de chirurgijnen stelt hij vragen over fracturen en dislocaties. 20 Hij werkt ook voor het gasthuis voor geesteszieken Sint-Juliaans: in 1677 worden bij Pieternelle De Mey twee trepaenen [schedelboren] geset en in 1690 komt hij gedurende drie maanden twee maal daags de quade hand van Zr. Anna Brauwers cureren na een gezamenlijk consult van vijf chirurgijnen en één geneesheer (een consulte ende inspectie te saemen ghenomen vande gheaffligeerde handt). 21 In februari 1697 vaardigen de stadsmagistraten van Brugge een ordonnantie uit over het beroep van vroedvrouw. Cornelis Kelderman is lid van het college van twee geneesheren en twee chirurgijnen dat het bekwaamheidsexamen van de vroedvrouwen moet afnemen. In 1697 publiceert hij in Brugge een instructieboek voor vroedvrouwen Onder-wijs voor alle vroed vrouwen, raeckende hun ampt ende plicht. By een vergaedert, ende ghestelt, ten dienst van het ghemeente, met vraeghen, ende antwoorden. 22 Vanaf betaalt het St.-Janshospitaal hem per jaar een forfaitair honorarium van 35 ponden groten Vlaams. 23 Als chirurgijn van het Brugse Vrije ontvangt Kelderman in 1691 acht schellingen voor het onderzoek van een vroedvrouw in Koolkerke en veertien schellingen voor een visite aan een gevangene met gangreen van de arm. In 1697 krijgt hij tien schellingen voor de behandeling van de hoofdwonde van een gevangene en een pond en tien schellingen voor therapie van een schotwonde in de schouder. 24 Cornelis Kelderman is lid van de Rederijkerskamer van de Heilige Geest. Hij schrijft in 1666 het huldegedicht bij de heroprichting in de St.-Jacobskerk van Brugge van de Broederschap van de H.H. Cosmas en Damianus. 25 In 1671 wint hij de poëziewedstrijd en wordt zo koning van de H. Geestkamer. 26 worden door Mr Cornelis Kelderman ter assistentie van den heer Deken voornoemt ende Mr Heijndrick Franssens, toorkonde date als boven, mij present Corneliús Kelderman chijrúrgijn SAB, OA, Resolutieboek ,fol. 6v, 16r, 18r-20r en 21v. 19 SAB, OA, Memorieboek chirurgijnen, fol. 1v, 2v, 3v, 5v, 8v, 10v, 11v, 12v, 19r, 23r en 29r. 20 Pannier, Van gissen naar weten, J. Geldhof, Pelgrims, dulle lieden en vondelingen te Brugge , Zeven eeuwen geschiedenis van het Sint- Juliaansgasthuis en van de Psychiatrische Kliniek O.-L.-Vrouw te Brugge-Sint-Michiels, Brugge, 1975, De Meyer, Recherches historiques sur la pratique de l art des accouchements, 25-42; De Meyer, Analectes médicaux, Brugge, OCMW-archief, Sint-Janshospitaal, nrs , Huishoudboekjes, ( ) en nrs , Rekeningen, ( ). 1 pond groten Vlaams = 20 schellingen = 240 penningen = 12 pond parisis = 1,5 pond groten Brabants = 6 pond artois of gulden. 24 SAB, OA, Ambacht van de Chirurgijnen, 367, 6, Dossiers Pannier, Van gissen naar weten,150 en Le Doulx, Levens der geleerde en vermaerde mannen, 1, 320: 1671 Mr Cornelis Kelderman, seer ervaeren meester chirurgijn van Brugge, die insgelijcks door sijne groote bequaemheijd, oock heeft lesse gegeven opde voorgemelde anatomie-kamer, en wierd om sijne bekende ervaerentheijd chirurgijn van het hospitael ten jaere Buijten dese wetenschap was hij voorders een seer verstandigen man, sijnde seer toegedaen voor de sang-godinnen, en was gildebroeder vande redenrijcke hooftgilde van den H. Geest, inde dightkonste was hij soo uijtnemende dat hij ten jaere 1671 om den prijs van koning schrijvende verkreeg de louwerkroon als koning der selve gilde, sijn kenspreuck was: bemint MELKANDER, sijnde het letterwissel van sijnen naem KELDERMAN. Het was op de voorseijde gildekamer dat hij tot vercieringe derselve gaf twee groote schilderien verbeeldende de 181

182 Omstreeks 1695 schenken Cornelis en zijn broer Ferdinand portretten van Karel II, koning van Spanje, en van Maximiliaan, keurvorst van Beieren en gouverneur van de Spaanse Nederlanden, geschilderd door N. Frans, aan de Rederijkerskamer voor de vergaderzaal in de Poortersloge.27 Vanaf 1663 woont Kelderman in Huis Den Gouden Cop, Noordzandstraat Hij huwt in 1662 met Marie Cotenghys ( 1676). Zij hebben 8 kinderen, waaronder Johannes-Cornelis ( 1664) en FrançoisXavier ( 1676), die respectievelijk in 1687 en 1698 chirurgijn worden. Met Petronilla Onraet, waarmee hij in 1687 trouwt, heeft hij 3 kinderen.29 Cornelis Kelderman overlijdt op De begrafeniskosten, met een uitvaartmis in de SintSalvatorskerk, bedragen 43 ponden, 5 schellingen en 3 groten Vlaams. In zijn staat van goed wordt de waarde van zijn chirurgijnsinstrumenten geraamd op 39 ponden, 5 schellingen en 11 groten Vlaams, en die van zijn boeken op 91 ponden, 13 schellingen en 8 groten Vlaams.30 Joris (Georges, Georgius) Simaey (Simay, Simau, Samay) (Duinkerken ca Brugge) (Afb. 3, nr. 7) wordt chirurgijn op Hij is dan minstens 25 jaar oud.31 Hij trouwt op met Barbara De Chrugher, weduwe van chirurgijn Matheus Michiels ( ). 32 Voor het huurhuis t Cleen Anckerken, Wijnzakstraat 4, waar hij van 1660 tot 1674 woont, betaalt hij veertien ponden groten Vlaams per jaar.33 Simaey is bestuurslid van het ambacht in 1675 en 1687 en wordt deken in Hij neemt deel aan de anatomische lessen in 1678 en Hij heeft 19 leerknechten tussen 1665 en Hij is lesgever van de leerknechten in en in Als examinator alterneert hij open vragen over anatomie met detailvragen, bijvoorbeeld over cataract.38 Op viert Simaey zijn 50-jarig jubileum als chirurgijn met een H. Mis met volle muesiecke in de Sint-Janskapel [op de Sint-Jansplaats, waar de erediensten van de Broederschap van H.H. Cosmas en Damianus van 1708 tot 1788 worden afbeeldsels van Carel den II koning van Spagnien, en het ander van Maximilianus Emanuël keurvorst en hertog van beijeren, gouverneur generael der Spaensche Nederlanden. Desen seer verstandigen man, willende voorder laeten blijken dat hij nut was voor het publijck, heeft een verhael ofte geschiedboeck gemaeckt van onse Saecken van het land, en is naer dat hij alsoo sijn levens loop in wetenschap wel hadde overgebracht voor de nuttigheijd van eenijder overleden ten jaer 1711 den 21 Januarij. Op sijne begravinge wierd afgelesen door het genootschap vande rederrijcke gilde vanden H. geest een treur-klaght, waer-onder stond dit jaerschrift beweent CorneLis kelderman. Cornelis Kelderman is gebooren ten jaere Was den soone van Philippus Kelderman, bij Catharine de Carrion. 27 Idem; André Van den Bussche, Hoofdcamere vander Rhetorycken van den Heylichen Gheest: Brugge , Brugge, 1999, 57 en SAB, OA, Zestendelen, 138, St.-Jacobs, (1580), fol SAB, OA, Staat van goed, 207, II, nr. 2821, Marie Cotenghys, (1676) en nr. 7016, Cornelis Kelderman, (1711); De Meyer, Recherches historiques sur la pratique de l art des accouchements, SAB, OA, Staat van goed, 207, II, nr. 7016, Cornelis Kelderman, (1711). 31 SAB, OA, Resolutieboek ,fol. 1v.; De Meyer, Suite aux analectes médicaux, SAB, OA, Staat van goed, 207, II, nr. 714 en 14676, Mathias Michiels, (1659). 33 SAB, OA, Belastingen zestendelen, 139, ( ). 34 SAB, OA, Memorieboek chirurgijnen, fol. 13r. 35 SAB, OA, Resolutieboek ,fol. 22r. 36 SAB, OA, Memorieboek chirurgijnen. 37 SAB, OA, Resolutieboek ,fol. 23v. 38 Pannier, Van gissen naar weten,

183 gehouden 39 ] en een feestmaal met de Eed en ouderlingen van het ambt. 40 Joris Simaey is deken van de Gilde van het H. Sacrament in de Sint-Walburga kerk. 41 Hendrik Franssens (Franssen) (Dendermonde Brugge) (Afb. 3, nr. 11) 42 wordt meester chirurgijn op Hij is deken in , en en schatbewaarder van de Eed vanaf januari Hij is lesgever van de leerknechten in 1676, 1677, 1680 en Tijdens zijn lessen besteedt hij bijzondere aandacht aan hoofdwonden. Tussen 1666 en 1683 heeft hij twaalf leerknechten, waaronder in 1681 zijn zoon François ( 1669) en in 1683 zijn zoon Albertus Ludovicus ( 1671). Albertus Ludovicus wordt chirurgijn in Omdat hij niet voldoet is leerknecht Adriaen Dusolsoey in 1683 weghgegaen als bij affirmatie van zijn meester. 45 Hendrik Franssens huwt in 1663 met Anna Vander Heyden ( 1690). Tussen 1664 en 1679 hebben zij acht kinderen. 46 In 1691 trouwt hij met Marie Françoise Plasschaert. 47 Zij wonen in t Groene huys, Wollestraat Na het overlijden van Franssens in 1693 brengt de verkoop van de inhoud van zijn chirurgijnswinkel, inclusief meubelen en boeken, 119 ponden 1 schelling en 2 groten op. 49 Het portret van Hendrik Franssens, deken van het Brugse geneesherengilde, ca. 1675, Stedelijke Musea Brugge inv , wordt toegeschreven aan Jacob van Oost de Jonge (Afb. 4). Het is een kniestuk. Hij staat recht, met zijn linkerhand tegen de heup. Met zijn rechterhand houdt hij een doodshoofd vast. Hendrik Franssens draagt een prachtige bef en mouwboorden in Venetiaanse reliëfkant. De lange krulpruik pleit voor een datering na zowat Dit portret wordt in 1871 aan de stad Brugge geschonken door de Sociéte Médico-chirugicale de Bruges. 39 Pannier, Van gissen naar weten, SAB, OA, Resolutieboek ,fol SAB, OA, Handschrift de Hooghe, 449, dl. V, fol. 132, [ca. 1700]. 42 SAB, OA, Resolutieboek ,fol. 2v.; SAB, OA, Ambacht van de Chirurgijnen, 367, 6, Dossiers ,Verslag Jordaens, klerk van de vierschaar; SAB, OA, Staat van goed, 207, II, nr. 5023, Hendrik Franssens, (1693); De Meyer, Suite aux analectes médicaux, SAB, OA, Resolutieboek ,fol. fol. 2v.; SAB, OA, Memorieboek chirurgijnen, fol. 4r, 14r-15r en 22r. 44 SAB, OA, Resolutieboek ,fol. 19v, 20r en 23 v. 45 SAB, OA, Memorieboek chirurgijnen, fol. 2v, 4v, 7v, 9v, 12v, 13v, 15v, 17v en 18v. 46 SAB, OA, Staat van goed, 207, II, nr. 4670, Anna Vander Heyden, (1691). 47 SAB, OA, Staat van goed, 207, II, nr. 5023, Hendrik Franssens, (1693). 48 SAB, OA, Zestendelen, 138, St.-Donaas, fol. 1323, (1580). 49 SAB, OA, Staat van goed, 207, II, nr. 5023, Hendrik Franssens, (1693). 50 Exposition d art ancien. Guide du visiteur, tent. cat., Brugge, 1905, 88; Jean Luc Meulemeester, Jacob van Oost de Oudere en het zeventiende-eeuwse Brugge, Brugge, 1984, 403; Vlieghe, Catalogus, ; Martine Bruggeman, Kant en kostuum, Stedelijke Musea Brugge Museumpromenade, 11, uitg. Valentin Vermeersch, Brugge, 1995,

184 François Guillemin (Guillemijn, Guillemeyn, Guilmijn, Guillemon, Guilliijn, Gillemijn, Gillemin, Gillemon, Gulemyn, Willemyn, Willemin) ( Brugge) (Afb. 3, nr. 6) is afkomstig uit Lotharingen. Zijn vader Samuel is er baljuw van Marssenville. François Guillemin komt naar de Nederlanden, vermoedelijk als militair chirurg in het leger van Karel van Lotharingen.51 Hij wordt omstreeks 1650 chirurgijn in Brugge.52 In 1653 wordt hij deken van het ambacht.53 Hij is prosector van zowel de eerste als van de tweede anatomische les in Hij is chirurgijn-pensionaris van de stad Brugge en van het Brugse Vrije, is gedurende 40 jaar chirurgijn van het Sint-Janshospitaal en werkt ook geregeld in Sint-Juliaans.55 Afb. 4. Jacob van Oost de Jonge, Portret van Hendrik Franssens, ca. 1675, 80 x 101 cm, Brugge, Musea Brugge, inv. nr. O Le Doulx, Levens der geleerde en vermaerde mannen, 1, : Het was op den 13, 14 en 15 meije 1675 dat gedaen wierde ene tweede anatomie inde geseijde kamer op een dood lichaam van een Spaenschen dragonder die den bode van IJper vermoord hadde, en door de auditeur militaire Emmanuël de Aranda was opgehangen den 11 meije. Dese anatomie was gedaen door Mr Gillis Buijs en Mr Francois Guillemin. Desen Mr Francois Guillemin was geboortig van Lorreijnen en was den sone van d heer Samuel Guillemin, balliu van marssenville. Hebbende geweest met veel waerschijnlijckheijd dhirurgin militaire inde leger van den hertog Carel van Loreijnen, die alsdan met sijn troupen in het Nederland was. Hij hadde getrouwd Jo e Margarite d Allij fa jonckheer Antone heere van Oostkercke ten Bise en was om sijn groote ervaerentheijd gesteld chirurgin van het hospitael van St.Jan in Brugge, en is overleden den 27 augusti 1690 en wierd begraven in de Collegiaele kercke van St. Salvators onder den docksael met een witte marbel sepulture met dit opschrift: Vrij sepulture van sr Francois Guillemin chirurgin ten pensioene deses stede, s landts van Vrijen en hospitael, gebooren in Loreijnen filius d heer Samuël, in den leven balliu van Marssenville etc. overl. e den 27 ougts 1690 ende Jo Margriete d Allij sijne huysvrouwe fa Jonckheer Anthone in sijn leven heer van Ostkercke ten Bise, overl. den 1. 7bre 1695 mitsgaders van d heer Arnoldo Minten filius d heer Arnoldo tsijnen tijde ontfanger van sijne Majesteit grooten thol, incomende en uijtgaende reghten deser stadt overl. den 21. 9ber 1709 ende van Joe Joanna Catharina Guillemin fa e Francois sijn huijsvr. overl. en van d heer Conrard Beijer filius Lutgardi in sijn leven raedt deser stede overl. en van Jo Francoise Guillemin fa Francois sijne huijsvrouwe overl. den 7. 9ber Bidt voor de zielen; De Meyer, Analectes médicaux, ; De Meyer, Suite aux analectes médicaux, Pannier, Van gissen naar weten, ; SAB, OA, Resolutieboek chirurgijnen, fol.1v.; SAB, OA, Wetsvernieuwingen - Ambachtsbesturen, 111, ( ). 54 SAB, OA, Resolutieboek chirurgijnen, fol.15v, 16r en 17r. 55 Geldhof, Pelgrims, dulle lieden en vondelingen te Brugge , 158; Pannier, Van gissen naar weten,132, 148, 153 en

185 Zijn jaarlijks pensioen in het Sint-Janshospitaal bedraagt 35 ponden groten Vlaams. Geneesheren krijgen daar een jaarlijks honorarium van 40 ponden. De brouwer, de bakker, de beenhouwer en de hovenier verdienen er 10 ponden per jaar. Dienstmeiden en knechten in de keuken en in het Sint-Janshospitaal krijgen tussen 4 ponden 10 schellingen en 6 ponden per jaar. 56 De stad Brugge betaalt Guillemin een vast honorarium van 2 ponden groten Vlaams per jaar en geeft hem jaarlijks een stuk stof, een saysoenlaeckenen, ter waarde van 20 schellingen. Van 1683 tot 1686 doet Francois Guillemin samen met geneesheer Thomas Montanus in opdracht van de stad 65 lijkschouwingen op doode lichaemen, door violentie ende anderssins verongheluckt binnen deser stede ende paelen. Daarvoor ontvangt hij 8 schellingen per lijkschouwing. Ouer eenighe cureren, bloetlatijnghen ende anders bij hem ghedaen aen d arme ghevanghenen ter Steene deser stede wordt aan Guillemin in ponden 18 schellingen groten en in ponden groten betaald. 57 Voor meerdere aderlatingen bij gevangenen betaalt het Brugse Vrije hem tussen 1682 en 1686 telkens één schelling. Hij levert ook andere prestaties in opdracht van het Brugse Vrije, bijvoorbeeld een aderlating plus plaasters voor een quaet been (0-3-0, pondenschellingen-groten Vlaams), behandeling gedurende 9 dagen van een messteek in de rug (0-16-0), behandeling met 2 aderlatigen, medicatie en lokale verzorging gedurende 35 dagen van een grote hoofdwonde met penetratie tot aan de schedel (5-5-0), een behandeling gedurende 8 dagen van een beenwonde (0-12-0), een visite met opstellen van een rapport (0-4-0), een visite in Lapschure (0-12-0) en een visite in Koolkerke (0-8-0). 58 Als examinator van aspirant chirurgijnen stelt Guillemin zeer diverse vragen, gaande van het beenderstelsel en spieren tot traanklieren en de pancreas. 59 Van 1669 tot 1683 heeft hij minstens zeven leerknechten. 60 Op sluit hij met de voogden van de Bogarde wezenschool voor jongens een overeenkomst dat hij absolutelick uyt dese schole sal haelen Anselmius Coppet armkindt deser schole om hem te leeren de conste van chirurgie voor den tijdt van drije jaeren welcken tijdt hij hem belooft te onderhouden van eten, dranck, sieckte en ghesont. 61 Het examen van Anselmius, kandidaat-chirurgijn in het Land van het Vrije, gaat door op De chirurgijnen Frans Toomkins, Cornelis Kelderman en Ignatius Baudens krijgen 3 ponden groten van de burgemeester en schepenen van het Brugse Vrije voor hun participatie in de examencommissie Brugge, OCMW-archief, Sint-Janshospitaal, nrs , Huishoudboekjes, ( ) en nrs , Rekeningen, ( ). 57 SAB, OA, Stadsrekeningen, 216, Uutgheuen van saysoen laeckenen, fol. 56v, Uutgheuen van Pensioenen, fol. 60v, Ghemeene Saecken, fol. 80v en 83v, ( ); SAB, OA, Stadsrekeningen, 216, Uutgheuen van saysoen laeckenen, fol. 81, Uutgheuen van Pensioenen, fol. 84v, Ghemeene Saecken, fol. 105 en 108v, ( ); SAB., OA, Stadsrekeningen, 216, Uutgheuen van saysoen laeckenen, fol. 81, Uutgheuen van Pensioenen, fol. 86, Ghemeene Saecken, fol.116v, 121r en 121v., ( ). 58 SAB, OA, Ambacht van de Chirurgijnen, 367, 6, Dossiers SAB, OA, Ambacht van de Chirurgijnen, 367, 3, Examinatieboeck van het ampt der chirurgije, (1684); Pannier, Van gissen naar weten, SAB, OA, Memorieboek chirurgijnen, fol. 4v, 6v, 7v, 8v, 9v en 14v. 61 SAB, OA, Ecole Bogarde, 438, XI, nr 266, Liste des enfants, fol. 63v, ( ); L. Gilliodts-Van Severen, Inventaire diplomatique des archives de l ancienne école Bogarde à Bruges, Brugge, 1899, SAB, OA, Ambacht van de Chirurgijnen, 367, 6, Dossiers

186 François Guillemin woont vanaf 1650 in huis De Mol in de Sint-Amandsstraat. 63 Hij is gehuwd met Margriete D Ally ( ), dochter van Antonius, heer van Oostkerke ten Bise. Zij hebben tussen 1653 en 1658 vier kinderen. Zij worden allebei begraven in de Sint-Salvatorkerk. 64 HET WERKVELD VAN DE CHIRURGIJNEN In 1666 wordt ene Francois, militair, door het ambt der chirurgijnen aangeklaagd wegens zijn chirurgische activiteiten in Brugge. Francois krijgt van het schepencollege een boete van twintig ponden parisis 65 omdat het volgens een hallegebod uit 1648 verboden is iemandt te meesteren ofte cureren / te laten / te scheiren / ofte iet anders te doen ofte wercken dat soude moghen aengaen het Ambacht vande Chirurgiens tensy alvooren [ ] vry ghemaeckt sijnde. 66 Uit dit incident blijkt dat de chirurgijnen zich als beroepsgroep afzetten tegen niet geregistreerde indringers. Ook moeten de Brugse barbiers zich beperken tot kleine chirurgie zoals bloedlaten, abcessen genezen en tandentrekken. Pannier besluit daarom dat het werkterrein van de chirurgijnen en de barbiers in de tweede helft van de 17 de eeuw duidelijk gescheiden is. 67 Uit de archivalia blijkt dat de Brugse chirurgijnen, die op hun groepsportretten (Afb. 1-3) zijn afgebeeld, zware pathologie behandelen zoals fracturen, schotwonden en gangreen en dat zij schedelboringen en lijkschouwingen doen. Anderzijds aarzelen zij niet om zich op het werkterrein van de baardenmakers te begeven. In dit onderzoek wordt dat bij zes van de elf geportretteerde chirurgijnen gedocumenteerd. Vanden heede, Danckaert, Guillemin en Van Middelen doen bloetlatijnghen, raseren en barbieren. Everts en de Backere knippen het haar van de jongens in de Bogardeschool. Daaruit blijkt dat de werkterreinen van chirurgijnen en barbiers tijdens de tweede helft van de 17 de eeuw nog niet scherp afgelijnd zijn. Buys, Guillemin en Everts verstrekken medicatie. Ook naar de apothekers toe is er dus nog geen sprake van een duidelijk scheiding. 68 CHIRURGIJNEN SAMEN OP HET PORTRET Amsterdam telt in de 17 de en 18 de eeuw ongeveer 50 gilden. Van slechts een handvol bestaat er een groepsportret. De kapitaalkrachtige gilde van de Amsterdamse chirurgijns is de belangrijkste klant voor groepsportretten: in de periode zijn er achttien geschilderd, waarvan de helft anatomische lessen. Vanaf het einde van de 17 de eeuw verdwijnt in Amsterdam het element van de anatomische les langzamerhand uit de groepsportretten. De ontleder en het subjectum anatomicum op de snijtafel 63 SAB, OA, Zestendelen, 138, St.-Jacobs, fol (1580). 64 Le Doulx, Levens der geleerde en vermaerde mannen, 1, ; De Meyer, Analectes médicaux, ; De Meyer, Suite aux analectes médicaux, pond groten Vlaams = 12 pond parisis. 66 SAB, OA, Ambacht van de Chirurgijnen, 367, 6, Dossiers Pannier, Van gissen naar weten, Erik Muls, Het corporatiestuk De eed van de Brugse chirurgijnen, 1677, van Philips Bernaerts. Een contextuele analyse met nieuwe biografische gegevens over maker en geportretteerden, Master Thesis KU Leuven, Leuven, 2015 (te raadplegen in SAB). 186

187 worden vervangen door bestuurders aan een vergadertafel. 69 In Delft worden tussen 1617 en 1773 vier anatomische lessen geschilderd. 70 De enige Hollandse anatomische les die, voor zover bekend, buiten Amsterdam en Delft is gemaakt is De anatomische les van Dr. Zacheus de Jager, 1640, van Christiaen Coevershoff (1595/ ) (Afb. 5). Het werk is een bestelling van de chirurgijnen van Enkhuizen. 71 De anatomische lessen uit de Noordelijke Nederlanden refereren naar en illustreren belangrijke ontwikkelingen in de medische geschiedenis. De keuze van dr. Tulp om zich op De anatomische les van dr. Nicolaes Tulp (1632) van Rembrandt ( ) te laten portretteren met een ontlede arm verwijst naar Andreas Vesalius, die zichzelf op de voorpagina van zijn anatomieboek De Humani Corporis Fabrica Libri Septum uit 1543 ook laat afbeelden terwijl hij de buigspieren van de onderarm demonstreert. Ook de ontleding van de hersenen op De anatomische les van Dr. Jan Deijman, 1656, van Rembrandt verwijst naar Vesalius. 72 De anatomische demonstraties van Dr. Frederik Ruysch uit 1670 en 1683 refereren naar zijn baanbrekend onderzoek over het lymfesysteem en over de zwangerschap. 73 Hoe verhouden de groepsportretten van chirurgijnen uit de Zuidelijke Nederlanden zich tot de productie in Holland? Ook de Antwerpse en Brugse anatomische lessen bevatten de terugkerende kenmerken van een anatomische demonstratie: een ontleder, al dan niet omringd door chirurgijnen, een lijk en een ontleed lichaamsdeel. Het Antwerpse anatomiestuk De anatomische les van Dr. Joannes van Buyten uit 1648 van Frans Denys valt op door het indrukwekkende formaat (345 x 482 cm), het grote aantal ten voete uit geportretteerde chirurgijnen (19) en hun plaatsing in een nauwkeurig weergegeven anatomisch theater. De compositie is vergelijkbaar met deze op de gravure Theatrum anatomicum van Leidse Academie (1609) van prentmaker Bartholomeus Willemszn Dolendo (1570/ ) naar Jan Corneliszn. Van t Woudt 69 Norbert Middelkoop (red.), Amsterdammers geportretteerd. Kopstukken , tent. cat., Amsterdams Historisch Museum, Amsterdam, 2002, ; IJpma en van Gulik, Amsterdamse anatomische lessen ontleed; M. Hell, E. Los en N. Middelkoop, Hollanders van de gouden eeuw, tent. cat., Amsterdam Museum m.m.v. Rijksmuseum en Hermitage Amsterdam, Amsterdam, 2014, Hans Houtzager en Michiel Joncker (red.), De snijkunst verbeeld. Delftse anatomische lessen nader belicht, tent. cat., Delft, Stedelijk Museum Het Prinsenhof, Delft-Voorburg, De anatomische les van Dr. Zacheus de Jager, 1640, olieverf op paneel, 122 x 161 cm, Christiaen Coevershoff, Westfriesmuseum, Hoorn. Zie: J. Slenders, De anatomische les van Dr. Zacheus de Jager (1640), Tsch Gesch Gnk Natuurw Wisk Techn, 4, 4 (1981): ; D. Hardeman, T. Huisman, N. Middelkoop, et.al., De anatomische les. Van Rembrandt tot Damien Hirst, tent. cat., Den Haag, Gemeentemuseum, Den Haag, 2013, 21 en F IJpma, F., R. van de Graaf, J-P. Nocolai et.al., De anatomische les van dr. Nicolaes Tulp door Rembrandt (1632) en de bevindingen bij de dissectie van de onderarm van een kadaver: anatomische discrepanties, Ned Tijdschr Geneesk, 150 (2006), en J Hand Surg, 31 (2006), ; F. IJpma,R. van de Graaf en T. van Gulik, Petrus Camper s work on the anatomy and pathology of the arm and hand in the 18th century, J Hand Surg, 35A (2010), ; IJpma en van Gulik, Amsterdamse anatomische lessen ontleed; F. IJpma, N. Middelkoop en T. van Gulik, Rembrandt s Anatomy lesson of Dr. Deijman of 1656 dissected, Neurosurgery, 73 (2013), De anatomische les van Dr. Frederik Ruysch, 1670, Adriaen Backer (1635/ ), Amsterdam Museum; De anatomische les van Dr. Frederik Ruysch, 1683, Jan van Neck (ca ), Amsterdam Museum. Zie: F IJpma, A. Radziun en T. van Gulik, The anatomy lesson of Dr. Frederik Ruysch of 1683, a milestone in knowledge about obstetrics, Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol, 170 (2013), 50-55: F. IJpma, en T. van Gulik, Anatomy lesson of Frederik Ruysch of 1670: A tribute to Ruysch s contributions to lymphatic anatomy, World J Surg, 37 (2013),

188 (1565/ ). 74 De anatomische les, waaraan vier Brugse chirurgijnen deelnemen, uit 1679 van een anonieme schilder toont een dissectie in een genreachtige opstelling op veel kleinere schaal (109 x 139 cm) (Afb. 1). De opstelling van de Brugse chirurgijnen op één rij achter het lijk is analoog aan deze van de chirurgijnen van Enkhuizen op De anatomische les van Dr. Zacheus de Jager van Christiaen Coevershoff (Afb. 5). Telkens staan de figuren er nogal stijfjes bij. Het schilderij uit Enkhuizen heeft eveneens kleinere afmetingen (122 x 161 cm). Net zoals in de Noordelijke Nederlanden staan de Antwerpse en Brugse anatomische lessen symbool voor het innovatieve karakter van de geneeskunde en het begin van de empirische wetenschap tijdens de 17 de eeuw. 75 Afb. 5. Christiaen Coevershoff, De anatomische les van Dr. Zacheus de Jager, 1640, olieverf op paneel, 122 x 161 cm, Hoorn, Westfries Museum 74 Beatrijs Wolters van der Wey, A new attribution for the Antwerp Anatomy Lesson of Dr. Joannes van Buyten, [e-journal full text] Journal of the Historians of Netherlandish Art, 1, 2 (2009): z.p.; Beatrijs Wolters van der Wey, Groepsvertoon. Publieke groepsportretten in Brabant : Studie vanuit maatschappelijk, typologisch en iconografisch oogpunt en krittische catalogus, 5 dln, proefschrift Doctor in de Kunstwetenschappen, KU Leuven, Leuven, 2012, en ; Katlijne Van der Stighelen, De familie van dr. Joannes van Buyten geportretteerd door Karel Emmanuel Biset. Een reprise over portretten, vriendschap en paddenstoelen, Face Book. Studies on Dutch and Flemish Portraiture of the 16th-18th centuries, Leiden-Den Haag, 2012, Norbert Schneider, The art of the portrait. Masterpieces of European portrait-painting , Keulen 1994, ; Gary Steiner, The cultural significance of Rembrandt s Anatomy lesson of Dr. Nicolaas Tulp, History of European Ideas, 36 (2010),

189 ANATOMY LESSONS OF THE AMSTERDAM GUILD OF SURGEONS Frank IJpma 1 and Thomas van Gulik 2 Departments of Surgery, 1 University Medical Centre Groningen, Groningen, and 2 Academic Medical Centre, Amsterdam, The Netherlands INTRODUCTION In the 17th and 18th centuries, the Amsterdam Guild of Surgeons commissioned several famous Dutch painters for making their group portraits. The most well-known masterpiece is of course The anatomy lesson of Nicolaes Tulp, painted by Rembrandt in These carefully assembled group portraits, were painted to commemorate the surgeons and to promote their practices. Anyone who was on the painting had to pay a certain fee to the painter. The purpose of painting these large group portraits of surgeons was also to increase the status of the profession, and to decorate the available wall space in the boardroom of the guild at the Waag. Today most portraits are exhibited in the Amsterdam Museum. The nine anatomy lessons all include a number of recurring elements: the dissector (the praelector anatomiae) surrounded by a group of surgeons, the corpse and the dissected part of the body. Each element has its own story. Over de past few years we studied all original guild documents, guild regulations, documents from the municipal archives and musea to assess the painted anatomy lessons of the Guild of Surgeons in Amsterdam, from an anatomical and surgical perspective. It was our goal to bring the anatomy lessons alive by elucidating the lives and works of the people depicted on the paintings. HEALTHCARE IN AMSTERDAM Healthcare in the 17th century in Amsterdam was provided by various groups. The physicians (doctores medicinae) and pharmacists were registered with the Collegium Medicum. The doctores medicinae were academically trained physicians, who mainly focused on the internal diseases. These health professionals prescribed medications and if surgery was deemed necessary, they contacted a surgeon. Surgeons were traditionally trained under the direction of a master surgeon in a surgeon s shop. They had no university training and hence, lacked an academic status at that time. The original meaning of the word surgery comes from the Greek word χειρεργον (cheirergon), meaning handicraft. Surgeons were mostly concerned with external diseases of the body, which could be treated by operations, or any treatment performed by the hand. Their work consisted, besides cutting hair and beards, of bloodletting, cupping (a partial vacuum was created in cups placed on the skin either by means of heat or suction in order to mobilize the blood flow and promote healing), applying bandages, treatment of wounds and ulcers, draining abscesses, assisting at difficult deliveries, reducing fractures and performing operations for strangulated inguinal hernias and bladder stones. Cutting stones, known as removing stones from the urinary tract, was 189

190 at that time a very difficult and dangerous operation that was not entrusted to all surgeons. The same rules were applied to the operation of a strangulated inguinal hernia. Specialized surgeons were available for these high-risk operations, called steensnijders (stonecutters) and breukmeesters (herniotomists). THE AMSTERDAM GUILD OF SURGEONS As with several other handicrafts in the city of Amsterdam, the surgeons were united in a professional organization called a guild. The Surgeons Guild in Amsterdam was well organized and controlled surgical care in the city. The guild was responsible for surgical training and education, and set the standards for the final exams. The board of the Surgeons Guild consisted of six governors, who each held this position for three years. Every year in September, the city government appointed two new governors out of four nominees. The deken (chairman) and proefmeester (chair of examination board) were respectively president and vice president of the guild. The proefmeester was mainly concerned with preparing and conducting the surgical exams, of which the requirements were precisely defined in the guild regulations. The praelector anatomiae (lecturer in anatomy) was appointed by the city government from among the doctores medicinae. He was entrusted with the theoretical education of the guild members and lectured twice a week. The Surgeons Guild also organized anatomy lessons - initially once a year. For these special events, the praelector anatomiae used corpses of executed criminals to teach anatomy. The praelector was assisted in his anatomical dissections by a collegemeester, who turned the dissection table to expose the part of the corpse that was dissected and who handed over the instruments for dissection. THE SURGEON S SHOP The surgeons held their practice in so-called surgeon s shops, which were previously scattered around the city of Amsterdam. The painting of Egbert van Heemskerck, dated 1669, provides a glimpse into the surgeon s shop owned by the surgeon Jacob. 190

191 Figure 1.: Jacob Franszn (ca ) and his family in the surgeon s shop, painted by Egbert van Heemskerck, Collection Amsterdam Museum. Franszn and situated in the center part of Amsterdam (figure 1). He was portrayed while performing a phlebotomy. His son Thomas, collected the jet of blood in a basin. On the right-hand-side, his wife 191

192 is shown seated with their other son and daughter. In the back of the shop, an apprentice is seen shaving one of the other clients. Two customers in the left corner are waiting for their turn while a third customer has just come in, leaning on crutches in the doorway. The shop was decorated with some remarkable attributes, which referred to the profession of a surgeon. The walls were covered with cabinets containing surgical instruments and jars with medication. A small painting on the wall shows an anatomical dissection of the abdomen and thorax. The artist Van Heemskerck gives us an impression in which environment surgeons practiced in those days. Surgeons were traditionally trained in a master-apprentice relationship. The trainee was employed by a master surgeon in a surgeon s shop, usually for a period of five years. Besides his training in a surgeon s shop, the trainee was expected to attend the lessons of the praelector anatomiae in the anatomy theatre, the Theatrum Anatomicum of the surgeons in Amsterdam. The surgical training was completed with a final proficiency test required by the Surgeons Guild, the so-called meesterproef (master-exam). If the trainee had passed the master-exam, he received the surgeons certificate and was allowed to join the guild as a full member. Being certified, he was granted permission to open a surgeon s shop in Amsterdam for himself, in which he could train prospective surgical trainees. THE THEATRUM ANATOMICUM The Surgeons Guild looked after the interests of the surgeons of Amsterdam, defined their profession and organized surgical education. The guild board met in the guild room, where meetings were held and surgical exams were taken. In addition, they had a dissection hall where the anatomy lessons were performed. The guild room and dissection room were the epicenter of the surgical profession in the 17th and 18th century in Amsterdam. The first anatomical demonstrations took place in the former St Ursula convent at the Oudezijdsachterburgwal, this building was known as a women penitentiary in later times. At the end of the 16th century, the surgeons moved to a room on the upper floor of the chapel of the former St Margaretha Convent at the Nes. Eventually, the government of the city of Amsterdam decided to build a state-of-the-art anatomy theatre for the surgeons. This Theatrum Anatomicum, the new dissection hall of the Surgeons Guild, was housed in an octagonal dome in the middle of the Waag, which was specially constructed for this purpose. After the accommodation was completed in 1691, the Amsterdam Surgeons Guild definitely settled in the Waag. The Waag building is for over five centuries the dominant monument on the Nieuwmarkt in the old city center of Amsterdam (figure 2). The access to the guild room and dissection room of the Surgeons Guild was located in the southeastern tower of the weigh house, next to the main gate of the weigh house - now the entrance of bar-restaurant In de Waag. The inscription Theatrum Anatomicum still exists on the façade above the entrance door. 192

193 Figure 2. : View on the Waag at the Nieuwmarkt in Amsterdam, painted by Jan Ekels de Oude in The porch in the right corner tower gave access to the guild room and Theatrum Anatomicum of the Surgeons Guild. The high, central dome, in which the anatomy theatre was located, is indicated by a flag displaying the word ANATOMIA. The boardroom of the guild was furnished with a cabinet containing surgical instruments. The guild records and medical book collection were kept in special chests or cabinets. The interior was decorated with all sorts of curiosities collected by the surgeons. The walls were decorated with the painted anatomy lessons, which should be considered group portraits painted for the Surgeons Guild in the 17th and 18th centuries. The guild s boardroom was located next to the Theatre Anatomicum - at that time one of the largest in the country - that offered seating for a few hundred spectators. A yellow flag on the top of the building - labeled ANATOMIA - indicated the dome of the Theatrum Anatomicum, the pride of the Amsterdam Guild of Surgeons. Anatomical dissections were performed in the Theatrum Anatomicum in order to teach anatomy to surgeons and surgical trainees of the guild. The dissection room was designed according to the layout of the oldest Theatrum Anatomicum of Europe in Padua, in the northern part of Italy. It had the shape of an amphitheater with a rotating dissection table in the center (figure 3). Through the four windows in the octagonal dome, light fell on the dissection table. The coats of arms of the governors of the guild were painted in the dome of the anatomy theatre (figure 4). The dome with its painted vault was beautifully restored in

194 Today, the dissection table and the ring shaped galleries no longer exist, but the coats of arms in the dome still recall the original function of the hall. Figure 3. : Theatrum Anatomicum in the Waag, made by Jonas Zeuner, ca The dissection table was situated in the center of the anatomy theatre and surrounded by semicircular galleries. The room was illuminated by a chandelier and the light from the four windows in the dome of the theatre. Collection Amsterdam Museum. 194

195 Figure 4. : Coats of arms of the surgeons in Amsterdam, painted in the dome of the former Theatrum Anatomicum in the Waag. Photo: Matthanja Bieze. ANATOMY LESSONS Amsterdam was one of the first cities in the Netherlands in which the training of surgeons was clearly defined, and where anatomical dissections were performed from an educational point of view. Amsterdam was also one of the first cities in Holland where anatomical dissections were open to the public. In the mid-sixteenth century, the surgeons in Amsterdam were convinced that demonstrative education in anatomy of the human body was indispensable for proper surgical training. In addition, anatomical knowledge was essential for their practice. 195

196 In 1555, King Philip II of Spain granted the Amsterdam Guild of Surgeons permission to dissect the corpses of executed criminals for the purpose of teaching anatomy to the guild members. Initially, the guild was permitted to carry out one anatomy lesson a year. The lesson was performed by the praelector anatomiae in the dissection room of the guild. In later times, it occurred that several anatomy lessons were performed annually, albeit that in some years, no anatomy lesson could be organized because of the shortage of corpses. A dead body used for the anatomical dissection was called the subjectum anatomicum. The surgeons mostly used corpses of criminals sentenced to death, for their anatomy lessons. Other corpses eligible for dissection, were those of deceased strangers : people without relatives, of nobodies concern, who died in the Amsterdam guesthouses (city hospitals and shelters for the poor and homeless). Anatomy lessons were performed in the dissection room of the guild, initially housed at the former St Ursula and St Margaretha Convent, and since 1691 permanently located in the Theatrum Anatomicum in the Waag. Anatomical dissections were usually performed in wintertime, in order that at low temperatures, the perishable corpses would be protected from rapid decay. The sequence of dissection was determined by the speed at which certain body parts decomposed, and therefore, each demonstration in anatomy was performed according to a fixed pattern. Firstly, the organs of the abdomen were dissected, then the chest and the brains, and finally the limbs. The anatomy lessons usually took several days, including the usual breaks. Attending a public anatomical dissection was for many years an extraordinary event for the surgeons. Anatomy lessons provided a unique opportunity, in addition to learning from anatomical textbooks, to see the anatomy of the human body in reality. An image from 1615 gives an impression of an anatomy lesson at that time (figure 5). This image shows the lecturer standing next to the dissection table, while performing an anatomy lesson in front of a modest group of about fifty spectators. This scene is usually interpreted as an anatomy lesson performed in Leiden. The conditions in Leiden, however, did not differ very much from the anatomy lessons that were taught in Amsterdam. During the 17th century, anatomical demonstrations evolved into crowded events, which were frequently attended by the citizens. In the guild regulations of 1625 is explicitly stated: from now on anyone who appreciates the anatomy [ ] will pay four studiers [for attending an anatomical lesson], and the guild members will pay six stuivers for each dissected corpse. Anatomy lessons were not only accessible to guild members, but - against payment of four stuivers - to anyone who was interested in attending such lessons. The anatomy book of the Surgeons Guild revealed that an anatomy lesson attracted hundreds of visitors in the 17th century. The large number of visitors may have partly detracted from the educational character of the lesson for the surgeons. The surgical trainees who really needed to learn something, after all, were seated in the back rows of the Theatrum Anatomicum. An illustration of an anatomy lesson in the Theatrum Anatomicum in Leiden gives a good impression of the great public interest and the crowds during such an event (figure 6). The situation at the Waag in Amsterdam would probably have been equivalent. The profits of the lessons were initially used to pay the expenses of the lesson and the funeral of the corpse. The money that 196

197 was left was mostly spend on a large guild banquet, which was held immediately after the anatomy lesson ended. Figure 5. : Anatomy Lesson of Professor Pieter Paauw in the Theatrum Anatomicum in Leiden, made by Andries Stock after the design of Jacob de Gheyn II, Collection Rijksmuseum, Amsterdam. 197

198 Figure 6. : The Theatrum Anatomicum in Leiden, made by Bartholomeus Dolendo after a drawing by Jan Corneliszn van t Woud, Collection Rijksmuseum, Amsterdam. THE SURGEONS OF AMSTERDAM PORTRAYED In the period , eighteen group portraits were painted for the guild. In nine of these, an anatomy lesson was the main subject of the painting, and a central role was reserved for the praelector and the subjectum anatomicum, (part of) the dissected corpse. For these reasons, these group portraits dated , 1619, , 1632, 1656, 1670, 1683, 1728 and 1758 are referred to as anatomy lessons or anatomy pieces (figure 7). The paintings were displayed on the wall of the guild room, and should now be considered part of the unique art collection of the guild. The composition of the first group portrait of the surgeons in Amsterdam was probably derived from the group portraits that had been made for the militia (schutterij) in Amsterdam at that time. One of the most famous militia pieces is The Night Watch, painted by Rembrandt in In fact, the anatomy lessons are closely related to the militia pieces. 198

199 Figure 7. : Anatomy lessons of the Amsterdam Guild of Surgeons. a. Aert Pieterszn, The anatomy lesson of Sebastiaen Egbertszn, Collection Amsterdam Museum. b. Thomas de Keyser or Nicolaes Eliaszn Pickenoy, The anatomy lesson of Sebastiaen Egbertszn, Collection Amsterdam Museum. c. Nicolaes Eliaszn Pickenoy, The anatomy lesson of Johan Fonteijn, Collection Amsterdam Museum. 199

200 d. Rembrandt, The anatomy lesson of Nicolaes Tulp, Royal Cabinet of Paintings Mauritshuis, The Hague. e. Rembrandt, The anatomy lesson of Jan Deijman, Collection Amsterdam Museum. 200

201 f. Adriaen Backer, The anatomy lesson of Frederik Ruysch, Collection Amsterdam Museum. g. Jan van Neck, The anatomy lesson of Frederik Ruysch, Collection Amsterdam Museum. h. Cornelis Troost, The anatomy lesson of Willem Röell, Collection Amsterdam Museum. 201

202 i. Tibout Regters, The anatomy lesson of Petrus Camper, Collection Amsterdam Museum. Important events within the guild of surgeons - such as the first anatomy lesson of a newly appointed praelector, or the inauguration of a new guild room - could be a reason to commission a new group portrait. It was no coincidence that the painter and the surgeons chose to use the theme anatomy lesson in the group portraits. The anatomical demonstrations, organized by the guild, were of course major events for the surgeons. At the same time, the anatomical dissections were a source of inspiration to the painters to create an original composition. Although all anatomical demonstrations organized by the Surgeons Guild have been well documented, some paintings could not be related to a documented record of a particular lesson. One must bear in mind in this regard, that many of the paintings were in fact carefully assembled group portraits, and not a true representation of an anatomical demonstration held at the Theatrum Anatomicum. Some of these paintings will be discussed in the upcoming paragraphs. THE ANATOMY LESSON OF SEBASTIAEN EGBERTSZN The anatomy of Sebastiaen Egbertszn, dated from , is the oldest group portrait from a series of nine painted anatomy lessons, which has been made for the Amsterdam Guild of Surgeons in the 17th and 18th century (figure 8). This painting demonstrates the praelector anatomiae together with a group of surgeons, surrounding a corpse that is lying on the table in front of them. Sebastian Egbertszn ( ) was appointed praelector anatomiae of the Surgeons Guild in 1595 and held this position until his death in He is the key figure in this painting, standing behind the dead body. Unfortunately, the identity of the corpse is unknown. The names of most surgeons, depicted in the painting, are known from the list of names, which is held by one of them in the lower right corner of the painting. The heading of the list indicates the all master surgeons, who were part of the guild in 1603 were depicted on this masterpiece. In 1600, these 28 surgeons served a population of inhabitants in Amsterdam. The anatomical lesson of Sebastian Egbertszn is the only painting on which all the surgeons of the guild have been depicted. The number of surgeons increased rapidly during the 17th century, and therefore in subsequent paintings usually only the 202

203 praelector and governors of the guild have been depicted. While holding a dissection instrument in his right hand, it seems that Egbertszn is about to start with his anatomical demonstration. Interestingly, the attention of the surgeons is not focused on the body nor the anatomical demonstration, which was about to begin. The portraits are quite statically arranged as if the surgeons were posing for a group picture. The painting was not intended as an exact representation of a documented anatomical lesson but rather as a group portrait, painted to commemorate the praelector and surgeons of the guild. After all, this first anatomy lesson ( ), painted for the Amsterdam Guild of Surgeons, marks the beginning of a unique portrait tradition of the guild for the next 150 years afterwards. Figure 8. Aert Pieterszn, The anatomy lesson of Sebastiaen Egbertszn, Collection Amsterdam Museum. THE OSTEOLOGY LESSON OF SEBASTIAN EGBERTSZN The Osteology Lesson of Sebastiaen Egbertszn (1619) is the second masterpiece of the collection of anatomy paintings, which were commissioned by the Amsterdam Guild of Surgeons in the 17th and 18th centuries (figure 9). The painting records a carefully composed group portrait of the guild officials and was intended to commemorate the governors and lecturer of the Surgeons Guild. At that time, the painting was on display above the mantelpiece in the guild room of the surgeons in the Weigh house (Waag) at the Nieuwmarkt in Amsterdam. The composition of the painting is reminiscent of an early lesson in osteology. Osteology, derived from the Greek words osteon (bone) and logos (knowledge), is defined as the study of the structure and function of bones. In fact, osteology could be considered the forerunner of current orthopaedic and traumatological education. In the painting we see Sebastiaen Egbertszn giving an osteology lesson by using a skeleton. The skeleton serves as a central element in the composition, and is thought to have belonged to an English pirate who was captured at sea and brought to Amsterdam in He was executed and his corpse was probably handed over to the surgeons to be used for an anatomical demonstration. The surgeons used the remaining bones of the dissected pirate to rebuild his entire skeleton. The skeleton was kept by the surgeons and used for teaching osteology to the trainees. 203

204 Figure 9. : Thomas de Keyser or Nicolaes Eliaszn Pickenoy, The Osteology Lesson of Sebastiaen Egbertszn, Sebastiaen Egbertszn ( ) is standing next to the skeleton and demonstrates the lower rib. Collection Amsterdam Museum. Egbertszn was appointed praelector anatomiae (lecturer in anatomy) of the guild and was responsible for the anatomical education of the surgeons. For over 20 years he performed his anatomical dissections at the former chapel of the St Margaretha Convent at the Nes in Amsterdam. In 1619, the surgeons moved their guild room to the Weigh house (Waag) at the Nieuwmarkt in Amsterdam, in which a new and fully equipped anatomy theatre would be constructed, modelled on the famous Italian anatomy theatre in Padua. On the occasion of the opening of the new residence of the Surgeons Guild, Egbertszn presented a lecture about the ancient medical works of the Roman physician Aulus Cornelius Celsus (ca. 25BC to 50AD), who for centuries dominated medical doctrine. The inauguration of the new guild room in 1619 was an important event for the surgeons of Amsterdam, and it was on this special occasion that the surgeons commissioned the group portrait of the guild officials, known today as The Osteology Lesson of Sebastiaen Egbertszn. 204

205 THE ANATOMY LESSON OF NICOLAES TULP Approximately four centuries ago, the Amsterdam Guild of Surgeons commissioned Rembrandt to paint a group portrait of the surgeons in the form of an anatomy lesson. The painting, dated 1632, is known as The anatomy lesson of Nicolaes Tulp, and is the fourth anatomy lesson that has been created for the Guild in the 17th and 18th centuries (figure 10). The painting is considered a masterpiece because Rembrandt created an action scene of an anatomy lesson, and abandoned the traditional formal and stiff arrangement of figures. However, one should bear in mind that this painting is a carefully assembled group portrait and not a true representation of an anatomical demonstration held in the anatomy theatre (theatrum anatomicum) of the surgeons. Figure 10. Rembrandt, The Anatomy Lesson of Nicolaes Tulp, Royal Cabinet of Paintings Mauritshuis, The Hague. Looking at the painting, Nicolaes Tulp ( ) is surrounded by seven surgeons. Tulp practised medicine for almost 40 years as a general practitioner in Amsterdam. He held consultations in his office at home and visited the seriously ill patients daily by using his coach. As an academically trained physician he was appointed by the city council of Amsterdam as praelector anatomiae of the Amsterdam Guild of Surgeons. In that position he was in 205

206 charge of the anatomical education of the surgeons. Tulp is portrayed while performing an anatomical dissection of the forearm. The gesture of Tulp s left hand illustrates the function of the muscles in the forearm and lends weight to his demonstration. The fingers of Tulp s left hand are flexed as if he wants to show that pulling on the dissected flexor muscles with his forceps produces flexion of the fingers. Tulp presumably used this initiative to have himself painted with a group of surgeons in the tradition of his predecessors on the occasion of an anatomy lesson. Tulp performed his anatomy lesson on the corpse of a criminal who was sentenced to death in January The identity of all surgeons depicted in Rembrandt s group portrait is well known. Their names were recorded on the piece of paper held by one of the surgeons, as shown in the painting. Rembrandt initially had painted an anatomical illustration of an arm on the piece of paper. The original sketch of the arm was repainted during restoration in the 18th century and replaced with the names of the surgeon observers. However, during the most recent restoration process of the painting from 1996 to 1998, the uppermost layer of paint with the list of names has for the greater part been removed. The dead body was that of a 28-year-old man, an executed criminal named Adriaan Adriaenszn alias Aris t Kint. Adriaan had a long criminal record. The reports of his convictions are preserved in the judicial archives of Amsterdam. In the winter of 1631, Adriaan was walking together with two friends at the Herensluis in Amsterdam. They walked past a well-dressed man who was wearing a nice cape. The next moment they attacked the man and tried to steal his cape. The man, of course, resisted and Adriaan almost beat the man to death during the fight. He was arrested, imprisoned and interrogated for this offence. From the reports in the judicial books, it appears that the interrogations of Adriaan were extremely violent. To force him into a confession he was lifted with 200-kg weights hanging on his legs. In addition, he was tortured and his skin was marked with a branding iron. On 27 January 1632, Adriaan was sentenced to death by hanging for all the crimes he had committed over the years. The death sentence was carried out on 31 January. After the execution, his body was handed over to the Surgeons Guild and served as the subjectum anatomicum at the anatomy lesson of Nicolaes Tulp. It is remarkable that the corpse in Rembrandt s painting does not show any injuries from the torture. Welts from the rope around the neck, burn marks and welts on the legs are missing in the painting. Perhaps Rembrandt did not want to depict a battered corpse in this painting. Above all, the emphasis in the painting had to be on the surgeons rather than the corpse. When we are looking at the painting, the dissected forearm immediately catches our attention. The accuracy of the anatomy of the dissected forearm in Rembrandt s painting has been a matter of discussion in medical and art history literature for decades. Recently, we investigated the accuracy of the dissected forearm in the painting by reproducing an anatomical dissection of the forearm of a male corpse. The arm was used for teaching purposes for medical students. The forearm in the painting is extended and supinated with the wrist placed in the groin, thereby exposing the medial 206

207 epicondyle. We therefore concluded that Rembrandt was correct in his representation of Tulp demonstrating the flexor muscles of the forearm that originate from the medial epicondyle of the humerus. When further comparing the anatomical dissection with that in the painting, four additional subtle anatomical differences could be observed (Fig. 8)2. Rembrandt was an artist whose compositions originated gradually on the canvas, and several adjustments were made during this process. X-ray imaging of the dissected left forearm showed that Rembrandt had moved the arm from a higher to a lower position during the painting process. The adjustments he made to the dissected forearm indicate that the painting gradually appeared on the canvas during the working process of the painter. Adjustments to the painting may have contributed to the anatomical differences between the painting and the reproduction of the dissected forearm. There is no official record of Rembrandt being an eyewitness at the anatomy lesson of Nicolaes Tulp. However, the details and realistic colours of the painting suggest that Rembrandt must have had access to a real dissected limb and that the members of the Guild posed for him to complete the painting. A public anatomy lesson in the 17th century usually started with dissecting the perishable organs of the abdomen and thorax, whereas the extremities were the last to be dissected. In Rembrandt s painting, however, the forearm has already been dissected while the rest of the body is still intact. This is one of the reasons for believing that Rembrandt s painting does not depict a real scene of Tulp s anatomical dissection, but rather represents a carefully assembled group portrait, which has a deeper meaning. Public anatomy lessons were often preceded by a moralistic speech emphasizing the vanity of earthly life (memento mori). The science of anatomy was considered a path toward the knowledge of God. Even moralizing inscriptions inside the anatomy theatre reminded visitors of the ephemerality of life. Andreas Vesalius ( ), an anatomist originally from Brussels, had composed a set of books on human anatomy, entitled De Humani Corporis Fabrica Libri Septem, published in Vesalius seminal work led to major advances in the understanding of human anatomy at that time. The woodcut frontispiece of this book shows a portrait of Vesalius demonstrating the flexor muscles of the forearm (figure 11). It is believed that this portrait inspired Tulp to take the same pose as Vesalius while dissecting a forearm. Vesalius had accomplished a revolution in the knowledge of human anatomy by performing anatomical dissections himself while describing to his students exactly what he was observing. He challenged the works of the ancient authorities on anatomy. Vesalius considered the human hand the physical counterpart of the human mind, an instrument for using further tools and a representation of God s wisdom. Tulp was familiar with the theories of Vesalius. One century after Vesalius, Tulp chose to be depicted with a dissected forearm to be considered the Vesalius of his time, and confirmed the importance of connecting morphology and function in anatomy. 207

208 Figure 11. : Portrait of Andreas Vesalius showing the flexor muscles of the forearm, an illustration from his famous work De Humani Corporis Fabrica Libri Septem (1543). DISCUSSION Anatomical lessons were part of the surgical training during the 17th and 18th century. They fit well into way of thinking during the Renaissance and the Golden age. Anatomists tried to find out the anatomical truth by relying on their own anatomical observations instead of the ancient medical textbooks. Furthermore, the theme of an anatomy lesson was incorporated in the world famous group portraits of the Amsterdam Guild of Surgeons. As we have seen, there is no doubt that it is possible to bring these paintings back to life by telling the fascinating stories of all the people, like the praelector, surgeons and dissected corpse, who have been depicted on these masterpieces. Today, we discussed only three out of nine paintings. However, more about the colourful characters and fascinating events surrounding these paintings could be read in our book Amsterdam s anatomische lessen ontleed. 1 In fact, these anatomy lessons make a unique connection between the painted art of the Dutch artists and the cutting art of the surgeons. Like Nicolaes Tulp once said: anatomy is the very eye of medicine and that it brought forth the truth as it came out of the shadow into the light. We totally agree with him, because good knowledge of the anatomy is the foundation for good surgery. Therefore, we believe that anatomical education still deserves an important place in our current surgical curriculum. 208

209 LITERATURE 1. IJpma FF, van Gulik TM. Amsterdamse anatomische lessen ontleed. Boom: Amsterdam, ACKNOWLEDGEMENT The manuscript was previously published in Sartoniana, volume 30, 2017 for which we acknowledge prof dr Robert Rubens, prof Maarten van Dyck, prof dr Ingrid Kerckaert and Rita Malfliet of Ghent University. Correspondence to: Dr F. F. A. IJpma, Department of Surgery, University Medical Centre Groningen, Hanzeplein 1, PO Box , 9700 RB Groningen, The Netherlands ( 209

210 MONTANUS TIJDINGEN 2018 COLOFON Redactie: Ludo Meulebrouck Verantwoordelijke uitgever: Dr. William De Groote p/a Spaanse Loskaai Brugge Alle artikels zijn onder de verantwoordelijkheid van de auteur. Niets uit deze publicatie mag hernomen worden zonder bronvermelding van de auteur, het artikel en Montanustijdingen Voor integrale overname van een artikel moet de expliciete toelating bekomen worden van de auteur

Nieuwsbrief Herfst-winter 2018

Nieuwsbrief Herfst-winter 2018 zetel vzw: Spaanse Loskaai 1,8000 Brugge secretariaat: michel.deruyttere@skynet.be website: www.montanusbrugge.be Nieuwsbrief Herfst-winter 2018 Beste Montanusleden en sympatisanten, We genieten nog van

Nadere informatie

Enkele beoordelingen van het boek

Enkele beoordelingen van het boek Korte inhoud Dr. Albert Clarysse (Izegem 1936) herleeft zijn jeugdjaren tijdens de oorlog, en de strenge opvoeding in de lagere school en het college in Izegem. Pas aan de universiteit vond hij zijn gading.

Nadere informatie

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2 Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2 Samenvatting door S. 1030 woorden 18 mei 2017 0 keer beoordeeld Vak Geschiedenis Geschiedenis samenvatting H2 1: Wetenschappelijke Revolutie 17 e eeuw Kenmerken: Observeren

Nadere informatie

Nieuwsbrief Voorjaar 2019

Nieuwsbrief Voorjaar 2019 zetel vzw: Spaanse Loskaai 1,8000 Brugge secretariaat: michel.deruyttere@skynet.be website: www.montanusbrugge.be Nieuwsbrief Voorjaar 2019 Beste Montanuslid en Sympathisanten, Aan iedereen een gezond

Nadere informatie

5 JULI Koninklijk besluit tot oprichting van een nationale raad voor dringende geneeskundige hulpverlening.

5 JULI Koninklijk besluit tot oprichting van een nationale raad voor dringende geneeskundige hulpverlening. 5 JULI 1994. - Koninklijk besluit tot oprichting van een nationale raad voor dringende geneeskundige hulpverlening. BS : 16-09-1994 in voege 16/09/1994 (art. 11) Gewijzigd door: KB BS in voege blz 04/07/2004

Nadere informatie

Nummer Toegang: 228 Plaatsingslijst van het archief van het gilde van apothekers,

Nummer Toegang: 228 Plaatsingslijst van het archief van het gilde van apothekers, Nummer Toegang: 228 Plaatsingslijst van het archief van het gilde van apothekers, 1682-1804 Archief Delft 228 Gilde van apothekers 3 I N H O U D S O P G A V E Inhoudsopgave BESCHRIJVING VAN HET ARCHIEF...5

Nadere informatie

Gemeentelijke Raad voor Ontwikkelingssamenwerking GRO..M Mechelen

Gemeentelijke Raad voor Ontwikkelingssamenwerking GRO..M Mechelen Gemeentelijke Raad voor Ontwikkelingssamenwerking GRO..M Mechelen HOOFDSTUK 1: ALGEMENE UITGANGSPUNTEN Art. 1 De GRO..M is de advies- en participatieraad van de stad Mechelen met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking

Nadere informatie

STATUTEN STEDELIJKE RAAD VOOR PERSONEN MET EEN HANDICAP

STATUTEN STEDELIJKE RAAD VOOR PERSONEN MET EEN HANDICAP STAD BRUGGE MAATSCHAPPELIJKE BEGELEIDING STATUTEN STEDELIJKE RAAD VOOR PERSONEN MET EEN HANDICAP ARTIKEL 1: De Stedelijke Raad voor Personen met een Handicap heeft als doel: 1. A. op te treden als volwaardig

Nadere informatie

GEMEENTELIJKE SPORTRAAD - KORTENBERG

GEMEENTELIJKE SPORTRAAD - KORTENBERG GEMEENTELIJKE SPORTRAAD - KORTENBERG STATUTEN Deze Statuten werden aangepast en goedgekeurd tijdens de algemene vergadering van 22/03/2004 waarna deze voor goedkeuring werden voorgelegd op de gemeenteraad

Nadere informatie

HUISHOUDELIJK REGLEMENT VAN DE GEMEENTELIJKE CULTUURRAAD

HUISHOUDELIJK REGLEMENT VAN DE GEMEENTELIJKE CULTUURRAAD HUISHOUDELIJK REGLEMENT VAN DE GEMEENTELIJKE CULTUURRAAD De Algemene Vergadering van de gemeentelijke cultuurraad van Brecht, in zitting van 20 november 2002. Gelet op het decreet van 11 juli 2001 houdende

Nadere informatie

Huishoudelijk reglement gemeentelijke cultuurraad

Huishoudelijk reglement gemeentelijke cultuurraad Huishoudelijk reglement gemeentelijke cultuurraad ART. 1 : Het huishoudelijk reglement regelt de inwendige aangelegenheden van de gemeentelijke cultuurraad door het organiseren van de algemene vergadering,

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, artikel 56, 61 en 88;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, artikel 56, 61 en 88; Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenning van de bijzondere beroepstitels en bijzondere beroepsbekwaamheden voor de beoefenaars van de verpleegkunde en de registratie als zorgkundige DE

Nadere informatie

STATUTEN. Artikel 2. De sportraad is samengesteld uit een algemene vergadering, een raad van bestuur en een dagelijks bestuur.

STATUTEN. Artikel 2. De sportraad is samengesteld uit een algemene vergadering, een raad van bestuur en een dagelijks bestuur. STATUTEN Hoofdstuk 1 : DOEL Artikel 1. De sportraad heeft in het algemeen tot doel de sport, de lichamelijke opvoeding en het openluchtleven te bevorderen, in het belang van het algemeen welzijn en de

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenning van de beroepstitel van vroedvrouw

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenning van de beroepstitel van vroedvrouw Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenning van de beroepstitel van vroedvrouw DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenning van beoefenaars van paramedische beroepen

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenning van beoefenaars van paramedische beroepen Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de erkenning van beoefenaars van paramedische beroepen DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd

Nadere informatie

Onderstaand overzicht behoort tot het project Waddenarchieven, dat wordt gefaciliteerd door de Waddenacademie (www.waddenacademie.knaw.nl).

Onderstaand overzicht behoort tot het project Waddenarchieven, dat wordt gefaciliteerd door de Waddenacademie (www.waddenacademie.knaw.nl). ARMENZORG Versie 27-6-2011 Onderstaand overzicht behoort tot het project Waddenarchieven, dat wordt gefaciliteerd door de Waddenacademie (www.waddenacademie.knaw.nl). Het overzicht is als volgt opgebouwd:

Nadere informatie

Nieuwsbrief Herfst 2014

Nieuwsbrief Herfst 2014 zetel vzw: Spaanse Loskaai 1,8000 Brugge secretariaat: michel.deruyttere@skynet.be website: www.montanusbrugge.be Nieuwsbrief Herfst 2014 Beste Montanusvriend en -vriendin en Sympathisanten, In deze mooie

Nadere informatie

Statuten BEHEERSORGAAN gemeentelijk gemeenschapscentrum van Herne

Statuten BEHEERSORGAAN gemeentelijk gemeenschapscentrum van Herne Statuten BEHEERSORGAAN gemeentelijk gemeenschapscentrum van Herne Titel I: Opdracht Artikel 1. Er wordt een beheersorgaan opgericht dat de opdracht krijgt de inrichtende overheid bij te staan bij het beheer

Nadere informatie

CULTUURRAAD NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP

CULTUURRAAD NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP Stuk 7 8 (B.Z. 1979) - Nr. 1 ARCHIEF VLAAMSE R/4,qD =RUGBEZORGEN CULTUURRAAD VOOR DE NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP BUITENGEWONE ZITTING 1979 13 JUNI 1979 VOORSTEL VAN DECREET - van de heer W. SEEUWS C.S.

Nadere informatie

WIJ HEBBEN RECHTEN SOLIDARITEIT 1. D3. KINDERRECHTENVERDRAG

WIJ HEBBEN RECHTEN SOLIDARITEIT 1. D3. KINDERRECHTENVERDRAG WIJ HEBBEN RECHTEN SOLIDARITEIT 1 Kinderrechten tellen voor iedereen die jonger is dan 18 jaar. Zowel kleuters van 3 jaar als jongeren van 17 worden beschermd door het Kinderrechtenverdrag. Kinderrechten

Nadere informatie

Statuten ADVIESORGAAN gemeentelijk gemeenschapscentrum van Herne

Statuten ADVIESORGAAN gemeentelijk gemeenschapscentrum van Herne Statuten ADVIESORGAAN gemeentelijk gemeenschapscentrum van Herne Titel I: Opdracht Artikel 1. Er wordt een beheersorgaan opgericht dat de opdracht krijgt de inrichtende overheid bij te staan bij het beheer

Nadere informatie

Gemeente Rijkevorsel HUISHOUDELIJK REGLEMENT CULTUURRAAD

Gemeente Rijkevorsel HUISHOUDELIJK REGLEMENT CULTUURRAAD p/a Molenstraat 5 2310 Rijkevorsel Gemeente Rijkevorsel HUISHOUDELIJK REGLEMENT CULTUURRAAD Goedgekeurd door de cultuurraad op 26 november 2008. Goedgekeurd op de Gemeenteraad van 17 december 2008 Hoofdstuk

Nadere informatie

Huishoudelijk reglement van de sportraad

Huishoudelijk reglement van de sportraad Huishoudelijk reglement van de sportraad Hoofdstuk 1 : Doel Artikel 1 : De gemeentelijke sportraad beschikt over door de gemeenteraad goedgekeurde statuten betreffende de gemeentelijke adviesraden voor

Nadere informatie

ADVIESRAAD LOKALE ECONOMIE HAACHT STATUTEN

ADVIESRAAD LOKALE ECONOMIE HAACHT STATUTEN ADVIESRAAD LOKALE ECONOMIE HAACHT STATUTEN Art 1 Art. 2 De gemeentelijke raad voor de belangen van alle Haachtse ondernemers draagt als naam Adviesraad lokale economie Haacht, hierna genoemd de raad. Het

Nadere informatie

Samenvatting geschiedenis H2 wetenschappelijke revolutie, verlichting en Franse Revolutie 2tm5 2 De verlichting De samenleving wetenschappelijk

Samenvatting geschiedenis H2 wetenschappelijke revolutie, verlichting en Franse Revolutie 2tm5 2 De verlichting De samenleving wetenschappelijk Samenvatting geschiedenis H2 wetenschappelijke revolutie, verlichting en Franse Revolutie 2tm5 2 De verlichting De samenleving wetenschappelijk De samenleving moest op dezelfde manier worden onderzocht

Nadere informatie

De Adviesraad kan binnen de beperkingen van haar bevoegdheden, zoals bepaald in artikel 2, zelf initiatief nemen om een advies te formuleren.

De Adviesraad kan binnen de beperkingen van haar bevoegdheden, zoals bepaald in artikel 2, zelf initiatief nemen om een advies te formuleren. Gemeentelijk reglement Cultuurraad Stad Brussel Preambule Definities van de gebruikte termen: De Gemeenteraad: de Gemeenteraad van de Stad Brussel; Het College: College van Burgemeester en Schepenen van

Nadere informatie

Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme

Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme Werkstuk door een scholier 1970 woorden 12 oktober 2005 6,7 72 keer beoordeeld Vak Geschiedenis Hoofdvraag: Hoe beschrijven en verklaren we

Nadere informatie

Statuten jeugdraad Glabbeek

Statuten jeugdraad Glabbeek Statuten jeugdraad Glabbeek 2018-2025 Algemeen Art 1. In de gemeente Glabbeek wordt een gemeentelijke jeugdraad opgericht in uitvoering van het decreet van 14 februari 2003 houdende de ondersteuning en

Nadere informatie

Seniorenadviesraad Galmaarden

Seniorenadviesraad Galmaarden Seniorenadviesraad Galmaarden DE GEMEENTERAAD Gelet op het decreet van 7 december 2012 van de Vlaamse Regering houdende de stimulering van een inclusief Vlaams ouderenbeleid en de beleidsparticipatie van

Nadere informatie

Organisatie Algemene Vergadering samenstelling

Organisatie Algemene Vergadering samenstelling STATUTEN VAN DE SENIORENRAAD Artikel 1 De statuten van de gemeentelijke seniorenraad worden als volgt goedgekeurd : Oprichting zetel - status Artikel 1 Er wordt een gemeentelijke seniorenraad opgericht.

Nadere informatie

Twee aspecten hiervan worden op 10 en 11 november 2015 op een bijzondere manier in de kijker geplaatst.

Twee aspecten hiervan worden op 10 en 11 november 2015 op een bijzondere manier in de kijker geplaatst. Het hospitaal van Onze-Lieve-Vrouw ter Potterie is sinds de 13de eeuw tot op heden een plaats waar aan ziekenzorg en bejaardenzorg wordt gedaan. Daarnaast is het een bekend bedevaartsoord. Twee aspecten

Nadere informatie

Organisatie van advies en inspraak van het lokaal cultuurbeleid 2013-2018

Organisatie van advies en inspraak van het lokaal cultuurbeleid 2013-2018 Organisatie van advies en inspraak van het lokaal cultuurbeleid 2013-2018 1. DOELSTELLING : ADVIES EN INSPRAAK BIJ HET LOKAAL CULTUURBELEID 1.1. Met het oog op de voorbereiding en de evaluatie van het

Nadere informatie

Indien dit nodig mocht blijken, kan hij op voorstel van het beheersorgaan om het even waar gevestigd worden op het grondgebied van de gemeente.

Indien dit nodig mocht blijken, kan hij op voorstel van het beheersorgaan om het even waar gevestigd worden op het grondgebied van de gemeente. ORGANIEK REGLEMENT VOOR HET BEHEERSORGAAN VAN STEDELIJK CULTUURCENTRUM DE HERBAKKER EEKLO Titel 1: Opdracht Artikel 1 Er wordt een beheersorgaan opgericht dat als opdracht krijgt de inrichtende overheid

Nadere informatie

7,2. 1 Wetenschappelijke revolutie. 2 Gevolgen van de wetenschappelijke revolutie. 3 Kenmerken van de verlichting

7,2. 1 Wetenschappelijke revolutie. 2 Gevolgen van de wetenschappelijke revolutie. 3 Kenmerken van de verlichting Samenvatting door een scholier 1776 woorden 11 december 2007 7,2 240 keer beoordeeld Vak Methode Geschiedenis Sprekend verleden Geschiedenis samenvatting Hoofdstuk 2; Wetenschappelijke revolutie, verlichting

Nadere informatie

STATUTEN GEMEENTELIJKE SPORTRAAD LEDE

STATUTEN GEMEENTELIJKE SPORTRAAD LEDE Bekrachtigd door gemeenteraad in zitting van 19 april 2007 1 STATUTEN GEMEENTELIJKE SPORTRAAD LEDE Hoofdstuk 1: DOELSTELLINGEN EN STRUCTUUR Artikel 1: De gemeentelijke sportraad heeft in het algemeen tot

Nadere informatie

SPORTRAAD GLABBEEK. Hoofdstuk I: doel STATUTEN

SPORTRAAD GLABBEEK. Hoofdstuk I: doel STATUTEN SPORTRAAD GLABBEEK STATUTEN Gelet op het decreet van 09.03.07 houdende organisatie van het overleg en de inspraak in het gemeentelijk sportbeleid wordt te Glabbeek een gemeentelijke sportraad opgericht

Nadere informatie

Raad voor Maatschappelijk Welzijn Zitting van 31 juli 2014

Raad voor Maatschappelijk Welzijn Zitting van 31 juli 2014 Raad voor Maatschappelijk Welzijn Zitting van 31 juli 2014 Notulen open zitting Samenstelling De heer Fons Duchateau De heer Eddy Baelemans, OCMW ondervoorzitter; de heer Chris Morel, OCMW ondervoorzitter;

Nadere informatie

Huishoudelijk reglement gemeentelijke jeugdraad gemeente Alken

Huishoudelijk reglement gemeentelijke jeugdraad gemeente Alken Huishoudelijk reglement gemeentelijke jeugdraad gemeente Alken Hoofdstuk 1: Doel Artikel 1: In de gemeente Alken is een gemeentelijke jeugdraad opgericht in uitvoering van het decreet van 9 juni 1993,

Nadere informatie

PROCEDUREREGLEMENT VAN HET VLAAMS DOPINGTRIBUNAAL (Goedgekeurd door de Raad van Bestuur van Vlaams Dopingtribunaal vzw 03.12.09)

PROCEDUREREGLEMENT VAN HET VLAAMS DOPINGTRIBUNAAL (Goedgekeurd door de Raad van Bestuur van Vlaams Dopingtribunaal vzw 03.12.09) Artikel 1. PROCEDUREREGLEMENT VAN HET VLAAMS DOPINGTRIBUNAAL (Goedgekeurd door de Raad van Bestuur van Vlaams Dopingtribunaal vzw 03.12.09) Titel I. De instellingen. Er bestaat een Disciplinaire Commissie

Nadere informatie

STATUTEN MONDIALE RAAD MECHELEN 1

STATUTEN MONDIALE RAAD MECHELEN 1 STATUTEN MONDIALE RAAD MECHELEN 1 HOOFDSTUK 1: ALGEMENE UITGANGSPUNTEN Art. 1 De Mondiale Raad is de advies- en participatieraad van de stad Mechelen met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking en Noord-Zuidbeleid

Nadere informatie

Functie en bevoegdheden Sociale raad

Functie en bevoegdheden Sociale raad Functie en bevoegdheden Sociale raad De statuten van de Sociale Raad van Zaventem worden als volgt vastgesteld : OPDRACHT EN BEVOEGDHEID Artikel 1 : De Sociale Raad heeft als opdracht : 1. het verstrekken

Nadere informatie

Tel.: 011/ Vrederechter Hasselt kanton 1 / 2 Fax: 011/ Naam:.. Voornaam:... Beroep: Adres:... Tel.:...GSM.:... .:...

Tel.: 011/ Vrederechter Hasselt kanton 1 / 2 Fax: 011/ Naam:.. Voornaam:... Beroep: Adres:... Tel.:...GSM.:...  .:... VERZOEKSCHRIFT AANSTELLING BEWINDVOERING VREDEGERECHTEN HASSELT Parklaan 25 bus 7 3500 HASSELT Tel.: 011/37.44.05 Vrederechter Hasselt kanton 1 / 2 Fax: 011/37.44.62 De verzoekende partij: Naam:... Voornaam:...

Nadere informatie

Coordinatie--ziekenhuizen--hoofdgeneesheer--geneesheer-diensthoofd--KB

Coordinatie--ziekenhuizen--hoofdgeneesheer--geneesheer-diensthoofd--KB 15 DECEMBER 1987. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van de artikels 13 tot en met 17 van de wet op de ziekenhuizen, zoals gecoördineerd door het koninklijk besluit van 7 augustus 1987. BS 25/12/1987

Nadere informatie

HET BIJZONDER SOLIDARITEITSFONDS

HET BIJZONDER SOLIDARITEITSFONDS HET BIJZONDER SOLIDARITEITSFONDS Viviane Gendreike Anne-Marie Van Campenhout 11 december 2007 1 PROGRAMMA 1. Het Bijzonder Solidariteitsfonds (BSF): wat, voor wie? 2. In welke gevallen kunt u een beroep

Nadere informatie

Altijd troosten. Belgische verpleegsters tijdens de Eerste Wereldoorlog

Altijd troosten. Belgische verpleegsters tijdens de Eerste Wereldoorlog Altijd troosten Belgische verpleegsters tijdens de Eerste Wereldoorlog Soms genezen, dikwijls verlichten, altijd troosten, stond er tijdens de Eerste Wereldoorlog op het speldje van de verpleegsters van

Nadere informatie

STATUTEN LOKAAL OVERLEG KINDEROPVANG GLABBEEK

STATUTEN LOKAAL OVERLEG KINDEROPVANG GLABBEEK STATUTEN LOKAAL OVERLEG KINDEROPVANG GLABBEEK 2019-2025 Artikel 1 - Oprichting Het lokaal overleg kinderopvang is een gemeentelijke adviesraad. Met de oprichting van deze gemeentelijke adviesraad lokaal

Nadere informatie

Werden benoemd als: a) Voorzitter van de raad van bestuur: b) Secretaris van de raad van bestuur: c) Penningsmeester: d) Afgevaardigde bestuurder:

Werden benoemd als: a) Voorzitter van de raad van bestuur: b) Secretaris van de raad van bestuur: c) Penningsmeester: d) Afgevaardigde bestuurder: Overwegende dat een voorstel werd uitgewerkt voor het oprichten van een vereniging zonder winstoogmerk met als doel het creëren van sociale verblijfsaccommodatie die zich vooral richt op groepen en waarbij

Nadere informatie

goedkeuring door gemeenteraad

goedkeuring door gemeenteraad GEMEENTELIJK FEESTCOMITE p/a Markt 1 9340 LEDE Voorzitter Elsie Van den Abbeele uw kenmerk: ons kenmerk: bijlagen: dienst: patrimonium tel.: (053)60 68 50 fax: (053)80 33 09 e-mail: patrimonium@lede.be

Nadere informatie

AANVRAAGFORMULIER «ARTIKEL 146» - BIJZONDERE VRIJSTELLINGEN VOOR DE UITOEFENING VAN ZEKERE DELEN VAN DE GENEESKUNDE

AANVRAAGFORMULIER «ARTIKEL 146» - BIJZONDERE VRIJSTELLINGEN VOOR DE UITOEFENING VAN ZEKERE DELEN VAN DE GENEESKUNDE AANVRAAGFORMULIER «ARTIKEL 146» - BIJZONDERE VRIJSTELLINGEN VOOR DE UITOEFENING VAN ZEKERE DELEN VAN DE GENEESKUNDE PERSOONLIJKE GEGEVENS VAN DE AANVRAGER Naam : Voornaam : Nationaliteit : Geboortedatum

Nadere informatie

ORGANIEK REGLEMENT BEHEERSORGAAN BIBLIOTHEEK ALKEN

ORGANIEK REGLEMENT BEHEERSORGAAN BIBLIOTHEEK ALKEN ORGANIEK REGLEMENT BEHEERSORGAAN BIBLIOTHEEK ALKEN Titel I: Opdracht Artikel 1. Er wordt een beheersorgaan opgericht dat als opdracht krijgt de inrichtende overheid (gemeenteraad en college van burgemeester

Nadere informatie

GENTSE MEMORIEDAGEN: DECEMBER.

GENTSE MEMORIEDAGEN: DECEMBER. GENTSE MEMORIEDAGEN: 29-30-31 DECEMBER. 29 December 1577 Willem van Oranje wordt plechtig ingehaald in het Hof van Wacken. Hij verblijft er tot 14 januari 1578. 29 December 1734 Dood van de drukker Cornelis

Nadere informatie

Tijd van pruiken en revoluties 1700 1800

Tijd van pruiken en revoluties 1700 1800 Onderzoeksvraag: Hoe probeerde men tijdens de Franse Revolutie enkele Verlichtingsidealen in praktijk te brengen? Kenmerkende aspect: De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies

Nadere informatie

Het Congres van Wenen hertekent Europa (1815) (les 03 5des) Geschiedenis 5MEVO-5EM-5EI-5IW VTI Kontich

Het Congres van Wenen hertekent Europa (1815) (les 03 5des) Geschiedenis 5MEVO-5EM-5EI-5IW VTI Kontich (les 03 5des) Geschiedenis 5MEVO-5EM-5EI-5IW --- www.degeschiedenisles.com --- VTI Kontich 1. Voor het Congres van Wenen a. Rond 1750: het Ancien Regime komt ten einde => Enkele kenmerken van het Ancien

Nadere informatie

Overzicht Leden Bureel van Weldadigheid

Overzicht Leden Bureel van Weldadigheid Overzicht Leden Bureel van Weldadigheid 1836 Administratie toevertrouwd aan vijf leden benoemd door de gemeenteraad en de burgemeester. Het verdelen van hulp gebeurt door 23 verdelers die elk een wijk

Nadere informatie

15 DECEMBER Koninklijk besluit. houdende uitvoering van de artikels 13 tot en met 17. van de wet op de ziekenhuizen, zoals gecoördineerd

15 DECEMBER Koninklijk besluit. houdende uitvoering van de artikels 13 tot en met 17. van de wet op de ziekenhuizen, zoals gecoördineerd 15 DECEMBER 1987. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van de artikels 13 tot en met 17 van de wet op de ziekenhuizen, zoals gecoördineerd door het koninklijk besluit van 7 augustus 1987. BS 25/12/1987in

Nadere informatie

Statuten Stedelijke Seniorenraad Gent

Statuten Stedelijke Seniorenraad Gent Statuten Stedelijke Seniorenraad Gent Artikel 1 - Doelstellingen De stedelijke Ouderenadviesraad van Gent, hierna kortweg Seniorenraad genoemd en opgericht door de Gemeenteraad op 20 oktober 1992, is als

Nadere informatie

RAAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN BORGLOON Verslag van 7 januari 2013 om uur

RAAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN BORGLOON Verslag van 7 januari 2013 om uur Aanwezig: Voorzitter: Patrick Carnotensis, Raadsleden: Joël Schoofs, mevrouw Maria Vrancken, mevrouw Greet Baldewijns, Omer Vanderbeeken, Antoine Goffings, mevrouw Ingrid Moens, mevrouw Chantal L Hoyes,

Nadere informatie

Tijd van pruiken en revoluties 1700 1800

Tijd van pruiken en revoluties 1700 1800 Onderzoeksvraag: Hoe probeerde men tijdens de Franse Revolutie enkele Verlichtingsidealen in praktijk te brengen? Kenmerkende aspect: De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies

Nadere informatie

12 DECEMBER Wet tot vaststelling van de arbeidsduur. van de geneesheren, de tandartsen, de dierenartsen,

12 DECEMBER Wet tot vaststelling van de arbeidsduur. van de geneesheren, de tandartsen, de dierenartsen, 12 DECEMBER 2010. - Wet tot vaststelling van de arbeidsduur van de geneesheren, de tandartsen, de dierenartsen, kandidaat-geneesheren in opleiding, kandidaat-tandartsen in opleiding en studenten-stagiairs

Nadere informatie

~aam.e Regering ~ door de toezichthouder met betrekking tot de toewijzing van de woning gelegen naast zich neer te leggen.

~aam.e Regering ~ door de toezichthouder met betrekking tot de toewijzing van de woning gelegen naast zich neer te leggen. ~aam.e Regering ~ Ministeriële uitspraak in de beroepsprocedure met toepassing van artikel 47, 1, van de Vlaamse Wooncode betreffende de beslissing van de sociale huisvestingsmaatschappij o'm de beoordeling

Nadere informatie

Reglementering over defibrillatoren

Reglementering over defibrillatoren Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid Dienst Veiligheid van de Consumenten Reglementering over defibrillatoren Versie 23/05/07 Referenties : Koninklijk besluit houdende veiligheids- en andere voorwaarden

Nadere informatie

UITTREKSEL UIT DE NOTULEN VAN DE GEMEENTERAAD

UITTREKSEL UIT DE NOTULEN VAN DE GEMEENTERAAD UITTREKSEL UIT DE NOTULEN VAN DE GEMEENTERAAD PROVINCIE VLAAMS-BRABANT ZITTING van 26 mei 2015 Aanwezig : MM. Mevr. Joske Vermeir, raadslid voorzitter; GEMEENTE Jan Couck, Pierre Van de Velde, Johan Deleu,

Nadere informatie

REGLEMENT VAN DE GEMEENTELIJKE MILIEUADVIESRAAD VAN DE GEMEENTE GLABBEEK Aangepaste versie

REGLEMENT VAN DE GEMEENTELIJKE MILIEUADVIESRAAD VAN DE GEMEENTE GLABBEEK Aangepaste versie REGLEMENT VAN DE GEMEENTELIJKE MILIEUADVIESRAAD VAN DE GEMEENTE GLABBEEK Aangepaste versie 2018-2025 Artikel 1: De gemeentelijke milieuadviesraad, afgekort als MAR-Glabbeek, is een door het gemeentebestuur

Nadere informatie

ZITTING VAN 7 JANUARI 2013

ZITTING VAN 7 JANUARI 2013 ZITTING VAN 7 JANUARI 2013 Aanwezig: Kurt Windels, burgemeester; Dirk Debaere, voorzitter gemeenteraad; Katrien Vandecasteele, voorzitter; Ann De Frene, Kathy Verschoot, Koen Depreiter, Jozef Verbauwhede,

Nadere informatie

HUISHOUDELIJK REGLEMENT

HUISHOUDELIJK REGLEMENT HUISHOUDELIJK REGLEMENT Deel 1 ALGEMENE VERGADERING Samenstelling van de Algemene Vergadering Procedure voor culturele verenigingen, organisaties en instellingen Art. 1 Een culturele organisatie, vereniging

Nadere informatie

Wet houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid 13 december 2006 Verschenen in het Belgisch Staatsblad

Wet houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid 13 december 2006 Verschenen in het Belgisch Staatsblad Wet houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid 13 december 2006 Verschenen in het Belgisch Staatsblad 22.12.2006 A. Omkadering De Gezondheidswet werd goedgekeurd op 13 december 2006 en is gepubliceerd

Nadere informatie

1. Goedkeuren van de notulen van de openbare zitting van de OCMW-raad van 19 juni 2018 De OCMW-raad

1. Goedkeuren van de notulen van de openbare zitting van de OCMW-raad van 19 juni 2018 De OCMW-raad Lijst met ontwerpbesluiten van de OCMW-raad van dinsdag 3 juli 2018 OPENBARE ZITTING Bestuur en Beleid Notulen 1. Goedkeuren van de notulen van de openbare zitting van de OCMW-raad van 19 juni 2018 - OCMW-decreet

Nadere informatie

De munten van de Franse Revolutie door José De Strycker

De munten van de Franse Revolutie door José De Strycker De munten van de Franse Revolutie door José De Strycker De Franse Revolutie is niet enkel voor Frankrijk, maar ook voor een groot deel van Europa van grote betekenis geweest. Het politieke klimaat leek

Nadere informatie

Archief van het Algemeen Armbestuur van Poortvliet

Archief van het Algemeen Armbestuur van Poortvliet Archief van het Algemeen Armbestuur van Poortvliet 1607-1965 2 Inleiding Het ontstaan van het armbestuur van Poortvliet zal vermoedelijk in de Middeleeuwen gezocht moeten worden. Er zal toen sprake zijn

Nadere informatie

TOELICHTING BIJ DE INSCHRIJVING, TE LEZEN EN TE BEWAREN DOOR DE KANDIDAAT-HUURDER

TOELICHTING BIJ DE INSCHRIJVING, TE LEZEN EN TE BEWAREN DOOR DE KANDIDAAT-HUURDER TOELICHTING BIJ DE INSCHRIJVING, TE LEZEN EN TE BEWAREN DOOR DE KANDIDAAT-HUURDER 1. REGELS EN WETTEN OCMW Tremelo past het Kaderbesluit Sociale Huur toe. Dit is het Besluit van 12 oktober 2007 van de

Nadere informatie

STATUTEN. Statuten stedelijke jeugdraad Waregem. Gemeenteraad 14 januari Titel I Een inleidende omschrijving

STATUTEN. Statuten stedelijke jeugdraad Waregem. Gemeenteraad 14 januari Titel I Een inleidende omschrijving STATUTEN Gemeenteraad 14 januari 2014 Statuten stedelijke jeugdraad Waregem Titel I Een inleidende omschrijving De stedelijke jeugdraad van Waregem is het parlement waar jongeren, met interesse voor het

Nadere informatie

Inventaris. Archief van de Stad Turnhout. Archief van de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten,

Inventaris. Archief van de Stad Turnhout. Archief van de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten, Inventaris Archief van de Stad Turnhout. Archief van de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten, 1868-1973 Turnhout, 2012 Referentie 144 Titel Datering 1868-1973 Omvang Archiefvormer Institutionele geschiedenis

Nadere informatie

STATUTEN CULTUURRAAD

STATUTEN CULTUURRAAD STATUTEN CULTUURRAAD 1. DOELSTELLING Art.1 Het Decreet op het lokaal en geïntegreerd Cultuurbeleid van 12 juli 2001 bepaalt dat de organisatie van advies en inspraak voor het cultuurbeleid een bevoegdheid

Nadere informatie

Reglement Stichting Ouderraad OBS Het Zand

Reglement Stichting Ouderraad OBS Het Zand Reglement Stichting Ouderraad OBS Het Zand Begripsbepaling Bestuur ouderraad: Ouderraad (OR): Commissie: Ouders: School: De bestuurders van de Stichting Ouderraad OBS Het Zand, zoals vastgesteld in de

Nadere informatie

Huishoudelijk reglement cultuurraad

Huishoudelijk reglement cultuurraad Huishoudelijk reglement cultuurraad Artikel 1 In dit huishoudelijk reglement wordt verstaan onder: 1. organiek reglement: het organiek reglement van de cultuurraad van Berlare; 2. erkende en aanvaarde

Nadere informatie

ZITTING VAN 28 JANUARI 13

ZITTING VAN 28 JANUARI 13 PROVINCIE VLAAMS BRABANT ---- OCMW LUBBEEK ---- ZITTING VAN 28 JANUARI 13 AANWEZIG: de heer Koenraad Van Coppenolle, voorzitter de dames Veerle Daems, Martine Dierickx, Heleen Vangeel en Freya Verlinden

Nadere informatie

11 JUNI Koninklijk besluit tot vaststelling van de procedure betreffende de erkenning van de bijzondere beroepstitel van ziekenhuisapotheker

11 JUNI Koninklijk besluit tot vaststelling van de procedure betreffende de erkenning van de bijzondere beroepstitel van ziekenhuisapotheker Ziekenhuisapotheker--erkenningsprocedure 11 JUNI 2003. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de procedure betreffende de erkenning van de bijzondere beroepstitel van ziekenhuisapotheker BS 08/07/2003

Nadere informatie

Tijd van pruiken en revoluties 1700 1800

Tijd van pruiken en revoluties 1700 1800 Onderzoeksvraag: Op welke gebieden wilden de Verlichtingsfilosofen de bestaande maatschappij veranderen? Rationalisme = het gebruiken van gezond verstand (rede/ratio) waarbij kennis gaat boven tradities

Nadere informatie

Artikel 1. In de gemeente Destelbergen wordt een gemeentelijke Adviesraad voor Lokale Economie (ALE) opgericht.

Artikel 1. In de gemeente Destelbergen wordt een gemeentelijke Adviesraad voor Lokale Economie (ALE) opgericht. 23 mei 2013 DE GEMEENTERAAD, Overeenkomstig artikel 28 van het Gemeentedecreet in openbare zitting vergaderd; Overwegende dat de gemeenteraad in uitvoering van de artikelen 199 en 200 van het Gemeentedecreet

Nadere informatie

DRAAIBOEK VOOR PLAATSELIJKE BESTUURSVERKIEZINGEN 2010-2011

DRAAIBOEK VOOR PLAATSELIJKE BESTUURSVERKIEZINGEN 2010-2011 GEZINSBOND vzw DRAAIBOEK VOOR PLAATSELIJKE BESTUURSVERKIEZINGEN 2010-2011 Vooraf De verkiezingen op plaatselijk vlak zullen plaatshebben tussen 15 oktober 2010 en 15 maart 2011. Deze tijdspanne van vijf

Nadere informatie

GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN VAN 14 OKTOBER 2012

GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN VAN 14 OKTOBER 2012 BERICHTEN UGA TM Division of Continuga TM nv 8501 KORTRIJK-HEULE tel. 056 36 32 00 fax 056 35 60 96 e-mail: sales@uga.be Februari 2012 GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN VAN 14 OKTOBER 2012 INSCHRIJVING VAN NIET-BELGISCHE

Nadere informatie

Informatiebrochure Oncologisch Centrum

Informatiebrochure Oncologisch Centrum Informatiebrochure Oncologisch Centrum Oncologisch Centrum 3 We werken samen aan uw gezondheid De laatste jaren is de kennis over de behandeling van kanker sterk toegenomen. Enerzijds heeft dit geleid

Nadere informatie

UITTREKSEL UIT DE NOTULEN VAN D E G E M E E N T E R A A D. Zitting van 1 maart 2007

UITTREKSEL UIT DE NOTULEN VAN D E G E M E E N T E R A A D. Zitting van 1 maart 2007 Aanwezig: VAN DESSEL Vital, Burgemeester; Paul Dams, Koen De Vadder, Marie-Louise Maes, Bert De Wit en Monique Goris, Schepenen;, Voorzitter; Wouters André, Van Espen Rosa, Van Beughem Nadia, Wuyts Katleen,

Nadere informatie

wijziging statuten 2013 Gemeentelijke Sportraad Affligem

wijziging statuten 2013 Gemeentelijke Sportraad Affligem wijziging statuten 2013 Gemeentelijke Sportraad Affligem HOOFDSTUK I: DOELSTELLING Artikel 1 De sportraad heeft in het algemeen tot doel de sport, de lichamelijke opvoeding en de openluchtrecreatie te

Nadere informatie

UITTREKSEL UIT HET REGISTER VAN DE BERAADSLAGINGEN VAN DE GEMEENTERAAD

UITTREKSEL UIT HET REGISTER VAN DE BERAADSLAGINGEN VAN DE GEMEENTERAAD PROVINCIE WEST-VLAANDEREN STAD WERVIK UITTREKSEL UIT HET REGISTER VAN DE BERAADSLAGINGEN VAN DE GEMEENTERAAD Zitting van 04/06/2013 Aanwezig : Afwezig : Youro Casier, Burgemeester; Belinda Beauprez, Bert

Nadere informatie

Reglement van de cultuur- en erfgoedraad Glabbeek

Reglement van de cultuur- en erfgoedraad Glabbeek Reglement van de cultuur- en erfgoedraad Glabbeek 2018-2025 ORGANISATIE Artikel 1. Oprichting De cultuur- en erfgoedraad heeft als opdracht het gemeentebestuur bij te staan en te adviseren bij het beleid

Nadere informatie

Statuten HoGent Studentenraad

Statuten HoGent Studentenraad Statuten HoGent Studentenraad (Zoals goedgekeurd op de Algemene Vergadering van 21 februari 2013) (Aanvulling zoals goedgekeurd op de Algemene Vergadering van 16 mei 2013) Titel I- Algemene bepalingen

Nadere informatie

Statuten SKF vastgelegd tijdens de stichtingsvergadering van 26 juni 2004.

Statuten SKF vastgelegd tijdens de stichtingsvergadering van 26 juni 2004. Tussen ondergetekenden : Statuten SKF vastgelegd tijdens de stichtingsvergadering van 26 juni 2004. Titel I Naam, zetel, doel, duur Art. 1. De vereniging zonder winstoogmerk draagt de naam : Studiekring

Nadere informatie

Statuten van het gemeentelijk adviesorgaan voor kinderopvang (LOK)

Statuten van het gemeentelijk adviesorgaan voor kinderopvang (LOK) Statuten van het gemeentelijk adviesorgaan voor kinderopvang (LOK) 1 Erkenning Artikel 1: in de gemeente Kaprijke wordt het Lokaal Overleg Kinderopvang (LOK) opgericht conform de richtlijnen van het Besluit

Nadere informatie

Van stad en buitenie

Van stad en buitenie Van stad en buitenie Een institutionele studie van rechtspraak en bestuur in Weert 1568-1795 een wetenschappelijke proeve op het gebied van de Letteren Proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor

Nadere informatie

Art. 3. De hoofdgeneesheer dient over de mogelijkheden te beschikken om de kwaliteitszorg in het ziekenhuis te bevorderen.

Art. 3. De hoofdgeneesheer dient over de mogelijkheden te beschikken om de kwaliteitszorg in het ziekenhuis te bevorderen. Koninklijk besluit van 15 december 1987 houdende uitvoering van de artikels 13 tot en met 17 van de wet op de ziekenhuizen, zoals gecoördineerd door het koninklijk besluit van 7 augustus 1987. (B.S. 25.12.1987)

Nadere informatie

Gelet op de organieke wet d.d. 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, hierna de organieke OCMW-wet genoemd;

Gelet op de organieke wet d.d. 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, hierna de organieke OCMW-wet genoemd; VLAAMSE OVERHEID DE GOUVERNEUR VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN Gelet op de organieke wet d.d. 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, hierna de organieke OCMW-wet genoemd; Gelet

Nadere informatie

De ADOMA wordt in ieder geval om advies gevraagd over de verplichtingen in het kader van de samenwerkingsovereenkomst milieu met het Vlaams gewest.

De ADOMA wordt in ieder geval om advies gevraagd over de verplichtingen in het kader van de samenwerkingsovereenkomst milieu met het Vlaams gewest. Statuten ADOMA Artikel 1 Er wordt een adviesraad voor milieu en natuur opgericht, hierna Adviesraad voor Duurzame Ontwikkeling en Milieu van de stad Antwerpen (afgekort ADOMA) genoemd. De ADOMA is tevens

Nadere informatie

Dringende Medische Hulpverlening

Dringende Medische Hulpverlening Versie nr: 1 Laatste wijziging: 30-06-2007 1. Waartoe dient deze fiche? 2. Wat is dringende medische hulp? 3. Wie heeft recht op dringende medische hulp? 4. Aan welke voorwaarden moet ik voldoen om aanspraak

Nadere informatie

Statuten projectvereniging Berg en Nete

Statuten projectvereniging Berg en Nete 1 STATUTEN Statuten projectvereniging Berg en Nete Hoofdstuk 1: naam, zetel, doelstellingen en duur Artikel 1 - Naam van de projectvereniging De projectvereniging wordt genoemd projectvereniging Berg en

Nadere informatie

Lokaal Sociaal Beleid en Geïntegreerd Breed Onthaal

Lokaal Sociaal Beleid en Geïntegreerd Breed Onthaal Lokaal Sociaal Beleid en Geïntegreerd Breed Onthaal Trefdag Ouderen en Lokaal beleid Inzetten op participatie Gent, 7 mei 2019 Katelijn Van Horebeek Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Afdeling

Nadere informatie

MerkatorLeuven vzw. Merkator is opgebouwd uit drie afdelingen, elk met een eigen doelstelling.

MerkatorLeuven vzw. Merkator is opgebouwd uit drie afdelingen, elk met een eigen doelstelling. MerkatorLeuven vzw HOOFDSTUK I. Naam, zetel, doelstelling, duur Artikel 1:Naam De officiële naam van de vereniging is MerkatorLeuven vzw, afgekort Merkator. Deze naam moet voorkomen in alle akten, facturen,

Nadere informatie

Lokaal Overleg Kinderopvang (LOK) Gemeente Moorslede. STATUTEN

Lokaal Overleg Kinderopvang (LOK) Gemeente Moorslede. STATUTEN Lokaal Overleg Kinderopvang (LOK) Gemeente Moorslede. STATUTEN Hoofdstuk 1: Algemeen Artikel 1 De adviesraad LOK is een door het lokaal bestuur officieel erkende adviesraad, inzake kinderopvangmateries

Nadere informatie

ITHAKA 22 INFORMATIEFICHE DEELNEMERS

ITHAKA 22 INFORMATIEFICHE DEELNEMERS LOKO Cultuur s-meiersstraat 5 3000 Leuven Tel.: 016/22 31 09 ithaka@loko.be www.loko.be/cultuur INFORMATIEFICHE DEELNEMERS Naam: Geboortedatum: School: Jaar (of afstudeerjaar) & opleiding: M / V Eventuele

Nadere informatie

RAAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN 18 FEBRUARI 2019 TOELICHTINGSNOTA DIENST SECRETARIE

RAAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN 18 FEBRUARI 2019 TOELICHTINGSNOTA DIENST SECRETARIE RAAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN 18 FEBRUARI 2019 TOELICHTINGSNOTA DIENST SECRETARIE Openbare zitting DEPARTEMENT MANAGEMENT EN PERSONEEL 1 Zorgbedrijf. Aanduiden vertegenwoordiging in de algemene vergadering

Nadere informatie