Regeling vernieuwing opleidingen tot leraar basisonderwijs 2000 en 2001

Transcriptie

1 OCenW-Regelingen opleidingen tot leraar Regeling houdende regels voor het verstrekken van subsidie voor de vernieuwing van de opleidingen tot leraar basisonderwijs in de periode 2000 tot en met Bestemd voor: instellingen voor hoger beroepsonderwijs met opleidingen tot leraar basisonderwijs. Algemeen verbindend voorschrift Datum: 14 juli 2000 Kenmerk: HBO/AS-2000/24349 Datum inwerkingtreding: zie artikel 24 Geldigheidsduur beleidsregel: n.v.t. Juridische grondslag: zie Gelet op: Relatie tot eerdere mededelingen: n.v.t. Informatie verkrijgbaar bij: CFI/ICO/BVH, Besluit: Paragraaf 1 Inleidende bepalingen Artikel 1. Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: a. minister: de minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen; b. hogeschool: een hogeschool als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; c. school voor primair onderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs dan wel een school voor speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra. De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen, Gelet op: artikel 4 van de Wet overige OCenW-subsidies; Artikel 2. Doelomschrijving De minister kan projectsubsidie verstrekken voor activiteiten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, gericht op de vernieuwing van opleidingen tot leraar basisonderwijs onder meer met het oog op de behoeften van niet-traditionele doelgroepen, op de verdergaande integratie van informatie- en communicatietechnologie in de lerarenopleidingen, en op de behoeften van de scholen voor primair onderwijs. NUMMER 18b juli 2000

2 Artikel 3. Subsidieaanvrager Subsidie wordt verleend aan een bekostigde hogeschool die een opleiding tot leraar basisonderwijs verzorgt die is opgenomen in het onderdeel Onderwijs van het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Artikel 4. Vaststelling subsidieplafond Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is in de periode van 2000 tot en met 2001 een bedrag van maximaal ƒ 20 miljoen beschikbaar, te weten ƒ 10 miljoen in 2000, en ƒ 10 miljoen in Artikel 5. Subsidiebedrag per subsidieontvanger De subsidie per hogeschool is ten hoogste gelijk aan het bedrag voor die hogeschool, genoemd in de bijlage bij deze regeling. Paragraaf 2 Subsidieaanvraag Artikel 6. Subsidieaanvraag Subsidie voor de periode 2000 tot en met 2001 wordt verleend op aanvraag. Artikel 7. Vereisten De subsidieaanvraag omvat: a. een meerjarenactiviteitenplan als bedoeld in artikel 8; b. een meerjarenbegroting als bedoeld in artikel 9; c. de overige gegevens, bedoeld in artikel 10. Artikel 8. Meerjarenactiviteitenplan 1. Het meerjarenactiviteitenplan omvat een overzicht van de aard en omvang van een of meer van de voorgenomen activiteiten in de jaren 2000 en 2001, betreffende: a. de ontwikkeling van een flexibel stelsel van lerarenopleidingen dat studenten op maat kan bedienen, inclusief de instrumenten daarvoor; b. de vergroting van de initiële instroom en zijinstroom uit niet-traditionele doelgroepen, onder andere door het aanbieden van flexibele trajecten op maat; c. de bevordering van de in-, door- en uitstroom van studenten uit allochtone doelgroepen; d. de integratie van informatie- en communicatietechnologie in de lerarenopleidingen; e. de ontwikkeling van opleidingsmodellen, in samenwerking met scholen voor primair onderwijs, waarbij een deel van de opleiding plaatsvindt in de school voor primair onderwijs onder een meer gelijkwaardige verantwoordelijkheidsverdeling tussen die school en de hogeschool; f. de versterking van de samenwerking op overige opleidingsaspecten, waaronder de beschikbaarheid van stageplaatsen, met scholen voor primair onderwijs, door het sluiten van overeenkomsten; g. de samenwerking met andere lerarenopleidingen en andere opleidingen verbonden aan de eigen hogeschool, met lerarenopleidingen voor basisonderwijs en voor voortgezet onderwijs en andere opleidingen buiten de eigen hogeschool, en met de schoolbegeleidingsdiensten en landelijke verzorgingsinstellingen; h. de implementatie van het gemeenschappelijk curriculum en de kwaliteiten, bedoeld in artikel 7.13, tweede lid onder c, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, voor lerarenopleidingen, waarbij de startbekwaamheden zoals door de landelijke ondersteuningsinstellingen voor de leraar primair onderwijs gepubliceerd, richtinggevend zijn. Bij de implementatie wordt ook aandacht besteed aan activiteiten gericht op bevordering van de affiniteit met techniek van leerlingen in het primair onderwijs; i. de deskundigheidsbevordering van docenten van de lerarenopleiding basisonderwijs in relatie tot het uitvoeren van bovengenoemde vernieuwingen. 2. In het meerjarenactiviteitenplan wordt de mate van aandacht, besteed aan alle in het eerste lid onder a tot en met i genoemde thema s, nader beargumenteerd. Artikel 9. Meerjarenbegroting De meerjarenbegroting biedt inzicht in de inkomsten en uitgaven die de hogeschool in verband met de te subsidiëren activiteiten voorziet voor de jaren 2000 en Artikel 10. Overige gegevens De hogeschool geeft tevens inzicht in: NUMMER 18b juli 2000

3 a. de met scholen voor primair onderwijs gesloten respectievelijk te sluiten samenwerkingsovereenkomsten betreffende de onderwerpen, genoemd in artikel 8, eerste lid; b. de voorzieningen die de hogeschool heeft getroffen voor een actieve en kosteloze overdracht van de tussen- en eindresultaten van activiteiten en ontwikkelde producten naar lerarenopleidingen buiten de eigen hogeschool en naar andere betrokkenen; c. de inzet van de middelen die zijn verkregen op grond van artikel 5.1 van de Regeling bekostiging Hoger Onderwijs, en de activiteiten die specifiek daarmee worden verricht naast de activiteiten, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 11. Indiening subsidieaanvraag 1. Subsidieaanvragen worden in vijfvoud ingediend voor 15 september Niet tijdig ingezonden aanvragen worden afgewezen. Doorslaggevend bij de beoordeling of de aanvraag tijdig is ingezonden, is de datum van poststempel, of, wanneer een poststempel ontbreekt, de datum van binnenkomst bij CFI. 3. De subsidieaanvragen, bedoeld in het eerste lid, worden gericht aan: CFI, productgroep/fto/tbd, Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer. 3. De commissie heeft tot taak om uiterlijk op 6 oktober 2000 de minister te adviseren over de subsidieaanvragen voor de activiteiten, genoemd in artikel De commissie beoordeelt de afzonderlijke subsidieaanvragen op doeltreffendheid en doelmatigheid van de beoogde activiteiten binnen het kader van de in artikel 8 vermelde vernieuwingen, en beoordeelt het totaal van de subsidieaanvragen op de mate waarin deze gezamenlijk een evenwichtige bijdrage leveren aan alle beoogde vernieuwingen, genoemd in artikel De leden van de commissie komen tot hun oordeel zonder last of ruggespraak. 6. Op het advies van de commissie zijn de bepalingen van de Wet openbaarheid van bestuur van toepassing. 7. De commissie voorziet in haar eigen secretariaat. De commissie bepaalt haar eigen werkzaamheden en regelt de werkzaamheden van het secretariaat. 8. Het beheer van de stukken van de commissie geschiedt met inachtneming van het bij of krachtens de Archiefwet 1995 bepaalde. Na opheffing van de commissie wordt het archief overgedragen aan de onderafdeling Centrale Archiefbewaarplaats van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. 9. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister. Op de leden van de commissie zijn het Reisbesluit binnenland en het Vacatiegeldenbesluit 1998 van overeenkomstige toepassing, tenzij anders is overeengekomen met de leden van de commissie. Paragraaf 3 Subsidieverlening Artikel 14. Tijdvak subsidieverlening Subsidie wordt verleend voor de periode 2000 tot en met Artikel 12. Advies voorafgaand aan subsidieverlening De minister beslist over de subsidieverlening mede op basis van het advies van de commissie, bedoeld in artikel 13. Artikel 13. Tijdelijke commissie Vernieuwing lerarenopleiding basisonderwijs 1. De minister stelt een tijdelijke commissie Vernieuwing lerarenopleiding basisonderwijs in. 2. De commissie bestaat uit: een voorzitter op voordracht van de minister een lid op voordracht van de HBO-Raad een lid op voordracht van het Procesmanagement Primair Onderwijs. Artikel 15. Niet vervullen begrotingsvoorwaarde In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van deze regeling verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen. Artikel 16. Weigeringsgronden Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien het advies van de commissie, bedoeld in artikel 13, daartoe aanleiding geeft. NUMMER 18b juli 2000

4 Paragraaf 4 Verplichtingen subsidieontvanger Artikel 17. Informatieplicht De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid. Paragraaf 5 Subsidievaststelling 2. Het verslag verschaft inzicht in de participatie van scholen voor primair onderwijs, andere lerarenopleidingen en andere opleidingen verbonden aan de eigen hogeschool en van opleidingen buiten de eigen hogeschool, bij de uitvoering van de te subsidiëren activiteiten. 3. Het verslag bevat, voor zover van toepassing, een analyse van verschillen tussen de voorgenomen activiteiten, werkwijze en beoogde resultaten, vermeld in het meerjarenactiviteitenplan, en de feitelijke realisatie. 4. Het instellingsverslag wordt jaarlijks vóór 1 maart gezonden aan de minister ter attentie van CFI, productgroep FTO/TBD, Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer. Het eerste verslag, over het jaar 2000, wordt ingezonden vóór 1 maart De subsidieontvanger bevordert de totstandkoming van en draagt bij aan een jaarlijks gezamenlijk verslag van alle hogescholen met lerarenopleidingen basisonderwijs over het geheel van de vernieuwingsactiviteiten en zendt daartoe in elk geval afschrift van het instellingsverslag aan de HBO-raad. Artikel 18. Financieel verslag Artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. Paragraaf 6 Betaling Artikel 19. Accountantsverklaring 1. Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. 2. De accountantsverklaring bevat tevens een oordeel over de naleving van de subsidievoorwaarden door de subsidieontvanger. 3. De minister kan nadere verplichtingen opleggen in verband met de inrichting van de accountantsverklaring. Artikel 22. Voorschotten De minister verstrekt jaarlijks per hogeschool een voorschot voor activiteiten, ten hoogste gelijk aan het jaarbedrag voor die hogeschool, genoemd in de bijlage bij deze regeling. Paragraaf 7 Artikel 20. Controleprotocol accountant De subsidieontvanger bedingt bij de accountant, bedoeld in artikel 19, eerste lid, dat deze zijn onderzoek inricht overeenkomstig een door de minister vast te stellen controleprotocol. Artikel 21. Verslag van activiteiten per instelling 1. De inrichting van het verslag komt overeen met de inrichting van het meerjarenactiviteitenplan. Slotbepalingen Artikel 23. Bekendmaking Deze regeling wordt met de toelichting en de bijlage geplaatst in Uitleg OCenW-Regelingen. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant. Artikel 24. Inwerkingtreding NUMMER 18b juli 2000

5 Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na de datum van uitgifte van Uitleg OCenW- Regelingen, waarin deze regeling is geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari waarde van de aanwezigheid van goed onderbouwde plannen. 2. Specifieke toelichting Artikel 25. Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: lerarenopleidingen. De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen, drs. L.M.L.H.A. Hermans Toelichting 1. Algemene toelichting De ontwikkelingen in het primair onderwijs vragen van de lerarenopleidingen dat zij een omslag maken naar een vraaggerichte werkwijze, specifieke doelgroepen op maat bedienen, inhoudelijk zich oriënteren op nieuwe ontwikkelingen in het primair onderwijs, en bij de opleiding zo nauw mogelijk samenwerken met scholen voor primair onderwijs. Scholing op maat waarbij het onderwijs nauw aansluit bij de praktijkervaring van de individuele student, staat daarbij centraal. In de nota Maatwerk voor morgen: het perspectief van een open onderwijsarbeidsmarkt (Tweede Kamer, , , nr. 44) van 13 april 1999 zijn voorstellen gedaan om te bevorderen dat de lerarenopleidingen primair onderwijs de omslag maken naar een meer vraaggerichte werkwijze. Over de omslag van de lerarenopleidingen is met de Tweede Kamer in het nota-overleg op 31 mei 1999 gesproken (Tweede Kamer, 1998/1999, , nr. 56). Daarnaast zijn in de brief van 5 oktober 1999 van de Minister aan de HBO-raad (kenmerk HBO/AS/1999/32805) nog een aantal andere thema s genoemd die extra inspanning van de lerarenopleidingen primair onderwijs vergen. In aansluiting op deze voorstellen heeft de HBO-raad in oktober 1999 de nota Actieplan lerarenopleidingen primair onderwijs uitgebracht. In het overleg van 11 april 2000 met de HBO-raad heeft de Minister zijn instemming met dit Actieplan uitgesproken en toegezegd de uitvoering in 2000 en 2001 gericht te willen ondersteunen met de mogelijkheid dat instellingen reeds in 2000 een beroep doen op de voor 2002 toegezegde f 10 miljoen, onder voor- Op de subsidieverstrekking op grond van deze regeling zijn naast de algemene artikelen van de Wet overige OCenW-subsidies, de artikelen van hoofdstuk 3 Projectsubsidies van deze wet direct van toepassing. De Wet overige OCenW-subsidies bouwt op zijn beurt weer voort op wat al is geregeld in de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zo is in de Awb voorzien in bepalingen over het in voorkomende gevallen terugvorderen van subsidie of het opschorten van de betaling daarvan. De betreffende artikelen van de Wet overige OCenW-subsidies en de Awb worden in de regeling niet herhaald. 2.1 Toelichting op paragraaf 1: Algemene bepalingen Voor de activiteiten als bedoeld in de regeling, is ƒ 20 miljoen beschikbaar. Deze middelen worden beschikbaar gesteld voor de lerarenopleidingen basisonderwijs die zijn opgenomen in het onderdeel Onderwijs van het Centraal register opleidingen hoger onderwijs. De beschikbare middelen zijn verdeeld naar rato van het aantal ingeschreven studenten op de peildatum 1 oktober De middelen zijn intentioneel van aard. Indien een hogeschool geen aanspraak kan of wil maken op (een deel van) het intentioneel beschikbare subsidiebedrag, beslist de minister over de inzet van de resterende middelen. De verlening van de subsidie geschiedt vanzelfsprekend onder voorbehoud van goedkeuring van de beschikbare middelen door de begrotingswetgever. Het subsidiebedrag voorzover besteed aan activiteiten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ict) dient in lijn met het uitwerkingsplan voor ict in het onderwijs, Onderwijs on line, verbindingen naar de toekomst, te worden besteed. De hoofdthema s van dat plan zijn: deskundigheidsbevordering, methoden en educatieve programmatuur, beheer en kennisnet. Wanneer uit andere bronnen extra gelden voor ict beschikbaar komen, ligt het in de rede om daarmee bij de omvang van de inzet van de onderhavige gelden op dat aspect, rekening te houden Toelichting op paragraaf 2: Subsidieaanvraag Met de HBO-raad is in het kader van het Actieplan afgesproken dat de lerarenopleidingen primair onderwijs innovatieplannen zullen opstellen voor de periode , om inzichtelijk te maken op welke wijze zij de beoogde NUMMER 18b juli 2000

6 vernieuwingen gezamenlijk en afzonderlijk nader zullen invullen. In deze regeling wordt gesproken over innovatieplannen van afzonderlijke hogescholen. De HBO-raad en de hogescholen met een lerarenopleiding primair onderwijs hebben echter afgesproken dat de innovatieplannen zoveel mogelijk door de lerarenopleidingen gezamenlijk worden opgesteld en ingediend. In geval van een gezamenlijk plan is het van belang dat elke hogeschool zijn aandeel, zowel inhoudelijk als financieel, afzonderlijk zichtbaar maakt. Indien hogescholen gezamenlijk een financieel verslag, bedoeld in artikel 18, en het verslag van activiteiten, bedoeld in artikel 21, indienen, moet daarin ook het inhoudelijke en financiële aandeel van de betrokken hogescholen afzonderlijk zichtbaar worden gemaakt. De hogescholen dienen in de plannen met name aandacht te besteden aan de onderwerpen zoals genoemd in de artikelen 8 tot en met 10 van de regeling. Het betreft hier de uitwerking van de nota s Maatwerk voor morgen, en Onderwijs on line, alsmede het Actieplan lerarenopleidingen primair onderwijs. Het innovatieplan een subsidieaanvraag in de zin van deze regeling bevat drie onderdelen die in de artikelen 8 tot en met 10 van de regeling zijn beschreven. Het eerste deel van de aanvraag betreft het meerjarenactiviteitenplan. Hierin maakt de hogeschool inzichtelijk aan welke vernieuwingsthema s wordt vormgegeven en op welke wijze dat gebeurt. De invulling betreft een of meer van de volgende thema s: a. De ontwikkeling van een flexibel stelsel van lerarenopleidingen dat studenten op maat kan bedienen bijvoorbeeld met behulp van instrumenten als assessment en portfolio. Een beoordelingsinstrumentarium is een voorwaarde voor het ontwerpen van specifieke leerroutes die daadwerkelijk rekening houden met behoeften, verworvenheden en mogelijkheden van de student. Dit is voor het beter bereiken van de traditionele doelgroep studenten en voor het aanspreken van nieuwe doelgroepen van groeiend belang. Differentiatie in duur en tempo, combinaties van leerwegen zijn nodig. b. De vergroting van de initiële instroom en zij-instroom uit niet-traditionele doelgroepen, onder andere door het aanbieden van flexibele trajecten op maat; in dit kader kan onder andere speciaal aandacht worden gegeven aan de ontwikkeling van opleidingstrajecten die in gedeelde verantwoordelijkheid met scholen voor primair onderwijs worden aangeboden zoals hierna genoemd onder punt e. c. Ondersteunende voorzieningen ten behoeve van bevordering van de in-, door- en uitstroom van allochtone studenten met specifieke behoeften. d. De integratie van informatie en communicatietechnologie (ict) in het onderwijs van de lerarenopleidingen. Hierbij dient invulling te worden gegeven aan de doelstellingen uit het uitwerkingsplan Onderwijs on line. De lerarenopleidingen vervullen daarbij een dubbelrol: de vernieuwing van de eigen opleiding en tegelijkertijd het leveren van ondersteuning en begeleiding aan scholen. Om ict doeltreffend te kunnen integreren in het onderwijs van de basisscholen, moeten alle mensen die in een school werken in de komende jaren kennis en vaardigheden op ict-gebied verwerven; lerarenopleidingen kunnen daarbij een belangrijke rol vervullen. e. Een opleiding die (nog meer) in en dichtbij de praktijk van het onderwijs op de basisschool zelf plaatsvindt, kan naar verwachting in kwaliteit toenemen, tegemoet komen aan behoeften van nieuwe doelgroepen, een natuurlijke voedingsbodem vormen voor bevordering van de professionaliteit van het lerarenteam op een school en op de opleiding en, niet minder belangrijk, bijdragen aan grotere aantrekkelijkheid van het leraarsberoep. Het is daarom gewenst dat de instellingen onderzoeken of de regie en uitvoering van de opleiding in veel grotere mate gedeeld kan worden door opleiding en school. De mogelijkheden voor een meer gelijkwaardige verantwoordelijkheidsverdeling tussen opleiding en school moeten worden verkend. In dit kader past het experiment Nieuwe leerweg voor hoger opgeleiden (volgens het door mijn voorganger gevraagde advies aan de commissie Verloop). Het experiment behelst een leerweg voor hoger opgeleiden waarbij een groot deel van de opleiding in de praktijk wordt doorgebracht. De voorwaarden waaronder het optimaal en structureel kan worden uitgevoerd, krijgen nu beter vorm met de implementatie van de nota Maatwerk (ontwikkeling assessment, Interimwet zijinstroom, studeren met behoud van uitkering) dan in eerder stadium mogelijk was. Ook in dit kader kan worden aangesloten bij en voortgebouwd op het stageproject, het door mij in 1998/1999 financieel ondersteunde project waarbij modellen voor afspraken en procedures worden ontwikkeld rond de beschikbaarstelling van stageplaatsen. Het project leidt tot interessante samenwerkingsvormen die zich uitstrekken tot andere facetten van opleiding en nascholing van leraren dan alleen de beschikbaarheid van stageplaatsen. Het ligt mijns inziens in de rede om de zo noodzakelijke en hier ontstane samenwerking met het basisonderwijs ook vanuit deze basis verder te exploreren. f. Versterking van de samenwerking met scholen kan zowel op de regio rond de hogeschool als op andere regio s betrekking hebben. Samenwerking inzake stages op scholen met tekorten aan leerkrachten is een NUMMER 18b juli 2000

7 wordt ontplooid, zal in de innovatieplannen per instelling inzichtelijk moeten worden gemaakt, en wel afzonderlijk herkenbaar. Deze activiteiten worden niet afzonderlijk gefinancierd. De financiering vindt plaats uit de subsidie die op grond van deze regeling aan de betreffende hogescholen wordt verleend. Het tweede deel van de aanvraag is de tweejarenbegroting. In de tweejarenbegroting geeft de hogeschool aan hoe de subsidie, zoals bedoeld in de bijlage bij de regeling, wordt ingezet. Een hogeschool is vrij om de specifieke inzet en omvang van middelen te bepalen die zij voor bepaalde activiteiten noodzakelijk acht. Ook in de tijd kunnen instellingen activiteiten meer of minder accent geven en deze bijvoorbeeld in een korter tijdbestek dan de periode van 2000 tot en met 2001 uitvoeren. In het derde deel van de aanvraag dient in de eerste plaats inzichtelijk te worden gemaakt op welke wijze scholen voor primair onderwijs betrokken zijn bij het opstellen van de innovatieplannen en de verdere uitwerking daarvan. Bij de omslag van de lerarenopleidingen naar een meer vraaggerichte werkwijze is het van belang dat de innovatieplannen worden afgestemd met de scholen. Het is daarbij aan de scholen om deze behoeften helder te articuleren en zichzelf in samenwerkingsverbanden met hogescholen te positioneren. Door het sluiten van regionale en/of regio-overstijgende overeenkomsten dient hieraan invulling te worden gegeven. Bij het opstellen van deze inhoudelijke en organisatorische overeenkomsten wordt betrokken de Verklaring inzake een agenda van gemeenschappelijke inzet op het gebied van de personeelsvoorziening in het primair onderwijs die staatssecretaris Adelmund op 10 november 1998 heeft ondertekend met werkgevers- en werknemersorganisaties. De noodzaak van vermelding van voorzieningen voor actieve en kosteloze overdracht van tussen- en eindresultaten behoeft geen nadere toelichting. In de derde plaats dient inzicht te worden gegeven in de inzet van de aanvullende vergoeding (de pabo-up) voor de vernieuwingen. Zoals in bovengenoemde brief aan de HBOraad van 5 oktober 1999 (HBO/AS/1999/32805) werd aangegeven, is voor de beoogde vernieuwingsimpuls in de eerste plaats beschikbaar de aanvullende vergoeding voor vernieuwing van de lerarenopleidingen die conform afspraak met de HBO-raad is vastgesteld op jaarlijks f 25 miljoen. De innovatieplannen van de hogescholen kunnen niet los worden gezien van de vernieuwingen die zij doorvoeren in het kader van de pabo-up. In de subsidieaanvraag dient dan ook inzicht te worden gegeven in het geheel van vernieuwingsactiviteiten van de hogeschool. De indieningsdatum voor de innovatieplannen is vastgesteld op 15 september Dit is noodzakelijk om goedgevoorbeeld van het laatste. Het kunnen dus zowel regionale als regio-overstijgende overeenkomsten zijn. In het kader van alle hiervoor genoemde vernieuwingen kan samenwerking tot grote winst in kwaliteit en efficiency leiden. Ook hebben deze samenwerkingsverbanden grote waarde in het kader van de invoering van ict in het basisonderwijs. Dit vormt immers een zware belasting voor een individuele school. Samenwerkingsverbanden kunnen dan ook bij het beheer en bij de ontwikkeling van het onderwijs met behulp van ict een belangrijke rol spelen. g. De samenwerking met andere (typen) lerarenopleidingen en andere opleidingen al of niet verbonden aan de eigen instelling kan ook leiden tot winst en efficiency; in het bijzonder zijn afstemming op en aansluiting bij het vernieuwingsproces van de lerarenopleidingen voortgezet onderwijs gewenst. h. De implementatie van het gemeenschappelijk curriculum en de kwaliteiten c.q startbekwaamheden voor lerarenopleidingen. Het gaat hierbij vanzelfsprekend om de meest actuele startbekwaamheden (VSLPC / SLO, Startbekwaamheden leraar primair onderwijs, december 1997, en SLO, Vakbekwame leraar bewegingsonderwijs via de Pabo, band 1, december 1999) waarover op 12 juli 2000 met de HBO-raad een convenant is gesloten dat gericht is op implementatie per 1 september Hierbij is bijzondere aandacht nodig voor activiteiten gericht op de toerusting van de leraar primair onderwijs voor het geven van onderwijs in en met gebruikmaking van techniek-aspecten; hiertoe is aansluiting bij de activiteiten van de Stichting Axis voor de hand liggend. Ook de verwerking van actuele ontwikkelingen in het primair onderwijs kan hieronder vallen, zoals werken met leerlijnen/tussendoelen, de ontwikkeling van taalbeleid (waaronder Nederlands als tweede taal), werken met leerlingvolgsystemen, en vormgeven van zorgbeleid. i. De deskundigheidsbevordering van lerarenopleiders, relevant voor de omslag naar een meer vraaggerichte werkwijze van de lerarenopleidingen, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van innovatief onderwijsmateriaal dat direct bruikbaar is voor de praktijk binnen het primair onderwijs. In het meerjarenactiviteitenplan dient de hogeschool voor de in uitwerking genomen vernieuwingsthema s de mate van aandacht en de wijze van uitwerking te motiveren. Een instelling behoeft niet bij elk thema activiteiten uit te voeren; wel moeten in het meerjarenactiviteitenplan bij elk thema de overwegingen bij de beslissing om het al of niet uit te werken, worden genoemd. Voor de in uitvoering te nemen thema s is het van belang dat doelen en activiteiten in kwalitatieve en zoveel mogelijk ook in kwantitatieve termen helder worden neergezet. Ook dat deel van de beoogde activiteiten dat op instellingsoverstijgend niveau NUMMER 18b juli 2000

8 keurde plannen in het studiejaar in uitvoering te kunnen nemen. 2.3 Toelichting op paragraaf 3: Subsidieverlening Een onafhankelijke commissie zal de minister adviseren over de innovatieplannen. De commissie zal op 6 oktober 2000 of zoveel eerder als mogelijk is, een uitspraak doen over elk van de innovatieplannen met inachtneming van het bepaalde in de regeling. De minister zal, mede op basis van het advies van de onafhankelijke commissie, beslissen over subsidieverlening. Plannen die ná 15 september 2000 worden ingediend, worden afgewezen. De minister zal zijn beslissing uiterlijk op 20 oktober 2000 bekend maken aan de betreffende hogescholen. Onverminderd het belang van het advies van de onafhankelijke commissie kan de minister subsidieverlening krachtens artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht in ieder geval weigeren indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden. Ook kan de subsidieverlening worden geweigerd indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid. 2.4 Toelichting op paragraaf 5: Subsidievaststelling boden waar volgens het Actieplan dit onder meer de zorg heeft voor optimale communicatie over de voortgang en de stand van zaken met betrekking tot de verschillende projecten. Deze inhoudelijke verslagen zullen onder andere worden benut om de beoogde voortgangsrapportages aan de Tweede Kamer op te stellen. Het is daarom gewenst het gezamenlijk verslag niet te lang na de periode waarover het handelt, aan te bieden; aanbieding omstreeks 15 mei is daarom gewenst. Het ligt in de rede dat de hogescholen in de jaarlijkse verslagen naast de voortgang in de uitvoering van de activiteiten met name zichtbaar maken hoe de vragende partijen de gerealiseerde vernieuwing waarderen. Naast de scholen voor primair onderwijs waarmee een samenwerkingsovereenkomst is gesloten, gaat het dan om de studenten en op onderdelen de scholen voor voortgezet onderwijs. 2.5 Toelichting op paragraaf 6: Betaling De subsidie wordt bij wijze van voorschot verleend, omdat de betaling plaatsvindt voordat de vaststelling heeft plaatsgevonden. Bij de vaststelling van de subsidie kan het subsidiebedrag lager worden vastgesteld, indien de uitgevoerde activiteiten niet overeenkomen met de plannen waarop het verleende subsidiebedrag is bepaald. De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen, drs. L.M.L.H.A. Hermans De hogeschool verantwoordt de besteding van de subsidie in een aanvraag tot subsidievaststelling. De subsidievaststelling is in meer algemene zin geregeld in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet overige OCenW-subsidies, en nader geconcretiseerd in deze regeling. In artikel 19, eerste lid van de Wet overige OCenW-subsidies is bepaald dat de subsidieontvanger binnen 13 weken na afloop van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend ten behoeve van de vaststelling een verslag moet indienen. Dit verslag bevat de financiële verantwoording, een beschrijving van de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend en de behaalde resultaten, en gaat vergezeld van een accountantsverklaring. Naast het financiële verslag dat wordt ingediend gelijktijdig met de aanvraag tot subsidievaststelling, stelt de hogeschool jaarlijks een meer inhoudelijk verslag op. Dit kan mede dienen als basis voor de opstelling van een gezamenlijk verslag over het geheel van vernieuwingsactiviteiten van de instellingen met een lerarenopleiding basisonderwijs. Dit gezamenlijk verslag kan door het Landelijk Overleg lerarenopleidingen basisonderwijs worden aange- NUMMER 18b juli 2000

9 Bijlage Bij de Regeling Vernieuwing lerarenopleidingen primair onderwijs 2000 en 2001 Maximale subsidiebedragen per hoge school (bedragen in guldens) Hogeschool Hogeschool Alkmaar Hogeschool van Amsterdam Hogeschool Ipabo Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Hogeschool Brabant Hogeschool Ijselland Iselinghe, Educatieve faculteit Chr. hogeschool Ede Fontys Pedag. hogeschool Eindhoven Hogeschool Drenthe Chr. hogeschool De Driestar Haagse hogeschool Hanzehogeschool, hogeschool van Groningen Hogeschool Haarlem Hogeschool Limburg Hogeschool De Kempel Hogeschool Edith Stein Fontys Hogeschool KL s Hertogenbosch Chr, Hogeschool NoordNederland Noordelijke hogeschool Leeuwarden Hogeschool Leiden Hogeschool Maastricht Fontys hogeschool KL Roermond Hogeschool Rotterdam & Omstreken Ichthus hogeschool Fontys Hogeschool KL Sittard Fontys Hogeschool KL Tilburg Hogeschool van Utrecht Hogeschool Domstad PC hogeschool Marnix Academie Fontys hogeschool Venlo Hogeschool Zeeland Hogeschool Helicon Geref. Hogeschool Zwolle Kath. Pabo Zwolle Christelijke Hogeschool Windesheim Totaal NUMMER 18b juli 2000