Regeling ondersteuning herstructuering kunstonderwijs hoger beroepsonderwijs (hbo)

Transcriptie

1 OCenW-Regelingen (hbo) Regeling houdende regels voor het verstrekken van subsidies voor de ondersteuning van de herstructurering van het in de periode Besluit: Paragraaf 1 Algemene bepalingen Bestemd voor: hogescholen die: een opleiding op het gebied van de kunst en/of lerarenopleiding op het gebied van de kunst, een voortgezette kunstopleiding en/of een opleiding voortgezette bouwkunst verzorgen. Algemeen verbindend voorschrift Datum: 24 december 1999 Kenmerk: HBO/AS-1999/45629 Datum inwerkingtreding: zie artikel 27 Geldigheidsduur beleidsregel: n.v.t. Juridische grondslag: artikel 4 van de Wet overige OCenW-subsidies Relatie tot eerdere mededelingen: n.v.t. Informatie verkrijgbaar bij: CFI/ICO/BVH, De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen, Artikel 1. Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: a. minister: de minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen; b. hogeschool: een hogeschool als bedoeld in artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; c. lerarenopleiding op het gebied van de kunst: een opleiding die is opgenomen in het subonderdeel Lerarenopleidingen op het gebied van de kunst van het onderdeel Onderwijs in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met uitzondering van de opleidingen voor leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in tekenen, handvaardigheid en textiele werkvormen; d. instellingsspecifieke activiteiten: de activiteiten, bedoeld in artikel 8 en artikel 9; e. instellingsoverstijgende activiteiten: de activiteiten, bedoeld in artikel 2, tweede lid. Gelet op artikel 4 van de Wet overige OCenW-subsidies; Artikel 2. Doelomschrijving 1. De minister kan projectsubsidie verstrekken voor de instellingsspecifieke activiteiten, bedoeld in artikel 8, gericht op herstructurering van opleidingen op het NUMMER januari 2000

2 gebied van de kunst, lerarenopleidingen op het gebied van de kunst, voortgezette kunstopleidingen en opleidingen voortgezette bouwkunst, en voor de instellingsspecifieke activiteiten, bedoeld in artikel 9, gericht op de omslag naar een meer vraaggerichte werkwijze van de lerarenopleidingen op het gebied van de kunst. 2. De minister kan projectsubsidie verstrekken voor instellingsoverstijgende activiteiten waaronder in deze regeling worden verstaan: a. activiteiten die zijn gericht op ondersteuning van de invoering van de examenprogramma s culturele en kunstzinnige vorming 2 in het voortgezet onderwijs door hogescholen die een lerarenopleiding op het gebied van de kunst verzorgen; b. activiteiten die zijn gericht op ondersteuning van de invoering van de examenprogramma s culturele en kunstzinnige vorming 1 en 2,3 in het voortgezet onderwijs via inzet van informatie- en communicatietechnologie door hogescholen die een lerarenopleiding op het gebied van de kunst verzorgen; c. activiteiten die zijn gericht op vergroting van de culturele diversiteit bij opleidingen op het gebied van de kunst en lerarenopleidingen op het gebied van de kunst. Artikel 5. Subsidiebedrag voor instellingsspecifieke activiteiten per subsidieontvanger 1. Met inachtneming van het jaarlijkse subsidieplafond, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt het subsidiebedrag per hogeschool berekend op basis van het aantal onderwijsvragende studenten voor het begrotingsjaar 2000 overeenkomstig deel B.3 van de bijlage bij de Regeling bekostiging Hoger Onderwijs, met dien verstande dat het subsidiebedrag voor de opleidingen expressie door woord en gebaar wordt berekend op basis van het aantal ingeschreven studenten voor deze opleidingen op de teldatum 1 oktober 1998 overeenkomstig het Centraal register inschrijving hoger onderwijs naar de stand van juli 1999, met inachtneming van het bekostigingsniveau dat van toepassing is op de voornoemde opleidingen volgens artikel 3.3, tweede lid en artikel 5.4 van de Regeling bekostiging Hoger Onderwijs. 2. Een hogeschool heeft ten hoogste aanspraak op een subsidiebedrag, zoals voor deze hogeschool voor het desbetreffende jaar is genoemd in de bijlage bij deze regeling. Artikel 3. Subsidieaanvrager 1. Subsidie voor instellingsspecifieke activiteiten wordt slechts verleend aan hogescholen, genoemd in de bijlage bij deze regeling. 2. Subsidie voor instellingsoverstijgende activiteiten wordt slechts verleend: a. voor activiteiten, bedoeld in artikel 2, tweede lid onder a en b, aan de hogescholen die een lerarenopleiding op het gebied van de kunst verzorgen; b. voor activiteiten, bedoeld in artikel 2, tweede lid onder c, aan het Expertise Centrum allochtonen Hoger Onderwijs te Utrecht. Artikel 4. Vaststelling subsidieplafond 1. Voor subsidieverlening voor instellingsspecifieke activiteiten op grond van deze regeling is beschikbaar ƒ 41,325 miljoen, te weten in 2000 een bedrag van ƒ 9,305 miljoen, in 2001 een bedrag van ƒ 12,020 miljoen, in 2002 een bedrag van 3,585 miljoen, in 2003 een bedrag van 3,381 miljoen en in 2004 een bedrag van 2,110 miljoen. 2. Voor subsidieverlening voor instellingsoverstijgende activiteiten op grond van deze regeling is beschikbaar in 2000 ƒ 0,7 miljoen, in 2001 ƒ 0,75 miljoen en in ,227 miljoen. Paragraaf 2. Subsidieaanvraag instellingsspecifieke activiteiten Artikel 6. Subsidieaanvraag instellingsspecifieke activiteiten Subsidie wordt op aanvraag eenmalig verleend voor de gehele periode, bedoeld in artikel 17. Artikel 7. Vereisten De subsidieaanvraag omvat: a. een meerjarenactiviteitenplan als bedoeld in artikel 8 en indien van toepassing de aanvulling daarop als bedoeld in artikel 9; b. een meerjarenbegroting als bedoeld in artikel 10; c. de overige gegevens, bedoeld in artikel 11. Artikel 8. Meerjarenactiviteitenplan Het meerjarenactiviteitenplan omvat een overzicht van de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten in 2000 en de hoofdlijnen van de instellingsspecifieke activiteiten in de jaren en de daarmee beoogde resultaten. De activiteiten betreffen in elk geval: a. de ontwikkelingen en voorbereiding van de in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs op te nemen en te verzorgen opleidingen en NUMMER januari 2000

3 afstudeerrichtingen en de stappen die daartoe vanaf 2000 worden gezet met aandacht voor de onderwijskundige, personele en organisatorische consequenties; b. de verbetering van het perspectief dat studenten geboden wordt om bij de eigen én bij andere hogescholen onderwijs te kunnen volgen om een opleiding met goed gevolg te kunnen afsluiten; c. de verbetering van de invulling van de selectie- en verwijzende functie van de propedeutische fase; d. de vergroting van de culturele diversiteit; e. de inhoudelijke en bestuurlijke samenwerking met andere hogescholen; f. de inhoudelijke en bestuurlijke samenwerking met scholen voor voortgezet onderwijs, instellingen van educatie en beroepsonderwijs, en universiteiten in nationaal en in internationaal verband; g. de inhoudelijke en bestuurlijke samenwerking met de culturele omgeving waaronder werkplaatsen als bedoeld in de Cultuurnota Artikel 11. Overige gegevens De hogeschool geeft tevens inzicht in: a. het perspectief op bedrijfseconomische stabiliteit voor de hogeschool; b. de wijze van invulling van de taakstelling op het kunstvakonderwijs voor 2000 en volgende jaren door de hogeschool; c. de doelmatigheid van te verzorgen opleidingen, bedoeld in artikel 8, onder a. Artikel 12. Indiening subsidieaanvraag instellingsspecifieke activiteiten 1. De subsidieaanvraag wordt in zesvoud ingediend vóór 17 maart De aanvragen worden bij de minister ingediend en gericht aan Cƒi, productgroep FTO, Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer. Artikel 9. Aanvulling meerjarenactiviteitenplan voor lerarenopleidingen op het gebied van de kunst Het meerjarenactiviteitenplan, bedoeld in artikel 8, wordt voor de lerarenopleidingen op het gebied van de kunst aangevuld met een overzicht van de aard en omvang van de voorgenomen instellingsspecifieke activiteiten in de jaren 2000 tot en met 2004 die in elk geval betreffen: a. de ontwikkeling van een flexibel stelsel van lerarenopleidingen dat studenten op maat kan bedienen; b. de vergroting van de initiële instroom en zij-instroom uit niet-traditionele doelgroepen; c. de integratie van informatie- en communicatietechnologie in het onderwijs. Artikel 10. Meerjarenbegroting De meerjarenbegroting biedt tot 2002 in guldens en voor de periode in euro s inzicht in de inkomsten en uitgaven die de hogeschool in verband met het meerjaren-activiteitenplan, bedoeld in artikel 8, en de eventuele aanvulling, bedoeld in artikel 9, voorziet, waarbij de hogeschool uitgaat van: a. het ten hoogste te verlenen subsidiebedrag, genoemd in de bijlage bij deze regeling; b. de overige middelen die de hogeschool voor de instellingsspecifieke activiteiten inzet. Paragraaf 3. Subsidieaanvraag instellingsoverstijgende activiteiten Artikel 13. Subsidieaanvraag instellingsoverstijgende activiteiten 1. Subsidie wordt op aanvraag eenmalig verleend voor de gehele periode, bedoeld in artikel De subsidieaanvraag geeft inzicht in de aard en omvang van de voorgenomen instellingsoverstijgende activiteiten en de daarmee beoogde doelstellingen, en in de begrote inkomsten en uitgaven die de aanvrager in verband met de te subsidiëren activiteiten verwacht. Artikel 14. Indiening subsidieaanvraag instellingsoverstijgende activiteiten 1. De subsidieaanvraag wordt in drievoud ingediend, uiterlijk 1 mei De aanvragen worden bij de minister ingediend en gericht aan Cƒi, productgroep FTO, Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer NUMMER januari 2000

4 Paragraaf 4. Subsidieverlening Artikel 17. Tijdvak subsidieverlening Subsidie wordt verleend voor de periode Artikel 15. Beslissing over subsidieverlening De minister voorziet in een gelijktijdige beslissing over de subsidieverlening voor instellingsspecifieke activiteiten mede op basis van het advies van de tijdelijke commissie, bedoeld in artikel 16, en over de onderdelen gericht op lerarenopleidingen op het gebied van de kunst mede op basis van het advies van de Onderwijsraad. Artikel 18. Niet vervullen begrotingsvoorwaarde In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van artikel 4 verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen. Artikel 16. Tijdelijke commissie Ondersteuning herstructurering hbo 1. De minister stelt een tijdelijke commissie Ondersteuning herstructurering hbo in. 2. De commissie bestaat uit: een voorzitter op voordracht van de minister; een lid op voordracht van de HBO-raad; een lid op voordracht van de Raad voor Cultuur. 3. De commissie heeft tot taak om vóór 5 mei 2000 de minister te adviseren over de subsidieaanvragen voor instellingsspecifieke activiteiten als bedoeld in artikel De commissie beoordeelt de subsidieaanvraag naar de mate waarin deze recht doet aan de kaders geformuleerd in de nota Zicht op kwaliteit: ontwikkeling van artistiek talent in het en aan de conclusies in het overleg met de Tweede Kamer der Staten-Generaal over deze nota op 6 september De leden van de commissie komen tot hun oordeel zonder last of ruggespraak. 6. Op het advies van commissie zijn de bepalingen van de Wet openbaarheid van bestuur van toepassing. 7. De commissie voorziet in haar eigen secretariaat. De commissie bepaalt haar eigen werkzaamheden en regelt de werkzaamheden van het secretariaat. 8. Het beheer van de stukken van de commissie geschiedt met inachtneming van het bij of krachtens de Archiefwet 1995 bepaalde. Na opheffing van de commissie wordt het archief overgedragen aan de onderafdeling Centrale Archiefbewaarplaats van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. 9. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister. Op de leden van de commissie zijn het Reisbesluit binnenland en het Vacatiegeldenbesluit 1998 van overeenkomstige toepassing, tenzij anders is overeengekomen met de leden van de commissie. Artikel 19. Weigeringsgronden subsidieaanvragen voor instellingsspecifieke activiteiten Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan subsidieverlening geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien het advies van de commissie, bedoeld in artikel 15, of van de Onderwijsraad daartoe aanleiding geeft. Paragraaf 5. Verplichtingen subsidieontvanger Artikel 20. Informatieplicht De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen voor de ontwikkeling van het beleid in relatie tot de doelomschrijving, bedoeld in artikel 2. Paragraaf 6. Subsidievaststelling Artikel 21. Financieel verslag Artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. NUMMER januari 2000

5 Artikel 22. Accountantsverklaring 1. Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. 2. De accountantsverklaring bevat tevens een oordeel over de naleving van de subsidievoorwaarden door de subsidieontvanger. 3. De minister kan nadere verplichtingen opleggen in verband met de inrichting van de accountantsverklaring. Artikel 23. Controleprotocol accountant De subsidieontvanger bedingt bij de accountant, bedoeld in artikel 22, eerste lid, dat deze zijn onderzoek inricht overeenkomstig een door de minister vast te stellen controleprotocol. Artikel 24. Verslag van activiteiten 1. De subsidieontvanger legt jaarlijks verantwoording af over de inzet van de subsidie. 2. Het verslag bevat een overzicht van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verstrekt en van de daarmee bereikte resultaten. 3. De inrichting van het verslag komt overeen met de inrichting van het meerjarenactiviteitenplan. 4. Het verslag bevat, voor zover van toepassing, een analyse van verschillen tussen de voorgenomen activiteiten en beoogde resultaten, vermeld in het meerjarenactiviteitenplan en de feitelijke realisatie. 5. Het verslag wordt jaarlijks vóór 1 maart gezonden aan de minister ter attentie van Cƒi, productgroep FTO, Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer. 2. De minister verleent degene die een subsidie ontvangt voor instellingsoverstijgende activiteiten voorschotten tot ten hoogste 100% van het subsidiebedrag. Paragraaf 8. Slotbepalingen Artikel 26. Bekendmaking Deze regeling zal met de toelichting en de bijlage in Uitleg OCenW-Regelingen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant. Artikel 27. Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na de datum van uitgifte van Uitleg OCenW- Regelingen, waarin deze regeling is geplaatst. Artikel 28. Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling ondersteuning herstructurering kunstonder-wijs hbo De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen, dr. F. van der Ploeg Toelichting Paragraaf Algemeen Betaling Artikel 25. Voorschotten 1. De minister verstrekt jaarlijks een voorschot voor instellingsspecifieke activiteiten ten hoogste gelijk aan het jaarbedrag per hogeschool, genoemd in de bijlage bij deze regeling, met inachtneming van de besluitvorming, bedoeld in artikel 15. In de beleidsnota Zicht op kwaliteit - ontwikkeling van artistiek talent in het kunst-onderwijs (Tweede Kamer, 1998/1999, , nr. 12) van 14 juni 1999 zijn voorstellen gedaan om te komen tot een transparanter en meer flexibel. Met de hogescholen is in dat verband afgesproken dat zij herstructureringsplannen zullen opstellen. In deze plannen zullen zij uitspraken doen over samenwerking tussen instellingen, profilering en concentratie van opleidingen alsmede over een vernieuwd perspectief voor studenten op brede opleidingen en flexibele leerwegen. Daarnaast zijn in de nota enkele instellingsoverstijgende activiteiten genoemd waarvoor subsidie verleend kan worden. Het gaat om activiteiten rond vergro- NUMMER januari 2000

6 ting van culturele diversiteit en de onder-steuning van de invoering van Culturele en kunstzinnige vorming al dan niet via Informatie- en communicatietechnologie door de lerarenopleidingen op het gebied van de kunst. De beleidsnota is besproken in een nota-overleg met de Tweede Kamer op 6 september 1999 (Tweede Kamer, 1998/1999, , nr. 17). Bij brief aan de Tweede Kamer van 13 september is vastgesteld dat de uitvoering van de voorstellen in de nota ter hand genomen kan worden (Tweede kamer, 1998/1999, , nr. 18). specifieke activiteiten beschikbaar zijn, worden voor zover mogelijk verdeeld naar rato van het aantal (gebudgetteerde) onderwijsvragende studenten zoals bepaald in de bijlage bij de Regeling bekostiging hoger onderwijs met inachtneming van het bekostigingsniveau dat op de verschillende opleidingen van toepassing is. De middelen worden als intentioneel budget beschikbaar gesteld. De verlening van de subsidie kan vanzelfsprekend alleen geschieden onder voorbehoud van goedkeuring van de beschikbare middelen (door de begrotingswetgever). In de nota Maatwerk voor morgen - het perspectief van een open onderwijsmarkt van 13 april 1999 (Tweede Kamer, 1998/1999, , nr. 44) zijn voorstellen gedaan om te bevorderen dat de opleidingen tot leraar voortgezet onderwijs de omslag maken naar een meer vraaggeoriënteerde benadering. Deze nota is besproken in een notaoverleg met de Tweede Kamer op 30 mei 1999 (Tweede kamer, 1998/1999, , nr. 56). 2. Specifieke toelichting Met deze regeling is voorzien in de formele basis om subsidie te verstrekken aan hogescholen, rechtstreeks of via het Expertise Centrum allochtonen Hoger Onderwijs om activiteiten te ontplooien die in de beide beleidsnota s zijn voorzien. Op de subsidie-verstrekking op grond van deze regeling zijn naast de algemene artikelen van de Wet overige OCenW-subsidies, de artikelen van hoofdstuk 3 Projectsubsidies van deze wet direct van toepassing. De Wet overige OCenW-subsidies bouwt op zijn beurt weer voort op wat al is geregeld in de subsidietitel in de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zo is in de Awb voorzien in bepalingen over het in voorkomende gevallen terugvorderen van vastgestelde subsidies of het opschorten van de betaling daarvan. In de Wet overige OCenW-subsidies zijn onder meer bepalingen opgenomen over het vaststellen van de subsidie na afloop van de te realiseren activiteiten. De betreffende bepalingen van de Wet overige OCenW-subsidies en de Awb worden in de regeling niet herhaald. De regeling bevat enkel bepalingen ter uitvoering en invulling van de Wet overige OCenW-subsidies. Daarmee is sprake van een gelaagd subsidiesysteem. 2.1 Paragraaf 1 Algemene bepalingen Voor de instellingsspecifieke en instellingsoverstijgende activiteiten is in de periode vooralsnog ruim ƒ 41 miljoen beschikbaar. In dit bedrag is inbegrepen de ƒ 4 miljoen die conform de brief van 3 maart 1999 over de taakstelling 2000 en volgende jaren beschikbaar is gesteld. De middelen die voor instellings- Elke bekostigde hogeschool die een opleiding op het gebied van de kunst, een lerarenopleiding op het gebied van de kunst, een voortgezette kunstopleiding, en/of een opleiding voortgezette bouwkunst verzorgt, kan onder voorwaarden op grond van deze regeling aanspraak maken op een subsidie om de afgesproken herstructurering van het te ondersteunen en om de omslag naar vraagoriëntatie van leraren-opleidingen te realiseren. De tweede graads lerarenopleidingen tekenen, handvaardigheid en textiele werkvormen ontvangen via de Regeling omslag werkwijze eerste en tweede graads lerarenopleidingen hbo een bijdrage voor de herstructurering en de omslag naar een meer vraaggeoriënteerde werkwijze. De tweede graads opleidingen dienen ook aan de voorwaarden betreffende de herstructurering (zie met name artikel 8 van deze regeling) te voldoen, om een aanspraak op die bijdrage te kunnen maken. Conform de nota (Zicht op kwaliteit) zal een aantal specifieke, instellingsoverstijgende maatregelen genomen worden. De lerarenopleidingen op het gebied van de kunst kunnen gezamenlijk aanspraak maken op subsidie voor de ondersteuning van de invoering van CKV en de ontwikkeling en uitvoering van een nationaal centrum voor leertechnologie. Onder de eerste noemer gaat het met name om het ontwikkelen van een programma-onderdeel in de eerste graads docentenopleidingen op het gebied van de kunst dat voorbereidt op het geven van CKV 2 en het ontwikkelen van een nascholingsprogramma voor CKV 2. Als aanvulling op een verwachte gelijke bijdrage van de hogescholen zelf is een aanjaagsubsidie van maximaal ƒ beschikbaar, te weten in 2000 een bedrag van ƒ , in 2001 een bedrag van ƒ en in 2002 een bedrag van ƒ (vanzelfsprekend alsdan toe te kennen in Euro s). Het is hierbij aan de hogescholen zelf om een penvoerder aan te wijzen die een subsidieaanvraag indient. Van de lerarenopleidingen op het gebied van de kunst wordt daarbij verwacht dat zij zo mogelijk samenwerken en de synergie zoeken in de uitwerking van de beoogde activiteiten. Onder de tweede noemer is een bedrag beschikbaar van maximaal ƒ , waarvan ƒ in 2000 op grond van deze regeling, voor de ontwikkeling van een nationaal centrum voor leertechnologie NUMMER januari 2000

7 voor de kunsten, waarin een sterke verbinding wordt gelegd met het vak CKV2. De Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten treedt reeds op als penvoerder voor deze activiteit. (zie verder 5.2 van de beleidsnota). Om de culturele diversiteit te vergroten zal aan het Expertisecentrum voor allochtonen in het Hoger Onderwijs (ECHO) gevraagd worden om een katalyserende en ondersteunende rol te vervullen bij het uitwerken en invullen van de voorstellen in 4.2 van de beleidsnota. Hiervoor is in elk van de jaren een bedrag beschikbaar van ƒ Vanzelfsprekend kunnen hogescholen ook naast deze specifieke instellingsoverstijgende activiteiten genoemd in de beleidsnota, gezamenlijk activiteiten ontplooien. Instellingen hebben reeds aangegeven in de herstructureringsplannen ook andere inhoudelijke, disciplinaire en regionale samenwerkingsactiviteiten aan te gaan. Het is in geval van een beoogde instellingenfusie zelfs denkbaar dat twee of meer instellingen de verantwoordelijkheid nemen voor één gezamenlijk herstructureringsplan voor de nieuwe hogeschool. Een deel van de beschikbare middelen zal, volgens afspraak met de HBO-raad, worden aangewend om de versnelde voorbereiding en uitvoering van de visitaties van het te financieren alsook voor de ondersteuning in personele zin van de uitwerking van de kwalificatiestructuur voor het, die onderdeel vormt van het proces van herstructurering. 2.2 Paragraaf 2 Subsidieaanvraag instellingsspecifieke activiteiten Met de hogescholen is in het Bestuurlijk Overleg met de HBO-raad op 9 juni 1999 afgesproken dat zij een herstructureringsplan op zullen stellen om inzichtelijk te maken op welke wijze zij de beoogde activiteiten in zullen vullen. Om de herstructureringsplannen effectief te kunnen beoordelen, is het van belang dat de hogescholen zich vooral richten op de aandachtspunten genoemd in de artikelen Overige documenten zoals instellingsplannen, jaarverslagen, onderwijs- en examenregelingen en dergelijke worden niet in behandeling genomen. De inhoud en niet de omvang van de plannen is relevant. Het herstructureringsplan - een subsidieaanvraag in de zin van deze regeling - bevat drie (of vier) onderdelen die in de artikelen 8-11 zijn beschreven. Aan de lerarenopleidingen op het gebied van de kunst is in artikel 9 een aanvulling op het meerjarenactiviteitenplan gevraagd gelet op de voornemens in de nota Maatwerk voor morgen. In het meerjarenactiviteitenplan, de inhoudelijke kern van het herstructureringsplan, dient de hogeschool een aantal strategische keuzes inzichtelijk te maken. Daarbij wordt van de hogeschool verwacht dat zij - uitgaande van de huidige situatie - aangeeft hoe zij die strategische keuzes in de jaren invulling wil geven via diverse activiteiten. Het gaat dan om: a. de in het CROHO op te nemen en te verzorgen opleidingen en afstudeer-richtingen. De HBOraad zal een voorstel doen voor een nieuw palet aan opleidingen en afstudeerrichtingen die als invulling van het kwalificatiestelsel in het CROHO opgenomen moeten worden. In de periode zullen de hogescholen landelijke en instellingsspecifieke onderwijskwalificaties formuleren. Dit doen zij op basis van de beroepsprofielen aangedragen door de Projectorganisatie Kunstvakonderwijs, met inachtneming van de kanttekeningen van de Onderwijsraad en Raad voor Cultuur. Het is daarbij aan de hogescholen om in het herstructureringsplan - met inachtneming van het onderwijsaanbod dat is geregistreerd in het CROHO aan te geven welke opleidingen zij ook menen te kunnen (blijven) verzorgen en de randvoorwaarden daarvoor toe te lichten. Afhankelijk van de gemaakte keuzes zal de hogeschool conform de wettelijke CROHO-procedure een aanvraag voor registratie in het CROHO moeten doen. Daarbij is sprake van neutrale conversie. (zie 2.1, 2.3, 3.1 en 4.3 van de beleidsnota); b. de verbetering van het perspectief dat studenten geboden wordt om bij de eigen én bij andere hogescholen onderwijs te kunnen volgen om het getuigschrift voor een opleiding te kunnen behalen; c. de invulling van de selectie en verwijzende functie van de propedeutische fase: hogescholen dienen aan te geven hoe zij invulling geven aan de Regeling aanvullende eisen van 27 oktober 1999 (gepubliceerd in het Gele Katern bij Uitleg nummer 26/27 van 17 november 1999) en kunnen daarbij ingaan op voorbereidende trajecten (zie van de beleidsnota); d. de vergroting van de culturele diversiteit (zie 4.2 van de beleidsnota); e. de inhoudelijke en bestuurlijke samenwerking met andere hogescholen: het gaat hier om zowel mogelijke inhoudelijke, disciplinaire als regionale samenwerking met als vertrekpunt de aanbevelingen van de Projectorganisatie Kunstvakonderwijs (zie 5.1 van de beleidsnota); f. de inhoudelijke en bestuurlijke samenwerking met scholen van voortgezet onderwijs, instellingen van educatie en beroepsonderwijs, en universiteiten in Nederland en in het buitenland (zie 5.1 van de beleidsnota); g. de inhoudelijke en bestuurlijke samenwerking met de culturele omgeving waaronder werkplaatsen als bedoeld in de Cultuurnota : het ligt in de NUMMER januari 2000

8 rede om hierbij de voornemens in de beleidsplannen voor de voortgezette opleidingen te betrekken (zie 3.4 en 5.2 van de beleidsnota). Aan elk van deze activiteiten dient de instelling aandacht te besteden, waarbij het aan de instelling is om te motiveren in welke mate en op welke wijze dat zal geschieden. De wijze waarop elk van de activiteiten invulling krijgt en wordt vertaald in bijvoorbeeld de personele inzet en organisatie van de hogeschool alsmede de bijbehorende kostenstructuur is in dit perspectief aan de instelling. De aanvulling op het meerjarenactiviteitenplan die van de lerarenopleidingen op het gebied van de kunst verwacht wordt, dient te worden ingevuld met inachtneming van de toelichting bij de Regeling omslag werkwijze eerste en tweede graads lerarenopleidingen hbo Het tweede deel van de aanvraag is de meerjarenbegroting. Van de hogescholen wordt verwacht dat zij in aanvulling op het subsidiebedrag een deel van de rijksbijdrage besteden aan de herstructurering, waarbij met name wordt gedoeld op het meerbedrag dat beschikbaar is als verschil tussen de bijdrage voor het afgesproken en het daadwerkelijke aantal studenten. Het derde deel van de aanvraag dient enkele overige gegevens te bevatten. Het is allereerst van belang dat instellingen in hoofdlijnen inzichtelijk maken hoe zij van zins zijn om de taakstelling op het structureel in te vullen. Verder zal per opleiding (op te nemen in het CROHO) beargumenteerd moeten worden of deze -gegeven de instroom-beperking zoals voorzien in 4.4 van de beleidsnota - ook op termijn op doelmatige wijze verzorgd kan worden in de zin zoals de Projectorganisatie Kunstvakonderwijs dat aangeeft. Indien de hogeschool niet zelfstandig aan deze randvoorwaarden kan voldoen, dient zij te bezien of afbouw in de rede ligt of samenwerking met een andere hogeschool via een samenwerkingsverband in de zin van artikel 8.1 van de WHW (zie verder 2.3 en 5.1 van de beleidsnota). 2.3 Paragraaf 4 Subsidieverlening uiterlijk in januari 2000 geïnstalleerd. De tijdelijke commissie heeft tot taak om voor 5 mei 2000 de staatssecretaris te adviseren over de subsidieaanvragen die hogescholen indienen gericht op de herstructurering van de opleidingen. De tijdelijke commissie bepaalt haar eigen werkwijze. De commissie kan zich richten op toetsing en beoordeling van elk van de plannen op hoofdlijnen, maar zich ook meer indringend richting afzonderlijke hogescholen verstaan over de concrete voornemens van elk van de hogescholen voor de inrichting van het onderwijsaanbod en de samenwerking met onderwijs en culturele praktijk. In de advisering aan de staatssecretaris ligt de ruimte besloten om richting hogescholen aanvullende opmerkingen te maken en voorwaarden te stellen in verband met de formele subsidieverlening. De tijdelijke commissie beoordeelt een subsidieaanvraag naar de mate waarin die voldoet aan de kaders geformuleerd in de nota Zicht op kwaliteit: ontwikkeling van artistiek talent in het en de conclusies in het overleg met de Tweede Kamer der Staten-Generaal terzake, alsmede het perspectief op doelrealisatie. Om verwachtingen van studenten en beroepspraktijk waar te kunnen maken en robuuste en transparante opleidingen te kunnen waarborgen, dienen de juiste randvoorwaarden te bestaan. Een stevige bestuurlijke en beheerssituatie is nodig om onderwijskundige kwaliteit en bedrijfseconomische stabiliteit te kunnen garanderen. De commissie zal zich, met inachtneming van de kaders in de beleidsnota en de conclusies daarover in het nota-overleg met de Tweede Kamer, met name uit moeten spreken over de vraag of er voldoende perspectief bestaat op realisatie van deze randvoorwaarden. Over de onderdelen van het meerjarenactiviteitenplan die de lerarenopleidingen op het gebied van de kunst betreffen, zoals bedoeld in artikel 9, zal de Onderwijsraad de staatssecretaris advies geven gelijk aan de advisering over de innovatieplannen die van de overige lerarenopleidingen worden verwacht zoals beschreven in de toelichting bij de Regeling omslag werkwijze eerste en tweede graads lerarenopleidingen hbo De staatssecretaris zal een gelijktijdige beslissing nemen over de plannen die (uiterlijk) op 17 maart verwacht worden, waarbij het streven is gericht op besluitvorming uiterlijk op 16 juni De staatssecretaris zal besluiten gelet op het advies van de beoogde tijdelijke commissie Ondersteuning herstructurering hbo. Deze commissie zal bestaan uit drie personen, te weten een voorzitter op voordracht van de staatssecretaris, en twee leden voorgedragen door de HBO-raad en de Raad voor Cultuur. De commissie wordt Onverminderd het belang van het advies van de tijdelijke commissie kan de staatssecretaris subsidieverlening krachtens artikel 4:35 van de Wet algemeen bestuursrecht in ieder geval weigeren indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden. Over de inzet van de betreffende vrijvallende middelen zal alsdan worden besloten. De subsidieverlening kan verder worden geweigerd indien de aanvrager in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou NUMMER januari 2000

9 hebben geleid. De commissie kan de betreffende instellingen terzake aanspreken en in de gelegenheid stellen om de subsidieaanvraag aan te vullen of bij te stellen voorafgaand aan advisering aan de staatssecretaris begin mei Paragraaf 6 Subsidievaststelling De hogeschool verantwoordt de besteding van de subsidie in een aanvraag tot subsidie-vaststelling. De subsidievaststelling is in meer algemene zin geregeld in de Awb en de Wet overige OCenW-subsidies, en nader geconcretiseerd in de regeling. In artikel 18, eerste lid van de Wet overige OCenW-subsidies is bepaald dat de subsidieontvanger voor de subsidie-vaststelling een verslag moet indienen binnen 13 weken na afloop van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend. Dit verslag bevat een financiële verantwoording, een beschrijving van de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend en de behaalde resultaten, en gaat vergezeld van een accountantsverklaring. Naast het financiële verslag dat wordt ingediend gelijktijdig met de aanvraag tot subsidievaststelling, stelt de hogeschool jaarlijks een meer inhoudelijk verslag op bedoeld voor de monitoring van de ontwikkelingen in dit proces van herstructurering. Van het Expertise Centrum allochtonen Hoger Onderwijs te Utrecht wordt verwacht dat zij verslag aflegt conform de afspraken met de minister van december Paragraaf 7 Betaling De subsidie wordt bij wijze van voorschot verleend, omdat de betaling plaatsvindt voordat de vaststelling heeft plaatsgevonden. Bij de vaststelling van de subsidie kan het subsidie-bedrag lager worden vastgesteld, indien de uitgevoerde activiteiten niet overeenkomen met de plannen waarop het verleende subsidiebedrag is bepaald. De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen, dr. F. Van der Ploeg NUMMER januari 2000

10 Bijlage Maximale subsidiebedragen voor instellingspecifieke activiteiten per hogeschool (bedragen x 1000) Hogescholen Totaal Totaal In ƒ In ƒ In In In In ƒ In Hogeschool Alkmaar Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten Gerrit Rietveld Academie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht Hogeschool van Beeldende kunsten, Muziek en Dans Den Haag Hogeschool voor Muziek en Theater Rotterdam Hogeschool Rotterdam en Omstreken Hogeschool Brabant Hogeschool s-hertogenbosch Fontys Hogeschool Katholieke Leergangen Tilburg Design Academy Fontys Hogeschool Eindhoven Hogeschool Maastricht Stichting Hogeschool Kunsten onderwijs Oost-Nederland Hogeschool Enschede Constantijn Huygens Christelijke Hogeschool van de Kunsten Hanzehogeschool, Hogeschool van Groningen Noordelijke Hogeschool Leeuwarden Totaal in ƒ / in x NUMMER januari 2000