1 6 0 m e e z i n g l i e d e r e n

Transcriptie

1 AL MIJN VERLANGEN 6 0 m e e z i n g l i e d e r e n

2 Frits Heijtg A L M I J N V E R L A N G E N 60 meezglier uitgever gelobele.nl ISBN: onle, ook als E-book, verkrijgbaar bij met dank aan Marzka voor haar onverdron ijver omslag: Ard Heijtg

3 leidg Deze liedbunl bij richtg nie koor praktijk gegroeid uit behoef aan voudige toch g pervlakkige lier bek meloën: meezglier dus, waar geloof mswordg verrijz door gemschap wordt bezon, bel beleefd. De meloën ouds bekd kerk, of kom uit pmuziek, Deutsche Messe (Schubert), Russch-Orthodoxe kerk, Antill anre bronn. Het lied al verlan, waar bunl naar oemd, gezet melo bek hymne nearer my to Thee. Veel lier geïnspireerd Bijbel, meest psalm egelieën. In regr achr bunl lijst om gebru psalmksn. Verr hier lier gege behord bij tijd kerkelijk jaar, kele vas geb. Ook hier lijst om alrnatieve meloën. In ksn komt ms Jezus als -met- voldo naar vor. Om hem niet all hoog verhe mak, worn persoonlijke voornaamwoorn hij hem, als over Jezus gaat, niet met hoofdletrs geschre als Hem. Ik ho hiermee ze lier, parochie zo graag wern gezon, wat meer bekdheid br. Kreileroord, okt 0 Frits Heijtg FH@gelobele.nl websi:

4 Al Wie Al met zal De Wie De Laat In dui - leert dui - g - ho wij - breekt we - e - aan z, met reld hei - li - goed-heid leer- lg- 't al duizn jar z- ge- z-n l zij mag ie - r heeft Ko - ng bo - ze loon voor Ach, dat kwam s volk al om wordt - hun ver zij schato - n, r na -, kniel-nou -, mag woe-n: aan vie - l schovoe -, n, dan hoe g ho-rvon-nsr- g - hem Heer aan h ko- m, bon-n; hij wer- k ge be zg - Je - zus hard ook Redlost volk e - gaan zal geeft dra - r zal heugd geeft Hem - - voe-zich ge ver ja-r wij dan - k lo-, vol - brgt ja-r s kd'- r Va-rbo-nwa-r Heer. l? strijd. l ver- be- n-ntrou-whoe-n, h kd'-r hun Schep-pehart - n, - he -, Geest hun m n, nie. ge-. g'- l leert Ge - lo - vig zg-lief - hun met weg Heer - neer. heel. tijd. - bo-rzon-, - wer- hart! naam. roept. aard'! gaan. moet.

5 Al s Al hun Ja Want aan zij ie - r aan nooit want leert aan hun hoeft hun al s kr kd' - wer - stierf, loon rij - dood vrucht wa - sa - bo - gaan kracht dr - vuld r k dat r - zich - m zij k zul - dat stroom nim - zelf uit als l wij wil bo - sla - mer - s - bron ke niet vrucht meer ee - doet ig ko - dra vre m,, : plant; meer; geet, hof, land, Heer, Geest, lof, m z..

6 Al Al Geest Va Je - aan Als Al -, - r, zus le na - Je - red - Licht, al vuur Al Al Geest Va - Je - aan bt door dat als wat dat al verlan naar r zus m' als r, zus, naar lang - tro lief -. u. ziel, last na - hart wel - kru du - ei - ziel hart lang - trou - lief - - be e -. u! viel. r w.. ziel! gaat,, leert, zwaart: n, geert, zd, jaagt weert, kd. laagt. ert, gaat,, leert,

7 Al Wie Wie wie wie met Hem ál zal zal al wie gelooft wie goed - Woord uit naar han - zoekt Zoon Schep - wie - zal, Va - rij - nie - vei - mag, bor - sr - wo - heid gaat n, per zich l door ng r z lig voor - Zoon Geest ee - woor - m - hart toe - bij toe - met voor nim - b - ig - n s - Hem mer - n - looft, looft, looft, tro; heid; Zoon; hoort, zoon hoofd houdt; lijdt: hoort: zal, kru, leid, wijd, Heer; staan; hand, hu, tijd, tijd. meer. gaan.

8 al zou elk n 6 Al Al De De Wij had klt vol 6 zon - zon - 6 wij was 't wordt geeft uit 6 zou was Geest Geest doet heb - rijk - hoog aan hel - ho rijk - r r als breekt on - ij - sprak wie m - gro - dom r dom elk - geeft b baat - l - met s, nie - vre - veel e aan - m - ver zi s - - goe - zon - r Geest Geest kd, har - zuch - heid do - har - aan o - met on - n tig el - - n, leer -, dul - dig, o -,, bie - n, bld, stond, poort; klaar. moed; maat: lief - schul - o - lief - wd. mond. hoort. kaar. vloed. gaat. dig, p,,

9 refre G Dm Al le dat maar tijd, al le b n 6 alle tijd, tijd, al le ee - i - ge dat b F rijk, C G C n. coupletn De met C schep - pg A - dam was als zo F Dm C E - va, door G schoon D D7 G C m - pel voor go - n - Geest ee - ig - zoon; A7 D C Maar A - dam, E va, D D7 G door refre De D vre - tijd gaat voor-bij, Sa-tan, Sa- tan wordt C met fel G zee ve - m - nijn. kroond, wijd heid. leid. pijn vervolg: zie vlg. blz.

10 Zie Zijn De C hoe broe-rwe - reld hij kroont vloekt Die ee - bld De Mijn doof als mag D7 voor m - ar - zich ig pel me vervolg 6: alle tijd ms naar gaat Dm Schep-per: Schep - scheurt, hart, oor - Heer voor el zich - G beeld tijd god ziek maakt per dat zel - aan - voor - G aar - Hem hem ve laat: maakt, bij. aard, haat. vrij. wacht. geeft. zicht. D A7 D C De Heer De m - De schep - dat als heeft on - ver s pg h ze Je - laat zoon wordt De Zoon m - pel, lief, zon - m - zus wordt weer n s - draagt, door G heer - of - schoon C voert hart D D7 G hij voor ler le- m-sgaat wo - ng, mvoor, s ont - lijk - fer - hun zich heid, lam, kroond, macht, beeft, richt, strijd; nam. woont: schok - kd ee - ig Geest D C G d sluit le zonhe - ee r mel - ig - F lot, Woord, wijd,. poort. heid.

11 Al - Langs Zij Wie met wie zij Mijn Zij zich - maar Ver - Zij Voor zij om bie - - m - richt zal hem zal nie - hel - moe gaan Je - zelf niet 7 alom onze wereld l zoe - buigt brg juk le n zaam - s h ler - hem: e per hun zus, niet k l on - stra - hem heid naar, ze n hun hel - we - nie - Red - zij dag las - kun - ei - toch zich - wordt hem zij per ge e r breekt n ler n seds hem hem licht hun we - stro - pijn. toe; gaan we - ko - we -? moe, aan. Red - la - dra - Heer.. kracht. laat vra - neer. pijn. zacht. reld m. z, m, r n,, r:,

12 Al - Nooit Je - Je -, gaf o - le pt om heeft zus, zus, m- s - Diep In heeft zich Je - riep vrij door Heer, Leer 8 alom Woord verkondigd zus bij pijn Geest: zoon, ne - voet - heeft ms bo - Geest, bid vol - seds hij aan uit hem rd nie spoor ze : Woord kwaad kru dood heeft aan - zon - r volk wil Va - o - laat kru hebt voor vol - kon - gol - stor - s - re - r zon - schol - wor - tre - wa - digd. n,, z, woond, daan. bracht; weg. : n,, n, toond. aan. macht. legd., weg. dra-, red.

13 Als Mijn Wt zoe - kd n - k sloe - zoekt hoe dan als naar 9 als h h - heu - niet naar aan gol - ziel met stond s hu,!, wat h, toch als vol wil (ps ) wa - m - o - p lan - wek - g - r - s - ver ont - mocht vóór troost -, k, n, stroom, stroom:, g - trek - b -, k, n, kom. droom.. Dag Ja, El - om He - nu ke want maar want zij vig nacht kwelt nacht dur - ho Zeg, l Je Ver - los - dank Hem zie vlg. blz. volk ziel, Rots s, ser, heb hoort zelfs na wel wacht geet laat waar toch spot - sl - dre - ziet tro - driet, driet; lied, niet; niet, niet. n: l.? wel. geeft.

14 vervolg 9: als h Heer, Laat maar Als zij als zult toon leid Ja, Ja, nu nu maar maar om om Je Je staan waar - - dan ho ho Ver - Ver - g klim l: b - kwelt kwelt ziel, ziel, los - los - heid los - aan - n ser, ser, naar uit - naar sg heb waar wel wel geet geet komst om - zicht toch toch sl - sl - ziet ziet lich -, zie, hoog, lief! woont. driet; driet; l: l: niet, niet, wel. wel. ; n.

15 Als To waar - Wie Nu wie Bij To O kom komt Bij aan O 0 als g rust kan vn leer h nacht zon - lu - da - of - buigt, hebt Geest, vreug - toe troost bt Heer, g zal was rt fer zich, bij o met b wil komst rust niet zon - naar wa - zon - hart Geest al hart aan dan r kan r r keer nie heb v - m - lo - vluch - vre - gra - zuch - ga - Va - roe - bor - wij - to - neer? z. ziel! n,, : n?,. n, dig, ve: r, p;, zor -. lij - n: wo - n,, n, n; keer. g. lief.

16 als hart vol verlan Als Als Als Al zoekt zoekt om dat niet naar komt o - ko - m voert niet door Heer, wat had Geest, toch Help, als wil zich Ja, dan om h dat had ge Geef hart, hart, Je - kd' - weg kd' - v leert ver ei - ei - we - Heer, ei - vol moe zus r r h ger - l les s,, spoe - Geest richt bid vorst kwaad bl - nim - bro - ze - reld h was macht e - weer dig, n, mer k ge bij woont Hem lei - kracht ziel werkt troost al om - o - moet niet ie - - ze b - meer aan lang - wach - sche - lo - g - - n dach bo - r weer - kd' - na - we - w - n, n, n,, gaan: bod, staan, werkt,, n, lie:, daan. gaan; srkt. wacht: gaan. vuld, uur, macht, staan. hulp: vuur, r,, reld n. wil. dwaal. weer. kd.

17 A - A - A - A - wie zo voor - hun Zij brgt De Te- Wil Zij om of Het gaat doet, om Ik aposl, prof pos - pos - pos - pos - geeft naar lang zi ee - gaat woord spre - Je - goe - Heer kleed hem, mid - dan waar - aan eld, e - na - hij s hun hun ig zich gaat k één da - heb komst zus, komt met l, l, l, l, n sch - woor - tijd laat - Woord zelf door door pro - pro - pro - pro - vruch - - ed vol vre - woor - zwak - met n nog s keer n heid nooit wach - fe - fe - fe - fe - met n spre - we - Geest, ko - we - ko - we - r na - to - ho - el - n n: n: n, n mond, hoort, wacht, dag. k n, reld: ; voort. macht! zag. m, reld, m: reld: tijd weld, zdt, bij. n, r; r: :. ld. kd! wij.

18 voorspel A - A - A - De Heer Ge - ze - heeft kon - ze - breekt Zoon, Hem troost zal Pro - fe - Ge - ze - wat zij Aan Ge - Wil ve ve ve voor d' digt d zal n d Zoon nu v - hem ze - nu, n was heel geeft d Ma - u uur ave Maria a, a, a, im - on - Red - u Je - mach - naam za - mer r r zus n vol vol moe - aan u woord r le zij vrou - zon - na. loof.., w, n, - daag: schoot, trots; u red - voor ri - heeft ál - volk neest dg l a, le ver vre - wat d'g-e eeaanon - Ma-ri - Ma-ri - Ma-ri - Je - naam m - waar - troon voor tij tro won zus dra - loof - zg - s heid Da - lo - bid - n.. n., n,. werd. nood. vid, n, wig-heid. A -ve Ma-ri- a. ge- ze dood. A -ve Ma-ri- zegd. A -ve Ma-ri- a. a.

19 ave Maria, wees gegroet A - A - A - A - ve ve ve ve Ma - Ma - Ma - Ma - ri ri ri ri a, a, a, a, wees wees wees wees groet, groet, groet. groet, vrees w w nu Je - niet, Geest Heer, voor -, u zoon, Heer shu - komst wij wees spraak 't zal ach*, na - ms, ei - uur blij, vra - dig, bij wach - hou - wees na - ee - ig vlees on ze u n n blij! wekt bij! wij,. redt. wij.. goed: doet: bloed: dood, * redt

20 bewaar kd (psalm 6) 6 6 Be - Zo Mijn Ik Mijn 6 Mijn O zal zelfs Ik In Met Nu n 6 waar spreekt erf - dank hart e - e - houd geeft al ziel el Heer, - word als doet wijst nig ; la - heugt her - rij - vreug - el nig u l door kd Heer: Heer, heugt goed, goed, ver rust, gang - leidt n r z, li - al uit dat Wie zich, bt lig vei - weg, chaam bij Mij Heer lig n heb wie doet o - u b her - vre - dra - sla - wo - niets s - pro - tre - da - ha - do - schuilt. hoort,, leert, blij: hoedt, r,.! p. n.. bui - woord lot beer vloed: r! n... n..

21 Brg dank De Heer In lief - Zo - als Maar nooit Laat aan Wie Ver ver Ge woord wie dul - geeft seds - heug - geldt - maakt blij - ja, nk ver- lost wil kt hun dat Als Zijn Zie Wij als To met G zal wierp Hem, 6 brg dank aan met heel hart zij lief - naar dan - nie - kor - ie - on - aan geeft, dig, : uit aan - k e zich r, heil weer (psalm 0) met vre - va - r gaat daad naam vol wie bond seds aar - vei - al al niet srf' - Rijk fou - goed - macht bloe - met red - m - schoon - zal volk zon - snel volk heel aan lief - Hem e lij ont - fer hem vre n recht - lig lijk zal n heid m s heid wil heeft vaar - kwaad vóór ke klei r we sch graag gaan he - g' dig - met wij Hem, mel - l - r - ne - r - bloei - Heer - lei - dwe - sr - r. n. re. n. k. hart! strijd doet, kroost, s. r, n. mg, z. k, waard; heid goed, broos, r, n.. z. k. gaf, staan, hoog. wei: macht, graf. gaan, boog, zij, wacht,

22 zal ge- om Brg Brg De Van Hoe Maar dank dank ms, maakt lief - kweld h Sa - zal, waar aan aan voor - door tans wie wie bit - r ooit blijft h woes - tijn wordt In woes - Zij slaan Wie zich Zij zi zij er - 7 brg dank aan, heerlijkheid roe - straft vaart ze - voedt dat los - Dank Hem p h t h zij sg (psalm 07), Hem dwaas - bij wil ei - Hem macht s nood ms heid k moes - vre - seds goe - leeg - woor - schan - vruch - n n Hem, als na - h, als jou dan zij Hem heer - lijk wond' - r - heid werkt; on - grsd, dors - tig land, tij - to - da - la - heeft door naar bod n lij wo - - ma - aar dwa - l Hem hun ant - woordt ei - bij wor - n klei - ko - kwa - waar - n. m... n. n. n, n. vrijd, werpt, kd. langt, n. n? n.. zij; wd, keert, werk,, kd, Heer, srk.

23 8 dank heeft geschap Dank De De Dank Heer, zon, aar -, Je -, zus, heeft maan, lucht, om wil aan - scha - sr - wa - we - lei - p r, r, zig, n, ver zie voort dat - - he - mel kon - di - toch hun du - wij rd pracht; met licht aar - ga sprei -, re er zig, n niet zee - groot - acht' - met - ën heid loos ze aan lot donk' - voor - re land. macht. bij. gaan. nacht. Eer A - Want Laat hoe De Hem, to - daald' tui - kle Schep - lief - want m, heeft als per - al e - al lief - sr - ook heer roept werk lec - dit r kunt wer - tro - ne - stra - srk - ko - - ha - k n, r. l,. m:. r, l, Zijn om dat draagt heeft ei - als u schep - ál vlees volk aar - pg stand bloed weg hebt vol - hand. bracht. wij. gaan. bracht.

24 De De Of Wat neemt ooit zo - Waar Mijn Maar wie g Er waar, zie vlg. blz. 9 dag gaat voorbij dag tijd plan - toe - on - zal zal toe blij - als zal moei - p draagt roem seds vrid ja - vd doel geef gaat gaat rust er n v met -, of r er voor - voor - lig - r - le er w - zwoe - voel k - joe - doe - hou - wel - bij, bij, staan glijdt, gaan. heid, gaan, tijd. staan? tijd? n,,, last? eer: ho:, lg... vast? eer. loof!

25 vervolg 9: dag gaat voorbij Mijn Nu 6 De Heer 6 6 maar 6 Voor Laat 6 Nu voor 6, 6 6 ve - al wil weg volk brg dag lu - neem don - vast neem b - du - werk licht l doet liefd' ee - gaat rt al ker fun - heel n - r - - Hem - aan - i - voor - naar komt da - n ze dwaas - dach - vol - waar - wacht - scho - heeft ge kt: dank: bij, : tijd; aan; mt, hart, wijkt. wijd. gaan. g, vuld, nacht heid, n, z! duld. dag. heid,,

26 De Zijn Laat zij - Zij dan Want als In De Zo heeft ver- want Ge - ont - to keert door 't eerst - ei - da Je - rie - daar Je - da k - wie hij on - hun e - n goed - rech - rooft nooit ze - was wekt g - 0 eerstgebore ne - gaf ms zus, p keert zus als ze nig le heid r d, pas h - wacht - dra - boor - volk bij zd - Red - niet lief - was gaan - liet Heer zegd: rd wie drie, m - ze ne heeft heid om nie - Chr - r hun aan aar - lief - goed macht uit Eerst zwaar - zich Va - hem s ms hem he - uit hem do - bij ler mand tus Heer n dood spot, neer,, Heer. dood. weer, had. nood, Heer lijk zi we on - recht Sa - tan's, dan s rs lief - r - leidt heer - mel neer. bood. geert. zat, hem: gaan, buit jij; roofd. straf. keert. hu heeft tig h schap - looft. graf. weer. kru. jaar: uit, pij

27 De De De De En In Ik hij goe - goe - goe - goe - spreekt da lu - Je - geeft zag p hem refre Mijn Mijn wie Hem hoort troost - heer - wekt zoekt hart hart wil nie - aan aan - e rt zus goe, : : : Geest aan, dot, schap - sprgt sprgt neer, echt richt sm, pij,, jou lief - bid-nle -, aan volk, he - :, l, werkt blijft hoort zie wie ed zie nie mel o - blijft eep ook was ant - al wordt o - ee - leef p - - ig - doet zal wil voel niet Hem zich - woordt e Hem p - - i - door ba - lo - b - er - lief -, re. bid - n, red - dg, - k - g - schep - ge daag. ward.! ho. n; n, n pg: waar. hart. Rijk. dood. va - r: ho -, g - n r... n. (x) (x) (x) (x)

28 De s met hun één als één hun zij Sta Sta Zijn De als De De Heer voorbij tijd Heer, voor - bij roept volk hei - volk nst roept volk dank - roept vuur hoofd, hart angst volk, han - bur - volk, her - volk,, Geest Geest Je - weg bo - nie Heer Heer vrucht bij voor dat n gers zus, n m re - z zal h volk dat zij, Hem r - zg volg heeft leeft volk ij - hart Hem volgt volk leidt dra - uit seds toe - om ver Hem on - nie le nie - aan n vrij Hem nie - gank' - sm ee - her - ze nie - zach - aan - h, e kd' - woord do - hoe - gaar - ho - n. n.. r. volk ach - m - wa - lig - baar - l lijk - l ig bo - hoe - aar - bo - e voor - r her - r s r tijd, heid, reid, heid, wijd: ; tijd, heid: tijd wij, Rijk: r. r.. r. lied sm, raakt, taan, schiep Hem. maakt. staan, riep kt: daad naam: naspel

29 De Heer doet d Woord boog zich neer, zo zocht vond Hoe zal spre-kuit - gaan zwak Al doet ook Je - zus, zaad dat valt goe - aar - to moeid ei - w on - ze - dwa vol bre - k, angs hun tig waar zij ha - n Nu roept, met hem weg leid - ; nu voedt koes-rgids zou Als niet Geest vas - toch weet om - door vol Geest, gaan-duit he - mel da na - met brood dat wa - r voe - n weg we - sa - m met h naar mo- he - bij - staat, wie zal Geest maakt lijd: woont werkt volk, dat komst nog Heer doet led Woord verstaan Als legt Maar één hei - lig, voor roept, houdt vast, Je - zus, aan slaat ei - lief - acht rech-r - Zoon hand niet spaar - ha - ze - staan:, kle, nacht,.. ker? n, gaan,, macht,.. k. n: slaan? vrij; wacht. l. n. n.

30 Heer alle le De Wie De mag aan Schep - Wie Het maar * redt Heer bloe - kt o - Zon buigt kwam doet lief - moed, elt zal m zich zich - zie zich bloe - zon goed - veel Hem du - Je - lief - om ont - r donk' - zich bij h naar loof toe - Sm vol dat naar aan vrucht m heid heeft zus* gt le re ont - Hem - h do vdt nach - vo - ne - wach - tro -, n, naam. richt, schijnt: staan zicht. kwijnt. noe - vre - sla - r, n bloe - m, me -, dra - veld, gaan. duld. ld. naam. vult. m,,,

31 De Van - Nu h Van - Nu daal als H h H h Heer zo hoog verhe Heer, uit gaf leert - Heer, uit gaf leert lu - zo hij zo hij zocht Je - - lu - lu - lu - lu - jah, jah, jah jah, hoog hoog - Geest zus k le jah hoog hoog - Geest s h s volk ee - h voor h voor he -, he - mel, we -, ig - he - he - we - lu - lu -, mel,, aard'. neer. tro. heid. jah, Heer. lu - jah, Heer. jah,

32 A A V A V A 6 A A V A V A 6 De De De De De De lief - lief - lief - lief - lief - lief - hoe zal Ik voel wie dorst to liet zij komt zij drgt A Seds als A Zij, V Ge - A Zij V Zij A 6 Zij A A V A V A 6 wil Zij 6 lief lesdoel ze - voer - dankt kl - zoekt heeft zich d zij tast toont nie - weer om e b zal met haar g haar als ko - hart niet s - hoog - s s - aan ker roem of me naar haar we - wie aan reld haar met - zoe - eert haar, haar seds we - vre - zach - me - goe - rei - bl - na - m - ne - vo - wij - v - Va - b - re - ho - zig di - doel, goed. bron, hart, wijn, eer k?. r. n. z. r. voel, doet: vond! hand cijn, Heer, k. n. r. n. z. r. zie vlg. blz.

33 vervolg 6: lief lesdoel V 7 A 8 V 9 A 0 V A De De De De De De V 7 be A 8 zij V 9 zij A 0 waar V zij A dat V 7 A 8 V 9 A 0 V A V 7 A 8 V 9 A 0 V A Zij aan Wie Wie Door aan staat om lief - lief - lief - lief - lief - lief - - klim geeft doet g' - nim - o - ie - haar met haar ee - wie ou - s ee - waar - wie kt haar zich l mer - pt r haar komt ig haar met ig heid ho - niet har - sa - meer, zaakt leeft toe - heeft daar haar hel - r g ga - noch ve hoog ee - ig ee - ig ge met n m - zal nie haar ge to - ma - bran - ko - do - toe - bl - geet - ho - la - han - wo - lo - zich - s - licht, ed, s, welf, goed, vuur, r., n. m.. ; zicht wijd, trots, zelf, moet: duur, r. n. n. n...

34 De De De Wij boog hij O als aan - als Zij Zijn Zo - Heer zij Het Mijn leer hun als 7 ms ou tijn ms ms hei - wil - zich maakt ij -, maakt nkt Geest m - ei - lij - n - ve - Je - leef - rijk - z los - wordt Heer, - n n li - l voor zich - ver s hier - k l zus, angst slechts bt k - n dom ser ou - -, go - zelf tót hout kun -, als eers - bron dit hun hem snel hoort - zelf was met - ze waar n n kom hun s - zich er im - dood h r ont - hun tij - da - blij - neer, god; vuur? kwam: ij - dra - bij zij - Heer. lot. uur. nam. tro - dro - zoe - mer hem dood. macht: staan. dood: na - no - roe - n : zij, n zer,, n n, m, k,, m, p, groot. wacht. gaan. nood.

35 De Ti - brak vijf hij Zij maar g twaalf refre Ge - m - dui - doet bro - dank - lu - heeft heel s zd n, - h wie ms man - ze - d elt 8 ms gaan gaan m - brood, r volk tijd sprak geeft hoeft n komt waar s hij ga-, hun iets o - twee 's a - gras za - Je - voe - nam maal daalt zus n v - ze - vonds digd e - m - b gaat, met v, n. s?, laat, zet, ; n? s.. Heer: neer.

36 De Mijn Ik Ik Mijn on - bt Ge - Bt Al Waar refre m - Heer zoek wacht, : he - hoor - last el - ze - bleekt wie hief Woord sr vd last mag 9 mszoon mel baar, s - d Mij dat zoon, bt wijd wacht da kust wie held' - vol - uit Beth -, dul - weg zo daar re ja dig kwam, ver, zijd, stil... af, aard'. sm; zwaar. vraagt: staan, nam sr, vrijdt? wil, graf: waart. hem. waar? draagt? gaan! Ik roep, roep, heel dag zoek ; want wie zal lei-n, dan l?

37 De De Daar De staan door G Die aan s g aan zal Zij De Het O Zie Die G De zij g wij 't 0 poorn hemelstad poor - poor - eers - e - o - zelf h vij - schuld dood n n g l p zal (b. ) and volk, wach - bid - hier zg - glo - woord volk lof - hel - Ik lut' - lamp roept rie zal meer, fa u bui - zon, zul - nie met rs n, m - aar - rijk - lij - tra - als, lied rt maak r boek l Je - Je - pel, s dach - dom n n, Hem dan - uit - zij s nog voor elk naar voor on - Hem ru - he - ru - want gaat elk haar - b - heft angst haar k mel - za - voor - n - zich b - n - aan - vul - ge lg - les schre - stad o - ee - Hem r - daar za - stad, lem Lam, bij; goud, uur.. n gaat: sm, nam, pijn, trod. muur. wij. wt. gaan zicht gaan: tijd Heer. laat. nie. sm. me - ig - staan, licht, ga: heid neer. gaat. zi! lem.

38 6 7 8 met zich ver 6 dat 7 Die 8 als De schep - pg Maar A - Zie hoe De Heer Zijn broe - De m - De we - reld De schep - pg A - rui - - zelf heeft - vloekt on - ee - E - De vre - bld voor Je - De m - 6 De Zoon 7 Mijn ar - 8 m door doof als ont mag m - Sa - voor m - on - sluit volk dam, r, s - dam l h ze ig va, zus pel me pel, pel tan, s, ze dat scheppg was E - ms laat naar zoon gaat wordt als ee - heft lief, Schep - zon - : m - door wordt schep - draagt scheurt,, hart, door voor met oor - Heer volk voor leeft zo va, wordt weer ig - hij per, n s - per el d zich - schoon heer - beeld of - tijd schoon go - heid god voert ziek maakt hart Geest zee schok - aar - ee - Hem Geest ee - fel dat zon - zel - he - aan - ee - m - lijk - fer - voor - n - voor hun zich kd ig ig - ve - hem r ve mel - ig - kroond, leid, laat: heid, maakt, lam, bij. kroond, zoon; tijd. aard', strijd; haat. nam. vrij. woont: wijd, pijn macht, lot beeft, Woord, richt, wijd, heid. nijn. wacht.. geeft. poort. zicht. heid.

39 De vre - - Wie heeft Maar al De pro - fe - Aan't hout Het nie - e Sta, E dat ko - door - blijft kru - poort woord wordt Zo wijst De m - Ver - re - 6 Wie één 7 Na kor draagt zon - Zeg ko - volk dat schuld volk laat zul ng n - on - hout naar dat voor hij s - z met r ng Ik voor vrevorst vorst - zij tie na - volk volk, kroon schul - wordt door weg zoon uit tijd kla - waar weg lij - niet ee - ze heeft geld dig hem seld zacht - wordt naar n ig vorst haat toont wacht ne - wondt als - he - we - schij - goed - moe - of - dood lij - zorg pijn toch d'ee - zon - du - bij voor - - reld n heid dig - fer - maakt n jo ig - zich r - Mij zg, loofd? bld: zegd: Zoon staat dag rg. hoofd. kd. legd. troon. gaat: mag. gaat, hoond: heid lam, hij, pijn haat. troon? heid. nam. vrij. n..

40 De De Heer Wij Het Ge - g s Aan O w O on - Wie Die dan wereld als wonr we - wer - Je - bid - aar - l - weg schep - luk - doet on - ma - p wer - wie, Geest, Geest, zicht - har - bt wil toont wie zou - lief - Schep -, reld k zus, n: l n pgs - kig, s - k Hem o baar n zich zich n voor - per als zo laat met Va - werk wie Hem loof it bor - do wil om Geest Geest gank' - on - e - o - ee - Hem wij bij maakt zacht - haar hun r ont - voor - won - r, han - n moe - dig, kd' - r pracht: Heer. toont: gaan; kon - lang - moe - hd' - macht. eer! woont. taan. ont - aan - lijk - na - r - nig p - ig wil nog ont - wa - we - lief - heid: bij: zoekt; goed. ba we - - tijd. vrij. moet. doet? digt: n, r, r zig,, r, z,, n,

41 De wijs - De goe - Zie, De we - Zo gaan wie zich De bl - waar elk Wij De Zijn hoort dat weg, zi - on - heid maakt reld wij ont - Geest do - licht elk elk ve r - wijsheid woont nu schep - o - ei - heugd: m - o - leidt lo - volk Heer Rijk, richt waar komt le als pg digt - dg - woespel - o - gaan god s - hart vult r gaan door vig hart dat waar hulp volk gaan - - grims Hem weer wil d hem doet - biedt. moet nie. nij, voort. ziet, zoekt. zi;. Woord, proeft: hart, staan nacht, legd: roept. wacht. gaan. wacht. weg.

42 V A V A V A 6 A 7 De Mijn Mijn Mijn Mijn De Het V A V Ver - A V A 6 hij A 7 De Heer zon, Heer,, kd, zon ou - komt to zo wees komt heugt, lo - laat wilt zon - heeft nie - zon, goed, stil,, r niet e g Ik voor - hel - ou - zon - - dag stra - uit - riep brak Zoon bij rt r ld komst licht zag, zacht: gaf, macht : gaan,. tijd, hu.. dood. richt. daar. V A riep V Ga mét A Maar V Aan-scho A 6 stierf A 7 De dood,, zit heft waar vast, kru, dood, dood hij ligt aan - nie - lief - keer droeg ach - e vol - r zicht, dag, wacht; af. bracht, lot,. V A V A V A 6 A 7 sta Ik hij Ik on -, smeek lief - heeft word z0 - Ik : zeer gank' - brg maak hart na - lijk - zo bij. heid. thu. vrij! groot. licht. waar!

43 6 kd gebor hij E De Wie wordt voor Waar kwam s Dan wij kd we - heeft el - ms on - heeft hem du - door ie - brgt maakt hij goed - leidt hulp' - dra - reld ze aan - r - s - hem r heid hij loos werd licht broer donk' - uit - vaardt n weg toe - kracht volk volk toe - als al nu ko - do als do bo - wo - schij - re hem ont - - weer nk - r, ng, n staan. zus. nacht; ko - r ko - ng, wij - k gaan. rust. wacht. brak, saam: vrij. ho - lo - zij - zwak. naam. rijk. r, ng, n,

44 7 last als lood E Heer Nu De Mijn Al Had, Ik last Je - jaagt Heer, Heer vij - u bon - gaan licht niet als hem, ga richt hield troost: an - als zus, and n g Ik ker lood kwaad,, zoekt ziel door gol - donk' - bezo g re Heer vij - and rust,, stand, houd Rijk lief - zwaart angst licht kd weg hart zal re meer ziel. trot, loof hoog, nacht. doet houdt Hem viel. jou. looft. ho. wacht. hart, lijkt, aan, last. hief, waard, strijdt, gaan: vast zi,

45 8 msleger E m - s - ger uit le lan - n Wie Mij wil vol - moet vast lo - : E m - s - ger uit le lan - n on - r - weg naar he - mel - rijk. bt bon - n één met Mij. ziet vol trou - w naar Je - zus' kru. Dan spreekt Heer: Wie Mij als nie bo-r Ga dan dit loof: bt re-z, Dan spreekt Heer: Ik zal voor al -n wil toe ho - r, maak Ik vrij. wekt n, één met Mij. plaats rei - n 't he - mel - hu.

46 Eer Volk Je - Heer, eer du - Im - Aar - Eer licht he - b - ie - g' - eer laat les hef mel n r aan zus aan r - ma -, Hem schijnt l Hem, hem wees on - ze 9 eer aan schepper Je - haar aan - hart Schep - ru - m - n nu - buig heugd stad heer - zg mu - hem weer - schijn voor u on - - lijkt per, za - s naam! zwicht! el; Hem ze r m - zon schij - lem, heelt, riep, Hem: elt, neer, vrijdt, nacht, eer, leidt, wacht, saam. licht. hem. s n

47 Eer Eer Eer De als aan 0 eer aan Var schiep aan aan aan goe - ie - ie - heeft volk rust lief - r d r niet, Va - Zoon, Geest,, ms brood har - hart als los - r zich - n dat da o - zel - wo - o - kd' - uit wordt ziel l p - ve ng p r niet schiep, af, roept, baart riep. gaf, zoekt. staat lief, graf, moe, waart, refre h lu - jah, h lu - jah!

48 canon aan Eer Eer eer aan Var hemelhoog elk aan Je - aan zus lo - Va - Geest vig r zich hart he - ne - mel - r - lief - woont. hoog, boog. toont,

49 Er De De De De daalt draagt zij goe - Geest ms vruch - ont - vdt n pa - lijk uit vrucht, er stroom stroom Geest sprgt rust, ra - aan dijs wa - he - m - maakt ziel troon Geest r - mel s - land neest,, vuld, : lijk; stroom, neer. wijd, loon; De aan tro wij groei ziel lief - blij - le, vrucht - el - m - ko - bo - bloei drkt goed -, baar ke schap zacht - m m, zal heid voor - goe - met moe - voor hier vruch - ko - bij hun haar dig - n m plant, geeft duld, dood, tijd. boom. Heer. heid. troon.

50 E - r wij Eer aan E - r wij Eer aan Za - lig Mo - zes Isr' - el lief - troost, on - Heer doet ze Vóór le om h Je - zus Goed - heid, - lost staan, kla - Jah - weh Je - zus,, door Lief - Vóór Niets ee bidt laat zal - i - voor naar uit on - r vol - le ge, door er wij, Va - hem, Geest, wij, r, want naam naam last tij - red - heft naam lief - ze naam, zoon, kru, maakt, tijd, schre - we - n n, doet door gg o - heeft n z dood macht weg mooi - heeft wijst na ooit goed - al hem ee - met al heid on - on - ig - zonniet wil s p - wil er - r r Hem ze r - heid, volk he - weg gang - gan - brei - baar - dra - rich - va - e - spaar - kwa - lich - na - mel n.,. n; r.... n. m. gaan. toond, naar hu, waakt, ke - lijk - heid: schei - aar - da - rich - a - n... n. m.

51 E - r it - Als goed - n e - seds Laat heel Hoor hoe Sta goed - hoor hoe weet : Laat al M - s: Hoor, hoe goed - Ik richt, Mij roept zal doet Heer, leid Vreug er wij onze wij put heid heid hij wat heid on - zwijk (psalm 8) raad red - volk boog l elt hel - ze to - r om per pries - rs kun - n kd' - r har - n kd' - r vij - and heil' - schild vult voor wie taal dreig ee - riep aan nu - zij Hem bij niet o - her - ee - ang - staat ee - hef on - Va - sla - v ig - ha - dra - ig - stig r,, l: heid.. zij. l:, l, heid. lot. bij. a - ma - m: k? zg -! ig - r - hun na - na - w - ee - ig - wie Hem heid. hoofd. zoekt: m. k: n. heid. looft. roept. zie vlg. blz.

52 vervolg : er wij onze Hoor, Dit hoe hoe treed b - hoe Zie toch, maar aan Bo - ers, doet hoek - kom of - n hoe Heer dag, zwaar straf - hij s - zij s fer maar Al - ou - recht - Hem goed - heid wil - voor hem kd recht - vaar - tuch - tigd hei - lig - vaar - woor - was,, dood we - n di - n licht niet ge niet o - taar hei - dank - :, ee - na - digt:, heeft; dom.,, geeft. komt. tro - knie - l, lig - baar - dom; heid. zij bo - zie - l: ig - komt. heid!

53 Geef Geef De Nu dat als Na - er Zij Nu wij met Wij Door Ver - ver weet dat hoe dank dank Heer rijst werk ie - zil - of - bij slaan dan - leidt v - da - jui - m - heug - ziet kt troost lu - aan aan g k ch: s, u, wekt r ver fer, nim - volgd maakt wel wie zacht, geef dank aan wie rt r n n dat Hem (psalm 66), proeft lied, red - volk, wij Groot ziel mer zoekt hart, met met al als p Hem met dg door zij rust hun toe - on - vrij nt nu met zg lui - wie Hem wie - rook ont - bui - staat lie - noch, aan - o - Heer r n ve schijn ei - staat niet hoog - buigt s zich naam, sm, zoekt, : zag. staat: vuur. loofd. gaan, Hem, toe, nacht. staat. duur. loof. Heer, roept, moed, eert: wd. wijkt: drukt, kwaad. eer: toe, goed: neer: kt! zwijkt. juk! gaat.

54 tro s staat 6 geef ho naar voor beeld. ur De Heer heeft he-mel aar- ge-scha-p m- daal- klt neer; refre Geef ho, geef rust ruim -, laat door Geest, door Geest! Als, Ie - woont waar zoekt Heer, On Nie - hoe Heer, nie - zal r als - recht, mand zal waar mand naar gaat hoog ei - las - vreest le daar - r er he - m - ei - ner - wat mel s bo - v - voor - s lo - kd' - oor - zie: ziet, weg,? n? el. zie, driet... zegt,? r? el! refre couplet : zie vlg. blz.

55 Zie, Zie, door wacht On - één refre,, 6 7 Als Als 6 waar 7 lich nk hoor 6 7 zg - refre l ze als als volk Geest vrees doet ho,, n naar naar zult aan dui - vervolg 6: geef ho lam - ba - trekt door zon - p ks zd r laat - met rust Geest, he - sr - tui - s jui - door mel r schij - du - ee - g' - nacht, zee,, :. ch: ruim - ig l e - lu - dag, mee,, Geest. kijk, zie: n, r,. r. rijk,

56 Geef Geef Geef dat Geef Wan - zo - dat dat als door De dan zij voor vre - vre - vre - ner - vre - neer 7 geef vre aan kd s, als wil - wie d har - kd' - zal aan aan Heer, an - Heer, storm sprak lief - gol - zal r er bloed - dra - jou weg voor woord bij rs zal gaat wordt be - vre - ei - hun voor kd, kerk. aard'. vre - ie - wordt aan - wijs md: hu:, rs Jor - kd. kru.. vdt, werk, daard, daan, richt, stild, naam, zicht. mild:

57 Ge - Ge - Ma - Ma - hij o De s hij, jo als wij Het Hoe De hij ja, als hij Laat als groet, groet, ri - ri - komt: g - moe - moe - Heer: Woord zoon Je - volk - - kd - met - bit - zwak - draagt mét hij wijst ál hij wil schoon - hij komt, kru Heer * -met- ** redt 8 gegroet, gegroet Maria a, a, groet groet vol E - el r r jou ler zus** aan - l wat voor hun, r k met heid hij zal on - ma - kon - vol zdt zo met - vaardt jou wil weg leeft al hart al h Ma - Ma - ze hij toont maakt dra - naast ler ler ri - ri - vreug - moe - nu - digt hem ler n h a, a,, r, el*. aan: driet, kerk, sier - aad, - naar; heug - : broe - r: he - lij - ar - we - zij - war - zel. naam. niet. werk. : n: n, m: lot. ed. geeft; gaan., n: n m,. vrij. heeft. staan.

58 Ge - heel Wie gaan Ge - ze - d wij - mo - door Hem Wie Je re draagt heeft -recht om Hem refre Hef haar haar aarberg,, jij, we-reldhei - lig - lost; schiep, han - naam, (psalm ) al waar naar wat dom lief, eer - lijk zi, hoof - n, Je Ko - ng komt, Hef hoof - n, 9 geheel aar wie daar daar d haar woont, sm groeit b - voor wilt n - wo stijho - - bloeit: gaan? Heer. n recht- om haar be wo - aan Heer zich wijko vaar- dig, uit - - maak maak zich im - mer - l - n poor- n b - n poor - n n,, r,, n, r, roept. staan. meer. rijdt. wijd: wijd: Je Ko - ng komt, hei - lig - heid.

59 Ge - ze - Ge - ze - Ge - ze - Ge - ze - Ge - ze - 6 Ge - ze - 7 De ms, 6 7 snelt Wees Om Ver - Hun 6 7 Ge - hoe 6 7 waak - jou troos - las - da heeft ze - (Mt,-; Lc 6,7-6) ho zult Heer lacht ta - Schep - o - arm vlug jou geeft leef, d d d d d d, zaam, tg r d, 0 gezed arme d'ar - jij, b b jij, wie maakt dat zal om fel per r jij Heer af, lief, wie gaat zich Zijn voor - me, uit za - bij toe - naar r daad weest zij Rijk l - Ko - bij hon - als na - licht stof hem digd on - heer - we - kd draagt heft ho ger m rt mag r lijk - reld bij voor - ks nk - waart lijdt, driet, spot zi, aard', ziet... loof. Heer. wijd. ed. zwaard heid biedt:, lot, ziel waart: niet. kle. bij! looft. weer. rijk. tijd!

60 , Die Waar hij, met hij heeft daar wij bid - geef dat Nu gaan nooit komt Door dit zoe - kd met hem als zi - toont wo - toon hun goedheid Jezus gaf g n wij naar ners goed - heid mid - n kwa - leidt, daar m - s dood, toe - hief, komst vij - and voor wie volk vol lief - loof waar uit hem: volk Woord, - Je - heeft macht wijkt zo heid angst bui - - lang - wij zus dood ee - ee - ee - nie n heid naar ig ig - ig gaf, woond: sloeg, kwaad, gaan, graf, toond. joeg: schaadt. staan, leeft, voort, ed. vrijd, z: rees. Woord. heid. Rijk. g.

61 , Ge - voelt na - ko - volk bed (psalm 7) be zo De ber - s goed - heid Wil dan daalt los - land. - waakt. groot. spre - bloeit rijk -, als sg geeft ng Laat toch Wie, met recht hand. zo lang aar-d draait. nood, Hem aan roept lief - ar - m bij wie weg lief- heil'- recht. bij wie waar-heivrucht baarmaakt. staan. aan Hem In Hem heugt zich heerst, aan druk vij - hei - geeft kong macht - kers an - ligd gaat n zij ver macht eer - Hem zal mil - als k voor - bij dom aan slecht. gaan. Naam! ed doet bied Hem m - r aar - bon - wa - re - won -,, n, r, r, vre -, e - r, wij - n, el - tij - dij -, n :

62 , ont - zag - wek - kd, Als zoek, Wie zal hel - p, Heer, leert hoe Laat a - m: wie gaan dui-vels kt Wil Dank zij geef Zo ga ál wat word hij richt als waar al ontzagwekkd ms, dach - hef - drijft lo - elk aan hart, - Je - loof voort dat n f vi - n, zus, als naar nk, zocht,, lei - wer - zo naar uit ge ligt al r k mach - bed zwak kracht tig seds naar he - zon - kwa - har - n o -, Heer kd Rijk wat bleekt zoon wordt p ee - dat hem ig groot, roep, eld, kru kracht, zoekt? ver. dood? jaagt: woont. bloot: goed: heelt: hu, wacht, doe. sr.. laagt. loond.

63 maar Tot Mijn Goed redt keek naar volk: zij Ik h, Zou verge geefs - zd - heid Hun aards - Naar, m-naar, Zie hoe, maar Wie laat les on - zal hart gaat toch zij, was ze hoe stom, aar - Heer gaan, stil, h, ve - door hun vervalt ver-dwaasdge - leidt rots, zal niet we - redt volk ont - (psalm 7) l, h, zult naar Hem - zui - heid zal naar hun s blijf ja - voor e - stof li - loe - zich - waar - chaam la - - wa - hou - prij - zie zelf o - zal loof ms n. r? r. n. z. zich be lang -, ke - r, wa - r? ro-kij - k. g -. r. p - baar - : zij bo -. zwij - k; on - bld voor nim-mer v ont - e - va - ver trowij - l, r: r,, k.

64 De G De Hem Nu zij niet ja, voor zoekt alle lann zoekt le lan - Geest, h lief - groot schil arm Geest neer - n wil met hart r - richt n vro -, groot l wij lief - on - man - - één Geest ger aan De bur - gers r wij zoe - k ti - dui - z - n zij - voor hoofd In voor - spoed voor De Heer toont De Geest leert ze - één ee - vroe - bij doet ig bor - r - zij - wie aan wie één volk Hem n er re tijd oor - nie - dreigt toe - Hem dui - nie hart Hem ms el e le heeft toe - ko - nie - le zd - - volk dood, g - we - han-nval - l. ho - r. lan - n. v af - naspel n, l - l, nk - e lan - t bo - han - - uit l voor - el wie leidt, rijk, daald. ziel, tijd kle. maal, wijd, rijk: taal, n. l. r. n. spoed gaat: zicht staan, doet, laat, licht, daan. goed staat richt gaan:

65 6 s Woord als zaad s, E Bid srft zo dat om - Ver - bij 't Woord ie - vlek - door dat zal vreug - kon - wach - Woord e - bt r, ke - dit voor - dig n n door als of - Heer aar - loos Woord wer - niet wie vol - fer r kers hem le zaad, bracht looft, oogst, af; re: reid zdt. laat, wacht oogst loof: graf.. tijd. kd!

66 6 7 s Woord De Zoon Het was Zijn ei - Zijn lich - Haar ei - E ie - toont he - volk gaf 6 Ma - ri - 7 zal bloei - Ge - ze - bij m - Zij volgt Maar Je - Wie brood 6 Die uit 7 goed s Woord uit ontoegankelijk licht hem lief - hij geeft o - heeft hun elt brgt licht blij - vig a d s hem zus, heid uit Ma - aam, r ee - ms lij - werpt, zag heeft zich on -, ri - leer - dat zoon wie wordt naar wijn dood o - pries of - licht: on - ig n hem, hij hem brgt toe - a lg hem dit Je - zacht - ont - zacht - ver rs fer ze gank' - aan - pleegt ie - toe - lijk rs aan - - trek dat vol gaf haar d vruch - n Woord werk ru - moe - g - re - moe - we - zoe - toe - nie - du - ee - hun k e r - ig - vol - za - dig - z dig - gaat. macht. hem. reid. Dag. n. heid. licht, kwam, zegd: raad, doet: Heer: hoort, zicht. nam: treft. haat. bloed. weer. voort staat, bracht, lem, heid, mag,, heid,

67 Heer, bt Wij - z, Maar Heer, dat ma - k on - recht: Ar - m, Rij - k, Zwak - k: g uit - spot- n zij we - zie Zou Dan komt toch, straft er breekt Zie, hoe Wel - nee, Ver heer - als maar wie leed 8 Heer bt dan zo hoog zo vol weg met n zij als hoe n sers (psalm 0) dan groot kt on ms weegt trots zult zi zich zo recht hun met zij voor - re - k - le wor - Dag bo - maar Ko - neer - weg lij - ng n, ze haalt zo n hoog ei - lot r niet meer ei - na hun hart hun bij schap kwa - dan heel oor - el o - blij - plan - wordt voort heeft n kan he -, o -, ar - m; ziet? god. hand. dre - mo - war - driet: bod: want.,, m, lo - p, vra -, plan - n, dag! aan? macht. ho - p, sla -, ban - n, straft. gaan. acht.

68 9 Heer hemel hebt geschap waar waar zo - Heer,, Laat doet g' - - toe dach - hart als hoor on - kom Laat Naar Hier bui - hoed O Heer, l n niet ze, he - schiep g - we - jui - ie - wor - bed dank, hulp, lij - mel uit e - reld ch r n - wees ke - wij nie - volk aan, hebt stof l vol o - we - lijk af - aan - aan - e voor af lief - n r niet p - scha - aar - spaar - bloei - r - g bid - ij - toe - heb aar - waar - na - groei - nd l - p,,, r, eer, keert: : leid. schiep.., dig, r;... neer. leert. heid. wijd. lief!

69 60 Heer hoe lang (psalm ) Heer, hoe Wil lang dui - vel laat poch -,, dat blijft hij El - ke door dag laat macht draag loof doet bor - bui -? : pijn, schat, roep om aan goed - heid al wil zor - jui -. ch. Red Want uit goe - vij -, ands - hand, ziet eer dood druk - kg o - valt. driet.

70 V A V A V A 6 V A V A V A 6 Heer Je - zus, Die uit Heer Je - zus, Heer Je - zus, In Je - zus, als on - V wij bid - A haat V licht A laat V A 6 De dood, 6 Heer Jezus srr schiep V ver-hel - A la - V als sr - A goe - V uit A 6 In dit ze s - r n n r maagd macht of - Red - zon volk lam nacht zon - he - won - u, las - volk, na - dood nu werd, Geest goed - loof n mel r o r dat ligt heid r fer, r, sr - bo - zon - on - m - red - of - licht hebt hebt gt r r s - dg fer ont - al stra - ld on - r u - zicht - baar ach - r aan - gron - donk' - wacht re hij schiep, werd, brak, vlekt, zoon, staan, riep, werd, stak: kt: toond, aan! Licht: gg, wacht, wij;! zicht. gg; nacht. schijnt. wij..

71 Heer w Heer Heer u ver wat dan vol -, w He - Help ver niets u dat met Heer Jezus onvolprez Je - schul - Je - Je - hebt zot zou naar schuld met har - lief - laas lief - wekt u naast zus, - zus, zus, voor u nd, toont ee - ig, weer - u zo u spot, daar o - volk ee - houdt re - on - lo - zoon leer vol - ze r weg le nog u meer A - voort dams hebt nie - e p ver be - - ig z ee - du - - uit pre - lij - m - strij - we - tij - w - wij - leidt. val. gaan? loof. sla - zon - w - dra - wond - m - ig - r - heid. zal. staat. dood. z, n s, n, z, n s, n,,, n,,,, n,

72 Heer Op - Nu Geef u voor Het Wij Wat Mijn 6 Heer Jezus gedachn Je - dat jui - aan hart was u, Geest ou - dan - uit - nie - hart, o - zus, ch kt vol - k, zicht e ms wij volk, niets daan naar vre - al u, dat u u dat met o ms nie - kracht, vloeit, dach - zoe - lof - toe - - k zach - r volk stor - heer - e lijk - bo - aar - ee - r ig - n, zou, zang, wijd,. ro. langt. strijd;, tro, kan? heid,. bot. lang! heid.

73 Heer Heer O Het En u u ver - Ge - w Heer hoe door dan 6 Heer Jezus vol waarheid ze - volk ms Je - Je - Heer, ou - als vul leidd' ze - sm Je - zus, zus, n d d wordt zus, lief - lief voor door m-s-moni komst vol red - ne - we - ms e - ie - ei - kd' - volk wie we - dit na - r, rd voor - reld her - r r, zich - reld - naam, hu, Geest, woord, bij, waar - m - bij u toe - we - hier droeg zel - wijd lo - na - heid, goed, s - kd, acht, gaan, laat, u - ve doet: mt, wacht. staan. gaat, saam, kru, geeft, hoord, wij: naam. hu. Geest. Woord. bij.

74 Heer, Heer Als zich hebt vei - lig zet, Laat Vol zult laat vol - brg 6 Heer gelief lief, goed - lief - heft m - lo - vreug - har - of - lief - (psalm 7) heid n fer,,, r, s bo - - redt hoog laat mag dank le niet nood.. ho. licht - gol - ke - dood. rots. loof. zwich - lo - we -,, r: n,, r: refre wil zoe - k, bij toe -, Kwelt on- ze aar - kwa - : ee - i buigt ont - zal ge zich moe - Heer. spa - neer. n, r,

75 Heer Heer ont - ont - ferm ferm Chr - tus ont - ferm Chr - Heer Heer tus ont - ont - ont - 66 Heer ontferm ferm ferm ferm,,,,,, Heer blijf ont - na - ferm bij. Chr - tus ont - ferm vul Heer ont - e - nig ferm,, hart., goed.

76 Heer Zij, In uit vroe - maakt 67 Heer uit hemel (psalm 89) zich ger lief - lief - - naar, ko - ng Van zult h Door eerst - Met gaan Zijn lo - zi - hield to ál wat schui- l Da - vid Wil toch zie vlg. blz. tro ko -, heel door troon wij bij he - mel hei - li - tijd Zoon hebt na - lei - wijd, bo - wil gaan ng on - niet r, n, hebt re - ze won - heil vij - ee - heers - woor - staat t' n, kd' - wij - von - aar - zij ne, - dat and i - ont - l zg - lij - zon - Va - re hun g ge ziet Da - hoog - r. k: n., goed - zul - hem Chr -. k; n; r. kerk kracht, hand vast, vg - tij - vol - wa - vid, s, heid, l als tus werk, wacht, stand: dag... k. r!

77 vervolg 67: Heer uit hemel Dwa - l Waar - om Hoe - lang Va - r, 6 gaf 7 Daal Waar In bo - Wij neem Laat wor Laat niet - n niet wij o nog vre - volk vuur goed - h duur toch aan heid blijft Chr - - af,, Heer, straft o - neer, hebt blijft meer al wan - na - kwaad spot ha - ver zie tus' ho o - rs wij v - la - vre - hoe kd' - ha - ner - nu toorn n: n? n? lief - han - kort r. n.! tro, macht? naam: w - stra - ze - s dan als n toch houdt. bracht, aan. n! n. ge!

78 68 hef hoofn refre Hef zie naar (psalm ) hoof - n, wijd Ko - ng b - n wil poor - n, gaan. Ge - heel Wie mag Ge - ze - d wij - door Hem, Wie Je met draagt haar heeft haar met scho - ne weg aar -, berg ie - r, we - hu lost; reld, voor schiep, zui - naam, lief, han - gaan, al wat ver ver n Hem wie woon naar hart haar - plaats Hem groeit aan - - nied om zich nst ms zi ge haar Hem uit s im - wil wo stij ho wat - zicht wil zich - weg mer - - n, -, - r, bloeit, staan? Heer. wo-wij-nko-r: roept. gaat. meer.

79 69 heilig Hei - lig, Hei - lig, hei - hei - Hei - Je - lig lig lig, zus, da In o - ee - ig moet Zoon redt al, hei - hei - hei - wat hoog - on - al volk lig, ler lig, lig, s bij aan - ler leeft. neer. hei - hei - Heer. Heer. hei - - he - scha - aard, waart. dood. Va - lig, lig, lig, naar, mel, p, n, r,

80 Hei- lig, Hei- lig, al-les Met al Hei Hei wat - lig, - lig, Je - zus brood hei hei hei hei 70 heilig heilig heilig - lig, - lig, leeft, k - - lig, - lig, Heer, wijn: hei hei spreekt - hei hei - lig, - lig, r - lig, - lig, u, Heer w brg - leeft on - Schep-per Je - zus aarmid n., heer lijk - wij wij aan - ee - ig - ze spijs ko bid heid. dank. m: - n heid. drank!

81 Hei - li - ge Hei - li - ge Hei - li - ge Hei- li - ge licht mees- - r voor geef ms uit door Bid dat maak p door, bid dat Geef Wij doet voor wie hoog elk met staan bt toont bt Zoon ned' - groot - h 7 heilige,, Geest,, roept we - elk met ms, wij Geest loof: lo - weg nood bur - hart heelt hart al met rig heid ee - Zoon bid reld, toon seds gers wat mag i - dat zi - Je - licht zeer he - h wach - hart bui - ge wij goed lo - bt - uit o - wij n zus niet mag Va - schon - schon - wer - l vig na - n n el - p - r, k, k, k, tijd: waar, hart: gaan. wa - won - do - sr - Hem, meer r, r, n, k, Rijk. kaar. stard. staan niet, gaan, zi. bij, troont, tijd gaan: wij. woont. Rijk. staan.

82 zij dat Het g - e - l - ger De m - s: zij kre- De ms zich-zel va-r, Zijn kd' - r aar-, Maar, als schou - zor - bld hulp Je - zgt door heeft zij als vol - zgt door als Geef tijd - hem w voor uit zus l l he - Geest wa - brg - Heer goed, goed, goed, goed, goed, 7 gelleger he - Geest, door va - eer, hun voor zij Heer, ál Heer he - macht he - aard' he - ziet wach wat mel o - zg - als go - n zich - zelf Zijn g - e - Zij wach-n macht, lief -, voor wegeet ziet hun voort - du- komst, met g'- mel - re al se geef zo mel - se als r g - Va - sm zwak - zij - e - r mg heid n tijd Hem na - g - k - Va - moe - zij - e - - r r n mel mel wie - n Hem tijd - daar hem p - lij - reld wie rd l woont, heer, hief, zoekt, dag, door; leeft; wacht, wacht. baart. ke hem na - pracht heil, schiep, bij, rond - om, l - hun door eer, wacht, bij, spaart. l - r koor. geeft. acht. kracht. gaart. koor. leert. wacht.. gaart!

83 7 led Woord Het d Woord heeft In heel we - reld Je-zus, vre - Je-zus, vol - tooi - er Waar Je - zus heerst, hier klkt angst woond, sm. strijd: loof, dwijnt. Wie hij Zijn heeft hem toont eerst - Geest De Wij hij roept wie nie - wie zich e m - volk boor' - leidt A - ms - volk. dach - n ne dam, kd De n, ms vol - ee - uit naar met Heer woord ig - l ont - r toond. hem, heid. dood: tijd beeld: moet, kru, kerk: daad hij richt weg hij doet licht met, vre - hem, - Chr - hij l tus maakt - weg schij - l naar n heel. doet. hu. werk. laat.

84 6 Hoe Hoe Hoe Laat Als Is zou zou zou al door dan, Hem, o 6 voor Die kt, voor laat dan 6 bt u, 6 als dan bt 7 hoe zou ooit ver Zoon zon - - goed kwam uit dat goe - u, ooit ooit ooit da - da - goe - rg om toont toch voor - bij zich - dit om, Heer nood, gaf vreug - zelf vast voor n n, u door strijd werd, weer aan niets p - da - Je - Je - la - droe - ha - n - stre - arm Rijk aan - m - speelt we - ver ge s met reld lot wie al an - loof hebt n zus, zus, want u geeft wil Hem doet rs - haat - proe - vra - sr - Hem n, n?,, k, n, kle? liet; zicht; kd;, macht: l: n,, k: n,. hief; richt? zg;. wacht. De Heer,, door Ver - srk dat richt 6 Ge - leid el - gaf dat al 6 u doet lij - vuur lief -, kd' - he - zi goe - heer - vóór n r, mel r lijk, ij - u Geest door gank' - als k - pa - he - le ver, lijk - - n ra - mels heid. hu. leer. dijs. werkt. feest. tijd, kru Heer, wijs, srkt, Geest,

85 Hoor Geef Je - zus nu laat Help Laat nie - mand één u zich Richt Op u Vrid wilt al u 7 hoor o Heer o Heer, loof, vrid, u niet zo dan doet weer bur - u zorg, le aan - aan - gaan hoog zelf, u, u, brg - Geest, k -, ho, ar - ger zie geef Je - last woont we - roep al u u n om m, driet zus, ei - he - wil l aan door r u red - r zig lang - tro - lief -,,, hu. kracht. heeft: lang - hou - - vrijd. werkt.., n, n, kru. lang. Geest. gaan: loof, nood, Rijk, srkt, pijn

86 h h h h hun hij hij hij hij hij geeft gaf he - zij voor hem hij werd Je - zus, 76 bln bl - n lam - tong ar - lost, m m schep - pg srk - na - lief - lust om Licht weg, volk weg mel - hem dat poort vol - gaf brood, Zoon, door aan - met weer nie waar - ont -, dat o - bood om stom - m voed - sel last gaan scho - kracht spre - za - redt volk lied daald' ach - slo - vlees ee - k digd mag tig ont - sloot staan, ont - bond, voor - zag, bukt, n ig ed, om- hoog: doet: heeft: geeft: dood gaan, mond, graf; luk, heeft. loof. bloed. geeft. leeft.

87 hij ver Zo Laat Zij door wekt lief - zul - he - voegt - draag ze - gaf geeft door breekt daald' al volk 77 verlost l mel - el - zich - lost uit, heer - s nie - e hoog sa - kaar, voor m wees zelf als Geest, dra - nie - e on - ze n zon - leid, voor - zond' Heer, we - he - s - ms door zwak - woont o - bij d heid dood, hoofd: hu, gaan, Heer, kerk. zd; nood. brood, loof kru, aan, neer. werkt. wt. dood.

88 Van Niet waar wij - O- al niet bij - o, Of Waar - waar bij waar, Heer, Heel Maar ook ze, om heel dat sm hoor nie - O - p sm was was To heb pijn vloed ga of h plech - o, waar dag p, mand zo daar, daar, zelf zoek heel - daar ooit Hem riep, sm 78 was daar p los - zacht oor, klonk, gaat tig zo on - rust, woor - n, sta? koort; vraag: groot waar... woont. naar sg Heer licht woord, hoor: gang dat - waar, toon, brgt. stil! wd? toe vond, stil toe- to leef- leeg-, to rust niet vond. Hem p staan, was hoor blonk. daar. zocht

89 79 Ik b brood lezer/voorzanger Ik b brood Wie komt, le. zal g honger meer hebb. (Joh 6,) Man - na, brood Wie O aan uit hier - geef hem ms he - mel dat eet eer, ont - ja aan daalt gt hem, le neer. Heer. eer! Je - zus, keert licht r lich - weer. Ik b licht wereld. Wie volgt, dwaalt niet durn rond. (Joh 8, ) licht wie als hem licht hart ont - voor gt, schij - n wie geeft Hem hij on-ze don - ke-re n, wacht: macht, nacht, licht nacht. zie vlg. blz.

90 vervolg 79: b brood Ik b ur Wie door Wie Hem schap. bnkomt zal worn gered.(joh 0,7-9) volgt, wie Hem mt, ver trekt leidt kud - volk, - goe - heugd naar Her - r, Hem vreug - - vol hij - zelf hoort, voort. poort, hij - zelf poort. Ik b verrijz le. Wie gelooft zal le, ook al hij gestor. (Joh,) Je - gg zus, Za - lig, wie hem uit ed looft, dood weg naam redt re - z, loof. dot, dood, zie vlg. blz. bit - - re dood.

91 vervolg 79: b brood Ik b weg, Niemand komt Het Wie zal mag waarheid le. Var, nzij door. (Joh,6) d looft, Woord weg Woord, n vdt dat met heid, staan; gaan. gaan: wij gaan hem staan. 6 Ik b wijnstok jullie rank. Wie gelooft, zal goe vruchn dra. (Joh,) 6 Zie vrucht Wie draagt ran - k, goe - loof, Heer, rijk d wijn - stok, la - n: waar- vruch- n nim-mer loof. hoort, gaan, nim - mer gaan.

92 De palmzondag Ik droom dat sm riep uit En uit uit zie vlg. blz. jui - jui - me - chd chd me - Ho - ho - 80 droom dat woon san - san - nig nig o- woon p m pel: klonk klonk k - oud Je-ru za lem. poor- n ston-n Je- ru za lem, Je ru-za lem, na, na k - hoor hoe ze d r - r - we - r - mond, sm, komt! woord we - r - woord mond: zg voor geef Hem ho - ge, eer. Heer.