Je komt alleen en je gaat alleen Een analyse van het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Je komt alleen en je gaat alleen Een analyse van het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen"

Transcriptie

1 Je komt alleen en je gaat alleen Een analyse van het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen Afstudeerscriptie Paulien de Winter Augustus 2013, Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen Sociologie, Master Criminaliteit en Veiligheid Begeleiders extern: Plv. Vestigingsdirecteur Ruud Marsman en Eric Veersma Begeleider intern: Dr. Christian Steglich Referent: prof. dr. D.R. René Veenstra 1

2 Samenvatting Hoewel uit de theorie opgemaakt kan worden dat sociale netwerken een rol spelen bij het ontstaan en voorkomen van criminaliteit, is maar weinig onderzoek gedaan naar het sociale netwerk van gedetineerden om te onderzoeken welke netwerkkenmerken van invloed kunnen zijn op recidive. Doel van dit exploratieve onderzoek is het verwerven, analyseren en interpreteren van gegevens over de netwerken van gedetineerde vrouwen. Deze scriptie richt zich specifiek op gedetineerde vrouwen omdat dit een onderbelichte onderzoeksgroep is. Voor de dataverzameling zijn 32 gedetineerde vrouwen uit de penitentiaire inrichting [PI] Zwolle geïnterviewd. Deze groep is onderverdeeld in twaalf first-offenders, tien recidivisten en tien stelselmatige daders (ISD ers). De belangrijkste bevindingen van dit onderzoek zijn dat first-offenders het grootste netwerk hebben, dat dit netwerk het meest conventioneel is en dat first-offenders het meeste waarde hechten aan hun contacten. Recidivisten hebben de minste diversiteit en hoogste dichtheid in hun netwerk. ISD ers hebben de laagste dichtheid in hun netwerk en zij hebben door hun positie in het netwerk toegang tot verschillende bronnen. Gemiddeld bestaat een netwerk uit tien familieleden en vrienden en twee medegedetineerden. Gemiddeld is er daarnaast contact met dertien medewerkers van de PI. Het sociaal welbevinden van een individu wordt volgens de sociale productiefunctie theorie bepaald door de mate van status, gedragsbevestiging en affectie die een individu verwerft. Voor het verkrijgen van deze instrumentele doelen zijn sociale relaties met andere individuen nodig. De netwerkkenmerken zijn geïnterpreteerd met behulp van het netwerkperspectief dat is geschetst als een toepassing van de sociale productiefunctie theorie. Aan de hand van deze interpretatie is in dit onderzoek gevonden dat elke onderzoeksgroep hoger scoort op één van de instrumentele doelen voor sociaal welbevinden. First-offenders ontvangen van hun netwerk voornamelijk affectie, recidivisten ontvangen voornamelijk gedragsbevestiging en ISD ers ontvangen van hun netwerk voornamelijk status. Voor vervolgonderzoek is het interessant om verder te onderzoeken of netwerkgrootte, waardevolle contacten, diversiteit en mate van conventionaliteit recidive beperkend werken en of positie in het netwerk recidive beperkend of recidive bevorderend werkt. 2

3 Voorwoord Voorafgaand aan het schrijven van deze scriptie heb ik stage gelopen in de Penitentiaire Inrichting in Zwolle. In de PI heb in kennis gemaakt met het leven van een gedetineerde en heb ik veel data verzameld tijdens interviews met gedetineerde vrouwen. Gedetineerde vrouwen zijn een bijzondere gevangenispopulatie. Bij gedetineerden of criminelen wordt niet snel aan vrouwen gedacht terwijl het percentage vrouwelijke gedetineerden de afgelopen jaren is gestegen. De Penitentiaire Inrichting in Zwolle is interessant omdat deze een grote populatie gedetineerde vrouwen huisvest en omdat dit de enige plek in Nederland is waar vrouwelijke veelplegers vast worden gehouden. In deze scriptie heb ik geprobeerd een beeld te schetsen van (het leven van) gedetineerde vrouwen in een PI in Nederland. Tijdens mijn stage heb ik veel informatie verzameld over deze groep en helaas is het onmogelijk om al deze informatie te delen met anderen. Graag wou ik zoveel mogelijk interessante informatie overbrengen op de geïnteresseerde lezer, vandaar dat een groot deel van deze scriptie gebaseerd is op een uitgebreide beschrijvende analyse. Voor mij was het belangrijk dat er in deze scriptie een duidelijke en brede beschrijvende analyse over gedetineerde vrouwen zou komen. Het vinden van een goed passende theorie voor het analyseren van de sociale netwerken van gedetineerde vrouwen is een lange zoektocht geweest. Veel bekende criminologische theorieën heb ik de revue laten passeren maar geen van allen vond ik echt toepasbaar op wat ik graag te weten wou komen over de sociale netwerken. Uiteindelijk is in overleg met Christian Steglich en René Veenstra besloten om de scriptie niet volledig theorie gestuurd te schrijven maar om de scriptie een exploratieve insteek te geven. Deze scriptie is het resultaat van een zoektocht naar kennis over de netwerken van gedetineerde vrouwen. Ik wil graag een aantal mensen bedanken. Allereerst wil ik PI Zwolle en specifiek Ruud Marsman en Jan Lamain bedanken voor het mogelijk maken van mijn stage. Zonder hun visie om het beste uit de PI te halen en open te staan voor nieuwe inzichten had ik nooit kunnen beginnen aan deze scriptie. Ik weet zeker dat ik een uniek kijkje heb gekregen in een penitentiaire inrichting. Ruud, bedankt dat ik vooral mijn eigen gang kon gaan en eigenlijk alles mogelijk was. Ik heb veel geleerd. Eric Veersma en Marleen Hemstede wil ik graag bedanken voor hun bereidheid om op elke vraag een antwoord te geven, mee te denken met mijn onderzoek, voor de goede sfeer en goede gesprekken. Daarnaast wil ik alle medewerkers van de PI bedanken die op de een of andere manier hebben bijgedragen. Zonder deze mensen was het niet gelukt om 35 vrouwen te interviewen. Bedankt voor jullie bereidheid te helpen, 3

4 mee te denken, de vele kopjes thee en de mooie verhalen. De geïnterviewde vrouwen zelf zal ik niet zomaar vergeten. Ik ben hun dankbaar dat zij open stonden voor mijn interview en dat zij hun verhaal aan mij wilden vertellen. Ik hoop dat het hun allemaal goed gaat en dat zij een stapje dichter bij zijn in wat zij willen bereiken in hun leven. Verder wil ik mijn begeleiders vanuit de vakgroep, Christian Steglich en René Veenstra, bedanken voor hun begeleiding en inzichten. Bedankt voor het meedenken met de scriptieopzet, de vragenlijsten en de richting van deze scriptie. Tot slot wil ik mijn ouders en vrienden bedanken voor hun steun en interesse. In het bijzonder wil ik Edwin bedanken voor zijn geduld wanneer het even wat minder soepel liep, het laten gaan wanneer ik niet vooruit te branden was en zijn voorzichtige advies. Jullie hebben even moeten wachten maar nu kan ik jullie met trots mijn scriptie presenteren. 4

5 Inhoudsopgave Lijst met afkortingen : Inleiding Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie Probleemstelling Opbouw scriptie : Theoretische achtergrond en het netwerkperspectief Theoretische achtergrond Sociale productiefunctie theorie Koppeling tussen theorieën Een geïntegreerd netwerkperspectief Status Gedragsbevestiging Affectie Samenvatting : Achtergrondinformatie gedetineerde vrouwen Vrouwen in detentie in Nederland Delicten Strafduur Leeftijd Geboorteland Recidive Samenvatting : Methode en dataverzameling Situatieschets PI Zwolle Dataverzameling Interviews Dossiers Analyse Sociale netwerkanalyse Operationalisaties Status Gedragsbevestiging Affectie Vertrouwen Kenmerken van de band tussen de respondenten en contactpersonen Rollen : Resultaten: Individuele kenmerken Algemene informatie Tijdsbesteding tijdens detentie Middelengebruik Mening over verbeteringen PI Samenvatting : Resultaten: Kenmerken van contacten

6 6.1 Contact met medegedetineerden Contact met medewerkers Contact met familie en vrienden Samenvatting : Resultaten: Het sociale netwerk Netwerkgrootte Waarde relaties Diversiteit Onconventionaliteit Dichtheid Positie Correlaties Recidivebeperking Samenvatting : Conclusie en discussie Kenmerken van contacten Kenmerken van het sociale netwerk en de mogelijke invloed op recidive Beperkingen Vervolgonderzoek Meetinstrument Referentielijst Bijlage I: Belangrijke publicaties Bijlage II: Tabellen bij hoofdstuk Bijlage III: ISD-maatregel Wetboek van Strafrecht Bijlage IV: Penitentiaire beginselenwet Ingekorte weergave Bijlage V: Grafiek bij hoofdstuk Bijlage VI: Tabellen hoofdstuk Bijlage VII: Tabellen hoofdstuk Bijlage VIII: Voorbereiding interview en vragenlijst interview

7 Lijst met afkortingen BSD BZK BZT CBS CPT DJI EZV Gedeco HvB ICPS ISD ISt MDO MMD MvJ OM PI PIW er PPC RISc SNA SOV TBS WODC WvSr Bureau Selectie en Detentiebegeleiding Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijk aangelegenheden Bezoek Zonder Toezicht Centraal Bureau voor de Statistiek Council of Europe anti-torture Committee Dienst Justitiële Inrichtingen Extra Zorg Voorziening Gedetineerdencommissie Huis van Bewaring International Centre for Prison Studies Inrichting Stelselmatige Daders Inspectie voor Sanctietoepassing Multi Disciplinair Overleg Medewerker Maatschappelijke Dienstverlening Ministerie van Justitie Openbaar Ministerie Penitentiaire Inrichting Penitentiaire Inrichtingswerker Psychisch Penitentiair Centrum Recidive Inschattingsschalen Sociale netwerkanalyse Strafrechtelijke Opvang Verslaafden Terbeschikkingstelling Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Wetboek van Strafrecht 7

8 1: Inleiding Het maximale aantal individuen met wie iemand een individuele sociale relatie kan hebben is 150 (Dunbar, 1996). Het is mogelijk om met deze 150 individuen een emotionele band te hebben. Deze band houdt in dat degene duidelijk weet wie deze contacten zijn en hoe de verhouding tussen deze contacten en zichzelf is. Het menselijk brein kan meer sociale relaties van deze sterkte niet verwerken. Individuen hebben andere personen nodig om hun eigen sociaal welbevinden te creëren (o.a. Lindenberg, 2006). Gedetineerden zijn echter beperkt in het onderhouden van hun contacten. Een gedetineerde is een persoon die in een inrichting verblijft voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel (Bijlage III Artikel 1). Gedetineerden kunnen bijvoorbeeld een beperkt aantal bezoekers ontvangen en beperkt bellen met hun contacten. In de penitentiaire inrichting [PI] in Zwolle bestaat een bezoekerslijst uit maximaal twaalf personen. Alleen personen op deze lijst mogen op bezoek komen. Tussen het maximale aantal contactpersonen van 150 en het aantal contacten dat gedetineerden op het eerste gezicht lijken te kunnen onderhouden, lijkt een discrepantie te bestaan. Deze discrepantie kan voor een deel verklaard worden doordat mensen in de maatschappij niet al hun contacten regelmatig zien of spreken, maar hiermee is maar een gedeelte verklaard. Dit roept de vraag op of de PI gedetineerden beperkt in het onderhouden van hun contacten door de bezoekerslijst. In Nederland is een gevangenisstraf de zwaarste sanctie die kan worden opgelegd (Dienst Justitiële Inrichtingen, 2012c). De doelen van gevangenisstraf zijn vergelding, het beveiligen van de samenleving en het voorkomen van herhaling van crimineel gedrag. Bij vrijlating is een straf afgerond. Het is niet de bedoeling dat tijdens gevangenisstraf extra schade wordt toegebracht. Zou de PI gedurende detentie gedetineerden teveel beperken in het onderhouden van hun sociale contacten, dan zal dit onnodige schade toebrengen. De individuen waarmee iemand contact onderhoudt, behoren tot het sociale netwerk van dit individu. Een sociaal netwerk is een verzameling van individuen en hun onderlinge relaties (Pomp & Bogaerts, 2008). Sinds de jaren negentig wordt sociale netwerkanalyse toegepast op forensische doelgroepen (Bogaerts & Scheepmaker, 2008). Bij gewone penitentiaire inrichtingen maakt sociale netwerkanalyse geen deel uit van het resocialisatiebeleid. Dit is opvallend aangezien de meeste gedetineerden na afloop van hun detentie weer vrijkomen en de maatschappij ingaan waarbij het sociale netwerk een belangrijke rol speelt. Een analyse van het sociale netwerk geeft veel informatie over de 8

9 sociale contacten en de structuur van het netwerk van een gedetineerde. Met deze informatie kan bepaald worden of er op bepaalde terreinen gewerkt kan worden aan een sterker sociaal netwerk. Sociale contacten met mensen buiten detentie zijn belangrijk doordat deze contacten kunnen voorkomen dat gedetineerden geïsoleerd raken van de maatschappij (Mol & Henneken-Hordijk, 2008). Daarnaast kunnen sociale contacten het resocialisatieproces bevorderen. Ook kunnen personen uit het sociale netwerk het gedrag van de gedetineerde beïnvloeden en verzorgen zij de gedetineerde van informatie over de buitenwereld en familiegebeurtenissen. Zowel mannelijke als vrouwelijke gedetineerden steunen op hun sociale netwerk voor hun welbevinden. Dit onderzoek richt zich specifiek op vrouwelijke gedetineerden omdat vrouwelijke gedetineerden een onderbelichte onderzoeksgroep zijn. Op 9 augustus kopte de Volkskrant Nederland telt in EU meeste vrouwelijke gedetineerden (Thijssen, 2012). Uit het onderzoeksrapport van het CPT [Council of Europe anti-torture Committee] blijkt dat Europese landen gemiddeld vier procent vrouwelijke gedetineerden hebben. In Nederland ligt dit percentage hoger en is dit bijna negen procent. De afgelopen jaren is in de media steeds vaker gesproken over vrouwelijke gedetineerden en het aantal vrouwen in detentie neemt toe (Slotboom, Menting & Bijleveld, 2009). Over het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen is weinig bekend. Dit onderzoek probeert daar verandering in brengen door een antwoord te formuleren op de vraag hoe het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen eruitziet. 1.1 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie De sociale contacten van een gedetineerde worden gezien als een belangrijke factor voor het inschatten van het recidiverisico van gedetineerden. Het recidiverisico kan worden gemeten met behulp van Recidive Inschattingsschalen [RISc] (Van der Knaap & Alberda, 2009). Dit wordt gedaan aan de hand van twaalf criminogene factoren. Criminogene factoren zijn factoren die misdaad kunnen bevorderen. Twee van deze criminogene factoren gaan over sociale contacten, namelijk relaties met partner, gezin en familie en relaties met vrienden en kennissen. Andere factoren van RISc zijn: delict geschiedenis, huidig delict en delict patroon, huisvesting en wonen, opleiding, werk en leren, inkomen en omgaan met geld, drugsgebruik, alcoholgebruik, emotioneel welzijn, denkpatronen, gedrag en vaardigheden en procriminele houding. De RISc worden gebruikt om te onderzoeken welke gedragsinterventies van belang kunnen zijn voor een gedetineerde (DJI, 2012a). De verwachting is dat het recidiverisico 9

10 afneemt wanneer criminogene problemen van een gedetineerde afnemen door deelname aan gedragsinterventies. De sociale contacten worden gezien als één van de factoren die van invloed zijn op het succes van resocialisatie na vrijkomst. Bij de RISc komen een aantal aspecten van het sociale netwerk naar voren maar op netwerkkenmerken wordt niet ingegaan. Dat het sociale netwerk positieve invloed kan hebben op re-integratie en daarmee het voorkomen van recidive blijkt uit verschillende publicaties (o.a. Berg & Heubner, 2011; Hairston, 1988; Shaprio & Schwarts, 2001; Vogelvang, 2011). Zo zorgt het krijgen van bezoek tijdens detentie voor minder recidive (Bales & Mears, 2008). Om fundamenteel iets te kunnen zeggen over het beperken van recidive aan de hand van het sociale netwerk is meer kennis nodig over het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen. Zoals eerder genoemd, wordt sociale netwerkanalyse in forensische psychiatrie toegepast om het sociale netwerk van tbs-patiënten in kaart te brengen om het risico op recidive in te schatten en om te onderzoeken welke vaardigheden bij een tbs-patiënt ontbreken op het gebied van sociale relaties (zie Pomp & Bogaerts, 2008). Het is zinvol om sociale netwerkanalyse bij regulier gedetineerde vrouwen toe te passen om dezelfde redenen. Sociale netwerkanalyse kan dus worden toegepast om inzicht in het netwerk van vrouwelijke gedetineerden te krijgen. De meerwaarde van sociale netwerkanalyse als onderzoeksmethode is weergegeven door Van der Hulst (2008, p.11). De verschuiving van individuele kenmerken als eenheid van analyse naar kenmerken van relaties tussen minimaal twee betrokkenen (zogenoemde dyades) vormt behalve de kern ook de expliciete meerwaarde van sociale netwerkanalyse (SNA). In een periode van bezuinigen die nu ook het gevangeniswezen treft, is het niet haalbaar om bij iedere gedetineerde uitgebreid het netwerk in kaart te brengen omdat dit teveel kosten met zich meebrengt. Met een minder uitgebreid instrument zou dit wel haalbaar kunnen zijn. In andere onderzoeken wordt gekeken naar één categorie contacten van gedetineerden terwijl in dit onderzoek juist gekeken is naar alle belangrijke contacten van gedetineerde vrouwen. Deze manier van analyse is nieuw en zinvol. Er is zowel informatie verzameld over familie, maar ook over medegedetineerden, kennissen, vrienden en medewerkers. Dit geeft een vollediger beeld van het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen. Tot slot kan dit onderzoek gezien worden als een leidraad voor verder onderzoek naar het sociale netwerk van gedetineerden. De verzamelde data is veelzijdig en kan vanuit allerlei invalshoeken gebruikt worden. Door de veelzijdige data en exploratieve insteek kan dit onderzoek de basis vormen voor specifieker onderzoek. Aan de hand van dit onderzoek kan besloten worden om een vergelijking te maken van de netwerken van gedetineerde (vrouwen) 10

11 voor, tijdens en na detentie. Ook kan gedacht worden aan een vergelijking van de netwerken met de netwerken van de mannelijke populatie of een vergelijking met de netwerken van nietgedetineerde vrouwen. 1.2 Probleemstelling Binnen vier jaar na vrijkomst recidiveert meer dan 45% van de vrouwelijke gedetineerden (WODC-Recidivemonitor, 2011). Recidive is een herhaling van crimineel gedrag. De meest ruime definitie is dat recidive inhoudt dat iemand terugvalt in crimineel gedrag (Wartna, 2009) of het na het uitzitten van een straf weer de fout in gaan (DJI, 2012a). De meest strenge definitie is het opnieuw veroordeeld worden tot een sanctie voor een delict (Reclassering Nederland, 2004). In dit onderzoek wordt deze laatste definitie toegepast omdat over deze vorm van recidive gegevens beschikbaar zijn. In het veiligheidsplan Naar een veiliger samenleving van kabinet Balkenende II is het aanpakken van stelselmatige daders één van de speerpunten (Ministerie van Justitie [MvJ]/Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijk aangelegenheden [BZK], 2002). Een stelselmatige dader is een persoon die frequent in aanraking komt met justitie (Wartna, 2009). Deze groep stelselmatige daders is verantwoordelijk voor een groot deel van de criminaliteit. Het kabinet kiest er in het veiligheidsplan voor om deze groep die de meeste schade aanricht, ook als eerste aan te pakken (MvJ/BZK, 2002). In het veiligheidsplan wordt niet alleen aandacht besteedt aan veelplegers, maar ook wordt de constatering gedaan dat veel verdachten al eerder in aanraking zijn geweest met justitie. Het veiligheidsplan Veiligheid begint bij voorkomen uit 2007 sluit hierbij aan (MvJ, 2007). Van geregistreerde criminaliteit wordt 60% gepleegd door mensen die al eerder in aanraking zijn geweest met politie. Het streven is in de periode van 2002 tot 2010 recidive onder ex-gedetineerde en jeugdige daders te verlagen (MvJ, 2007). Met een persoonsgerichte aanpak van recidivisten wordt geprobeerd recidive te laten dalen met 10%. In Nederland wordt, zoals vermeld, geprobeerd recidive te laten dalen. De sociale controle theorie (Hirschi, 1969), de differentiële-associatie theorie (Sutherland, 1939) en de spanningentheorie (Agnew, 1992) onderbouwen dat het sociale netwerk een rol speelt bij het ontstaan en voorkomen van crimineel gedrag. Het sociale netwerk kan een positieve invloed hebben op de resocialisatie en het voorkomen van recidive (Berg & Heubner, 2011; Hairston, 1988; Shaprio & Schwarts, 2001; Vogelvang, 2011). Over het sociale netwerk van 11

12 gedetineerden, en specifiek van vrouwelijke gedetineerden, is echter weinig bekend. Vandaar dat de probleemstelling van dit onderzoek is: Het gebrek aan kennis en inzicht in het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen is een beperking voor het voorkomen van recidive. In dit onderzoek wordt daarom onderzocht met welke personen gedetineerde vrouwen contact onderhouden en hoe het sociale netwerk van vrouwelijke gedetineerden eruit ziet. De centrale vraag van dit onderzoek is: Hoe ziet het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen eruit? Om een antwoord te kunnen geven op de centrale vraag en terug te kunnen komen op de probleemstelling zijn een aantal deelvragen opgesteld: 1. Hoe ziet de populatie gedetineerde vrouwen in Nederland eruit? 2. Wat zijn de kenmerken van de gedetineerde vrouwen in de steekproef? 3. Wat zijn de kenmerken van de contacten van gedetineerde vrouwen? 4. Wat zijn de kenmerken van sociale netwerken van gedetineerde vrouwen? 5. Wat kan aan de hand van de kennis over de sociale netwerken van gedetineerde vrouwen opgemerkt worden over het voorkomen van recidive? 1.3 Opbouw scriptie Allereerst is in hoofdstuk twee met behulp van de sociale controletheorie, de differentiëleassociatie theorie en de spanningentheorie een theoretische achtergrond geschetst. Vervolgens is in hetzelfde hoofdstuk het netwerkperspectief uitgewerkt met behulp van de sociale productiefunctie theorie. Daarna is in hoofdstuk drie een beschrijving gegeven van de populatie gedetineerde vrouwen in Nederland. Ook zijn in dit hoofdstuk kenmerken van de populatie vergeleken met kenmerken van de onderzoeksgroep. Vervolgens is ingegaan op landelijke recidivecijfers (prevalentie, omvang en frequentie). In hoofdstuk vier is de methode van dit onderzoek besproken. Ook is in dit hoofdstuk ingegaan op sociale netwerkanalyse en is een situatieschets gemaakt van de PI Zwolle. De resultaten zijn voor het overzicht opgedeeld in drie hoofdstukken. De resultaten betreffen een uitgebreide (beschrijvende) analyse om een antwoord te kunnen formuleren op 12

13 de tweede, derde en vierde deelvraag. Hoofdstuk vijf gaat in op kenmerken van respondenten en hoofdstuk zes gaat in op kenmerken van contacten van respondenten. Hoofdstuk zes is onderverdeeld in contact met medegedetineerden, contact met medewerkers en contact met familie en vrienden. Hoofdstuk zeven gaat specifiek in op het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen. Belangrijke netwerkmaten die besproken worden zijn netwerkgrootte, dichtheid en positie in het netwerk. Ook is in hoofdstuk zeven ingegaan op recidive. Tot slot volgen in hoofdstuk acht de conclusie in de vorm van een samenvatting van de belangrijkste uitkomsten met een terugkoppeling naar andere onderzoeken en de discussie met een aantal beperkingen en indicaties voor vervolgonderzoek. 13

14 2: Theoretische achtergrond en het netwerkperspectief Sociale netwerken spelen een rol bij het ontstaan en voorkomen van criminaliteit. Om een beeld te kunnen vormen van het belang van sociale netwerken is in dit hoofdstuk met behulp van de sociale controletheorie, de differentiële-associatie theorie en de spanningentheorie een theoretische achtergrond geschetst. Aan de hand van de sociale productiefunctie theorie is een geïntegreerd netwerkperspectief over het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen geschetst. Voor het ontwikkelen van het netwerkperspectief zijn een aantal publicaties van belang geweest. Deze en andere belangrijke publicaties, die gedurende deze scriptie meerdere malen worden aangehaald, zijn terug te vinden in Bijlage I. Een aantal publicaties gaan over mannelijke gedetineerden omdat soortgelijk onderzoek over vrouwelijke gedetineerden ontbreekt. De onderzoeksgroep gedetineerde vrouwen is een onderzoeksgroep waarover maar weinig informatie bestaat. Zeker over het sociale netwerk van deze onderzoeksgroep is weinig bekend. Als er publicaties zijn, zijn deze veelal gedateerd. Wel zijn er een aantal (beschrijvende) onderzoeken naar (vrouwelijke) gedetineerden dat een aansluiting heeft bij deze scriptie. Dit betreft geen uitgebreide allesomvattende literatuurstudie maar een kort overzicht van publicaties die interessant zijn voor deze scriptie. Het doel van deze theoriesectie is tweeledig. Allereerst is het doel om het belang van het sociale netwerk voor het ontstaan en voorkomen van criminaliteit te onderbouwen. Dit is gedaan in de theoretische achtergrond. Daarnaast is het doel van deze theoriesectie om te weten te komen welke aspecten van het sociale netwerk belangrijk zijn bij onderzoek naar sociale netwerken van gedetineerde vrouwen. Dit is aan de hand van de sociale productiefunctie theorie uitgewerkt. Met deze scriptie is geprobeerd het kennistekort over de sociale netwerken van gedetineerde vrouwen tegen te gaan. 2.1 Theoretische achtergrond Op basis van verschillende criminologische theoretische onderbouwingen kan worden aangenomen dat het sociale netwerk van belang is bij het ontstaan en voorkomen van criminaliteit. Deze onderbouwingen zijn de sociale controletheorie, de differentiële-associatie theorie en de spanningentheorie. Deze verschillende theorieën van crimineel gedrag leggen verbanden tussen karakteristieken van de maatschappij (gemeenschap) en individueel gedrag (Hoffmann, 2002). 14

15 Allereerst zijn twee definities van belang. Ten eerste de definitie van criminaliteit. Criminaliteit is een sociaal geconstrueerd begrip (Lissenberg, 2001). Dit houdt in dat belangrijke kenmerken van het sociale verschijnsel crimineel gedrag ontstaan door menselijke afspraken. Volgens de strafrechtelijke definitie van criminaliteit is gedrag dat past in de door de strafwetgever geformuleerde strafbaarstellingen crimineel gedrag. Crimineel gedrag is gedrag dat wordt omschreven in een strafwet. Criminaliteit is het overtreden van de wet (bijvoorbeeld Sutherland, 1939). Willem Adriaan Bonger, de eerste Nederlandse hoogleraar criminologie, ging ook uit van de strafrechtelijke definitie. Hij omschreef criminaliteit als: Misdaad is een ernstige anti-sociale handeling, waarop de Staat door toevoeging van een leed (straf of maatregel) bewust reageert (Bonger, 1932, p. 6). Ten tweede de definitie van vriendschap. Vriendschap is volledig vrijwillig en er zijn geen regels die vriendschap beschrijven (Argyle, 1985). Argyle omschrijft dat vrienden personen zijn die geliefd, behulpzaam, begrijpend en te vertrouwen zijn. Het gezelschap van vrienden wordt gewaardeerd, interesses worden gedeeld en emotionele steun wordt gegeven. Vriendschap kan verschillen in hechtheid. De eerste theorie die onderbouwd dat het sociale netwerk van belang is bij het ontstaan en voorkomen van criminaliteit is de sociale controletheorie. De sociale controletheorie richt zich op aanwezigheid van contacten met conventionele individuen en instituties. Volgens Hirschi (1969) is deviant gedrag voor iedereen aantrekkelijk wanneer zij geen binding hebben met de conventionele maatschappij. De reden waarom individuen zich aan normen en regels houden is te verklaren met sociale binding. Hirschi (1969) veronderstelt dat crimineel gedrag ontstaat wanneer de binding van een individueel met de maatschappij zwak of gebroken is. Hierdoor ontstaat vrijheid om van maatschappelijke regels af te wijken. Crimineel gedrag kan voorkomen worden doordat een individu door sociale binding ervan overtuigd is dat hij of zij zich aan regels moet houden. Een sterke binding met familie, vrienden en de maatschappij beperken de neiging om de wet te overtreden. De tweede theoretische onderbouwing van het belang van het sociale netwerk is de differentiële-associatie theorie. Deze theorie richt zich op positieve relaties met deviante individuen uit het netwerk. De differentiële-associatie theorie van Sutherland combineert elementen uit psychologie met maatschappelijke processen en structuren uit sociologie (Bruinsma, 2001). De basis van deze benadering is dat crimineel gedrag niet is aangeboren maar dat crimineel gedrag wordt geleerd van anderen (Sutherland, 1939). Deze theorie wordt ook wel social learning genoemd. De relatie tussen delinquenten kan verklaard worden door een socialisatieproces (Knecht, Snijders, Baerveldt, Steglich & Raub, 2010). Vrienden 15

16 beïnvloeden elkaar waardoor delinquent gedrag geleerd kan worden. Crimineel gedrag ontstaat door associatie met individuen die crimineel gedrag vertonen (Sutherland, 1939). De kans dat een individu overgaat tot crimineel gedrag is afhankelijk van frequentie en intensiteit van het contact met individuen die crimineel gedrag vertonen. Sutherland (1939) omschrijft dat om herhaling van crimineel gedrag te voorkomen, contact moet worden gezocht met de cultuur van gezagsgetrouwe mensen. Dit houdt in dat zowel crimineel gedrag als niet-crimineel gedrag geleerd kan worden door omgang met anderen. In lijn met de differentiële-associatie zou het daarom mogelijk moeten zijn om nietcrimineel gedrag aan te leren door het omgaan met niet-criminele vrienden. De derde theoretische onderbouwing van het belang van het sociale netwerk bij het ontstaan en voorkomen van criminaliteit is de spanningentheorie. De spanningentheorie is een aanvulling op de sociale controletheorie en de differentiële-associatie theorie (Agnew, 1992). De algemene spanningentheorie (general strain theory) is gericht op het individu en directe omgeving van het individu (Agnew, 1992). De focus van deze theorie ligt op negatieve relaties met anderen. Een negatieve relatie is gedefinieerd als een relatie in welke een individu niet behandeld wordt zoals het graag zou wil worden behandeld. Spanning ontstaat doordat anderen het individu verhinderen om doelen te bereiken. Agnew (1992) onderscheid drie vormen van spanningen door negatieve relaties met anderen. De eerste vorm van spanning is het verhinderen van het bereiken van positief gewaardeerde doelen, de tweede vorm van spanning is het verwijderen of dreigen met het verwijderen van positief gewaardeerde stimuli en de derde vorm van spanning is aanwezigheid van of het dreigen met negatief gewaardeerde stimuli. Het sociale netwerk kan een individu beschermen tegen negatieve stimuli (Hairston, 1988). Daarnaast wordt verondersteld dat individuen met een sociaal netwerk met steun beter kunnen omgaan met stress die aanwezig is bij het resocialisatieproces (Bales & Mears, 2008). Met hulp van het sociale netwerk zijn ex-gedetineerden beter opgewassen tegen problemen die zij tegenkomen bij resocialisatie. Bijpassend is het idee dat sociale contacten zorgen voor een buffer tegen stress (Pomp, Spreen, Bogaerts & Völker, 2010). Familie zorgt voor een emotioneel schild om om te gaan met stressvolle uitdagingen en ervaringen die ontstaan bij het vrijkomen en aanpassen aan de maatschappij (Agnew, 2005; Maruna, 2001) Door deze buffer kan behoefte aan crimineel gedrag afnemen of wegblijven. 16

17 2.2 Sociale productiefunctie theorie Zowel de sociale controletheorie, de differentiële-associatie theorie als de spanningentheorie veronderstellen dat contact met familie, vrienden en de maatschappij een rol speelt bij criminaliteit. Maar wat is bekend over het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen? Voordat op deze vraag een antwoord geformuleerd is, is eerst ingegaan op de sociale productiefunctie theorie. Deze theorie schetst een mechanisme voor het relationeel handelen van een individu. In deze paragraaf is het belang van contacten systematisch bestudeerd zodat de drie criminologische theorieën specifieker tegen elkaar afgezet kunnen worden en een specifieker beeld kan worden geschetst van de sociale omgeving van gedetineerde vrouwen. Contact met familie, vrienden en de maatschappij is volgens de sociale productiefunctie theorie een belangrijke manier om subjectief welbevinden te produceren (Lindenberg, 2006; Lindenberg & Frey, 1993; Ormel, Lindenberg, Steverink & Verbrugge, 1999). Individuen worden in deze theorie omschreven als rationeel handelende personen. De universele doelen die individuen nastreven zijn fysiek en sociaal welbevinden. Fysiek welbevinden bestaat uit de instrumentele doelen comfort en stimulatie. Comfort is afwezigheid van fysiek ongemak en stimulatie is gebaseerd op het optimale niveau van opwinding. Sociaal welbevinden bestaat uit status, gedragsbevestiging en affectie. Status is relatieve waardering ten opzichte van andere individuen, gedragsbevestiging is positieve feedback van relevante anderen en affectie bestaat uit liefde, vriendschap en emotionele steun. In Figuur 2.1 is de hiërarchie van de sociale productiefuncties weergegeven. De onderste kolom geeft voorbeelden van bronnen die bijdragen aan het behalen van bovenstaande doelen. Ook een gedetineerde vrouw produceert haar welbevinden op de manier die de sociale productiefunctie theorie omschrijft. De sociale productiefunctie theorie heeft drie essentiële kenmerken. Deze kenmerken zijn substitutie tussen bronnen, het opbouwen van buffers en het bestaan van multifunctionele (Nieboer & Lindenberg, 2002). Het eerste kenmerk is substitutie. Ieder individu heeft een minimum hoeveelheid aan status, gedragsbevestiging en affectie nodig. Boven dit minimumniveau is substitutie mogelijk. Substitutie houdt in dat wanneer een bron wegvalt, waardoor het sociaal welbevinden zou verlagen, deze bron vervangen wordt door een andere bron. Allereerst zal een individu deze bron proberen te vervangen binnen hetzelfde doel. Een voorbeeld is dat het sociaal welbevinden van een gedetineerde verlaagt doordat een vriendin het contact verbreekt omdat zij niet geassocieerd wil worden met een crimineel. Het wegvallen van deze vriendin zorgt voor een verlaging van het affectieniveau. De vrouwelijke gedetineerde zal in eerste instantie een nieuwe bron van affectie proberen te vinden. Wanneer 17

18 dit vervangen niet lukt binnen hetzelfde doel, zal de gedetineerde het niveau van subjectief welbevinden proberen te herstellen door een extra hoeveelheid van een ander doel te verkrijgen. De gedetineerde zal bijvoorbeeld op zoek gaan naar meer comfort, stimulatie, status of meer gedragsbevestiging zodat het verlies aan affectie gecompenseerd kan worden en het niveau van subjectief welbevinden behouden blijft. De alternatieven die een gedetineerde heeft om bronnen te vervangen hangt af van de omvang en de diversiteit van de bronnen waar zij toegang tot heeft (Ormel et al., 1999). Daarnaast zal een gedetineerde wanneer een bron relatief makkelijker te bereiken is dan andere bronnen, zich meer inzetten voor deze relatief goedkope bron. Wanneer een doel moeilijk te bereiken is, zal een gedetineerde zich richten op andere doelen. Individuen kiezen zelf tussen hun toegankelijke bronnen. Figuur 2.1 Hiërarchie sociale productie functies (gebaseerd op figuur in tekst Ormel et al. p. 67, 1999). Het tweede kenmerk is het opbouwen van een buffer. Individuen bouwen een buffer op wanneer zij meer dan voldoende bronnen hebben voor een bepaald doel. Zo hoeft het hebben van veel vrienden maar te zorgen voor een kleine hoeveelheid extra affectie dan het hebben van een paar vrienden. Een extra hoeveelheid van een bepaald goed zorgt voor een marginale vermeerdering. Dit houdt in dat hoe meer sociaal welbevinden een individu heeft, hoe minder toegevoegde waarde een extra status, gedragsbevestiging of affectie heeft. Het wegvallen van 18

19 een bepaalde vriend hoeft niet te zorgen voor een verlaging van het subjectief welbevinden doordat er een buffer bestaat voor affectie. Hetzelfde mechanisme geldt ook voor de andere instrumentele doelen. Het wegvallen van een bron is relatief minder erg bij een buffer doordat dit verlies opgevangen kan worden door andere bronnen. Het laatste kenmerk is het bestaan van multifunctionele bronnen. Een multifunctionele bron is een bron waarmee verschillende instrumentele doelen bereikt worden. Een voorbeeld is dat goede vrienden voor zowel affectie als gedragsbevestiging kunnen zorgen. Het verliezen van multifunctionele bronnen kan zorgen voor substitutieproblemen omdat de bron op meerdere vlakken voor een verlies zorgt. 2.3 Koppeling tussen theorieën De sociale controletheorie, de differentiële-associatie theorie en de spanningentheorie zijn te verbinden met de sociale productiefunctie theorie, en vooral met de productie van gedragsbevestiging en status. De sociale controletheorie voorspelt dat crimineel gedrag voorkomen kan worden doordat een individu door sociale binding zich verbonden voelt met de maatschappij en overtuigd is dat het zich aan regels moet houden. Vanuit de sociale productiefunctie theorie houdt dit in dat een individu zich aan regels houdt zodat het gedragsbevestiging en status krijgt waardoor het individu zich verbonden voelt met de maatschappij. De differentiële-associatie theorie is gebaseerd op social learning terwijl de sociale productiefunctie theorie uitgaat van rationeel handelende individuen. In eerste instantie lijkt bij social learning sprake te zijn van weinig rationaliteit. Maar social learning is een rationele manier om gedragsbevestiging en status te verwerven. Doordat een individu zich aanpast aan groepsnormen verhoogt dit individu de kansen op gedragsbevestiging en status binnen deze groep. De spanningentheorie gaat ervan uit dat een individu spanningen kan ondervinden. Deze spanningen kunnen volgens de sociale productiefunctie theorie ontstaan wanneer bepaalde bronnen wegvallen. Om het niveau van welbevinden te handhaven is het individu die bronnen kwijtraakt, genoodzaakt om andere bronnen te activeren of op te zoeken (substitutie). Ondervindt een individu ondersteuning van familie en vrienden (in zowel gedragsbevestiging, status als affectie) dan zal het wegvallen van bepaalde bronnen als minder ingrijpend worden ervaren. De sociale buffer die een individu op kan bouwen volgens 19

20 de sociale productiefunctie theorie, kan een individu beschermen tegen negatieve stimuli waarop de spanningentheorie zich richt. 2.4 Een geïntegreerd netwerkperspectief Na het bespreken van de theoretische achtergrond, de sociale productiefunctie theorie en de koppeling tussen beiden wordt nu ingegaan op het netwerkperspectief. De reden om een geïntegreerd netwerkperspectief te geven is om de theoretische criminologische ideeën vanuit het perspectief van een gedetineerde te benaderen. Ook een vrouw in detentie moet haar eigen welbevinden produceren. Ormel en collega s (1999) zagen gevangenschap als een negatieve invloed op de productiefunctie. In deze paragraaf wordt concreter ingegaan op wat de sociale productiefunctie theorie inhoudt voor een gedetineerde vrouw. Resocialisatie is een sociaal proces (Visher & Travis, 2003). Steun van familie en vrienden kan bijdragen aan het subjectief welbevinden van de (ex)gedetineerden. Subjectief welbevinden wordt bepaald door het fysiek welbevinden en het sociaal welbevinden. Het sociaal welbevinden van een individu wordt bepaald door de mate van status, gedragsbevestiging en affectie. De focus in dit onderzoek ligt op het sociaal welbevinden. Voor het verkrijgen van sociaal welbevinden (status, gedragsbevestiging en affectie) zijn andere individuen vereist. Sociale relaties zijn nodig om status, gedragsbevestiging en affectie te verkrijgen. Voor het verkrijgen van stimulatie en comfort zijn niet direct andere individuen nodig. Andere individuen kunnen het verkrijgen van stimulatie en comfort wel vergemakkelijken. Het sociale netwerk kan voor praktische hulp zorgen. Personen uit het sociale netwerk kunnen bijvoorbeeld geld en kleding naar de gedetineerde sturen wat het comfortniveau verhoogt. Een zekere mate van comfort wordt gedurende detentie verzorgd door de instelling. Gedetineerden krijgen voedsel, kunnen werken en hebben een plek voor zichzelf. Het meedoen aan activiteiten tijdens het dagprogramma kan zorgen voor stimulatie. The other major goal [social well-being] has been stressed over and over again by sociologist as the most important universal goal (Lindenberg, 2001, p. 647). Voor het bereiken van sociaal welbevinden zijn relaties met familie en vrienden nodig. Gedragsbevestiging ontvangt een individu van relevante anderen door zich te houden aan normen en waarden die heersen in de sociale omgeving van het individu. Affectie krijgt een individu van personen waarmee het een hechte band heeft. Status is relatieve waardering ten opzichte van anderen in de sociale omgeving. Status ontstaat door beschikking over schaarse bronnen. Bronnen kunnen materieel, immaterieel of diensten zijn. Het uitruilen van deze 20

21 bronnen wordt sociale ruil genoemd (Blau, 1964). Andere individuen kunnen gezien worden als bronnen van deze goederen en diensten. Bij alle instrumentele doelen voor het bereiken van sociaal welbevinden is het sociale netwerk van belang. Sociaal welbevinden is een universeel doel. Universeel houdt in dat ieder individu (een bepaalde mate van) sociaal welbevinden nodig heeft. Status, gedragsbevestiging en affectie zijn instrumentele doelen en kunnen verschillen individuen (Lindenberg & Frey, 1993). Ook kunnen instrumentele doelen van één individu veranderen. Daarnaast heeft elk individu andere bronnen om de instrumentele doelen te bereiken. Ieder individu heeft eigen mogelijkheden en beperkingen. Deze mogelijkheden en beperkingen zijn terug te vinden in uiteenlopende sociale netwerken. De mogelijkheden voor een veroordeelde crimineel om status, gedragsbevestiging en affectie te verkrijgen via hun sociale netwerk zal verschillen van de mogelijkheden die een gemiddelde burger heeft voor het verkrijgen van sociaal welbevinden. De impact van veranderingen in het leven op subjectief welbevinden en bronnen van een individu kunnen geanalyseerd worden (Ormel et al., 1999). Ormel en collega s veronderstellen dat veranderingen in het leven een directe impact op de hele hiërarchie van de sociale productiefunctie theorie hebben, maar de veranderingen zijn het meest duidelijk zijn bij de vijf instrumentele doelen. Als voorbeeld van een verandering die duidelijk een negatieve invloed heeft op de middelen van productie voor een langere periode noemen ze gevangenisstraf. Gevangenisstraf zou leiden tot een aanzienlijke vermindering in bronnen. Gedetineerde vrouwen hebben onder andere beperkingen voor het produceren van hun welbevinden doordat niet alle bronnen even toegankelijk zijn vanuit de inrichting. Vanwege het kennisgebrek over de netwerken van gedetineerden vrouwen en het exploratieve karakter van deze scriptie zijn aan de hand van het netwerkperspectief geen hypothesen opgesteld. Het netwerk is in hoofdstuk zeven geanalyseerd aan de hand van een aantal netwerkkenmerken. Een aantal van deze netwerkkenmerken kunnen worden gekoppeld aan status, gedragsbevestiging en affectie. Het netwerkperspectief dient als indicatie van belangrijke aspecten van het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen. Besproken zal worden hoe gedetineerde vrouwen voldoen aan hun instrumentele doelen Status Het eerste instrumentele doel is status. Status is voornamelijk afhankelijk van opleiding, unieke kwaliteiten en toegang tot schaarse bronnen, zoals kennis en geld. Het verwerven van 21

22 status zal voor gedetineerden moeilijk zijn omdat gedetineerden vaak een lage sociaaleconomische status hebben. Uit literatuuronderzoek van Dirkzwager, Nieuwbeerta en Fiselier (2009), waarin een overzicht wordt gegeven van Nederlandse criminologische onderzoeken naar onbedoelde gevolgen van detentie op verschillende levensomstandigheden, wordt duidelijk dat de Nederlandse populatie gedetineerden een hoge werkloosheid (voor en na detentie), een laag opleidingsniveau en financiële problemen heeft. Status speelt niet alleen een rol binnen het eigen netwerk maar ook buiten het netwerk. De status van een gedetineerde is in de maatschappij lager dan de status van een nietgedetineerde. Het label crimineel zorgt voor een stigma. Hierdoor zal een (ex)gedetineerde niet veel status ontvangen van personen buiten het netwerk zodra zij op de hoogte zijn van haar gevangenisstraf. De status van gedetineerden zal voornamelijk afhangen van hun toegang tot bronnen omdat gedetineerden weinig eigen status hebben (hoge werkloosheid, laag opleidingsniveau en financiële problemen) en vanuit de maatschappij ook geen status ontvangen. Toegang tot schaarse bronnen is afhankelijk van de opbouw van het sociale netwerk. Hoe hechter een netwerk is, hoe meer de bronnen binnen het netwerk voor iedereen in het netwerk toegankelijk zijn. In een hecht netwerk is het moeilijk om status te verwerven door exclusieve toegang tot bronnen. In een minder hecht netwerk is het werven van status op deze manier makkelijker. De meest ideale positie om status te verwerven door toegang tot bronnen is wanneer in een netwerk structurele gaten zitten en het individu in een brokerpositie zit. Een structureel gat is een relatief zwakke connectie tussen twee delen (clusters) van een netwerk (Burt, 1992). Personen in beide clusters zijn op de hoogte van het bestaan van het andere cluster maar zij zijn gericht op hun eigen cluster. De persoon die dit gat overbrugt wordt gezien als een broker. Deze broker heeft (exclusief) toegang tot beide clusters en heeft daardoor toegang tot meer bronnen. Dit geeft de broker tegelijkertijd ook meer vrijheid doordat wat hij in het ene cluster doet verborgen blijft voor het andere cluster (Snijders, 2001). De structuur van het netwerk kan gezien worden als een weergave van de toegang die de gedetineerde vrouwen hebben tot (schaarse) bronnen Gedragsbevestiging Het tweede instrumentele doel is gedragsbevestiging. Gedragsbevestiging is afhankelijk van het goed- of afkeuren van het gedrag dat een individu vertoont. Gedetineerde vrouwen kunnen gedragsbevestiging krijgen van hun netwerk. Of zij gedragsbevestiging ontvangen voor hun 22

23 criminele gedrag is afhankelijk van de mate waarin het netwerk bepaalde waarden en normen handhaaft. Daarom wordt een onderscheid gemaakt tussen een conventioneel en een onconventioneel netwerk. Een conventioneel netwerk is een netwerk met daarin veel individuen met conventionele waarden. Conventionele waarden zijn waarden die door gebruik bepaald zijn. Een onconventioneel netwerk is een netwerk met daarin veel individuen met onconventionele waarden. Een onconventionele waarde gaat in tegen de gewoonten en gebruiken. Een voorbeeld van een onconventioneel netwerk is een netwerk met veel criminele contacten. In de praktijk zal een netwerk zelden puur conventioneel of puur onconventioneel zijn, de meeste netwerken zullen een combinatie van beide zijn. Een gedetineerde ontvangt van een conventioneel netwerk geen of minder gedragsbevestiging omdat het aannemelijk is dat haar contacten het criminele gedrag van de gedetineerde afkeuren. Criminelen kunnen door hun delict een stigma krijgen (Rose & Clear 2002). Het stigmatiseren van niet-normatief gedrag is de manier om normatief gedrag te handhaven (Blume, 2004). Van haar contacten in een onconventioneel netwerk zal een crimineel waarschijnlijk wel gedragsbevestiging krijgen Affectie Het derde en laatste instrumentele doel is affectie. Affectie is afhankelijk van hechte relaties met andere personen. Familie en vrienden kunnen zorgen voor affectie. Ook kinderen zijn een bron van affectie (Hoffmann & Manis, 1979). Familieleden voelen zich verantwoordelijk voor elkaar en zullen elkaar vaak blijven steunen (Shapiro & Schwartz, 2001). Familie zorgt voor toewijding (Hairston, 1988). Zowel mannelijke als vrouwelijke gedetineerden geven aan vier tot vijf hechte banden met familieleden te hebben (Malik-Kane & Visher, 2008). Voor zowel mannen als vrouwen is de band met hun moeder het hechtst, daarna de band met een zus. Gedurende detentie ervaren de gedetineerden veel emotionele steun van en hechtheid met hun familieleden. Familie en vrienden spelen een belangrijke rol in het aanpassen aan het leven buiten detentie. Personen die gesteund worden door familie en vrienden presteren beter buiten detentie. Wanneer crimineel gedrag bekend is, zullen andere individuen minder graag met deze persoon omgaan (Rasmusen, 1996). Gedetineerden kunnen een stigma krijgen wat ervoor zorgt dat potentiële vrienden of partners minder willen investeren in een relatie met deze persoon. Dit zorgt niet alleen voor een verlaging van het instrumentele doel affectie, maar dit zorgt er ook voor dat het voor gedetineerden moeilijker is om een weggevallen bron te 23

24 vervangen (substitutie). Een gedetineerde heeft minder mogelijkheden en is beperkter om te voldoen aan de invulling van haar instrumentele doelen. In het onderzoek van Moerings (1978) komt naar voren dat ex-gedetineerden geïsoleerder raken doordat zij een stigma ervaren. Recidivisten ervaren meer stigmatisering van (verre) familie dan first-offenders ervaren. De stigmatisering van vrienden en kennissen is gelijk tussen first-offenders en recidivisten. Na detentie heeft 45% van de respondenten afgenomen of verbroken contact met vrienden of kennissen (Moerings, 1978). Deze afname komt door (angst voor) stigmatisering, uit elkaar groeien of breken met het criminele milieu. Ongeveer 20% van de respondenten heeft een contacttoename ervaren met bepaalde vrienden of kennissen. Dit komt vaak doordat deze vriend of kennis de respondent blijft steunen gedurende detentie. Daarnaast hebben recidivisten meer contactvermindering dan firstoffenders. Contactafname gaat op initiatief van familie, terwijl contacttoename vaak op initiatief van de respondent gaat. Contacttoename vindt vooral plaats met dicht bijstaande familie. Door ondersteuning van familie en vrienden draagt de gedetineerde niet alleen maar het label misdadiger.... when primary relationships remain intact, a prisoner is more than a convict or a number. He or she is a parent, a son, a brother. (Hairston, 1988, p. 50). Familie geeft bevestiging dat een persoon competent is met deze sociale rollen. Het ontbreken van sociale steun aan een gedetineerde van zijn of haar familie ontmoedigt een gedetineerde om bij vrijkomst te werken aan verbetering. Echter, familie wil en kan niet altijd helpen (Shapiro & Schwartz, 2001). Het kan zijn dat familieleden al vaker teleurgesteld zijn of dat familieleden slachtoffer zijn van de ex-gedetineerde. Daarnaast kan het ook zo zijn dat familieleden zelf problemen hebben waardoor zij de (ex-)gedetineerde niet kunnen helpen. 2.5 Samenvatting Het doel van deze theoriesectie is het onderbouwen belang van het sociale netwerk voor het ontstaan en voorkomen van criminaliteit te onderbouwen. Zowel de sociale controletheorie, de differentiële-associatie theorie als de spanningentheorie veronderstellen dat contact met familie, vrienden en de maatschappij een rol speelt bij criminaliteit. De sociale productiefunctie theorie omschrijft waarom individuen sociale contacten nodig hebben. De universele doelen die individuen nastreven zijn fysiek en sociaal welbevinden. Fysiek welbevinden bestaat uit de instrumentele doelen comfort en stimulatie. Comfort is de afwezigheid van fysiek ongemak en stimulatie is gebaseerd op het optimale niveau van 24

25 opwinding. In dit onderzoek wordt ingegaan op sociaal welbevinden. Sociaal welbevinden bestaat uit status, gedragsbevestiging en affectie. Status is de relatieve waardering ten opzichte van andere individuen, gedragsbevestiging is positieve feedback van relevante anderen en affectie bestaat uit liefde, vriendschap en emotionele steun. Daarnaast is het doel van deze theoriesectie om te weten te komen welke aspecten van het sociale netwerk belangrijk kunnen zijn voor onderzoek naar de sociale netwerken van gedetineerde vrouwen. Met behulp van de sociale productiefunctie theorie is een netwerkperspectief voor gedetineerde vrouwen geschetst. Ormel en collega s (1999) zagen gevangenschap als een negatieve invloed op de productie functie. Gedetineerden verwerven status voornamelijk door hun toegang tot schaarse bronnen. Toegang tot schaarse bronnen is afhankelijk van de opbouw van het sociale netwerk. In een hecht netwerk is het moeilijk om status te verwerven door exclusieve toegang tot bronnen. In een minder hecht netwerk is het werven van status op deze manier makkelijker. Gedragsbevestiging krijgen gedetineerde vrouwen gemakkelijker in een onconventioneel netwerk dan in een conventioneel netwerk. Individuen ontvangen affectie van familie en vrienden. Dit geldt ook voor gedetineerde vrouwen. 25

26 3: Achtergrondinformatie gedetineerde vrouwen Over vrouwelijke gedetineerden is maar weinig bekend bij de gewone burger. Om meer te weten te komen over de populatie gedetineerde vrouwen in Nederland volgt een beschrijving van deze populatie. Dit is gedaan aan de hand van landelijke statistieken. Doel van deze introducerende beschrijvende analyse is het schetsen van een beeld van de populatie waaruit de onderzoeksgroep afkomstig is. In dit hoofdstuk is gekeken naar hoeveel vrouwelijke gedetineerden Nederland telt, voor welk delict deze vrouwen veroordeeld zijn, in wat voor gevangenis deze vrouwen verblijven en hoe lang de strafduur van de veroordeling is. Ook is gekeken naar het geboorteland en de leeftijd van vrouwelijke gedetineerden. Met deze achtergrondinformatie zal een antwoord worden gegeven op de eerste deelvraag: Hoe ziet de populatie gedetineerde vrouwen in Nederland eruit? Dit hoofdstuk is afgesloten met een beschrijving van de term recidive en een recente weergave van de recidivecijfers van Nederland. 3.1 Vrouwen in detentie in Nederland In Nederland worden mannelijke en vrouwelijke gedetineerden apart opgesloten. Naast de PI in Zwolle zijn er vier andere locaties in Nederland waar vrouwelijke gedetineerden verblijven. Deze locaties zijn PI Ter Peel, PI Nieuwersluis, PI Breda en PI Heerhugowaard Alkmaar. Om een volledig beeld te schetsen zijn de kenmerken van de populatie gedetineerde vrouwen afgezet tegen kenmerken van de populatie mannelijke gedetineerden. Ook is de populatie gedetineerde vrouwen vergeleken met de onderzoeksgroep. Nederland telt in 2012 zijn gedetineerden (Centraal Bureau voor de Statistiek [CBS], 2013a). Van deze gedetineerden zijn 695 vrouw (5,7%) en man (94,3%). In Bijlage 2 Tabel 1 is te zien hoeveel gedetineerden Nederland van 2002 tot 2012 telde, uitgesplitst naar geslacht. Om een vergelijking te maken met andere landen is gekeken naar het aantal gedetineerden in de Verenigde Staten, Duitsland en België. Het aantal gedetineerden is met behulp van het International Centre for Prison Studies [ICPS] berekend (ICPS, 2013a). De Verenigde Staten had in gedetineerden (716 per inwoners). Het percentage vrouwelijke gedetineerden is 8,7%. Het ICPS berekent het aantal gedetineerden op een iets andere manier waardoor deze cijfers verschillen van de cijfers van het CBS en het CPT. Volgens het ICPS had Nederland in gedetineerden (82 per inwoners) waarvan 5,8% vrouw. De populatie gedetineerden in Nederland is vergeleken met 26

27 de populatie gedetineerden in de Verenigde Staten kleiner. Ook het percentage gedetineerde vrouwen is in Nederland kleiner. In België waren in 2011 volgens het ICPS gedetineerden (100 per inwoners) waarvan 4% vrouw. Tot slot waren in Duitsland in gedetineerden (80 per inwoners) waarvan 5,7% vrouw. Gedetineerden kunnen onderverdeeld worden in drie categorieën. De eerste categorie betreft first-offenders. First-offenders zijn gedetineerden die voor het eerst vastzitten in detentie. De tweede groep betreft recidivisten. Recidivisten zijn gedetineerden die minimaal voor de tweede keer vastzitten. De derde categorie betreft veelplegers die verblijven in de Inrichting Stelselmatige Daders [ISD]. Vrouwen die op deze afdeling verblijven worden ISD ers genoemd. Dit zijn gedetineerden die de ISD-maatregel opgelegd hebben gekregen van de rechter. Deze maatregel kan worden opgelegd aan een verdachte die in vijf jaren voorafgaand aan het door haar begane feit, waarvoor ze in hechting zit, minstens driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel of een taakstraf is veroordeeld (Wetboek van Strafrecht, artikel 38m t/m 38u, Bijlage III). Veelplegers worden ook wel omschrijven als stelselmatige daders. De ISD-maatregel is voortgekomen uit de maatregel Strafrechtelijke Opvang Verslaafden [SOV]. Vrouwen die een ISD-status krijgen, kampen vaak met verslavingsproblematiek en zij plegen vaak lichte vergrijpen (OM, 2013). In dit onderzoek wordt de indeling van first-offenders, recidivisten en ISD ers aangehouden. Gedetineerden kunnen in verschillende soorten inrichtingen verblijven. In een Huis van Bewaring [HvB] zitten mensen die worden verdacht van een misdaad, maar die nog niet veroordeeld zijn (DJI, 2012c). In een gevangenis zitten gedetineerden die veroordeeld zijn door een rechter. Een gevangenisstraf kan in verschillende soorten gevangenissen uitgezeten worden. In een gesloten gevangenis heeft een gedetineerde geen vrijheid en is de bewaking zwaar, in een minder beveiligde inrichting (minder beperkt, beperkt en zeer beperkt) nemen vrijheden van een gedetineerde toe en beveiliging af. Extramurale detentie houdt in dat een gedetineerde zich buiten de muren van een gevangenis bevindt. Van de 695 gedetineerde vrouwen in 2012 verblijven er 325 in het Huis van Bewaring, 180 in een gesloten gevangenis, 50 in een minder beperkt (beperkt en zeer beperkt) beveiligde gevangenis, 30 zitten extramuraal en 110 in overige inrichtingstypen (CBS, 2013a). 27

28 3.1.1 Delicten Van de 695 vrouwen die in 2012 in Nederland vastzaten, hebben de meeste vrouwen vastgezeten voor drugsmisdrijven (180), vermogensmisdrijven (165) of gewelds- en seksuele misdrijven (120). Ook bij de mannelijke gedetineerden zitten de meeste mannen voor vermogensmisdrijven, gewelds- en seksuele misdrijven of drugsmisdrijven. Opvallend is dat geen enkele vrouw in 2012 heeft vastgezeten voor een vuurwapenmisdrijf. In Bijlage II Tabel 2 in staat een overzicht van het aantal gedetineerden naar type delicten gesplitst naar geslacht. In Tabel 3.1 staan verschillende delict typen waarvoor de gedetineerden veroordeeld zijn. ISD ers zijn apart weergegeven omdat zij allemaal veroordeeld zijn voor een vermogensmisdrijf. Opvallend is dat 5% voor een drugsmisdrijf vast zit, tegenover 28% van de gehele populatie. Het hoge percentage (25%) onbekende delicten bij de totale populatie komt voornamelijk door bestuursrechtelijke vreemdelingen (CBS, 2013f). Tot slot is geen enkele vrouwelijke gedetineerde veroordeeld voor een vuurwapenmisdrijf. De steekproef is op basis van de delicten niet representatief voor de populatie (meer informatie Bijlage II Tabel 2a en Tabel 2b). Tabel 3.1 Delicten gepleegd door respondenten en door de totale populatie gedetineerde vrouwen 2012 Delicten Populatie gedetineerde vrouwen 2012* Steekproef zonder ISD ers ISD ers N=10 N=695 N=22 Vermogensmisdrijven 23,74% 27,27% 100,00% Vernieling en openbare orde 3,60% 4,55% 0,00% Gewelds- en seksuele misdrijven 17,27% 31,82% 0,00% Overige misdrijven, WvSr 2,16% 9,09% 0,00% Verkeersmisdrijven 0,72% 9,09% 0,00% Drugsmisdrijven 25,90% 4,55% 0,00% Vuurwapenmisdrijven 0,00% 0,00% 0,00% Misdrijven overige wetten 1,44% 0,00% 0,00% Niet bekend 25,18% 13,64% 0,00% *Bron: CBS, 2013f 28

29 3.1.2 Strafduur De strafduur hangt samen met het delict. In Bijlage II Tabel 3 staat een overzicht van de strafduur van zowel vrouwelijke als mannelijke gedetineerden in Nederland. Opvallend is dat relatief veel mannelijke gedetineerden veroordeeld zijn voor langere straffen. Bij vrouwen ligt de piek bij de strafduur op zes maanden tot één jaar en twee tot vier jaren. In Tabel 3.2 is de strafduur van de populatie en de respondenten weergegeven. Vreemdelingen zijn niet meegenomen bij de populatie gedetineerde vrouwen. Ook in deze tabel zijn de ISD ers apart weergegeven omdat hun strafduur van te voren vaststaat op minimaal twee jaren plus eventueel voorarrest. Geen enkele respondent verblijft korter dan één maand in detentie. Een groot gedeelte (59%) heeft nog geen straf opgelegd gekregen. De steekproef is op basis van de strafduur niet representatief voor de populatie (meer informatie Bijlage II Tabel 3a en Tabel 3b). Tabel 3.2 Strafduur van respondenten en van populatie gedetineerde vrouwen 2011* zonder vreemdelingen Strafduur Populatie gedetineerde Steekproef zonder ISD ers ISD ers N=10 vrouwen 2012* N=555 N=22 Minder dan 1 maand 6,56% 0,00% 0,00% 1 tot 3 maanden 4,10% 18,18% 0,00% 3 tot 6 maanden 2,46% 9,09% 0,00% 6 maanden tot 1 jaar 9,02% 9,09% 0,00% 1 tot 2 jaren 4,10% 0,00% 0,00% 2 tot 4 jaren 7,38% 0,00% 100,00% 4 jaren of langer 8,20% 4,55% 0,00% Nog geen straf opgelegd 49,18% 59,09% 0,00% *Bron: CBS, 2013c Leeftijd Relatief weinig vrouwen uit de populatie jonger dan 20 jaar zitten vast (Tabel 5 Bijlage I). Een piek is waar te nemen voor het aantal gedetineerden tussen 20 en 35 jaar. Ook bij mannen is een piek waar te nemen voor het aantal gedetineerden in de leeftijd tussen 20 en 35 jaar. 29

30 Tabel 3.3 geeft een overzicht van de leeftijdsopbouw van de respondenten en de totale populatie gedetineerde vrouwen in Nederland. 1 Gedetineerden jonger dan 18 jaar vallen buiten de onderzoekspopulatie doordat zij niet verblijven in de PI Zwolle. Hierdoor geeft de tabel een vertekend beeld van de categorie vijftien tot negentienjarigen. Geen enkele respondent valt in de oudste leeftijdscategorie. De van steekproef blijkt op basis van de leeftijd niet representatief voor de populatie (meer informatie Bijlage II Tabel 5a) De steekproef zonder ISD ers is wel representatief voor de populatie (Bijlage II Tabel 5b). Tabel 3.3 Leeftijd van de respondenten tijdens het interview en de totale populatie Leeftijd Totale populatie gedetineerde vrouwen 2012* Respondenten N=22 ISD ers N=10 N= ,86% 0,00% 0,00% ,00% 4,55% 0,00% ,14% 22,73% 10,00% ,43% 18,18% 20,00% ,43% 13,64% 10,00% ,14% 22,73% 0,00% ,43% 18,18% 60,00% >50 13,57% 0,00% 0,00% * Bron: CBS, 2012e Geboorteland Gedetineerden die in Nederland vastzitten, komen uit verschillende landen. Het grootste gedeelte van de gedetineerde vrouwen is geboren in Nederland (44%) (CBS, 2013d). Andere landen van herkomst zijn Nederlandse Antillen/Aruba (10%), Suriname (7%), Marokko (1%), Algerije (1%) en een ander geboorteland (37%). In Bijlage II Tabel 4 staan de geboortelanden van mannelijke gedetineerden. Ook het grootste gedeelte van de respondenten is geboren in Nederland (84%). Overige landen zijn Nederlandse Antillen (3%), Marokko (6%) of een ander geboorteland 1 De totale populatie telt op tot 700 terwijl in de populatie 695 vrouwen zouden zitten. In welke categorie deze fout zit, is niet terug te vinden. 30

31 (6%). Deze gegevens komen uit het dossier van de gedetineerden. Bij de respondenten is de kans groter dat een respondent uit Nederland afkomstig doordat voorafgaand aan het interview een selectie is gemaakt waarbij vrouwen die geen of slecht Nederlands spraken afvielen. 3.2 Recidive Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum [WODC] heeft een recidivemonitor die regelmatig recidivemetingen uitvoert. Bij deze monitor wordt gebruik gemaakt van criminaliteitsgegevens van het OM (WODC-Recidivemonitor, 2011). Dit houdt in dat alleen delicten worden gemeten die bij de Officier van Justitie terechtkomen. Dit wordt strafrechtelijke recidive genoemd. Deze strafrechtelijke recidive hangt positief samen met feitelijke recidive (Wartna, 2009). De helft van het aantal ex-gedetineerden krijgt weer een veroordeling binnen zes jaar (DJI, 2012d). Uit onderzoek van het WODC blijkt dat vrouwen minder vaak recidiveren dan mannen (Van der Knaap & Alberda, 2009). Algemene recidive betekent in de praktijk een nieuw justitiecontact naar aanleiding van een misdrijf, ongeacht de aard en de ernst van gepleegde delicten (WODC- Recidivemonitor, 2011). Bij de Recidivemonitor is onderscheid gemaakt tussen prevalentie, omvang en frequentie van recidive. Alleen bij prevalentie van recidive is een onderscheid gemaakt naar sekse, terwijl bij omvang en frequentie een uitsplitsing naar sekse niet mogelijk is. In alle gevallen is gekeken naar ex-gedetineerden (uitgezonderd vreemdelingen). Allereerst wordt de prevalentie behandeld. Prevalentie is het percentage personen uit de onderzoeksgroep met minstens één nieuw justitiecontact. In Tabel 3.4 is de algemene recidive weergegeven van vrouwelijke ex-gedetineerden. Dit zijn personen die een justitiecontact hebben gehad naar aanleiding van een misdrijf. In het eerste jaar na afdoening van de strafzaak komt ongeveer 25 tot 29 procent van de vrouwen weer in aanraking met justitie, bij de mannen ligt dit percentage tussen de 37 en 43 procent. Een overzicht van de algemene recidive van mannen is weergegeven in Bijlage II Tabel 6. Uit deze tabel blijkt verder dat binnen drie jaar na afdoening van de strafzaak is meer dan 38% van de vrouwen weer in aanraking is geweest met justitie, bij mannen betreft dit meer dan 55%. 31

32 Tabel 3.4 Percentage algemene recidive vrouwen naar observatiejaren Jaar Aantal vrouwen Observatiejaren ontslagen uit een PI ,5 33,6 38, ,7 37,0 42,3 45, ,0 35,7 41,2 45,6 48, ,3 37,8 43,9 48,1 51,1 53, ,6 37,7 44,2 48,4 50,5 52,9 53,9 Bron: WODC-Recidivemonitor 2011 Vervolgens wordt de omvang van recidive weergegeven. Om te zien voor hoeveel nieuwe justitiecontacten deze recidivisten verantwoordelijk zijn, staat in Tabel 3.5 het aantal nieuwe justitiecontacten binnen de onderzoeksgroep per 100 daders. Voor het totale aantal exgedetineerden in 2008 houdt dit bijvoorbeeld in dat ex-gedetineerden (36% van het totaal aantal ex-gedetineerden) in het eerste jaar na afstraffing verantwoordelijk is voor ongeveer zaken (74 nieuwe justitiecontacten per 100 daders). Voor het tweede jaar na afstraffing geldt dat ex-gedetineerden (48% van het totaal aantal ex-gedetineerden) in het eerste jaar na afstraffing verantwoordelijk is voor ongeveer zaken (124 nieuwe justitiezaken per 100 daders). Tabel 3.5 Het aantal nieuwe justitiecontacten binnen de onderzoeksgroep per 100 daders Vrijgekomen in Observatiejaren ,8 123, ,2 130,95 173, ,5 134,5 182,6 222, ,7 137,9 189,5 234,0 271, ,3 157,3 210,9 259,7 302,4 338,6 Bron: WODC-Recidivemonitor 2011 Tot slot worden de frequenties van recidive weergeven. Van alle in 2008 vrijgekomen exgedetineerden hebben ongeveer gerecidiveerd in het eerste jaar na afstraffing. Deze recidivisten zijn verantwoordelijk voor zaken. Dit houdt in dat het gemiddeld 32

33 aantal algemene zaken van de recidivisten onder daders met een strafzaak afgedaan in 2008 na één jaar 2,0 is. Voor het tweede jaar na afstraffing is de frequentie 2,6 (15474 recidivisten en zaken). Deze frequenties staan in Tabel 3.6. Tabel 3.6 Gemiddeld aantal algemene recidivezaken Vrijgekomen in Observatiejaren ,0 2, ,1 2,7 3, ,0 2,7 3,2 3, ,1 2,7 3,2 3,7 4, ,3 3,0 3,6 4,1 4,6 5,0 Bron: WODC-Recidivemonitor Samenvatting Met deze achtergrondinformatie over gedetineerde vrouwen in Nederland is een beeld geschetst van de vrouwelijke gedetineerdenpopulatie. Hiermee is een antwoord gegeven op de eerste deelvraag: Hoe ziet de populatie gedetineerde vrouwen in Nederland eruit? Van de gedetineerden die Nederland in 2012 telde zijn 695 vrouw. Gedetineerden zijn onder te verdelen in drie categorieën. First-offenders zijn gedetineerden die voor het eerst in detentie verblijven, recidivisten zijn gedetineerden die al meerdere malen in detentie verbleven hebben en ISD ers zijn gedetineerden die relatief vaak in detentie verbleven hebben en hiervoor een speciale maatregel opgelegd hebben gekregen. De meeste gedetineerden in Nederland zitten vast voor drugsmisdrijven, vermogensmisdrijven, geweld of seksuele misdrijven of voor een onbekend misdrijf. De helft heeft nog geen straf opgelegd gekregen. De meeste gedetineerden in Nederland zijn in Nederland geboren en hebben een leeftijd tussen de 25 en 35 jaar. Tussen de 38 en 44 procent van de vrouwen recidiveert binnen drie jaren na vrijkomst. Na zes jaren ligt dit percentage boven de vijftig procent. 33

34 4: Methode en dataverzameling Een penitentiaire inrichting is niet alleen voor gedetineerden een afgesloten wereld, maar ook voor de buitenwereld is het een afgesloten en onbekende wereld. In dit hoofdstuk daarom allereerst een situatieschets van de PI Zwolle. Hierbij worden basiskenmerken van de onderzoeksgroep besproken. Daarna is ingegaan op sociale netwerkanalyse. Na een korte uitleg over deze analyse volgen de onderzoeksmethoden waarbij dieper is ingegaan op de afgenomen interviews en de dossierstudie. Tot slot volgen de operationalisaties van een aantal variabelen. 4.1 Situatieschets PI Zwolle Een penitentiaire inrichting is een plek waar sociale relaties, communicatie en sociale processen aanwezig zijn (Clemmer, 1940). Gedurende detentie komen gedetineerden in aanraking met personeel en medegedetineerden. De PI in Zwolle staat bekend als een vrouwengevangenis, terwijl het merendeel van de gevangenen in de PI man is. De PI bestaat uit twee losstaande gebouwen, waarbij in het ene gebouw mannelijke gedetineerden vastzitten en in het andere gebouw vrouwelijke gedetineerden. Mannelijke gedetineerden zijn gehuisvest op locatie Zwolle Zuid 1 en vrouwelijke gedetineerden zijn gehuisvest op locatie Zwolle Zuid II. De PI in Zwolle is de enige PI in Nederland die een ISD-afdeling heeft. De vrouwen zijn op drie verschillende afdelingen te vinden. Op de begane grond zitten ISD ers en is er een speciale afdeling voor gedetineerden die verblijven in het Psychisch Penitentiair Centrum [PPC]. Op de eerste verdieping is het Huis voor Bewaring [HvB] en is er een gedeelte voor langgestraften. Op de tweede verdieping is de Extra Zorg Voorziening [EZV] voor gedetineerden met gevoelige delicten of voor gedetineerden die extra zorg nodig hebben. Ook kortgestraften zijn geplaatst op de bovenste verdieping. Gedetineerden brengen het grootste gedeelte van hun tijd door op de afdeling. Tijdens het dagprogramma en wanneer de cellen open zijn, komen gedetineerden in contact met medegedetineerden. Tussen gedetineerden van verschillende afdelingen is weinig contact tenzij bepaalde activiteiten uit het dagprogramma samenvallen. Elke verdieping heeft een teamkamer voor PIW ers. Zij zorgen voor een goed verloop van het dagprogramma en een goede sfeer op de afdeling. Er is geen directe bewaking aanwezig op de afdeling. 34

35 Ook onderhouden gedetineerden contact met mensen buiten. Contact met familie en vrienden kan tijdens het bezoekuur, via de telefoon en per brief. De mogelijkheden voor contact zijn in detentie beperkter dan in het gewone dagelijkse leven. Een gedetineerde heeft de mogelijkheid om onbeperkt brieven te versturen en ontvangen (Bijlage IV Artikel 36). Daarnaast heeft de gedetineerde het recht gedurende tenminste één uur per week bezoek te ontvangen (Bijlage IV Artikel 38). Ook heeft een gedetineerde het recht tenminste eenmaal per week gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting (Bijlage IV Artikel 39). De onderzoeksgroep bestaat uit 32 volwassen gedetineerde vrouwen in de PI Zwolle en is onderverdeeld in drie categorieën. De eerste categorie betreft de first-offenders. Deze categorie bestaat uit gedetineerden die voor het eerst in detentie verblijven. De tweede categorie betreft de recidivisten. Dit zijn gedetineerden die meerdere keren vast hebben gezeten. De derde categorie betreft de ISD ers. Dit zijn de stelselmatige daders. De individuele kenmerken van de respondenten zijn beschreven in hoofdstuk vijf. 4.2 Dataverzameling In dit onderzoek is gebruikt gemaakt van data verzameld tijdens een stage in de periode van 1 april 2012 tot 1 september Tijdens deze stage is data verzameld door het houden van interviews met gedetineerde vrouwen. Daarnaast is een studie gedaan van de dossiers van 32 vrouwen. Nadat deze opzet door de PI Zwolle goedgekeurd is, is voor deze dataverzameling toestemming gevraagd aan het Ministerie van Justitie en de directeur Gevangeniswezen. De data is verwerkt in verschillende Statistical Package for Social Sciences [SPSS] bestanden. Daarnaast is van elke respondent een matrix in Excel gemaakt met daarin de contacten die zij onderhouden. Tot slot is een conversie gemaakt in het programma R. Met R zijn verschillende datasets samengevoegd en gekoppeld zodat analyses over deze data gedaan kunnen worden Interviews Bij Bureau Selectie en Detentiebegeleiding [BSD] van de PI is een lijst verkregen met alle regulier gedetineerde vrouwen die in detentie zitten in de PI Zwolle. Tijdens het Multi Disciplinair Overleg [MDO], waarbij de Medewerker Maatschappelijke Dienstverlening 35

36 [MMD er], trajectbegeleider, het afdelingshoofd en de PIW ers van de afdeling aanwezig zijn, is overlegd welke gedetineerden niet geïnterviewd kunnen worden in verband met taalbarrière of uit veiligheidsoverwegingen. Nadat per afdeling een lijst is samengesteld met welke vrouwen geïnterviewd zouden kunnen worden, is begonnen met het versturen van de uitnodigingsbrieven. Alle vrouwen die benaderd zijn voor het onderzoek kregen een persoonlijke brief waarin de onderzoeker wordt voorgesteld, het doel van het onderzoek wordt uitgelegd en verdere informatie over het onderzoek wordt verschaft. In deze brief werden de vrouwen gevraagd of zij mee willen werken. Deze brief werd in de meeste gevallen bezorgd door de onderzoeker, in enkele gevallen werd de brief bezorgd door PIW ers. Een aantal dagen na het bezorgen van de brief is de onderzoeker persoonlijk langs alle vrouwen gegaan die een brief gekregen hebben. Indien een vrouw mee wou doen aan het onderzoek, werd een interview gepland. In totaal zijn 35 vrouwelijke gedetineerden geïnterviewd. Voor het testen van het interview is bij twee respondenten een testinterview afgenomen. Deze gegevens zijn niet meegenomen in het onderzoek. Daarnaast is één respondent geïnterviewd terwijl zij in beperkingen zat. Gedurende het onderzoek is besloten dat zij niet wordt meegenomen in de analyses omdat dit een vertekenend beeld zou geven omdat zij geen contact mocht hebben met medegedetineerden en beperkt was in haar contact met familie en vrienden. De interviews van 32 gedetineerde vrouwen zijn meegenomen in het onderzoek. Op het moment van steekproeftrekking zijn 26 vrouwelijke gedetineerden geclassificeerd als first-offender. Twee van deze 26 vrouwen hebben meegewerkt met het testinterview. Drie gedetineerden vielen buiten de steekproef doordat één de Nederlandse taal niet goed beheerst, de tweede zou op korte termijn vrijkomen en de laatste mag in verband met de veiligheid niet geïnterviewd mogen worden. Van de 21 overgebleven vrouwen hebben bij willekeurige selectie tien een uitnodiging gekregen om mee te werken aan het onderzoek. Hiervan hebben alle vrouwen de uitnodiging aangenomen. Eén geïnterviewde vrouw zat in beperkingen waardoor haar gegevens niet zijn meegenomen in dit onderzoek. In totaal hebben twaalf firstoffenders meegedaan aan het onderzoek. Dit komt doordat drie vrouwen die eerst geclassificeerd waren als recidivist toch voor de eerste keer vast bleken te zitten. Ten tijde van de steekproeftrekking zijn dertig vrouwen geclassificeerd als recidivist. Twee konden niet geïnterviewd worden omdat zij de Nederlandse taal niet goed beheersten. Ook voor de categorie recidivisten zijn in eerste instantie tien uitnodigen gedaan. Al snel bleek dat drie vrouwen tussen het steekproeftrekken en het benaderen voor het interview vrijgekomen waren en dat drie vrouwen die geclassificeerd waren als recidivist in de categorie 36

37 first-offender thuis hoorden. Om tot een steekproef grootte van tien recidivisten te komen, zijn uit de groep overgebleven recidivisten willekeurig zes nieuwe uitnodigingen verstuurd. In de PI Zwolle verbleven ten tijde van de steekproeftrekking veertien ISD ers. Van te voren stond vast dat twee ISD ers niet geïnterviewd konden worden vanwege het niet goed beheersten van de Nederlandse taal. Eén ISD er kon niet geïnterviewd worden uit veiligheidsoverwegingen. Van de elf overgebleven ISD ers hebben tien willekeurig een uitnodiging ontvangen. In eerste instantie weigerden twee vrouwen mee te doen met het interview. Later heeft één van deze vrouwen zich bedacht en heeft zij alsnog meegedaan met het onderzoek. In plaats van de tweede weigering heeft een nieuw benaderde ISD er meegewerkt aan het interview. Het tijdstip van het interview is in overleg met de respondenten bepaald. Zij hebben allemaal een vast rooster met daarin een aantal momenten dat het interview plaats kan vinden. Het is meerdere malen voorgekomen dat een interview toch verplaatst moest worden door bijvoorbeeld te weinig personeel op de afdeling, een andere afspraak van de respondent of geen zin. In overleg met de PIW ers, respondent en onderzoeker werd de locatie bepaald. Het grootste gedeelte (16 interviews) van de interviews heeft plaats gevonden in de spreekkamer van de afdeling. Andere interviews hebben plaatsgevonden in het kantoor van het afdelingshoofd (10), de recreatieruimte (2), op cel van de gedetineerde (3) en in de spreekkamer van de medische dienst (1). Tijdens het interview waren alleen de onderzoeker en de respondent in de ruimte aanwezig. Het interview bestond uit algemene vragen over de respondent zelf, contact met medewerkers, contact met medegedetineerden, personen waar ze geen contact (meer) mee hebben en vragen over contact met familie en vrienden. Na overleg met de plaatsvervangende vestigingsdirecteur kregen de respondenten, om de drempel voor deelname te verlagen, voor deelname aan het interview een kleine vergoeding (telefoonkaart 5,-). Een overzicht van het interview is te vinden in Bijlage VIII Dossiers Zodra bekend was welke vrouwen mee wouden werken aan het interview is begonnen met inzage van dossiers. In deze dossiers staat informatie als geboorteland, nationaliteit, huwelijkse staat, verslaving, werkstatus, geloof, wetovertreding, informatie over onder welke titel (arrestant kort, arrestant lang, kortgestraft, etc.) de gedetineerden vast worden gehouden, hoeveel dagen de vrouwen al zitten, hoeveel dagen ze nog moeten, of ze op verlof zijn 37

38 geweest en of ze in het begin van hun detentie in beperkingen hebben gezeten. Dossiers zijn in de PI alleen in te zien wanneer een gedetineerde daar ook daadwerkelijk verblijft. Ten tijde van de dossierinzage waren acht dossiers afwezig (respondenten verblijven elders of zijn vrijgekomen). Deze dossiers zijn opgevraagd bij het Centraal Archief Ypenburg. 4.3 Analyse Doel van dit exploratieve onderzoek is het verwerven, analyseren en interpreteren van gegevens over gedetineerde vrouwen. De data is verzameld tijdens de interviews en de dossierstudie in de PI in Zwolle. Aan de hand van uitkomsten en verwachtingen van eerdere onderzoeken (zie belangrijke publicaties in Bijlage I) zijn een aantal onderwerpen naar voren gekomen die interessant zijn voor deze populatie. De interessante onderwerpen op het gebied van sociale netwerkanalyse zijn gebaseerd op het netwerkperspectief dat is geschetst in de theoriesectie. De analyse bestaat voornamelijk uit een beschrijving van de belangrijkste kenmerken. Een aantal variabelen zijn getoetst om te kijken naar de verschillen tussen de onderzoeksgroepen. Hierbij is gebruik gemaakt van een proportietoetsing of een toetsing van verschil in gemiddelden. De netwerkkenmerken zijn geanalyseerd aan de hand van sociale netwerkanalyse. Deze analyses zijn uitgevoerd in R. De netwerken zijn grafisch weergegeven met behulp van UCINET Sociale netwerkanalyse Sociale netwerkanalyse onderzoekt individueel gedrag op het microniveau, het patroon van relaties op het macroleven en de interacties tussen beide niveaus (Stokman, 2004). Voor een overzicht van de toepassing van sociale netwerkanalyse, zie McGloin & Kirk (2010). Onderwerp van analyse zijn de relaties tussen actoren (Wasserman & Faust, 1994). Onderscheid kan gemaakt worden tussen complete netwerken en persoonlijke netwerken (ego-centered netwerk) (Wasserman & Faust, 1994). Het ego-netwerk bestaat uit de centrale actor (de respondent), anderen die een relatie hebben met de centrale actor en de relaties tussen de anderen (Burt, 1982). Bij complete netwerken (socio-centered netwerk) wordt gekeken naar een van te voren bepaalde groep individuen waartussen alle relaties worden onderzocht. Het gaat om alle relaties binnen deze bepaalde groep (Snijders, 2001). In dit onderzoek is gebruik gemaakt van ego-gecentreerde netwerken. In een ego-gecentreerd 38

39 netwerk wordt de respondent gevraagd naar haar sociale contacten en naar de relaties tussen haar sociale contacten. Het netwerk is gebaseerd op één centrale actor. Om een volledig beeld te krijgen van het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen is gekeken naar het sociale contact met medegedetineerden, medewerkers, familie en vrienden. De relaties die de respondent met haar contacten heeft, zijn niet gecontroleerd voor wederkerigheid. Voor het controleren van de wederkerigheid moeten contactpersonen van de respondenten geïnterviewd worden. Het benaderen van de contactpersonen kost tijd en geld. Hoewel het bij ego-netwerken niet gebruikelijk is om contactpersonen ook te interviewen, wordt bij forensisch netwerkonderzoek een selectie van de contactpersonen wel geïnterviewd (Pomp et al., 2010). In dit onderzoek zijn de relaties tussen de contacten van de respondent beschouwd als ongericht doordat deze geanalyseerd zijn door de respondent en niet door één van de contacten zelf. Sociale netwerkanalyse is een rekenkundige methode waarbij patronen van relaties en verschillende activiteiten op een kwantitatieve manier in kaart worden gebracht en kunnen worden weergegeven (Wasserman & Faust, 1994). Het voordeel van deze analysemethode is dat het inzichten over de netwerkstructuur oplevert die anders niet zichtbaar waren (Van der Hulst, 2009). De relatie tussen actoren kunnen een waarde hebben, bijvoorbeeld de mate van hechting tussen de actoren. Deze waardes worden genoteerd in een matrix. Deze matrix kan met UCINET (Borgatti, Everett & Freeman, 2002) worden omgezet in een sociogram. Dit is een grafische weergave van het netwerk waarbij actoren worden weergegeven als punten en relaties als lijnen tussen deze punten. 4.4 Operationalisaties Bij de uitgebreide analyse in hoofdstuk vijf, zes en zeven komen verschillende interessante variabelen ter sprake. De meeste van deze variabelen spreken voor zich en hoeven geen beschrijving van hun operationalisatie. Een aantal variabelen is opgebouwd uit meerdere variabelen of heeft een bijzondere opbouw. Deze variabelen worden, naast de variabelen status, gedragsbevestiging en affectie, besproken. Het betreft de variabelen vertrouwen, kenmerken van de band tussen respondenten en contactpersonen en rollen. Per variabele is de operationalisatie beschreven. 39

40 4.4.1 Status Status is gemeten door de toegang die de respondent tot schaarse bronnen heeft. Of een respondent toegang heeft tot bronnen is afhankelijk van haar positie in het netwerk. Is het netwerk hecht verbonden, dan is het aannemelijk dat alle bronnen binnen het netwerk gedeeld worden. Deze bronnen kunnen binnen dit netwerk niet voor status zorgen. Heeft de respondent echter toegang tot verschillende bronnen waar de andere netwerkleden niet zomaar toegang tot hebben, dan levert dit status op. De meest ideale positie om status te verwerven door toegang tot bronnen is wanneer in een netwerk structurele gaten zitten en het individu in een brokerpositie zit. De toegang tot (schaarse) bronnen is gemeten met behulp van de netwerkmaten betweenness en flow-betweenness Gedragsbevestiging Gedragsbevestiging is afhankelijk van het goed- of afkeuren van het gedrag dat een individu vertoont. Gedragsbevestiging krijgt een individu voornamelijk van anderen met dezelfde normen en waarden. De normen en waarden van de contactpersonen worden gemeten door te kijken naar onconventionaliteit. Contactpersonen met een onconventionele waarde zullen de gedetineerde vrouwen gedragsbevestiging geven. Contactpersonen met conventionele waarden zullen minder of geen gedragsbevestiging geven aan de gedetineerde vrouwen vanwege hun onconventionele gedrag. De variabele onconventionele waarde is opgesteld uit de variabelen drankgebruik, softdrugsgebruik, harddrugsgebruik, aanraking met justitie en afkeuren van criminaliteit. Allereerst zijn niet van toepassing en weet niet omgecodeerd tot system missing. De mogelijke antwoordcategorieën op Is deze persoon eens per week of vaker dronken? (drankgebruik), Gebruikt deze persoon geregeld softdrugs (softdrugsgebruik), Gebruikt deze persoon geregeld harddrugs (harddrugsgebruik) en Is deze persoon wel eens in aanraking gekomen met justitie (aanraking met justitie) zijn ja (1) en nee (0). Afkeuren van criminaliteit is gemeten door de uitspraak Deze persoon keurt crimineel gedrag af waarop respondenten konden antwoorden met helemaal mee oneens (1), mee oneens (2), neutraal (3), mee eens (4) en helemaal mee eens (5). Om de variabele afkeuren van criminaliteit samen te kunnen voegen met de andere variabelen is deze aangepast. Allereerst is de schaal omgedraaid zodat een hoge waarde op deze schaal staat voor een onconventionele waarde en een lage waarde staat voor een conventionele waarde. Vervolgens wordt de variabele omgezet naar een dichotome variabele. 40

41 Dit is gedaan door van deze variabele vier nieuwe variabelen te maken. Bij de eerste variabele (afkeurencriminaliteit1) is alleen helemaal mee eens gecodeerd als 0 en de andere antwoordmogelijkheden worden gecodeerd als een 1. Bij de tweede variabele (afkeurencriminaliteit2) zijn helemaal mee eens en mee eens gecodeerd als 0 en de andere antwoordmogelijkheden als 1. Bij de derde variabele (afkeurencriminaliteit3) zijn helemaal mee eens, mee eens en neutraal gecodeerd als 0 en de overige als 1. Tot slot is de laatste variabele (afkeurencrimnaliteit4) aangemaakt waarbij alleen de antwoordcategorie helemaal niet mee eens de waarde 1 krijgt en de overige de waarde 0. De nieuwe variabele onconventionaliteit is vervolgens geconstrueerd door de variabelen drankgebruik, softdrugsgebruik, harddrugsgebruik, aanraking met justitie, afkeurencrimnaliteit1, afkeurencrimnaliteit2, afkeurencrimnaliteit3 en afkeurencrimnalitei4 bij elkaar op te tellen en te delen voor het aantal variabelen. Over de gehele schaal is de Cronbachs alfa 0,82. Een hoge score op deze schaal betekent dat de gemaakte schaal goed betrouwbaar is (Field, 2000). De waarde van de onconventionaliteitsmaat loopt van 0 (conventioneel) tot 1 (onconventioneel). Hoe hoger de waarde hoe onconventioneler. Daarnaast is de dichtheid van een netwerk een indicatie van mogelijke gedragsbevestiging. In een dicht netwerk hebben veel netwerkleden contact met elkaar waardoor de sociale controle groter is. Het gedrag van de respondenten wordt in een dicht netwerk meer in de gaten gehouden dan in een minder dicht netwerk Affectie Affectie krijgt een individu van personen waarmee het een hechte band heeft. Affectie kan gemeten worden door te kijken naar de waardering die de respondent geeft aan de relatie die zij heeft met haar contactpersonen. Aan de respondenten is gevraagd Hoe is de band die je hebt met deze persoon?. De mogelijke antwoordcategorieën zijn heel slecht (1), slecht (2), niet goed, niet slecht (3), goed (4) en heel goed (5). Deze variabele is samengevoegd zodat drie categorieën zijn ontstaan. De categorie slechte relatie bevat antwoordmogelijkheden een en twee, categorie neutrale relatie bevat antwoordmogelijkheid drie en categorie goed bevat antwoordmogelijkheden vier en vijf. De aanname is dat respondenten die goede contact hebben met hun netwerkleden, meer affectie krijgen dan respondenten die matig of slecht contact hebben met hun netwerkleden. 41

42 4.4.4 Vertrouwen Het vertrouwen van respondent in haar contactpersonen is op twee manieren gemeten. De eerste manier met algemeen vertrouwen. Per contactpersoon heeft de respondent aangeven in hoeverre zij het met de uitspraak Ik kan persoon X vertrouwen eens is. Op de plaats van persoon X is gevraagd naar specifieke contacten van de respondent. Of respondenten vertrouwelijke zaken bespreken met hun contactpersonen is gevraagd door de uitspraak Ik bespreek vertrouwelijke zaken met medegedetineerde X. Ook hier hebben respondenten aangeven in hoeverre zij het met de uitspraak eens zijn. De mogelijke antwoorden op beide uitspraken zijn helemaal mee oneens (1), mee oneens (2), neutraal (3), mee eens (4) en helemaal mee eens (5) Kenmerken van de band tussen de respondenten en contactpersonen Aan alle respondenten is tijdens het interview gevraagd naar de relatie met familie en vrienden. Aan de respondenten is gevraagd in hoeverre zij in de afgelopen periode bepaalde zaken heeft ontvangen door de volgende vragen te stellen: In hoeverre heb je in de afgelopen periode (drie maanden) raad en advies/praktische hulp/financiële steun ontvangen van deze persoon? Of in hoeverre heb je de afgelopen periode (drie maanden) vertrouwelijke zaken besproken/steun gehad bij het maken van juiste keuzes/spanningen ervaren? De score loopt van helemaal geen (1), weinig (2), enigszins (3), veel (4) tot heel veel(5). Hoe hoger de score, hoe meer bepaalde zaken zijn ontvangen of ervaren. Andere kenmerken zijn gemeten door respondent te vragen in hoeverre zij het met bepaalde uitspraken eens is. De uitspraken zijn: Deze persoon keurt crimineel gedrag af/is geïnteresseerd in hoe ik mij voel/kan ik vertrouwen/heeft wel eens kritiek op mij/kan mij weerhouden van een delict/behandelt mij zoals ik wil. De mogelijke antwoordcategorieën zijn helemaal mee oneens (1), mee oneens (2), neutraal (3) mee eens (4) en helemaal mee eens (5) Rollen Tijdens het interview is gevraagd of de respondent contact heeft met haar vader, moeder, kinderen, etc. Aan alle contacten is op deze manier een rol toebedeeld. De mogelijkheid bestaat dat een contact meerdere rollen heeft voor de respondent (bijvoorbeeld vriendin en buurvrouw). De respondent moest één rol kiezen om de relatie te beschrijven. 42

43 De rollen zijn allemaal specifiek en daarom ingedeeld in grotere categorieën. De categorieën zijn ouder (ouder), partner (partner), kinderen (kinderen en stiefkinderen), broers en zussen (broers en zussen en halfbroers en halfzussen), andere familie (stiefouder, expartner, kleinkind, stiefbroer of stiefzus, schoonouder, ex-schoonouder, zwager of schoonzus, opa of oma en andere familie), vrienden (vrienden) en anders (kennissen en collega, buurtgenoot, verenigingsgenoot, kerkgenoot of anders). 43

44 5: Resultaten: Individuele kenmerken Voordat ingegaan is op het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen is het belangrijk om meer te weten over deze vrouwen en over de situatie waarin deze vrouwen zich bevinden. Deze analyse bestaat allereerst uit een beschrijving van algemene kenmerken van de gedetineerden. Het gaat hier om kenmerken zoals leeftijd, soort delict en huwelijkse staat. Het tweede gedeelte gaat over tijdsbesteding tijdens detentie. Het derde gedeelte gaat over middelengebruik voor en tijdens detentie. Door het bespreken van de individuele kenmerken van gedetineerde vrouwen is een antwoord geformuleerd op de tweede deelvraag: Wat zijn de kenmerken van de gedetineerde vrouwen in de steekproef? 5.1 Algemene informatie De onderzoeksgroep bestaat uit 32 gedetineerde vrouwen die ten tijde van het interview verbleven in de PI in Zwolle. Deze onderzoeksgroep is onderverdeeld in drie groepen: firstoffenders, recidivisten en ISD ers. Zoals te zien is in Tabel 5.1 zijn de drie groepen ongeveer even groot. De first-offenders zijn het jongst (gemiddeld 33 jaar), gevolgd door de recidivisten (39 jaar) en de ISD ers (40 jaar). Deze leeftijdsverdeling ligt in lijn der verwachting gezien de opbouw van een criminele carrière. Tabel 5.1 Leeftijd ten tijde van het interview First-offenders (N=12) Recidivisten (N=10) ISD ers (N=10) Totaal (N=32) Gemiddelde 33,42 38,90 40,20 37,20 Standaarddeviatie 7,28 6,90 7,71 7,71 Minimum 23,00 30,00 28,00 23,00 Maximum 43,00 47,00 47,00 47,00 De respondenten zitten vast op verschillende afdelingen binnen de PI. Alle ISD ers zitten op één afdeling. De first-offenders en recidivisten zitten, zoals in Tabel 5.2 te zien is, vast op verschillende afdelingen. De meeste respondenten zitten op afdeling A. 44

45 Tabel 5.2 Afdeling ten tijde van het interview Afdeling First-offenders (N=12) Recidivisten (N=10) ISD ers (N=10) Totaal (N=32) Afdeling A 3 (25%) 1 (10%) 10 (100%) 14 (44%) Afdeling B 4 (33%) 5 (50%) 0 9 (28%) Afdeling C 5 (41%) 4 (40%) 0 9 (28 %) Delict Aan de hand van de wetsovertreding, die is weergegeven in het dossier, is in Tabel 5.3 een indeling gemaakt naar delict. Sommige gedetineerden zaten voor meerdere zaken tegelijkertijd, het zwaarste delict is meegenomen in het overzicht. De helft van de gedetineerden zit voor diefstal en stroperij. Alle ISD ers en meer dan de helft (60%) van de recidivisten zitten voor dit type delict. De meeste first-offenders (42%) zitten vast voor een misdrijf tegen het leven. Op basis van delict zijn de onderzoeksgroepen minder goed vergelijkbaar omdat zwaarte de van delicten niet gelijk verdeeld is over de onderzoeksgroepen. Tabel 5.3 Categorie delict (dossier) Delict First-offenders (N=12) Recidivisten (N=10) ISD ers (N=10) Totaal (N=32) Diefstal en stroperij 0 6 (60%) 10 (100%) 16 (50%) Misdrijf tegen algemene veiligheid 0 1 (10%) 0 1 (3%) Misdrijf tegen het leven 5 (42%) 1 (10%) 0 6 (19%) Misdrijf tegen openbare orde 1 (8%) (3 %) Misdrijf tegen persoonlijke vrijheid 1 (8%) (3%) Overtreding Opiumwet 1 (8%) (3%) Schending van geheimen 1(8%) (3%) Verkeersmisdrijf 1 (8%) 1 (10%) 0 2 (6%) Onbekend 2 (17%) 1 (10%) 0 3 (9%) Totaal Strafduur, aantal keren detentie, beperkingen en verlof Samenhangend met het soort delict is de strafduur. In tabel 5.4 staat informatie over de strafduur. Bij negen first-offenders en vier recidivisten was de strafmaat onbekend, vandaar 45

46 dat deze gegevens ontbreken. First-offenders hebben ten tijde van het interview gemiddeld 260 dagen gezeten. Recidivisten gemiddeld 88 dagen en ISD ers 438 dagen. ISD ers vormen in deze tabel een aparte groep aangezien voor alle ISD ers de strafduur twee jaren (730 dagen) is. Deze straf kan iets langer zijn door bijvoorbeeld een voorarrest of hoger beroep. Gemiddeld zitten first-offenders nog 702 dagen vast, recidivisten 22 en ISD ers 489 dagen. Ook staat in onderstaand tabel het aantal keren dat een gedetineerde in detentie heeft verbleven. Bij de indeling van de drie onderzoeksgroepen blijkt al dat alle first-offenders voor het eerst zitten. De recidivisten zitten gemiddeld voor de zesde keer. Hierbij is een uitschieter zichtbaar van 18 maal detentie. Bij ISD ers is het aantal keren detentie gemiddeld twaalf. In Bijlage V Grafiek 1 is een verdeling weergegeven van het geregistreerde aantal keren dat iemand in detentie heeft verbleven en het aantal keer dat de respondent zelf schatte dat zij in detentie had gezeten. Uit deze figuur is op te maken dat slechts één recidivist en één ISD er daadwerkelijk wisten hoe vaak zij vast hadden gezeten. Tabel 5.4 Strafduur, aantal dagen verlof en geschat aantal keren detentie (uit dossier) First-offenders Recidivisten ISD ers Dagen gezeten (N=12) (N=10) (N=10) minimum maximum gemiddeld 260,00 87,60 438,30 Dagen resterend (N=3) (N=6) (N=10) minimum maximum gemiddeld 702,33 21,67 489,10 Aantal keren detentie (N=12) (N=10) (N=9) minimum maximum gemiddeld 1 5,60 12,22 Gedetineerden kunnen tijdens hun detentie een periode in beperkingen verblijven. Iemand zit in beperkingen wanneer het onderzoek van de politie nog loopt en dit onderzoek verstoord kan worden doordat de verdachte contact heeft met familie, vrienden of de media. Wanneer voor een gedetineerde beperkingen gelden, mag zij geen contact met de media en heeft zij beperkt (vaak alleen via de rechter) contact met familie en vrienden. Wat opvalt, is dat alleen 46

47 de first-offenders in beperkingen hebben gezeten. Dit zou kunnen samenhangen met de zwaardere delicten waarvoor de first-offenders vastzitten (42% zit vast voor een misdrijf tegen het leven). Elf first-offenders hebben gemiddeld zeven dagen in beperkingen verbleven. Het maximale aantal dagen dat een gedetineerde in beperkingen heeft verbleven is 27. Tijdens een detentieverblijf komt het voor dat gedetineerden op verlof gaan. Bij gedetineerden is sprake van twee soorten verlof: incidenteel verlof en algemeen verlof. Incidenteel verlof is bedoeld om belangrijke persoonlijke gebeurtenissen bij te wonen, zoals het overlijden van een familielid of naaste (OM, 2012). Normaal gesproken duurt dit verlof maximaal één dag. Eén first-offender heeft aangegeven op incidenteel verlof te zijn geweest. Algemeen verlof is bedoeld om gedetineerden voor te bereiden op de terugkeer in de maatschappij. Verlof kan zowel begeleid (met medewerker(s) vanuit de PI) als onbegeleid zijn. Gemiddeld zijn ISD ers drie dagen op verlof geweest. Verlof hoort bij het traject dat ISD ers doorlopen ter voorbereiding op hun terugkeer in de maatschappij. Opleidingsniveau De meeste respondenten hebben een gemiddeld opleidingsniveau. Een overzicht van de gegevens over opleidingsniveau staat in Tabel 5.5 blijkt dat iets minder dan een kwart heeft alleen de basisschool afgemaakt en iets minder dan een kwart heeft vmbo afgemaakt. Slechts één vrouw heeft een hoog opleidingsniveau, dit betreft een recidivist. Tabel 5.5 Opleidingsniveau Opleidingsniveau First-offenders (N=12) Recidivisten (N=10) ISD'ers (N=10) Totaal (N=32) Geen 0 1 (10%) 0 1 (10%) Laagst (basis) 3 (25%) 2 (20%) 2 (20%) 7 (22%) Laag (mavo, vmbo) 2 (17%) 3 (30%) 2 (20%) 7 (23%) Midden (mbo, havo, vwo) 7 (58%) 3 (30%) 6 (60%) 14 (45%) Hoog (hbo, wo) 0 1 (10%) 0 1 (3%) Werk Uit het dossier blijkt dat vier first-offenders een baan hadden voordat zij in detentie kwamen. Van één respondent is de baan onbekend, de anderen zijn pedagoog, postbode en tandartsassistente. Twee recidivisten hadden werk (productiemedewerkster en verpleegster). Bij ISD ers blijkt uit het dossier dat twee vrouwen een baan (administratief medewerkster en 47

48 front-office medewerkster) hadden. Een overzicht van deze werkgegevens is te vinden in Tabel 5.6. Tabel 5.6 Werkgegevens verkregen uit het dossier Werksituatie First-offenders (N=12) Recidivisten (N=10) ISD ers (N=10) Totaal (N=32) Arbeidsongeschikt (10%) 1 (3%) Had werk 4 (33%) 2 (20%) 2 (20%) 8 (25%) Huisvrouw 0 1 (10%) 1 (20%) 2 (6%) Studerend 1 (8%) 0 1 (20%) 2 (6%) Werkloos 0 2 (20%) 3 (30%) 5 (16%) Onbekend 7 (58%) 5 (50%) 2 (20%) 14 (44%) Geloofsovertuiging Het grootste gedeelte (44%) van de respondenten heeft geen geloofsovertuiging. Vierendertig procent geeft aan christen te zijn, negen procent geeft aan moslim te zijn en twee respondenten geven aan Joods te zijn. Daarnaast geven twee respondenten aan een andere geloofsovertuiging te hebben. In Tabel 5.7 is een verdeling gemaakt per onderzoeksgroep naar verschillende geloofsovertuigingen. Tabel 5.7 Geloofsovertuiging verkregen tijdens interview Geloof First-offenders (N=12) Recidivisten (N=10) ISD ers (N=10) Totaal (N=32) Onbekend Christen 4 (33%) 3 (30%) 4 (40%) 11 (34%) Moslim 1 (8%) 2 (20%) 0 3 (9%) Joods (20%) 2 (6%) Anders 0 1 (10%) 1 (10%) 2 (6%) Geen 7 (58%) 4 (40%) 3 (30%) 14 (44%) Huwelijkse staat Een kwart van de vrouwen is gescheiden en 72% is ongehuwd. Zoals in Tabel 5.8 te zien is maar één van respondent gehuwd. Daarnaast is tijdens het interview gevraagd naar een 48

49 mogelijke partner. Zeventien vrouwen hebben aangegeven een partner te hebben. Het gaat om drie first-offenders, acht recidivisten en negen ISD ers. Tabel 5.8 Huwelijkse staat gegevens verkregen tijdens het interview Huwelijke staat First-offenders (N=12) Recidivisten (N=10) ISD ers (N=10) Totaal (N=32) Ongehuwd 9 (75%) 6 (60%) 8 (80%) 23 (72%) Gehuwd 0 1 (10%) 0 1 (3%) Gescheiden 3 (25%) 3 (30%) 2 (20%) 8 (25%) Afstand tot PI De gemiddelde afstand van de voormalige woonplaats van de respondent naar de PI is 87 km. First-offenders wonen gemiddeld 77 km van de PI af, recidivisten 79 km en ISD ers 106 km. De grotere gemiddelde afstand van de (voormalige) woonplaatsen van ISD ers naar de PI is te verklaren doordat De PI in Zwolle de enige PI is die vrouwelijke ISD ers huisvest. In deze berekening zijn drie respondenten niet meegenomen. Twee respondenten leefden op straat in verschillende steden en één kwam uit het buitenland. 5.2 Tijdsbesteding tijdens detentie Gedurende detentie kunnen gedetineerde vrouwen meedoen aan het dagprogramma. Het dagprogramma bestaat uit verschillende activiteiten, van luchten tot onderwijs. Wil een gedetineerde vrouw niet meedoen aan een activiteit, dan zit zij op cel. Tussen de activiteiten door mogen de gedetineerden vaak van de cel af. Buiten het dagprogramma om brengen ze de tijd door op hun cel. In Tabel 5.9 is te zien aan welke activiteiten respondenten deelnemen. Bijna alle gedetineerden gaan regelmatig luchten. Luchten houdt in dat de vrouwen onder begeleiding van PIW ers een uur naar buiten (binnen de muren van de inrichting) mogen. Alleen twee recidivisten gaan vrijwel nooit mee luchten, zij verkiezen het op cel te blijven. In de PI in Zwolle is het gebruikelijk dat meerdere afdelingen tegelijkertijd luchten. Dit is voor veel vrouwen een gelegenheid om in contact te komen met gedetineerden die op een andere afdeling verblijven. 49

50 Tabel 5.9 Deelname aan activiteiten tijdens het dagprogramma Activiteit First-offenders (N=12) Recidivisten (N=10) ISD ers (N=10) Totaal (N=32) Luchten 12 (100%) 8 (80%) 10 (100%) 30 (94%) Recreatie 12 (100%) 7 (70%) 9 (90%) 28 (88%) Bibliotheek 10 (83%) 6 (60%) 8 (80%) 24 (75%) Creatief 9 (75%) 6 (60%) 7 (70%) 22 (69%) Arbeid 9 (75%) 7 (70%) 6 (60%) 22 (69%) Bezoekuur 11 (92%) 6 (60%) 4 (40%) 21 (66%) Kerk 6 (50%) 6 (60%) 7 (70%) 19 (59%) Sport 8 (67%) 3 (30%) 4 (40%) 15 (47%) Onderwijs 4 (33%) 3 (30%) 3 (30%) 10 (31%) Reiniging 4 (33%) 0 4 (40%) 8 (25%) Gedeco 1 (8%) (3%) Recreatie zijn uren waarbij gedetineerden van de cel af mogen en iets voor zichzelf of in groepsverband mogen ondernemen. Gedacht kan worden aan koken, gezamenlijk spelletjes spelen of telefoneren. Recreatie kan gezien worden als gezamenlijke vrije tijd. Sommige gedetineerden verblijven liever op hun cel. Relatief weinig recidivisten doen mee aan recreatie. Recreatie vindt meestal plaats in het weekend en op twee avonden in de week en gebeurt onder toezien van de PIW ers. Eenmaal in de week krijgen de gedetineerden de mogelijkheid om een bezoek te brengen aan de bibliotheek die gevestigd is in de inrichting. Hier kunnen zij boeken lezen en lenen om ze mee te nemen naar de cel. Driekwart van de gedetineerden gaat regelmatig naar de bibliotheek. Ook kunnen boeken van buiten de inrichting aangevraagd worden. Vrijwel evenveel first-offenders en ISD ers gaan naar de bibliotheek (83% en 80%). Recidivisten maken minder gebruik van de bibliotheek. Creatief, door gedetineerden en medewerkers crea genoemd, wordt gegeven onder begeleiding van een vaktherapeut creatief. Tijdens creatief kunnen de vrouwen schilderen of knutselen. Producten die gemaakt worden tijdens creatief mogen meestal meegenomen worden naar cel en sommige worden opgehangen in de gemeenschappelijke ruimte. Creatief is meestal één uur per week en veel vrouwen vinden het leuk om hier aan mee te doen. Arbeid is opgedeeld in blokuren waarbij het standaard is dat een gedetineerde halve dagen werkt. Gedetineerden hebben de mogelijkheid om te kiezen om hele dagen te werken. 50

51 Het werk bestaat meestal uit eenvoudig werk zoals het inpakken van vaatwastabletten. Bijna 70% van de vrouwen gaat naar arbeid en 40% van de werkende vrouwen werkt hele dagen. De vrouwelijke gedetineerden krijgen loon voor de verrichte arbeid dat maandelijks wordt gestort op hun gevangenisrekening. Wanneer zij ziek zijn of niet aanwezig kunnen zijn, moeten zij zich afmelden. Meer dan de helft (66%) geeft aan naar het bezoekuur te gaan om bezoek te ontvangen van familie of vrienden. Een enkele keer ontvangen zij bezoek van een reclasseringsmedewerker of andere hulp van buitenaf tijdens het bezoekuur. Gebruikelijk is echter dat de advocaat niet tijdens het bezoekuur wordt ontvangen maar dat voor deze ontmoeting een aparte afspraak wordt gemaakt. De meeste first-offenders (92%) gaan naar het bezoekuur, gevolgd door recidivisten (60%) en ISD ers (40%). Elke zondag is er voor alle gedetineerden de mogelijkheid om naar de kerk te gaan. Er wordt een gemeenschappelijke dienst georganiseerd. Naast de mogelijkheid om op zondag naar de kerk te gaan heeft elke gedetineerde recht op geestelijke verzorging. Voor deze geestelijke verzorging mogen gedetineerden beroep doen op een geestelijke verzorger van een kerkgenootschap of religieuze groepering die binnen de PI beschikbaar is. Sport is een uur dat twee keer in de week wordt verzorgd door sportinstructeurs. Bij mooi weer wordt buiten gesport en bij minder weer wordt gesport in de fitnessruimte van de PI. Iets minder van 50% van de vrouwen doet regelmatig mee aan sport. Sport is een van de weinige momenten in het dagprogramma waarbij gedetineerden zich fysiek kunnen inspannen. Ongeveer een derde volgt gedurende detentie een vorm van onderwijs. Onderwijs vindt meestal één of tweemaal in de week plaats onder begeleiding van een onderwijscoördinator. Gedetineerden kunnen hier een cursus volgen. Hierbij kan gedacht worden aan een computercursus of het halen van een Veiligheid Checklist Aannemers certificaat [VCA]. Zestig procent van de respondenten die onderwijs volgt, volgt hier een cursus. Vijftig procent volgt hier een opleiding. Gedetineerden kunnen bijvoorbeeld een mbo, hbo of universitaire opleiding volgen. Samen met de onderwijscoördinator wordt uitgezocht wat mogelijk is vanuit de PI. Eén respondent heeft aangegeven zowel een cursus als een opleiding te volgen. Een opleiding kan gevolgd worden met het oog op het behalen van een diploma. De hoeveelheid gedetineerden die naar onderwijs gaan is ongeveer gelijk verdeeld over de onderzoeksgroepen. Gedetineerden die zich goed gedragen gedurende detentie (geen positieve urinecontroles en geen problemen met medegedetineerden of medewerkers) kunnen in 51

52 aanmerking komen voor de reiniging. Personen in de reiniging zijn verantwoordelijk voor het schoonmaken van verschillende delen van de PI. Ook onderhoudt de reiniging de tuinen binnen de PI. Een kwart van de geïnterviewde gedetineerden werkt in de reiniging. Een taak in de reiniging wordt doorgaans ervaren als een relatief zware taak. Geen enkele geïnterviewde recidivist werkt in de reiniging. Tot slot behoort één geïnterviewde tot de gedetineerde commissie [Gedeco]. Deze commissie bestaat uit meerdere gedetineerden van verschillende afdelingen die periodiek met het afdelingshoofd en de directeur overleggen over zaken die spelen op de afdeling. Deze zaken verschillen van kwaliteit van het voedsel tot bejegening van de gedetineerden door bewaarders. 5.3 Middelengebruik Tijdens het interview is gevraagd of respondenten een alcohol- of drugsprobleem hadden voor detentie en of zij wel eens alcohol of drugs hebben gebruikt gedurende detentie. Deze gegevens staan vermeld in Tabel Eén first-offender, acht recidivisten en negen ISD ers hebben aangegeven dat zij voor detentie een drugsprobleem hebben gehad. In totaal heeft meer dan de helft (56%) van de respondenten een drugsprobleem gehad voor detentie. Dit drugsprobleem kan zich ook hebben afgespeeld ver voor detentie. Op de vraag of tijdens detentie wel eens drugs gebruikt is, hebben één first-offender, één recidivist en twee ISD ers positief geantwoord. Eén recidivist heeft toegegeven wel eens alcohol te hebben genuttigd tijdens detentie. Tijdens het interview hebben drie recidivisten en vijf ISD ers aangegeven een alcoholprobleem te hebben gehad voor detentie. Verder gebruikt de helft van de ISD ers slaapmedicatie. Veertig procent van de recidivisten en ISD ers gebruiken antidepressiva. Geen enkele first-offender, zes recidivisten en zes ISD ers zeggen methadon te gebruiken. Methadon wordt versterkt aan heroïneverslaafden en kan gebruikt worden om gedoseerd af te kicken. Tot slot gebruiken twee first-offenders, zes recidivisten en vier ISD ers andere medicijnen. 52

53 Tabel 5.10 Drugs en medicijngebruik naar onderzoeksgroep(gegevens uit het interview) Middelengebruik First-offenders (N=12) Recidivisten (N=10) ISD ers (N=10) Totaal (N=32) Voor detentie Drugsprobleem 1 (8%) 8 (80%) 9 (90%) 18 (56%) Alcoholprobleem 0 3 (30%) 5 (50%) 8 (25%) Tijdens detentie Drugs 1 (8%) 1 (10%) 2 (20%) 4 (13%) Alcohol 0 1 (10%) 0 1 (3%) Slaapmiddelen 1 (8%) 2 (20%) 5 (50%) 8 (25%) Antidepressiva 2 (17%) 4 (40%) 4 (40%) 10 (31%) Pijnstillers 3 (25%) 3 (30%) 2 (20%) 8 (25%) Methadon 0 6 (60%) 6 (60%) 12 (38%) Andere medicijnen 2 (17%) 6 (60%) 4 (40%) 12 (38%) De gegevens die verkregen zijn tijdens het interview komen niet altijd overeen met de gegevens uit het dossier. Uit het dossier blijkt dat één first-offender, vier recidivisten en acht ISD ers verslaafd zijn aan drugs. Daarnaast is één ISD er zowel verslaafd aan alcohol als aan drugs. Vier first-offenders en twee recidivisten hebben volgens het dossier geen verslaving. Van zeven first-offenders, vier recidivisten en één ISD er is het onbekend of zij een verslaving hebben. Vooral bij de recidivisten geven meer respondenten aan dat zij een drugsprobleem hadden dan dat in het dossier vermeld staat. 5.4 Mening over verbeteringen PI Op de vraag of de PI bepaalde zaken zou kunnen verbeteren, is wisselend gereageerd. Vijftien respondenten zien geen mogelijkheden tot verbetering of vindt dat de PI goed functioneert. De overige respondenten zien graag aanpassingen op het gebied van telefoneren. Recentelijk is in de PI het telefoneren aangepast en is overgestapt op een andere provider. Hierover zijn veel gedetineerden ontevreden. Het bellen is duur, respondenten zouden graag collect kunnen bellen (wat nu niet meer mogelijk is) en sommige zouden graag een aanpassing zien in de belregeling naar partners die ook gedetineerd zitten. Verder vinden respondenten dat de post vaak lang duurt. Ook willen respondenten graag dat het bezoekuur langer duurt, dat ze tijdens het bezoekuur hun kinderen vast mogen houden, betere regelingen met het contact met 53

54 kinderen (buiten het reguliere bezoekuur om), een grotere bezoeklijst of internet om per computer contact te onderhouden met bekenden. De meeste verbeteringen gaan over manieren van contact, wat wellicht aannemelijk na een interview over sociale contacten. Daarnaast zouden gedetineerden graag betere hulp hebben bij het vinden van goede huisvesting, Tot slot hebben twee respondenten geen idee of de PI verbeteringen door zou kunnen voeren. 5.5 Samenvatting In dit hoofdstuk is een antwoord geformuleerd op de tweede deelvraag: Wat zijn de kenmerken van de gedetineerde vrouwen in de steekproef? De belangrijkste kenmerken per onderzoeksgroep worden genoemd. De onderzoeksgroep bestaat uit 32 gedetineerde vrouwen. Deze groep is onderverdeeld in twaalf first-offenders, tien recidivisten en tien ISD ers. Firstoffenders zijn gemiddeld 33 jaar. Zij zitten allen voor de eerste keer vast. Een groot gedeelte verblijft in detentie voor een zwaar delict (misdrijf tegen het leven). Gemiddeld hebben firstoffenders 260 dagen in detentie verbleven en moeten zij nog 702 dagen in detentie verblijven voor zij vrijkomen. First-offenders doen relatief veel mee aan activiteiten binnen de PI. Recidivisten zijn gemiddeld 38 jaar en zitten gemiddeld voor de zesde keer vast. Een groot gedeelte zit vast voor diefstal en stroperij, de overige delicten zijn wisselend. Bijna alle recidivisten hebben een drugsprobleem (gehad). Tijdens detentie gebruikt meer dan de helft methadon voor haar drugsverslaving. De recidivisten zitten gemiddeld 88 dagen en zij moeten gemiddeld nog 22 dagen in detentie verblijven. ISD ers zijn gemiddeld 40 jaar oud. Alle ISD ers zitten voor diefstal en stroperij. Dit zijn relatief lichte vergrijpen. Gemiddeld verblijven de ISD ers voor de twaalfde keer in detentie. Bijna alle ISD ers hebben een drugsprobleem (gehad) en een groot gedeelte gebruikt tijdens detentie methadon. Gemiddeld zitten ISD ers 438 dagen in detentie en moeten zij nog 489 dagen in detentie verblijven. Overige kenmerken van de onderzoeksgroep zijn als volgt. De meeste respondenten hebben een gemiddeld opleidingsniveau (mbo, havo, vwo) en een kwart van de respondenten had voorafgaand aan detentie werk. De meeste respondenten hebben geen geloofsovertuiging of een christelijke geloofsovertuiging. De meest respondenten zijn ongehuwd. De gemiddelde afstand van de (voormalig) woonplaats van de respondent en de PI is 87 kilometer. Bijna alle respondenten maken gebruik van de mogelijkheid om te luchten en veel respondenten doen mee aan recreatie of lenen boeken van de bibliotheek. Meer dan de helft van de respondenten doet mee aan creatief, werkt (arbeid), ontvangt bezoek tijdens het bezoekuur en gaat op zondag naar de kerk. Minder dan de helft van de respondenten doet aan 54

55 sport of volgt onderwijs. Een aantal respondenten werkt in de reiniging of is vertegenwoordiger in de Gedeco. Een aantal respondenten heeft toegegeven wel eens alcohol of drugs te hebben gebruikt tijdens detentie. Medicijnen die voornamelijk geslikt worden zijn antidepressiva en methadon. 55

56 6: Resultaten: Kenmerken van contacten Gedetineerden kunnen gedurende detentie met verschillende personen contacten onderhouden. Tijdens detentie komen zij in aanraking met medegedetineerden en medewerkers van de PI. Ook kunnen vrienden, kennissen of familie op bezoek komen. Voordat in hoofdstuk zeven ingegaan wordt op de netwerkkenmerken is het interessant om eerst meer te weten te komen over contacten van vrouwelijke gedetineerden. De samenstelling van het netwerk van gedetineerde vrouwen is een belangrijk onderdeel bij de analyse van het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen. Aan de hand van deze kenmerken is in dit hoofdstuk is een antwoord gegeven op de derde deelvraag: Wat zijn de kenmerken van de contacten van gedetineerde vrouwen? In dit onderzoek is het netwerk van gedetineerde vrouwen opgedeeld in contact met medegedetineerden, contact met medewerkers en contact met familie en vrienden. Contact met medegedetineerden is onderverdeeld in manieren waarop gedetineerden contact met elkaar onderhouden, indeling naar kennissen en vrienden, vertrouwen in medegedetineerden en contact bij vrijkomst. Contact met medewerkers is onderverdeeld in het belang dat gedetineerden aan medewerkers hechten, vriendschap met medewerkers, behandeling door medewerker en afkeuring van criminaliteit door medewerkers. Contact met familie en vrienden is onderverdeeld in contacten binnen en buiten het sociale netwerk, contact met kinderen, liefdesrelaties, initiatief tot contact, manieren van contact, bezoeklijst, kenmerken van de relaties, problematiek van de contactpersonen en de dagbesteding van contactpersonen. 6.1 Contact met medegedetineerden De respondenten hebben gezamenlijk met 91 gedetineerden contact. Bij first-offenders is 22% van het aantal sociale contacten gedetineerd, bij recidivisten is 16% en bij ISD ers 29%. Zowel ISD ers als first-offenders hebben ten tijde van het interview langer gezeten dan de geïnterviewde recidivisten. Het is mogelijk dat first-offenders en ISD ers doordat zij al langer vast zitten, meer contact onderhouden met medegedetineerden. Niet alle respondenten hebben contact met gedetineerden: twee first-offenders, drie recidivisten en twee ISD ers geven aan geen gedetineerden te hebben in hun sociale netwerk. Recidivisten hebben significant relatief minder contacten die gedetineerd zijn dan ISD ers (z= 2,01, p(2)<0,05) (zie Bijlage VI Tabel 1). 56

57 Vier respondenten (drie first-offenders en één recidivist) hebben een celgenoot. Niet alle gedetineerden zijn medegedetineerden. Van de 91 gedetineerden zitten 61 (79%) op dezelfde afdeling als de respondent en 16 (21%) bevinden zich op een andere afdeling binnen de PI. Gedetineerden op dezelfde of op een andere vrouwenafdeling in de PI Zwolle worden beschouwd als de medegedetineerden. Daarnaast bevinden drie gedetineerden zich op de mannenafdeling en elf gedetineerden zitten vast in een andere inrichting. Eén van de medegedetineerden is de halfzus van een respondent. Gedetineerden op de mannenafdeling en in andere inrichtingen zijn kennissen (3), partners (5), een ex-partner, een vriend, een zwager en een zus. Deze personen worden niet meegenomen in de analyse van medegedetineerden, maar in de analyse van familie en vrienden (hoofdstuk 6.3). Onderhouden van contact Medegedetineerden kunnen contact met elkaar onderhouden door tijdens het dagprogramma met elkaar om te gaan of door bij elkaar op cel langs te gaan. In totaal is contact met 77 medegedetineerden. Dit zijn waarschijnlijk geen 77 verschillende individuen. Twee respondenten kunnen contact onderhouden met dezelfde medegedetineerden. Deze medegedetineerden zijn dan dubbel geteld. Bijna 77% van deze medegedetineerden wordt door de respondenten dagelijks tijdens het dagprogramma gesproken, 16% wordt meerdere keren per week tijdens het dagprogramma gesproken, 3% wordt wekelijks tijdens het dagprogramma gesproken en 5% heeft geen contact tijdens het dagprogramma. Minder medegedetineerden (47%) komen langs op de cel van de respondenten. De regelmaat verschilt: 25% spreekt elkaar elke dag op de cel van de respondent of op cel van de medegedetineerde, 18% spreekt elkaar meerdere keren per week, 5% spreekt elkaar eens in de week, 1% spreekt elkaar eens in de twee weken en 8% spreekt elkaar eens in de maand op cel. Andere manieren van contact met medegedetineerden en gedetineerden die verblijven in een andere inrichting (niet allemaal toegestaan) zijn het meegegeven van brieven aan andere gedetineerden (2), contact leggen tijdens werkzaamheden voor de reiniging (2) of via het raam tijdens het luchten (1). De veertien gedetineerden die in Zuid 2 of in een andere PI verblijven, hebben contact met de respondenten via de moeder van de respondent (1), via gezamenlijk onderwijs van Zuid 1 en Zuid 2 (1), via de telefoon (4) en per de post (9). Vriendschap Tijdens het interview is gevraagd naar medegedetineerden die belangrijk waren voor de respondent. Deze medegedetineerden zijn door de respondent vervolgens ingedeeld in 57

58 kennis of vriendin (de medegedetineerde die de halfzus is van één van de respondenten is weggelaten bij deze indeling). In Tabel 6.1 staat een overzicht van deze indeling. De tabel is opgesplitst in contacten die zijn ontstaan tijdens de huidige detentie en contacten die zijn ontstaan tijdens een eerdere detentie. Zes first-offenders hebben in totaal vijftien medegedetineerden genoemd als een vriendin, drie recidivisten hebben gezamenlijk vier medegedetineerden als een vriendin genoemd en de vijf ISD ers zien gezamenlijk elf medegedetineerden als een vriendin. Dit houdt in dat 50% van de first-offenders, 70% van de recidivisten en 50% van de ISD ers geen enkele medegedetineerde ziet als een vriendin. Tabel 6.1 Aantal banden met medegedetineerden tijdens detentie First-offenders (N=43) Recidivisten (N=8) ISD ers (N=25) Totaal (N=76) Ontmoet buiten detentie Kennis Vriendin Totaal Ontmoet tijdens eerdere detentie Kennis Vriendin Totaal Ontmoet tijdens huidige detentie Kennis Vriendin Totaal Totaal Kennis Vriendin Totaal Wanneer gekeken wordt naar het gemiddeld aantal medegedetineerde-kennissen en medegedetineerde-vriendinnen per respondent (Tabel 6.2) valt het op dat recidivisten gemiddeld minder dan één medegedetineerde beschouwen als kennis of vriendin. Dit kan wellicht samenhangen met de relatief korte detentieduur van de meeste recidivisten. First- 58

59 offenders beschouwen gemiddeld de meeste medegedetineerden als een kennis of vriendin. Op de vraag of de respondenten ook vijanden hebben onder de medegedetineerden, beantwoorden zes vrouwen bevestigend. Drie first-offenders, één recidivist en twee ISD ers geven aan vijanden te hebben onder de medegedetineerden. Tabel 6.2 Gemiddeld aantal medegedetineerde-kennissen en medegedetineerdevriendschappen per respondent First-offenders (N=12) Recidivisten (N=10) ISD ers (N=10) Totaal (N=32) Kennis 2,33 0,30 1,40 1,41 Vriendin 1,25 0,50 1,10 0,97 Totaal 3,58 0,80 2,50 2,38 Het initiatief voor contact tussen de respondent en medegedetineerde-vriendin is in de meeste gevallen volgens de respondent afkomstig van beide kanten. Uitzondering is één medegedetineerde-vriendin die vaker het initiatief neemt tot contact. Ook het initiatief voor contact met medegedetineerde-kennissen ligt vaak bij beide (76%). Bij 13% van de relaties met medegedetineerde/kennissen neemt de kennis vaker contact op en bij 11% van de relaties neemt de respondent vaker contact op. Vertrouwen In Tabel 6.3 is het gemiddelde vertrouwen in medegedetineerden-vrienden weergegeven. Recidivisten vertrouwen hun gedetineerde vrienden gemiddeld het meeste (hoogste score), gevolgd door first-offenders en daarna ISD ers. Dit blijkt zowel uit het bespreken van vertrouwelijke zaken als het algemeen vertrouwen. De recidivisten hebben minder gedetineerden die zij beschouwen als vrienden, maar zij vertrouwen deze vrienden wel meer dan first-offenders en ISD ers. Dertien respondenten hebben zowel vrienden buiten detentie als medegedetineerdevriendinnen. Gemiddeld hebben deze dertien respondenten meer algemeen vertrouwen in vrienden (4,35) dan in medegedetineerde vrienden (4,15). Gedetineerde vrouwen bespreken daarentegen meer belangrijke zaken met medegedetineerde-vriendinnen (3,59) dan met vrienden buiten detentie (3,36). Hoewel deze verschillen tussen medegedetineerdevriendinnen en vrienden buiten detentie niet getoetst zijn, wijzen deze verschillen in 59

60 gemiddeldes niet op een duidelijk verschil in vertrouwen. Een overzicht van het vertrouwen in vrienden buiten detentie is te vinden in Bijlage VI Tabel 2. Tabel 6.3 Vertrouwen van respondenten in medegedetineerde-vriendinnen Vertrouwen First-offenders (N= 15) Recidivisten (N=5) ISD ers (N=11) Totaal (N=31) Bespreken vertrouwelijke zaken Gemiddelde 3,60 4,60 3,18 3,61 Standaard deviatie 1,24 0,89 0,87 1,15 Minimum - maximum Algemeen vertrouwen Gemiddelde 3,80 4,80 3,91 4,00 Standaard deviatie 0,94 0,45 0,70 0,86 Minimum - maximum Bij de vraag in welke personen de respondenten het meeste vertrouwen hebben, heeft een klein aantal (14%) van de respondenten het meeste vertrouwen in medegedetineerden. Overige respondenten hebben vaak meer vertrouwen in mensen buiten, maken geen onderscheid tussen medegedetineerden en mensen buiten of vertrouwen niemand. Een overzicht is te zien in Tabel 6.4. Tabel 6.4 Vertrouwen van respondenten Vertrouwen First-offenders (N=10) Recidivisten (N=9) ISD ers (N=9) Totaal (N=28) In niemand vertrouwen 3 (30%) 3 (33%) 2 (22%) 5 (18%) Meer vertrouwen in gedetineerden 1 (10%) 1 (11%) 1 (11%) 4 (14%) Meer vertrouwen in mensen buiten 6 (60%) 6 (67%) 6 (67%) 18 (64%) Gelijk 6 (60%) 6 (67%) 0 1 (4%) Het blijkt dat de meeste gedetineerden gedurende detentie van plan zijn om bij vrijkomst contact te onderhouden met medegedetineerden. In Tabel 6.5 staat de verwachting van de respondenten of contact na vrijlating blijft bestaan. First-offenders en recidivisten verwachten 60

61 contact te onderhouden met hun medegedetineerde-vriendinnen (een hoge score). ISD ers verwachten geen contact te onderhouden (een lage score). Tabel 6.5 Contact met medegedetineerde-vriendinnen bij vrijkomst Contact bij vrijkomst First-offenders (N=15) Recidivisten (N=5) ISD ers (N=11) Totaal (N=31) Gemiddelde 3,67 4,40 2,18 3,26 Standaard deviatie 0,82 0,89 1,25 1,30 Minimum - maximum In dit onderzoek blijken drie respondenten (9,4%) wel eens te zijn benaderd voor een liefdesrelatie met een medegedetineerde. Een groot gedeelte (59%) heeft aangegeven wel eens roddels te hebben gehoord over een liefdesrelatie tussen twee vrouwelijke gedetineerden. Geen enkele respondent heeft aangegeven een liefdesrelatie te hebben met een medegedetineerde. Roddels over een seksuele relatie tussen twee vrouwelijke gedetineerden heeft 28% van de gedetineerden wel eens gehoord. Niemand heeft aangegeven wel eens te zijn benaderd voor een seksuele relatie of wel eens een seksuele relatie te hebben gehad met een medegedetineerde. Tijdens het interview is aan alle respondenten gevraagd of zij meer kansen zouden willen hebben om in contact te komen met mannelijke gedetineerden. Op deze vraag heeft 84% van de gedetineerden afwijzend gereageerd. Slechts vijf gedetineerden (twee recidivisten en drie ISD ers) zouden meer kansen willen hebben om in contact te komen met mannelijke gedetineerden. 6.2 Contact met medewerkers Gedurende detentie komen gedetineerde vrouwen in aanraking met verschillende medewerkers. Met sommige medegedetineerden wordt een band opgebouwd terwijl gedetineerden andere medewerkers slechts zelden zien. De medewerkers in de PI vormen een groot gedeelte van de dagelijkse routine in de PI en gedetineerden zijn afhankelijk van verschillende medewerkers. Penitentiaire Inrichtingswerkers [PIW ers] komen dagelijks in contact met gedetineerden. Zij zijn verantwoordelijk voor de dagelijkse begeleiding en zorg voor gedetineerden (DJI, 2012b). Daarnaast zorgen zij dat regels die binnen de PI gelden nageleefd 61

62 worden. Iedere gedetineerde heeft een mentor. Deze mentor voert mentorgesprekken en heeft regelmatig contact met de gedetineerde (Opleidingsinstituut DJI, 2011). Alle respondenten geven aan regelmatig contact te hebben met PIW ers en 78% heeft regelmatig contact met hun mentor(en). Een belangrijke rol binnen het resocialisatiebeleid vervult de Medewerker Maatschappelijke Dienstverlening [MMD er]. Deze medewerker helpt een gedetineerde op de volgende vijf onderwerpen: identiteitspapieren, inkomen, schulden, huisvesting en zorg (DJI, 2012c). Drieënzestig procent van de respondenten heeft regelmatig contact met een MMD er. Vrouwen in de Instelling voor Stelselmatige daders hebben een trajectbegeleider. Een trajectbegeleider begeleid gedetineerden gedurende detentie en heeft de leiding over het reintegratietraject. Deze trajectbeleider (intramuraal) werkt samen met een reclasseringsmedewerker (extramuraal). Alle ISD ers hebben regelmatig contact met hun trajectbeleider en 44% van alle respondenten heeft contact met een reclasseringsmedewerker. Naast PIW ers, MMD ers, reclasseringsmedewerker en een trajectbegeleider zijn er andere medewerkers binnen de inrichting tot wie gedetineerden toegang hebben. Een overzicht van de alle medewerkers waarmee respondenten contact mee kunnen hebben staat in Bijlage VI Tabel 3. Gemiddeld hebben first-offenders en recidivisten met twaalf medewerkers contact. ISD ers hebben gemiddeld met meer medewerkers (veertien) contact. Tijdens het interview is niet alleen gevraagd naar of er contact was met bepaalde medewerkers, maar ook of een medewerker belangrijk was voor de respondent en of zij het contact met de medewerker beschouwden als een vriendschap. Een overzicht van het gemiddeld aantal belangrijke medewerkers en het aantal vriendschapsrelaties met medewerkers per onderzoeksgroep is te zien in Tabel 6.6. First-offenders hebben gemiddeld 2,08 medewerkers die belangrijk zijn in hun leven en zij hebben gemiddeld met 1,67 medewerkers een vriendschappelijke relatie. Recidivisten hebben gemiddeld 1,90 medewerkers die belangrijk zijn in hun leven en hebben een vriendschappelijke band met gemiddeld 1,50 medewerkers. ISD ers hebben gemiddeld 1,60 medewerkers die belangrijk zijn in hun leven en met 1,80 medewerkers ervaren zij een vriendschap. Een overzicht van welke medewerkers belangrijk zijn en met welke medewerkers de respondenten een vriendschapsrelatie hebben, is te vinden in Bijlage VI Tabel 3. 62

63 Tabel 6.6 Contact met medewerkers Contact met medewerkers First-offenders (N=12) Recidivisten (N=10) ISD ers (N=10) Totaal (N=32) Gemiddeld aantal contacten 11,67 11,90 14,30 12,56 Gemiddeld aantal belangrijke 2,08 1,90 1,60 1,88 medewerkers Gemiddeld aantal vriendschappen 1,67 1,50 1,80 1,66 Veertien procent van de contacten met medewerkers is voor first-offenders gebaseerd op vriendschap. Bij recidivisten en ISD ers is dit dertien procent. Zeventien procent van de contacten is voor first-offenders belangrijk. Bij recidivisten ligt dit percentage op zestien procent en bij ISD ers op elf procent. Tabel 6.7 geeft een samenvatting weer van het aantal vriendschappen, belangrijke contacten, medewerkers dat de respondenten goed behandelt en het aantal medewerkers dat volgens de respondenten crimineel gedrag afkeurt. Tabel 6.7 Kenmerken medewerkers Kenmerken First-offenders (N=139) Recidivisten (N=119) ISD ers (N=143) Totaal (N=410) Vriendschap 20 (14%) 15 (13%) 18 (13%) 53 (13%) Belangrijk 24 (17%) 19 (16%) 16 (12%) 59 (14%) Behandeling 129 (93%) 87 (73%) 127 (89%) 343 (84%) Afkeuren 116 (84%) 70 (59%) 128 (90%) 314 (77%) De respondenten vinden dat de meeste medewerkers hen goed behandelen. Volgens firstoffenders behandelen 92% van de medewerkers hun goed. Bij ISD ers ligt dit percentage op 89%. Bij recidivisten ligt dit percentage lager (73%). First-offenders hebben negen keren aangegeven dat zij naar hun mening niet goed behandeld zijn door een medewerker. Bij recidivisten gaat dit om 32 keren en bij ISD ers gaat dit om 16 keren. Recidivisten blijken het minst tevreden te zijn over een aantal medewerkers. Dit zou eventueel kunnen samenhangen met de detentieduur. Recidivisten zitten gemiddeld korter dan first-offenders en ISD ers. Een slechte behandeling kan ook zijn dat een respondent niet voor elkaar krijgt wat zij van een bepaalde medewerker verwacht. Volgens first-offenders en ISD ers keuren de meeste medewerkers crimineel gedrag af (84% en 90%). Wederom ligt dit percentage lager bij 63

64 recidivisten (73%). In Bijlage VI Tabel 3 staat een overzicht van dezelfde informatie ingedeeld naar de verschillende rollen van medewerkers. Medewerkers kunnen voor een gedetineerde waarde hebben. Gemiddeld scoren de medewerkers waar first-offenders contact mee hebben een 3,4, recidivisten een 3,7 en ISD ers een 3,5. Deze scores liggen in tussen niet veel en niet weinig waarde (neutraal) en veel waarde. Een overzicht van waarden per medewerker staat ook in Bijlage VI Tabel Contact met familie en vrienden Naast contact met medegedetineerden en medewerkers kunnen vrouwelijke gedetineerden gedurende detentie contact onderhouden met familie en vrienden. Familie en vrienden zijn samengenomen omdat beide contact van buiten detentie vertegenwoordigen. Welke personen tot familie behoren is algemeen bekend. In dit onderzoek is een onderscheid gemaakt in de volgende rollen: ouder, stiefouder, partner, ex-partner, kind, stiefkind, kleinkind, broer of zus, halfbroer of halfzus, schoonouders, ex-schoonouders, zwager of schoonzus, opa of oma of andere familieleden. In dit onderzoek is de definitie van vriendschap vrijgelaten en konden de respondenten zelf aangeven wie zij zagen als een vriend(in) of wie zij zagen als kennis. De basis waarop deze indeling gemaakt is, verschilt per respondent naar wat zij definieert als vriendschap. De 32 respondenten hebben samen 316 contacten. Gemiddeld hebben first-offenders contact met vijftien familieleden of vrienden, recidivisten met zeven familieleden en vrienden en ISD ers met acht familieleden en vrienden. Gemiddeld hebben de respondenten met tien familieleden en vrienden contact. Van deze contacten is de helft man (50,3%) en de helft vrouw (49,7%). De gemiddelde leeftijd van al deze contacten is 39 jaar. Het jongste contact is nul en het oudste contact is 90 jaar. Het grootste gedeelte (87%) van de contactpersonen is op de hoogte van het delict van de respondent. Negen contacten (3%) die behoren tot familie of vrienden zijn evenals de respondent gedetineerd. Dit zijn vijf partners, één ex-partner, één zus, één halfzus en één zwager. Deze personen zijn niet meegerekend bij de analyse van de medegedetineerden maar deze personen zijn meegenomen bij de komende analyses. Een persoon wordt tot het sociale netwerk gerekend wanneer het een familielid betreft waarmee de respondent contact onderhoudt of wanneer het een vriend, kennis, collega, buurtgenoot, etc. betreft die belangrijk is voor de respondent. Een contactpersoon valt in de groep geen contact wanneer het afgelopen jaar geen contact is geweest. In Tabel 6.8 een overzicht van het aantal contactpersonen binnen en buiten het netwerk per onderzoeksgroep. 64

65 De 32 vrouwen hebben gezamenlijk geen contact met 219 personen. Van deze 219 personen is 25% (54) overleden. Deze overleden personen zijn voornamelijk ouders (49%). Andere redenen waarom geen contact meer is met deze personen verschild van familieomstandigheden, misbruik tot betrokkenheid bij het delict. First-offenders hebben significant minder verbroken contacten dan ISD ers (t (20) = 1,81, p(2)<0,10) (Bijlage VI Tabel 4). Tabel 6.8 Aantal contactpersonen in en buiten het sociale netwerk Contacten in het sociale netwerk Contacten buiten het sociale netwerk Onderzoeksgroep Aantal Wel contact tijdens detentie Geen contact tijdens detentie Verbroken contact Contacten overleden First-offenders (12) (62%) 67 (38%) Recidivisten (10) (59%) 27 (42%) ISD ers (10) (62%) 29 (38%) Totaal (32) (61%) 123 (39%) Van alle contacten heeft 91% (289) een Nederlandse achtergrond. Overige achtergronden zijn Surinaams (7 2,2%), Dominicaanse Republiek (5 1,9%), Nigeriaans (3 0,9%), Antilliaans (2 0,6%), Duits (2 0,6%), Russisch (2 0,6%), Italiaans (1 0,3%), Marokkaans (1 0,3%), Pools (1 0,3%), Turks (1-0,3) en Zigeuner (1 0,3%). Rollen en duur relatie Familie is opgedeeld in een aantal rollen. Tabel 6.9a geeft een verdeling weer met welke specifieke personen de respondenten contact hebben (in Bijlage VI Tabel 5 is een overzicht te zien van specifiekere rollen). De eerste rij betreft het aantal personen waarmee direct contact is, de tweede rij betreft het aantal personen waarmee geen direct contact is en de laatste rij bevat het totale aantal contactpersonen in het sociale netwerk. De respondenten hebben voornamelijk contact met ouders (12%), kinderen (16%), broers en zussen (14%) en vrienden (19%). 65

66 Tabel 6.9a Verdeling personen in het sociale netwerk naar rol Rol Personen in het sociale Personen in het netwerk Totaal netwerk waarmee direct contact is waarmee geen direct contact is Ouder 23 (79%) 6 (21%) 29 Partner 16 (94%) 1 (6%) 17 Kind 30 (64%) 17 (36 %) 47 Broer/zus 27 (55%) 22 (45%) 49 Andere familie 39 (48%) 43 (52%) 82 Vrienden 36 (64%) 20 (36%) 56 Anders 22 (61%) 14 (39%) 36 Totaal 193 (61%) 123 (39%) 316 Tabel 6.9b bevat contacten die buiten het sociale netwerk vallen. De eerste rij bevat het aantal contacten waarmee het afgelopen jaar geen contact mee is geweest, de tweede rij bevat het aantal contacten dat is overleden en de laatste rij bevat het aantal personen waarmee het afgelopen jaar of langer geen contact is. Voornamelijk is er geen contact met broers en zussen of andere familieleden. Tabel 6.9b Verdeling personen buiten het sociale netwerk naar rol Rol Afgelopen jaar geen contact Overleden Totaal Ouder 12 (32%) 26 (68%) 38 Kind 17 (90%) 1 (5%) 19 Broer/zus 45 (90%) 5 (10 %) 50 Andere familie 85 (86%) 15 (15%) 99 Vrienden 6 (46%) 7 (54%) 13 Totaal 165 (75%) 54 (25%) 219 De duur van de relaties van met de huidige partner, ex-partner, en vrienden is weergegeven in Tabel Tussen haakjes is het aantal contacten per onderzoeksgroep vermeld. Firstoffenders hebben gemiddeld zeven jaar contact met hun partner, recidivisten negen en ISD ers zes. First-offenders en ISD ers hebben gemiddeld ongeveer even lange vriendschappen met hun vrienden. De duur van de relaties van recidivisten is gemiddeld korter. 66

67 Tabel 6.10 Duur relatie in jaren (tussen haakjes het aantal contacten) Rol First-offenders Recidivisten ISD ers Totaal Min Max Partner (N=17) 7,33 (3) 9,16 (8) 6,33 (6) 7,84 0,30 33,00 Ex-partner (N=11) 19,20 (5) 16,75 (4) 21, 00 (2) 18,64 9,00 30,00 Vrienden (N=55) 13,19 (34 7,80 (5) 13,73 (16) 12,86 0,67 46,00 Kinderen Van de 32 respondenten hebben 21 respondenten kinderen of stiefkinderen. Opvallend is dat een groot aantal kinderen van recidivisten (42%) en ISD ers (44%) geen contact (meer) hebben met hun moeder. Dit is te zien in Tabel First-offenders hebben significant met meer kinderen contact dan recidivisten (z=3,63, p(2) <0,01) en ISD ers (z=3,03, p(2)<0,05) (Bijlage VI Tabel 6 en Tabel 7). De leeftijd van kinderen zou een verklaring kunnen zijn waarom er geen contact meer is tussen moeder en kinderen. De gemiddelde leeftijd van kinderen waar contact mee is, is vergelijkbaar tussen de onderzoeksgroepen (gemiddeld tussen de twaalf en dertien jaar). De leeftijd van de kinderen waar geen contact mee is, is elf jaar bij de first-offenders (het betreft één kind), gemiddeld negentien jaren (vijftien jaar met een uitschieter van een één jarige) bij de recidivisten en gemiddeld achttien jaar bij de ISD ers. Het lijkt erop dat de leeftijd van kinderen waar geen contact meer mee is gemiddeld hoger is dan de leeftijd van kinderen waar wel contact mee is. Tabel 6.11 Respondenten en contact met hun (stief)kinderen Contact met kinderen First-offenders (N=12) Recidivisten (N=10) ISD ers (N=10) Totaal (N=32) Aantal respondenten met kinderen Totaal aantal kinderen Aantal kinderen contact 23 (96%) 15 (58%) 9 (56%) 47 (71%) De opvang van kinderen van gedetineerde vrouwen is per situatie verschillend. In vijf situaties worden kinderen opgevangen door hun vader, in drie situaties door opa en oma, in vijf situaties door familie van de respondent, in twee gevallen door de schoonfamilie, in vier gevallen door een pleeggezin en in één geval door de crisisopvang. Sommige kinderen zaten al in een pleeggezin voordat hun moeder in detentie kwam. 67

68 Liefdesrelaties Zeventien vrouwen hebben aangegeven een partner te hebben. Eén respondent geeft aan dat haar partner meer vrijheden heeft gekregen en dat hij nu meer zijn eigen dingen doet omdat zij afwezig is. Bij vijf respondenten is dit niet het geval omdat hun partner ook in detentie verblijft. Ook andere respondenten geven aan dat hun partner niet meer vrijheden heeft gekregen nu zij vast zitten. Volgens zes respondenten heeft hun partner niet meer vrijheden dan wanneer zij niet gedetineerd zou zijn. Een andere respondent noemt dat haar partner helemaal geen tijd heeft voor meer vrijheden omdat hij dubbel zo hard moet werken om het huis te kunnen behouden. Van twee respondenten ontbreken de antwoorden. De toekomst van de relatie met hun partner is verschillend. Twee respondenten geven aan dat zowel zij als haar partner clean proberen te blijven en dat ze alleen dan samen kunnen blijven. Vijf respondenten vinden de toekomst met hun partner onzeker. Zes respondenten verwachten na detentie gewoon weer samen verder te gaan. Hun partner wacht op hen. Eén respondent vertelt dat zij tijdens detentie een huwelijksaanzoek heeft gekregen van haar partner en een andere respondent heeft ook trouwplannen. Tot slot zegt één partner te wachten maar is de respondent niet zeker of ze wel met hem verder wil. De vijftien respondenten die aan hebben gegeven geen partner te hebben, is gevraagd naar of zij wel eens gedatet hebben tijdens detentie. Eén respondent heeft hier positief op geantwoord. Van de vijftien respondenten zouden acht (nog) geen partner willen terwijl zeven wel een partner zouden willen. Initiatief tot contact Het initiatief voor het contact tussen respondent de contacten in haar netwerk kan zowel van de respondent als van haar contacten komen. Dit verschilt per contact. In de meeste gevallen (68%) heeft de respondent het idee dat het initiatief van beide kanten komt. Het initiatief komt in 8% van de gevallen vaker van de contactpersoon en in 16% van de gevallen komt het contact vaker van de respondent. In Bijlage VI Tabel 8 is per rol weergegeven van welke kant het initiatief tot contact volgens de respondent komt. Bezoek en andere manieren van contact Van de respondenten heeft 72% gedurende de afgelopen drie maanden bezoek gehad van tenminste één persoon. Bijna alle first-offenders (92%), de helft van de recidivisten (50%) en meer dan de helft van de ISD ers (70%) heeft de afgelopen drie maanden bezoek ontvangen. De respondenten die bezoek ontvangen, krijgen gemiddeld vier (first-offenders), twee 68

69 (recidivisten) of één (ISD ers) bezoeker(s). Gemiddeld ontvangen de respondent van twee personen bezoek. In Tabel 6.12 zijn manieren voor het onderhouden van contact weergegeven. De percentages geven weer hoeveel contactpersonen contact onderhouden op een bepaalde manier. De percentages tellen niet op tot 100% omdat categorieën overlappen (een contactpersoon kan bellen en op bezoek komen). First-offenders hebben meer contactpersonen (27%) die op bezoek komen dan recidivisten (17%) en ISD ers (13%). Over de hele onderzoeksgroep blijkt dat 22% van de 316 contacten op bezoek komt. Om enigszins rekening te houden met de regelmaat van op bezoek komen is de variabele bezoek* weergegeven. Dit is het percentage contactpersonen dat op bezoek komt zonder de contactpersonen die eenmalig op bezoek zijn geweest. Alleen bij recidivisten zijn beide percentages gelijk. Dit komt doordat de recidivisten relatief kort zitten en daardoor was het niet mogelijk om te kijken naar bezoek minder dan eens in de maand. Een overzicht van de regelmaat van bezoek, telefoneren of post is te vinden in Bijlage VI Tabel 15. Andere manieren van contact onderhouden met familie en vrienden kan door telefonisch contact of door elkaar brieven te schrijven. ISD ers hebben relatief meer contactpersonen (52%) die telefonisch contact onderhouden dan recidivisten (38%) en firstoffenders (34%). Een beduidend laag percentage (19%) contacten van recidivisten onderhoud schriftelijk contact vergeleken met first-offenders (45%) en ISD ers (47%). Tot slot staan verlof, bezoek zonder toezicht [BZT], anders contact, contact via ander en geen contact vermeld in de tabel. Tijdens verlof spreekt een ISD er 5% van haar contactpersonen. ISD ers maken geen gebruik van het BZT. Contactpersonen van recidivisten en ISD ers hebben andere manieren van contact onderhouden, zoals tijdens de zitting. Ook is contact via andere personen mogelijk. Dit contact gaat via de ouders (6), partner (3), vrienden (5) en via een broer of zus (5). Tot slot heeft een groot gedeelte (39%) van de contactpersonen op geen enkele manier contact met de respondent. Volgens de respondent is dit tijdelijk en zal dit nog komen of is dit alleen niet gedurende detentie. 69

70 Tabel 6.12 Manieren van contact Manieren van contact First-offenders (N=175) Recidivisten (N=65) ISD ers (N=76) Gemiddeld (N=316) Bezoek 27,43% 16,92% 13,16% 21,84% Bezoek* 21,71% 16,92% 10,53% 18,04% Telefoneren 34,29% 38,46% 51,32% 39,24% Post 44,57% 18,46% 47,37% 39,87% Verlof 0,00% 0,00% 5,26% 1,27% BZT 1,71% 3,07% 0,00% 1,58% Anders contact 0,00% 1,54% 1,32% 0,63% Via ander 8,57% 1,54% 2,63% 5,69% Geen contact 38,29% 41,54% 38,16% 38,92% * Percentage contactpersonen dat op bezoek komt zonder de contactpersonen die eenmalig op bezoek zijn geweest. Contactpersoon en bezoeklijst Wanneer een gedetineerde binnenkomt in een PI wordt onder andere gevraagd naar haar contactpersoon. Zij mag één persoon opgeven. Bij zes respondenten is de moeder de contactpersoon en bij zeven respondenten de partner. Overige personen die als contactpersoon zijn opgegeven zijn: advocaat (2), broer (2), zus (2), ex-partner (3), man (1), ouders (1), schoonouders (1), een vriendin (1), één reclassering (1). Vijf personen weten niet meer wie ze hebben opgegeven als contactpersoon. Het maximale aantal personen dat op een bezoekerslijst mag staan is twaalf. Heeft een persoon meer contacten die op bezoek willen komen, dan kan zij één keer per maand de bezoeklijst aanpassen door een schriftelijk verzoek. Staat iemand niet op de bezoeklijst, dan wordt deze persoon niet toegelaten tijdens het bezoekuur. In Tabel 6.13 is het aantal personen op de bezoekerslijst per onderzoeksgroep weergegeven. First-offenders hebben significant meer personen op hun bezoekerslijst dan recidivisten (t (20) = 2,11, p(2)<0,05) en ISD ers (t (20) = 2,18, p(2)<0,05) (Bijlage VI Tabel 9 en Tabel 10). 70

71 Tabel 6.13 Aantal personen op bezoekerslijst Personen op bezoeklijst First-offenders (N=12) Recidivisten (N=10) ISD ers (N=10) Totaal (N=32) Gemiddeld 5,17 2,60 2,20 3,44 Minimum-maximum Aantal respondenten met niemand op de bezoekerslijst Drie first-offenders hebben contacten die ze graag op bezoek zouden willen hebben, maar die niet langs komen. Vier recidivisten missen personen die wel welkom zijn maar niet langs komen en bij ISD ers gaat het om drie respondenten die personen missen tijdens het bezoekuur. In totaal hebben tien respondenten contactpersonen die ontbreken tijdens het bezoekuur. Negen first-offenders, drie recidivisten en vijf ISD ers hebben bewust mensen niet op hun bezoeklijst gezet of hebben bewust mensen van hun bezoeklijst gehaald. De redenen hiervoor zijn verschillend: het zijn drugscontacten, bezoek van familie en/of vrienden is te zwaar of het bezoek zelf wil niet langskomen. Kenmerken relatie Niet alle familieleden, vrienden en kennissen hebben een even goede band met de respondent. De respondent heeft tijdens het interview aangegeven hoe goed zij de band vond tussen haar en haar contactpersonen. Gemiddeld is 75% van de banden goed, 18% neutraal en 8% slecht. Een onderscheid tussen de drie onderzoeksgroepen is te zien in Tabel Van alle respondenten heeft 66% tegenover tenminste één van haar contactpersonen een schuldgevoel. Alle first-offenders hebben tenminste één contactpersoon die zij als onmisbaar beschouwen tegenover 80% van de recidivisten en 90% van de ISD ers. Tabel 6.14 Percentages goed, neutraal en slecht contact Soort contact First-offenders (N=164) Recidivisten (N=64) ISD ers (N=69) Gemiddeld (N=297) Goed contact 78,05 76,56 65,22 74,75 Neutraal 15,85 12,50 26,09 17,51 Slecht contact 6,10 10,94 8,70 7,74 71

72 Tijdens het interview is gevraagd of de respondenten personen in hun netwerk hebben die voor hun onmisbaar zijn. Kinderen zijn het vaakst onmisbaar (36), gevolgd door ouders (21), vrienden (20) en broers en zussen (18). Overige onmisbare personen zijn partners (12), schoonouders (6), halfbroers en halfzussen (5), andere familieleden (5), stiefkinderen (4), zwagers/schoonzussen (4), opa s en oma s (3), medegedetineerden (3), stiefouders (2), expartner (1) en ex-schoonouder (1). Andere kenmerken van de relatie tussen contactpersoon en respondent staan beschreven in Tabel Gevraagd is in hoeverre de respondent in de afgelopen periode bepaalde zaken heeft ontvangen. Hoe hoger de score, hoe meer bepaalde zaken zijn ontvangen of ervaren. Gemiddeld ontvangen de respondenten enigszins (3,03) raad en advies, weinig tot enigszins (2,59) praktische hulp, helemaal geen tot weinig (1,84) financiële steun, worden enigszins (3,00) vertrouwelijke zaken besproken, krijgen de respondenten weinig tot enigszins (2,87) steun bij het maken van de juiste keuzes en ervaren zij helemaal geen tot weinig spanning in hun relatie (1,74). Tabel 6.15 Kenmerken van de band tussen de respondenten en contactpersonen In hoeverre First-offenders (N=12) Recidivisten (N=10) ISD ers (N=10) Totaal (N=32) raad en advies ontvangen? 3,26 2,61 3,17 3,03 praktische hulp ontvangen? 2,58 2,31 2,86 2,59 financiële steun ontvangen? 1,77 1,83 1,95 1,84 vertrouwelijke zaken besproken? 2,99 2,87 3,13 3,00 steun bij maken juiste keuzes? 3,04 2,67 2,87 2,87 spanningen ervaren? 1,47 2,03 1,77 1,74 Overige kenmerken staan in Tabel Gevraagd is of de respondenten het eens waren met bepaalde uitspraken. Hoe hoger een score, hoe meer de respondent het eens is met de uitspraak. First-offenders denken dat hun contactpersonen crimineel gedrag afkeuren terwijl recidivisten en ISD ers denken dat hun contactpersonen hier neutraal tegenover staan. Zowel first-offenders, recidivisten als ISD ers zijn ervan overtuigd dat hun contactpersonen geïnteresseerd zijn in hoe zij zich voelen en dat zij hun contactpersonen kunnen vertrouwen. Op de uitspraak of contactpersonen wel eens kritiek op de respondent heeft, is gemiddeld neutraal geantwoord. De respondenten zijn het oneens met de uitspraak dat hun contactpersonen hen wel eens hebben laten zitten. First-offenders en recidivisten zijn het 72

73 ermee eens dat hun contacten hen kunnen weerhouden van het plegen van een delict, terwijl ISD ers hier neutraal tegenover staan. Tot slot worden de respondenten door hun contactpersonen behandeld zoals ze dat zelf willen. Tabel 6.16 Kenmerken contactpersonen Deze persoon First-offenders (N=12) Recidivisten (N=10) ISD ers (N=10) Totaal (N=32) keurt crimineel gedrag af 4,39 2,96 3,34 3,61 is geïnteresseerd in hoe ik mij voel 4,35 3,37 4,17 3,99 kan ik vertrouwen 4,34 4,19 4,37 4,30 heeft wel eens kritiek op mij 2,52 3,84 3,43 3,22 kan mij weerhouden van een delict 3,14 3,57 3,43 3,36 behandelt mij zoals ik wil 4,20 3,56 4,04 3,95 Problematiek contactpersonen Zowel bij recidivisten als bij ISD ers is een derde (35% en 34%) van de contactpersonen wel eens in aanraking geweest met justitie. Zoals te zien is in Tabel 6.17 ligt dit percentage bij first-offenders lager (10%). Niet alle respondenten hebben contacten die in aanraking zijn geweest met justitie. Zowel één first-offender en één ISD er geven aan geen contactpersonen te hebben die in aanraking geweest zijn met justitie. First-offenders hebben significant relatief minder contacten die in aanraking zijn geweest met justitie dan recidivisten (z= 3,92, p(2)<0,01) en ISD ers (z= 4,12, p(2) <0,01) (Bijlage VI Tabel 11 en Tabel 12). Gemiddeld hebben first-offenders twee contacten in hun sociale netwerk die in aanraking zijn geweest met justitie, recidivisten vier en ISD ers vijf. In totaal zijn negen personen uit het familie en vrienden netwerk gedetineerd. Het gaat om vijf contacten van first-offenders, drie contacten van recidivisten en één contact van een ISD er. Deze personen zijn ook meegeteld bij aanraking justitie. 73

74 Tabel 6.17 Aantal contactpersonen in aanraking met justitie Aanraking justitie First-offenders (N=175) Recidivisten (N=65) ISD ers (N=76) Totaal (N=316) Aantal contacten in aanraking justitie Percentage contacten aanraking justitie 10,29 35,39 34,21 21,20 Aantal contacten in detentie Percentage contacten in detentie 2,86 4,62 1,32 2,85 Opvallend aan problematiek van contacten van respondenten is dat bijna een kwart (23%) van de contacten van ISD ers een harddrugsprobleem heeft (gehad). Een softdrugsprobleem en een psychiatrische achtergrond lijken vaker voor te komen bij contacten van recidivisten. Tussen de verschillende categorieën is overlap doordat contactpersonen bijvoorbeeld zowel een harddrugsprobleem als een drankprobleem hebben. Een overzicht van de problematiek van contacten is te vinden in Tabel Tabel 6.18 Contactpersonen en hun problemen volgens de respondent Problemen First-offenders (N=175) Recidivisten (N=65) ISD'ers (N=76) Totaal (N=316) Drank 6 (3%) 4 (6 %) 9 (12%) 19 (6%) Harddrugs 5 (3%) 11 (17%) 17 (22%) 33 (10%) Softdrugs 1 (1%) 9 (14%) 9 (12%) 19 (6%) Psychiatrisch 2 (1%) 11 (17%) 10 (13%) 23 (7%) First-offenders hebben significant meer contacten zonder problemen (geen contact met justitie, geen harddrugsproblematiek, geen softdrugsproblematiek, geen psychiatrisch verleden en geen drankprobleem) dan recidivisten (z= 4,05, p(2)<0,01) en ISD ers (z=3,94, p(2)<0,01) (Bijlage VI Tabel 13 en Tabel 14). In Tabel 6.19 staat een overzicht van de percentages contactpersonen zonder problemen. Gemiddeld hebben first-offenders twaalf personen zonder problemen in hun sociale netwerk, recidivisten vier en ISD ers vier. 74

75 Tabel 6.19 Percentage contactpersonen zonder problemen Geen problemen First-offenders (N=175) Recidivisten (N=65) ISD ers (N=76) Totaal (N=316) Aantal contacten zonder problemen Percentage 82,86 55,39 57,90 71,20 Dagbesteding Een groot gedeelte van de contacten (42%) werkt. Overige bezigheden zijn te zien in Tabel Veertien procent van de gegevens ontbreekt. Dit komt onder andere door kinderen die niet zijn ingedeeld bij een dagbesteding. De contacten zijn slechts ingedeeld in één categorie. Gekozen is voor de categorie waaraan zij het meeste tijd besteden. Tabel 6.20 Dagbesteding contacten Dagbesteding First-offenders (N=175) Recidivisten (N=65) ISD ers (N=76) Totaal (N=316) Werk 79 (45%) 28 (43%) 26 (34%) 133 (42%) Huisman of huisvrouw 16 (9%) 3 (5%) 5 (7%) 24 (8%) Studie 5 (3%) 8 (12%) 3 (4%) 16 (5%) Bijbaan 0 2 (3%) 1 (1%) 3 (1%) Bijstand 8 (5%) 6 (9%) 5 (7%) 19 (6%) Arbeidsongeschikt 12 (7%) 4 (6%) 6 (8%) 22 (7%) Gepensioneerd 21 (12%) 1 (2%) 11 (15%) 33 (10%) Vrijwilligerswerk (4%) 3 (1%) Detentie of inrichting 5 (3%) 5 (8%) 5 (7%) 15 (5%) Ontbrekend 29 (17%) 8 (12%) 11 (14%) 48 (14%) Afstand tot PI Ook de gemiddelde afstand tot de PI in Zwolle is berekend voor de contactpersonen die in Nederland wonen en waarvan de woonplaats bekend is (N = 266). De dichtstbijzijnde contacten wonen in Zwolle. Het maximale aantal kilometers dat een respondent van de PI woont, is 229 kilometer. De respondenten van first-offenders (N=156) wonen gemiddeld 87 kilometer van de PI, de contactpersonen van recidivisten (N=58) gemiddeld 88 kilometer en contactpersonen van ISD ers (N=51) 113 kilometer. 75

76 6.4 Samenvatting Door het beschrijven van de kenmerken van de contacten is in dit hoofdstuk antwoord gegeven op de derde deelvraag: Wat zijn de kenmerken van de contacten van gedetineerde vrouwen? Om een beeld te kunnen schetsen van de contacten van de verschillende onderzoeksgroepen, zijn de resultaten allereerst per onderzoeksgroep besproken. Firstoffenders hebben gemiddeld 2,33 medegedetineerde-kennissen en 1,25 medegedetineerdevrienden die zij beschouwen als een vriend. Daarnaast hebben zij met gemiddeld twaalf medewerkers contact. Hiervan zijn gemiddeld 2,08 belangrijk voor de vrouwen en met 1,67 hebben zij gemiddeld een vriendschapsrelatie. First-offenders hebben gemiddeld met vijftien familieleden en vrienden contact. Deze vrouwen hebben met bijna al hun kinderen contact. Familie en vrienden van first-offenders schrijven met de gedetineerden (45%), telefoneren met de gedetineerde (34%) en/of komen op bezoek (27%). Gemiddeld hebben zij vijf personen op hun bezoeklijst staan. First-offenders hebben gemiddeld de meeste contactpersonen zonder problemen. Recidivisten hebben gemiddeld 0,30 medegedetineerde-kennissen en 0,50 medegedetineerde-vrienden die zij beschouwen als een vriend. Daarnaast hebben zij met gemiddeld twaalf medewerkers contact. Hiervan zijn gemiddeld 1,90 belangrijk voor de vrouwen en met 1,50 hebben zij gemiddeld een vriendschapsrelatie. Recidivisten hebben van de onderzoeksgroepen het meeste het idee dat zij slecht worden behandeld door een aantal medewerkers. Ook denken zij het meest dat de medewerkers crimineel gedrag niet afkeuren. Recidivisten hebben met gemiddeld zeven familieleden en vrienden contact. Met iets meer dan de helft van hun kinderen onderhouden zij contact. Familie en vrienden van recidivisten telefoneren met de gedetineerde (38%), schrijven met de gedetineerden (19%) en/of komen op bezoek (17%). Gemiddeld hebben zij drie personen op hun bezoeklijst staat. De contactpersonen van recidivisten hebben gemiddeld vaker een softdrugs- of psychiatrisch probleem dan de contacten van first-offenders en ISD ers. ISD ers hebben gemiddeld 1,40 medegedetineerde-kennissen en 1,10 medegedetineerde-vrienden die zij beschouwen als een vriend. Daarnaast hebben zij met gemiddeld veertien medewerkers contact. Hiervan zijn gemiddeld 1,60 belangrijk en met 1,80 is een vriendschapsrelatie. ISD ers hebben gemiddeld met acht familieleden en vrienden contact. Ook zij hebben met meer dan de helft van hun kinderen contact. Familie en vrienden van ISD ers telefoneren met de gedetineerde (51%), schrijven met de gedetineerden (47%) en/of komen op bezoek (13%). Gemiddeld hebben zij twee personen op hun bezoeklijst staan. 76

77 De contactpersonen van ISD ers hebben vergeleken met de contactpersonen van firstoffenders vaker een drank- of harddrugsprobleem. Kenmerken over de gehele onderzoeksgroep zijn als volgt. Vijftig procent van de firstoffenders, dertig procent van de recidivisten en vijftig procent en ISD ers zien een of meerdere medegedetineerden als een vriendin. Gemiddeld hebben de respondenten één medegedetineerde die zij zien als kennis en één medegedetineerde die zij zien als een vriendin. Gedetineerden hebben het meeste contact met Penitentiaire inrichtingswerkers en hun mentor. Gemiddeld hebben de respondenten met dertien medewerkers contact. Hiervan bestempelen zij twee medewerkers als belangrijk. Mentor en PIW er zijn het vaakst genomineerd als belangrijke medewerkers. Ook wordt de relatie met gemiddeld twee van de medewerkers beschouwd als vriendschappelijk. De relatie met mentor, advocaat en PIW ers zijn het vaakst genomineerd als vriendschappelijk. De meeste medewerkers behandelen de respondenten goed volgens de respondent. Recidivisten zijn hier het minst tevreden over. De respondenten hebben gemiddeld met tien familieleden of vrienden contact. De meeste contacten zijn op de hoogte van het delict van de respondent. Geen contact is er met 219 personen. In een kwart van de gevallen komt dit door overlijden van de contactpersoon in andere gevallen komt het door relationele problemen. Met 193 van de 316 familieleden of vrienden is gedurende detentie direct contact. Zeventien respondenten hebben een partner. De toekomst die de vrouwen zien met hun partner is verschillend. Ongeveer de helft van de respondenten die geen partner heeft, zou (nog) geen partner willen. Het initiatief voor het contact met haar contactpersonen komt in de meeste gevallen van de respondent. Gemiddeld staan er tussen drie en vier contactpersonen op de bezoeklijst. Vijf ISD ers hebben geen enkele contactpersoon op hun bezoeklijst staan. Om terug te komen op de vraag in de inleiding of de PI haar gedetineerden beperkt in het onderhouden van hun contacten door de bezoeklijst, dit blijkt niet het geval. Geen enkele respondent had haar bezoeklijst waar maximaal twaalf mensen op kunnen staan vol. Bijna 70 procent van de relaties die de respondenten met hun contactpersonen hebben, wordt beschouwd als een goede relatie. Veertien procent wordt beschouwd als een neutraal en negen procent als slecht. Meer dan 20 procent van de familie en vrienden is in aanraking geweest met justitie. Zeventig procent van de contactpersonen heeft geen drank of drugs problematiek (gehad). 77

78 7: Resultaten: Het sociale netwerk In de voorgaande resultatenhoofdstukken zijn allereerst de individuele kenmerken van gedetineerde vrouwen en vervolgens kenmerken van de sociale contacten van deze gedetineerde vrouwen besproken. In dit laatste resultatenhoofdstuk is ingegaan op kenmerken van sociale netwerken van gedetineerde vrouwen. In dit hoofdstuk is een antwoord gegeven op de vierde en vijfde deelvraag. De vierde deelvraag is: Wat zijn de kenmerken van sociale netwerken van gedetineerde vrouwen? Bij de netwerkkenmerken zijn van een aantal respondenten de grafische weergave van hun netwerk als voorbeeld en verduidelijking weergeven. De vijfde deelvraag is: Wat kan aan de hand van de kennis over de sociale netwerken van gedetineerde vrouwen opgemerkt worden over het voorkomen van recidive? Het sociaal welbevinden van een individu wordt volgens de sociale productiefunctie theorie bepaald door de mate van status, gedragsbevestiging en affectie die een individu verwerft. Voor het verkrijgen van deze instrumentele doelen zijn sociale relaties met andere individuen nodig. Gedragsbevestiging ontvangt een individu van relevante anderen door zich te houden aan de normen en waarden die heersen in de sociale omgeving van het individu. Affectie krijgt een individu van personen waarmee het een hechte band heeft. Status is de relatieve waardering ten opzichte van anderen in de sociale omgeving. Status ontstaat door de beschikking over schaarse bronnen. Andere individuen kunnen gezien worden als bronnen van deze goederen en diensten. Het sociale netwerk van de geïnterviewde gedetineerde vrouwen is geanalyseerd door te kijken naar belangrijke netwerkkenmerken. Deze netwerkkenmerken zijn netwerkgrootte, waarde van de relaties in het netwerk, diversiteit in het netwerk, onconventionaliteit van de contactpersonen en dichtheid. Een aantal van deze netwerkkenmerken geeft een indicatie van de status, gedragsbevestiging en affectie in de sociale netwerken van gedetineerde vrouwen. Na het bespreken van de netwerkkenmerken is ingegaan op de betekenis van een aantal netwerkkenmerken voor het voorkomen van recidive. 7.1 Netwerkgrootte Kenmerken van een netwerk zijn met behulp van verschillende netwerkmaten te beschrijven. Een basis netwerkmaat is netwerkgrootte. De netwerkgrootte is het aantal netwerkleden dat een netwerk heeft. Dit is inclusief de respondent. Een voorbeeld van een netwerk is 78

79 weergegeven in Figuur 7.1. Deze ISD er heeft een netwerk bestaande uit vijf netwerkleden, namelijk een partner, vriendin, medegedetineerde (ged), vriend en de respondent zelf. Figuur 7.1 Voorbeeld van een sociaal netwerk (netwerk van een ISD er) In Tabel 7.1 staat de gemiddelde netwerkgrootte per onderzoeksgroep. Individuen waar al meer dan een jaar geen contact meer mee is (de personen buiten het sociale netwerk), worden buiten beschouwing gelaten. Uit de analyses van de netwerkgrootte zijn een aantal bevindingen voortgekomen. Allereerst hebben first-offenders gemiddeld significant meer vrienden en familie in hun sociale netwerk dan recidivisten (t (20) =3,86, p(2)<0.01) en ISD ers (t (20) =3,51, p(2)<0,01) (Bijlage VII Tabel 1 en Tabel 2). Tabel 7.1 Netwerkgrootte vrienden, kennissen en medegedetineerden Netwerk First-offenders (N=12) Recidivisten (N=10) ISD ers (N=10) Totaal (N=32) Netwerk met familie en vrienden 14,58 6,50 7,60 9,88 Netwerk met medegedetineerden 3,58 0,80 2,50 2,38 Netwerk met medewerkers 11,67 11,90 14,30 12,56 Netwerk met medegedetineerden, 18,25 7,40 10,50 12,44 familie en vrienden Netwerk totaal 29,83 19,20 24,40 24,81 Daarnaast hebben recidivisten significant minder medegedetineerden in hun sociale netwerk vergeleken met first-offenders (t (20) =2,56, p(2)<0,05) en ISD ers (t (18) = 2,12, p(2)<0,05) (Bijlage VII Tabel 3 en Tabel 4). Recidivisten hebben relatief weinig medegedetineerden 79

80 contact. Dit zou verklaard kunnen worden door hun relatief kortere detentieduur, waardoor ze minder mogelijkheden hebben om contact op te bouwen of te onderhouden met medegedetineerden. Ook blijkt dat ISD ers gemiddeld de meeste medewerkers in hun netwerk hebben waarmee ze contact hebben. Dit is echter niet significant. Verder hebben first-offenders significant meer contacten hebben dan recidivisten (t (20) =4,24, p(2)<0,01) en ISD ers (t (20) =2,90, p(2)<0,05), wanneer is gekeken naar het netwerk met medegedetineerden, familie en vrienden (Bijlage VII Tabel 5 en Tabel 6). De verdeling van deze netwerkgrootte naar onderzoeksgroep is weergegeven in Figuur 7.2. Tot slot hebben first-offenders significant meer contacten dan recidivisten wanneer gekeken is naar het totale netwerk (t (20) =3,21, p(2)<0,01) (Bijlage VII Tabel 7). Figuur 7.2 Netwerkgrootte naar onderzoeksgroep De respondent onderhoudt meestal met alle individuen in het netwerk contact, het betreft immers haar sociale netwerk. Dit onderhouden van contact kan zowel direct (zonder tussenkomst van een ander individu) als indirect (met tussenkomst van een ander individu). In Figuur 7.3 is een voorbeeld weergegeven. Zowel partner als vriendin zijn door de respondent opgegeven als contactpersonen van haar. Alleen met haar partner heeft zij direct contact. Met haar vriendin heeft zij indirect, via haar partner, contact. 80

81 Figuur 7.3 Voorbeeld direct en indirect contact Samenhangend met de netwerkgrootte is degree. De respondent nomineert een aantal personen als haar contacten (outdegree). Het is aannemelijk dat de meeste netwerkleden de respondent ook zien als een lid van hun netwerk. De netwerkleden zouden in dit geval de respondent ook nomineren als een contact (indegree). Deze wederkerigheid is niet gecontroleerd maar wordt wel aangenomen. Degree is het aantal relaties dat de respondent in het netwerk heeft. De degree hangt sterk samen met de netwerkgrootte omdat het een egonetwerk betreft. Degree is, in tegenstelling tot netwerkgrootte, een kenmerk van de actoren in het netwerk. Netwerkgrootte is een kenmerk van het gehele netwerk. De degree van de respondent in Figuur 7.1 is vier. In een aantal gevallen heeft de respondent niet met iedereen in haar netwerk direct contact en het komt ook voor dat zij tijdens detentie met een aantal netwerkleden geen contact (ook niet indirect) heeft. Hierdoor kan de degree verschillen van de netwerkgrootte. Gemiddeld is bij first-offenders de degree 17, bij recidivisten 7 en bij ISD ers 10. Van alle respondenten is de degree gemiddeld 12. De analyse van degree heeft kwalitatief dezelfde uitkomst als de analyse van netwerkgrootte. De degree van first-offenders significant hoger dan de degree van recidivisten (t (20) =3,95, p(2)<0,01) en ISD ers (t (20) =2,88, p(2)<0,01) (Bijlage VII Tabel 8 en Tabel 9). Bij verdere analyses van de sociale netwerken van gedetineerden vrouwen wordt het netwerk met daarin familie, vrienden en medegedetineerden beschouwd als het sociale netwerk. Medewerkers zijn buiten de verdere netwerkanalyses gelaten omdat over familie, vrienden en medegedetineerden gedetailleerdere informatie beschikbaar is. Daarnaast zijn alle familieleden, vrienden en medegedetineerden waarmee contact wordt onderhouden opgenomen in de matrices aan de hand waarvan netwerkmaten berekend zijn. Alle respondenten hebben contact met medewerkers, maar slechts een klein gedeelte van deze contacten meegenomen in de matrices (alleen wanneer de respondent aangaf dat de medewerker zo belangrijk voor haar was dat de medewerker bij het sociale netwerk hoorde is de medewerker meegenomen in de matrices). Een aantal respondenten (twaalf) heeft aangegeven dat zij sommige medewerkers beschouwen als belangrijke contactpersonen. Genoemde belangrijke contactpersonen zijn PIW ers, advocaten, mentor, boeddhiste, 81

82 verslavingszorg of psycholoog. Voor de verdere analyses worden deze medewerkers buiten beschouwing gelaten 7.2 Waarde relaties Niet alleen het wel of niet bestaan van een relatie tussen twee actoren is van belang, maar ook de waarde (intensiteit) die deze relatie heeft is belangrijk. Figuur 7.4 is een voorbeeld van een respondent met matige contacten met de meeste van haar netwerkleden. De grootte van de symbolen geeft aan hoe goed het contact van de respondent met deze persoon is. Alleen de relatie van deze ISD er met een vrijwilligster is goed (groot symbool). De relatie met haar zus is slecht (klein symbool). Figuur 7.4 Een netwerk met matige contacten (netwerk van een ISD er) Figuur 7.5 is een netwerk waarbij de respondent met iedereen binnen haar netwerk goed contact heeft. Met haar partner heeft de respondent zeer goed contact. De respondent van Figuur 7.5 zal waarschijnlijk meer affectie ontvangen van haar netwerk. 82

83 Figuur 7.5 Een netwerk met goede contacten (netwerk van een recidivist) De waarde die de respondent hecht aan de relatie met haar contacten kan verschillen van heel slecht tot heel goed. Hoe hoger de score, hoe hoger de waarde van het netwerk. Gemiddeld scoren de netwerken van first-offenders 4,28, recidivisten 3,76, ISD ers 3,94 en alle netwerken scoren gemiddeld 4,01. First-offenders hechten significant meer waarde aan de relaties in netwerk dan ISD ers (t (20) =1,76, p(2)<0,10) (Bijlage VII Tabel 10). De aanname is dat respondenten die goede contact hebben met hun netwerkleden, meer affectie krijgen dan respondenten die matig of slecht contact hebben met hun netwerkleden. Dit houdt in dat firstoffenders meer affectie ontvangen uit hun sociale netwerk dan recidivisten en ISD ers. Een overzicht van de waarde naar onderzoeksgroep is te zien in Figuur 7.6. Het is niet alleen interessant om te kijken naar de gemiddelde waarde van de relaties in het netwerk maar het is ook interessant om te kijken naar het aantal goede en hele goede relaties. Daarbij moet opgemerkt worden dat een groot aantal affectieve bronnen niet direct gezien kan worden als een hoger niveau van affectie dan een kleiner aantal affectieve bronnen. Een extra bron van affectie heeft veelal een marginale toegevoegde waarde. 83

84 Figuur 7.6 Waarde van het netwerk naar onderzoeksgroep Opvallend aan het aantal goede en hele goede relaties in het netwerk is dat relatief veel recidivisten en ISD ers geen contacten hebben in hun netwerk waarmee zij een hele goede relatie onderhouden. Een overzicht van de verdeling van hele goede en goede relaties naar onderzoeksgroep is te vinden in Bijlage VII Grafiek 1 en Grafiek 2. First-offenders hebben significant meer hele goede relaties in hun netwerk dan recidivisten (t (20) =3,79, p(2)<0.01) en ISD ers (t (20) =4,03, p(2)<0,01) (Bijlage VII Tabel 11 en Tabel 12). Dit houdt in dat recidivisten en ISD ers minder affectieve bronnen in hun netwerk hebben. Aangezien first-offenders een groter netwerk hebben dan recidivisten en ISD ers is het percentage (hele) goede relaties per netwerk berekend. Gemiddeld zijn bij first-offenders 49% van de relaties hele goede relaties, bij recidivisten 27% en bij ISD ers 21%. Gemiddeld zijn bij first-offenders 29% van de relaties goede relaties, bij recidivisten 38% en bij ISD ers 51%. First-offenders hebben zowel significant meer goede relaties (t (20) = 2,79, p(2)<0,05) als hele goede relaties (t (20) =2,76, p(2)<0,05) in hun netwerk dan ISD ers (Bijlage VII Tabel 13 en Tabel 14). 7.3 Diversiteit De gedetineerde vrouwen hebben verschillende contacten in hun netwerk. De mogelijke rollen zijn ouder, partner, kind, broer of zus, andere familie, vrienden en anders. Gemiddeld 84

85 hebben first-offenders in hun netwerk 5,25 verschillende rollen in hun netwerk, recidivisten 4,00, ISD ers 4,20 en gemiddeld hebben de respondenten bij elkaar genomen 4,53 verschillende rollen in hun netwerk. Gemiddeld hebben recidivisten significant minder rollen in hun netwerk dan first-offenders (t (11,96) =2,01, p(2)<0,10) (Bijlage VII Tabel 15). Een overzicht van de diversiteit naar onderzoeksgroep is te zien in Figuur 7.7. Wanneer diversiteit wordt gemeten door te kijken naar de indeling familie (ouder, partner, kind, broers en zussen of andere familie) en anders, dan zijn er vier respondenten (één first-offender, twee recidivisten en één ISD er) die alleen contactpersonen in hun netwerk hebben die behoren tot familie. Bij de berekening van diversiteit zonder gedetineerden zijn er zeven respondenten (drie extra recidivisten) met alleen familie in hun netwerk. Opvallend veel recidivisten hebben een netwerk bestaande uit alleen familie. Figuur 7.7 Diversiteit naar onderzoeksgroep 7.4 Onconventionaliteit Naast de waarde die de respondent hecht aan de relaties in haar netwerk en de diversiteit van het netwerk is de mate van onconventionaliteit van het netwerk interessant. Een conventioneel netwerk is een netwerk met daarin veel individuen met conventionele waarden. Netwerkleden hebben invloed op elkaar en beïnvloeden elkaars gedrag. Wanneer netwerkleden conventionele waarden hebben, zullen zij deze conventionele waarden uitdragen naar de 85

86 respondent. Hebben de netwerkleden onconventionele waarden, dan zullen zij deze ook uitdragen naar de respondent. Gedragsbevestiging is afhankelijk van het goed- of afkeuren van het gedrag dat een individu vertoont. Figuur 7.8 is een netwerk waarin alleen de respondent in aanraking is geweest met justitie (actor heeft een vierkant symbool). De contacten van de respondent zijn nog nooit in aanraking geweest met justitie. De verwachting is dat deze personen het gedrag van de respondent niet zullen goedkeuren waardoor de respondent geen gedragsbevestiging ontvangt. Figuur 7.8 Netwerk met weinig criminele gedragsbevestiging (netwerk van een ISD er) Figuur 7.9 is een voorbeeld van een netwerk met daarin veel contacten die in aanraking zijn geweest met justitie (actor is een vierkant symbool) en een aantal contacten dat nog nooit in aanraking zijn geweest met justitie (actor is een rond symbool). Vanuit de vriendengroep en haar partner zal de respondent waarschijnlijk gedragsbevestiging krijgen. Van haar familie zal zij waarschijnlijk deels gedragsbevestiging krijgen. 86

87 Figuur 7.9 Netwerk met criminele gedragsbevestiging (netwerk van een ISD er) De mate van onconventionaliteit van een netwerk is gemeten door per netwerk te kijken naar het drankgebruik, softdrugsgebruik en harddrugsgebruik van de contactpersonen. Ook is gekeken of de contactpersonen in aanraking met justitie geweest zijn en of zij criminaliteit afkeuren. In hoofdstuk zes zijn deze losstaande kenmerken beschreven. Een lage score (0) op de onconventionaliteitsmaat houdt in dat het netwerk conventioneel is. Een hoge score (1) houdt in dat een netwerk onconventioneel is. Gemiddeld scoort het netwerk van een first-offender 0,16, het netwerk van een recidivist 0,38 en het netwerk van een ISD er 0,37 op de conventionaliteitmaat. Het verschil in conventionaliteit tussen first-offenders en recidivisten (t (14,22) = 2,69, p(2)<0,01) en tussen first-offenders en ISD ers (t (20) = 3,37, p(2)<0,01) is significant (Bijlage VII Tabel 16 en Tabel 17). Dit houdt in dat het netwerk van first-offenders conventioneler is dan het netwerk van recidivisten en ISD ers. Eén netwerk heeft een conventionaliteit van nul. Dit netwerk is volledig conventioneel. Geen enkele contactpersoon heeft een drankprobleem, drugsprobleem of is in aanraking geweest met justitie. Daarnaast keuren de netwerkleden crimineel gedrag af. Dit betreft een first-offender met veertien netwerkleden. Het meest onconventionele netwerk scoort 0,75 op de onconventionaliteitsmaat. Dit betreft een ISD er met twee netwerkleden. Geen enkel netwerk is geheel onconventioneel. Een overzicht van de mate van oncoventionaliteit is weergegeven in Figuur

88 Figuur 7.10 Onconventionaliteit naar onderzoeksgroep 7.5 Dichtheid Een respondent heeft contact met hun netwerkleden, maar netwerkleden kunnen onderling ook contacten onderhouden. Bij familie is het waarschijnlijk dat familieleden contact met elkaar onderhouden. Dit contact kan in sommige gevallen door diverse oorzaken verbroken of verslechterd zijn. Bij vriendschappen is het ook waarschijnlijk dat vrienden elkaar onderling kennen en contact onderhouden (Argyle, 1985). Dit wordt transitiviteit genoemd (Kadushin, 2012). Figuur 7.11 is hier een voorbeeld van. De respondent heeft zowel contact met vriend1 als met vriend2. Onderling hebben deze vrienden ook contact. Alle netwerkleden zijn direct met elkaar verbonden. Figuur 7.11 Voorbeeld van transitiviteit (deel van het sociale netwerk van een ISD er) 88

89 Doordat netwerkleden onderling contact met elkaar kunnen onderhouden, wordt de structuur van een netwerk zichtbaar. De dichtheid van een netwerk kan worden gemeten met behulp van de netwerkmaat density. Density geeft het aantal aanwezige relaties gedeeld door het aantal mogelijke relaties weer (Kadushin, 2012). In een dicht netwerk hebben veel netwerkleden onderling contact met elkaar en in een minder dicht netwerk hebben weinig netwerkleden onderling contact. Bij een dichtheid van 100% hebben alle netwerkleden onderling contact. Alle mogelijke relaties zijn in het netwerk aanwezig. Wanneer alle relaties in een netwerk aanwezig zijn is er sprake van een compleet netwerk (Wasserman & Faust, 1994). Density is een indicatie van de potentiële communicatie tussen netwerkleden (Boissevain, 1974). Density geeft geen bewijs dat deze netwerkleden daadwerkelijk communiceren met elkaar. In Figuur 7.12 zijn twee netwerken weergegeven. Het netwerk van de first-offender bestaat uit een relatief groot en dicht netwerk met familieleden waarbij alle familieleden ook onderling contact hebben. Het netwerk van de recidivist bestaat uit een relatief klein en hecht netwerk waarbij alle netwerkleden contacten met elkaar onderhouden. Het netwerk van respondent de ISD er in Figuur 7.4 heeft de laagste dichtheid van alle respondenten. De dichtheid van dit netwerk is 21%. Een netwerk met deze structuur wordt een sternetwerk genoemd. Figuur 7.12 Netwerken met 100% dichtheid (netwerk van een first-offender en netwerk van een recidivist) 89

90 De gemiddelde dichtheid van de netwerken van first-offenders is 51%, van recidivisten 62%, van ISD ers 43% en de gemiddelde dichtheid over alle groepen is 52%. Dit houdt in dat gemiddeld 52% van alle mogelijke onderlinge contacten aanwezig is. Het netwerk van recidivisten heeft een significant hogere dichtheid dan het netwerk van ISD ers (t (18) =1,91, p(2)<0,10) (Bijlage VII Tabel 18). In Figuur 7.13 is een verdeling weergegeven van de dichtheid naar onderzoeksgroep. Hoe hoger het percentage, hoe dichter het netwerk. Drie netwerken (een first-offender, recidivist en ISD er) hebben een dichtheid van 100%. Figuur 7.13 Dichtheid naar onderzoeksgroep 7.6 Positie Vanuit netwerkanalyse wordt status bepaald door de toegang tot (schaarse) bronnen. Of een respondent toegang heeft tot bronnen is afhankelijk van haar positie in het netwerk. Is het netwerk hecht verbonden, dan is het aannemelijk dat alle bronnen binnen het netwerk gedeeld worden. Deze bronnen kunnen binnen dit netwerk niet voor status zorgen. Heeft de respondent echter toegang tot verschillende bronnen waar de andere netwerkleden niet zomaar toegang tot hebben, dan levert dit status op. De meest ideale positie om status te verwerven door toegang tot bronnen is wanneer in een netwerk structurele gaten zitten en het individu in 90

91 een brokerpositie zit. Een structureel gat is een relatief zwakke verbinding tussen twee delen van een netwerk (Burt, 1992). De persoon die deze twee delen verbindt, is een broker. Ieder individu is centraal in zijn eigen persoonlijke netwerk (Boissevain, 1974). Toch kan de mate van centraliteit in persoonlijke netwerken verschillen. Figuur 7.14 is een voorbeeld van een netwerk waarin de respondent geen exclusieve toegang heeft tot bronnen in het netwerk doordat alle netwerkleden contacten met elkaar onderhouden. Figuur 7.14 Een sociaal netwerk waarbij weinig status wordt verworven (netwerk van een recidivist) Figuur 7.15 is een voorbeeld van een netwerk waarbij de respondent een brokerpositie heeft. De respondent heeft toegang tot bronnen uit het cluster met medegedetineerden, het cluster waarin haar broer en zus zich bevinden en het cluster met daarin collega s, partner, vriendin en buurvrouw. Betweenness is een centraliteitsmaat die meet hoe belangrijk of populair de respondent is voor haar eigen netwerk (Kadushin, 2012). Betweenness meet in hoeverre de kortste paden (geodesics) via de respondent lopen (Burt, 1982). Op het kortste pad in het netwerk van Figuur 7.15 bevindt de respondent tussen ged6 en collega2. Dit is belangrijk voor informatieverspreiding en geeft de respondent status en macht. Bij betweenness geldt de assumptie de actoren meestal de kortste paden benutten (Stokman, 2001). 91

92 Figuur 7.15 Een sociaal netwerk waarbij status wordt verworven door toegang tot schaarse bronnen (netwerk van een ISD er) Flow-betweenness is de mate waarin de respondent als brugverbinding (broker) fungeert zonder als kortste route te fungeren. Bij flow-betweenness geldt de assumptie dat actoren alle paden benutten en niet alleen de kortste. Wanneer alle contactpersonen elkaar zonder hulp van de respondent op kunnen zoeken is de betweenness nul. Hoe meer netwerkleden de respondent nodig hebben om contact te onderhouden met andere netwerkleden, hoe meer macht (status) de respondent heeft. De respondent heeft dan voordeel van haar positie in het netwerk. De respondent zit in een brokerpositie wanneer zij twee delen van het netwerk met elkaar verbindt. De gemiddelde betweenness van de netwerken van first-offenders is 39%, van recidivisten 32% en van ISD ers 62%. Van alle respondenten samen is de betweenness gemiddeld 44%. Dit houdt in dat de respondent gemiddeld in 44% van de gevallen behoort tot de kortste paden tussen andere actoren. Een overzicht van de betweenness per onderzoeksgroep is weergegeven in Figuur Vier respondenten hebben een betweenness van nul (één first-offender, twee recidivisten en één ISD er). Twee respondenten hebben een betweenness van 100% (twee ISD ers). Alle kortste paden tussen andere contactpersonen loopt via de respondent. Dit zijn sternetwerken. De betweenness van de netwerken van ISD ers is significant hoger dan de betweenness van de netwerken van first-offenders (t (20) = 2,12, p(2)<0,05) en recidivisten t (18) = 2,39, p(2)<0,05) (Bijlage VII Tabel 19 en Tabel 20). 92

93 Dit houdt in dat ISD ers gemiddeld vaker tot het kortste pad behoren in hun netwerk dan firstoffenders en recidivisten. ISD ers hebben meer een brugfunctie. Figuur 7.16 Betweenness naar onderzoeksgroep De gemiddelde flow-betweenness van first-offenders is 24%, van recidivisten 29%, van ISD ers 51% en gemiddeld is de flow-betweenness over drie groepen 34%. Dit houdt in dat een respondent gemiddeld in 34% van de gevallen tot het pad behoort tussen twee andere actoren. ISD ers hebben een significant hogere score op flow-betweenness dan first-offenders (t (20) = 3,56, p(2)<0,01) en recidivisten (t (18) = 2,31, p(2)<0,05) (Bijlage VII Tabel 21 en Tabel 22). Dit houdt in dat ISD ers in hun netwerk meer fungeren als een verbinding tussen andere netwerkleden dan first-offenders en recidivisten. Een overzicht van de flowbetweenness naar onderzoeksgroep is te zien in Figuur

94 Figuur 7.17 Flow-betweenness naar onderzoeksgroep 7.7 Correlaties Om te kijken naar de samenhang tussen de verschillende netwerkkenmerken zijn de correlaties tussen alle netwerkkenmerken berekend. In Tabel 7.2 staat een overzicht van de correlaties. De samenhang tussen netwerkgrootte en diversiteit (R=0,71, p<0,01) komt doordat in een netwerk met veel netwerkleden de kans groter is dat dit netwerk bestaat uit contacten met verschillende rollen. De samenhang tussen netwerkgrootte en onconventionaliteit (R= 0,63, p<0,01) houdt in dat hoe groter het netwerk is, hoe lager de onconventionaliteit, dus hoe conventioneler het netwerk. Een klein netwerk heeft gemiddeld onconventionelere netwerkleden. De samenhang tussen netwerkgrootte en dichtheid (R= 0,48, p<0,01 is te verklaren doordat de kans dat alle netwerkleden elkaar kennen in een groot netwerk kleiner is dan in een minder groot netwerk. Verder is een samenhang gevonden tussen waarde en onconventionaliteit (R= 0,38, p<0,05). Deze samenhang houdt in dat hoe hoger de gemiddelde waarde van het netwerk, hoe lager de onconventionaliteit. Dit wijst erop dat netwerken met een hogere relationele waarde conventioneler zijn of dat netwerken met een conventionelere waarde meer gewaardeerd worden. Daarnaast is een samenhang gevonden tussen diversiteit en onconventionaliteit (R= 0,50, p<0,01). Deze samenhang houdt in dat hoe meer diversiteit een netwerk heeft, hoe conventioneler het netwerk is. Of hoe conventioneler het netwerk, hoe meer diversiteit. Tot 94

95 slot is een significante samenhang gevonden tussen betweenness en flow-betweenness (R= 0,82, p<0,01). Deze laatste samenhang komt doordat de netwerkmaten betweenness en flowbetweenness gebaseerd zijn op een soortgelijke meting. Hoe hoger de betweenness, hoe hoger de flow-betweenness en andersom. Tabel 7.2 Correlaties van netwerkkenmerken Netwerkkenmerk Netwerkgrootte (klein-groot) - 2. Waarde (laag-hoog) 0,16-3. Diversiteit (veel-weinig) 0,71** 0,23-4. Onconventionaliteit (laag-hoog) 0,63** 0,38* 0,50** - 5. Dichtheid (laag-hoog) 0,48** 0,26 0,23 0,08-6. Betweenness (laag-hoog) 0,21 0,12 0,12 0,05 0,70-7. Flow-betweenness (laag-hoog) 0,25 0,22 0,27 0,29 0,31 0,82** - *significant bij p<0,05; tweezijdige toets; N=32. **significant bij p<0,01 95

96 7.8 Recidivebeperking In dit onderzoek zijn verschillen gevonden tussen de netwerken van first-offenders, recidivisten en ISD ers. Aan de hand van een aantal netwerkkenmerken zal besproken worden wat deze verschillen kunnen betekenen voor recidive. Hiermee zal een antwoord geformuleerd worden op de vijfde deelvraag: Wat kan aan de hand van de kennis over de sociale netwerken van gedetineerde vrouwen opgemerkt worden over het voorkomen van recidive? Voordat ingegaan is op de netwerkmaten moet opgemerkt worden dat het vanuit deze exploratieve studie niet mogelijk is verklarende uitspraken te doen over het verband tussen netwerkkenmerken en recidive. De causaliteit van het verband is door het gebruik van één meetmoment niet te toetsen. Het zou kunnen zijn dat gedetineerden sneller recidiveren door bepaalde netwerkkenmerken. Evengoed zou het kunnen dat het netwerk andere kenmerken vertoont doordat gedetineerden recidiveren Daarnaast zouden beide effecten elkaar kunnen versterken. Doordat een gedetineerde recidiveert, zal haar netwerk kunnen veranderen waardoor haar recidiverisico nog hoger wordt, waardoor zij weer makkelijker recidiveert. Het eerste netwerkkenmerk dat verschilt tussen de onderzoeksgroepen is netwerkgrootte. Recidivisten en ISD ers hebben vergeleken met first-offenders minder familieleden en vrienden in hun netwerk (beiden significant). Minder familieleden en vrienden in een netwerk houdt in dat een netwerk minder mogelijke bronnen van status, gedragsbevestiging en affectie bevat. Dit leidt tot de aanname dat een gedetineerde sneller recidiveert doordat zij een kleiner netwerk heeft. Een netwerk met meer mogelijke bronnen zal recidive beperkend kunnen werken. Daarbij moet opgemerkt worden dat een grotere hoeveelheid bronnen van bijvoorbeeld affectie niet hoeven te zorgen voor meer affectie dan een kleinere hoeveelheid bronnen van affectie. Het tweede netwerkkenmerk dat verschilt tussen de onderzoeksgroepen is de waarde die de gedetineerde vrouwen hecht aan haar relaties met haar contacten. De waarde die firstoffenders hechten aan hun contacten is gemiddeld hoger dan de waarde die recidivisten (niet significant) en ISD ers (significant) hechten aan hun contacten. Wanneer gedetineerden een hoge waarde hechten aan hun contacten, zal een gedetineerde meer haar best doen om status, gedragsbevestiging en affectie te krijgen van haar netwerkleden (of doordat zij meer status, gedragsbevestiging en affectie krijgt, hecht zij meer waarde aan haar netwerkleden). Om deze bronnen van sociaal welbevinden niet te verliezen, zal een gedetineerde zich proberen aan te passen aan de normen en waarden van deze contactpersonen. Om in de toekomst zeker gesteld te zijn van toegang tot deze bronnen, zal zij meer motivatie hebben om niet te recidiveren. 96

97 Voorwaarde is dat haar contacten een afkeurende houding hebben van criminaliteit. Daarnaast is het waarschijnlijk dat een gedetineerde steun ontvangt van personen waar zij veel waarde aan hechten. Gedetineerden met een netwerk waarvan zij steun ontvangen, kunnen beter omgaan met de stress die ontstaat bij resocialisatie (Bales & Mears, 2008). Een netwerk met daarin voor de gedetineerde waardevolle contacten kan hierdoor recidive beperkend werken. Het derde netwerkkenmerk dat verschilt tussen de onderzoeksgroepen is diversiteit. First-offenders hebben meer diversiteit in hun sociale netwerk dan recidivisten (significant) en ISD ers (niet significant). Een grotere verscheidenheid aan rollen in een netwerk staat voor een diversiteit aan alternatieve bronnen. Gedetineerden met een hoge diversiteit aan bronnen hebben meer mogelijkheden voor substitutie en kunnen beter een buffer opbouwen. Een buffer beschermt tegen stress die kan ontstaan bij resocialisatie (Agnew, 2005; Maruna, 2001). Op deze manier kan diversiteit in een netwerk recidive beperkend werken. Het vierde netwerkkenmerk dat verschilt tussen de onderzoeksgroepen is onconventionaliteit. First-offenders hebben een lage gemiddelde mate van onconventionaliteit dan recidivisten en ISD ers (beiden significant). De aanname is dat in netwerken met een lage mate van onconventionaliteit crimineel en problematisch gedrag zoals veel drinken, drugsgebruik of crimineel gedrag, afgekeurd wordt. In een conventionele omgeving zal een gedetineerde minder snel herhaald crimineel gedrag vertonen dan in een onconventionele omgeving. De sociale controletheorie omschrijft dat de binding met conventionele anderen van belang is om de neiging om de wet te overtreden te verlagen (Hirschi, 1969). Ook de differentiële-associatie theorie omschrijft dat om herhaling van crimineel gedrag te voorkomen, contact moet worden gezocht met de cultuur van gezagsgetrouwe mensen (Sutherland, 1939). Dit houdt in dat crimineel gedrag afgeleerd kan worden door omgang met anderen. In lijn van de sociale controle theorie en de differentiële-associatie theorie zou het daarom mogelijk zijn om herhaling met crimineel gedrag te voorkomen. Een conventioneel netwerk kan recidive beperkend functioneren, terwijl een onconventioneel netwerk recidive bevorderend kan werken. Het vijfde netwerkkenmerk dat verschilt tussen de onderzoeksgroepen is dichtheid. De dichtheid van het netwerk van ISD ers is lager dan de dichtheid van het netwerk van recidivisten (significant) en first-offenders (niet significant). De dichtheid van een netwerk staat voor gemeenschap en sociale steun (Kadushin, 2012). In een dicht netwerk zal meer sociale steun zijn voor netwerkleden. Gedetineerden die sociale steun ervaren, kunnen beter omgaan met stress die ontstaat bij resocialisatie (Bales & Mears, 2008). Daarnaast is in een netwerk met hoge dichtheid de controle groter doordat de netwerkleden zichtbaar zijn voor 97

98 elkaar. Een dicht netwerk is daarmee een indicatie voor de mate van sociale steun en sociale controle. Sociale steun en sociale controle kunnen recidive voorkomen doordat een gedetineerde zich bij vrijkomst gesteund voelt en doordat zij in de gaten wordt gehouden door haar netwerk. Wanneer een vrouw toch recidiveert, zal dit afkeuring opleveren en mogelijk ook minder steun. De laatste twee netwerkkenmerken met verschillen tussen de onderzoeksgroepen zijn betweenness en flow-betweenness. De (flow-)betweenness van het netwerk van ISD ers is hoger dan de (flow-)betweenness van de netwerken van first-offenders en recidivisten (beiden significant). Hoe meer de netwerkleden de respondent nodig hebben om contact te onderhouden met andere netwerkleden, hoe meer macht de respondent heeft. De respondent heeft een voordeel van haar positie in het netwerk. Door haar positie kan zij controle uitoefenen over de interactie tussen andere netwerkleden (Wasserman & Faust, 1994). Door het bekleden van een (brug)verbinding tussen twee (of meerdere) delen van het netwerk krijgt de gedetineerde vrouw van meerdere kanten informatie en andere bronnen. Zij zit echter ook in de positie waarbij zij kan besluiten bepaalde informatie niet door te spelen van het ene netwerk naar het andere netwerk of zij kan besluiten beide netwerken tegen elkaar uit te spelen. Een gedetineerde kan beide netwerken gebruiken om zelf vooruit te komen en gebruik te maken van deze informatie en bronnen. Zij kan haar positie echter ook gebruiken om netwerkleden te manipuleren en haar criminele activiteiten of drugsgebruik voort te zetten. Een hoge (flow-)betweenness kan zowel recidive beperkende als recidive bevorderende invloeden hebben. 98

99 7.9 Samenvatting In dit hoofdstuk zijn verschillende netwerkkenmerken besproken. Hiermee is een antwoord gegeven op de vierde deelvraag: Wat zijn de kenmerken van sociale netwerken van gedetineerde vrouwen? Aan de hand van de belangrijkste netwerkkenmerken is een antwoord gegeven op de vijfde deelvraag: Wat kan aan de hand van de kennis over de sociale netwerken van gedetineerde vrouwen opgemerkt worden over het voorkomen van recidive? Tabel 7.3 geeft een samenvatting van alle netwerkkenmerken naar onderzoeksgroep. Een overzicht van alle netwerkkenmerken naar respondent is weergegeven in Bijlage VII Tabel 22. Opvallend aan de netwerken van first-offenders is dat zij relatief veel familieleden en vrienden, veel medegedetineerden en weinig medewerkers in hun sociale netwerk hebben. Daarmee samenhangend hebben first-offenders het grootste netwerk. First-offenders geven een hoge waarde aan de relaties in hun sociale netwerk en zij hebben meer goede en hele goede relaties in hun netwerk dan recidivisten en ISD ers. Ook is het netwerk van firstoffenders conventioneler dan het netwerk van recidivisten en ISD ers. Tabel 7.3. Samenvatting netwerkkenmerken naar onderzoeksgroep Netwerkkenmerk First-offenders (N=12) Recidivisten (N=10) ISD ers (N=10) Totaal (N=32) Aantal familieleden en vrienden 14,58 6,50 7,60 9,88 Aantal medegedetineerden 3,58 0,80 2,50 2,38 Aantal medewerkers 11,67 11,90 14,30 12,56 Netwerkgrootte 18,25 7,40 10,50 12,44 Waarde 4,28 3,76 3,94 4,01 Diversiteit 5,25 4,00 4,20 4,53 Onconventionaliteit 0,16 0,38 0,37 0,30 Dichtheid 51,22 62,08 43,11 52,08 Betweenness 38,85 31,57 61,59 43,68 Flow-betweenness 23,86 28,88 50,54 33,77 Opvallend aan de netwerken van recidivisten is dat zij relatief weinig familieleden en vrienden, weinig medegedetineerden en weinig medewerkers in hun sociale netwerk hebben. Gemiddeld bestaat het netwerk van gedetineerde vrouwen uit vier tot vijf verschillende rollen 99

100 (diversiteit). Recidivisten hebben de minste diversiteit in hun netwerk. Recidivisten hebben een hogere dichtheid in hun netwerk dan ISD ers. Opvallend aan de netwerken van ISD ers is dat zij gemiddeld weinig familieleden en vrienden, veel medegedetineerden en veel medewerkers in hun sociale netwerk hebben. De netwerken van recidivisten en ISD ers scoren gelijkwaardig op onconventionaliteit. ISD ers hebben de hoogste betweenness en flow-betweenness in hun netwerk. Met betrekking tot de beperking van recidive kunnen de volgende zaken opgemerkt worden. Een netwerk met meer bronnen kan recidive beperkend werken. Daarbij is een extra bron van een bepaald goed van marginale toevoeging. Ook kan een netwerk met daarin voor de gedetineerde waardevolle contacten recidive beperkend werken doordat een gedetineerde een sterke binding met familie en vrienden en meer sociale steun ervaart. Voorwaarde is wel dat de normen en waarden van haar contacten een afkeurende houding moeten hebben van criminaliteit. Verder zijn in een netwerk met diversiteit meer mogelijkheden voor substitutie en het opbouwen van een buffer. Deze buffer beschermt de gedetineerde tegen stress. Bij resocialisatie ondervindt een gedetineerde stress. Deze buffer kan recidivevoorkomend werken. Een ander netwerkkenmerk dat recidive beperkend werkt is een conventioneel netwerk. In een conventioneel netwerk is het waarschijnlijk dat netwerkleden crimineel gedrag afkeuren. Daarnaast zal een gedetineerde vrouw in een dicht netwerk meer sociale steun en sociale controle ervaren. Deze sociale steun en controle kunnen recidive voorkomend functioneren. Tot slot kan een hoge (flow-)betweenness zowel recidivevoorkomend als recidive bevorderend werken doordat een gedetineerde gebruik kan maken van haar positie in het netwerk. 100

101 8: Conclusie en discussie Met deze scriptie is meer kennis verkregen over kenmerken van gedetineerde vrouwen, van de contacten van gedetineerde vrouwen en van het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen. Om aan kennis over sociale netwerken van gedetineerde vrouwen te komen, zijn 32 gedetineerde vrouwen uit de PI Zwolle geïnterviewd. Deze groep is onderverdeeld in twaalf first-offenders, tien recidivisten en tien ISD ers. De gemiddelde leeftijd van de geïnterviewde vrouwen is 37 jaar. De helft van de vrouwen zit voor diefstal en stroperij. Dit komt voornamelijk doordat alle ISD ers hiervoor veroordeeld zijn. De zwaarte van de delicten is niet gelijk verdeeld over de onderzoeksgroepen. Dit komt doordat een groot gedeelte van de first-offenders zit voor een misdrijf tegen het leven. Meer dan de helft van de vrouwen heeft voor detentie een drugsprobleem (gehad). Ook tijdens detentie hebben sommige vrouwen drugs gebruikt. Door een beschrijving te geven van de belangrijkste kenmerken is een antwoord gegeven op de hoofdvraag van deze scriptie: Hoe ziet het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen eruit?. Aan de hand van het beantwoorden van deze hoofdvraag, kan worden teruggekomen op de probleemstelling: Het gebrek aan kennis en inzicht in het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen is een beperking voor het voorkomen van recidive. In deze scriptie is een eerste opzet gegeven van kenmerken die recidive beperkend kunnen functioneren. Allereerst volgen de uitkomsten van de analyse van de belangrijkste kenmerken van contacten van gedetineerde vrouwen. De uitkomsten zijn aangevuld met een aantal interpretaties en terugkoppelingen naar andere onderzoeken. Vervolgens zijn de uitkomsten van de sociale netwerkanalyse besproken en is ingegaan op kenmerken die van invloed kunnen zijn op recidive. Ook hier zijn de gegevens aangevuld met terugkoppelingen naar andere onderzoeken en interpretaties. Hierna volgen beperkingen van dit onderzoek. Tot slot is ingegaan op de mogelijkheden voor vervolgonderzoek en het ontwikkelen van een meetinstrument. 8.1 Kenmerken van contacten Gedetineerde vrouwen kunnen gedurende detentie contacten onderhouden met medegedetineerden, medewerkers, familie en vrienden. Eerste is ingegaan op het contact met medegedetineerden. Zeven gedetineerde vrouwen hebben geen belangrijk of waardevol contact met medegedetineerden. De overige gedetineerde vrouwen hebben gezamenlijk met 101

102 77 medegedetineerden contact. Dit contact vindt voornamelijk plaats tijdens het dagprogramma of bij elkaar op cel. Recidivisten hebben het minste contact met medegedetineerden. Bij medegedetineerden is een onderscheid gemaakt tussen een medegedetineerde als kennis of een medegedetineerde als vriendin. In totaal worden 31 medegedetineerden beschouwd als een vriendin. Meer dan de helft van de geïnterviewde vrouwen beschouwt geen enkele medegedetineerde als een vriendin. Dit is een opvallende bevinding aangezien Brouwers en Sampiemom (1988) en Wolleswinkel (1997) in hun onderzoeken vinden dat gedetineerde vrouwen vaak intensief contact hebben met één of meerdere medegedetineerden. Hoewel Crewe (2009) in zijn onderzoek vindt dat gedetineerden meer vertrouwen hebben in hun vrienden buiten detentie dan in hun medegedetineerde-vrienden, blijkt daar in dit onderzoek geen ondersteuning voor te zijn gevonden. Er is geen duidelijk onderscheid in vertrouwen in medegedetineerde-vriendinnen en vrienden buiten detentie gevonden. Tot slot is gevraagd naar contact met mannelijke gedetineerden. Uit onderzoek van Brouwers en Sampiemom (1988) en Wolleswinkel (1997) blijkt dat vrouwelijke gedetineerden contact proberen te zoeken met mannelijke gedetineerden. Tijdens dit onderzoek is naar voren gekomen dat maar weinig vrouwen hier behoefte aan hebben. Een klein gedeelte van de geïnterviewde vrouwen zou meer kansen willen hebben om in contact te komen met mannelijke gedetineerden. Als tweede is ingegaan op het contact met medewerkers. Tijdens detentie komen de vrouwelijke gedetineerden in contact met verschillende medewerkers van de PI. ISD ers hebben met de meeste medewerkers contact. Dit kan verklaard worden door hun langere detentieduur en de begeleiding die zij krijgen vanuit de PI. Daarnaast hebben de meeste ISD ers al vaker verbleven in een PI en kennen zij sommige medewerkers als van eerdere detentieperioden. Ook hebben ISD ers meer vriendschappen met medewerkers dan first-offenders en recidivisten hebben. In het onderzoek van Grapendaal (1987) komt ook naar voren dat gedetineerden met sommige medewerkers een persoonlijke band opbouwen. First-offenders daarentegen beschouwen meer medewerkers als belangrijk dan recidivisten en ISD ers. De gedetineerde vrouwen hechten een positieve waarde aan de medewerkers van de PI en de meeste vrouwen vinden dat zij goed worden behandeld door de verschillende medewerkers. Dit is in lijn met uitkomsten van het onderzoek van Brouwers en Sampiemom (1988). Ten derde is het contact met familie en vrienden behandeld. De vrouwen hebben gezamenlijk contact met 316 familieleden en vrienden. Met 61% van de familieleden of 102

103 vrienden is gedurende detentie direct contact. Familie heeft het grootste aandeel in het netwerk van familie en vrienden. De meeste contacten zijn op de hoogte van het delict of het verblijf in detentie. Het initiatief voor het contact met haar contactpersonen komt in de meeste gevallen van de gedetineerde. Onmisbare personen voor de gedetineerde vrouwen zijn het vaakst kinderen, ouders, vrienden en broers en zussen. In het afgelopen jaar hebben de vrouwen geen contact gehad met 219 personen (waarvan 54 overleden). De meeste contacten zijn verbroken door relationele problemen. First-offenders hebben minder verbroken contacten dan ISD ers. Dit zou kunnen samenhangen met de mate van recidive. Dit komt overeen met de verwachting van Moerings (1978) dat hoe vaker iemand in detentie heeft gezeten, hoe meer contacten buiten het sociale netwerk vallen. Een groot gedeelte van de geïnterviewde vrouwen is moeder. Eenentwintig vrouwen hebben in totaal 66 (stief)kinderen. Bijna de helft van de kinderen van recidivisten en ISD ers heeft geen contact met hun moeder. First-offenders hebben met bijna al hun kinderen contact. De leeftijd van kinderen waar geen contact meer mee is, is gemiddeld hoger dan de leeftijd van kinderen waar wel contact mee is. Het is mogelijk dat door het meerdere malen in detentieverblijven de kinderen van recidivisten en ISD ers uit de buurt van hun moeder worden gehouden of dat zij geen zeggenschap meer over hun kinderen hebben. In sommige gevallen wil een gedetineerde vrouw bewust geen contact met haar kinderen tijdens detentie omdat zij haar kinderen de ervaringen van detentie wil besparen. Familie en vrienden onderhouden voornamelijk contact door op bezoek te komen tijdens het bezoekuur of tijdens het bezoek zonder toezicht, door te schrijven of doordat de gedetineerde vrouw telefonisch contact opneemt. First-offenders hebben de meeste contacten die op bezoek komen. ISD ers hebben de meeste contacten waarmee ze bellen en brieven schrijven. Gemiddeld komt 22% van de contacten op bezoek, 40% belt met de gedetineerde vrouw, 40% schrijft brieven met de gedetineerde vrouw en 39% onderhoudt tijdens detentie geen contact. Van de geïnterviewde vrouwen ontvangt 72% tijdens detentie wel eens bezoek. Het percentage vrouwen dat in dit onderzoek geen bezoek ontvangt ligt lager dan het percentage dat Brouwers en Sampiemon (1988) in hun onderzoek vonden. Alleen het percentage van recidivisten dat in dit onderzoek bezoek ontvangt, ligt hoger. Dit kan komen door de kortere detentieduur waardoor contacten minder geneigd zijn op bezoek te komen. In dit onderzoek ligt het gemiddelde aantal bezoekers op twee, wat lager is dan de uitkomsten van het onderzoek van Casey-Acevedo en Bakken (2002). 103

104 First-offenders hebben meer contacten op hun bezoeklijst staan dan recidivisten en ISD ers. In de inleiding is de vraag gesteld of de PI haar gedetineerden beperkt door het maximum aantal contacten op de bezoeklijst op twaalf personen te stellen. Dit blijkt niet het geval. Gemiddeld staan er tussen drie en vier contactpersonen op de bezoeklijst. Geen enkele geïnterviewde vrouw had haar bezoeklijst vol. Twintig procent van de familie en vrienden van vrouwelijke gedetineerden is in aanraking geweest met justitie en drie procent van de familie en vrienden zat ten tijde van het interview in detentie. First-offenders hebben minder contacten in hun netwerk die in aanraking zijn geweest met justitie dan recidivisten en ISD ers. Het netwerk van recidivisten en ISD ers heeft meer contacten die drank-, drugs- of psychiatrische problemen hebben (gehad). Dat het netwerk van recidivisten en ISD ers meer contacten bevat met problemen kan een slechte invloed hebben op de gedetineerde en kan de resocialisatie na vrijkomst lastiger maken. Gemiddeld hebben first-offenders twaalf personen zonder problemen in hun sociale netwerk, terwijl recidivisten en ISD ers vier personen zonder problemen in hun netwerk hebben. 8.2 Kenmerken van het sociale netwerk en de mogelijke invloed op recidive Met behulp van de sociale productiefunctie theorie is een netwerkperspectief voor gedetineerde vrouwen geschetst. In dit netwerkperspectief komt naar voren hoe een gedetineerde vrouw haar sociale contacten nodig heeft. Status verwerven gedetineerden voornamelijk door hun toegang tot schaarse bronnen. Gedragsbevestiging krijgen gedetineerde vrouwen gemakkelijker in een onconventioneel netwerk dan in een conventioneel netwerk. De vrouwen ontvangen affectie van familie en vrienden. Kenmerken van het sociale netwerk zijn geanalyseerd door te kijken naar verschillende netwerkkenmerken. De samenstelling van het netwerk is besproken voordat in is gegaan op de netwerkkenmerken die een indicatie geven van status, affectie en gedragsbevestiging. Allereerst komen de resultaten over de samenstelling van het netwerk van gedetineerde vrouwen aan de orde. De netwerken van first-offenders bevatten relatief veel familieleden en vrienden, veel medegedetineerden en weinig medewerkers. De netwerken van recidivisten bevatten relatief weinig familieleden en vrienden, weinig medegedetineerden en weinig medewerkers. ISD ers hebben weinig familieleden en vrienden, veel medegedetineerden en veel medewerkers in hun sociale netwerk. First-offenders hebben het grootste netwerk wat betreft het sociale netwerk met medegedetineerden, familie en vrienden. Een netwerk van een first-offender bestaat 104

105 gemiddeld uit twaalf netwerkleden. Dat recidivisten en ISD ers minder contacten in hun netwerk hebben zou verklaard kunnen worden doordat zij meerdere malen in detentie hebben verbleven. Het herhaald de fout in gaan, kan ertoe leiden dat netwerkleden teleurgesteld raken in de respondent en het contact uiteindelijk verbreken. Deze bevindingen zijn in lijn met de verwachtingen van Ormel en collega s (1999) dat detentie tot een vermindering van bronnen leidt, hier in de vorm van sociale contacten. Hoewel een groot netwerk met veel netwerkleden in eerste instantie een beter netwerk lijkt dan een netwerk met minder netwerkleden hoeft dit niet het geval te zijn (Baars, 1994). Een groot netwerk met veel netwerkleden kan spanningen met zich meebrengen doordat er veel verplichtingen zijn met veel verschillende individuen (Dykstra, 2001). Daarnaast kan het contact dat de respondent in een kleiner netwerk met haar contactpersonen heeft hechter of van hogere waarde zijn. Gemiddeld bevat het netwerk van gedetineerde vrouwen vier tot vijf verschillende rollen (diversiteit). Diversiteit is van belang voor het netwerk. Bij verschillende rollen horen verschillende normen en verwachtingen (Boissevain, 1974). Een netwerk met diversiteit is een netwerk met verschillende bronnen. Van ouders krijgen respondenten waarschijnlijk andere steun dan van vrienden. Daarnaast is in een netwerk met diversiteit substitutie makkelijker dan in een netwerk met weinig diversiteit. Tijdens detentie is de recidivist of ISD er afwezig en moeilijk bereikbaar voor haar netwerkleden. Hierdoor kan het contact verwateren. Daarnaast kan een recidivist of ISD er netwerkleden kwijtraken omdat deze netwerkleden niet geassocieerd willen worden met een crimineel of omdat de gedetineerde deze netwerkleden al meerdere malen teleurgesteld heeft. Het netwerk van recidivisten heeft minder diversiteit en bevat daardoor waarschijnlijk minder verschillende bronnen. Hierdoor is het voor een recidivist moeilijker om bronnen te substitueren of een buffer op te bouwen. First-offenders hebben de meeste rollen in hun netwerk. Doordat de first-offenders een groter netwerk hebben, is de kans groter dat meer verschillende rollen in het netwerk zitten. Gedragsbevestiging is gemeten door twee netwerkmaten. De eerste netwerkmaat is de dichtheid van het netwerk. De dichtheid van een netwerk staat voor gemeenschap en sociale steun (Kadushin, 2012). Een hoge dichtheid geeft weer dat het een samenhangend netwerk betreft. In een dicht netwerk zal meer sociale steun zijn voor netwerkleden. Daarnaast is in een netwerk met hoge dichtheid de controle groter doordat de netwerkleden zichtbaar zijn voor elkaar. Hierdoor kan het gedrag van netwerkleden in de gaten worden gehouden en beoordeeld. In een dicht netwerk is daardoor meer gedragsbevestiging aanwezig dan in een minder dicht netwerk. Netwerkleden die zich misdragen in een conventioneel netwerk worden 105

106 afgekeurd op hun gedrag en netwerkleden die zich goed gedragen ontvangen gedragsbevestiging. Recidivisten hebben de hoogste dichtheid, terwijl ISD ers de laagste dichtheid hebben. In het netwerk van de recidivisten hebben netwerkleden meer contact met elkaar dan in de netwerken van ISD ers. In drie netwerken zijn alle netwerkleden onderling met elkaar verbonden. In een dicht netwerk zal meer sociale steun zijn voor netwerkleden (Kadushin, 2012). Daarnaast is in een netwerk met hoge dichtheid de sociale controle groter doordat de netwerkleden zichtbaar zijn voor elkaar. Hierdoor kan het gedrag van recidivisten meer in de gaten worden gehouden en beoordeeld. In het netwerk van recidivisten is daardoor meer gedragsbevestiging aanwezig dan in de netwerken van ISD ers. De tweede maat is de mate van conventionaliteit in het netwerk. De netwerken van recidivisten en ISD ers scoren gelijkwaardig op onconventionaliteit. Het netwerk van firstoffenders is conventioneler dan het netwerk van recidivisten en ISD ers. De netwerkleden van de first-offenders zullen conventionele waarden uitdragen naar de first-offenders. Eén netwerk heeft een conventionaliteit van nul. Dit netwerk is volledig conventioneel. Geen enkel netwerk is geheel onconventioneel. Recidivisten en ISD ers ontvangen onconventionelere gedragsbevestiging van hun netwerkleden. Aangezien recidivisten relatief veel gedragsbevestiging ontvangen van hun netwerk en dat deze gedragsbevestiging daarnaast oncoventioneel is, wijst dit erop dat het voor recidivisten moeilijk kan zijn om zelf conventionele waarden uit te dragen. Status is gemeten door twee samenhangende netwerkmaten. De twee netwerkmaten zijn betweenness en flow-betweenness. Betweenness is een centraliteitsmaat die meet hoe belangrijk of populair de respondent is voor haar eigen netwerk (Kadushin, 2012). Zowel de betweenness als de flow-betweenness is bij ISD ers hoger dan bij first-offenders en recidivisten. Dit houdt in dat de ISD ers meer een (brug)positie bekleden in hun netwerk dan dat first-offenders en recidivisten dat doen. Deze brugfunctie stelt de broker in staat contacten in het netwerk en informatie te manipuleren (Boissevain, 1974). Hoe meer netwerkleden de respondent nodig hebben om contact te onderhouden met andere netwerkleden, hoe meer macht (status) de respondent heeft. De broker heeft, afhankelijk van haar macht en centraliteit, een monopolie op de stroom aan informatie, bronnen en diensten naar en tussen andere netwerkleden. Dat ISD ers meer een brugfunctie hebben, kan betekenen dat het voor hun makkelijker is om voor een deel van het netwerk verborgen te houden dat zij drugs gebruiken, in de problemen zitten of in detentie verblijven. Zij kunnen daarnaast personen makkelijker onder druk zetten om aan drugs te komen doordat dit relatief gemakkelijk verborgen kan blijven voor de rest van het 106

107 netwerk. Opgemerkt moet worden dat de brokerpositie vanuit detentie moeilijk te handhaven is. De macht om informatie wel of niet door te geven, is moeilijk vanuit detentie. Gedetineerden hebben geen duidelijk overzicht meer van hun sociale netwerk en kunnen daardoor moeilijker controle uitoefenen op dit sociale netwerk. Vier vrouwen hebben een netwerk waarbij iedereen met elkaar verbonden is waardoor zij geen macht en status ontvangt omdat zij alle bronnen moet delen. Twee vrouwen hebben een netwerk waarbij al het contact tussen de andere netwerkleden via de vrouwen verloopt. Hierdoor hebben zij controle over informatie en bronnen in het netwerk. ISD ers hebben zowel een hogere betweenness als flow-betweenness. ISD ers hebben hierdoor meer toegang tot verschillende bronnen in hun netwerk dan first-offenders en recidivisten. Dit houdt in dat ISD ers in hun netwerk meer fungeren als een (brug)verbinding tussen andere netwerkleden dan first-offenders en recidivisten. Dit kan betekenen dat het voor hun makkelijker is om voor een deel van het netwerk verborgen te houden dat zij drugs gebruiken, in de problemen zitten of in detentie verblijven. Wel zijn gedetineerde vrouwen moeilijk in staat om vanuit detentie hun brokerpositie te benutten of te behouden. Tot slot is affectie gemeten door de waarde van de relaties in het netwerk. Firstoffenders geven een hoge waarde aan de relaties in hun sociale netwerk en zij hebben meer goede en hele goede relaties in hun netwerk dan recidivisten en ISD ers. De aanname is dat respondenten die goede contact hebben met hun netwerkleden, meer affectie krijgen dan respondenten die matig of slecht contact hebben met hun netwerkleden. Hieruit kan opgemaakt worden dat first-offenders meer affectie ontvangen van hun netwerk dan recidivisten en ISD ers. Dat recidivisten en ISD ers minder bronnen van affectie hebben, zou verklaard kunnen worden doordat zij vaker in detentie verbleven hebben. Hierdoor kunnen zij contacten zijn kwijtgeraakt. Concluderend kan gezegd worden dat globaal elke onderzoeksgroep hoger scoort op één van de instrumentele doelen voor sociaal welbevinden. First-offenders ontvangen van hun netwerk voornamelijk affectie, recidivisten ontvangen voornamelijk gedragsbevestiging en ISD ers ontvangen voornamelijk status door hun netwerk. Zowel recidivisten als ISD ers hebben netwerkleden met onconventionelere waarden in hun netwerk dan first-offenders. Doordat bepaalde netwerkkenmerken verschillen tussen first-offenders, recidivisten en ISD ers kan bekeken worden welke netwerkkenmerken mogelijk van invloed zijn op recidive. Een netwerk met meer sociale contacten en daarmee meer sociale bronnen kan recidive beperkend werken. Ook kan een netwerk met daarin voor de gedetineerde waardevolle contacten recidive beperkend werken, doordat een gedetineerde een sterke binding met 107

108 familie en vrienden en meer sociale steun ervaart. Voorwaarde is wel dat haar contacten een afkeurende houding hebben tegenover criminaliteit. Verder kan een netwerk met diversiteit recidive beperken doordat in een netwerk met diversiteit meer mogelijkheden voor substitutie en het opbouwen van een buffer aanwezig zijn. Deze buffer en de mogelijkheid tot substitutie beschermt de gedetineerde tegen spanningen en stress. Bij resocialisatie ondervindt een gedetineerde stress. Een ander netwerkkenmerk dat recidive beperkend kan werken, is de mate van conventionaliteit van een netwerk. In een conventioneel netwerk is het waarschijnlijk dat netwerkleden crimineel gedrag afkeuren. Daarnaast zal de mate van dichtheid van een netwerk recidive beperkend kunnen werken doordat een gedetineerde vrouw in een dicht netwerk meer sociale steun en sociale controle ervaart. Deze sociale steun en controle kunnen voorkomen dat een gedetineerde een misdaad begaat. Tot slot kan een hoge (flow-)betweenness zowel recidivevoorkomend als recidive bevorderend werken doordat een gedetineerde zowel gebruik als misbruik kan maken van haar positie in het netwerk. 8.3 Beperkingen De populatie gedetineerde vrouwen bestaat in 2012 uit 695 vrouwen. De steekproef (2012) bestaat uit 32 vrouwen. Dit is een representatie van bijna vijf procent. Voorafgaand aan dit onderzoek is besloten om de interviews alleen af te nemen bij vrouwen die de Nederlandse taal goed beheersten en geen gevaar vormden tijdens het interview. Ook zijn vrouwen van de PPC-afdeling buitengesloten van de steekproef. Uit een vergelijking tussen de populatie gedetineerde vrouwen en de steekproef gedetineerde vrouwen blijkt dat op basis van delicten de steekproef (zowel met als zonder ISD ers) afwijkt van de populatie. Op basis van strafduur is de steekproef (zowel met als zonder ISD ers) niet representatief voor de populatie. Op basis van leeftijdsindeling blijkt dat de steekproef met ISD ers afwijkt van de populatie. De steekproef zonder ISD ers is representatief voor de populatie. Tijdens deze studie is gebruik gemaakt van de dossiers van de gedetineerde vrouwen. Bij een vergelijking tussen de informatie verkregen tijdens het interview en de informatie in het dossier bleek dat deze informatie niet altijd overeenkwam of deels ontbrak. Vooral bij first-offenders en recidivisten kwamen gegevens niet overeen. Een voorbeeld is drugsgebruik. Vooral bij recidivisten geven meer vrouwen aan dat zij een drugsverslaving hebben dan dat in het dossier vermeld staat. In dossiers ontbrak regelmatig informatie die tijdens een interview wel naar voren kwam. Een ander voorbeeld is burgerlijke staat. Van veel first-offenders en 108

109 recidivisten staat deze in het dossier aangegeven als onbekend. Tijdens het interview is hier specifiekere informatie over verkregen en hebben alle vrouwen hun burgerlijke stand aangegeven. De criminologische theorieën die in deze scriptie toegepast zijn om het belang van het sociale netwerk bij ontstaan en voorkomen van criminaliteit te onderbouwen, zijn niet specifiek toegespitst op criminele vrouwen. In deze scriptie is aangenomen dat de theorieën zowel op mannen als vrouwen toepasbaar zijn. Het gaat om de sociale controletheorie, de differentiële-associatie theorie en de spanningentheorie. De criminologische theorieën zijn gebaseerd op voorspellers van een bepaalde mate van criminaliteit van een individu. De mate van criminaliteit van een individu zal van invloed zijn op bepaalde netwerkkenmerken. De mate van criminaliteit is moeilijk te analyseren en operationaliseren. Een ISD er kan beschouwd worden als crimineler dan een first-offender doordat een ISD er vaker veroordeeld is voor een criminele activiteit. Tegelijkertijd kan de mate van criminaliteit ook bepaald worden door de zwaarte van het delict. In dat geval zijn de meeste first-offenders crimineler, doordat zij voor een relatief zwaarder delict zitten dan bijvoorbeeld de recidivisten of ISD ers. In deze scriptie is geen onderscheid gemaakt in de mate van criminaliteit van de geïnterviewde vrouwen. Wat betreft de sociale netwerkanalyse kunnen een aantal opmerkingen geplaatst worden. Ten eerste is alle informatie die verkregen is over het sociale netwerk van de respondenten afkomstig van één bron, namelijk de respondent zelf. De respondent kan zelf beslissen welke informatie zij vertrekt tijdens het interview. De kans is aanwezig dat de respondenten een positiever beeld hebben geschetst van hun sociale netwerk of dat zij relevante informatie hebben achtergehouden. Het is mogelijk dat de respondenten tijdens het interview niet de waarheid hebben gesproken. Het is daarom belangrijk om gedurende dit onderzoek in het achterhoofd te houden dat het sociale netwerk bekeken is zoals het is aangegeven door de geïnterviewde vrouwen. Ten tweede is het netwerk op één moment gemeten. Er is alleen naar het sociale netwerk gevraagd op het moment van het interview. Hoe het netwerk eruit zag voordat de respondent in detentie kwam, is onbekend. Het is waarschijnlijk dat het sociale netwerk aan veranderingen onderhevig is en daarom is het moeilijk om voorspellingen te doen over het verloop van het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen of over hoe het sociale netwerk van deze gedetineerde vrouwen er bij vrijkomst uit zal zien. Een daarbij aansluitende opmerking is dat de netwerken die geanalyseerd zijn, een momentopname zijn. Een netwerk is dynamisch en aan verandering onderhevig. 109

110 Ten derde gaat is het hier om een ego-netwerk gaat, dat vertekend beeld zou kunnen geven van de centraliteit van de respondent. Omdat alleen de respondent gevraagd is naar haar netwerk, is het aannemelijker dat zij de spil is in het netwerk. Dit is vooral van toepassing op de netwerkmaten dichtheid, betweenness en flow-betweenness. Ten vierde moet rekening worden gehouden met de invloed van detentieduur op het netwerk. First-offenders en ISD ers verbleven tijdens het interview gemiddeld langer in detentie dan recidivisten. Hierdoor is het mogelijk dat de netwerken van first-offenders en ISD ers al aangepast waren aan de detentiesituatie en een nieuw evenwicht hadden gevonden, terwijl de netwerken van recidivisten nog aan verandering onderhevig waren doordat het nog niet aangepast was naar de nieuwe situatie. De laatste opmerking betreft het verbroken contact met familie en vrienden. Uit dit onderzoek blijkt dat contact voornamelijk verbroken is met familie. Dit komt waarschijnlijk door de vraagstelling, waarbij specifiek is gevraagd naar verschillende mogelijke familieleden. Het is aannemelijk dat gedetineerden meer verbroken contact hebben met vrienden dan in dit onderzoek naar voren is gekomen. Gedetineerden hebben dit tijdens het interview niet aangegeven doordat hier niet specifiek genoeg naar gevraagd is. Ook over de manier waarop status, gedragsbevestiging en affectie gemeten zijn, zijn een aantal kanttekeningen op te maken. De eerste kanttekening is dat status is gemeten als toegang tot schaarse bronnen, terwijl niet aangetoond is of contactpersonen daadwerkelijk over informatie, tijd, geld of andere bronnen beschikken. Ook is geen rekening gehouden met het feit dat gedetineerde status ontvangen van individuen buiten hun sociale netwerk. Verder is niet meegenomen dat dat gedetineerden status zouden kunnen ontvangen door hun misdaden. In een netwerk met andere criminelen kan het juist status opleveren om een delict te plegen of in detentie te zitten. Hoewel de status van gedetineerden voornamelijk af zal hangen van hun toegang tot schaarse bronnen, zou status ook gemeten kunnen worden door te kijken naar het opleidingsniveau of de dagbesteding van de vrouwen. Indien de respondent een hogere opleiding heeft genoten dan een specifieke contactpersoon, is de aanname dat de respondent status ontvangt van deze contactpersoon. Van alle respondenten is het opleidingsniveau bekend. Van de contactpersonen blijkt echter dat de gegevens over het opleidingsniveau vaak ontbreken. Van veel contactpersonen (63%) is het opleidingsniveau onbekend. Dit houdt in dat de respondent niet wist wat het opleidingsniveau van haar contacten was. Aangezien de respondenten het vaak niet weten, zou aangenomen kunnen worden dat het opleidingsniveau 110

111 niet als een belangrijke maatstaf voor status gezien wordt. Dit zou verder uitgezocht kunnen worden in vervolgonderzoek. De laatste kanttekening is dat bij gedragsbevestiging niet gekeken is naar de mate van onconventionaliteit van de gedetineerde vrouwen. Aangenomen is dat gedetineerden onconventioneel gedrag vertonen en daarom gedragsbevestiging krijgen van onconventionele anderen. Dit hoeft echter niet zo te zijn. Gedetineerde vrouwen kunnen ook conventioneel gedrag vertonen, wat gedragsbevestiging oplevert van conventionele anderen. Ook is het bij gedragsbevestiging en affectie waarschijnlijk dat gedragsbevestiging of affectie van bepaalde personen meer waard kan is dan gedragsbevestiging of affectie van andere personen. Deze weging van gedragsbevestiging en affectie is niet meegenomen in dit onderzoek. Een belangrijk sterk punt van dit onderzoek zijn dat in dit onderzoek niet is gevraagd naar een beperkt deel van het sociale netwerk, zoals gebruikelijk is in soortelijke onderzoeken. De gedetineerden zijn gevraagd naar al hun sociale contacten. Gevraagd is naar familie en vrienden, maar ook naar medegedetineerden en medewerkers. Er is geen beperking opgelegd voor het aantal contacten. Hierdoor geeft deze studie een completer beeld van het netwerk van gedetineerde vrouwen. Een ander belangrijk sterk punt is dat in deze scriptie een brede analyse van de onderzoeksgroep, contacten van gedetineerde vrouwen en een netwerkanalyse van de sociale netwerken van gedetineerde vrouwen is gemaakt. Dit schetst op verschillende onderwerpen een breed beeld van een tot nog toe onderbelichte onderzoeksgroep gedetineerde vrouwen in Nederland. Meerdere uitkomsten van dit onderzoek zijn interessant om vervolgonderzoek aan te verbinden. 8.4 Vervolgonderzoek Zoals gezegd, kan dit onderzoek gezien worden als een basis voor vervolgonderzoek. Door het beschrijvende karakter kan het gebruikt worden als een inleiding, waarbij het vervolgonderzoek dieper kan ingaan op allerlei verschillende aspecten. Bij deze scriptie hoort een rijke dataset waaruit meer analyses mogelijk zijn. Zoals in de inleiding vermeld, kan aan de hand van dit onderzoek besloten worden om een uitgebreidere studie te doen naar de netwerken van gedetineerde (vrouwen). Voorbeelden hiervan zijn netwerken van gedetineerde (vrouwen) vergelijken op meerdere meetmomenten of de netwerken van gedetineerde vrouwen vergelijken met de netwerken van gedetineerde mannen of met de netwerken van 111

112 niet-gedetineerde vrouwen. Ook kan besloten worden om specifieker in te gaan op een bepaald soort contact, bijvoorbeeld medewerkers of familie. Daarnaast kan in vervolgonderzoek dieper worden ingegaan op bepaalde netwerkkenmerken of zouden andere aspecten van netwerkanalyse behandeld kunnen worden. Een voorbeeld is dat gekeken zou kunnen worden naar de clustervorming (cliques) van de netwerken. Zoals eerder aangegeven, is in dit onderzoek geen rekening gehouden met de mate van criminaliteit van de gedetineerde vrouwen. Verwacht kan worden dat de mate van criminaliteit (bijvoorbeeld aantal keren detentie of zwaarte delict) van invloed is op netwerkkenmerken. Sociale contacten zullen bijvoorbeeld een gedetineerde minder of anders veroordelen wanneer zij een kleine misdaad heeft begaan dan wanneer zij een ernstige misdaad begaan heeft. Ook recidiveren of voor het eerst in detentie verblijven, zal een andere invloed hebben op contacten van de gedetineerden. In andere onderzoeken is het daarom raadzaam om rekening te houden met de mate van criminaliteit. Dit onderzoek richt zich vanuit de theorie voornamelijk op de instrumentele doelen status, gedragsbevestiging en affectie. Het begrip substitutie is uitgewerkt, maar lijkt een grotere rol te spelen dan vooraf werd verwacht. Uit dit onderzoek is gebleken dat de netwerken van first-offenders voornamelijk gericht zijn op affectie, de netwerken van recidivisten gericht zijn op gedragsbevestiging en dat de netwerken van ISD ers gericht zijn op status. Dit is een interessante bevinding. In vervolgonderzoek zou onderzocht kunnen worden of deze uitkomsten gebaseerd zijn op toeval of dat deze drie onderzoeksgroepen zich daadwerkelijk richten op een andere instrumentele bron. Mochten de onderzoeksgroepen zich richten op een ander instrumenteel doel, dan is het interessant om te kijken hoe het substitutieproces zich ontwikkelt in de carrière van een gedetineerde vrouw. Ontwikkelt een gedetineerde vrouw haar netwerk van waar affectie de voornaamste bron is naar een netwerk met gedragsbevestiging en vervolgens naar een netwerk met status als voornaamste bron van sociaal welbevinden? In deze exploratieve studie is het niet mogelijk verklarende uitspraken te doen over het verband tussen netwerkkenmerken en recidive. De causaliteit van het verband is door het gebruik van één meetmoment niet te toetsen. Het zou kunnen zijn dat gedetineerden sneller recidiveren door bepaalde netwerkkenmerken. Evengoed zou het kunnen dat hun netwerk andere kenmerken vertoont doordat gedetineerden recidiveren. In vervolgonderzoek zou specifieker ingegaan kunnen worden op netwerkkenmerken die mogelijk samenhangen met recidive om te onderzoeken wat het verband inhoudt. Ook kan in vervolgonderzoek onderzocht worden in welke mate een bepaald netwerkkenmerk bijdraagt aan het voorkomen 112

113 van recidive. Daarnaast is het interessant om te onderzoeken of bepaalde netwerkkenmerken ontstaan door het verblijf in detentie of door het criminele gedrag van de gedetineerde. 8.5 Opzet meetinstrument Sociale netwerken zijn een weergave van de sociale omgeving van gedetineerde vrouwen. De sociale omgeving is van invloed op het slagen van de resocialisatie na vrijkomst. Tijdens detentie kan gekeken worden naar het sociale netwerk van gedetineerde vrouwen zodat bepaald kan worden hoe het netwerk zo goed mogelijk in stand kan worden gehouden of hoe het sociale netwerk mogelijk uitgebreid kan worden. Hiervoor is kennis over sociale netwerken in het algemeen nodig. Daarnaast is kennis over de netwerken van specifieke personen nodig om na te kunnen gaan hoe de sociale omgeving van een persoon eruit ziet. Met de huidige bezuinigingen op het gevangeniswezen is het niet haalbaar om vanuit de PI van iedere gedetineerde het gehele sociale netwerk uitgebreid in kaart te brengen. De basis van het sociale netwerk kan achterhaald worden door een aantal punten op te nemen in een meetinstrument. In dit onderzoek zijn een aantal netwerkkenmerken naar voren gekomen die mogelijk van invloed zijn op recidive. Deze punten zijn netwerkgrootte, sociale achtergrond van netwerkleden (conventionaliteit), dichtheid van het netwerk, centraliteit van de gedetineerde vrouw en waarde die de gedetineerde aan haar netwerkleden hecht. Tot slot moeten in het meetinstrument niet alleen bestaande netwerkleden, maar ook verloren netwerkleden opgenomen worden. Het kan voor de gedetineerde belangrijk zijn om bepaalde verloren contacten weer op te pakken, zodat de relatie hersteld kan worden en zij weer affectie, gedragsbevestiging of status kan ontvangen. Aan de andere kant is het soms beter om het contact te verbreken met netwerkleden die een negatieve invloed hebben op de gedetineerde vrouw. 113

114 Referentielijst Agnew, R. (1992). Foundations for a general strain theory of crime and delinquency. Criminology, 30, Agnew, R. (2005). Why do criminals offend? A general theory of crime and delinquency. New York: Oxford University Press. Argyle, M., & Henderson, M. (1985). The anatomy of relationships and the rules and skills needed to manage them successfully. Harmondsworth: Penguin Books. Bales, W.D., & Mears, D.P. (2008). Inmate social ties and the transition to society: Does visitation reduce recidivism? Journal of Research in Crime and Delinquency, 45, Berg, M.T., & Heubner, B. (2011). Reentry and the ties that bind: An examination of relational ties, employment and recidivism. Justice Quarterly, 28, Bielemans, B., Biesma, S., Jetzes, M., Jong, A. de, & Valk, V. de. (2002). Opgevangen onder drang. Evaluatie SOV-drang in Rotterdam. Duffel: Drukkerij De Bie. Blau, P.M. (1964). Exchange & power in social life. Manhattan: John Wiley & Sons. Blume, L. (2004). Stigma and social control. Mimeo: Cornell University. Braam, H., Mak, J., Tan, S. & Lunnemann, K. (2007). Moeders in detentie en de omgang met hun kinderen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Brouwers, M., & Sampiemom, M. (1988). Vrouwen in detentie. Ministerie van Justitie. WODC-rapport nr. 83. s Gravenhage: Staatsuitgeverij. Bruinsma, G.J.N. (2001). Differentiële-associatie en sociaal leren. In E. Lissenberg, S. van Ruller, & R. van Swaaningen (Eds.), Tegen de regels IV: Een inleiding in de criminologie (pp ). Nijmegen: Ars Aequi Libri. Bogaerts, S., & Scheepmaker, M.P.C. (2008). Justitiële verkenningen. Sociale netwerkanalyse. Voorwoord. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Boissevain, J. (1974). Friends of friends. Networks, manipulators and coalitions. Bristol: Western Printing Services. Bonger, W.A. (1932). Inleiding tot de criminologie. Haarlem: Bohn. Borgatti, S.P., Everett, M.G., & Freeman, L.C. (2002). Ucinet for Windows: Software for Social Network Analysis. Harvard, MA: Analytic Technologies. Burt, R.S. (1982). Toward a structural theory of action. Network models of social structure, perception, and action. New York: Academic Press. 114

115 Burt, R.S. (1992). Structural holes. The social structure of competition. Cambridge: Harvard University Press. Centraal Bureau voor de Statistiek (2013a, 17 juni). Penitentiaire inrichtingen: aantal gedetineerden naar kenmerken. Geraadpleegd op 23 juli 2013, van Centraal Bureau voor de Statistiek (2013b, 17 juni). Penitentiaire inrichtingen: aantal gedetineerden naar kenmerken. Geraadpleegd op 24 juli 2013, van 3=a&D4=0&D5=l&HDR=T,G2,G3,G4&STB=G1&VW=T Centraal Bureau voor de Statistiek (2013c, 17 juni). Penitentiaire inrichtingen; aantal gedetineerden naar kenmerken. Geraadpleegd op 24 juli 2013, van Centraal Bureau voor de Statistiek (2013d, 17 juni). Penitentiaire inrichtingen; aantal gedetineerden naar kenmerken. Geraadpleegd op 24 juli 2013, van Centraal Bureau voor de Statistiek (2013e, 17 juni). Penitentiaire inrichtingen; aantal gedetineerden naar kenmerken. Geraadpleegd op 24 juli 2013, van &D2=0&D3=a&D4=a&D5=l&HDR=G3%2cG1%2cG2&STB=G4%2cT&VW=T Centraal Bureau voor de Statistiek (2013f, 17 juni). Penitentiaire inrichtingen; aantal gedetineerden naar kenmerken. Geraadpleegd op 24 juli 2013, van 3=l&D4=0&D5=l&HDR=G3,G1,G4&STB=T,G2&VW=T Clemmer, D. (1940). The prison community. Boston: The Christopher Publishing House. Crewe, B. (2009). The prisoner society. Power, adaption, and social life in an English prison. Oxford: University Press. Cuyper, R. de, Dirkzwager, A., Völker, B., Laan, P. van der, & Nieuwbeerta, P. (2012). Het sociale netwerk van gedetineerden voorafgaand aan detentie. Een vergelijking met de Nederlandse bevolking. Mens & Maatschappij, 87(3),

116 Dienst Justitiële Inrichtingen (2012a). Programma terugdringen recidive. Geraadpleegd op 29 juni 2012, niet openbaar. Dienst Justitiële Inrichtingen (2012b). Resocialisatie en nazorg. Geraadpleegd op 26 juni 2012, van Dienst Justitiële Inrichtingen (2012c). Straffen en maatregelen. Geraadpleegd op 26 juni 2012, van Dienst Justitiële Inrichtingen (2012d). Zorg en begeleiding. Geraadpleegd op 26 juni 2012, van Dirkzwager, A.J.E., Nieuwbeerta, P. & Fiselier, J.P.S. (2009). Onbedoelde gevolgen van vrijheidsstraffen. Een literatuurstudie. Tijdschrift voor Criminologie, 51(1), Dunbar, R.I.M. (1996). Grooming, gossip and the evolution of language. London: Faber and Faber Limited. Dykstra, P.A. (2001). Netwerken van informele steun en sociaal-demografische veranderingen. In J.C. Vrooman (Ed.), Netwerken en Sociaal Kapitaal (pp ). Amsterdam: Nederlandse Sociologische Vereniging. Field, A. (2000). Discovering statistics using SPSS (3 rd ed.). Londen: SAGE Publications. Grapendaal, M. (1987). In dynamisch evenwicht. Een verkennend onderzoek naar de gedetineerdensubcultuur in drie Nederlandse gevangenissen. WODC-rapport nr. 78. s Gravenhage: Staatsuitgeverij. Hairston, C.F. (1988). Family ties during imprisonment: Do they influence future criminal activity? Federal Probation, 48, Hirschi, T. (1969). Causes of delinquency. Berkeley: University of California Press. Hoffmann, J.P. (2002). A contextual analysis of differential association, social control, and strain theories of delinquency. Social Forces, 81(3), Hoffmann, L.W., & Manis, J. D. (1979). The value of children in the United States: A new approach to the study of fertility. Journal of Marriage and Family, 41(3), Hulst, R., van der. (2008). Sociale netwerkanalyse en de bestrijding van criminaliteit en terrorisme. Justitiële verkenningen. Sociale netwerkanalyse. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Hulst, R.C. van der (2009). Terroristische netwerken en intelligence: een sociale netwerkanalyse van de Hofstadgroep. Tijdschrift voor Veiligheid, 8,

117 International Centre for Prison Studies (2013a). Geraadpleegd op 9 juli 2013, van Janssen, J.H.L.J. (1999). Laat maar zitten: Een exploratief onderzoek n aar de werking van de korte vrijheidsstraf. Proefschrift Rijkusuniversiteit Groningen. Verkregen via Kadushin, C. (2012). Understanding social networks. Theories, concepts and findings. Oxford: University Press. Knaap, L.M. van der, & Alberda, D.L. (2009). De predicatieve validiteit van de Recidive Inschattingsschalen (RISc). Den Haag: WODC / Ministerie van Justitie. Knecht, A., Snijders, T.A.B., Baerveldt, C., Steglich, C.E.G., & Raub, W. (2010). Friendship and delinquency: Selection and influence processes in early adolescence. Social development, 19(3), Koller, K., & Gosden, S. (1981). Social networks of recidivist and first time prisoners: Observations in a Tasmanian prison. Australian & New Zealand Journal of Criminolgy, 14, Lindenberg, S. (2001). Social rationality versus rational egoism. In J.H. Turner (Ed.). Handbook of sociological theory (pp ). New York: Springer. Lindenberg, S. (2006). Prosocial behavior, solidarity, and framing processes. In D. Fetechhauer (Ed.). Solidarity and prosocial behavior: An integration of sociological and psychological perspectives (pp ). New York: Springer. Lindenberg, S., & Frey, B.S. (1993). Alternatives, frames, and relative prices: A broader view of rational choice theory. Acta Sociologica, 36, Lissenberg, E (2001). Definities van criminaliteit. In E. Lissenberg, S. van Ruller, & R. van Swaaningen, Tegen de regels IV: Een inleiding in de criminologie (pp ). Nijmegen: Ars Aequi Libri. Malik-Kane, K., & Visher, C. (2008). Health and prisoner reentry: How physical, mental, and substance abuse conditions shape the process of reintegration. Washington, DC: The Urban Institute. Maruna, S. (2001). Making good: How ex-convicts reform and rebuild their lives. Washington: American Psychological Association. McGloin, J.M., & Kirk, D.S. (2010). An overview of social network analysis. Journal of Criminal Justice Education, 21 (2), Ministerie van Justitie (2007). Veiligheid begint bij Voorkomen: Projectdirectie Veiligheid begint bij Voorkomen. Den Haag: Auteur. 117

118 Ministerie van Justitie/Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2002). Naar een veiliger samenleving. Den Haag: Auteurs. Moerings, M. (1978). De gevangenis uit, de maatschappij in: De gevangenisstraf en haar betekenis voor de sociale kontakten van ex-gedetineerden. Proefschrift Universiteit Utrecht. Alphen aan den Rijn: Samson uitgeverij. Mol, G. D., & Henneken-Hordijk, I. (2008). Gedetineerd in Nederland Een survey onder alle gedetineerden in het Nederlandse gevangeniswezen. Den Haag: DJI. Nieboer, A., & Lindenberg, S. (2002). Substitution, buffers and subjective well-being: A hierarchical approach. Social Indicators Research Series, 16, Opleidingsinstituut DJI (2011). Handleiding mentorschap voor gedetineerden. Werkboek mentorschap MGW. Niet openbaar. Openbaar Ministerie (2010). Detentie en het te verwachten verlof. Factsheet. Geraadpleegd op 16 mei 2013, van Openbaar Ministerie (2013).Maatregel Inrichting Stelselmatige Daders (ISD). Geraadpleegd op , van Ormel, J., Lindenberg, S., Steverink, N., & Verbrugge, L.M. (1999). Subjective well-being and social production functions. Social Indicators Research, 46(1), Pomp, L., & Bogaerts, S. (2008). Sociale netwerkanalyse in het tbs-systeem. Justitiële verkenningen. Sociale netwerkanalyse. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Pomp, L., Spreen, M., Bogaerts, S., & Völker, B. (2010). The role of personal social networks in risk assessment and management of forensic psychiatric patients. Journal of Forensic Psychology Practice, 10, Rasmusen, E. (1996) Stigma and self-fulfilling expectations of criminality, Journal of Law and Economics 39, Reclassering Nederland (2004). RISc versie 1.0. Recidive Inschattings Schalen: Handleiding. Harderwijk: Fleveodruk. Niet openbaar. Rose, D., & Clear, T. (2002). Incarceration, reentry and social capital: social networks in the balance. From prison to home conference (January 30-31). Shapiro, C., & Schwartz, M. (2001). Coming home: Building on family connections. Corrections Management Quarterly, 5, Slotboom, A., Menting, B., & Bijleveld, C. (2009). Psychisch welbevinden van gedetineerde vrouwen in Nederland. Tijdschrift voor Criminologie, 51, Snijders, T.A.B. (2001). Methoden van netwerkanalyse. In J.C. Vrooman (Ed.), Netwerken en sociaal kapitaal (pp ). Nijmegen: Nederlandse Sociologie Vereniging. 118

119 Stokman, F.N. (2001). Networks: Social. In International Encyclopedia for the Social and Behavioral Science (pp ). Stokman, F.N. (2004) What Binds Us When with Whom? Content and Structure in Social Network Analysis. Extended version of keynote at the SUNBELT XXIV International Social Network Conference. Verkregen via: Sutherland, E.H. (1939). Principles of criminology. Chicago: Lippincott Company. Thijssen, W. (2012, 9 augustus). Nederland telt in EU meeste vrouwelijke gedetineerden. De Volkskrant, p2. Vogelvang, B. (2011). Familierelaties en het stoppen met misdaad: Aangrijpingspunten voor reclasseringswerk. Justitiële verkenningen, 37(5), p Wartna, B.S.J. (2009). In de oude fout. Over het meten van recidive en het vaststellen van het succes van strafrechtelijke interventies. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Wasserman, S., & Faust, K. (1994). Social network analysis, methods and application. Cambridge: University Press. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Recidivemonitor (2011). Prevalentie van algemene recidive onder daders met een strafzaak afgedaan in 2005, 2006, 2007 en Geraadpleegd op 27 februari 2013, van Wolleswinkel, R. (1997). Gevangen in moederschap. Gedetineerde vrouwen en het recht op family life. Proefschrift Universiteit Maastricht. Deventer: Gouda Quint. Zwering, A. (1989). Vrouwen in detentie. Net als thuis. Nemesis: Tijdschrift voor Vrouw en Recht, 2,

120 Bijlage I: Belangrijke publicaties Moerings 1978 De gevangenis uit, de maatschappij in Moerings heeft onderzoek gedaan naar de betekenis van gevangenisstraf voor sociale contacten van gedetineerden. Hij heeft 146 mannelijke respondenten tijdens en na detentie geïnterviewd. Moerings (1978) vraagt hen naar hun belevingen van detentie en welke invloed dit heeft op hun sociale contacten. Ditzelfde is gedaan in deze scriptie, waarbij wordt uitgegaan van de beleving van de gedetineerde. De (sociale) omgeving van een gedetineerde wordt beschreven door de gedetineerde zelf. Moerings (1978) richt zich theoretisch vooral op stigmatisering en labeling. Ook hij maakt in zijn onderzoek een onderscheid tussen firstoffenders en recidivisten. Uit het onderzoek van Moerings (1978) is gebleken dat gedetineerden tijdens hun detentie geïsoleerd raken. Veelal raakt de relatie met schoonfamilie bekoeld. Met eigen familie is hier minder sprake van, dit komt mede doordat eigen familie vaak ook al eens in aanraking is geweest met justitie waardoor zij de situatie beter begrijpen. Verder kwam naar voren dat 24% van de gedetineerden stigmatiserende ervaringen met familie heeft. Dit gevoel van een stigma werd vaker ervaren door verre familie (ooms en tantes) aan de respondent gegeven dan door bijvoorbeeld ouders. Moerings (1978) meet in zijn onderzoek een lichte daling in contact met bepaalde familieleden: 79% van de respondenten heeft voor detentie contact met zijn ouders, 56% heeft contact met zijn broers of zussen en 22% heeft contact met ooms en tantes. Na detentie heeft nog 76% contact met zijn ouders, 50% contact met broers en zussen en 12% contact met ooms en tantes. De meest genoemde reden voor contactbreuk is detentie. Ook verliezen gedetineerden kennissen tijdens detentie uit het oog. Recidivisten hebben voor detentie veelal een slechtere sociale situatie. Zij zijn negatiever over de relatie met hun partner. Bij recidivisten strandt het huwelijk vaker dan bij first-offenders. Daarnaast ervaren recidivisten dat zij na detentie verminderd of verbroken contact hebben met hun omgeving. Dit wordt toegeschreven aan stigmatisering, dat meer optreedt bij recidivisten dan bij firstoffenders. Koller en Gosden 1981 Social networks of recidivist and first time prisoners Koller en Gosden hebben 25 recidivisten (minstens drie keer eerder in detentie verbleven) en 34 first-offenders die in detentie verbleven in Tasmanië gevraagd naar belangrijke en hechte 120

121 contacten. De analyses zijn gedaan over zes belangrijkste contactpersonen (genomineerd door de respondent zelf). Gemiddeld hebben de first-offenders (80%) een hogere dichtheid van hun netwerk dan recidivisten (68%). Familie wordt relatief vaak door beide groepen genomineerd. Gemiddeld nomineren recidivisten drie familieleden en één vriend terwijl firstoffenders gemiddeld 2,5 familielid en 1,5 vriend nomineerden. Tot slot hebben recidivisten een centralere positie in hun netwerk dan first-offenders. First-offenders zijn allemaal minder centraal in hun netwerk en zeer verbonden met familie en vrienden. De helft van de recidivisten zijn niet centraal in hun netwerk. De andere helft van de recidivisten is relatief centraal in hun netwerk. Twee vormen van netwerken zijn hier te onderscheiden. De eerste vorm is een klein netwerk met alleen vrienden of alleen familie. De tweede vorm is een groot netwerk waarin een deel van het netwerk hecht is en een deel van het netwerk relatief los is. Grapendaal 1987 In dynamisch evenwicht Grapendaal (1987) heeft in opdracht van het WODC een verkennend onderzoek gedaan naar de gedetineerdencultuur in drie Nederlandse gevangenissen met mannelijke gedetineerden. Het onderzoek is uitgevoerd in 1985 en het is daarmee het eerste Nederlandse onderzoek naar gedetineerdencultuur. De onderzoeker is aan informatie gekomen door bij gedetineerden en bewarend personeel een vragenlijst af te nemen. Daarnaast is er informatie verkregen via de medische dienst, justitiële documentatie en is er informatie over incidenten. Hoewel dit onderzoek niet gaat over vrouwelijke gedetineerden, kan dit onderzoek een indicatie geven van de gedetineerdencultuur die geldt in Nederlandse vrouwengevangenissen. In dit onderzoek is gebleken dat gedetineerden met medegedetineerden en sommige medewerkers een persoonlijke band hebben opgebouwd. Grapendaal (1987) spreekt van wederzijds gedeeld belang voor een goede sfeer. Dit geldt niet voor alle medewerkers of medegedetineerden, want met sommigen valt volgens de respondenten slecht op te schieten. Toch geldt over het algemeen een isolationisme en staat het eigen belang van de gedetineerden voorop. Wanneer gedetineerden zich begaan tonen met medegedetineerden betreft dit een kleine groep medegedetineerden. Een kenmerk is dat detentievriendschap meestal alleen gedurende detentie standhoudt. Beloften om elkaar bij vrijkomst op te zoeken worden regelmatig niet nagekomen. Brouwers en Sampiemom 1988 Vrouwen in detentie Brouwers en Sampiemom zijn de eerste onderzoekers die een systematisch onderzoek hebben gedaan naar Nederlandse gedetineerde vrouwen. Zij hebben onderzoek gedaan in drie 121

122 inrichtingen voor vrouwen in Nederland. Dit onderzoek kan gezien worden als een opvolging van het onderzoek van Grapendaal (1987). Alle vrouwelijke Nederlandse gedetineerden zijn destijds benaderd voor deelname. Doel van dit onderzoek was het weergeven van de samenstelling van de populatie gedetineerden en een detentiebelevingsonderzoek onder de gedetineerde vrouwen. De publicatie bevat veel statistische gegevens. Uit dit onderzoek blijkt dat de meeste gedetineerden tijdens detentie op hun hoede blijven en angst hebben voor misbruik van hun vertrouwen. Wel blijkt dat gedetineerde vrouwen vaak intensief contact hebben met één of enkele medegedetineerde. Ook blijkt dat intimiteit onder vrouwelijke medegedetineerden een gevoelig punt is. Veel vrouwen uit het onderzoek van Brouwers en Sampiemon (1988) zijn wel eens benaderd voor een intieme relatie met vrouwelijke medegedetineerden. Verder blijkt dat 40% van de vrouwen contact probeert te zoeken met mannelijke gedetineerden. Dit vindt plaats wanneer de situatie dit toestaat, bijvoorbeeld tijdens het dagprogramma of via seinen, zwaaien en schreeuwen. Verder komt in dit onderzoek naar voren dat meer dan een derde van de gedetineerde vrouwen geen bezoek krijgt en dat de meeste vrouwen vermelden dat ze redelijk tot goed contact hebben met het bewarend personeel. Dit onderzoek kan gezien worden als een inventarisatie van kenmerken van gedetineerde vrouwen. Ook is in dit onderzoek de mening van vrouwen over hun detentie weergegeven. Een opvallende bevinding is dat voor alle vrouwen hetzelfde regime geldt terwijl veel gedetineerde vrouwen een minder zwaar gevangenisregime zouden kunnen hebben. Hierdoor is sprake van hospitalisering. Er is weinig afwisseling en uitdaging in de PI. De opzet van deze publicatie is te vergelijken met de opzet van deze scriptie. Zwering 1989 Vrouwen in detentie Zwering heeft onderzoek gedaan naar vrouwelijke gedetineerden in De Singel (PI Amsterdam). Naast een beschrijving van de vrouwen schetst zij een beeld van de sociale relaties die binnen een PI bestaan. Dit geeft informatie over contact tussen vrouwelijke medegedetineerden. Volgens Zwering komen alle soorten relaties die in de buitenwereld bestaan in alle hevigheid voor in detentie. Tussen gedetineerden onderling bestaan zowel vetes, pesterijen en wantrouwen als innige vriendschappen en liefdesrelaties (p.48). Daarnaast gaat zij in op resocialisatie van de vrouwelijke gedetineerden. Ook gaat zij in op specifieke problemen die vrouwelijke gedetineerden hebben vooral met betrekking tot kinderen. Een duidelijke beschrijving van hoe de auteur tot deze bevindingen is gekomen ontbreekt echter. 122

123 Wolleswinkel 1997 Gevangen in moederschap Wolleswinkel besteedt in haar proefschrift aandacht aan ervaringen van gedetineerde vrouwen. Zij heeft gekeken naar onderlinge verhoudingen van vrouwelijke gedetineerden door verschillende onderzoeken en interviews met vrouwelijke gedetineerden bijeen te brengen en te analyseren. De studie van Braam, Mak, Tan en Lünnemann (2007) kan gezien worden als een vervolgstudie. In opdracht van het Verwey-Jonker Instituut hebben deze onderzoekers vier Nederlandse penitentiaire inrichtingen voor gedetineerde vrouwen onderzocht. Het onderzoek van deze scriptie richt zich, evenals het onderzoek van Wolleswinkel, op contact tussen gedetineerde moeders en kinderen tijdens detentie. Het proefschrift van Wolleswinkel (1997) is een uitgebreid onderzoek. Allereerst wordt gekeken naar de moeder als crimineel en vervolgens naar de moeder als verzorgende. Een deel van haar proefschrift gaat over de gevangeniscultuur. Dit deel sluit goed aan bij deze scriptie. Ook Wolleswinkel (1997) kijkt naar ervaringen van gedetineerde vrouwen. Zij geeft een uitgebreide beschrijvende analyse over de onderlinge verhoudingen tussen vrouwelijke medegedetineerden, verhoudingen tussen gedetineerden en het personeel, dagbesteding en relaties met personen buiten de inrichting. Belangrijke bevindingen van dit onderzoek zijn onder andere dat gedetineerde vrouwen intensief contact hebben met één of enkele medegedetineerde (Wolleswinkel, 1997). Daarnaast hebben gedetineerde vrouwen bijna allemaal contact met familie en vrienden. Echter, lang niet alle vrouwen krijgen bezoek van hun familie en vrienden. Hiervoor bestaan meerdere praktische oorzaken. De kosten om op bezoek te komen kunnen te hoog zijn, de reisafstand kan voor problemen zorgen en de bezoeker kan het te druk hebben om op bezoek te komen. Verder blijkt dat vrouwelijke gedetineerden contact proberen te zoeken met mannelijke gedetineerden die in dezelfde inrichting verblijven. Janssen 1999 Laat maar zitten Janssen heeft een exploratief onderzoek naar de werking van de korte vrijheidsstraf uitgevoerd. Hiervoor heeft ze de situatie van kortgestrafte mannelijke gedetineerden onderzocht. In haar proefschrift geeft ze onder andere een uitgebreid overzicht van kenmerken van gedetineerden, dagbesteding, situatie tijdens detentie en het leven na detentie. De opbouw van de resultaten van deze scriptie zijn gebaseerd op haar opzet. Een kenmerk uit haar proefschrift dat terugkomt in deze scriptie is de vraag of vriendschap met medegedetineerden blijft bestaan wanneer een van beide vrijkomst. Janssen (1999) vond in haar onderzoek dat de vriendschap met medegedetineerden na detentie zelden 123

124 blijft bestaan. Na afloop van detentie worden vaak alle banden met medegedetineerden verbroken. Bielemans, Biesma, Jetzes, de Jong en de Valk 2002 Opgevangen onder drang Bielemans en collega s hebben in opdracht van de gemeente Rotterdam een onderzoek opgezet naar het functioneren van de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden [SOV]. De SOV kan gezien worden als voorloper van de Maatregel Instelling Stelselmatige Daders. De deelnemers aan de SOV maatregel zijn getest op wonen, middelengebruik, criminaliteit, (vrijwilligers)werk, relaties en inkomen. Bielemans en collega s (2002) hebben onderzoek gedaan naar de SOV-drang variant waarbij deelnemers vrijwillig meedoen met het traject in tegen stelling tot de SOV-dwang variant. Belangrijk onderdeel van het onderzoek betreft resocialisatie. Dit onderzoek geeft een eerste indicatie van sociale contacten die gedetineerde verslaafden kunnen hebben. Succes op relatiecriteria wordt omschreven als meerdere malen per maand face-to-face contact met familieleden of onderhouden van andere sociale contacten waaronder niet-verslaafden (Bielemans et al., 2002). Uit dit onderzoek blijkt dat 82% van de (mannelijke) respondenten (personen die het traject hebben afgemaakt én personen die het traject niet hebben afgemaakt) contact heeft met één of meerdere familieleden voor aanvang van de SOV-maatregel (65% contact met ouders, 53% met broers en zussen, 16% met kinderen, 18% met overige familieleden en 17% heeft geen contact met familieleden). Daarnaast heeft 29% een langdurige relatie met een partner en heeft 84% contact met andere personen buiten familie en partners. Casey-Acevedo en Bakken 2002 Visiting women in prison Deze publicatie geeft een beschrijvende analyse van bezoekgegevens in een vrouwengevangenis in de Verenigde Staten. Casey-Acevedo en Bakken omschrijven het belang van bezoek van vrienden en familie, maar geven aan dat familieleden soms te weinig tijd of geld hebben of dat er sprake is van emotionele of praktische zaken waardoor familie en vrienden niet op bezoek (kunnen) komen. De bezoekgegevens waren bekend van 138 vrouwen. Hiervan heeft 79% gedurende bezoek ontvangen van vrienden of familie. De overige vrouwen hebben geen bezoek ontvangen. Gemiddeld kregen de vrouwen die bezoek ontvingen bezoek van tien verschillende personen. Sommige vrouwen die geen bezoek ontvangen prefereren dat ze tijdens detentie geïsoleerd zijn, terwijl andere vrouwen geen bezoek krijgen om financiële redenen of de afstand. 124

125 Mol en Henneken-Hordijk 2008 Gedetineerd in Nederland 2007 Mol en Henneken-Hordijk hebben in opdracht van het DJI een survey onder alle gedetineerden in het Nederlandse gevangenis wezen uitgevoerd. Twee maal eerder (2003 en 2004) is een soortgelijk onderzoek naar het gedetineerdenklimaat in Nederland gedaan. Deze publicatie geeft een overzicht van het gehele gedetineerdenklimaat maar ook per inrichting is het gedetineerdenklimaat geschetst. Veel aandacht wordt besteed aan detentiebeleving van de gedetineerden. Deze publicatie is van belang omdat dit de meest recente publicatie is over de gedetineerden populatie in Nederland. Crewe 2009 The prisoner society Crewe (2009) heeft gekeken naar het sociale leven in de HM Prison Wellingborough. Dit is een gesloten inrichting in Engeland voor mannen met weinig ontsnappingsgevaar. Doel van zijn boek is.. to capture a particular moment in penal history, to provide a sociological snapshot of the prison.. (Crewe, 2009, p. 8). De publicatie van Crewe is opgenomen omdat het een duidelijk beeld schept van de medegedetineerdencultuur. Sociale relaties binnen detentie zijn te verdelen in sociale contacten met vertrouwelijke vrienden die men vaak al kent van voor detentie, een beperkt aantal gevangenisvrienden en toevallige, losse contacten. In de gevangenis heerst een ongeschreven gevangenisetiquette waarin gedragsregels tussen medegedetineerden vastliggen. Vanuit de geforceerde situatie van het gevormde sociale leven in detentie zou verwacht kunnen worden dat gedurende detentie hechte vriendschappen ontstaan en dat gedetineerden onder elkaar een sterke mate van solidariteit zouden ervaren. Detentie is echter een beperkte situatie voor het opdoen van vriendschappen, doordat gedetineerden minder de kans hebben elkaar te evalueren waardoor het moeilijk is elkaar daadwerkelijk te vertrouwen. Medegedetineerden hebben moeite om elkaar te beoordelen doordat tijdens detentie informatie over het verleden van gedetineerden achterwege gelaten of vervalst kan worden. Binnen detentie ontstaan andere vriendschappen dan buiten detentie kunnen ontstaan; je hebt zogenoemde detentievrienden. Voor medegedetineerden die elkaar al kennen van voor detentie gelden dezelfde vriendschapskenmerken als voor vriendschappen buiten detentie. Een kenmerk van een detentievriendschap is dat deze vrienden in verhouding tot vriendschappen buiten detentie weinig vertrouwen in elkaar hebben. Deze beperkingen van detentievriendschappen (alleen bestaan tijdens detentie) zijn onder gedetineerden openlijk bekend. 125

126 Cuyper, Dirkzwager, Völker, van der Laan en Nieuwbeerta 2012 Het sociale netwerk van gedetineerden voorafgaand aan detentie De Cuyper en collega s hebben het core netwerk van volwassen mannelijke gedetineerden vergeleken met het core netwerk van personen uit de algemene Nederlandse populatie. Tot het core netwerk behoren personen met wie belangrijke zaken worden besproken, wie vaak wordt gesproken, wie sterk wordt vertrouwd en wie men relatief lang kent. Uitkomst van het onderzoek is dat gedetineerden een even groot core netwerk hebben als de Nederlandse populatie. Verschillen zijn dat het core netwerk van gedetineerden dichter is en dat gedetineerden hun core netwerkleden minder vertrouwen dan de algemene bevolking. Daarnaast hebben gedetineerden een netwerk dat relatief weinig sociaaleconomische hulpbronnen heeft. Dit onderzoek is niet te vergelijken met het onderzoek van deze scriptie, omdat respondenten van De Cuyper en collega s (2012) alleen is gevraagd naar hun core netwerk terwijl respondenten in het onderzoek van deze scriptie zijn gevraagd naar al hun sociale contacten. Dit onderzoek is één van de eerste Nederlandse onderzoeken die gekeken heeft naar het sociale netwerk van volwassen gedetineerden. 126

127 Bijlage II: Tabellen bij hoofdstuk 3 Gegevens gedetineerdenpopulatie Nederland Tabel 1 Aantal gedetineerden van 2002 tot 2012 Jaar Vrouwen Mannen Totaal Bron: CBS, 2013a Tabel 2 Aantal gedetineerden naar type delict in 2012 Delicten Vrouwen Mannen Totaal Misdrijven, totaal Vermogensmisdrijven Vernieling en openbare orde Gewelds- en seksuele misdrijven Overige misdrijven, WvSr Verkeersmisdrijven Drugsmisdrijven Vuurwapenmisdrijven Misdrijven overige wetten Niet bekend Bron: CBS, 2013b Tabel 2a Chi-kwadraattoets populatie en steekproef Populatie Kansen Verwacht Steekproef Bijdrage Vermogensmisdrijven 165 0,24 7, ,29 Vernieling en openbare orde 25 0,04 1,15 1 0,02 Gewelds- en seksuele misdrijven 120 0,17 5,53 7 0,39 Overige misdrijven, WvSr 15 0,02 0,69 2 2,48 Verkeersmisdrijven 5 0,01 0, ,61 Drugsmisdrijven 180 0,26 8,29 1 6,41 Misdrijven overige wetten 10 0,01 0, ,01 Niet bekend 175 0,25 8,06 0 8,06 Totaal ,27 X 2 (7, N = 32) = 54,27, p <0,01 Toelichting Tabel 2a. Een Chi-kwadraattoets is uitgevoerd om te kijken of de steekproef representatief is voor de populatie. In dit geval berekent de Chi-kwadraattoets op basis van de vrouwelijke gedetineerde populatie het verwachte aantal respondenten per delict voor de 127

128 steekproef. De Chi-kwadraattoets van de steekproef en de populatie was significant (X 2 (7, N = 32) = 54,27, p <0,01). Dit houdt in dat de steekproef afwijkt van de populatie. Op basis van de populatie zou verwacht mogen worden dat meer respondenten met drugsmisdrijven in de steekproef zitten en minder respondenten met vermogensdelicten, verkeersmisdrijven en overige misdrijven. Tabel 2b Chi-kwadraattoets populatie en steekproef zonder ISD ers Populatie Kansen Verwacht Steekproef Bijdrage Vermogensmisdrijven 165 0,24 5,22 6 0,12 Vernieling en openbare orde 25 0,04 0,79 1 0,06 Gewelds- en seksuele misdrijven 120 0,17 3,80 7 2,70 Overige misdrijven, WvSr 15 0,02 0,47 2 4,90 Verkeersmisdrijven 5 0,01 0, ,43 Drugsmisdrijven 180 0,26 5,70 1 3,87 Misdrijven overige wetten 10 0,01 0, ,75 Niet bekend 175 0,25 5,54 0 5,54 Totaal ,36 (X 2 (7, N = 22) = 61,36, p <0,01) Toelichting Tabel 2b. Een Chi-kwadraattoets van de steekproef zonder ISD ers en de populatie was ook significant (X 2 (7, N = 22) = 61,36, p <0,01). Dit houdt in dat de steekproef wederom afwijkt van de populatie. Zonder de ISD ers komt het verwachte aantal respondenten voor vermogensmisdrijven wel overeen met de steekproef. Dit komt doordat alle ISD ers veroordeeld zijn voor vermogensdelicten. Het aantal respondenten veroordeeld voor drugsmisdrijven en overige misdrijven blijft afwijkend van de verwachte waarde. Bij deze toetsing is de categorie vuurwapenmisdrijf niet meegenomen, omdat deze niet voorkwam in de populatie. Tabel 3 Gedetineerden naar strafduur Vrouwen Mannen Totaal Strafduur N=555 Minder dan 1 maand tot 3 maanden tot 6 maanden maanden tot 1 jaar tot 2 jaren tot 4 jaren jaren of langer Nog geen straf opgelegd Bron: CBS 2012c Toelichting Tabel 3a. Een Chi-kwadraattoets is uitgevoerd om te kijken of de steekproef representatief is voor de populatie. In dit geval berekent de Chi-kwadraattoets op basis van de vrouwelijke gedetineerde populatie het verwachte aantal respondenten per strafduur voor de steekproef. De Chi-kwadraattoets van de steekproef en de populatie was significant (X 2 (7, N = 32) = 33,65, p <0,01). Dit houdt in dat de steekproef afwijkt van de populatie. Op basis van de populatie zou verwacht mogen worden dat minder respondenten met een strafduur van twee tot vier jaren in de steekproef moeten zitten. De grote hoeveelheid respondenten met een 128

129 strafduur tussen de twee en vier jaren is te verklaren doordat alle ISD ers veroordeeld zijn voor een straf van twee jaren. Tabel 3a Chi-kwadraattoets populatie en steekproef Populatie Kansen Verwacht Steekproef Bijdrage Minder dan 1 maand 40 0,07 2,31 0 2,31 1 tot 3 maanden 25 0,05 1,44 4 4,54 3 tot 6 maanden 15 0,03 0,86 2 1,49 6 maanden tot 1 jaar 55 0,10 3,17 2 0,43 1 tot 2 jaren 25 0,05 1,44 0 1,44 2 tot 4 jaren 45 0,08 2, ,14 4 jaren of langer 50 0,09 2,88 1 1,23 Nog geen straf opgelegd 300 0,54 17, ,07 Totaal ,65 X 2 (7, N = 32) = 33,65, p <0,01 Toelichting Tabel 3b. De Chi-kwadraattoets van de steekproef zonder de ISD ers en de populatie was ook significant (X 2 (7, N = 22) = 17,42, p =0,01). Dit houdt in dat de steekproef afwijkt van de populatie. Dit is vooral toe te schrijven aan de respondenten die vallen in de categorie 1 tot 3 maanden. Tabel 3b Chi-kwadraattoets populatie en steekproef zonder ISD ers Populatie Kansen Verwacht Steekproef Bijdrage Minder dan 1 maand 40 0,07 1,59 0 1,59 1 tot 3 maanden 25 0,05 0,99 4 9,14 3 tot 6 maanden 15 0,03 0,59 2 3,32 6 maanden tot 1 jaar 55 0,10 2,18 2 0,01 1 tot 2 jaren 25 0,05 0,99 0 0,99 2 tot 4 jaren 45 0,08 1,78 0 1,78 4 jaren of langer 50 0,09 1,78 1 0,49 Nog geen straf opgelegd 300 0,54 11, ,10 Totaal ,42 X 2 (7, N = 22) = 17,42, p =0,01 Tabel 4 Gedetineerden naar geboorteland Vrouwen Mannen Totaal Geboorteland N=695 Nederland Suriname Nederlandse Antillen/Aruba Marokko Turkije Algerije Voormalig Joegoslavië Ander geboorteland Bron: CBS 2013d 129

130 Tabel 5 Gedetineerden naar leeftijd Vrouwen Mannen Totaal Leeftijd N=700* 15 tot 20 jaar tot 25 jaar tot 30 jaar tot 35 jaar tot 40 jaar tot 45 jaar tot 50 jaar jaar en ouder Bron: CBS 2013e Tabel 5a Chi-kwadraattoets populatie en steekproef Populatie Kansen Verwacht Steekproef Bijdrage ,03 0,91 0 0, ,15 4,80 1 3, ,17 5,49 6 0, ,16 5,26 6 0, ,11 3,66 4 0, ,12 3,89 5 0, ,11 3, ,00 50> 95 0,14 4,34 0 4,34 Totaal ,29 X 2 (7, N = 32) = 19,29, p =0,01 Toelichting Tabel 5a. Een Chi-kwadraattoets is uitgevoerd om te kijken of de steekproef representatief is voor de populatie. In dit geval berekent de Chi-kwadraattoets op basis van de vrouwelijke gedetineerde populatie het verwachte aantal respondenten per leeftijdscategorie voor de steekproef. De Chi-kwadraattoets van de steekproef met ISD ers en de populatie was significant (X 2 (7, N = 32) =19,29, p =0,01). Dit houdt in dat de steekproef afwijkt van de populatie. Op basis van de populatie zou verwacht mogen worden dat minder respondenten in de leeftijdscategorie jaar in de steekproef moeten zitten. Ook dit is te herleiden tot de ISD ers. Meer dan de helft van de ISD ers zit namelijk in deze leeftijdscategorie. Tabel 5b Chi-kwadraattoets populatie en steekproef zonder ISD ers Populatie Kansen Verwacht Steekproef Bijdrage ,03 0,63 0 0, ,15 3,30 1 1, ,17 3,77 5 0, ,16 3,61 4 0, ,11 2,51 3 0, ,12 2,67 5 2, ,11 2,51 4 0,88 50> 95 0,14 2,99 0 2,99 Totaal ,66 X 2 (7, N = 22) = 8,66, p >0,05 130

131 Toelichting Tabel 5a. De Chi-kwadraattoets van de steekproef zonder ISD ers en de populatie was niet significant (X 2 (7, N = 22) =8,66, p >0,05). Dit houdt in dat de steekproef zonder ISD ers representatief is voor de populatie. Tabel 6 Percentage algemene recidive naar observatiejaren Strafzaak afgedaan in: Sekse (N) Observatiejaren Vrouw (2878) 24,5 33,6 38,3 Man (29227) 37,4 49,6 55,1 Totaal (32105) 36,3 48,2 53, Vrouw (2884) 26,7 37,0 42,3 45,9 Man (30793) 38,2 50,7 57,2 60,7 Totaal (33677) 37,2 49,5 56,0 59, Vrouw (3150) 26,0 35,7 41,2 45,6 48,4 Man (32090) 39,1 52,0 59,0 63,3 65,7 Totaal (35240) 37,9 50,5 57,4 61,7 64, Vrouw (2975) 28,3 37,8 43,9 48,1 51,1 53,2 Man (32136) 39,7 52,8 60,0 64,4 67,3 69,0 Totaal (35111) 38,7 51,6 58,6 63,0 65,9 67, Vrouw (2834) 28,6 37,7 44,2 48,4 50,5 52,9 53,9 Man (25006) 42,5 54,8 61,6 65,3 68,1 69,9 71,2 Totaal (27840) 41,1 53,1 59,4 63,6 66,3 68,2 69,4 Bron: WODC-Recidivemonitor

132 Bijlage III: ISD-maatregel Wetboek van Strafrecht Afdeling 3. Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (een selectie) Artikel 38m 1 De rechter kan op vordering van het openbaar ministerie de maatregel opleggen tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders, indien: het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten; de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld dan wel bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, en de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. 2 De maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte. 3 Indien de verdachte verslaafde is dan wel ten aanzien van hem andere specifieke problematiek bestaat waarmee het plegen van strafbare feiten samenhangt, strekt de maatregel er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn verslavingsproblematiek dan wel van die andere problematiek. 4 De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel heeft doen overleggen. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte. 5 Het vierde lid blijft buiten toepassing indien de verdachte weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk wordt over de reden van de weigering rapport opgemaakt. De rechter doet zich zo veel mogelijk een ander advies of rapport dat hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de verdachte wel bereid is om medewerking te verlenen, overleggen. 6 Bij het opleggen van de maatregel neemt de rechter de inhoud van de overige adviezen en rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de veelheid van misdrijven waarvoor deze eerder is veroordeeld in aanmerking. Artikel 38n 1De maatregel geldt voor de tijd van ten hoogste twee jaren, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij hij is opgelegd, onherroepelijk is geworden. 2Bij het bepalen van de duur van de maatregel kan de rechter rekening houden met de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis, in een psychiatrisch ziekenhuis of een inrichting voor klinische observatie bestemd ingevolge een bevel tot observatie, is doorgebracht. 132

133 Bijlage IV: Penitentiaire beginselenwet Ingekorte weergave Artikel 1. [Definities] Voor de toepassing van deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder: e. gedetineerde: een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt; t. vrijheidsbenemende maatregel: voorlopige hechtenis, vreemdelingenbewaring, gijzeling, lijfsdwang, terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging, plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders en vrijheidsbeneming die op andere dan de in artikel 1, onder s, genoemde gronden plaatsvindt; Artikel 36. [Postverkeer. Censuur] 1. De gedetineerde heeft, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid te stellen beperkingen, het recht brieven en stukken per post te verzenden en te ontvangen. De hieraan verbonden kosten komen, tenzij de directeur anders bepaalt, voor rekening van de gedetineerde. 4. De directeur kan de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken alsmede bijgesloten voorwerpen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen: a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting; b. de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid; c. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten; d. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven. Artikel 38. [Bezoek. Beperkingen] 1. De gedetineerde heeft het recht gedurende ten minste één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de toelating en weigering van bezoek. In de huisregels worden regels gesteld omtrent het aanvragen van bezoek. 2. De directeur kan het aantal tegelijkertijd tot de gedetineerde toe te laten personen beperken, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. 3. De directeur kan de toelating tot de gedetineerde van een bepaald persoon of van bepaalde personen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid. Deze weigering geldt voor ten hoogste twaalf maanden. 4. De directeur kan bepalen dat tijdens het bezoek toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid. Dit toezicht kan omvatten het beluisteren of opnemen van het gesprek tussen de bezoeker en de gedetineerde. Tevoren wordt aan betrokkenen mededeling gedaan van de aard en de reden van het toezicht. 5. Iedere bezoeker dient zich bij binnenkomst op deugdelijke wijze te legitimeren. De directeur kan bepalen dat een bezoeker aan zijn kleding wordt onderzocht op de aanwezigheid van voorwerpen die een gevaar kunnen opleveren voor de orde of de veiligheid in de inrichting. Dit onderzoek kan ook betrekking hebben op door hem meegebrachte voorwerpen. De directeur is bevoegd dergelijke voorwerpen gedurende de duur van het bezoek onder zich te nemen tegen afgifte van een bewijs van ontvangst dan wel aan een opsporingsambtenaar ter hand te stellen met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten. 133

134 6. De directeur kan het bezoek binnen de daarvoor bestemde tijd beëindigen en de bezoeker uit de inrichting doen verwijderen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid. Artikel 39. [Telefoneren. Toezicht. Beperkingen] 1. De gedetineerde heeft, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid te stellen beperkingen, het recht ten minste eenmaal per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen en met behulp van een daartoe aangewezen toestel gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting. De hieraan verbonden kosten komen, tenzij de directeur anders bepaalt, voor rekening van de gedetineerde. In verband met het uitoefenen van toezicht als bedoeld in het tweede lid, kunnen telefoongesprekken worden opgenomen. 134

135 Bijlage V: Grafiek bij hoofdstuk 5 Tijdens het interview is gevraagd aan de respondenten om een schatting te maken van het aantal keer dat zij in detentie hebben gezeten. Bij recidivisten lag deze schatting gemiddeld op 7 keer en bij ISD ers lag de schatting gemiddeld op 9 keer. Recidivisten hebben het aantal keren detentie te hoog geschat terwijl ISD ers het juist lager schatten. In Grafiek 1 is het daadwerkelijke aantal keren detentie en het geschatte aantal keren detentie weergegeven. Grafiek 1 Geschat aantal keren detentie vergeleken met het geregistreerde aantal keren 135

136 Bijlage VI: Tabellen hoofdstuk 6 Tabel 1 Verschil aantal gedetineerde contacten tussen recidivisten en ISD ers Aantal contactpersonen n aantal proportie Recidivisten ,16 ISD ers ,29 Proportietoets vergelijking van 2 populaties, z= 2,01, p(2)<0,05. Tabel 2 Vertrouwen vrienden buiten detentie Vertrouwen First-offenders (N= 35) Recidivisten (N=5) ISD ers (N=16) Totaal (N=56) Bespreken vertrouwelijke zaken Gemiddelde 3,17 2,75 2,75 3,02 Standaard deviatie 1,49 1,18 1,83 1,41 Minimum - maximum Algemeen vertrouwen Gemiddelde 4,37 4,20 4,31 4,34 Standaard deviatie 0,84 1,30 0,60 0,82 Minimum - maximum

137 Tabel 3 Informatie over medewerkers PI Contact Belangrijk voor respondent Vriendschap volgens respondent Gemiddelde waarde Goede behandeling respondent advocaat , afdelingshoofd , anders , arbeidcoörd , arbeidmedew , arts , beveiliging , bevolking , bewindvoerder , bibliothecaris , boedhist , bsd , dominee ,6 4 4 fysiotherapeut ,4 5 3 humaniste imam jeugdzorg , mentor , mmd , opleidingcoöd , pastoor ,6 9 8 piwers , plv directeur , psychiater , psycholoog , reclassering sportinstr ,4 9 8 tandarts , tandartsass , trajectbeg ,2 6 9 creatief , verpleger , Totaal , Geen contact met: directeur, medewerker juridische zaken, hoofd zorg Afkeuren criminaliteit volgens respondent Tabel 4 Verschil aantal verbroken contacten tussen first-offenders en ISD ers Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie First-offenders 12 5,25 3,86 ISD ers 10 8,20 3,74 T-toets verschil in gemiddelde (gelijke varianties), t (20) = 1,81, p(2)<0,

138 Tabel 5 Verdeling contacten naar rol Personen in het sociale netwerk Personen in het sociale netwerk waarmee direct contact is Ouder 29 (9,2%) 23 (11,9%) 38 (17,4%) Stiefouder 6 (1,9%) 3 (1,6%) 7 (3,2%) Partner 17 (5,4%) 16 (8,3%) Ex-partner 11 (3,5%) 7 (3,6%) 32 (14,6%) Kind 41 (13,0%) 26 (13,5%) 18 (8,2%) Stiefkind 6 (1,9%) 4 (2,1%) 1 (0,5%) Kleinkind 2 (0,6%) 3 (1,4%) Broer/zus 34 (10,8%) 20 (10,4%) 39 (17,8%) Halfbroer/zus 15 (4,7%) 7 (3,2%) 11 (5,0%) Stiefbroer/zus 14 (6,4%) Schoonouder 13 (4,1%) 9 (4,7%) 5 (2,3%) Ex-schoonouder 2 (0,6%) 1 (0,5%) Zwager/schoonzus 19 (6,0%) 9 (4,7%) 8 (3,6%) Opa/oma 5 (1,6%) 3 (1,6%) 13 (5,9%) Andere familie 24 (7,6%) 8 (4,1%) 16 (7,3%) Vriend/vriendin 56 (17,7%) 36 (18,7%) 13 (5,9%) Collega 7 (2,2%) 1 (0,5%) Kennis 6 (1,9%) 6 (3,1%) Buurtgenoot 7 (2,2%) 3 (1,6%) Vereniging 10 (3,2%) 6 (3,1%) Anders 6 (1,9%) 6 (3,1%) Totaal 316 (100%) 193 (100%) 219 (100%) Tabel 6 Verschil contact met kinderen tussen first-offenders en recidivisten Aantal contactpersonen n aantal proportie First-offenders ,92 ISD ers ,57 Proportietoets vergelijking van 2 populaties, z=3,63, p(2) <0,01. Tabel 7 Verschil contact met kinderen tussen recidivisten en ISD ers Aantal contactpersonen n aantal proportie First-offenders ,92 ISD ers ,56 Proportietoets vergelijking van 2 populaties, z=3,03, p(2)<0,05. Personen buiten het sociale netwerk 138

139 Tabel 8 Initiatief tot contact Initiatief komt altijd of vaker van contactpersoon Initiatief komt van beide kanten Initiatief komt altijd of vaker van respondent Ontbrekend Ouders (23) Stiefouder (3) Partner (16) Ex-partner (7) Kind (26) Stiefkind (4) Broer/zus (20) Halfbroer/zus (7) Schoonouder (9) Zwager/schoonzus (9) Opa/oma (3) Andere familie (8) Vriend/vriendin (36) Collega (1) Kennis (6) Buurtgenoot (3) Vereniging (6) Anders (6) Totaal (185) 15 (8,1%) 125 (67,6%) 30 (16,2%) 15 (8,1%) Tabel 9 Verschil aantal personen op bezoekerslijst tussen first-offenders en recidivisten Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie First-offenders 12 5,17 3,24 Recidivisten 10 2,60 2,27 T-toets verschil in gemiddelde (gelijke varianties), t (20) = 2,11, p(2)<0,05. Tabel 10 Verschil aantal personen op bezoekerslijst tussen first-offenders en ISD ers Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie First-offenders 12 5,17 3,24 ISD ers 10 2,20 3,08 T-toets verschil in gemiddelde (gelijke varianties), t (20) = 2,18, p(2)<0,05. Tabel 11 Verschil aantal contacten in aanraking met justitie tussen first-offenders en recidivisten Aantal contactpersonen n aantal proportie First-offenders ,08 Recidivisten ,32 Proportietoets vergelijking van 2 populaties, z= 3,92, p(2)<0,01. Tabel 12 Verschil aantal contacten in aanraking met justitie tussen first-offenders en ISD ers Aantal contactpersonen n aantal proportie First-offenders ,08 ISD ers ,33 Proportietoets vergelijking van 2 populaties, z= 4,12, p(2) <0,

140 Tabel 13 Verschil aantal contacten zonder problemen tussen first-offenders en recidivisten Aantal contactpersonen n aantal proportie First-offenders ,83 Recidivisten ,55 Proportietoets vergelijking van 2 populaties, z= 4,05, p(2)<0,01. Tabel 14 Verschil aantal contacten zonder problemen tussen first-offenders en ISD ers Aantal contactpersonen n aantal proportie First-offenders ,83 ISD ers ,58 Proportietoets vergelijking van 2 populaties, z=3,94, p(2)<0,

141 Tabel 15 Manier van contact en regelmaat van dit contact Elke dag Meerdere keren in de week Eens in de week Eens in de twee weken Eens in de maand Minder dan eens in de maand Telefoon First-offenders 4 (2,4%) 27 (15,9%) 10 (5,9%) 6 (3,5%) 4 (2,4%) 6 (3,5%) 113 (66,5%) 170 Recidivisten 5 (8,1%) 2 (3,2%) 4 (6,5%) 6 (9,7%) 6 (9,7%) 2 (3,2%) 37 (59,7%) 62 ISD ers 3 (4,0%) 5 (6,7%) 18 (24,0%) 6 (8,0%) 7 (9,3%) - 36 (48,0%) 75 Totaal 12 (3,9%) 34 (11,1%) 32 (10,4%) 18 (5,9%) 17 (5,5%) 8 (2,6%) 186 (60,6%) 307 Post First-offenders 6 (3,5%) 18 (10,6%) 18 (10,6%) 10 (5,9%) 21 (12,4%) 97 (57,1%) 170 Recidivisten 4 (6,5%) 2 (3,2%) 1 (1,6%) 3 (4,8%) - 52 (82,9%) 62 ISD ers 2 (2,7%) 11 (14,7%) 3 (4,0%) 14 (18,7%) 6 (8,0%) 39 (52,0%) 75 Totaal 12 (3,9%) 31 (10,1%) 22 (7,2%) 27 (8,8%) 27 (8,8%) 188 (61,2%) 307 Bezoekuur First-offenders - 12 (7,1%) 8 (4,7%) 10 (5,9%) 18 (10,6%) 122 (71,8%) 170 Recidivisten 2 (3,2%) 3 (4,8%) 4 (6,5%) - 2 (3,2%) 51 (82,3%) 62 ISD ers - 2 (2,7%) - 2 (2,7%) 6 (8,0%) 65 (86,7%) 75 Totaal 2 (0,7%) 17 (5,5%) 12 (3,9%) 12 (3,9%) 26 (8,5%) 238 (77,5%) 307 Niet Totaal 141

142 Bijlage VII: Tabellen hoofdstuk 7 Tabel 1 Verschil netwerkgrootte familie en vrienden tussen first-offenders en recidivisten Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie First-offenders 12 14,58 5,13 Recidivisten 10 6,50 4,58 T-toets verschil in gemiddelde (gelijke varianties), t (20) = 3,86, p(2)<0.01. Tabel 2 Verschil netwerkgrootte familie en vrienden tussen first-offenders en ISD ers Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie First-offenders 12 14,58 5,13 Recidivisten 10 7,60 3,98 T-toets verschil in gemiddelde (gelijke varianties), t (20) = 3,51, p(2)<0,01. Tabel 3 Verschil netwerkgrootte medegedetineerden first-offenders en recidivisten Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie First-offenders 12 3,58 2,29 Recidivisten 10 6,50 1,03 T-toets verschil in gemiddelde (gelijke varianties), t (20) = 2,56, p(2)<0,05. Tabel 4 Verschil netwerkgrootte medegedetineerden recidivisten en ISD ers Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie Recidivisten 10 0,80 1,03 ISD ers 10 2,50 2,32 T-toets verschil in gemiddelde (gelijke varianties), t (18) = 2,12, p(2)<0,05. Tabel 5 Verschil netwerkgrootte medegedetineerden, familie en vrienden first-offenders en recidivisten Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie First-offenders 12 18,25 6,64 Recidivisten 10 7,40 5,06 T-toets verschil in gemiddelde (gelijke varianties), t (20) = 4,24, p(2)<0,01. Tabel 6 Verschil netwerkgrootte medegedetineerden, familie en vrienden first-offenders en ISD ers Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie First-offenders 12 18,25 6,64 ISD ers 10 10,50 5,72 T-toets verschil in gemiddelde (gelijke varianties), t (20) = 2,90, p(2)<0,05. Tabel 7 Verschil netwerkgrootte totale netwerk first-offenders en recidivisten Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie First-offenders 12 29,83 8,88 Recidivisten 10 19,20 6,05 T-toets verschil in gemiddelde (gelijke varianties), t (20) = 3,21, p(2)<0,

143 Tabel 8 Verschil degree netwerk first-offenders en recidivisten Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie First-offender 12 17,42 6,84 Recidivisten 10 7,20 4,89 T-toets verschil in gemiddelde (gelijke varianties), t (20) = 3,95, p(2)<0.01. Tabel 9 Verschil degree first-offender en ISD ers Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie First-offenders 12 17,42 6,84 ISD ers 10 9,80 5,25 T-toets verschil in gemiddelde (gelijke varianties), t (20) = 2,88, p(2)<0,01. Tabel 10 Verschil waarde netwerk first-offenders en ISD ers Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie First-offender 12 4,28 0,13 ISD ers 10 3,94 0,14 T-toets verschil in gemiddelde (gelijke varianties), t (20) = 1,76, p(2)<0,10. Tabel 11 Verschil aantal hele goede relaties first-offender en recidivisten Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie First-offenders 12 8,41 4,98 Recidivisten 10 1,90 2,33 T-toets verschil in gemiddelde (gelijke varianties), t (20) = 3,79, p(2)<0.01. Tabel 12 Verschil aantal hele goede relaties first-offender en ISD ers Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie First-offenders 12 8,41 4,98 ISD ers 10 1,70 1,83 T-toets verschil in gemiddelde (gelijke varianties), t (20) = 4,03, p(2)<0.01. Tabel 13 Verschil percentage hele goede relatie tussen first-offenders en ISD ers Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie First-offenders 12 48,56 23,96 ISD ers 10 21,38 21,70 T-toets verschil in gemiddelde (gelijke varianties), t (20) = 2,76, p(2)<0,05. Tabel 14 Verschil percentage goede relatie tussen first-offenders en ISD ers Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie First-offenders 12 29,07 14,37 ISD ers 10 50,61 21,69 T-toets verschil in gemiddelde (gelijke varianties), t (20) = 2,79, p(2)<0,

144 Grafiek 1 Aantal goede relaties in het netwerk naar onderzoeksgroep Grafiek 2 Aantal hele goede relaties per netwerk naar onderzoeksgroep Tabel 15 Verschil diversiteit first-offenders en recidivisten Aantal contactpersonen n gemiddelde standaarddeviatie First-offenders 12 5,25 0,87 Recidivisten 10 4,00 1,94 T-toets verschil in gemiddelde (geen gelijke varianties), t (11,96) = 2,01, p(2)<0,

Summary in Dutch/ Samenvatting in het Nederlands

Summary in Dutch/ Samenvatting in het Nederlands Summary in Dutch/ Samenvatting in het Nederlands Het sociale netwerk van gedetineerden: De samenstelling van, overlap tussen en veranderingen in het core discussie netwerk en het criminele netwerk. Introductie

Nadere informatie

De subjectieve zwaarte van detentie: een empirisch onderzoek. Ellen Raaijmakers Jan de Keijser Paul Nieuwbeerta Anja Dirkzwager Joni Reef

De subjectieve zwaarte van detentie: een empirisch onderzoek. Ellen Raaijmakers Jan de Keijser Paul Nieuwbeerta Anja Dirkzwager Joni Reef De subjectieve zwaarte van : een empirisch onderzoek Ellen Raaijmakers Jan de Keijser Paul Nieuwbeerta Anja Dirkzwager Joni Reef Veenhuizen 20 Juni 2014 Achtergrond Detentie dient vier doelen: Afschrikking

Nadere informatie

Samenwerking SPV PI Zwolle en ACT

Samenwerking SPV PI Zwolle en ACT FORENSISCHE PSYCHIATRIE Samenwerking SPV PI Zwolle en ACT Even voorstellen Annemarie de Vries SPV bij het ACT team Dimence Zwolle Elles van der Hoeven SPV bij de PI Zwolle locatie Penitentiair Psychiatrisch

Nadere informatie

Nieuwe dadergroep vraagt aandacht

Nieuwe dadergroep vraagt aandacht Er is een nieuwe groep van jonge, zeer actieve veelplegers die steeds vaker met de politie in aanraking komt / foto: Pallieter de Boer. Nieuwe dadergroep vraagt aandacht Jongere veelplegers roeren zich

Nadere informatie

Samenvatting. Onderzoeksvragen

Samenvatting. Onderzoeksvragen Samenvatting Om de relatief hoge recidive onder (ex-)gedetineerden terug te dringen, wordt al tijdens detentie gewerkt aan re-integratie. Een belangrijk onderdeel van het re-integratiebeleid is het werken

Nadere informatie

Feiten en Achtergronden. Sanctietoepassing voor volwassenen. Terugdringen recidive door persoonsgerichte aanpak en nadruk op nazorg

Feiten en Achtergronden. Sanctietoepassing voor volwassenen. Terugdringen recidive door persoonsgerichte aanpak en nadruk op nazorg Sanctietoepassing voor volwassenen Terugdringen recidive door persoonsgerichte aanpak en nadruk op nazorg Oktober 2008 / F&A 8880 Ministerie van Justitie Directie Voorlichting Schedeldoekshaven 100 Postbus

Nadere informatie

Samenvatting Tabel a Enkele achtergronden van ex-gedetineerden uitgestroomd tussen 1996 en 1999

Samenvatting Tabel a Enkele achtergronden van ex-gedetineerden uitgestroomd tussen 1996 en 1999 Samenvatting Welke recidive volgt er op de gevangenisstraffen die in ons land worden opgelegd? Ondanks een forse toename van het aantal beschikbare plaatsen heeft het Nederlands gevangeniswezen moeite

Nadere informatie

6 secondant #6 december 2010. Groot effect SOV/ISD-maatregel

6 secondant #6 december 2010. Groot effect SOV/ISD-maatregel 6 secondant #6 december 21 Groot effect SOV/ISD-maatregel Selectieve opsluiting recidivisten werkt Crimi-trends Een langere opsluiting van hardnekkige recidivisten heeft een grote bijdrage geleverd aan

Nadere informatie

Onderzoeksopzet. Marktonderzoek Klantbeleving

Onderzoeksopzet. Marktonderzoek Klantbeleving Onderzoeksopzet Marktonderzoek Klantbeleving Utrecht, september 2009 1. Inleiding De beleving van de klant ten opzichte van dienstverlening wordt een steeds belangrijker onderwerp in het ontwikkelen van

Nadere informatie

Resocialisatie in Nederlandse Penitentiaire Inrichtingen

Resocialisatie in Nederlandse Penitentiaire Inrichtingen Resocialisatie in Nederlandse Penitentiaire Inrichtingen Anouk Bosma Universiteit Leiden Symposium gevangenismuseum 20 juni 2014 PRISONPROJECT.NL N S C R UL UU Wat ik vandaag wil vertellen Rehabilitatie

Nadere informatie

Samenvatting De problematiek van gedetineerden met een lichte verstandelijke beperking in het gevangeniswezen

Samenvatting De problematiek van gedetineerden met een lichte verstandelijke beperking in het gevangeniswezen Samenvatting De problematiek van gedetineerden met een lichte verstandelijke beperking in het gevangeniswezen Dr. H.L. Kaal Drs. A.M. Negenman E. Roeleveld Prof. dr. P.J.C.M. Embregts Achtergrond onderzoek

Nadere informatie

Nazorgproblematiek en recidive van kortgestrafte gedetineerden

Nazorgproblematiek en recidive van kortgestrafte gedetineerden Factsheet 2010-2 Nazorgproblematiek en recidive van kortgestrafte gedetineerden Auteurs: G. Weijters, P.A. More, S.M. Alma Juli 2010 Aanleiding Een aanzienlijk deel van de Nederlandse gedetineerden verblijft

Nadere informatie

Hybride werken bij diagnose en advies. Inleiding

Hybride werken bij diagnose en advies. Inleiding Hybride werken bij diagnose en advies Inleiding Hybride werken is het combineren van 2 krachtbronnen. Al eerder werd aangegeven dat dit bij de reclassering gaat over het combineren van risicobeheersing

Nadere informatie

Justitiële Verslavingszorg. De reclassering

Justitiële Verslavingszorg. De reclassering Justitiële Verslavingszorg De reclassering JVz is een onderdeel van Inforsa, een instelling gespecialiseerd in intensieve en forensische zorg. JVz biedt reclasseringsprogramma s voor mensen die - mede

Nadere informatie

Samenvatting. Achtergrond, doel en onderzoeksvragen

Samenvatting. Achtergrond, doel en onderzoeksvragen Samenvatting Achtergrond, doel en onderzoeksvragen Voor de tweede keer heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) de situatie van (ex-)gedetineerden op de gebieden identiteitsbewijs,

Nadere informatie

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier Samenvatting Om de relatief hoge recidive onder ex-gedetineerden te verminderen, wordt in het kader van re-integratie al tijdens detentie begonnen met het werken aan de problematiek van gedetineerden.

Nadere informatie

Wie zijn onze patiënten?

Wie zijn onze patiënten? In deze folder vertellen wij u graag wat meer over Forensisch Psychiatrisch Centrum de Kijvelanden. De Kijvelanden behandelt mensen met een psychiatrische stoornis. De rechter heeft hen tbs met bevel tot

Nadere informatie

Leidraad in de keten. Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) Contactgegevens

Leidraad in de keten. Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) Contactgegevens Contactgegevens Heeft u na het lezen van deze Leidraad vragen of opmerkingen over het LIJ? U kunt dan contact opnemen met het projectteam LIJ via het telefoonnummer: 070 370 72 75. Mailen kan ook naar:

Nadere informatie

Inge Test 07.05.2014

Inge Test 07.05.2014 Inge Test 07.05.2014 Inge Test / 07.05.2014 / Bemiddelbaarheid 2 Bemiddelbaarheidsscan Je hebt een scan gemaakt die in kaart brengt wat je kans op werk vergroot of verkleint. Verbeter je startpositie bij

Nadere informatie

Van binnen naar buiten

Van binnen naar buiten Van binnen naar buiten Een behoefteonderzoek naar de aard en omvang van nazorg voor gedetineerden S am e nva tting Jos Kuppens Henk Ferwerda I Samenvatting Uit onderzoek is bekend dat de terugkeer van

Nadere informatie

Forensisch Psychiatrisch Centrum de Kijvelanden. Over TBS

Forensisch Psychiatrisch Centrum de Kijvelanden. Over TBS Forensisch Psychiatrisch Centrum de Kijvelanden Over TBS In deze folder vertellen wij u graag meer over Forensisch Psychiatrisch Centrum de Kijvelanden en in het bijzonder over tbs. De Kijvelanden behandelt

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/45808 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Bosma, A.Q. Title: Targeting recidivism : an evaluation study into the functioning

Nadere informatie

Samenvatting. Vraagstelling. Welke ontwikkelingen zijn er in de omvang, aard en afdoening van jeugdcriminaliteit in de periode ?

Samenvatting. Vraagstelling. Welke ontwikkelingen zijn er in de omvang, aard en afdoening van jeugdcriminaliteit in de periode ? Samenvatting Het terugdringen van de jeugdcriminaliteit is een belangrijk thema van het beleid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Met het beleidsprogramma Aanpak Jeugdcriminaliteit is de aanpak

Nadere informatie

Samenvatting. Achtergrond, doel en onderzoeksvragen

Samenvatting. Achtergrond, doel en onderzoeksvragen Samenvatting Achtergrond, doel en onderzoeksvragen Eén van de manieren van het ministerie van Veiligheid en Justitie om de hoge recidive onder ex-gedetineerden omlaag te brengen is door al tijdens detentie

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Kritisch reflecteren 2.1. Kritisch reflecteren: definitie Definitie: Kritisch reflecteren verwijst naar een geheel van activiteiten die

Hoofdstuk 2: Kritisch reflecteren 2.1. Kritisch reflecteren: definitie Definitie: Kritisch reflecteren verwijst naar een geheel van activiteiten die Hoofdstuk 2: Kritisch reflecteren 2.1. Kritisch reflecteren: definitie Definitie: Kritisch reflecteren verwijst naar een geheel van activiteiten die worden uitgevoerd om uit het gevonden bronnenmateriaal

Nadere informatie

Gedetineerden en hun partnerrelaties voor en na detentie

Gedetineerden en hun partnerrelaties voor en na detentie Gedetineerden en hun partnerrelaties voor en na detentie Anne Brons Anja Dirkzwager Marieke van Schellen Sanne van der Stelt Paul Nieuwbeerta Deelonderzoek binnen Prison Project: De partnerrelaties van

Nadere informatie

Eindexamen maatschappijwetenschappen vwo I

Eindexamen maatschappijwetenschappen vwo I Opgave 5 Sociale veiligheid ontsleuteld Hieronder staan drie tekstfragmenten en één figuur uit het rapport Sociale veiligheid ontsleuteld, veronderstelde en werkelijke effecten van veiligheidsbeleid; Lonneke

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) Procedurele rechtvaardigheid in detentie: Een studie naar determinanten en gevolgen van een procedureel rechtvaardige bejegening van gedetineerden. Inleiding Momenteel zitten

Nadere informatie

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier Samenvatting In dit rapport worden voor het eerst cijfers over de strafrechtelijke recidive na uitstroom uit de hele forensische zorg (FZ) gepresenteerd. Eerder beperkte het recidiveonderzoek voor de FZ

Nadere informatie

Jong en oud door dezelfde trend gegrepen. Siegwart Lindenberg en René Veenstra

Jong en oud door dezelfde trend gegrepen. Siegwart Lindenberg en René Veenstra Jong en oud door dezelfde trend gegrepen Siegwart Lindenberg en René Veenstra Jongeren jagen steeds meer materiële genoegens na zonder dat ouders ingrijpen. Om de lieve vrede in huis te bewaren, zwichten

Nadere informatie

Evaluatierapport. Workshop. Bewust en positief omgaan met ADHD. Universiteit van Tilburg Forensische psychologie. 23 april 2010

Evaluatierapport. Workshop. Bewust en positief omgaan met ADHD. Universiteit van Tilburg Forensische psychologie. 23 april 2010 Evaluatierapport Workshop Bewust en positief omgaan met ADHD Universiteit van Tilburg Forensische psychologie 23 april 2010 Drs. Arno de Poorter (workshopleider) Drs. Anne van Hees (schrijver evaluatierapport)

Nadere informatie

Samenvatting en conclusies

Samenvatting en conclusies Samenvatting en conclusies Plan- en procesevaluatie van de scholing van gevangenispersoneel in Verbal Judo Het onderzoek Verbal Judo (Thompson, 1984) is een methode waarbij mensen anderen op een kalme

Nadere informatie

Werk, detentie & recidive

Werk, detentie & recidive Werk, detentie & recidive Anke Ramakers Paul Nieuwbeerta Johan van Wilsem Anja Dirkzwager Prison Project Dissertaties Achtergrond Werkkansen laag onder ex-gedetineerden Laag opgeleid, weinig werkervaring,

Nadere informatie

Profielwerkstuk: stappenplan, tips en ideeën

Profielwerkstuk: stappenplan, tips en ideeën Pagina 1 Profielwerkstuk: stappenplan, tips en ideeën Je gaat een profielwerkstuk maken. Dan is euthanasie een goed onderwerp. Het is misschien niet iets waar je dagelijks over praat of aan denkt, maar

Nadere informatie

Waarom Koers & kansen?

Waarom Koers & kansen? Waarom Koers & kansen? Dalende criminaliteit, minder mensen die straf krijgen Minder lange gevangenisstraffen opgelegd door rechter Criminelen hebben vaak ook andere problemen, bijvoorbeeld psychologische

Nadere informatie

Voorwaardelijke straffen: Publieke steun, naleving en recidive

Voorwaardelijke straffen: Publieke steun, naleving en recidive Samenvatting (Dutch Summary) Voorwaardelijke straffen: Publieke steun, naleving en recidive Inleiding Sinds het begin van deze eeuw is de Nederlandse overheid bezorgd over de hoge recidivecijfers. Uit

Nadere informatie

ADVIES. Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling

ADVIES. Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling ADVIES Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling aan de Minister voor Rechtsbescherming naar aanleiding van het verzoek daartoe bij brief d.d.

Nadere informatie

STABLE LOVE, STABLE LIFE?

STABLE LOVE, STABLE LIFE? STABLE LOVE, STABLE LIFE? De rol van sociale steun en acceptatie in de relatie van paren die leven met de ziekte van Ménière Oktober 2011 Auteur: Drs. Marise Kaper Master Sociale Psychologie, Rijksuniversiteit

Nadere informatie

Rapport. Eigen regie en zelfredzaamheid ; een enquête onder senioren

Rapport. Eigen regie en zelfredzaamheid ; een enquête onder senioren Rapport Eigen regie en zelfredzaamheid ; een enquête onder senioren Woerden, juli 2014 Inhoudsopgave I. Omvang en samenstelling groep respondenten p. 3 II. Wat verstaan senioren onder eigen regie en zelfredzaamheid?

Nadere informatie

25 MAART 2016 RESEARCHPLAN OPDRACHT 1. ALEXANDRA MEIJER INHOUD Research & Productie

25 MAART 2016 RESEARCHPLAN OPDRACHT 1. ALEXANDRA MEIJER INHOUD Research & Productie 25 MAART 2016 RESEARCHPLAN OPDRACHT 1 ALEXANDRA MEIJER INHOUD Research & Productie Wat is de maatschappelijke relevantie van je onderwerp? De levenslange gevangenisstraf is al omstreden sinds de invoering

Nadere informatie

Omvang van verschillende sanctiegroepen; volwassen en jeugdige daders met minstens één strafzaak afgedaan in 1997

Omvang van verschillende sanctiegroepen; volwassen en jeugdige daders met minstens één strafzaak afgedaan in 1997 Welke recidive volgt er op de sancties die in Nederland worden opgelegd? Het Nederlandse strafrecht kent een uitgebreid pakket aan straffen en maatregelen, maar we weten niet goed welke uitstroomresultaten

Nadere informatie

Eindexamen maatschappijwetenschappen vwo I

Eindexamen maatschappijwetenschappen vwo I Opgave 5 Sociale veiligheid ontsleuteld 24 maximumscore 2 Ministerie van Binnenlandse Zaken (en Koninkrijksrelaties) heeft als taak (één van de volgende): 1 het bevorderen van de openbare orde en veiligheid

Nadere informatie

Delinquent gedrag bij jongeren met een licht verstandelijke beperking

Delinquent gedrag bij jongeren met een licht verstandelijke beperking DC 72 Delinquent gedrag bij jongeren met een licht verstandelijke beperking Dit thema is een bewerking van het krantenartikel uit NRC Handelsblad Vroeger een debiel, nu een delinquent. In dit artikel zegt

Nadere informatie

Ervaren bejegening & het gedrag en psychisch welzijn van gedetineerden

Ervaren bejegening & het gedrag en psychisch welzijn van gedetineerden Ervaren bejegening & het gedrag en psychisch welzijn van gedetineerden Karin Beijersbergen Anja Dirkzwager Peter van der Laan Paul Nieuwbeerta Veenhuizen Juni 2014 Achtergrond Belang van rechtvaardige,

Nadere informatie

Het Imago van TBS in de Nederlandse samenleving. Resultaten van een representatief imago-onderzoek, Symposium 29 oktober 2015

Het Imago van TBS in de Nederlandse samenleving. Resultaten van een representatief imago-onderzoek, Symposium 29 oktober 2015 Het Imago van TBS in de Nederlandse samenleving Resultaten van een representatief imago-onderzoek, Symposium 29 oktober 2015 Een onderzoek naar het imago van (de beeldvorming rondom) TBS Waarom behoefte

Nadere informatie

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten Gemeente s-hertogenbosch, afdeling Onderzoek & Statistiek, februari 2019 Inhoudsopgave 1. Inleiding... 3 2. Vrijwilligerswerk... 4 3. Mantelzorg... 8

Nadere informatie

5 Samenvatting en conclusies

5 Samenvatting en conclusies 5 Samenvatting en conclusies In 2008 werden in Nederland bijna 5,2 miljoen mensen het slachtoffer van criminaliteit (cbs 2008). De meeste van deze slachtoffers kregen te maken met diefstal of vernieling,

Nadere informatie

begrippen bevatten evenals een heldere afbakening van taken en verantwoordelijkheden. Daarnaast kunnen in het protocol acute risicofactoren

begrippen bevatten evenals een heldere afbakening van taken en verantwoordelijkheden. Daarnaast kunnen in het protocol acute risicofactoren 1 Samenvatting Inleiding en methode In 2009 wordt de verlofprocedure voor volwassen gedetineerden in het Nederlandse gevangeniswezen gewijzigd. Deze wijziging is onderdeel van het programma Modernisering

Nadere informatie

LAAT JE BEDRIJF GROEIEN DOOR HET INZETTEN VAN JE NETWERK!

LAAT JE BEDRIJF GROEIEN DOOR HET INZETTEN VAN JE NETWERK! LAAT JE BEDRIJF GROEIEN DOOR HET INZETTEN VAN JE NETWERK! In dit E-book leer je hoe je door het inzetten van je eigen netwerk je bedrijf kan laten groeien. WAAROM DIT E-BOOK? Veel ondernemers beginnen

Nadere informatie

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren alcohol. Dit proefschrift laat zien dat de meerderheid van

Nadere informatie

Bijlagen ( ) Eisen aan het onderzoeksvoorstel

Bijlagen ( ) Eisen aan het onderzoeksvoorstel Bijlagen (2008-2009) Eisen aan het onderzoeksvoorstel Het onderzoeksvoorstel dat na vier weken bij de begeleider moet worden ingediend omvat een (werk)titel, een uitgewerkte probleemstelling (die een belangrijke

Nadere informatie

Wegingslijst adolescentenstrafrecht

Wegingslijst adolescentenstrafrecht Wegingslijst adolescentenstrafrecht Naam jongere Naam gebruiker Datum invullen Geboortedatum jongere Parketnummer Invulinstructies 1. Onder het kopje Info kunt u per uitspraak nagaan of er voldoende informatie

Nadere informatie

Nederland in internationaal perspectief 1

Nederland in internationaal perspectief 1 11 Nederland in internationaal perspectief 1 P.R. Smit en H. Goudriaan Nederland doet mee met de dalende trend in de geregistreerde criminaliteit in Noord- en West-Europese landen in de periode 2002-2011.

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2006 394 Besluit van 16 augustus 2006, tot wijziging van het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid in verband met de openstelling

Nadere informatie

Families onder druk. Huiselijk geweld binnen Marokkaanse en Turkse gezinnen. Drs. Ibrahim Yerden. Probleemstelling

Families onder druk. Huiselijk geweld binnen Marokkaanse en Turkse gezinnen. Drs. Ibrahim Yerden. Probleemstelling Families onder druk Huiselijk geweld binnen Marokkaanse en Turkse gezinnen Drs. Ibrahim Yerden Probleemstelling Hoe gaan Marokkaanse en Turkse gezinsleden, zowel slachtoffers als plegers om met huiselijk

Nadere informatie

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier Samenvatting Aanleiding en achtergrond van het onderzoek Sinds november 2004 maken de drie Nederlandse reclasseringsorganisaties gebruik van het instrument Recidive Inschattingsschalen (RISc) om het recidiverisico

Nadere informatie

Verslag onderzoek Wat Werkt - deel 3

Verslag onderzoek Wat Werkt - deel 3 Verslag onderzoek Wat Werkt - deel 3 ideeën van familie en bekenden bij het geven van steun Ervaringen en ideeën van familie en bekenden bij het geven van steun Jos de Kimpe Carlijn Nieuwenhuis FEBRUARI

Nadere informatie

Samenvatting. Doel. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

Samenvatting. Doel. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier Samenvatting Op 1 april 2014 is het adolescentenstrafrecht (ASR) in werking getreden. Met het adolescentenstrafrecht beoogt de wetgever een flexibele toepassing van het jeugden volwassenenstrafrecht rond

Nadere informatie

Monitor Veelplegers 2016

Monitor Veelplegers 2016 Factsheet 2016-4 Monitor Veelplegers 2016 Trends in de populatie zeer actieve veelplegers uit de periode 2003 tot en met 2014 Auteurs: M.G.J.C. Beerthuizen, N. Tollenaar, A.M. van der Laan Juni 2016 Mensen

Nadere informatie

Gezondheidszorgvisie DJI DJI

Gezondheidszorgvisie DJI DJI Gezondheidszorgvisie DJI DJI 2 / G E Z O N D H E I D S Z O R G V I S I E D J I Inleiding In het rapport Van Dinter (1995) [1] en het rapport Zorg achter tralies (augustus 1999) [2], zijn indertijd diverse

Nadere informatie

Bloody Mary Op zoek naar Bloody Mary - studiedag forensische systeem therapie 6/21/2017

Bloody Mary Op zoek naar Bloody Mary - studiedag forensische systeem therapie 6/21/2017 Bloody Mary Vrouwen als dader Mars versus Venus of een beetje van beiden Anne-Marie Slotboom Universitair hoofddocent strafrecht en criminologie, VU 1 2 o Veel stereotypen over verschillen tussen mannen

Nadere informatie

Workshop sociale kwetsbaarheid van ouderen. Symposium Geriatrie - Gezond ouder worden of ouder gezond worden 17 november 2015 Drs.

Workshop sociale kwetsbaarheid van ouderen. Symposium Geriatrie - Gezond ouder worden of ouder gezond worden 17 november 2015 Drs. Workshop sociale kwetsbaarheid van ouderen Symposium Geriatrie - Gezond ouder worden of ouder gezond worden 17 november 2015 Drs. Steven Bunt Even voorstellen Steven Bunt Bachelor Fysiotherapie, Hanzehogeschool

Nadere informatie

Directe Hulp bij Huiselijk. U staat er niet alleen voor!

Directe Hulp bij Huiselijk. U staat er niet alleen voor! Directe Hulp bij Huiselijk Geweld U staat er niet alleen voor! U krijgt hulp Wat nu? U bent in contact geweest met de politie of u heeft zelf om hulp gevraagd. Daarom krijgt u nu Directe Hulp bij Huiselijk

Nadere informatie

Inhoud Voorwoord Criminologie: een terreinverkenning Beschrijvende criminologie Het strafrechtelijk systeem in actie

Inhoud Voorwoord Criminologie: een terreinverkenning Beschrijvende criminologie Het strafrechtelijk systeem in actie Inhoud Voorwoord 5 1 Criminologie: een terreinverkenning 13 1.1 De opdracht van de criminologie 13 1.2 Wat is criminologie? 20 1.3 De geschiedenis van de criminologie 24 1.4 Aandachtsgebieden binnen de

Nadere informatie

Onzichtbare voice-over in beeld

Onzichtbare voice-over in beeld Onzichtbare voice-over in beeld Een explorerend onderzoek naar de vormgeving van de documentaire in afstemming op het publiek met betrekking tot de onzichtbare voice-over in tekst en beeld Masterscriptie

Nadere informatie

ToReachIt. Acceptance is the beginning of change!!!

ToReachIt. Acceptance is the beginning of change!!! ToReachIt Acceptance is the beginning of change!!! Acceptance is the beginning of change! Inhoudsopgave Voorwoord 1. Inleiding 1.1. Wat ontbreekt er in Nederland aan begeleiding voor onze doelgroep volgens

Nadere informatie

Overzicht tabellen en figuren 19. Overzicht gebruikte afkortingen 19

Overzicht tabellen en figuren 19. Overzicht gebruikte afkortingen 19 Inhoudsopgave Overzicht tabellen en figuren 19 Overzicht gebruikte afkortingen 19 Inleiding 21 1 Situering van het onderzoek 21 1.1 Onderzoek in detentie 21 1.2 Vrouwelijke gedetineerden 22 1.3 Internering

Nadere informatie

maatschappijwetenschappen vwo 2015-II

maatschappijwetenschappen vwo 2015-II Opgave 2 Rondhangen Bij deze opgave horen de teksten 2 en 3 en tabel 1. Inleiding De Kamer ontvangt elk jaar een rapportage van de minister van Justitie over de voortgang van de aanpak van problematische

Nadere informatie

Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden)

Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden) Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden) 1. Hoeveel levenslanggestraften zijn er nu in NL? Op dit moment zijn er 33 mensen onherroepelijk veroordeeld tot levenslang. Dat betekent dat zij

Nadere informatie

MANTELZORG, GOED GEVOEL

MANTELZORG, GOED GEVOEL UITKOMSTEN ONDERZOEK: MANTELZORG, GOED GEVOEL Inhoud: Theorie & Vragen Methode Theoretische achtergrond: Mantelzorgers zijn iets minder gelukkig dan de rest van de bevolking (CBS, 2016). Mantelzorg brengt

Nadere informatie

ONDERZOEK VOOR JE PROFIELWERKSTUK HOE DOE JE DAT?

ONDERZOEK VOOR JE PROFIELWERKSTUK HOE DOE JE DAT? ONDERZOEK VOOR JE PROFIELWERKSTUK HOE DOE JE DAT? Wim Biemans Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie & Bedrijfswetenschappen 4 juni, 2014 2 Het doen van wetenschappelijk onderzoek Verschillende

Nadere informatie

Hoofdstuk 31. Mantelzorg

Hoofdstuk 31. Mantelzorg Hoofdstuk 31. Mantelzorg Samenvatting Mantelzorg is zorg aan een bekende uit de eigen omgeving, die voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is en kan bestaan uit het huishouden doen, wassen

Nadere informatie

Toespraak DGPJS tgv installatie Erkenningscommissie Gedragsinterventies op , Sociëteit De Witte, te Den Haag

Toespraak DGPJS tgv installatie Erkenningscommissie Gedragsinterventies op , Sociëteit De Witte, te Den Haag Toespraak DGPJS tgv installatie Erkenningscommissie Gedragsinterventies op 30-8-2005, Sociëteit De Witte, te Den Haag Dames en heren, De Minister zei het al: de recidivecijfers zijn zorgwekkend. Van de

Nadere informatie

Aandeel van de meest frequent vervolgde daders in de strafzaken van

Aandeel van de meest frequent vervolgde daders in de strafzaken van Samenvatting De problematiek van de veelplegers staat momenteel hoog op de politieke en maatschappelijke agenda. Er is een wetsvoorstel ingediend om deze categorie delinquenten beter aan te kunnen pakken.

Nadere informatie

Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties

Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties ϕ1 Ministerie van Justitie Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties Directie Sanctie- en Preventiebeleid Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Methoden van het Wetenschappelijk Onderzoek: Deel II Vertaling pagina 83 97

Methoden van het Wetenschappelijk Onderzoek: Deel II Vertaling pagina 83 97 Wanneer gebruiken we kwalitatieve interviews? Kwalitatief interview = mogelijke methode om gegevens te verzamelen voor een reeks soorten van kwalitatief onderzoek Kwalitatief interview versus natuurlijk

Nadere informatie

Kwaliteit van leven Een hulpmiddel bij de voorbereiding van een zorgplan

Kwaliteit van leven Een hulpmiddel bij de voorbereiding van een zorgplan Kwaliteit van leven Een hulpmiddel bij de voorbereiding van een zorgplan De zorg en begeleiding van mensen met een verstandelijke beperking moet erop gericht zijn dat de persoon een optimale kwaliteit

Nadere informatie

Werkbelevingsonderzoek 2013

Werkbelevingsonderzoek 2013 Werkbelevingsonderzoek 2013 voorbeeldrapport Den Haag, 17 september 2014 Ipso Facto beleidsonderzoek Raamweg 21, Postbus 82042, 2508EA Den Haag. Telefoon 070-3260456. Reg.K.v.K. Den Haag: 546.221.31. BTW-nummer:

Nadere informatie

Samenvatting. De onderzoeksgroep

Samenvatting. De onderzoeksgroep Samenvatting In 2002 is door het WODC een onderzoek uitgevoerd naar de praktijk van de jeugdreclassering (Kruissink & Verwers, 2002). Dat onderzoek richtte zich op een steekproef uit de groep jongeren

Nadere informatie

80% VAN DE NEDERLANDERS TYPEERT ZICH ALS GOEDE-DOELENGEVER,

80% VAN DE NEDERLANDERS TYPEERT ZICH ALS GOEDE-DOELENGEVER, Meting juni 2013 Het Nederlandse Donateurspanel van WWAV wordt mede mogelijk gemaakt door het CBF en is uitgevoerd door Peil.nl 80% VAN DE NEDERLANDERS TYPEERT ZICH ALS GOEDE-DOELENGEVER, AL ZIEN MINDER

Nadere informatie

Samenvatting, conclusies en discussie

Samenvatting, conclusies en discussie Hoofdstuk 6 Samenvatting, conclusies en discussie Inleiding Het doel van het onderzoek is vast te stellen hoe de kinderen (10 14 jaar) met coeliakie functioneren in het dagelijks leven en wat hun kwaliteit

Nadere informatie

Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: The Manager as a Resource.

Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: The Manager as a Resource. Open Universiteit Klinische psychologie Masterthesis Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: De Leidinggevende als hulpbron. Emotional Job Demands, Vitality and Opportunities

Nadere informatie

Uitwisseling tussen teamleden in sociale teams cruciaal voor prestatie

Uitwisseling tussen teamleden in sociale teams cruciaal voor prestatie Uitwisseling tussen teamleden in sociale teams cruciaal voor prestatie Voorlopige resultaten van het onderzoek naar de perceptie van medewerkers in sociale (wijk)teams bij gemeenten - Yvonne Zuidgeest

Nadere informatie

iiitogiontant Resultaten uit de PPP-studies naar criminaliteit en criminaliteits preventie op bedrijventerreinen \sf

iiitogiontant Resultaten uit de PPP-studies naar criminaliteit en criminaliteits preventie op bedrijventerreinen \sf Resultaten uit de PPP-studies naar criminaliteit en criminaliteits preventie op bedrijventerreinen Een selectie naar ondernemingen uit het Midden- en Kleinbedrijf V. Sabee R.F.A. van den Bedem J.J.A. Essers

Nadere informatie

Eindexamen vwo maatschappijwetenschappen 2014-I

Eindexamen vwo maatschappijwetenschappen 2014-I Opgave 1 Recht van spreken Bij deze opgave horen de teksten 1 tot en met 4 uit het bronnenboekje. Inleiding In het tijdschrift Crimelink van mei 2012 staat een bespreking van het boek Slachtoffer-dadergesprekken

Nadere informatie

Woonsituaties voor en na detentie. Maaike Wensveen Hanneke Palmen Anke Ramakers Paul Nieuwbeerta Anja Dirkzwager

Woonsituaties voor en na detentie. Maaike Wensveen Hanneke Palmen Anke Ramakers Paul Nieuwbeerta Anja Dirkzwager Woonsituaties voor en na detentie Maaike Wensveen Hanneke Palmen Anke Ramakers Paul Nieuwbeerta Anja Dirkzwager Inleiding Gedetineerden komen als zij instromen in detentie uit heel diverse leefomstandigheden

Nadere informatie

Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit

Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit SAMENVATTING De Wet BOB: Titels IVa en V in de praktijk Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit Mirjam Krommendijk Jan Terpstra Piet Hein van

Nadere informatie

Gevangen in Schuld. over de uitzichtloze schuldsituaties van cliënten van de verslavingsreclassering. door Marc Anderson

Gevangen in Schuld. over de uitzichtloze schuldsituaties van cliënten van de verslavingsreclassering. door Marc Anderson Gevangen in Schuld over de uitzichtloze schuldsituaties van cliënten van de verslavingsreclassering door Marc Anderson Hoe vorm te geven aan een sluitende aanpak van problematische schulden bij cliënten

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting. (Dutch Summary)

Nederlandse Samenvatting. (Dutch Summary) Nederlandse Samenvatting (Dutch Summary) Het aantal oudere mensen in onze maatschappij groeit en de komende jaren zal dit alleen nog maar meer toenemen. De verwachting is dat het aantal mensen dat 65 jaar

Nadere informatie

Feiten & Achtergronden. Aanpak veelplegers. December 2006/F&A 6806

Feiten & Achtergronden. Aanpak veelplegers. December 2006/F&A 6806 Aanpak veelplegers December 2006/F&A 6806 Ministerie van Justitie Directie Voorlichting Schedeldoekshaven 100 Postbus 20301 2500 EH Den Haag T 070 370 68 50 F 070 370 75 94 E voorlichting@minjus.nl http://www.justitie.nl

Nadere informatie

- Samenvatting - Kies voor Verandering

- Samenvatting - Kies voor Verandering - Samenvatting - Kies voor Verandering Evaluatie van de theoretische onderbouwing, de uitvoering en uitkomsten van de training voor volwassen gedetineerden Janine Plaisier Daniëlle Bouma Allard Feddes

Nadere informatie

Wat motiveert u in uw werk?

Wat motiveert u in uw werk? Wat motiveert u in uw werk? Begin dit jaar heeft u kunnen deelnemen aan een online onderzoek naar de motivatie en werktevredenheid van actuarieel geschoolden. In dit artikel worden de resultaten aan u

Nadere informatie

Monitor 2007 Veelplegers Twente

Monitor 2007 Veelplegers Twente Monitor 27 Twente A. Kruize J. Snippe M. van Zwieten B. Bieleman COLOFON Stichting INTRAVAL Postadres: Postbus 1781 971 BT Groningen E-mail info@intraval.nl www.intraval.nl Kantoor Groningen: Kantoor Rotterdam:

Nadere informatie

Uw mening over gaswinning uit het Groningen-gasveld

Uw mening over gaswinning uit het Groningen-gasveld faculteit gedrags- en maatschappijwetenschappen sociale psychologie Uw mening over gaswinning uit het Groningen-gasveld Onderzoeksresultaten fase 1 Elisabeth Hoekstra Goda Perlaviciute Linda Steg onderzoekgaswinning@rug.nl

Nadere informatie

NEDERLANDSE SAMENVATTING

NEDERLANDSE SAMENVATTING NEDERLANDSE SAMENVATTING Zedendelicten vormen een groot maatschappelijk probleem met ernstige gevolgen voor zowel het slachtoffer als voor de dader. Hoewel de meeste zedendelicten worden gepleegd door

Nadere informatie

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte. Een chronische en progressieve aandoening zoals multiple sclerose (MS) heeft vaak grote consequenties voor het leven van patiënten en hun intieme partners. Naast het omgaan met de fysieke beperkingen van

Nadere informatie

Verraderlijk gewoon: Licht verstandelijk gehandicapte jongeren, hun wereld en hun plaats in het strafrecht

Verraderlijk gewoon: Licht verstandelijk gehandicapte jongeren, hun wereld en hun plaats in het strafrecht Verraderlijk gewoon: Licht verstandelijk gehandicapte jongeren, hun wereld en hun plaats in het strafrecht Landelijke PrO-dag Marigo Teeuwen Nijkerk 10 december 2014 Vandaag: onderzoek en praktijk Onderzoek

Nadere informatie

WERKVORMEN MAGAZIJN. Wat is netwerken? Landelijk Stimuleringsproject LOB in het mbo

WERKVORMEN MAGAZIJN. Wat is netwerken? Landelijk Stimuleringsproject LOB in het mbo WERKVORMEN MAGAZIJN Wat is netwerken? Landelijk Stimuleringsproject LOB in het mbo Voorwoord Voor u heeft u Thema boekje 1 Wat is netwerken? Dit themaboekje is een onderdeel van de lessenserie Netwerken.

Nadere informatie

Het Groninger Stadspanel over LGBT. Meningen over bi- en homoseksualiteit en transgender in Groningen stad

Het Groninger Stadspanel over LGBT. Meningen over bi- en homoseksualiteit en transgender in Groningen stad Het Groninger Stadspanel over LGBT Meningen over bi- en homoseksualiteit en transgender in Groningen stad Onderzoek en Statistiek Groningen heeft als kernactiviteiten instrumentontwikkeling voor en uitvoering

Nadere informatie

Huiselijk Geweld in Nederland

Huiselijk Geweld in Nederland Huiselijk Geweld in Nederland Workshop Movisie Congres Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Henk van der Veen Stefan Bogaerts 9 mei Inhoud Workshop Kennis maken Opzet onderzoek (kort) Belangrijkste resultaten

Nadere informatie