omgevingsdienst HAAGLANDEN

Transcriptie

1 Zaaknummer Ons Kenmerk ODH Datum 0 6 JULI 2018 omgevingsdienst Bezoekadres Zuid-Hollandplein AW Den Haag Postadres Postbus GB Den Haag T (070) E vergunningen@odh.nl I Beschikking Wijziging vergunning Waterwet Onderwerp Bij besluit van 12 juni 2017, kenmerk ODH , hebben wij op grond van de Watenwet aan Stichting voor christelijk onderwijs te Alphen aan den Rijn een vergunning verleend voor het onttrekken en retourneren van grondwater ten behoeve van een open bodemenergiesysteem voor de klimaatbeheersing van het Scope Groene Hart Lyceum aan de Tolstraat 11 te Alphen aan den Rijn. Op 25 mei 2018 heeft KWA Bedrijfsadviseurs B.V., namens Stichting voor christelijk ondenwijs te Alphen aan den Rijn en omstreken, een wijziging van de Waten/vetvergunning aangevraagd. De wijziging heeft betrekking op: het op een afwijkende locatie plaatsen van de monobron; het toestaan van een koudeoverschot in de bodem; het verhogen van het maximale uur-, etmaal-, maand- en kwartaaldebiet; het verhogen van het maximale seizoensdebiet voor het winterseizoen (koude perioden); het verlagen van het maximale seizoensdebiet voor het zomerseizoen (warme perioden); het verlagen van het maximale jaardebiet; het mogelijk maken dat een indirecte meetmethode voor het monitoren van debieten en temperaturen zou kunnen worden toegepast. Besluit Gelet op het bepaaide in de Waterwet, de Provinciewet, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet milieubeheer en het Regionaal Waterplan Zuid-Holland besiuiten wij: I. de vergunning in het kader van de Watenwet van 12 juni 2017, kenmerk ODH , te wijzigen; II. de aanvraag van 25 mei 2018 (inclusief bijlagen), alsmede de aanvullende informatie van 8 juni 2018 en 18 juni 2018, onderdeel te laten zijn van deze beschikking; III. de in het besluit van de Waterwetvergunning van 12 juni 2017 in dictum IV. opgenomen (Rijksdriehoekstelsel) coordinaten voor de monobron te wijzigen naar: monobron: RD-coordinaten X = en Y =

2 IV. de in het besluit van de Watenwetvergunning van 12 juni 2017 in dictum II. opgenomen maximale onttrekkings- en retourdebieten te wijzigen en als volgt te laten luiden: 35 m^ grondwater per uur; 840 m^ grondwater per etmaal; m^ grondwater per maand; m^ grondwater per kwartaal; m^ grondwater per jaar in het zomerseizoen (warme perioden); m^ grondwater per jaar in het winterseizoen (koude perioden); m^ grondwater per jaar; V. de voorschriften 2, 7, 13 en 18 t/m 30 van de Watenwetvergunning van 12 juni 2017 te wijzigen en te laten luiden zoals opgenomen in deze beschikking; VI. De voorschriften 31 t/m 35, zoals opgenomen in deze beschikking, te verbinden aan de Watenwetvergunning van 12 juni Ondertekening Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, voor dezen, {.S. Noe plaatsvervangend Hoofd Toetsing & Vergunningverlening Milieu van de Omgevingsdienst Haaglanden Rechtsmiddeien Voor de mogelijkheid rechtsmiddeien aan te wenden tegen deze beschikking wijzen wij op de desbetreffende tekst in het begeleidende schrijven. 2/11

3 VOORSCHRIFTEN omgevingsdienst 2. De inrichting dient te bestaan uit maximaal een monobron met een maximale pompcapaciteit van 35 m^ per uur. 7. Het gebruik van het bodemenergiesysteem leidt niet tot grotere of andere negatieve effecten op bij het grondwater betrokken belangen dan welke zijn beschreven in de effectenstudie "Effectenstudie bodemenergiesysteem voor open bodemenergiesystemen: tot 50 m^/uur en m^/jaar en dieper dan 20 m-mv", project Wijzigingsaanvraag bodemenergiesysteem Scope, referentie DR02, d.d. 20 april 2018, KWA Bedrijfsadviseurs B.V.. De vergunninghouder toont dit aan door voor de ingebruikname van de inrichting, en telkens wanneer de inrichting wezenlijk wordt gewijzigd, de hydrologische effecten zoals beschreven in de effectenstudie "Effectenstudie bodemenergiesysteem voor open bodemenergiesystemen: tot 50 m^/uur en m^/jaar en dieper dan 20 m-mv", project Wijzigingsaanvraag bodemenergiesysteem Scope, referentie DR02, d.d. 20 april 2018, KWA Bedrijfsadviseurs B.V., te verifieren door middel van een hydrologische veldproef. De rapportage van de proof beschrijft de opzet en resultaten van de proof, alsmede een evaluatie van in hoeverre de effecten zoals waargenomen of berekend op grond van de proof binnen de marges blijven van de effecten zoals in de effectenstudie zijn berekend. De rapportage van de proof wordt uiteriijk twee weken voorafgaand aan de ingebruikname of wijziging van de inrichting aan het bevoegd gezag gezonden. 13. Het bodemenergiesysteem bereikt uiteriijk vijf jaar'' na de datum van ingebruikneming een moment waarop de hoeveelheid koude, die, uitgedrukt in MWh, vanaf de datum van ingebruikneming door het systeem aan de bodem is toegevoegd, ten minste 100 % en ten hoogste 111 % bedraagt ten opzichte van de hoeveelheid warmte, die, uitgedrukt in MWh, vanaf die datum door het systeem aan de bodem is toegevoegd. Het systeem herhaalt dit telkens uiteriijk vijf jaar na het laatste moment waarop die situatie werd bereikt. 18. De vergunninghouder registreert alle gegevens van de warmte- koude-voorziening met betrekking tot de vergunning, meldingen, aanleg, onderhoud en monitoring. Deze gegevens zijn te alien tijde op de locatie in te zien door het bevoegd gezag. Het betreft ten minste de voigende gegevens: a kopie van de vergunning van 12 juni 2017 en de wijzigingsvergunning; b kopie van de effectenstudie "Effectenstudie bodemenergiesysteem voor open bodemenergiesystemen: tot 50 m^/uur en m^/jaar en dieper dan 20 m-mv", project Wijzigingsaanvraag bodemenergiesysteem Scope, referentie DR02, d.d. 20 april 2018, KWA Bedrijfsadviseurs B.V.; c overzicht locaties monobron en installatie; d principeschema installatie; e kopie boorstaten monobron; f rapportage van de verificatie van de hydrologische effecten; g specificaties bronpompen; h controlerapport van de installatie; i jaaropgaven debiet / temperatuur / aan de bodem onttrokken en toegevoegde hoeveelheden energie / metingen voor monitoring van de SPF / spui; j gegevens brononderhoud; k analyserapporten grondwaterkwaliteit; 1 bij direct meten: fabriekscertificaat van de watermeters, temperatuuropnemers en energiemeters; Indien tijdens de eerste vier bedrijfsjaren niet aan deze eis wordt voldaan, is er geen sprake van een overtreding van dit voorschrift. 3/11

4 m bij direct meten: verklaring van installatie conform het fabriekscertificaat van de watermeters, temperatuuropnemers en energiemeters; n bij direct meten: recente kalibratierapporten van de watermeters, temperatuuropnemers en energiemeters, waarbij minimaal de kalibratie-frequentie wordt gehanteerd zoals die is aangegeven in het fabriekscertificaat; o bij indirect meten: recente kalibratierapporten van de drukmeter over de warmtewisselaar en de toerentalmeter in de frequentieregelaar van de bronpompen, waarbij minimaal de kalibratiefrequentie wordt gehanteerd zoals die is aangegeven in het fabriekscertificaat; p bij indirect meten: de fabriekskalibratie als bedoeld in voorschrift 22, onder a; q bij indirect meten: de meetrapporten (pompproef en veldkalibratie) als bedoeld in voorschrift 22, onder b en c. 19. Voor de vaststelling van het onttrekkings- en retourdebiet en de temperaturen van het onttrokken en in de bodem geretourneerde grondwater dient gebruik te worden gemaakt van of een methodiek waarbij het genoemde debiet en de temperaturen direct middels meters worden gemeten (direct meten) of een methodiek die gebruik maakt van afgeleide metingen voor de vaststelling van het genoemde debiet en de temperaturen (indirect meten). De meetmethodiek bij indirect meten dient te voldoen aan de eisen gesteld in de voorschriften 20 t/m 23. Deze specifieke voorschriften zijn niet van toepassing indien wordt gekozen voor de methodiek van direct meten. Uiteriijk twee weken voorafgaand aan de ingebruikname van hel bodemenergiesysteem dient aan het bevoegd gezag te worden aangegeven volgens welke methodiek zal worden gemeten. Na ingebruikname van het bodemenergiesysteem kan niet meer worden gewisseld van meetmethodiek. Indirecte meetmethodiek 20. De meetmethode die gebruik maakt van afgeleide metingen voor de vaststelling van het onttrekkingsdebiet en de temperaturen van het onttrokken en in de bodem geretourneerde grondwater, wordt voor ingebruikname van het systeem door een onafhankelijke deskundige partij beoordeeld. De installatie wordt pas in gebruik genomen nadat het bevoegd gezag schriftelijk heeft ingestemd met het beoordelingsrapport var de onafhankelijke deskundige partij. 21. De onttrokken hoeveelheid grondwater en de temperaturen van het onttrokken en in de bodem geretourneerde grondwater worden zo gemeten dat het meetresultaat in enige maand niet meer dan vijf procent afwijkt van de werkelijk onttrokken hoeveelheid / werkelijke temperatuur. 22. Binnen een maand na het in bedrijf nemen van het bodemenergiesysteem moeten de voigende gegevens worden toegezonden aan het bevoegd gezag: a een meetrapport van de fabriekskalibratie met de debiet-drukval-karakteristiek van de warmtewisselaar in de testopstelling. Deze karakteristiek wordt bepaald in de meetrange van % van de ontwerpcapaciteit bij Qmax (100%), Qmedium (50 %) en Q min (25 %) van de ontwerpcapaciteit van de warmtewisselaar; b een meetrapport van de pompproef. Bij de pompproef wordt de relatie bepaald tussen de grondwateronttrekking en de stijghoogten- en grondwaterstandveranderingen bij de bronfilters bij Qmax als aangeduid onder voorschrift 22, onder a, na het ontwikkelen van de bron(nen). De stijghoogten en grondwaterstanden dienen te worden gemeten in de peilfilters als bedoeld in voorschrift 5; c een meetrapport van de veldkalibratie, met bepaling van de relatie tussen toerental (pompen), drukval (wisselaar), grondwaterverplaatsing en grondwaterstandverlagingen in situ voor het in bedrijf nemen van het bodemenergiesysteem (met behulp van de onder voorschrift 22, onder a, genoemde fabriekskalibratie). De meetrange bedraagt daarbij % van de ontwerpcapaciteit van de warmtewisselaar. 4/11

5 23. Er dient een geautomatiseerde koppeling tussen het gemeten debiet in de bovengrondse installatie en het toerental van bronpompen te zijn. Monitoring tijdens gebruik van het bodemenergiesysteem 24. Er wordt een registratie bijgehouden van de per maand onttrokken en in de bodem teruggebrachte hoeveelheden grondwater en het maximale uurdebiet per maand. 25. Er wordt een registratie bijgehouden van de maximale en gemiddelde temperatuur per maand van het in de bodem opgepompte grondwater en van de gemiddelde temperatuur per maand van het in de bodem teruggebrachte grondwater. 26. Er wordt een registratie bijgehouden van de hoeveelheden warmte en koude die in iedere maand aan de bodem zijn toegevoegd, van de SPF over ieder kalenderjaar en van de metingen die daaraan ten grondslag liggen. Deze hoeveelheden warmte en koude die aan de bodem zijn toegevoegd worden berekend conform Uitwerking 1. De SPF wordt gemeten en berekend conform ISSOpublicatie De registraties als genoemd in de voorschriften 24 tot en met 26 worden gebaseerd op momentane metingen tijdens de bedrijfsvoering, met een nauwkeurigheid van ten minste 95 % en een frequentie van tenminste een maai per 15 minuten, van: a de hoeveelheden grondwater die worden onttrokken; b de hoeveelheden grondwater die in de bodem worden teruggebracht dan wel als spui worden afgevoerd; c de temperaturen van het onttrokken en in de bodem teruggebrachte grondwater. 28 De verzamelde gegevens als bedoeld in de voorschriften 24 tot en met 26 worden uiteriijk binnen drie maanden na afloop van ieder kalenderjaar aan het bevoegd gezag opgegeven met gebruikmaking van de meetstaat die door het bevoegd gezag beschikbaar is gesteld. De gegevens als bedoeld bij voorschrift 26 worden tevens gesommeerd vanaf de datum van ingebruikneming van het bodemenergiesysteem. De gegevens over de hoeveelheden warmte en koude die in iedere maand aan de bodem zijn toegevoegd, worden voor de periode van de voorgaande vijf kalenderjaren in een grafiek weergegeven, waarmee wordt onderbouwd of de inrichting voldoet aan voorschrift 130. Tevens wordt het koude- of warmteoverschot vanaf de datum van ingebruikneming van het systeem berekend conform Uitwerking 2. 5/11

6 29 Ter vaststelling van de invloed van de inrichting op de chemische samenstelling van het grondwater wordt aan het einde van het warme of koude seizoen waarin de inrichting twee jaar in werking is geweest, het grondwater in het bepompte pakket bemonsterd en geanalyseerd op de stoffen zoals in Uitwerking 4 is aangegeven. Daarbij wordt het grondwater bemonsterd bij het bronfilter waarbij tijdens de referentiesituatie het grondwater is bemonsterd (voorschrift 6) en die in het afgelopen seizoen grondwater heeft getnjecteerd2. Het analyserapport wordt als bijlage bijgevoegd bij de monitoringsrapportage over het kalenderjaar waarin de bemonstering heeft plaatsgevonden, met een beschouwing van de invloed van de inrichting op de chemische samenstelling van het grondwater. 30 Indien de gegevens als genoemd in de voorschriften 28 en 29 afwijkingen vertonen, kan het bevoegd gezag aanvullend onderzoek eisen naar de effecten daarvan op de bij het grondwater betrokken belangen. 31 Nadat de inrichting twee volledige kalenderjaren in gebruik is, en na iedere periode van vijf kalenderjaren die daar op volgen, overlegt de vergunninghouder een evaluatierapport waarin in ieder geval het voigende is opgenomen: a hoeveelheden warmte en koude die per maand aan de bodem zijn toegevoegd, inclusief een beschouwing van maatregelen die genomen zijn of worden om aan voorschrift 14 te voldoen; b Voorgedane calamiteiten of ongewone voorvallen; c De productiviteit (SPF) en het energierendement van het bodemenergiesysteem gedurende de afgelopen periode, inclusief een beschouwing van maatregelen die genomen zijn of worden om aan voorschrift 15 en 16 te voldoen. Beeindiging onttrekking en retournering 32 Beeindiging van de onttrekking en van het in de bodem terugbrengen van grondwater, en de datum van afdichting van de bronnen en waarnemingsfliters, worden tenminste vier weken voor de beeindiging aan het bevoegd gezag gemeld. 33 Na beeindiging van de onttrekking worden binnen een maand de in voorschrift 24 tot en met 31 genoemde gegevens voor het kalenderjaar waarin de onttrekking is beeindigd aan het bevoegd gezag toegezonden. 34 Zo spoedig mogelijk na de beeindiging van het gebruik van het bodemenergiesysteem wordt het systeem, zonder daarbij het ondergrondse deel te verwijderen, zodanig opgevuld dat de werking van de oorspronkelijke waterscheidende lagen wordt hersteld. 35 Na buitengebruikstelling wordt binnen een maand na de afdichting een verslag van de afdichting aan het bevoegd gezag toegezonden. ^ Het analysepakket voor het kwaliteitsonderzoek van het grondwater bij open bodemenergiesystemen In zoet tot licht brak grondwater (chlorideconcentratie tot mg Cl/I) is uitgebreider dan dat van open bodemenergiesystemen in brak tot zout grondwater (chlorideconcentratle mg Cl/I of meer). Deze keuze hangt samen met de (potentiele) gebaiiksvonnen van het grondwater. Hoe ruimer de gebruiksmogelijkheden zijn, hoe belangrijker het is om inzicht te hebben in de grondwatersamenstelling ter plaatse van het open bodemenergiesysteem, en eventuele veranderingen daarin. Zoet grondwater Is geschikt voor vele functies, zoals drinkwaterwinning, veedrenking en gewasberegening. De gebruiksmogelijkheden van licht brak grondwater zijn beperkter, maar ook nog redelijk groot. Licht brak grondwater wordt (bij zeer droge omstandigheden incidenteel) gebruikt voor beregening van landbouwgewassen. Door de voortschrijdende ontwikkeling van ontzlltingstechnieken komt bovendien het gebmik van licht brak grondwater voor de drinkwaterbereiding steeds meer binnen bereik. 6/11

7 OVERWEGINGEN Aanleiding Bij besluit van 12 juni 2017, kenmerk ODH , hebben wij op grond van de Watenwet aan Stichting voor christelijk onderwijs te Alphen aan den Rijn een vergunning verleend voor het onttrekken en retourneren van grondwater ten behoeve van een open bodemenergiesysteem voor de klimaatbeheersing van het Scope Groene Hart Lyceum aan de Tolstraat 11 te Alphen aan den Rijn. De vergunning is aangevraagd en vedeend voor een onttrekking en retournering in het tweede watervoerende pakket. Het vergunde maximale onttrekkings- en retourdebiet bedraagt 30 m^ grondwater per uur, 720 m^ per etmaal en m^ per maand. Per jaar wordt in totaal maximaal m^ grondwater onttrokken en geretourneerd. De onttrekking en retournering hebben een permanent karakter. Op 25 mei 2018 heeft KWA Bedrijfsadviseurs B.V., namens Stichting voor christelijk onderwijs te Alphen aan den Rijn en omstreken, een wijziging van de Waterwetvergunning aangevraagd. Het open bodemenergiesysteem is nog niet aangelegd. Na de aanleg van het bodemenergiesysteem zullen nog sloopwerkzaamheden plaatsvinden. Voor de nu vergunde bronlocatie bestaat daarmee een verhoogd risico op schade aan de monobron. Om deze reden, en om tegelijk het leiding trace te optimaliseren, wordt verzocht om de bronlocatie circa 70 m in noordelijke richting te mogen verplaatsen. Deze wijziging heeft betrekking op dictum IV van de vigerende vergunning. Ten opzichte van het moment van aanvragen van de vigerende Waterwetvergunning begin 2017 is meer informatie beschikbaar gekomen over het toekomstige gebruik van het gebouw en de daarmee samenhangende energievraag. Tevens is inmiddels duidelijk geworden welke installateur het bodemenergiesysteem zal installeren en inregelen. Naar aanleiding van het vorenstaande zijn de uitgangspunten voor het bodemenergiesysteem nog een keer tegen het licht gehouden. Dit heeft geleid tot aanpassingen aan het ontwerp en een gewijzigde verwachting van het gebruik van het bodemenergiesysteem. Op basis hiervan wordt verzocht een koudeoverschot in de bodem toe te staan van 111 %. In de vigerende vergunning wordt nog uitgegaan van een thermische balans in de bodem. Verder wordt verzocht de maximale debieten als volgt te wijzigen: het verhogen van het maximale uurdebiet van 30 m^ per uur naar 35 m^ per uur; het verhogen van het maximale etmaaldebiet van 720 m^ per etmaal naar 840 m^ per etmaal; het verhogen van het maximale maanddebiet van m^ per maand naar m^ per maand; het verhogen van het maximale kwartaaldebiet van m^ per kwartaal naar m^ per kwartaal; het verlagen van het maximale seizoensdebiet in het zomerseizoen (warme perioden) van m^ per jaar in het zomerseizoen naar m^ per jaar in het zomerseizoen; het verhogen van het maximale seizoensdebiet in het winterseizoen (koude perioden) van m^ per jaar in het winterseizoen naar m^ per jaar in het winterseizoen; het verlagen van het maximale jaardebiet van m^ per jaar naar m^ per jaar. De beoogde wijzigingen zullen naar venwachting leiden tot een optimalisatie van het gebruik van het bodemenergiesysteem. Vorengenoemde wijzigingen hebben betrekking op dictum II en de voorschriften 2, 7 en 13 van de vergunning. In de wijzigingsaanvraag is aangegeven dat het type systeem dat wordt toegepast een van de GeoThermic typen zal zijn. Dit is een ander systeem dan waar bij de aanvraag van de vigerende vergunning vanuit is gegaan. Een GeoThermic systeem is een installatiesysteem dat een indirecte meetmethode voor het monitoren van debieten en temperaturen toepast. In de wijzigingsaanvraag wordt verzocht om ook de 7/11

8 mogelijkheid tot het toepassen van deze indirecte meetmethodiek in de vergunning op te nemen. Deze beoogde wijzing heeft betrekking op meerdere voorschriften. Om in deze beoogde wijziging te voorzien, dienen de voorschriften 18 t/m 30 te worden gewijzigd en de voorschriften 31 t/m 35 te worden bijgevoegd. Bij de aanvraag is het voigende stuk gevoegd: "Effectenstudie bodemenergiesysteem voor open bodemenergiesystemen: tot 50 m^/uur en m^/jaar en dieper dan 20 m-mv", project Wijzigingsaanvraag bodemenergiesysteem Scope, referentie DR02, d.d. 20 april 2018, KWA Bedrijfsadviseurs B.V., inclusief een kaart metde ligging van de bronlocatie en een SPF-verklaring als bijlagen Procedure Titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht is toegepast op deze beschikking. Op 8 juni 2018 en op 18 juni 2018 hebben wij van KWA Bedrijfsadviseurs B.V., namens Stichting voor christelijk onderwijs te Alphen aan den Rijn en omstreken, per bericht aanvullingen ontvangen. De aanvullingen betroffen een nadere toelichting op de reden voor de beoogde wijzigingen, de omvang van het te klimatiseren gebouw, de filterlengtes en de gewijzigde SPF. Adviezen Bij deze procedure hebben wij betrokken: Burgemeester en wethouders van de Gemeente Alphen aan den Rijn; Dijkgraaf en hoogheemraden van Hoogheemraadschap van Rijniand. M.e.r. beoordeling M.e.r.- (beoordelings)plicht (onder drempelwaarden D-lijst) De activiteit valt onder onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. De vergunningaanvrager heeft bij de Omgevingsdienst Midden-Holland een aanmeldingsnotitite ingediend om te laten beoordelen of er een m.e.r. uitgevoerd dient te worden. Namens Gedeputeerde Staten van Zuid- Holland heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland geconcludeerd dat de beoogde wijzigingen geen invloed hebben op eventuele gevolgen voor het milieu, behoudens het aspect (grond-)water. Wat de Omgevingsdienst Midden-Holland betreft is een nieuw m.e.r-beoordelingsbesluit in dit geval niet nodig en kan een wijzigingsvergunning worden aangevraagd. Bovenstaande conclusie is door de Omgevingsdienst Midden-Holland op 23 mei 2018 bevestigd per bericht Toetsingskader en grondslag beschikking Op grond van artikel 6.4 van de Waterwet zijn wij bevoegd gezag om op deze aanvraag te beslissen. Bij de besluitvorming naar aanleiding van vergunningaanvragen kraehtens de Waterwet dient volgens artikel 6.21 Waterwet rekening te worden gehouden met de doelstellingen in artikel 2.1 van de Watenwet. Provinciale Staten hebben op 29 juni 2016 het Regionaal Waterplan Zuid-Holland vastgesteld. Dit Regionaal Waterplan bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland , voor zo ver dat ziet op hoofdstuk 4, 5 en bijlage 7 'Operationeel grondwaterbeleid'. Het toetsingskader voor de afweging van de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen in het kader van bedoelde vergunningverlening is opgenomen in bijlage 7 van het provinciaal Waterplan Het Regionaal Waterplan Zuid-Holland is op 8 juli 2016 in werking getreden. 8/11

9 Beoordeling Om negatieve effecten van grondwateronttrekkingen en -retourneringen op het bodemsysteem, op grondgebruikfuncties en/of op andere onttrekkingen en ingrepen in de ondergrond te voorkomen, worden er voorwaarden gesteld aan grondwateronttrekkingen en -retourneringen die vergunningplichtig zijn in het kader van de Waterwet. In ieder geval noemt het Waterplan in bijlage 7 voor een grondwateronttrekking en -retournering de voigende voorwaarden: de vergunningaanvrager moet inzicht verschaffen in de verwachte effecten (op strategisch zoet grondwatervoorraden, zoet/brak en brak/zout grensvlakken, maaiveld en maaiveldfuncties, andere systemen die gebruik maken van bodem en/of grondwater en bodemverontreinigingen) van de grondwateronttrekking op het grondwatersysteem. Indien sprake is van negatieve effecten (ter beoordeling van de provincie) dient aangegeven te worden welke maatregelen getroffen zullen worden om de negatieve effecten te voorkomen of te compenseren; bodemenergiesystemen in milieubeschermingsgebieden voor grondwater worden niet vergund. monobronnen zijn niet toegestaan in het eerste watervoerende pakket in strategische zoet grondwatergebieden; thermische energiesystemen moeten gesloten zijn, zodat er via het systeem geen verontreinigingen in de bodem kunnen komen; om interactie met functies in het eerste watervoerende pakket te voorkomen, moeten open bodemenergiesystemen in stedelijk en glastuinbouwgebied in principe uitwijken naar een dieper gelegen watervoerend pakket; negatieve interferentie, waardoor rendementsverliezen zullen optreden bij andere systemen, dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Toetsing aan beleid Het bodemenergiesysteem, waarvoor de eerder genoemde wijzigingen zijn beoogd, betreft ook in de gewijzigde situatie een monobronsysteem, zal nog steeds worden gerealiseerd in het tweede watervoerende pakket en blijft gelegen in stedelijk gebied. Beleidsmatig gezien zijn er geen bezwaren tegen het toestaan van de beoogde wijzigingen. Toetsing effecten Bij de aanvraag tot wijziging van de vigerende vergunning is een aan de wijzigingen aangepaste effectennotitie gevoegd. In deze notitie is berekend en beoordeeld wat de gevolgen van de wijzigingen zijn op (mogelijke) omgevingsbelangen. Bij de uitgevoerde berekeningen is rekening gehouden met de gewijzigde bronlocatie, het koudeoverschot en de gewijzigde debieten. De aanvrager van de wijziging van de vergunning heeft middels de aanvraag, inclusief bijlagen, en de aanvullende informatie voldoende inzicht verschaft in de verwachte effecten door toedoen van de wijzigingen van het bodemenergiesysteem. Uit de aanvraag is gebleken dat de beoogde grondwateronttrekking en -retournering naar venwachting nog steeds niet zullen leiden tot onaanvaardbare negatieve effecten op omgevingsbelangen. Toetsing indirect meten In de wijzigingsaanvraag is aangegeven dat het type systeem dat wordt toegepast een van de GeoThermic typen zal zijn. Dit is een installatiesysteem dat normaliter een indirecte meetmethode voor het monitoren van debieten en temperaturen toepast. In de wijzigingsaanvraag wordt verzocht om naast de al in de voorschriften opgenomen directe meetmethodiek ook de mogelijkheid tot het toepassen van deze indirecte meetmethodiek in de vergunning op te nemen. Wij zijn op basis van de ons op dit moment beschikbare gegevens van mening dat voor de indirecte meetmethodiek voor deze systemen nog niet is aangetoond dat 9/11

10 deze voldoen aan de gestelde eis van een ten minste 95% meetnauwkeurigheid. Wij vinden het voor de beoordeling van de vergunningaanvraag van beiang dat duidelijk is of voor de beoogde activiteit kan worden voldaan aan de bij vergunningverlening op te leggen voorschriften. Voor de GeoThermic systemen komen wij tot op heden tot de conclusie dat niet kan worden gegarandeerd dat aan de bij vergunningverlening op te leggen voorschriften zou kunnen worden voldaan. Voor wat betreft de directe meetmethodiek is al wel voldoende aannemelijk dat aan de te stellen voorschriften kan worden voldaan. Door het handhaven van een mogelijkheid voor deze directe meetmethodiek, blijft er sprake van een situatie waarin altijd kan worden voldaan aan de vergunningseisen. De keuze voor de indirecte meetmethodiek kan alleen worden gemaakt indien tijdig alsnog wordt aangetoond dat deze volcoet aan de gestelde eis van een ten minste 95% meetnauwkeurigheid. Het is voor een goede monitoring echter wel van beiang dat een keuze voor de meetmethodiek wordt gemaakt voordat het bodemenergiesysteem in gebruik wordt genomen. Onder de voorwaarde dat de indirecte meetmethodiek slechts mag worden toegepast als vooraf een meetnauwkeurigheid van ten minste 95% wordt aangetoond, zien wij geen bezwaren tegen deze beoogde wijziging van de vergunning. Conclusie Op grond van de aanvraag en de aanvullende gegevens komen wij tot de conclusie dat de beoogde wijzigingen van de grondwateronttrekking en -retournering niet in strijd zijn met het provinciaal beleid, alsmede de doelstelling zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Watenwet. Wij zien gezien het vorenstaande, onder het stellen van voorwaarden, geen bezwaren tegen het verlenen van de aangevraagde wijziging van de vergunning. 10/11

11 OVERIGE TOELICHTINGEN Aandachtspunten Wij zijn bevoegd de wijziging van de vergunning in te trekken indien: - de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de wijzigingsvergunningaanvraag een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest; - daarvan gedurende drie achtereenvolgende jaren geen gebruik is gemaakt; - aan het onttrokken en geretourneerde water een andere bestemming wordt gegeven dan in de vergunning staat vermeld; - de aan de wijzigingsvergunning verbonden voorschriften niet in acht worden genomen; - blijkt uit omstandigheden of feiten, dat in verband met de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen de grondwateronttrekking en -retournering in haar geheel dan wel gedeeltelijk niet langer toelaatbaar wordt geacht. Door het verlenen van de wijziging van de vergunning wordt niet vooruitgelopen op enig andere, door het provinciaal bestuur kraehtens de wet of een provinciale verordening dan wel kraehtens eigendomsrecht van de provincie over deze aangelegenheid eventueel te nemen beslissing. Wettelijke regeling ten aanzien van ongewone voorvallen Indien zich ten gevolge van de onttrekking een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor het watersysteem, waaronder de chemische kwaliteit van grondwaterlichamen, zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, treft de houder van de inrichting onm ddellijk de maatregelen die redelijkenwijs van hem kunnen worden vedangd om de gevolgen van het ongewone voorval te voorkomen of voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. De houder van de inrichting waarbij zich een ongewoon voorval als bedoeld in de Wet bodembescherming (Wbb) voordoet of heeft voorgedaan, meldt dat voorval zo spoedig mogelijk aan het bevoegd gezag Wbb. De houder van de inrichting verstrekt het bevoegd gezag Wbb tevens, zodra zij bekend zijn, de gegevens met betrekking tot: de omvang en de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan; de maatregelen die genomen zijn of worden ovenwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. 11/11