Een (on)eindig vooruitzicht

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Een (on)eindig vooruitzicht"

Transcriptie

1

2 Een (on)eindig vooruitzicht Een onderzoek naar het wetsvoorstel langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking waarbij dit wetsvoorstel wordt getoetst in het licht van het EVRM Universiteit van Tilburg Master Rechtsgeleerdheid Accent Strafrecht Naam: Marjolein Kuijpers ANR: Examencommissie: Mr. S.B.G. Kierkels Mr. S.R.B. Walther

3 INHOUDSOPGAVE Inleiding Resocialisatie tijdens en na de TBS met dwangverpleging en na de (on)voorwaardelijke gevangenisstraf TBS met dwangverpleging in hedendaags perspectief Doel en karakter Einde TBS met dwangverpleging De voorwaardelijke beëindiging van de TBS met dwangverpleging (On)voorwaardelijke gevangenisstraf in hedendaags perspectief Doel en karakter Voorwaardelijke invrijheidstelling Tussenconclusie Conceptwetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking nader bekeken De doelgroep De inhoud van het conceptwetsvoorstel: belangrijkste wijzigingen Wijziging 1: schrappen duur voorwaardelijke beëindiging dwangverpleging Wijziging 2: doorlopen resocialisatie en aanpassing proeftijden voorwaardelijke invrijheidstelling Wijziging 3: introductie zelfstandige, langdurige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel Reacties op het conceptwetsvoorstel Wijziging 1: schrappen duur voorwaardelijke beëindiging dwangverpleging Wijziging 2: doorlopen resocialisatie en aanpassing proeftijden voorwaardelijke invrijheidstelling Wijziging 3: introductie zelfstandige, langdurige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel Tussenconclusie

4 3. De minimumnormen van Het EVRM De voorwaarden Het recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid Het legaliteitsbeginsel Het recht op bescherming van het recht op privacy De toets Het recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid Het legaliteitsbeginsel Het recht op bescherming van het recht op privacy Tussenconclusie Conclusie Bronnenlijst Bijlage 1: Krantenartikel

5 LIJST MET AFKORTINGEN ACS AVt Bvt DForZo DJI DPAN EHRM EVRM FPC FPT GGZ Gw ISD ISt MMD MvA MvT NVvR OM Pbw Pm PP RISc RSJ RvdR Rvt Sr Sv TBR TBS WODC Adviescommissie Strafrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten Adviescollege Verloftoetsing tbs Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden Directie Forensische Zorg Dienst Justitiële Inrichtingen Digitaal Platform Aansluiting Nazorg Europees Hof voor de Rechten van de Mens Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens Forensisch Psychiatrisch Centrum Forensisch Psychiatrisch Toezicht Geestelijke Gezondheidszorg Grondwet Inrichting voor Stelselmatige Daders Inspectie voor de Sanctietoepassing medewerker maatschappelijke dienstverlening Memorie van Antwoord Memorie van Toelichting Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak Openbaar Ministerie Penitentiaire Beginselenwet Penitentiaire maatregel Penitentiair Programma Recidive Inschattingsschalen Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming Raad voor de Rechtspraak Reglement verpleging terbeschikkinggestelden Wetboek van Strafrecht Wetboek van Strafvordering Terbeschikkingstelling van de Regering Terbeschikkingstelling Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum 3

6 INLEIDING Van kleine crimineel tot levensgevaarlijke verkrachter. Zo is Peter H. omschreven door zijn broer in een uitzending van Zembla op 26 november Hij wordt ook wel het beest van Brabant genoemd en dat is niet zonder reden. De 15-jarige Melanie Sijbers is eind september 2006 dood in een bos gevonden. Ze blijkt te zijn verkracht en vermoord door Peter H. Deze man is een ex-tbs er met al meerdere delicten op zijn geweten. In 1990 is Peter H. veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging wegens verkrachtingen. De rechter heeft in 2001 zijn TBS beëindigd, omdat hij volledig zou zijn genezen. Vervolgens stopte in 2003 het toezicht van de reclassering. Op het eerste gezicht leek alles goed te gaan, maar na een rustige periode volgt er in 2006 alsnog een drama. Eerst presteert Peter H. het om meerdere misdrijven te plegen en vervolgens weer te worden vrijgelaten. Een paar maanden later volgt het noodlot: Melanie Sijbers is op 7 september 2006 verkracht en vermoord door het beest van Brabant. 1 Vanwege de grote kans op recidive is aan Peter H. naast vijftien jaar gevangenisstraf, TBS met dwangverpleging opgelegd. 2 Het is belangrijk dat de samenleving tegen deze mensen kan worden beschermd. Anders krijgen gevoelens van onveiligheid en onrust de overhand. Een veilige samenleving realiseren, vereist een veilige terugkeer van de veroordeelde in de samenleving. Goede begeleiding en nazorg mogen niet ontbreken om een terugval in het oude gedrag te voorkomen. De overgang van detentie of TBS naar een verblijf in de samenleving is immers voor veel ex-veroordeelden erg groot. Een recent voorbeeld waarbij het na terugkeer in de maatschappij alsnog fout gaat, is wanneer een ex-tbs er, Ximena Pieterse doodt op 25 februari Recidive is een onderwerp waarmee de politiek de aandacht van de samenleving kan trekken. Iedereen heef hier zo zijn mening over. In het voormalig regeerakkoord Vrijheid en Verantwoordelijkheid zijn plannen aangekondigd voor permanent toezicht op zedendelinquenten die een TBS behandeling hebben afgerond. 4 Staatssecretaris Teeven van het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft begin februari 2011 de voorbereiding van 1 Peter H.: Het beest van Brabant, VARA Nederland 3, 26 november Hof Den Bosch 19 maart 2008, LJN BC Bijlage 1. 4 Regeerakkoord vrijheid en verantwoordelijkheid, p , geraadpleegd op 24 mei

7 wetswijzigingen aangekondigd die in beginsel levenslang toezicht op TBS ers die een zedendelict hebben gepleegd, mogelijk maken. Eind maart 2012 heeft Teeven het conceptwetsvoorstel langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking openbaar gemaakt. Nieuwe slachtoffers en onrust in de samenleving voorkomen is volgens Teeven wat de politiek wil bereiken met het conceptwetsvoorstel. 5 Veiligheid is tenslotte een kerntaak van de overheid. Teeven wil met het conceptwetsvoorstel meer veiligheid creëren door het invoeren van langdurig toezicht. Dat wil hij mogelijk maken door terugvalgedrag en dreigende recidive tijdig te signaleren. Veiligheidsmaatregelen kunnen ervoor zorgen dat inbreuk moet worden gemaakt op de vrijheden van burgers. Invoering van langdurig toezicht heeft wellicht tot gevolg dat de handelings- en bewegingsvrijheid van betrokkene wordt beperkt. Dat is denkbaar indien aan een ex-veroordeelde een reisverbod wordt opgelegd, omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in het buitenland. 6 Meer veiligheid betekent dan minder vrijheid. Is het gelegitimeerd om door middel van langdurig of levenslang toezicht meer veiligheid in de samenleving te creëren als dat minder persoonlijke vrijheid toelaat? En is er dan nog uitzicht voor de (ex-)veroordeelde op een nieuwe kans in de maatschappij? De terugkeer naar de samenleving botst met het belang van de openbare orde en de veiligheid om exveroordeelden scherp in de gaten te houden, aldus Moerings. Toch is dat volgens hem een schijntegenstelling, omdat de maatschappelijke veiligheid uiteindelijk gediend is met het opnemen van ex-veroordeelden in de samenleving. 7 Het uiteindelijke wetsvoorstel heeft betrekking op een bredere groep delinquenten dan de eerder vermelde TBS ers die een zedendelict gepleegd hebben. De wijzigingen die daarin worden voorgesteld gelden voor zedendelinquenten waarvan de (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf is geëindigd of indien de voorwaardelijke invrijheidstelling hieraan een einde heeft gemaakt. Daarnaast gelden zij ook voor veroordeelden waarvan de TBS met dwangverpleging is beëindigd. Indien gevangenisstraf is opgelegd kan de maatregel alleen 5 Teeven 2012, p. 5-7, geraadpleegd op 24 mei Teeven 2012, p. 5-7, geraadpleegd op 24 mei Moerings 2011, p. 7. 5

8 worden opgelegd wanneer sprake is van een de volgende misdrijven: art. 240b, 242 t/m 250 of 273f Sr. In het nieuwe regeerakkoord bruggen slaan staat dat het kabinet voornemens is de mogelijkheid van levenslang toezicht te verwezenlijken. conceptwetsvoorstel ter beoordeling bij de Raad van State. 9 8 Inmiddels ligt het Doel van het conceptwetsvoorstel is het mogelijk maken dat de daarin omschreven doelgroepen na terugkeer in de samenleving langdurig onder (intensief) toezicht komen te staan. Dat betekent dat de resocialisatie aan strikte voorwaarden is gebonden om recidive te voorkomen. Afhankelijk van het risiconiveau dat de doelgroep vormt voor de samenleving, kan deze ook levenslang worden gevolgd. Het langdurig tot levenslang toezicht is niet zomaar mogelijk. Teeven heeft daarom meerdere wijzigingen voorgesteld in wet- en regelgeving. Het schrappen van de maximale termijn van negen jaar waarin de dwangverpleging onder voorwaarden beëindigd kan worden is de eerste wijziging, waardoor langdurig tot levenslang toezicht mogelijk wordt. 10 Het conceptwetsvoorstel bevat daarnaast het voorstel om het onderscheid tussen de proeftijden uit art. 15c Sr op te heffen. Verder heeft Teeven voorgesteld om de proeftijd bij voorwaardelijke invrijheidstelling met minimaal één jaar en met maximaal twee jaar te verlengen. Deze verandering moet ervoor zorgen dat er bij gevangenisstraffen van minder dan twee jaar beter kan worden gewerkt aan gedragsverandering door bijzondere voorwaarden daaraan te verbinden. Het verder verlengen van de proeftijd moet bijdragen aan een geleidelijke, zorgvuldige terugkeer in de maatschappij onder voorwaarden. Net als de eerste voorgestelde wijziging maken deze twee voorgestelde wijzigingen langdurig toezicht mogelijk. Ten slotte maakt het conceptwetsvoorstel het mogelijk dat er een gedragsbeïnvloedende dan wel vrijheidsbeperkende maatregel kan worden opgelegd door de rechter in een nieuw te introduceren art. 38z Sr. Deze maatregel kan levenslang duren. Art. 38z Sr verschaft de rechter de mogelijkheid om een beperking van de (bewegings)vrijheid op te leggen aan de doelgroep uit het conceptwetsvoorstel. Kan dat wel worden gerechtvaardigd in het licht van 8 Regeerakkoord bruggen slaan, p. 27, geraadpleegd op 24 mei Wijziging Sv ivm langdurig toezicht op zeden- en geweldsdelinquenten (zoek op documenten en publicaties langdurig toezicht), geraadpleegd op 27 november Teeven 2012, p. 5-7, geraadpleegd op 24 mei

9 het EVRM? Het EVRM heeft minimumnormen vastgesteld waaraan de wetgeving van de verdragsstaten moet voldoen. Het conceptwetsvoorstel geeft slechts een beperkte uitleg waaruit niet duidelijk blijkt of de uitvoering van het conceptwetsvoorstel te rechtvaardigen is in het licht van het EVRM. Het conceptwetsvoorstel geeft een beschrijving dat de bepalingen daarin in overeenstemming met het EVRM zijn, maar is dat wel zo en waarom? In dit onderzoek staat de volgende vraag centraal: In hoeverre is de uitvoering van het conceptwetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking in overeenstemming met art. 5, 7 en 8 EVRM? In hoofdstuk 1 volgt een antwoord op de vraag hoe de resocialisatie is vormgegeven in het kader van de TBS met dwangverpleging en de (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarin staat beschreven hoe er op dit moment wordt toegewerkt naar een terugkeer in de maatschappij. De doelgroep van deze scriptie zijn ex-tbs ers waarvan de TBS met dwangverpleging is beëindigd en voormalig zedendelinquenten die een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd hebben gekregen die tot een einde is gekomen of die is geëindigd door middel van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Vandaar dat in hoofdstuk 1 een uitleg over de TBS met dwangverpleging en de (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet mag ontbreken. Het conceptwetsvoorstel staat centraal in hoofdstuk 2. De wijzigingen die in het conceptwetsvoorstel staan opgenomen zijn in dat hoofdstuk nader toegelicht. Tevens komen de adviezen die verschillende instanties hebben gegeven op het conceptwetsvoorstel aan de orde. Zijn de wijzigingen zoals deze nu in het conceptwetsvoorstel staan opgenomen begrijpelijk? Zowel de positieve als negatieve argumenten die instanties hebben aangedragen zijn besproken. Het EVRM komt in hoofdstuk 3 aan bod. In dit hoofdstuk is eerst het juridisch kader geschetst van art. 5, 7 en 8 EVRM. Op basis van art. 5 EVRM heeft een ieder recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag willekeurig deze vrijheid worden ontnomen, tenzij dat mogelijk is op grond van art. 5 EVRM. Art. 7 EVRM vertegenwoordigd het legaliteitsbeginsel. Het recht op privacy en het recht op family life staan in art. 8 EVRM. Aan welke criteria uit art. 5, 7 en 8 EVRM dient de uitvoering van het conceptwetsvoorstel te 7

10 voldoen? Wat zijn de minimumnormen volgens het EVRM? Na een beschrijving van de voorwaarden uit art. 5, 7 en 8 EVRM volgt de inhoudelijke toets: In hoeverre zijn de voorgestelde wijzigingen van wet- en regelgeving in het conceptwetsvoorstel te rechtvaardigen in het licht van art. 5, 7 en 8 EVRM? Zijn de wijzigingen die daarin worden voorgesteld voorzienbaar en proportioneel? Hoofdstuk 3 maakt duidelijk in hoeverre de uitvoering van het conceptwetsvoorstel in overeenstemming is met art. 5, 7 en 8 EVRM. Het sluitstuk van deze scriptie is de conclusie in hoofdstuk 4 met daarin een korte samenvatting van dit onderzoek en het antwoord op de hoofdvraag. 8

11 1. RESOCIALISATIE TIJDENS EN NA DE TBS MET DWANGVERPLEGING EN NA DE (ON)VOORWAARDELIJKE GEVANGENISSTRAF Gezien het gevaar voor herhaling van strafbare feiten is het belangrijk dat er aandacht uitgaat naar de terugkeer van veroordeelden in de maatschappij. De resocialisatie dient zo snel mogelijk een aanvang te nemen, omdat met een justitiële titel, toezicht en ingrijpen zijn toegestaan, maar deze titel niet onbeperkt kan blijven duren. Moerings zegt: resocialisatie moet binnen beginnen, maar buiten worden voortgezet. 11 Gelet op de doelgroep uit het conceptwetsvoorstel staat in dit hoofdstuk de volgende vraag centraal: Hoe wordt de resocialisatie vormgegeven in het kader van de beëindiging van de TBS met dwangverpleging en het einde van de (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf? In dit hoofdstuk komt het resocialisatietraject voor beide sanctiemodaliteiten aan de orde. 1.1 TBS MET DWANGVERPLEGING IN HEDENDAAGS PERSPECTIEF De TBS met dwangverpleging kent een lange ontwikkelingsgeschiedenis: van strafrechtelijke plaatsing in een krankzinnigengesticht naar de onvoorwaardelijke TBR, en van de onvoorwaardelijke TBR naar de TBS met dwangverpleging. TBS met dwangverpleging wordt ook wel de verpleging van overheidswege genoemd. Een bijzondere, unieke maatregel die alleen Nederland in deze vorm kent. In deze paragraaf mag een uitleg over het doel en het karakter van de TBS met dwangverpleging daarom niet ontbreken. Omdat in dit hoofdstuk de resocialisatie centraal staat zal vervolgens een korte uitleg over het resocialisatiebeginsel uit art. 2 lid 1 Bvt volgen DOEL EN KARAKTER De TBS met dwangverpleging is een strafrechtelijke, vrijheidsbenemende maatregel die primair tot doel heeft de samenleving te beschermen tegen onaanvaardbare risico s en ernstig recidivegevaar. Het gaat om het teweegbrengen van zodanige gedragsverandering bij de betrokkene dat hij in de toekomst geen (ernstige) strafbare feiten meer begaat. 12 Een vergaande beveiligingsmaatregel die de samenleving moet beschermen tegen personen die 11 Moerings 2011, p Kamerstukken ll 1982/83, , nr. 10, p. 6. 9

12 onder invloed van een psychische stoornis een delict hebben begaan, en bij wie de kans op herhaling van hetzelfde of een ander (ernstig) delict groot is. 13 TBS met dwangverpleging kan een langdurige en soms zelfs een levenslange vrijheidsbeneming inhouden. Tijdens de tenuitvoerlegging in een particuliere- of rijksinrichting, voorheen TBS-klinieken en tegenwoordig FPC s, wordt behandeling van de psychische stoornis aangeboden. Een FPC behandelt alleen mensen die zijn veroordeeld tot TBS met dwangverpleging binnen een zeer streng beveiligd kader. Verpleging of behandeling behoren tot de secundaire functie van de TBS met dwangverpleging. Het zijn de middelen waarmee de samenleving op korte termijn kan worden beschermd tegen ernstig recidivegevaar door de patiënt gedwongen op te nemen en te behandelen. Het gevolg daarvan is dat een TBS met dwangverpleging opgelegd wegens een geweldsdelict moet worden beëindigd zodra de gevaarlijkheid is geweken of tot een aanvaardbaar niveau is teruggebracht, ook al is de behandeling in technische zin (nog) niet voltooid. 14 Op langere termijn dienen deze middelen de maatschappij bescherming te bieden door herhaling op recidive zoveel mogelijk te voorkomen en te verminderen. 15 Dat houdt in dat de TBS met dwangverpleging moet worden voortgezet zolang de gevaarlijkheid onaanvaardbaar wordt geacht, ook al biedt verdere behandeling geen perspectief meer. 16 De behandeling is het samenstel van handelingen dat is gericht op zodanige vermindering van de gevaarlijkheid van de veroordeelde, voortvloeiend uit diens psychische stoornis, dat resocialisatie verantwoord is. 17 Onder verpleging wordt het samenstel van handelingen verstaan, dat is gericht op de bescherming van de maatschappij. Dat houdt in: een bescherming tegen de gevaarlijkheid van de veroordeelde voor de veiligheid van anderen dan de veroordeelde, dan wel bescherming voor de algemene veiligheid van personen of goederen. 18 Daarnaast ziet de verpleging ook op de verzorging van de veroordeelde tijdens de tenuitvoerlegging van de TBS. 19 Dwangverpleging is slechts noodzakelijk bij een 13 Kamerstukken ll, 1991/92, , nr. 4, p Hofstee 2003, p Kamerstukken ll 2003/04, , nr. 1, p Hofstee 2003, p Art. 1u Bvt. 18 Art. 1t sub 1 Bvt. 19 Hofstee 2003, p

13 onaanvaardbaar gevaar voor ernstige recidive. 20 De dwangverpleging is de basis waarmee de TBS er gedwongen kan worden opgenomen en behandeld. Dwangverpleging dient te worden onderscheiden van dwangbehandeling, waarbij het bij deze laatste veelal om medischpsychiatrische handelingen gaat. 21 Dwangverpleging daarentegen is een passieve verzorging. Het richt zich enerzijds op de bescherming van de maatschappij en de interne veiligheid, en anderzijds op de verzorging van de betrokkene. 22 Het resocialisatiebeginsel voor de TBS (met dwangverpleging) is neergelegd in art. 2 lid 1 Bvt. Het doel van dit resocialisatiebeginsel is de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel in een inrichting voor verpleging van TBS ers zoveel mogelijk dienstbaar te maken aan de behandeling van de veroordeelde en de voorbereiding op zijn terugkeer in de maatschappij. Dat dient te geschieden met inachtneming van het karakter van de TBS met dwangverpleging. Nu de TBS gericht is op de terugkeer van de TBS er in de maatschappij moet de tenuitvoerlegging van deze maatregel gebaseerd worden op de resocialisatiegedachte. Indien binnen de TBS geen sprake zou zijn van een op resocialisatie gerichte terugkeer naar de maatschappij binnen de inrichting, verliest het haar karakter. Het is voor de rechter mogelijk rekening te houden met het resocialisatieperspectief door bij de straftoemeting te kiezen voor een bepaalde sanctiesoort of strafhoogte. Soms is de resocialisatie als nevendoel opgenomen in de sanctiesoort. Dat geldt voor de TBS-maatregel, waarbij beveiliging van de samenleving voorop staat. Deze doeleinden rechtvaardigen een langdurige vrijheidsbeneming. Het is niet toelaatbaar dat TBS ers de veiligheid van de maatschappij ernstig schaden. Door hen TBS met dwangverpleging op te leggen kan de veroordeelde op deze manier beter worden voorbereid op zijn terugkeer naar de samenleving. 23 Art. 37b vormt de titel voor het bevel tot dwangverpleging. Op de oplegging van de last tot TBS is art. 37a Sr van toepassing. De rechter kan niet zomaar een TBS met dwangverpleging opleggen: slechts bepaalde delicten komen hiervoor in aanmerking. Tijdens het plegen van het strafbare feit moet sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de 20 Art. 37b Sr. 21 Hofstee 2003, p Hofstee 2003, p Buruma & Vegter 2005, p

14 geestesvermogens bij de verdachte. De rechter is verplicht zich te laten voorzien van een multidisciplinair advies. Een andere belangrijke voorwaarde is dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van TBS en de daaraan verbonden dwangverpleging eist. 24 Dit gevaarscriterium hangt rechtstreeks samen met de primaire doelstelling van de TBS. Het gevaar moet bestaan uit het risico dat de betrokkene delicten zal plegen die een ernstig gevaar voor zijn omgeving vormen. 25 Dat betekent volgens de MvA 26 dat er rechtstreeks gevaar moet dreigen voor meer individueel bepaalde personen, met name uit de omgeving van de betrokkene om te kunnen spreken over gevaar voor de veiligheid van anderen. Het gevaar voor de algemene veiligheid moet zijn gelegen in de veiligheid van het lichaam van meer of minder willekeurige bredere kringen van personen en het ongeschonden blijven van goederen. 27 De TBS met dwangverpleging heeft zich door de jaren heen ontwikkeld van een behandelnaar een beveiligingsmaatregel. Voordat de TBR in werking trad lag de nadruk op behandeling en later vanaf de jaren zeventig werd beveiliging het hoofddoel en is sindsdien ongewijzigd gebleven. 28 Vraag is of de beveiliging niet de overhand krijgt gelet op ons huidige politieke klimaat, waarbij de focus voornamelijk ligt op het voorkomen van recidive en slachtoffers van misdrijven EINDE TBS MET DWANGVERPLEGING De TBS met dwangverpleging kan door de rechter in beginsel voor een termijn van minimaal twee jaar worden opgelegd. 30 Daarna wordt de duur bepaald door het onderscheid tussen absolute en relatieve maximering. In het eerste geval mag de totale duur een periode van vier jaar niet te boven gaan. De wetgever heeft met de relatieve maximering mogelijk gemaakt dat het maximum van vier jaar buiten toepassing blijft, indien er sprake is van nader bepaalde gewelds- en zedenmisdrijven Uiteindelijk is de feitelijke duur van de TBS met dwangverpleging niet vooraf te bepalen, omdat deze afhankelijk is van eventuele 24 Art. 37a lid 1 sub 2 juncto art. 37b Sr. 25 Kamerstukken ll 1971/72, , nr. 3, p Kamerstukken ll 1979/80, , nr. 12, p Hofstee 2003, p Hofstee 2003, p Regeerakkoord bruggen slaan, p. 26, geraadpleegd op 24 mei Art. 38d lid 1 Sr. 31 Art. 243 t/m 245, 247, 248ter en 250 lid 1, sub 2 en 250 lid 2 Sr. 32 Art. 38e lid 1 Sr. 12

15 verlengingen. Een TBS er weet dan niet wanneer de maatregel eindigt en dat betekent voor hem een oneindig vooruitzicht. Het OM kan besluiten wel of geen verlengingsvordering in te dienen en het is aan de rechter om te beslissen wel of niet te verlengen. 33 Indien het OM geen vordering tot verlenging indient, eindigt de TBS van rechtswege en buiten de rechter om. 34 De TBS met dwangverpleging dient volgens Hofstee te worden voortgezet zolang de gevaarlijkheid van de TBS er onaanvaardbaar groot is, ook al biedt verdere dwangverpleging weinig perspectief. 35 De mogelijk onbepaalde duur is essentieel voor de beveiliging van de samenleving, maar uitgangspunt blijft dat opsluiten van personen door hen TBS met dwangverpleging op te leggen ultimum remedium dient te zijn. TBS ziet uiteindelijk op terugkeer van de TBS er in de samenleving. 36 Daarbij dient op grond van het proportionaliteitsbeginsel het belang van een TBS er steeds zwaarder te wegen dan het veiligheidsbelang, naarmate de TBS met dwangverpleging langer duurt. 37 Tot 1997 had de minister van Justitie de bevoegdheid om te beslissen over de verlenging of definitieve beëindiging van de TBS met dwangverpleging. Nu is de rechter daartoe bevoegd. Gedragsdeskundigen van de behandelende instelling adviseren de rechter over de noodzaak om de TBS met dwangverpleging wel of niet te beëindigen. 38 Wanneer een rechter ervan overtuigd is dat een TBS er veilig kan terugkeren in de samenleving en de kans op recidive voldoende is afgenomen door de behandeling, beëindigd de rechter de (TBS met) dwangverpleging (onder voorwaarden). 39 De rechter kan ervoor kiezen conform het advies van de deskundigen de TBS met dwangverpleging te beëindigen. Wanneer het advies van de deskundigen luidt dat de TBS moet worden verlengd, maar de onafhankelijke rechter toch ervoor kiest de TBS met dwangverpleging niet verder te verlengen is er sprake van een contraire beëindiging van de TBS met dwangverpleging. De rechter legt dan geen voorwaarden op. 40 Dit betekent tevens een stopzetting van een zorgvuldig voorbereide resocialisatie, met alle gevolgen van dien. Het 33 Art. 509o lid 1 en art. 509t lid 1 Sv. 34 Hofstee 2003, p Hofstee 2003, p Kamerstukken ll 2003/04, , nr. 10, p Kamerstukken ll 1991/92, , nr. 2, p Meestal ook de reclassering en de psychiater. 39 Kamerstukken ll 2006/07, , nr. C, p Cleiren & Nijboer 2008, p

16 resocialisatieplan, de begeleiding van de TBS er en het toezicht hierop stoppen dan direct. Zo neemt de kans op recidive toe. 41 Omdat de rechter een abrupte beëindiging van de TBS met dwangverpleging niet verantwoord vond, verlengde hij vaak de TBS met een jaar, ook al lag een beëindiging meer voor hand. 42 De oplossing daarvoor sinds 1997: de voorwaardelijke beëindiging van de TBS met dwangverpleging. Momenteel heeft Teeven wijziging van de Bvt voorgesteld waarmee de contraire beëindiging van de TBS met dwangverpleging door de rechter kan komen te vervallen DE VOORWAARDELIJKE BEËINDIGING VAN DE TBS MET DWANGVERPLEGING De uitweg voor een rechter die niet wil kiezen tussen verlenging of definitieve beëindiging van de TBS met dwangverpleging: beëindiging van de dwangverpleging onder voorwaarden. Nu is er de voorwaardelijke beëindiging als tussenvariant voor een TBS er die gelet op zijn gevaarlijkheid geen dwangverpleging meer nodig heeft, maar waarbij de TBS nog niet beëindigd kan worden. 44 Met andere woorden is het gevaar waartegen de TBS-maatregel bescherming zou moeten bieden voldoende afgenomen, maar is begeleiding middels het opleggen van voorwaarden nog noodzakelijk. 45 Daardoor is de rechter nu zelf in staat om voor een geleidelijke overgang van verlenging naar beëindiging van de TBS met dwangverpleging te zorgen en daar toezicht op te houden door middel van periodieke toetsing. 46 De rechter die de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging overweegt, kan ingevolge art. 509t lid 5 Sv zijn beslissing daartoe maximaal drie maanden aanhouden om zich te laten voorlichten over de vraag hoe de terugkeer naar de samenleving het beste kan worden uitgevoerd. 47 De voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging is voor de TBS er een belangrijke stap die perspectief kan bieden in een soms uitzichtloze situatie. De TBS er kan zich dan onder toezicht van de reclassering in de samenleving begeven. De TBS er verblijft dan niet meer in een FPC, maar staat met het vernieuwde FPT onder toezicht van de reclassering. Het 41 Kamerstukken ll 2010/11, , nr. 7, p Fokkens, 2012, geraadpleegd op 24 mei Kamerstukken l 2011/12, , nr. A, p Fokkens, 2012, geraadpleegd op 24 mei Kelk 2003, p Hofstee 2003, p Dit gaat niet op voor de beslissing tot verlenging van de TBS, art. 5 lid 4 EVRM. 14

17 FPT heeft twee doelstellingen: het vergroten van de maatschappelijke veiligheid door recidive te voorkomen dan wel te verminderen gedurende het uitstroomtraject van de TBS er en het bevorderen van de door- en uitstroom van TBS ers. Daardoor kunnen signalen van terugval en dreigende recidive tijdig worden opgemerkt. 48 Doel van het FPT in de fase van voorwaardelijke beëindiging is de mogelijkheid bieden de expertise van het FPC te kunnen gebruiken als aanvulling op het toezicht van de reclassering. 49 De dwangverpleging kan niet zomaar voorwaardelijk worden beëindigd. Daarvoor dient de gevaarlijkheid 50 van de TBS er die is ontstaan uit de psychische stoornis dusdanig te zijn verminderd dat het verantwoord is de dwangverpleging onder voorwaarden te doen beëindigen. 51 De rechter stelt voorwaarden aan de voorwaardelijke beëindiging die betrekking hebben op het gedrag van de TBS er in overeenstemming met de TBS met voorwaarden. 52 De TBS er moet zich bereid verklaren deze voorwaarden te doen naleven. Tussentijds is het mogelijk de voorwaarden aan te vullen, te doen wijzigen of op te heffen, dan wel de begeleidende reclasseringsinstelling door een andere te doen vervangen. Deze veranderingen kunnen ambtshalve door de rechter worden uitgesproken. Tevens kunnen het OM, de TBS er of diens raadsman daarom verzoeken. Ook het toezicht op de naleving van deze voorwaarden is gelijk aan die van de TBS met voorwaarden, zoals Balkema aangeeft. 53 Er zijn twee momenten waarop de rechter de TBS met dwangverpleging voorwaardelijk kan doen beëindigen. Dat kan in het kader van de verlengingsprocedure 54 of in het kader van het proefverlof 55. In het kader van de verlengingsprocedure kan de rechter de dwangverpleging ambtshalve voorwaardelijk doen beëindigen. 56 Het OM kan de voorwaardelijke beëindiging vorderen en de TBS er of zijn raadsman kunnen daarom verzoeken. 57 De TBS loopt gewoon door of wordt 48 Kamerstukken ll 2010/ , nr. 136, p Ministerie van Veiligheid en Justitie, Beleidskader Forensisch Psychiatrisch Toezicht, april 2011, p Het gaat om de gevaarlijkheid voor de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen. 51 Art. 46 lid 2 Rvt. 52 Art. 38g lid 2 Sr. 53 Balkema, 2010, geraadpleegd op 24 mei Art. 38g Sr. 55 Art. 38h Sr. 56 Art. 38g lid 1 Sr. 57 Art. 38g lid 1 Sr. 15

18 tegelijkertijd met de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging verlengd, aldus Hofstee. 58 Hoewel het wettelijk niet vereist is, ligt het volgens Brouwer en Elzinga voor de hand dat de rechter zich over het voorwaardelijk beëindigen van de TBS laat adviseren. 59 Wanneer de dwangverpleging voorwaardelijk is beëindigd, geldt een bijzondere regeling. Art. 38j lid 1 Sr bepaalt namelijk, dat de TBS van hen van wie de dwangverpleging voorwaardelijk is beëindigd, met één dan wel twee jaar mag worden verlengd. De totale duur van de voorwaardelijke beëindiging mag dan niet meer dan negen jaar bedragen. 60 Voorheen kon de TBS tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging maar met steeds één jaar worden verlengd. Daaraan lag ten grondslag dat de voorwaardelijke beëindiging een reële verwachting impliceert dat de TBS er voor extramurale resocialisatie geschikt wordt geacht. 61 De huidige periode van de voorwaardelijke beëindiging van de TBS met dwangverpleging eindigt van rechtswege na een onafgebroken periode van negen jaar. Dat gaat niet op wanneer er een bevel tot hervatting van de dwangverpleging is gegeven. 62 Waarom is de periode van voorwaardelijke beëindiging zoveel langer geworden? Voor 1 januari 2008 was de maximale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging drie jaar, waarna de TBS eindigde. In de MvT bij het wetsvoorstel verlenging van de totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege 63 is voorgesteld om dit toezicht te verlengen van drie naar zes jaar. Doel: het terugdringen van recidive en een geleidelijke terugkeer naar de maatschappij. 64 Vooral bij gewelds- en zedenmisdrijven. 65 Later is in een nota van wijziging negen jaar voorgesteld, omdat dit ten goede zou komen aan het leveren van meer maatwerk aan individuele gevallen. 66 Volgens de wetgever wordt het bezwaar van eventuele rechts(on)zekerheid op langdurig toezicht opgeheven door de jaarlijkse of tweejaarlijkse toets van de rechter op de duur van de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. 67 Daarnaast behoort het bevorderen van de uitstroom uit de TBS tot de doelstellingen, omdat de verwachting was dat 58 Cleiren & Nijboer 2008, p Brouwer en Elzinga 2003, p Art. 38j lid 2 Sr. 61 Hofstee 2003, p Balkema, 2010, geraadpleegd op 24 mei Kamerstukken ll 2001/02, , nr. 3, p. 7. e.v. 64 Kamerstukken ll 2001/02, , nr. 3, p Kamerstukken ll 2001/02, , nr. 3, p Kamerstukken ll 2006/07, , nr. 6, p Kamerstukken ll 2006/07, , nr. C, p

19 daardoor sneller tot voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging wordt overgegaan. 68 Voordat een TBS er aan zijn proefverlof toekomt, is hij verplicht op basis van de gefaseerde uitstroom alle verloffasen goed te doorlopen. Het proefverlof is de uitstroomfase van de TBS die uiteindelijk kan leiden tot (voorwaardelijke) beëindiging van de (TBS met) dwangverpleging, mits de TBS er de behandeling goed heeft doorlopen. 69 Het gaat om de volgende volgorde van verlof: begeleid verlof, onbegeleid verlof, transmuraal verlof en tot slot proefverlof. 70 Het effect van de behandeling kan door middel van verlof in de praktijk worden getoetst. 71 Het hoofd van het FPC waarin de TBS er verblijft, kan na een multidisciplinair overleg en inhoudelijke toets, een verlofmachtiging aanvragen bij de Verlofunit DForZo wanneer het gevaar voor recidive voldoende is afgenomen. Hierbij is het belangrijk dat de verlofaanvraag binnen het behandelplan van de TBS er past. Vervolgens legt DForZo de aanvraag voor aan het onafhankelijke AVt welke een positief of negatief advies geeft aan de hand van het Verloftoetsingskader De uiteindelijke beslissing is aan het hoofd van DForZo die namens de minister van Veiligheid en Justitie een besluit neemt over de verlofaanvraag. Indien een positief besluit volgt kan de minister alsnog tot een negatief besluit overgaan, maar een negatief besluit kan niet worden omgezet in een positief besluit. Een verlofmachtiging wordt afgegeven voor de duur van één jaar en kan door middel van een evaluatie worden verlengd. 73 Indien met proefverlof wordt begonnen is de resocialisatie zodanig ver gevorderd dat de TBS er in deze laatste fase doorgaans zelfstandig woont. Het FPC stelt in samenspraak met de TBS er en in overleg met de reclassering, een proefverlofplan op. In dat plan worden de voorwaarden geformuleerd waaronder de reclassering het verantwoord vindt dat de TBS er in meer of mindere mate zelfstandig functioneert binnen de maatschappij. Als voorwaarde kan bijvoorbeeld worden gesteld dat de TBS er zich onthoudt van middelengebruik of zich vestigt 68 Kamerstukken ll 2006/07, , nr. 7, p Er bestaat ook een mogelijkheid tot vervolgbehandeling. De TBS er zal dan worden overgeplaatst naar de GGZ. 70 Art. 53 lid 1 Rvt. 71 Muller & Vegter 2009, p DJI ministerie van Justitie, Verloftoetsingskader ter beschikking gestelden. Beleidsregels met betrekking tot de verlofverlening aan ter beschikking gestelden, februari Reclasseringstoezicht bij proefverlof en voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel. Rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing, 2010, p. 11, geraadpleegd op 24 mei

20 in een andere plaats dan die waar het strafbaar feit is gepleegd en dat laat controleren door de reclassering. Uiteraard geldt ook de algemene voorwaarde dat de TBS er geen delict mag plegen, aldus Brouwer en Elzinga. 74 Het proefverlof kent geen maximumduur, maar een onafgebroken periode van twaalf maanden biedt echter wel uitzicht op de verdergaande voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. In het kader van het proefverlof heeft het OM de bevoegdheid om een vordering in te dienen tot voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging bij de rechtbank. De TBS er of diens raadsman kunnen een verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging doen met als argument dat de TBS er al twaalf maanden onafgebroken goed zijn proefverlof heeft doorstaan. De TBS mag dan in de periode van het proefverlof niet zijn verlengd. 75 Tot slot kan het hoofd van een FPC daartoe verzoeken en kan de reclassering, het OM ertoe bewegen om te verzoeken om de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen, aldus Hofstee. 76 De voorwaardelijke beëindiging geldt dan voor de duur van het bevel tot TBS. 77 De voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging betekent het einde van het proefverlof waarmee de band tussen het FPC en de TBS er wordt verbroken. 78 Gedurende de looptijd van de voorwaardelijke beëindiging bestaat de mogelijkheid de dwangverpleging te hervatten, op vordering van het OM in de gevallen genoemd in art. 38k Sr. Hierdoor herleeft de TBS met dwangverpleging, waardoor betrokkene weer terug bij af is. De reeds verstreken periode van de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging komt te vervallen. Dit is een zware sanctie op het niet naleven van een voorwaarde, zodat dit alleen in uitzonderlijke situaties dient te worden toegepast. Eerst waar mogelijk moet aanscherping van de voorwaarden plaatsvinden. 79 Aan de andere kant is de voorwaardelijke beëindiging de laatste stap richting het einde van de TBS met dwangverpleging en moeten onaanvaardbare risico s worden voorkomen volgens Hofstee. Indien de voorwaarden gewoon zijn nagekomen door een TBS er kan de dwangverpleging ook worden hervat, en wel op 74 Brouwer en Elzinga 2003, p Balkema 2010, geraadpleegd op 24 mei Cleiren & Nijboer 2008, p Art. 38h lid 2 Sr. 78 Hofstee 2003, p Balkema, 2010, geraadpleegd op 24 mei

21 grond van het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. 80 Eens houdt het toezicht en de begeleiding door de reclassering op. Dat moment is aangebroken wanneer de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging definitief is beëindigd. Tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging wordt geprobeerd de vaardigheden van de TBS er op een zodanig niveau te krijgen dat hij het na deze termijn ook alleen moet kunnen redden in de maatschappij. Ook is het mogelijk dat een TBS er wordt toegeleid naar, of gemotiveerd voor een vervolgvoorziening zoals de GGZ, afhankelijk van zijn problematiek (ON)VOORWAARDELIJKE GEVANGENISSTRAF IN HEDENDAAGS PERSPECTIEF Gevangenisstraffen kunnen geheel onvoorwaardelijk, geheel voorwaardelijk of gedeeltelijk voorwaardelijk door de rechter worden opgelegd. Voorwaardelijk wil dan zeggen dat (een deel van) de gevangenisstraf niet direct wordt uitgevoerd: er wordt een proeftijd vastgesteld met voorwaarden waar de gedetineerde zich aan moet houden. Het niet naleven van één van de voorwaarden heeft tot gevolg dat het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf alsnog ten uitvoer wordt gelegd. Deze paragraaf behandelt de strafmodaliteiten op grond waarvan een gedetineerde onder justitiële titel in de maatschappij kan terugkeren: de voorwaardelijke invrijheidstelling en de voorwaardelijke veroordeling tot gevangenisstraf aansluitend op een gedeelte onvoorwaardelijke gevangenisstraf DOEL EN KARAKTER De zwaarste hoofdstraf uit art. 9 Sr is de gevangenisstraf die kan worden opgelegd ter zake van misdrijven. De gevangenisstraf is een vrijheidsbenemende straf waarbij de duur wordt begrensd door de wet. Het essentiële element van de straf blijft de vrijheidsstraf, het ontnemen van het grondrecht dat de mens het liefst is: namelijk van de vrijheid om zich te bewegen waar hij wil en in een zelfgekozen vorm deel te nemen aan de samenleving 82 Van Veen is van mening dat een vrijheidsstraf meer is dan het ontnemen van de vrijheid. Het gaat 80 Cleiren & Nijboer 2008, p Brouwer & Elzinga 2003, p Kamerstukken ll 1949/50, 1189, nr. 5, p

22 volgens hem om het benemen van de vrijheid, waarbij de gedetineerde wordt onderworpen aan een bepaald regime. 83 Zo zijn er gevangenissen met een zeer beperkt beveiligd regime tot en met een extra beveiligd regime. In de nota Werkzame detentie 84 worden beveiliging en vergelding weer tot de belangrijkste doelstellingen van de gevangenisstraf gerekend ten koste van de resocialiserende doelstellingen met het oog op de humaniteit van de tenuitvoerlegging in de voorgaande nota Taak en Toekomst 85. Het gevolg van een roep door de maatschappij om strenger straffen en strenger overheidsoptreden. Door bewust leed toe te voegen moet het punitieve karakter van de gevangenisstraf volgens de nota Werkzame detentie gewaarborgd blijven. 86 Alleen de gedetineerden met gunstige vooruitzichten kwamen in aanmerking voor succesvolle integratie in de samenleving. Voor anderen was slechts een sober standaardregime de aangewezen route. 87 De gevangenisstraf heeft een dwangkarakter. Hoofdregel is dat de gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd in een penitentiaire inrichting. De muren van dat gebouw vormen de externe dwang, waardoor de veroordeelde niets anders rest dan zijn straf te ondergaan. Daartegenover staat dat een tot gevangenisstraf veroordeelde zijn straf ook kan ondergaan in een zeer beperkt beveiligde gevangenis, waarvoor hij zich aan de poort meldt. Hieruit blijkt dat tenuitvoerlegging onder (directe) dwang niet altijd noodzakelijk is bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. 88 Ondanks het punitieve karakter van de gevangenisstraf dient de tenuitvoerlegging van deze sanctie zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt te worden aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Dat volgt uit het resocialisatiebeginsel neergelegd in art. 2 lid 2 Pbw. Hiermee is ruimte gecreëerd om de mogelijkheid open te laten om toe te werken naar een voorbereide terugkeer in de samenleving. Lensing geeft aan dat het voor de rechter mogelijk is om rekening te houden met de persoon van de verdachte dankzij de vrijheid die de rechter bij de straftoemeting heeft. Op die manier is het voor de rechter ook 83 Van Veen 1984, p Kamerstukken ll 1993/94, , nr. 11, p Kamerstukken ll 1981/82, , nr. 2, p Kamerstukken ll 1993/94, , nr. 11, p Muller & Vegter 2009, p Muller & Vegter 2009, p

23 mogelijk om rekening te houden met de omstandigheden die van belang zijn voor de resocialisatie. 89 Muller & Vegter geven echter aan dat er in het huidige tijdperk meer dan voorheen buiten de klassieke gevangenis gedragsverandering wordt bewerkstelligd in de vorm van bijvoorbeeld therapieën voor speciale doelgroepen als zedendelinquenten. Toch is het instituut geheel teruggevallen op zijn klassieke doelen in de ogen van Muller en Vegter: beveiliging, afschrikkende werking, vergelding en normstelling. 90 Een nieuw beleidsinstrument wat gebruikt wordt bij de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen is de detentiefasering. Naarmate de datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling nadert worden er steeds meer vrijheden toegekend, waarbij het traject zoveel mogelijk wordt afgesloten met deelname aan een PP. Detentiefasering is een uitstekend middel om vorm te geven aan de voorbereiding van de gedetineerde op zijn terugkeer in de maatschappij volgens Muller en Vegter VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING De voorwaardelijke invrijheidstelling kwam tot stand met de invoering van ons huidige Wetboek van Strafrecht van De gedachte achter de voorwaardelijke invrijheidstelling was toen een beloning voor goed gedrag. Gedetineerden konden na twee derde van hun straf onder voorwaarden worden vrijgelaten. Gedurende de twintigste eeuw werd automatisch de voorwaardelijke invrijheidstelling steeds vaker verleend, waarbij weigering een uitzondering vormde. Dat leidde uiteindelijk tot het verlenen van de voorwaardelijke invrijheidstelling zonder nadere voorwaarden hieraan te verbinden. Dat betekende automatisch ook geen herroepingsmogelijkheid. De voorwaardelijke invrijheidstelling veranderde in de vervroegde invrijheidstelling, waarmee een eind kwam aan de regulering van de terugkeer van gedetineerden in de maatschappij. 92 Per 1 juni 2008 is de voorwaardelijke invrijheidstelling opnieuw ingevoerd ter vervanging van de vervroegde invrijheidstelling. 93 De Wet voorwaardelijke invrijheidstelling is het resultaat 89 Buruma & Vegter 2005, p Muller & Vegter 2009, p Muller & Vegter 2009, p Moerings 2011, p Kamerstukken ll 2005/06, , nr

24 van de uitgebreide discussie die heeft plaatsgevonden sinds de vervroegde invrijheidstelling werd ingevoerd in Deze wet heeft tot doel de recidive terug te dringen en de veiligheid in de maatschappij te vergroten. Door een geleidelijke terugkeer van veroordeelden in de maatschappij kan hieraan een bijdrage worden geleverd door de voorwaardelijke invrijheidstelling als stok achter de deur. 94 Veroordeelden die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ten minste één jaar of meer opgelegd hebben gekregen kunnen sinds de invoering van deze voorwaardelijke invrijheidstelling alleen nog onder voorwaarden vroeger in vrijheid worden gesteld. Een veroordeelde die zich aan de opgelegde voorwaarden zal houden zit dus een kortere tijd in detentie dan de tijd die hem door de rechter is opgelegd. Veroordeelden met een kortere straf dan één jaar zijn uitgesloten van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Zij dienen in beginsel hun straf geheel uit te zitten. 95 Indien een gedetineerde niet in aanmerking komt voor de voorwaardelijke invrijheidstelling loopt de gevangenisstraf pas af, wanneer het aantal jaren dat is opgelegd, is uitgezeten. Gedetineerden die een gevangenisstraf voor de duur van één of twee jaar krijgen opgelegd, kunnen voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld op het moment dat de vrijheidsbeneming minimaal één jaar heeft geduurd en zij van het overige gedeelte van hun straf één derde deel hebben ondergaan. Veroordeelden die een tijdelijke gevangenisstraf voor de duur van meer dan twee jaar krijgen opgelegd, worden van rechtswege voorwaardelijk in vrijheid gesteld op het moment dat zij twee derde deel van hun straf hebben ondergaan. 96 Ook veroordeelden die een gevangenisstraf in combinatie met TBS met dwangverpleging opgelegd hebben gekregen zijn niet uitgesloten van voorwaardelijke invrijheidstelling, maar bijzondere voorwaarden opleggen is dan niet gebruikelijk. 97 Een voorbeeld van een vorm van voorwaardelijke invrijheidstelling is een PP. Het PP vormt een redelijk nieuwe executiemogelijkheid binnen de strafrechtspleging. De gedachte achter het PP is dat een gedetineerde al in een vroeg stadium van zijn gevangenisstraf de balans op kan maken en zich kan gaan voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij. De gedetineerde moet daarvoor wel in aanmerking komen door te voldoen 94 Julsing-Nijenhuis 2009, p Uitvoering voorwaardelijke invrijheidstelling. Rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing 2011, p Julsing-Nijenhuis 2009, p Julsing-Nijenhuis 2009, p

25 aan de objectieve 98 en subjectieve 99 criteria. Zo kan de overgang van detentie naar de samenleving gemakkelijker verlopen. Dit met het doel om het recidivegevaar te verminderen. 100 Indien een gedetineerde in een PP wordt geplaatst mag hij de laatste fase van zijn detentie buiten de penitentiaire inrichting uitzitten. 101 In veel gevallen zal het PP samenvallen met elektronisch toezicht als achterdeurvariant dat een derde deel van het programma omvat. De reclassering is belast met het toezicht daarop. 102 Dat zal vooral tijdens het begin van het programma worden toegepast, waarbij de gedetineerde zich moet houden aan zijn eigen programma. In het gunstigste geval, bij een goed verloop, zal het vrijheidsbeleid van de veroordeelde worden aangepast. Wanneer de voorwaarden niet worden nageleefd, bijvoorbeeld door gebrek aan inzet of prestatie, kan de betrokkene weer in de penitentiaire inrichting worden teruggeplaatst. 103 De regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling is niet van toepassing op straffen die een deels voorwaardelijke component hebben. 104 Daarmee wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling onderscheiden van de voorwaardelijke veroordeling. Het kan voorkomen dat iemand die is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf soms een langere straf uitzit dan de onvoorwaardelijk veroordeelde door de eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling. 105 De voorwaardelijke invrijheidstelling vindt plaats onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde voor het einde van zijn proeftijd geen nieuw strafbaar feit pleegt. Naast de algemene voorwaarde kunnen ook bijzondere voorwaarden aan een veroordeelde worden opgelegd. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen programmatische en beperkende voorwaarden. De programmatische voorwaarde ziet op het volgen van bijvoorbeeld een gedragsinterventie of een behandeling en de beperkende voorwaarde ziet bijvoorbeeld op een gebieds- of contactverbod. 106 Deze bijzondere voorwaarden worden afgestemd op het soort 98 Art. 4 lid 2 Pbw. 99 Art. 7 Pm. 100 Handboek strafzaken. Het reclasseringsaanbod aan gedetineerden, Kluwer 2010, paragraaf 39.9 ( artikelen alleen toegankelijk voor abonnees). 101 Balogh & Jans, 2009, p Balogh & Jans 2009, p Balogh & Jans 2009, p Art. 15 lid 3 Sr. 105 P. Schuyt, De voorwaardelijke invrijheidstelling en de calculerende rechter, proces 2010, p Spijkerman 2008, p Art. 15a lid 2 en 3 Sr. 23

26 delict, de persoonlijkheid van de dader en het recidiverisico. 107 individuele beoordeling. Het gaat dan om een De directeur van de penitentiaire inrichting en de reclassering brengen advies uit aan het OM over de op te leggen bijzondere voorwaarden. Hierbij houden zij bijvoorbeeld rekening met het al gevolgde PP of de al opgelegde disciplinaire straffen. Verder zouden de aan de veroordeelde te stellen voorwaarden zo min mogelijk een punitief karakter moeten krijgen. De bewegingsvrijheid dient niet verder beperkt te worden dan nodig is voor het voorkomen van recidive. Er dient evenwicht te bestaan tussen de zwaarte van de bijzondere voorwaarden en de duur van de periode waarover de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend. 108 De algemene voorwaarde bevat een proeftijd van minimaal één jaar en is gelijk aan de periode waarvoor voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend. De proeftijd van de bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling kan nooit langer duren dan het restant van de straf en wordt bepaald door het OM. 109 Het toezicht op het naleven van de voorwaarden vindt plaats door het OM, maar bij de bijzondere voorwaarden is het de reclassering die hierop toeziet met eventuele hulp van de politie wanneer dit noodzakelijk is, zoals bij een opgelegd straatverbod. 110 Het OM kan de voorwaarden aanvullen, opheffen of wijzigen. Wanneer de betrokkene zich niet houdt aan deze voorwaarden zijn hier gevolgen aan verbonden. 111 Bij niet-naleving van de algemene voorwaarden kan de rechter bepalen dat het restant van de vrijheidsstraf alsnog ten uitvoer wordt gelegd. Bij niet-naleving van de bijzondere voorwaarden hoeft de reactie niet altijd een vordering tot gehele of gedeeltelijke herroeping door het OM te zijn. Afhankelijk van de ernst en de aard van de niet-naleving kan de reclassering bijvoorbeeld een waarschuwing geven of het voorstel doen de voorwaarden te wijzigen of deze aan te vullen. De uiteindelijke beslissing over de herroeping is aan de rechter die eventueel ook de voorwaarden kan herzien of kan aanvullen. 112 Indien de rechter de vordering tot herroeping toewijst zal het gedeelte van de vrijheidsstraf waarvoor voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend alsnog moeten worden uitgezeten. De rechter 107 Uitvoering voorwaardelijke invrijheidstelling. Rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing, 2011, p Julsing-Nijenhuis 2009, p Julsing-Nijenhuis 2009, p Julsing-Nijenhuis 2009, p Uitvoering voorwaardelijke invrijheidstelling. Rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing, 2011, p Julsing-Nijenhuis 2009, p

27 kan adviseren over de opnieuw aan de voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden bijzondere voorwaarden. 113 Onderdeel van Modernisering Gevangeniswezen is het plan voor medio 2013 een verdere aanscherping van het externe vrijhedenbeleid. Zo zal op basis van een nieuw wetsvoorstel 114 de algemeen geldende detentiefasering worden afgeschaft. Daardoor komen de externe vrijheden, zoals het PP te vervallen. Daarvoor in de plaats wil het kabinet meer nadruk leggen op de eigen verantwoordelijkheid, het gedrag en de motivatie van de gedetineerde. Gedetineerden kunnen met goed gedrag meer vrijheden verdienen, waarbij zij kunnen promoveren of degraderen binnen het systeem. Het wetsvoorstel voorziet in de invoering van elektronische detentie voorafgaand aan de (voorwaardelijke) invrijheidstelling voor vrijheidsstraffen van meer dan zes maanden, om de recidive verder terug te kunnen dringen. Bedoeling is dat de veroordeelden hierdoor hun sociale en maatschappelijke netwerk zoveel mogelijk in stand houden, waarmee ook de detentieschade kan worden beperkt. In het wetsvoorstel is aangegeven dat er daarom geen noodzaak bestaat inspanningen te verrichten gericht op de resocialisatie. 1.3 TUSSENCONCLUSIE Ook al is de TBS met dwangverpleging primair een beveiligingsmaatregel, toch wordt de tenuitvoerlegging van deze maatregel zoveel mogelijk toegespitst op de behandeling van de TBS er en de voorbereiding op zijn of haar terugkeer in de maatschappij. Dat volgt uit het resocialisatiebeginsel neergelegd in art. 2 lid 1 Bvt. De samenleving dient te worden beschermd tegen onaanvaardbare risico s en ernstig recidivegevaar. Het recidivegevaar bepaald of een TBS er kan worden voorbereid op een terugkeer naar de maatschappij. Zonder vermindering van het recidivegevaar zal de rechter niet tot voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging overgaan. Slechts het proportionaliteitsbeginsel kan anders bepalen, omdat het belang van de TBS er steeds zwaarder moet wegen naarmate de TBS met dwangverpleging langer duurt. De resocialisatie neemt al een aanvang tijdens de behandeling van de betrokkene in een FPC, waarna naar steeds meer vrijheid wordt toegewerkt. Het is de bedoeling dat alle verloven, van 113 Julsing-Nijenhuis 2009, p Kamerstukken ll 2012/13, , nr

28 begeleid verlof tot aan proefverlof, worden doorlopen, zodat uiteindelijk de (voorwaardelijke) beëindiging van de TBS met dwangverpleging kan plaatsvinden. Tijdige opstart van de op resocialisatie gerichte behandeling is van belang voor de duur van de TBS met dwangverpleging. Hoe eerder wordt gewerkt aan de psychische stoornis van de dader door middel van behandeling, hoe groter de kans wordt op verbetering en eerdere uitstroom uit de TBS. De primaire verantwoordelijkheid voor de terugkeer naar de samenleving ligt dus bij de veroordeelde zelf. Via de vernieuwde, aangescherpte vorm van toezicht, het FPT, is de resocialisatiefase van TBS ers een gezamenlijk traject van het FPC en de reclassering geworden. Slechts indien de veiligheid gewaarborgd is, bestaat er ruimte om een verantwoordelijke terugkeer naar de maatschappij te realiseren. De overgang van behandeling naar resocialisatie wordt door het FPT geleidelijk vorm gegeven en daardoor beter gewaarborgd. Indien proefverlof wordt toegepast en/of de (TBS met) dwangverpleging voorwaardelijk is beëindigd kan betrokkene in aanmerking komen voor FPT. Toezicht gaat hier gepaard met begeleiding, behandeling en zorg met als doel recidive te voorkomen en de terugkeer van TBS ers zo goed mogelijk te bewaken. Ondanks dat op basis van art. 2 lid 2 Pbw moet worden gewerkt aan de resocialisatie van de gedetineerde, is de vrijheidsbenemende gevangenisstraf teruggevallen op zijn klassieke doelen, waarbij de resocialisatie naar de achtergrond is teruggedrongen. Het punitieve karakter wordt gewaarborgd door de doelstellingen beveiliging en vergelding. Daarentegen wordt in dit tijdperk gedragsverandering meer dan voorheen buiten de gevangenis ondernomen, vaak ook in voorwaardelijke vorm. Vraag is of er niet al eerder aan gedragsverandering moet worden gewerkt binnen de muren? De tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf is in sommige gevallen nog wel gericht op resocialisatie door de specifieke programma s zoals het PP binnen de inrichtingen en de voorwaardelijke invrijheidstelling, indien de gedetineerde daarvoor in aanmerking komt. Vanuit art. 2 lid 2 Pbw gezien is het van belang dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf aandacht besteedt aan de resocialisatie van gedetineerden. Het PP maakt onderdeel uit van de huidige detentiefasering, maar zal mogelijk in 2013 nog verdwijnen en plaatsmaken voor elektronische detentie. Het PP biedt als een voorwaardelijke modaliteit een 26

29 goede basis om de gedetineerde te binden aan voorwaarden waar hij zich aan moet houden. Met het PP heeft het gevangeniswezen een eigen instrument gekregen om inhoud te geven aan de resocialisatieopdracht. 27

30 2. CONCEPTWETSVOORSTEL LANGDURIG TOEZICHT EN VRIJHEIDSBEPERKING NADER BEKEKEN De inhoud van het conceptwetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking komt in dit hoofdstuk aan de orde. De voorgestelde wijzigingen in wet- en regelgeving komen aan bod. Ook de doelgroep waarvoor het conceptwetsvoorstel bedoeld is, komt in dit hoofdstuk ter sprake. Verschillende instanties hebben hun reactie op het conceptwetsvoorstel kenbaar gemaakt. Daarom staat in dit hoofdstuk de volgende vraag centraal: Zijn de reacties van verschillende instanties op de wijzigingen in het conceptwetsvoorstel begrijpelijk? 2.1 DE DOELGROEP Zedendelinquenten stonden vroeger al in de belangstelling bij de regering. In een motie van Nicolaï van 3 november werd verzocht om aan de Tweede Kamer een plan van aanpak voor te leggen dat ervoor moest zorgen dat TBS met dwangverpleging vaker aan plegers van ernstige zedendelicten opgelegd moest worden. Tevens werd aangedragen dat TBS ers pas vrij moesten komen als er geen reëel gevaar voor recidive meer aanwezig was en dat daarbij een effectief volgsysteem voor in vrijheid gestelde TBS ers moest komen. In een andere motie 116 werd gesproken over het denken over verantwoorde en specifieke oplossingen voor het beperken van de kans op recidive door zedendelinquenten. Als oplossing werd langdurig toezicht op zedendelinquenten aangedragen, indien dat noodzakelijk is met het oog op bescherming van de samenleving. Zo zou dit met name voor zedendelinquenten van belang zijn, omdat hun behandeleffect gaandeweg zou vervagen. Op 27 maart 2012 is Teeven pas gekomen met een conceptwetsvoorstel waarin is voorgesteld om veroordeelden waarvan de TBS met dwangverpleging definitief is beëindigd en voor zedendelinquenten 117 waarvan de (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf is geëindigd of waarbij de voorwaardelijke invrijheidstelling hieraan een einde heeft gemaakt, zo zorgvuldig en verantwoord mogelijk onder voorwaarden terug te laten keren naar de samenleving. Dit wil 115 Kamerstukken ll 1999/00, VI nr Kamerstukken ll 1999/00, VI nr Het gaat om zedendelinquenten die een gevangenisstraf opgelegd hebben gekregen op grond van art. 240b, 242 t/m 250 of 273f Sr. 28

31 hij mogelijk maken door deze categorie van personen eventueel langdurig tot levenslang te volgen door middel van (intensief) toezicht. 118 Ik vind het opmerkelijk dat het conceptwetsvoorstel niet is gericht op andere delinquenten die een ernstig delict hebben begaan, bijvoorbeeld een gewelddadige overval, waarvoor zij een gevangenisstraf opgelegd hebben gekregen. Het conceptwetsvoorstel is wel van toepassing op alle TBS ers met dwangverpleging. Nu het conceptwetsvoorstel alleen ziet op genoemde doelgroepen leidt dat mogelijk tot een verdere stigmatisering van ex-tsb ers en zedendelinquenten. 2.2 DE INHOUD VAN HET CONCEPTWETSVOORSTEL: BELANGRIJKSTE WIJZIGINGEN Het conceptwetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking stelt wijzigingen voor die grofweg betrekking hebben op drie onderwerpen: een wijziging die betrekking heeft op de voorwaardelijke beëindiging van de TBS met dwangverpleging, twee wijzigingen die betrekking hebben op de voorwaardelijke invrijheidstelling en de introductie van een nieuwe maatregel. Door middel van deze wijzigingen wil Teeven het mogelijk maken om langdurig en eventueel levenslang toezicht te houden op de doelgroepen uit voorgaande subparagraaf WIJZIGING 1: SCHRAPPEN DUUR VOORWAARDELIJKE BEËINDIGING DWANGVERPLEGING De eerste wijziging betreft het voorstel om de maximale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de TBS met dwangverpleging te schrappen. Met het schrappen van de maximale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de TBS met dwangverpleging moet langdurig en eventueel levenslang toezicht mogelijk worden. Hiervoor dient de termijn uit art. 38j lid 2 Sr te worden geschrapt. Nu duurt de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging al langdurig, namelijk maximaal negen jaar, waarna de dwangverpleging definitief wordt beëindigd. Door de maximale duur van negen jaar uit de regeling te halen wordt het voor de rechter mogelijk om de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging steeds jaarlijks of tweejaarlijks te verlengen. Zonder dat van rechtswege een einde aan komt aan de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. Een TBS er kan dan na negen jaar nog toezicht krijgen, indien dat noodzakelijk is in verband met het recidiverisico. In het conceptwetsvoorstel staat aangegeven dat het niet noodzakelijk is om 118 Teeven 2012, p. 5-7, geraadpleegd op 24 mei

32 een vaste termijn in de wet op te nemen voor verlenging van de TBS nu de rechter de noodzaak daarvan om de vijf jaar zal toetsen WIJZIGING 2: DOORLOPEN RESOCIALISATIE EN AANPASSING PROEFTIJDEN VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING De voorwaardelijke invrijheidstelling is een fase in de uitvoering van straffen die aansluit bij de voorafgaande detentie. Gedetineerden die voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking komen worden nu nog toegeleid naar een traject van detentiefasering. De voorwaardelijke invrijheidstelling is de laatste fase die kan volgen op de gevangenisstraf, waarbij bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd. Deze worden afgestemd op de aard van het delict en de persoon van de dader. In het conceptwetsvoorstel wil men de afsluiting van de gevangenisstraf passend maken door de activiteiten en de interventies die tijdens detentie of tijdens de deelname aan een PP zijn begonnen door te laten lopen op het moment dat zij tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling nog niet waren afgerond. 120 Een volgende wijziging die in het conceptwetsvoorstel wordt geïntroduceerd betreft de mogelijkheid tot het opheffen van het onderscheid tussen de proeftijden in art. 15c Sr. Hiermee moet de minimumduur van de proeftijd van de bijzondere voorwaarde(n) met de minimumduur van de proeftijd van de algemene voorwaarde van de voorwaardelijke invrijheidstelling gelijk worden, namelijk een proeftijd met een minimumduur van één jaar. Daarnaast wordt het in de regeling mogelijk gemaakt om de proeftijd te verlengen, omdat dit nu nog niet mogelijk is. Het gedrag van de gedetineerde is dan bepalend voor de mogelijke verlenging. 121 In de huidige regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling is een minimumduur van één jaar opgenomen bij de proeftijd van de algemene voorwaarde. Deze minimumduur ontbreekt bij de bijzondere voorwaarden. Het gevolg daarvan is dat veroordeelden die een gevangenisstraf korter dan twee jaar opgelegd hebben gekregen, maar een beperkte begeleide terugkeer in de samenleving krijgen. Het conceptwetsvoorstel geeft aan dat het niet wenselijk is dat slechts een korte periode geldt om invulling te kunnen geven aan het werken aan 119 Teeven 2012, p. 6-7 en Teeven, 2012, p Teeven, 2012, p

33 gedragsverandering door middel van bijzondere voorwaarden. Met de voorgestelde wijziging moet het mogelijk worden dat ook na een kortere detentie, een begeleidende terugkeer in de samenleving kan plaatsvinden door hier bijzondere voorwaarden aan te verbinden. Daarbij speelt het gedrag van de veroordeelde een belangrijke rol, omdat de kans op een goede terugkeer door hem zelf kan worden vergroot. Dat gedrag kan worden meegewogen wanneer de rechter voor de keuze staat de proeftijd wel of niet te verlengen. Hierdoor komt er meer nadruk te liggen op de verantwoordelijkheid van de gedetineerde zelf, zijn gedrag en zijn motivatie WIJZIGING 3: INTRODUCTIE ZELFSTANDIGE, LANGDURIGE GEDRAGSBEÏNVLOEDENDE EN VRIJHEIDSBEPERKENDE MAATREGEL Het laatste onderdeel van het conceptwetsvoorstel introduceert de invoering van een zelfstandige, langdurige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in een nieuw in te voeren art. 38z Sr. Deze maatregel moet beïnvloeding van het gedrag van de veroordeelde en beperking van de bewegingsvrijheid van TBS ers mogelijk maken. In beginsel zal de maatregel slechts gelden voor veroordeelden die TBS met dwangverpleging opgelegd hebben gekregen waarvan deze dwangverpleging definitief is beëindigd en voor zedendelinquenten waarvan de (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf is geëindigd of waarbij de voorwaardelijke invrijheidstelling hieraan een einde heeft gemaakt. Indien gevangenisstraf is opgelegd kan de maatregel alleen worden opgelegd indien het gaat om de volgende misdrijven: art. 240b, 242 t/m 250 of 273f Sr. De maatregel houdt in dat er voorwaarden worden gesteld aan het gedrag of de bewegingsvrijheid van betrokkene in de samenleving. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om langdurig en, indien noodzakelijk, levenslang toezicht te houden op ernstige zedendelinquenten. 123 Tot slot kan de maatregel ook worden opgelegd aan de verdachte aan wie geen TBS kan worden opgelegd. Dat kan het geval zijn wanneer deze verdachte niet heeft meegewerkt aan een gedragsdeskundig onderzoek. 124 In het conceptwetsvoorstel wordt aangegeven dat voor zover in het kader van deze maatregel een vrijheidsbeperking wordt opgelegd, de maatregel kan worden gezien als een zwaardere 122 Teeven, 2012, p Teeven, 2012, p. 2, Teeven, 2012, p

34 variant van het rechterlijk gebieds- of contactverbod dat ruimere mogelijkheden biedt. De tenuitvoerlegging van de maatregel vindt plaats in aansluiting op de definitieve beëindiging van de TBS met dwangverpleging, of op de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling of indien een veroordeelde hiervoor niet in aanmerking komt, in aansluiting op de gevangenisstraf. Tenuitvoerlegging is mogelijk op basis dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een misdrijf zal begaan. Verder is tenuitvoerlegging mogelijk ter voorkoming van belastend gedrag tegenover slachtoffers of getuigen, of ter voorkoming van de confrontatie tussen veroordeelde en zijn slachtoffers of getuigen. 125 Volgens het nieuw in te voeren art. 38z lid 2 Sr dient het OM eerst een vordering tot tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel in te dienen bij de rechter die de maatregel in eerste aanleg bij het strafbare feit heeft opgelegd. Dit moet uiterlijk tien weken voor de beëindiging van de TBS dan wel tien weken voor de termijn genoemd in art. 15c Sr, dan wel tien weken voordat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf wordt beëindigd. 126 De vordering tot tenuitvoerlegging van de maatregel dient een ondertekend reclasseringsadvies te bevatten, waarin advies is gegeven over het recidiverisico en/of de noodzaak tot bescherming van de slachtoffers. Dat advies moet ook worden gegeven bij een vordering tot oplegging van de maatregel en bij de verlenging van het langdurig toezicht. Zo kan de rechter gedragsbeïnvloedende, vrijheidsbeperkende voorwaarden of een combinatie hiervan opleggen. Verder geldt voor de vordering tot tenuitvoerlegging en bij de vordering tot verlenging dat het advies ook de te stellen gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende voorwaarden omvat. Indien de rechter besluit de maatregel op te leggen, maakt deze een afweging van de ernst van het delict, de omstandigheden van het geval, de persoon van de dader en de belangen van het slachtoffer of de samenleving. De rechter kan bij de tenuitvoerlegging van de maatregel voorwaarden hieraan verbinden. 127 Wanneer de maatregel wordt opgelegd, geldt deze voor een termijn van vijf jaar. Vervolgens beslist de rechter die in eerste aanleg heeft geoordeeld elke vijf jaar of de maatregel dient te worden verlengd, waarbij de totale duur niet is gebonden aan een maximum. Deze verlenging 125 Teeven, 2012, p. 2, 6-7, 14, Teeven 2012, p. 2, 6-7, 14, Teeven 2012, p. 2, 6-7, 14,

35 is mogelijk op grond van het recidiverisico dat nog steeds bestaat of in het belang van de slachtoffers en de getuigen, en geschiedt op vordering van het OM. Wanneer blijkt dat toezicht niet meer nodig is, kan het OM afzien van een vordering tot verlenging, of kan de rechter beslissen dat het toezicht niet wordt verlengd en zal de maatregel eindigen. Ten slotte kan op vordering van het OM of op vordering van de veroordeelde om wijziging of opheffing van de maatregel worden verzocht. De rechter mag hiertoe ook ambtshalve besluiten. Daardoor wordt het mogelijk dat de maatregel ook tussentijds ten einde komt. 128 De gedragsbeïnvloedende voorwaarden die de rechter aan de maatregel kan verbinden zijn een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol en de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloed- of urineonderzoek in opdracht van de reclassering. De rechter kan bepalen dat de veroordeelde ambulant moet worden behandeld in het kader van het wetsvoorstel forensische zorg dat momenteel in behandeling is bij de Tweede Kamer, maar dat betreft geen dwangopname of dwangbehandeling, aldus Teeven. De verplichting om te verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang houdt in dat de veroordeelde zich moet houden aan het (dag)programma dat wordt opgesteld in overleg met de reclassering. Een dergelijk verblijf is erop gericht om de veroordeelde structuur te bieden en hem leren een bestaan op te bouwen in de maatschappij. Alleen deze voorwaarde kan worden gecombineerd met één van de andere genoemde, op te leggen gedragsbeïnvloedende voorwaarden. De veroordeelde kan ook een verplichte gedragsinterventie opgelegd krijgen, zoals verplichte deelname aan bepaalde cursussen, opleidingen of andere gedragsinterventies ten behoeve van gedragsverandering bij de veroordeelde. Tot andere gedragsinterventies behoren agressiebeheerstraining, training cognitieve vaardigheden en training arbeidsvaardigheden. Verder kan nog een verbod om vrijwilligerswerk te verrichten worden opgelegd dat moet zijn gerelateerd aan het strafbare feit dat is gepleegd. Ten slotte is denkbaar dat zich gevallen voordoen, waarmee de rechter met de in de wet genoemde voorwaarden niet uit de voeten kan. De niet-limitatieve opsomming in art. 38z Sr geeft de rechter de mogelijkheid om een bijzondere voorwaarde op te leggen die hij passend en proportioneel acht, maar die niet in de wet is genoemd Teeven 2012, p. 2, 6-7, 14, Teeven 2012, p

36 De door de rechter op te leggen vrijheidsbeperking kan bestaan uit een gebiedsverbod, een contactverbod, een meldplicht, een reisverbod en een verhuisplicht of een verbod om zich in een bepaald gebied te vestigen. Dit in aansluiting op de Wet Rechterlijk gebieds- of contactverbod 130. Het gebiedsverbod kan op meerdere manieren worden ingevuld. Het kan gaan om een algemeen verbod, maar ook om een verbod op bepaalde dagen of tijdstippen ergens niet te komen. Een gebiedsverbod kan ervoor zorgen dat de veroordeelde niet in de buurt komt waar het slachtoffer woonachtig is of in de buurt komt van de plaats waar het misdrijf heeft plaatsgevonden. Een contactverbod omvat een verbod om contact te leggen met bepaalde personen of instellingen. Een meldplicht kan het gebieds- of contactverbod ondersteunen, maar kan ook zelfstandig worden opgelegd. Deze meldplicht kan uitkomst bieden bij gebeurtenissen, zodat betrokkene zich moet melden op dat moment bij een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar. Het bijwonen van de gebeurtenis wordt daardoor onmogelijk. Veder kan er een reisverbod opgelegd worden aan bijvoorbeeld veroordeelden die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel of sekstoerisme in het buitenland. Dat geldt ook als de persoon in het buitenland woonachtig is, waar het strafbare feit zich heeft afgespeeld. De vrijheidsbeperkende maatregel kan ook worden opgelegd ter voorkoming van belastend gedrag tegenover slachtoffers of getuigen, of ter voorkoming van de confrontatie tussen veroordeelde en slachtoffers of getuigen. 131 Indien betrokkene de maatregel niet naleeft kan vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van maximaal één jaar ingevolge art. 38z lid 12 Sr juncto art. 38x Sr. Na afloop van de vervangende hechtenis loopt de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel gewoon door. Ook is het mogelijk betrokkene te vervolgen, indien deze een nieuw strafbaar feit pleegt. Daarmee kan de maatregel komen te vervallen Kamerstukken l 2010/11, , nr. A. 131 Teeven 2012, p Teeven 2012, p

37 2.3 REACTIES OP HET CONCEPTWETSVOORSTEL Staatssecretaris Teeven heeft verschillende instanties om advies gevraagd over het conceptwetsvoorstel. In deze paragraaf zal ik de adviezen van de ACS 133, de RSJ 134, de NVvR 135 en de RvdR 136 bespreken. Het zal duidelijk worden dat de instanties het conceptwetsvoorstel zoals dat er nu ligt voornamelijk negatief beoordelen WIJZIGING 1: SCHRAPPEN DUUR VOORWAARDELIJKE BEËINDIGING DWANGVERPLEGING Alle vier de instanties geven aan dat het niet wenselijk en noodzakelijk wordt geacht om de maximale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de TBS met dwangverpleging te schrappen. Zo geven de RvdR en de RSJ aan dat er recentelijk al een wijziging heeft plaatsgevonden door verlenging van deze termijn van drie naar negen jaar. Per 1 januari 2008 is deze termijn van drie naar negen jaar verlengd, maar de resultaten hiervan zijn tot op heden nog niet geëvalueerd. 137 Gegevens die duidelijk maken waarom de maximale termijn van negen jaar nu al niet meer zou voldoen zijn daarom nog niet beschikbaar. Anders zou kunnen worden vastgesteld of deze wetswijziging toereikend is, aldus de NVvR. Volgens de RSJ is tot op heden nog onbekend welke gevolgen de verlenging met zich meebrengt in het kader van de recidive en de in- en uitstroom en hoe frequent de maximale termijn van negen jaar daadwerkelijk wordt volgemaakt. De NVvR geeft aan dat een sluitende controle om te voorkomen dat een voormalige TBS er of een zedendelinquent opnieuw de fout in gaat met de meest verregaande maatregelen niet kan worden bereikt. 133 Nederlandse Orde van Advocaten, Preadvies van de Adviescommissie Strafrecht inzake het Wetsvoorstel langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking, 8 juni 2012, (zoek op wetgeving en ga naar juridische databank wetgevingsadviezen zoek op wetgevingsadvies, langdurig toezicht), geraadpleegd op 28 november Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Langdurig toezicht. Reactie op het conceptwetsvoorstel langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking, 31 mei 2012, (zoek op adviezen 2012 en ga naar Langdurig toezicht: Reactie op het conceptwetsvoorstel langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking), geraadpleegd op 28 november Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak, Conceptwetsvoorstel langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking, 29 juni 2012, (zoek op langdurig toezicht), geraadpleegd op 28 november Raad voor de Rechtspraak, Advies Wetsvoorstel langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking, 18 juni 2012, (zoek op langdurig toezicht), geraadpleegd op 28 november Kamerstukken ll 2001/02, , nr. 3, p. 7. e.v. 35

38 Enerzijds is het begrijpelijk dat is voorgesteld om de termijn van de voorwaardelijke beëindiging van negen jaar te schrappen. Hierdoor wordt het mogelijk om het toezicht langer onder voorwaarden door te laten lopen en blijft het vangnet om de dwangverpleging te hervatten bestaan. De veronderstelling dat dat zal leiden tot bevordering van de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging en daarmee tot eerdere uitstroom is discutabel nu dat alleen toelaatbaar is, indien het recidivegevaar in voldoende mate is afgenomen. De veroordeelde waarbij het recidiverisico nog te groot is om de voorwaardelijke beëindiging van de TBS met dwangverpleging te beëindigen kan langdurig onder toezicht worden gehouden. Anderzijds biedt de wet nu al de mogelijkheid om binnen het voorwaardelijk kader de dwangverpleging te laten herleven op het moment dat de TBS er opnieuw de fout in gaat, bij dreigende recidive of indien deze de voorwaarden niet naleeft. Hiermee begint de voorwaardelijke beëindigingstermijn van negen jaar van voren af aan te lopen. Uit de adviezen komt ook naar voren dat de recidivecijfers die in het conceptwetsvoorstel zijn genoemd uit een onderzoek van het WODC 138, geen rechtvaardiging blijken te bieden voor de schrapping van de maximale termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de TBS. De recidivecijfers die dat rapport presenteert, zijn gebaseerd op TBS ers die uitstroomden in de periode van Uit de meest recente periode van blijkt dat deze groep minder recidiveert. De ACS geeft aan dat dit te maken heeft met de behandelmethodes die door de jaren heen aanzienlijk zijn verbeterd. Uit een zorgvuldige analyse van het WODCrapport is gebleken dat in de eerste vier à vijf jaar na het einde van de TBS sprake is van het hoogste aantal recidivegevallen. In een periode van achttien jaar blijkt dat nog niet de helft in de tweede periode van die achttien jaar recidiveert ten opzichte van de eerste negen jaar. De recidivecijfers uit het WODC-onderzoek zouden slechts cumulatief zijn, aldus een wetenschapper tijdens het congres van het Expertisecentrum Forensische Psychiatrie d.d. 7 juni Daarbij is geen specificatie gemaakt welk soort recidive het betreft, dus blijft het onduidelijk of het zwaardere strafrechtelijke verwijten dan wel lichtere vergrijpen betreft. Zo geeft de NVvR aan dat zij de recidivecijfers uit het aangehaalde onderzoek geen goede wetenschappelijke basis vindt vormen om de noodzaak van het schrappen van de maximale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de TBS aannemelijk te maken. De TBS ers die 138 Schönberger & De Kogel

39 zijn onderzocht in dat onderzoek hebben betrekking op een andere groep dan de groep die in aanmerking is genomen bij de wetswijziging van het ophogen van de termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de TBS met dwangverpleging. Art. 2 lid 1 Bvt is gericht op de voorbereiding en de uiteindelijke terugkeer van de TBS er in de maatschappij. Indien uitvoering wordt gegeven aan het conceptwetsvoorstel kan het toezicht mogelijk levenslang duren. Is dat nog proportioneel te noemen gelet op het resocialisatiebeginsel in art. 2 lid 1 Bvt? De ACS is van mening dat de voorgestelde oneindigheid bij levenslang toezicht niet strookt met het karakter van de TBS-maatregel gelet op art. 2 lid 1 Bvt. Zij ziet niet in wat de meerwaarde van levenslang toezicht is, nu het strafrecht de rechter ook andere alternatieven biedt om in te grijpen bij recidive. Het belang van een TBS er zal steeds zwaarder moeten wegen dan het veiligheidsbelang, naarmate de voorwaardelijke beëindiging van de TBS met dwangverpleging langer duurt. De rechter dient een afweging te maken tussen het belang van de veroordeelde om terug te keren naar de samenleving, en het belang van de maatschappij om tegen de veroordeelde te worden beschermd en daarmee het belang van het potentiële slachtoffers in het bijzonder. Het doeleinde voorkoming van een strafbaar feit is in overeenstemming met het doeleinde van de TBS met dwangverpleging om ernstig recidivegevaar tegen te gaan, waardoor langdurig toezicht is te rechtvaardigen op die grond. Levenslang toezicht zal niet te rechtvaardigen zijn, omdat de TBS met dwangverpleging uiteindelijk ziet op een terugkeer in de maatschappij gelet op het resocialisatiebeginsel in art. 2 lid 1 Bvt WIJZIGING 2: DOORLOPEN RESOCIALISATIE EN AANPASSING PROEFTIJDEN VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING In het conceptwetsvoorstel is voorgesteld om de proeftijden van de voorwaardelijke invrijheidstelling te verlengen met als doel langer toezicht te kunnen houden op de veroordeelde. Zo wordt tegemoet gekomen aan het probleem dat na een (korte) gevangenisstraf de bestaande proeftijden soms ontoereikend zijn, bijvoorbeeld in geval de reclassering voor het einde van de proeftijd constateert dat gestelde (bijzondere) voorwaarde(n) zijn overtreden en gedragsverandering meer tijd vergt. Alle instanties geven aan geen probleem in de voorgestelde verlenging van de proeftijden te zien, zolang de (verlengde) proeftijd ten hoogste gelijk is aan de periode waarover de voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend. 37

40 De proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling is momenteel gemaximeerd tot het resterende strafdeel. De algemene voorwaarde kent een minimumduur van één jaar 139, terwijl de bijzondere voorwaarden geen minimumduur kennen 140. De RSJ geeft aan dat verlenging van de proeftijd met ten hoogste twee jaar bij de voorwaardelijke invrijheidstelling aansluit bij de recent ingevoerde verlengingsmogelijkheid van de proeftijd van de voorwaardelijke straf. Per 1 april 2012 is de te stellen proeftijd van drie jaar bij een voorwaardelijke straf verruimd, met een eenmalige verlengingsmogelijkheid van ten hoogste twee jaar. Indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan, dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, is het op grond van art. 14b lid 2 Sr toegestaan een proeftijd van maximaal tien jaar op te leggen met nog een mogelijke verlenging van twee jaar. De mogelijkheid van het stellen van een proeftijd aan de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft tot gevolg dat de veroordeelde langer last van zijn straf heeft nu aan de duur van de proeftijd bij de algemene vooraarde geen beperking is gesteld, aldus Julsing-Nijenhuis. Daarentegen is de op te leggen proeftijd bij de bijzondere voorwaarden wel in duur gemaximeerd. Het maximum is de periode waarover de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend. 141 Vraag is of een bijzondere voorwaarde in een korte proeftijd kan bijdragen aan recidivevermindering en kan leiden tot (ingrijpende) gedragsverandering. Het kan wel zorgen voor een start met het zoeken naar een woonruimte en bijvoorbeeld het afmaken van trainingen die tijdens de detentie zijn begonnen. 142 Een langere proeftijd bij de bijzondere voorwaarden is dan wenselijk om begeleiding, behandeling en training voort te kunnen zetten. De ACS is van mening dat het voorstel tot het opheffen van het onderscheid tussen de duur van de proeftijden bij de voorwaardelijke invrijheidstelling wel degelijk ingrijpend is, nu het kan gaan om vrijheidsbeperkingen die door middel van de bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd aan de veroordeelde. De door de rechter opgelegde straf wordt hiermee immers in belangrijke mate verzwaard, omdat aan de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling bijzondere voorwaarden verbonden kunnen worden. Bedacht moet worden 139 Art. 15c lid 2 Sr. 140 Art. 15c lid 3 Sr. 141 Julsing-Nijenhuis 2009, p Julsing-Nijenhuis 2009, p

41 dat een zwaardere straf, eerder een ingrijpende bijzondere voorwaarde zal kunnen rechtvaardigen, tenzij dat niet meer in verhouding staat tot het gepleegde delict WIJZIGING 3: INTRODUCTIE ZELFSTANDIGE, LANGDURIGE GEDRAGSBEÏNVLOEDENDE EN VRIJHEIDSBEPERKENDE MAATREGEL Het is volgens de instanties de vraag wat de meerwaarde is van de invoering van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Met betrekking tot de voorgestelde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel concluderen de RSJ en de RvdR dat de maatregel aansluitend op de definitieve beëindiging van een TBS-maatregel niet vereist is, gelet op de huidige mogelijkheden. Zij concludeert dat de noodzaak van deze voorgestelde maatregel na een gevangenisstraf vooralsnog onvoldoende is onderbouwd en ondoordacht is, gelet op de recente aanpassingen in de toezichtmogelijkheden op het terrein van het gevangeniswezen waarvan de effecten nog niet zichtbaar zijn. Gedetineerden aan wie geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend komen uiteindelijk vrij zonder poging om de kans op recidive te voorkomen via interventies. De vraag is of een veilige samenleving daarmee is gediend? De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarde kan in aansluiting op de gevangenisstraf ten uitvoer worden gelegd. Zo kunnen toch (bijzondere) voorwaarden worden opgelegd aan een ex-veroordeelde. Indien er geen recidiverisico meer bestaat en de rechter de TBS definitief beëindigd, kan de maatregel toch nog ten uitvoer worden gelegd wanneer dat nodig is in het belang van de slachtoffers of de getuigen. De ACS is van mening dat daarvoor geen grondslag bestaat in het systeem van de wet. Zij vindt het onredelijk om de maatregel na definitieve beëindiging van de TBS nog op te kunnen leggen in het belang van slachtoffers of getuigen. In het conceptwetsvoorstel staat aangegeven dat de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel bij de veroordeling tot TBS met dwangverpleging of gevangenisstraf moet zijn opgelegd. Tevens is vermeld dat de rechter rekening moet houden met de ernst van het delict, de omstandigheden van het geval en de persoon van de dader bij het opleggen van de maatregel. Indien het noodzakelijk is om slachtoffers of getuigen te beschermen en daarmee ook de maatschappij, dient de rechter een afweging te maken tussen deze bescherming en het belang van betrokkene om terug te keren naar de maatschappij. Die afweging kan tot uitdrukking komen in de op te leggen voorwaarden bij de gedragsbeïnvloedende en 39

42 vrijheidsbeperkende maatregel, zodat een rechtvaardiging kan worden gevonden voor het opleggen daarvan. Indien de gevangenisstraf eindigt kan de ex-veroordeelde door middel van de toezichtsmaatregel langer worden gecontroleerd en kan toch resocialisatie plaatsvinden van betrokkene in de maatschappij. De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel kan ook uitkomst bieden bij longstay TBS ers, waarbij onverwachts sprake is van recidivevermindering. Omdat binnen de TBS longstay niet naar resocialisatie wordt toegewerkt, komt een longstay TBS er niet in aanmerking voor verlof met mogelijk een levenslang verblijf op de longstay-afdeling tot gevolg. Toch is het theoretisch gezien mogelijk dat er vermindering van het recidiverisico optreedt met als gevolg de terugkeer in de maatschappij. 143 De rechter toetst periodiek, dat wil zeggen om de twee jaar tijdens een verlengingszitting, of voortzetting van TBS-longstay noodzakelijk is. Op grond van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit dient de rechter na te gaan of de maatschappij op een voor de TBS er minder ingrijpende manier beschermd kan worden en of de (op resocialisatie gerichte) behandeling weer hervat kan worden. 144 Voordeel is dat met het opleggen van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel uitvoering kan worden gegeven aan het resocialisatiebeginsel in art. 2 lid 1 Bvt. De toezichtsmaatregel kan ten uitvoer worden gelegd in aansluiting op de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het toezicht kan met aanpassing van de proeftijd beter binnen de voorwaardelijke invrijheidstelling worden geregeld. De RSJ is van mening dat er een spanning ontstaat bij het verlengen van de proeftijden na afloop van de gevangenisstraf tussen het eindige karakter van de gevangenisstraf en de wenselijkheid van een langere proeftijd in verband met het recidiverisico. Wanneer het recidiverisico nog onaanvaardbaar is, kan het zinvol kan zijn een veroordeelde die een korte gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen wat langer te kunnen controleren middels de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. De verwezenlijking van de toezichtsmaatregel binnen het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden gerechtvaardigd op basis van art. 2 lid 2 Pbw. Anderzijds strookt oplegging van de maatregel binnen dat kader niet met de doelstelling van de gevangenisstraf. 143 Kamerstukken ll 2005/06, , nr. 4 en 5, p Kamerstukken ll 2004/05, , nr. 35, p

43 De NVvR, de RvdR en de RSJ merken voorts nog op dat de termijn van vijf jaar zowel bij aanvang als bij verlenging van de maatregel zeer lang is. Kan dit nog proportioneel worden genoemd? De RvdR en de NVvR adviseren om deze termijn op ten hoogste vijf jaar te stellen, zodat de rechter zelf per geval kan beoordelen welke termijn voor tussentijdse toetsing van de maatregel bij aanvang of verlenging noodzakelijk is. Tevens zou voor de mogelijkheid van een tussentijdse toetsing aansluiting kunnen worden gezocht bij de bepalingen van de ISD-maatregel, aldus de NVvR. In art. 38s Sr is opgenomen dat de rechter kan beslissen tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel bij of na het opleggen van de maatregel. Het OM kan een tussentijdse beoordeling vorderen en de betrokkene of diens raadsman kunnen daartoe een verzoek doen. In lid 2 van dat artikel staat dat wanneer een beslissing van de rechter uitblijft of is vastgesteld op een jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel, kan een verzoek tot tussentijdse beoordeling na zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel worden gedaan. In de overige gevallen is nog een verzoek tot tussentijdse beoordeling mogelijk na zes maanden na het onherroepelijk worden van de uitspraak waarbij de beslissing door de rechter niet is gegeven of bij de beslissing dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel nog is vereist. De RvdR is van mening dat de voorwaarde voor het opleggen van de maatregel vaag en ruim is geformuleerd. Gezien het ingrijpende en verstrekkende karakter van de maatregel adviseert de RvdR een verzwaring van de criteria voor oplegging en tenuitvoerlegging. Dit onderdeel verdient daarom volgens deze instanties aanpassing. Over de uitvoeringsconsequenties en de verhouding tot het EVRM bestaan naar het oordeel van de RSJ nog nader te beantwoorden vragen. Nu bevat het conceptwetsvoorstel slechts een beperkte verantwoording in het kader van het EVRM, waaruit niet valt op te maken of het in overeenstemming is met de minimumnormen van het EVRM. Verder werpt de NVvR de vraag op of de maatregel niet moet worden gezien als een straf. Zo is zij van mening dat de in beginsel onbeperkte duur van de maatregel en de totale impact hiervan kunnen leiden tot strijd met diverse grondrechten van de veroordeelde. Het feit dat een maatregel als een straf door de betrokkene kan worden ervaren wil niet zeggen dat er ook 41

44 daadwerkelijk kan worden gesproken van een straf. Daarvoor is een toets aan art. 7 EVRM noodzakelijk. Verder geven de RvdR en de RSJ aan dat het de vraag is hoe de opleggings- en tenuitvoerleggingsprocedure zich verhoudt tot art. 7 EVRM aangezien de rechter in eerste aanleg de maatregel oplegt. Vervolgens zal pas wanneer de tenuitvoerlegging van de maatregel wordt gevorderd, de rechter bepalen welke voorwaarden aan de maatregel moeten worden verbonden. Kan dan nog wel gesproken worden van voorzienbaarheid in de zin van art. 7 EVRM, nu de invulling van de maatregel door middel van voorwaarden pas jaren later aan de orde kan zijn? Mij lijkt het lastig voor een rechter om de maatregel tegelijkertijd met het opleggen van de TBS met dwangverpleging of de gevangenisstraf op te moeten leggen. Hoe kan de rechter in eerste aanleg al jaren vooruit kijken en bepalen of de maatregel noodzakelijk is om op te leggen, zodat deze later ten uitvoer kan worden gelegd? Dit zou ertoe kunnen leiden dat een rechter terughoudend is in het opleggen van de maatregel. Dat de maatregel al opgelegd wordt bij de sanctieoplegging zie ik toch niet als een nadeel, omdat later bij de tenuitvoerlegging het OM of de rechter alsnog kunnen besluiten de uitvoering van de maatregel niet te vorderen dan wel niet te gelasten. Het is de vraag of de voorgestelde wijzigingen wel steeds de toets aan het EVRM zullen kunnen doorstaan. Dat geldt ook voor de toepassing van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maartegel in de praktijk. De RSJ draagt daartoe drie vraagpunten aan: Is de maatregel proportioneel, voldoende voorzienbaar in de zin van art. 5 en art. 7 EVRM en is de opleggingsconstructie in overeenstemming met art. 5 EVRM? De ACS geeft nog aan dat wanneer er sprake is van een voorwaarde die ziet op behandeling (in een inrichting) van betrokkene gedacht moet worden aan het recht op lichamelijke integriteit uit art. 10 GW en het recht op bescherming van het privéleven uit art. 8 EVRM. Dat laatste artikel wordt in het conceptwetsvoorstel slechts summier besproken en verdient nadere uitleg. De vrijheidsbeperkende maatregel is daarom in het volgende hoofdstuk getoetst aan art. 5, 7 en 8 EVRM. 42

45 2.4 TUSSENCONCLUSIE Het conceptwetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking vormt het centraal middelpunt van dit onderzoek. Dit conceptwetsvoorstel introduceert de volgende wijzigingen: schrapping van de maximale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de TBS met dwangverpleging, waardoor langdurig en eventueel levenslang toezicht mogelijk wordt; het gelijktrekken van de minimumduur van de proeftijd van de bijzondere voorwaarden met de minimumduur van de proeftijd van de algemene voorwaarde van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de mogelijkheid deze proeftijd te verlengen; introductie van een zelfstandige, langdurige, gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel voor tbs-gestelden met dwangverpleging van wie de TBS definitief is beëindigd en voor zedendelinquenten van wie de gevangenisstraf is geëindigd of van wie de voorwaardelijke invrijheidsstelling na een gevangenisstraf is geëindigd. Slechts zedendelinquenten waarvan de gevangenisstraf is geëindigd komen in aanmerking voor de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Waarom richt het wetsvoorstel zich ook niet op delinquenten die een ernstig delict hebben gepleegd en gevangenisstraf daarvoor opgelegd hebben gekregen? Het is denkbaar dat het zinvol zou zijn hen ook langdurig tot levenslang toezicht op te kunnen leggen om zo recidive te voorkomen dan wel te verminderen. De RSJ, de NVvR, de RvdR en de ACS hebben allen een reactie gegeven op het conceptwetsvoorstel. Daaruit blijkt dat deze instanties het niet noodzakelijk achten de maximale termijn van negen jaar voor de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging te schrappen. De recentelijke wijziging van de maximumduur van de voorwaardelijke beëindiging van de TBS met dwangverpleging is nog niet geëvalueerd. Ook recidivecijfers tonen de noodzaak niet aan. Het huidige stelsel van wet- en regelgeving biedt nu al de mogelijkheid om de dwangverpleging te hervatten wanneer een ex-veroordeelde opnieuw een misdrijf pleegt. Indien geen recidivevermindering optreedt en iemand niet meer te behandelen is, bestaat de mogelijkheid tot plaatsing op een longstay-afdeling. 43

46 Wanneer langdurig tot levenslang toezicht mogelijk wordt gemaakt, waarbij de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging voort kan duren zolang dat nodig is, is het voor een veroordeelde onduidelijk wanneer en of deze terug zal keren naar de maatschappij. De termijn van voorwaardelijke beëindiging loopt dan immers niet meer van rechtswege af, wat nu nog wel het geval is na negen jaar. Aan de andere kant is het denkbaar dat sommige veroordeelden langer toezicht nodig hebben dan negen jaar. De ACS is van mening dat de voorgestelde oneindigheid bij levenslang toezicht niet strookt met het karakter van de TBS-maatregel gelet op art. 2 lid 1 Bvt. Daarbij dient de rechter een afweging te maken tussen het belang van de veroordeelde om terug te keren naar de samenleving en het belang van de maatschappij om tegen de veroordeelde te worden beschermd. Levenslang toezicht zal niet te rechtvaardigen zijn, omdat de TBS met dwangverpleging uiteindelijk ziet op een terugkeer in de maatschappij gelet op het resocialisatiebeginsel in art. 2 lid 1 Bvt. Langdurig toezicht daarentegen wel, omdat het doeleinde overeenstemt met die van de TBS met dwangverpleging, namelijk het tegengaan van ernstig recidivegevaar. De instanties zijn het eens met het voorstel om de proeftijden van de voorwaardelijke invrijheidstelling te verlengen, mits de (verlengde) proeftijd ten hoogste gelijk is aan de periode waarover de voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend. De RSJ geeft aan dat verlenging van de proeftijd met ten hoogste twee jaar bij de voorwaardelijke invrijheidstelling aansluit bij de recent ingevoerde verlengingsmogelijkheid van de proeftijd van de voorwaardelijke straf. Op deze manier kan langer toezicht worden gehouden op de veroordeelde door middel van het opleggen van (bijzondere) voorwaarden. Vraag is of een bijzondere voorwaarde in een korte proeftijd kan bijdragen aan recidivevermindering en kan leiden tot (ingrijpende) gedragsverandering. Een langere proeftijd bij de bijzondere voorwaarden is dan wenselijk om begeleiding, behandeling en training voort te kunnen zetten. Volgens de ACS zijn de op te leggen voorwaarden ingrijpend, nu het kan gaan om vrijheidsbeperkingen die worden opgelegd aan de veroordeelde. Een zwaardere straf zal eerder een ingrijpende bijzondere voorwaarde kunnen rechtvaardigen, tenzij dat niet meer in verhouding staat tot het gepleegde delict. 44

47 De RSJ en de RvdR zien geen meerwaarde in de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Toch kan deze maatregel uitkomst bieden. Gedetineerden aan wie geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend komen uiteindelijk vrij zonder poging om de kans op recidive te voorkomen via interventies. De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarde kan dan in aansluiting op de gevangenisstraf ten uitvoer worden gelegd. Zo is het toch mogelijk om aan een geleidelijke overgang naar de samenleving te werken middels (bijzondere) voorwaarden. De toezichtsmaatregel is ook mogelijk in het belang van de slachtoffers of de getuigen. De ACS ziet het als een probleem, omdat het recidiverisico zodanig is verminderd dat de voorwaardelijke beëindiging van de TBS met dwangverpleging definitief is beëindigd. Indien het noodzakelijk is om slachtoffers of getuigen te beschermen en daarmee ook de maatschappij, dient de rechter een afweging te maken tussen deze bescherming en het belang van betrokkene om terug te keren naar de maatschappij. Die afweging kan tot uitdrukking komen in de op te leggen voorwaarden bij de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, zodat een rechtvaardiging kan worden gevonden voor het opleggen van de toezichtsmaatregel. Theoretisch is het ook mogelijk de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen aan longstay TBS ers, indien onverwachts sprake is van een daling van het recidiverisico en de TBS wordt beëindigd. Ook dan kan middels de toezichtsmaatregel een geleidelijke overgang naar de maatschappij mogelijk gemaakt worden. Zo is er toch sprake van resocialisatie in de zin van art. 2 lid 1 Bvt. Over de proeftijden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling is de RSJ van mening dat er een spanning ontstaat bij het verlengen van de proeftijden na afloop van de gevangenisstraf tussen het eindige karakter en de wenselijkheid van een langere proeftijd in verband met het recidiverisico. Indien het toezicht binnen de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt geregeld is dat mogelijk op basis van het resocialisatiebeginsel in art. 2 lid 2 Pbw. Anderzijds ligt dat niet in lijn met de doelstelling van de gevangenisstraf. Wanneer het recidiverisico nog onaanvaardbaar is, kan het zinvol kan zijn een veroordeelde wat langer te controleren middels de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. De toezichtsmaatregel wordt volgens het conceptwetsvoorstel periodiek getoetst, namelijk om de vijf jaar. De RvdR en de NVvR adviseren om deze termijn op ten hoogste vijf jaar te 45

48 stellen, zodat de rechter zelf per geval kan beoordelen welke termijn voor tussentijdse toetsing van de maatregel bij aanvang of verlenging noodzakelijk is. Tevens zou voor de mogelijkheid van een tussentijdse toetsing aansluiting kunnen worden gezocht bij de bepalingen van de ISD-maatregel, aldus de NVvR. In ieder geval is aanbevolen om de termijn korter te houden. Toch is het bij een termijn van vijf jaar mogelijk dat het OM de opheffing dan wel wijziging van de maatregel kan vorderen en de betrokkene of diens raadsman daarom kunnen verzoeken. De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel kan dan tussentijds tot een einde komen. Tot slot werpen de instanties nog vragen op in het kader van het EVRM. Het conceptwetsvoorstel geeft een maar een beperkte beschrijving dat het geen problemen oplevert op basis van het EVRM. Vraag is of het conceptwetsvoorstel zoals dat er nu ligt wel voldoet aan de minimumnormen van het EVRM. De NVvR vraagt zich af of de maatregel niet moet worden gezien als een straf Daarvoor is een toets aan art. 7 EVRM noodzakelijk. Verder geven de RvdR en de RSJ aan dat het de vraag is hoe de opleggings- en tenuitvoerleggingsprocedure zich verhoudt tot art. 5 en art. 7 EVRM. Is de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel voorzienbaar? En is er sprake van een straf? De ACS geeft aan dat ook een toets aan art. 8 EVRM niet kan ontbreken, omdat de toezichtsmaatregel mogelijk een (ernstige) inbreuk vormt op de lichamelijke integriteit van de betrokkene. Alle instanties zijn van mening dat het de vraag is of het conceptwetsvoorstel wel EVRM-proof is. Deze reacties zijn begrijpelijk nu het conceptwetsvoorstel amper aandacht besteedt aan dat kader. 46

49 3. DE MINIMUMNORMEN VAN HET EVRM De mensenrechten uit het EVRM zijn rechten die de mens eenvoudigweg bezit, niet worden ontleend aan de staat en kunnen worden omschreven als fundamentele waarden die bescherming verdienen door het recht. Het legitiem handelen door de overheid wordt begrensd door deze mensenrechten. 145 De staat dient deze rechten na te leven en te respecteren en mag een hogere bescherming bieden in haar nationale regelgeving dan het EVRM doet. Het EVRM geeft slechts minimumnormen waaraan lidstaten moeten voldoen Mensenrechten uit het EVRM lijken in beginsel onschendbaar en genieten een speciale bescherming. Deze mensenrechten mogen dan wel fundamentele waarden zijn, maar dat wil niet zeggen dat zij altijd absoluut zijn en niet ingeperkt mogen worden. Er zijn enkele absolute rechten waarop geen enkele beperking, uitzondering of afweging van belangen mogelijk is, maar op art. 5, 7 en 8 EVRM die van belang zijn in het kader van het conceptwetsvoorstel, zijn wel beperkingen of uitzonderingen toegestaan, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. 147 De volgende vraag wordt in het eerste deel van dit hoofdstuk beantwoord: Voldoen de wijzigingen zoals voorgesteld in het conceptwetsvoorstel aan de minimumnormen van art. 5, 7 en 8 EVRM die in dat kader van belang zijn? De tweede paragraaf geeft antwoord op de vraag of de inbreuken te rechtvaardigen zijn op basis van art. 5, 7 en 8 EVRM. 3.1 DE VOORWAARDEN De artikelen 5, 7 en 8 EVRM stellen voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om een inbreuk op deze rechten te kunnen rechtvaardigen. Deze paragraaf behandelt deze voorwaarden. Welke voorwaarden stelt het EVRM en hoe oordeelt het EHRM daarover? HET RECHT OP PERSOONLIJKE VRIJHEID EN VEILIGHEID In een democratische samenleving is het van belang dat een ieder recht heeft op vrijheid en veiligheid van zijn persoon, welk recht is opgenomen in art. 5 EVRM. Dit fundamentele recht biedt individuen bescherming tegen willekeurige aanhouding en vrijheidsbeneming door 145 Henrard 2008, p Art. 53 EVRM. 147 Smis e.a. 2011, p

50 mensen het recht op vrijheid te garanderen. 148 De regeling kent een limitatief karakter, dat wil zeggen dat beperkingen en vrijheidsbenemingen door de staat alleen zijn toegestaan op grond van de subonderdelen a t/m f van art. 5 EVRM. Slechts wanneer sprake is van vrijheidsbeneming is art. 5 EVRM van toepassing. 149 Zo beschermt dat artikel het individu niet tegen een loutere beperking van de fysieke vrijheid van de persoon. Plaats, omgeving en omstandigheden waaronder een persoon zijn vrijheid wordt ontnomen of de wijze van behandeling van een gedetineerde vallen niet onder het bereik van art. 5 EVRM. 150 Het Hof heeft in de zaak Guzzardi v. Italy 151 overwogen: The difference between deprivation of and restriction upon liberty is nonetheless merely one of degree or intensity, and not one of nature or substance. En in de zaak Ashingdane v. United Kingdom 152 kwam het Hof tot het oordeel: The starting point must be the concrete situation of the individual concerned and account must be taken of a whole range of criteria such as the type, duration, effects and manner of implementation of the measure in question. 153 Vaststaat dat bij constante opsluiting in een detentie-inrichting wel sprake is van vrijheidsbeneming. 154 In de zaak Guzzardi v. Italy 155 oordeelde het EHRM dat er sprake was van vrijheidsbeneming. Het ging in deze zaak om een Italiaanse man betrokken bij een maffiaorganisatie die door de Italiaanse autoriteiten in 1975 een maatregel van bijzonder toezicht werd opgelegd na het uitzitten van zijn gevangenisstraf, omdat hij werd gezien als één van de meest gevaarlijke individuen. Onder bijzonder toezicht voor drie jaar in combinatie met de verplichting in een bepaald gebied op het eiland Asinara te verblijven. 156 Criteria zoals de concrete omstandigheden van het geval, de aard, de duur, de gevolgen en de uitvoeringsmodaliteiten en de manier waarop iemand zijn vrijheid wordt ontnomen, zijn bepalend of al dan niet sprake is van vrijheidsbeneming EHRM 6 november 1980, nr. 7367/76, par. 92 (Guzzardi v. Italy). 149 Wanneer sprake is van een beperking van de bewegingsvrijheid is art. 2 van het Vierde Aanvullende Protocol van toepassing. 150 Corstens en Pradel 2003, p. 151 EHRM 6 november 1980, nr. 7367/76, par. 93 (Guzzardi v. Italy). 152 EHRM 28 mei 1985, nr. 8225/78, par. 41 (Ashingdane v. United Kingdom). 153 Corstens en Pradel 2003, p Corstens en Pradel 2003, p EHRM 6 november 1980, nr. 7367/76, (Guzzardi v. Italy). 156 EHRM 6 november 1980, nr. 7367/76, par. 12 (Guzzardi v. Italy). 157 Bleichrodt e.a. 2012, p

51 Uit de zaak Guzzardi v. Italy blijkt dat er ook zonder daadwerkelijke opsluiting sprake kan zijn van vrijheidsbeneming in de zin van art. 5 EVRM. 158 De volgende concrete omstandigheden in deze zaak lagen ten grondslag aan de uitspraak in het arrest van het Hof: het gebied waarbinnen Guzzardi zich vrijelijk kon bewegen bedroeg 2,5 vierkante kilometer, slechts na toestemming van de autoriteiten en onder politietoezicht mocht hij het eiland verlaten, hij moest zich tweemaal per dag melden bij de politie, er werd voortdurend en strikt politietoezicht uitgeoefend en er waren beperkte mogelijkheden tot sociaal contact. 159 Het geheel aan beperkingen waaraan betrokkene in deze concrete situatie is onderworpen, leidde ertoe dat volgens het Hof sprake was van een vrijheidsbeneming in de zin van art. 5 lid 1 sub c en e EVRM. 160 In de zaak Raimondo v. Italy daarentegen, kwam het EHRM tot het oordeel dat er sprake was van een beperking van de bewegingsvrijheid in de zin van art. 2 van het Vierde Protocol. Het ging in deze zaak om een Italiaan die in afwachting van zijn veroordeling aan preventieve maatregelen werd onderworpen. Daarbij ging het om preventieve maatregelen als bijzonder politietoezicht, de verplichting de politie te informeren bij het verlaten van de woning en de verplichting om een geldsom van lire te betalen als garantie voor de naleving van de opgelegde beperkingen. 161 Onderscheid tussen vrijheidsbeneming en vrijheidsbeperking heeft vooral te maken met de gradatie of de intensiteit van de maatregel in kwestie en niet zozeer met de aard of de inhoud hiervan. 162 Zo kan het zijn dat een zwaardere modaliteit van vrijheidsbeperking onder de reikwijdte van art. 5 EVRM valt. Reclasseringstoezicht valt in beginsel onder vrijheidsbeperking, maar kan tot vrijheidsbeneming leiden wanneer er sprake is van strikt reclasseringstoezicht op het dagelijks doen en laten van een ex-veroordeelde met ingrijpende aanwijzingen over zijn of haar gedrag inclusief een straat- en huisverbod en met consequente sanctionering in geval van overtreding. 163 Wanneer sprake is van vrijheidsbeneming stelt art. 5 EVRM nadere grenzen. Art. 5 lid 1 EVRM geeft aan dat niemand zijn vrijheid mag worden ontnomen, behalve in de in dat artikel 158 Bleichrodt e.a. 2012, p EHRM 6 november 1980, nr. 7367/76, par (Guzzardi v. Italy). 160 EHRM 6 november 1980, nr. 7367/76, par. 93 (Guzzardi v. Italy). 161 EHRM 22 februari 1994, nr /87 par. 13 en 39 (Raimondo v. Italy). 162 Vande Lanotte en Haeck 2004, p Bleichrodt e.a. 2012, p

52 genoemde gevallen en in accordance with a procedure prescribed by law. De subonderdelen van art. 5 lid 1 EVRM geven daarnaast aan dat de vrijheidsbeneming lawful dient te zijn. Uit art. 5 lid 1 blijkt dat op nationaal niveau wetgeving dient te bestaan die de vrijheidsbeneming legitimeert. Overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure ziet op de procedure die dient te worden gevolgd. Rechtmatig verwijst naar een inhoudelijke toets, waarbij de vrijheidsbeneming in overeenstemming met de procedurele en de materiële bepalingen van het nationale recht en het achterliggende doel van art. 5 EVRM moet zijn 164. Een detentie dient op grond van art. 5 lid 1 EVRM te kunnen worden gerechtvaardigd. De rechtvaardiging voor vrijheidsbeneming die voor dit onderzoek van belang is, is de veroordeling uitgesproken door een daartoe bevoegde, onafhankelijke rechter. Naast de rechtmatigheid van een detentie, moet de detentie ook worden gerechtvaardigd door de veroordeling. Het Hof geeft dit als volgt weer: denotes a causal link in addition to a succession of events in time; it serves to designate detention consequent upon and not merely subsequent to the criminal court s decision. 165 Uit de zaken Van Droogenbroeck v. Belgium 166 en Weeks v. United Kingdom 167 blijkt dat dit verband bestaat wanneer de gedetineerde heeft geprofiteerd van een voorwaardelijke invrijheidstelling en opnieuw is gedetineerd vanwege zijn gedrag. De voorlopige beëindiging of onderbreking van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie staat er dus niet aan in de weg dat betrokkene opnieuw wordt gedetineerd, mits de nieuwe detentie niet willekeurig plaatsvindt. 168 Een hernieuwde detentie na een periode van vrijheid kan een nieuwe rechterlijke controle nodig maken. Indien het gaat om (een gedeelte van) een straf voor onbepaalde tijd, moet de veroordeelde be able periodically to challenge the continuing legality of his detention since its only justification could be dangerousness, a characteristic subject to change. 169 Recent heeft het EHRM geoordeeld in de zaak van Van der Velden v. The Netherlands 170 of er sprake was van schending van art. 5 lid 1 EVRM. Van der Velden was van mening dat zijn TBS-verblijf in strijd met de Nederlandse wetgeving werd verlengd. Na een eerste verlenging 164 Kuijer 2000, p EHRM 18 december 1986, nr. 9990/82, par. 53 (Bozano v. France). 166 EHRM 24 juni 1982, nr. 7906/77, par. 40 (Van Droogenbroeck v. Belgium). 167 EHRM 2 maart 1987, nr. 9787/82, par. 51 (Weeks v. United Kingdom). 168 Corstens en Pradel 2003, p Corstens en Pradel 2003, p EHRM 31 juli 2012, nr /10, par (Van der Velden v. The Netherlands). 50

53 van twee jaar had het OM verzocht de TBS-termijn nogmaals met twee jaar te verlengen, maar de rechtbank wees dit verzoek in eerste aanleg af, omdat de TBS volgens de rechtbank niet rechtmatig verlengd kon worden nu de periode van vier jaar uit art. 38e Sr daarmee zou worden overschreden. De rechtbank kwam tot deze conclusie, omdat niet uit het vonnis bleek dat de TBS was opgelegd voor onbepaalde duur. Van der Velden was van mening dat hij niet is veroordeeld voor een misdrijf waarbij sprake was van geweld. In appèl oordeelde het Gerechtshof te Arnhem dat de maximumtermijn van vier jaar niet van toepassing is nu betrokkene een gasalarmpistool hanteerde om de slachtoffers te bedreigen. Het Gerechtshof had in die zaak zelf aan de hand van de bewezenverklaring geïnterpreteerd dat de TBS niet ter zake van een geweldsdelict werd opgelegd. 171 Het EHRM oordeelde in Van der Velden v. The Netherlands dat art. 38 e Sr de termijn voor TBS maximeert tot de duur van vier jaar, tenzij de TBS is opgelegd wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Ingevolge art. 359 lid 7 Sv dient de rechter dit te motiveren in zijn vonnis en blijkens de wetsgeschiedenis dient het vonnis de overweging of de motivering te bevatten of een TBSmaatregel ongemaximeerd is. Indien de rechter dit nalaat is de TBS gemaximeerd tot vier jaar. In deze zaak nam het Hof een schending van art. 5 lid 1 EVRM aan, omdat de TBSverlenging hier de termijn van vier jaar overschreed. Het Arnhemse Hof volgde de lijn van het EHRM en kwam terug op zijn eerdere opvatting van de uitspraak van 30 mei 2011, waarin hij bepaalde dat er geen sprake is van enige interpretatie indien de bewezenverklaring, de kwalificatie en de motivering duidelijk maken dat er sprake is van een geweldsdelict HET LEGALITEITSBEGINSEL Art. 7 EVRM vertegenwoordigt het recht om te worden beschermd tegen arbitraire strafrechtelijke vervolgingen, veroordelingen en sancties. Dit materieelrechtelijke legaliteitsbeginsel houdt in dat er geen straf mag worden opgelegd, indien daarvoor geen wettelijke basis voorhanden is. De rechtszekerheid vereist dat een ieder moet kunnen voorzien welke handelingen strafbaar zijn en welke sancties daaraan zijn verbonden. Kortom, de strafrechtelijke norm moet duidelijk zijn voor burgers, zodat betrokkene gemakkelijk op de 171 Hof Arnhem 30 mei 2011, LJN BQ Hof Arnhem 1 oktober 2012, LJN BX

54 hoogte kan zijn van de toepasselijke normen en daarmee rekening kan houden. 173 Dit bepaaldheidsgebod houdt in dat het recht toegankelijk en voorzienbaar dient te zijn op grond van de voorwaarden prescribed by law uit art. 7 EVRM. 174 Op grond van het Sunday Timesarrest dient te zijn voldaan aan deze twee kwalitatieve eisen, voordat een voorschrift wordt aangemerkt als law in de zin van het EVRM. 175 Bestraffing kan niet alleen overeenkomstig een geschreven wetsbepaling plaatsvinden, maar ook op basis van jurisprudentie. Law omvat zowel wetgeving in formele zin als wetgeving in materiële zin, ongeschreven recht en jurisprudentierecht blijkt uit de zaak Kruslin v. France. 176 Een strafrechtelijke norm dient met sufficient precision in de wet te worden omschreven. 177 Dat vereist de voorzienbaarheid. Dit houdt in dat een individu uit de bewoordingen van de relevante strafwetsbepaling en zo nodig met interpretatie die door de rechter aan de bepaling in kwestie wordt gegeven, op moet kunnen maken welke handelingen tot strafrechtelijke onthouding als aansprakelijkheid kunnen leiden. Ook dient de betrokkene uit de bepaling op te kunnen maken of de handeling tot bestraffing zal leiden. Burgers moeten hun gedrag aan kunnen passen aan het strafbare karakter van hun handeling. 178 De inhoud en het terrein waarop de verbodsbepaling van toepassing is en de maatschappelijke positie van de normadressaten zijn van invloed op de voorzienbaarheid, aldus het EHRM in Cantoni v. France. 179 Ondanks dat uit art. 7 EVRM een lex certa-eis voortvloeit, is een zekere mate van vaagheid in een strafrechtelijke wetsbepaling onvermijdelijk. 180 Het EHRM bepaalde in de zaak Larissis and Others v. Greece 181 dat het feit dat in een strafwetsbepaling vage begrippen voorkwamen en daarin een niet-limitatieve lijst werd opgenomen door de term bijvoorbeeld te gebruiken, geen schending in de zin van art. 7 lid 1 EVRM oplevert. De wet behoeft geen opsomming te bevatten van alle concrete feiten die strafbaar worden gesteld. Dat door aanduiding met 173 Corstens en Pradel 2003, p. 332 en Vande Lanotte en Haeck 2004, p EHRM 26 april 1979, nr. 6538/74, par. 49 (The Sunday Times v. The United Kingdom). 176 EHRM 24 april 1990, nr /85, par. 29 (Kruslin v. France). 177 EHRM 26 april 1979, nr. 6538/74, par. 49 (The Sunday Times v. The United Kingdom). 178 Vande Lanotte en Haeck 2004, p EHRM 15 november 1996, nr /91, par. 31 (Cantoni v. France). 180 Groenhuijsen en Kristen 2001, p EHRM 24 februari 1998, nr /94, (Larissis and Others v. Greece). 52

55 algemene categorieën, grijze gebieden kunnen ontstaan, levert geen strijd met art. 7 EVRM op volgens het EHRM in de zaak Cantoni v. France. 182 Het is de taak van de rechter om onduidelijke gevallen te interpreteren en toe te passen en daarnaast rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen die zich in de rechtspraktijk voordoen. 183 Het resultaat van de rechterlijke interpretaties moet dan wel aansluiten bij de essentie van het strafbaar feit en de ontwikkelingen in de rechtspraak dienen redelijkerwijs te zijn voorzien. 184 Tevens dient de rechter te waken voor extensieve interpretatie in het nadeel van de betrokkene, omdat dat wel strijd oplevert met art. 7 lid 1 EVRM. 185 De inhoud van de strafrechtelijke norm is bepalend voor de mate van voorzienbaarheid. Daarnaast oefenen tevens het toepasselijke terrein van de strafrechtelijke norm en de normadressaten daar invloed op uit, aldus het EHRM in Cantoni v. France. 186 Vage termen in een strafbaarstelling kunnen onduidelijk zijn voor een burger, maar kunnen wetstechnisch gezien noodzakelijk zijn. Inzicht, inhoud en reikwijdte van de bepaling zijn dan niet inzichtelijk voor een burger. Anderzijds is gedetailleerde gedelegeerde regelgeving wel met sufficient precision omschreven, maar niet toegankelijk voor de burger of onoverzichtelijk. Indien het voorschrift niet toegankelijk is, kan de burger ook geen kennis nemen van het voorschrift. Officiële publicatie van een strafwet maakt de strafbepaling toegankelijk voor een burger. 187 Onoverzichtelijkheid kan ertoe leiden dat concrete bepalingen in gedelegeerde regelgeving elkaar overlappen of bij naleving leiden tot tegengestelde constructies, zodat het voor een burger lastig wordt zijn gedrag daarop aan te passen. Toch zijn Groenhuijsen en Kristen van mening dat het EHRM de toets van de voorzienbaarheid soepel hanteert. 188 Een strafbepaling is voorzienbaar, indien sprake is van toegankelijke rechtspraak waarin uitleg wordt gegeven aan een vage term, zodat een bestendige lijn is te ontdekken over de uitleg en de toepassing van die term. Daarnaast zijn ook andere factoren van belang voor de 182 EHRM 15 november 1996, nr /91, par. 32 (Cantoni v. France). 183 EHRM 15 november 1996, nr /91, par. 31 (Cantoni v. France). 184 EHRM 22 november 1995, nr /92, par. 32 en 33 (C.R. v. United Kingdom). 185 Vande Lanotte en Haeck 2004, p EHRM 15 november 1996, nr /91, par. 31 en 35 (Cantoni v. France). 187 EHRM 25 januari 2005, nr /97, par. 36 (Karademirci v. Turkey). 188 Groenhuijsen en Kristen 2001, p

56 toets of is voldaan aan voorzienbaarheid. De maatschappelijke opvattingen over een bepaling in rechtspraak of officiële documenten kunnen ervoor zorgen dat de betekenis van de bepaling voorzienbaar is. 189 Art. 7 lid 1 EVRM is pas van toepassing, indien sprake is van een penalty. Het is de vraag of de maatregel uit het conceptwetsvoorstel een penalty in de zin van dat art. 7 lid 1 EVRM oplevert. Dat naar nationaal recht gesproken wordt van een maatregel wil niet zeggen dat het EHRM dat ook vindt. Het begrip penalty heeft een autonome betekenis dat wil zeggen dat niet de nationale invulling van dat begrip bepalend is, maar de invulling die het EHRM hieraan geeft. De straf dient het gevolg te zijn van een veroordeling voor een strafbaar feit en daarnaast spelen de aard, het doel, kwalificatie naar intern recht, de procedure en de zwaarte van de maatregel een rol om een maatregel als straf te kwalificeren. 190 In het arrest M. v. Germany heeft het Hof bepaald dat de Sicherungsverwahrung heeft te gelden als een penalty in de zin van art. 7 lid 1 EVRM, omdat het een binnen het strafrecht opgelegde vorm van vrijheidsbeneming betreft waarvan de tenuitvoerlegging nauwelijks afwijkt van die van de gevangenisstraf welke punitief van aard is, terwijl voldoende ondersteuning en zorg ontbreken voor de preventief gedetineerden gericht op een reële kans op beëindiging van deze zeer zware maatregel. Dat in het Duitse strafrechtsstelsel de Sicherungsverwahrung valt onder de categorie maatregel doet daar niets aan af. Afhankelijk van de invulling die aan de voorwaarden bij de maatregel uit het conceptwetsvoorstel door het EHRM wordt gegeven zal al dan niet sprake zijn van een penalty in de zin van art. 7 lid 1 EVRM. Naarmate deze voorwaarden punitiever van aard zijn zal eerder sprake zijn van een straf in plaats van een maatregel, zoals de voorwaarden in art. 38z lid 4 sub b en c Sr. Het Hof is van oordeel dat sprake is van strijd met art. 7 lid 1 EVRM nu op grond van een nieuwe regeling toepassing van preventieve detentie mogelijk is gemaakt voor een langere duur dan tien jaren, waardoor sprake is van een met terugwerkende kracht aanvullende strafoplegging EHRM 22 november 1995, nr /92, par. 32 en 33 (C.R. v. United Kingdom). 190 Vande Lanotte en Haeck 2004, p EHRM 10 mei 2010, nr /04, (M. v. Germany). 54

57 3.1.3 HET RECHT OP BESCHERMING VAN HET RECHT OP PRIVACY De Nederlandse staat dient zich op basis van art. 8 EVRM te onthouden van inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van burgers. Daarentegen dient de staat op basis van dat artikel er ook voor te zorgen dat op actieve wijze het recht op het privéleven van zijn burgers wordt gewaarborgd. 192 Slechts door het voldoen aan de limitatieve voorwaarden die art. 8 lid 2 EVRM stelt kan de inbreuk worden gerechtvaardigd. Een uitzondering op basis van art. 8 lid 2 EVRM dient te voldoen aan drie voorwaarden: beperkingen moeten steeds bij wet zijn voorzien, één van de in art. 8 lid 2 EVRM genoemde doelen nastreven en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Zoals hieronder zal blijken hecht het EHRM bij toetsing aan dat artikel veel waarde aan de proportionaliteit. 193 Een eerste toets vormt de legaliteitstoets. Deze toets houdt in dat een inbreuk op art. 8 lid 1 EVRM voorzien moet zijn bij wet. De wet moet dan aangeven dat een beperking van een grondrecht mogelijk is. Het begrip wet moet begrepen worden in zijn materiële betekenis. Het gaat dan om de van kracht zijnde rechtsregel, zodat ook besluiten en verordeningen als ook ongeschreven recht daaronder vallen. Bij wet voorzien betekent dat zij voldoende precies en toegankelijk moet zijn voor betrokkene, zodat deze de gevolgen van de regeling met redelijke voorspelbaarheid kan voorzien. De rechtsgrond dient voor een inmenging toegankelijk te zijn waarmee wordt bedoeld dat betrokkene op de hoogte moet kunnen zijn van de regels die in casu toepasselijk en van belang zijn. Daarnaast dient de rechtsgrond voorzienbaar te zijn voor een inmenging dat inhoudt dat voldoende informatie moet worden verstrekt over het bestaan, de reikwijdte en de wijze van uitoefening van de inmenging. Kortom, de betrokkene dient op basis van het nationale recht duidelijk en precies na kunnen gaan wat hem bij de uitoefening van een vrijheid te wachten staat. Een burger dient zijn gedrag daarop af te kunnen stemmen. Daarbij moet de rechtsgrond in ieder geval minimaal de reikwijdte van een inbreuk aangeven. 194 Rechters zullen in elk concreet geschil met betrekking tot art. 8 EVRM eerst de legaliteitstoets uitvoeren, voordat zij toekomen aan de legitimiteitstoets en noodzakelijkheidstoets, tenzij twijfel bestaat over de vraag of de overheidsinmenging steunt op een voldoende precieze en 192 Smis e.a. 2011, p Smis e.a. 2011, p Vande Lanotte en Haeck 2004, p

58 voldoende toegankelijke rechtsgrond. Het Hof dient na te gaan of de inbreuk tot bescherming van één of meer uit art. 8 lid 2 EVRM opgesomde rechtsbelangen strekt. Het gaat dan om de veiligheid het land, de openbare veiligheid, het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde, het voorkomen van strafbare feiten, bescherming van de gezondheid en de goede zeden. Het Hof geeft daaraan een zodanig ruime uitleg dat vrijwel alle vrijheidsbeperkingen daaronder vallen. 195 Rest nog de noodzakelijkheidstoets. Ook al is een inmenging wettelijk voorzien en voldoet zij aan de doeleinden die art. 8 EVRM daaraan stelt, dan dient de beperking nog noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving en mag deze niet verder reiken dan strikt noodzakelijk is. Het Hof heeft in haar jurisprudentie heel wat principes geformuleerd om de noodzakelijkheidstoets objectief te maken. Zo moet de inbreuk beantwoorden aan een pressing social need en houdt het Hof vast aan het principe van de beperkte interpretatie. 196 Daarnaast doet het Hof een beroep op een aantal criteria die toelaten uit te maken of zo n daadwerkelijke maatschappelijke behoefte voorligt. 197 Het eerste criterium betreft het pertinentiecriterium waaruit blijkt dat toepassing hiervan betekent dat een maatregel om noodzakelijk te zijn, nuttig, relevant en toereikend moet zijn om het beoogde doel te bereiken. De proportionaliteit is het tweede criterium en meest gebruikte waaraan het Hof toetst. Hierbij stelt het Hof zich de vraag of er een redelijke verhouding bestaat tussen de aantasting van het recht enerzijds en de legitieme doelstelling die nagestreefd wordt anderzijds. Hoe sterker het legitieme doel, des te groter de inbreuk zal zijn. Rekening houdend met het feit dat deze afweging slechts subjectief is. Het laatste criterium dat het Hof heeft geïntroduceerd is dat van de subsidiariteit. Dat criterium houdt in dat de overheid inbreuken op de rechten van burgers zoveel mogelijk dient te minimaliseren door alternatieve oplossingen te overwegen en vervolgens zich ervan bewust te zijn dat zij haar doelen probeert te bereiken in the least onerous way as regards human rights Vande Lanotte en Haeck 2004, p EHRM 26 april 1979, nr. 6538/74, par. 49 (The Sunday Times v. The United Kingdom). 197 Vande Lanotte en Haeck 2004, p Vande Lanotte en Haeck 2004, p

59 3.2 DE TOETS Schending art. 5, 7 of 8 EVRM? Figuur 1 Sprake van deprivation of liberty in de zin van art. 5 EVRM? Bepaling toegankelijk en voorzienbaar in de zin van art. 7 EVRM? Sprake van een (ernstige) inmenging op art. 8 lid 1 EVRM? Nee, dan sprake van vrijheidsbeperking (art. 2 Vierde Protocol EVRM) Nee, schending art. 5 EVRM Nee, schending art. 5 EVRM Ja, sprake van een lawful detention in de zin van art. 5 lid 1 sub a t/m f EVRM? Ja, sprake van een rechtmatige detentie? Ja, gerechtvaardigd? Ja, vrijheidsbeneming in overeenstemming met art. 5 EVRM Nee, schending art. 7 EVRM Nee, art. 7 EVRM niet van toepassing Ja, is er sprake van een penalty in de zin van art. 7 EVRM? Ja, aan legaliteits beginsel voldaan Ja, is de inmenging bij wet voorzien? Is de beperking opgenomen in de wet? Ja, voldoet nationale recht aan het toegankelijkheids Ja, voldoet nationale recht aan het voorzienbaarheids vereiste? Lichte beperking Nee, art. 8 EVRM niet van toepassing Nee, schending art. 8 EVRM Ja, dient de inmenging ter bescherming van één of meer van de in lid 2 opgenomen rechtsbelangen? Ja, beperking noodzakelijk in een democratische samenleving? Ja, beperking ingegeven door pressing social need? Ja, beperking proportioneel? Ja, beperking relevant om doel te bereiken? 57 Nee, sprake van schending art. 8 EVRM Ja, geen sprake van schending art. 8 EVRM

60 Figuur 1 geeft schematisch de toets weer die in dit hoofdstuk per artikel wordt toegepast op de zelfstandige, vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregel. Dit zal leiden tot de conclusie wel of niet in overeenstemming met art. 5, 7 en 8 EVRM HET RECHT OP PERSOONLIJKE VRIJHEID EN VEILIGHEID De gradatie of de intensiteit van de nieuwe vrijheidsbeperkende maatregel, zoals voorgesteld in het conceptwetsvoorstel, en de voorwaarden die worden opgelegd door de rechter zijn bepalend of kan worden gesproken van vrijheidsbeneming. Dat betrokkene niet meer in detentie verblijft tijdens de tenuitvoerlegging van de maatregel doet daar niet aan af. Nu blijkt uit jurisprudentie dat de concrete omstandigheden van het geval, waaronder meerdere criteria zoals de duur, bepalend kunnen zijn voor rechtvaardiging op grond van art. 5 EVRM. Het is de vraag of vrijheidsbeperkend zoals Teeven de maatregel noemt, ook werkelijk vrijheidsbeperkend is. Teeven geeft in het conceptwetsvoorstel aan dat de invulling van het toezicht nog nader bepaald moet worden. Indien het langdurig intensief toezicht onder strikte voorwaarden zal betreffen, zal art. 5 EVRM mogelijk van toepassing zijn, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. De rechter is vrij om bijzondere voorwaarden te verbinden aan de vrijheidsbeperkende maatregel, indien hij dit nodig acht. De voorwaarden uit het nieuw in te voeren art. 38z Sr zijn namelijk niet-limitatief. Dit houdt ook in dat een rechter striktere voorwaarden op kan leggen en ingrijpende aanwijzingen kan geven, maar ook kan besluiten dat niet te doen. In beginsel zal gewoon kunnen worden gesproken van vrijheidsbeperkend en zal art. 2 Vierde Protocol bij het EVRM van toepassing zijn, tenzij de maatregel zo strikt wordt ingevuld dat er sprake is van intensief toezicht en art. 5 EVRM van toepassing is. Dan moet er sprake zijn van een zwaardere gradatie in vrijheidsbeperking wat niet snel aannemelijk zal zijn gezien de op te leggen voorwaarden bij de maatregel genoemd in het nieuw in te voeren art. 38z Sr. Tot slot kan de vraag worden gesteld of een verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging kan worden gerechtvaardigd in het licht van art. 5 EVRM, nu in Van der Velden v. The Netherlands is bepaald dat de rechter die aan de veroordeelde een gemaximeerde TBS heeft opgelegd de vierjaarstermijn uit art. art. 38e lid 1 Sr niet mag overschrijden bij verlenging. Naarmate de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging de termijn van vier jaar te boven gaat en steeds wordt verlengd zal dit in 58

61 beginsel niet te rechtvaardigen zijn in het licht van art. 5 EVRM. Is het dan wel toegestaan om de vrijheidsbeperkende maatregel voort te laten duren? Nu is het mogelijk om te verzoeken de vrijheidsbeperkende maatregel tussentijds te doen wijzigen of op te doen heffen. Door de mogelijkheid van verlenging zal de rechter eens in de vijf jaar controleren of de vrijheidsbeperkende maatregel nog noodzakelijk is om voort te laten duren. Hierdoor is het mogelijk dat de vrijheidsbeperkende maatregel tussentijds tot een einde komt. Gezien deze mogelijkheden zal dat niet leiden tot strijd met art. 5 EVRM. De mogelijkheid van langdurig toezicht zal te rechtvaardigen zijn in het licht van art. 5 EVRM, maar levenslang toezicht zal naar mijn mening wel in strijd komen met art. 5 EVRM gelet op de zaak Guzzardi v. Italy HET LEGALITEITSBEGINSEL Het gaat hier om de vraag of de beperkende voorwaarden die opgelegd kunnen worden bij de maatregel zoals voorgesteld in het conceptwetsvoorstel wel foreseeable en accessible zijn en een penalty vormen in de zin van art. 7 EVRM. Het Nederlands strafrechtelijk sanctiestelsel kent geen maatregel als preventieve detentie. Toch is de maatregel zoals voorgesteld door Teeven enigszins vergelijkbaar met de Sicherungsverwahrung uit het Duitse recht nu maatschappijbeveiliging en recidivebeëindiging voorop staan en beiden zijn gericht op met name (ernstige) (zeden)delicten. Zo kan de maatregel worden opgelegd, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit begaat. De maatregel kan in beginsel van levenslange duur zijn, indien bij de vijfjaarlijkse beoordeling door de rechter in eerste aanleg blijkt dat ter bescherming van de samenleving, slachtoffers of getuigen en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten of ter voorkoming van een confrontatie met een slachtoffer of een getuige, het voortduren van de maatregel noodzakelijk is. Vraag is of dit nog proportioneel is te noemen nu de TBS ziet op terugkeer in de samenleving? In het conceptwetsvoorstel geeft Teeven aan dat het bezwaar van de lange duur kan worden weggenomen door de mogelijkheid van tussentijdse wijziging of opheffing van de maatregel. Volgens Teeven duurt de maatregel dan niet langer voort dan noodzakelijk is en kan deze worden aangepast, indien de situatie daartoe aanleiding geeft Regeerakkoord bruggen slaan, p. 20, geraadpleegd op 14 augustus

62 Een veroordeelde weet vooraf niet hoe lang de maatregel uiteindelijk zal duren. De rechter in eerste aanleg legt de maatregel in beginsel op voor de duur van vijf jaar op het moment van veroordeling, maar het verdere verloop van de maatregel is afhankelijk van eventuele verlenging(en), wijziging(en) of opheffing. De RvdR gaf als reactie aan dat daardoor niet voorzienbaar is welke toekomstige gevolgen de maatregel voor betrokkene heeft. Art. 7 lid 1 EVRM veronderstelt dat de wetgeving voorzienbaar moet zijn en niet ziet op de latere invulling van een straf of een maatregel. Op moment van veroordeling moet het voor betrokkene duidelijk zijn dat de rechter een vrijheidsbeperkende maatregel op kan leggen. Vaagheid is daarbij onvermijdelijk en kan worden ingevuld aan de hand van rechtspraak of officiële documenten. Probleem is dat de invulling van de maatregel pas later aan de orde kan zijn, waardoor strijd kan ontstaan met het lex certa-beginsel, omdat de inhoud van de voorwaarden en dus de maatregel op het moment van veroordeling niet duidelijk zullen zijn. Dat raakt ook de rechtszekerheid nu betrokkene niet in staat zal zijn kennis te nemen van een precieze invulling van de voorwaarden. De maatregel zal toegankelijk voor de betrokkene zijn nu deze in art. 38z Sr zal worden opgenomen en in het Staatsblad zal worden gepubliceerd. De maatregel in art. 38z Sr zal niet in strijd komen met art. 7 lid 1 EVRM nu de bepaling toegankelijk is voor betrokkene, zodat deze kennis kan nemen van het voorschrift en de op te leggen voorwaarden. Ondanks dat de voorwaarden bij de maatregel misschien nog niet inzichtelijk zullen zijn. Tot slot is het de vraag of de zelfstandige, gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als penalty in de zin van art. 7 lid 1 EVRM heeft te gelden om art. 7 lid 1 EVRM van toepassing te laten zijn. Wanneer de voorwaarden als ingrijpend zijn aan te merken en de straf het gevolg is van een veroordeling voor een strafbaar feit zijn dit aanwijzingen dat kan worden gesproken van een penalty. Tevens spelen de aard, het doel, kwalificatie naar intern recht, de procedure en de zwaarte van de voorwaarden een rol om een maatregel als een penalty aan te merken HET RECHT OP BESCHERMING VAN HET RECHT OP PRIVACY De vrijheidsbeperkende maatregel die een inbreuk op art. 8 lid 1 EVRM inhoudt, kan slechts worden gerechtvaardigd indien het voldoet aan de eisen van art. 8 lid 2 EVRM. De door de rechter op te leggen vrijheidsbeperking kan bestaan uit een gebiedsverbod, een contactverbod, een meldplicht, een reisverbod en een verhuisplicht of een verbod om zich in een bepaald 60

63 gebied te vestigen. Een reisverbod vormt een inperking op het recht een land te verlaten, zoals neergelegd in art. 2 lid 4 GW en art. 2 lid 2 en 3 van het Vierde Protocol EVRM. Inmenging op dat recht is slechts toegestaan, indien er een formeelwettelijke basis voorhanden is en de beperkende maatregel, in dit geval het reisverbod, een legitiem doel dient. Tevens moet de inmenging noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en proportioneel zijn. Het opleggen van de voorwaarden genoemd in het nieuw te introduceren art. 38z Sr houden een inmenging in het privéleven van betrokkene in. Art. 38z Sr vormt daarmee de formeelwettelijke basis voor de rechter om de zelfstandige, gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te kunnen leggen. Het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel komt tegemoet aan het legitieme doel van handhaving van de openbare veiligheid en het voorkomen van strafbare feiten, omdat hiermee wordt voorkomen dat veroordeelden zich (opnieuw) schuldig kunnen maken aan een strafbaar feit. Zo dient een reisverbod ervoor te zorgen dat de betrokkene zich niet schuldig maakt aan mensenhandel of sekstoerisme in het buitenland. Ook blijkt uit art. 38z lid 3 dat de vrijheidsbeperkende maatregel kan worden opgelegd ter voorkoming van belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen, of ter voorkoming van de confrontatie tussen veroordeelde en slachtoffer of getuigen, indien dat noodzakelijk is. Dit sluit aan bij de uitzonderingsgrond ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen uit art. 8 lid 2 EVRM. In de zaak Landvreugd v. The Netherlands werd aan veroordeelde drugsgebruikers een maatregel opgelegd dat een verbod inhield om zich gedurende een beperkte periode in bepaalde stadsdelen te vertonen. De maatregel had een basis in het interne recht en betrokkene kon zijn gedrag daarop afstemmen. Handhaving van de openbare orde en voorkoming van strafbare feiten waren daar de rechtmatige doelcriteria. 200 In het kader van de proportionaliteit moet een belangenafweging gemaakt worden tussen de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene enerzijds en de bescherming van de maatschappij door het voorkomen van strafbare feiten anderzijds. Vraag is of er een minder ingrijpend middel is om het doel, het voorkomen van een strafbaar feit, te bereiken. Het beperken van iemands bewegings- of handelingsvrijheid is minder ingrijpend dan het 200 EHRM 4 juni 2002, nr /97, par. 46 en 75 (Landvreugd v. The Netherlands). 61

64 opsluiten van die persoon. Dat toepassing mogelijk is bij onvoldoende recidivevermindering kan worden gerechtvaardigd door het belang van het voorkomen van strafbare feiten. Nu de inmenging gerechtvaardigd kan worden op één van de uitzonderingsgronden uit art. 8 lid 2 EVRM dient deze inmenging tot slot nog noodzakelijk te zijn. In de zaak Handyside v. United Kingdom stelde het Hof dat het begrip noodzakelijk niet impliceert dat een inmenging onontbeerlijk moet zijn om de beoogde doelstelling te bereiken, en het begrip anderzijds ook niet dermate flexibel is dat een inmenging slechts toelaatbaar, normaal, nuttig, redelijk of opportuun hoeft te zijn om te voldoen aan de noodzakelijkheidseis. Het begrip noodzakelijk impliceert dat de inmenging of beperking ingegeven moet zijn door een pressing social need. 201 Deze pressing social need moet in overeenstemming zijn met de vereisten van een democratische samenleving. Het begrip democratische samenleving kan worden beschouwd als de centrale waarde binnen de Europese openbare orde en wordt gekenmerkt door pluralisme, tolerantie en breeddenkendheid. 202 De maatregel zal niet in strijd komen met art. 8 EVRM nu deze kan worden gerechtvaardigd op basis de volgende uitzonderingsgronden: het belang van de openbare veiligheid en het voorkomen van strafbare feiten en ter bescherming van rechten en vrijheden van anderen. Conclusie: de maatregel is bij wet geregeld, voldoende concreet en noodzakelijk in een democratische samenleving. 3.3 TUSSENCONCLUSIE Art. 5, 7 en 8 EVRM hebben voorwaarden en vereisten waaraan moet zijn voldaan, voordat een beperking op deze artikelen kan worden gerechtvaardigd op basis van die artikelen. Het recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid uit art. 5 EVRM vereist dat er sprake is van een vrijheidsbeneming zoals in de zaak Guzzardi v. Italy het geval was. Is er sprake van een vrijheidsbeperking, dan is art. 2 van het Vierde protocol uit het EVRM van toepassing en mist art. 5 EVRM toepassing. Niet de aard of de inhoud van de maatregel zijn bepalend of kan worden gesproken van vrijheidsbeneming, maar de gradatie of de intensiteit zijn uiteindelijk doorslaggevend. De invulling die aan de voorwaarden bij de maatregel uit het 201 EHRM 17 december 1976, nr. 5493/72, par. 48 (Handyside v. The United Kingdom). 202 Vande Lanotte en Haeck 2005, p

65 conceptwetsvoorstel wordt gegeven zal bepalen of er sprake is van een dermate intensieve maatregel dat deze onder vrijheidsbeneming valt of dat toch kan worden gesproken van een vrijheidsbeperkende maatregel. Dat iemand wel of niet wordt opgesloten is niet bepalend of kan worden gesproken van vrijheidsbeneming. De rechter zal ook de concrete omstandigheden per geval bekijken en meewegen. Ten slotte nog de vraag of de verlenging van de vrijheidsbeperkende maatregel is te rechtvaardigen op grond van art. 5 EVRM. Tussentijdse toetsing door de rechter of verlenging noodzakelijk is, zal volgens het conceptwetsvoorstel om de vijf jaar plaatsvinden. Nu tevens de mogelijkheid voor betrokkene bestaat om eventueel een verzoek tot wijziging of opheffing van de maatregel te doen, zal dat geen problemen opleveren in het licht van art. 5 EVRM. Het legaliteitsbeginsel uit art. 7 EVRM vereist dat een bepaling foreseeable en accessible moet zijn en een penalty in de zin van dat artikel moet inhouden. In de zaak Sunday Times bepaalde het Hof dat aan de eerste twee kwalitatieve vereisten moet zijn voldaan, voordat is voldaan aan het law -vereiste. Art. 38z Sr vormt de grondslag voor de vrijheidsbeperkende maatregel. Een individu moet uit de bewoordingen van art. 38z Sr op kunnen maken welke handelingen strafbaar zijn, zodat deze zijn gedrag daarop aan kan passen. Een zekere mate van vaagheid is volgens het EHRM toelaatbaar. Een strafbepaling is voorzienbaar, indien sprake is van toegankelijke rechtspraak waarin uitleg wordt gegeven aan een vage term, zodat een bestendige lijn is te ontdekken over de uitleg en de toepassing van die term. Daarnaast zijn ook andere factoren, zoals officiële documenten, van belang of de maatregel foreseeable is. De tweede kwalitatieve eis betreft de accessibility waaraan zal worden voldaan, omdat de maatregel in het nieuw in te voeren art. 38z Sr zal worden opgenomen en in het Staatsblad zal worden gepubliceerd. Rest nog de vraag of kan worden gesproken van een penalty in de zin van art. 7 EVRM. Indien de op te leggen voorwaarden bij de maatregel ingrijpend zijn en de straf het gevolg is van een veroordeling voor een strafbaar feit zal al snel sprake zijn van een penalty. Tot slot de toets aan art. 8 EVRM. Een inbreuk op het privéleven van betrokkene kan slechts worden gerechtvaardigd op ten minste één van de gronden uit lid 2 van dat artikel. De maatregel krijgt een formeelwettelijke basis in art. 38z Sr, waarmee wordt voldaan aan het eerste vereiste van legaliteit, mits de strafbepaling voorzienbaar en toegankelijk is. Vervolgens volgt de legitimiteitstoets. Welke legitiem doel wordt gediend met de op te leggen 63

66 vrijheidsbeperkende maatregel? Handhaving van de openbare veiligheid, het voorkomen van strafbare feiten en ter bescherming van rechten en vrijheden van anderen zijn de legitieme doelstellingen gelet op het nieuw in te voeren art. 38z Sr. Noodzakelijk in een democratische samenleving is het laatste vereiste waaraan moet zijn voldaan om de inbreuk te kunnen rechtvaardigen in het licht van art. 8 EVRM. Daarbij moet er sprake zijn van een pressing social need waaraan al snel zal zijn voldaan. Het conceptwetsvoorstel zal voldoen aan de voorwaarden gesteld bij de artikelen 5, 7 en 8 EVRM, mits de voorwaarden bij de vrijheidsbeperkende maatregel niet als ingrijpend en punitief kunnen worden aangemerkt. 64

67 4. CONCLUSIE In hoeverre is de uitvoering van het conceptwetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking in overeenstemming met art. 5, 7 en 8 EVRM? Dit laatste hoofdstuk geeft antwoord op deze hoofdvraag. Teeven heeft het conceptwetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking geïntroduceerd, waarin hij wijzigingen in wet- en regelgeving voorstelt die betrekking hebben op grofweg drie onderwerpen. De doelgroep waarop het conceptwetsvoorstel ziet zijn veroordeelden die TBS met dwangverpleging opgelegd hebben gekregen waarvan deze dwangverpleging definitief is beëindigd. Ook geldt het voor zedendelinquenten waarvan de (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf is geëindigd of waarbij de voorwaardelijke invrijheidstelling hieraan een einde heeft gemaakt. Indien gevangenisstraf is opgelegd kan de maatregel alleen worden opgelegd indien het gaat om de volgende misdrijven: art. 240b, 242 t/m 250 of 273f Sr. Het conceptwetsvoorstel beperkt zich tot zedendelinquenten dat zal leiden tot een stigmatisering van deze groep. Waarom komen niet alle (ex-)delinquenten die een ernstig delict hebben gepleegd voor de toezichtsmaatregel in aanmerking? Het geldt toch ook voor alle (ex-)tbs ers? De eerste wijziging betreft het schrappen van de maximale termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de TBS met dwangverpleging uit art. 38j lid 2 Sr, zodat het mogelijk wordt langdurig en zelfs levenslang toezicht uit te oefenen op TBS ers met dwangverpleging die onder voorwaarden is beëindigd. Deze termijn is op 1 januari 2008 al gewijzigd van drie naar negen jaar en tot op heden zijn de resultaten daarvan nog niet geëvalueerd. De NVvR geeft terecht aan dat geen één maatregel geheel kan voorkomen dat TBS ers opnieuw de fout ingaan. De recidivecijfers uit het WODC-onderzoek tonen geen rechtvaardiging of noodzaak aan om de maximale termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de TBS te schrappen. Huidige wetgeving wetgeving biedt al de mogelijkheid om na de voorwaardelijke beëindiging, de TBS met dwangverpleging te hervatten, indien de TBS er recidiveert. Indien geen behandelperspectief meer bestaat is er de longstay-afdeling waar de TBS er dient te verblijven. 65

68 Enerzijds is het begrijpelijk om de termijn van negen jaar van de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging te schrappen. Toezicht kan dan langer doorlopen, terwijl toch een vangnet voor de hervatting van de dwangverpleging blijft bestaan. Anderzijds kan gesteld worden dat het kader nu al langdurig is en hervatting van de dwangverpleging binnen dat kader al kan plaatsvinden. Toch zal indien binnen die negen jaar geen recidivevermindering optreedt, de noodzaak bestaan de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging te verlengen. Nu het belang van de veroordeelde om terug te keren naar de maatschappij door de rechter moet worden afgewogen tegen het belang om tegen de veroordeelde te worden beschermd zal een verlenging op grond van deze afweging gerechtvaardigd zijn. Indien mogelijk zal de TBS er terug moeten keren naar de maatschappij op grond van de doelstelling van de TBS met dwangverpleging en op grond van art. 2 lid 1 Bvt. Levenslang toezicht is daarom niet te rechtvaardigen. Teeven wil de proeftijd van de bijzondere voorwaarde uit art. 15c Sr gelijktrekken met de algemene voorwaarde uit dit artikel en verlenging van beide proeftijden mogelijk maken. Dit is een tweede wijziging die het mogelijk moet maken dat ook kortgestraften begeleid in de samenleving terugkeren. Ook op deze manier kan langer toezicht worden gehouden op veroordeelden waarvan de (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf is geëindigd of die door de rechter onder voorwaarden in vrijheid zijn gesteld. De ACS, RvdR, NVvR en de RSJ zien geen problemen in deze wijzigingen. Een langere proeftijd bij de bijzondere voorwaarden zou wenselijk kunnen zijn in verband met het voortzetten van een al begonnen training, begeleiding en/of behandeling. Gelet moet worden op het feit dat deze bijzondere voorwaarden mogelijk ingrijpend kunnen zijn, omdat de vrijheid van betrokkene hierdoor wordt beperkt. Het toezicht wil Teeven vormgeven door het invoeren van een zelfstandige, langdurige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in art. 38z Sr. Deze maatregel kan door de rechter worden opgelegd bij de veroordeling in eerste aanleg, waarbij de rechter beperkende voorwaarden op kan leggen die hij later in kan vullen. De voorwaarden, zoals een gebieds- of contactverbod, houden beperkingen in op het gedrag of de bewegingsvrijheid van betrokkene. De RSJ en RvdR zijn van mening dat de noodzaak van invoering van de maatregel onvoldoende is aangetoond. 66

69 Afhankelijk van het gedrag dat een gedetineerde vertoond, zal hij de voorwaarden die aan hem of haar worden opgelegd succesvol doorlopen. Dat is bepalend voor zijn of haar voortgang van terugkeer naar de maatschappij. Art. 2 lid 2 Pbw en art. 2 lid 1 Bvt zien op de voorbereiding en uiteindelijke terugkeer van de betrokkene naar de maatschappij. Nu de zelfstandige, gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel steeds kan worden verlengd ontstaat er spanning tussen het verlengen van deze maatregel op basis van het recidiverisico dat nog bestaat en de uiteindelijke terugkeer naar de maatschappij. Betekent dit nu een (on)eindig vooruitzicht voor betrokkene? Uiteindelijk ligt het lot van betrokkene in handen van de rechter. Daarbij komt nog dat de toezichtsmaatregel na terugkeer in de maatschappij nog kan worden opgelegd in het belang van de slachtoffers of de getuigen. Denkt betrokkene uiteindelijk van zijn maatregel of straf af te zijn, maar kan hij toch weer voorwaarden opgelegd krijgen wanneer hij bijvoorbeeld zijn slachtoffer lastig valt. De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel blijft hem in die zin levenslang achtervolgen. De toezichtsmaatregel biedt uitkomst aan de ex-gedetineerde die anders niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling, maar nu toch een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel kan worden opgelegd. Zo is het mogelijk om ook voor deze groep toe te werken naar een geleidelijke terugkeer in de samenleving. Ook voor longstay TBS ers waarbij onverwachts recidivermindering optreedt, zodat een verlenging van de maatregel niet valt te rechtvaardigen, kan de toezichtsmaatregel een uitkomst zijn. Op deze manier kan toch een controle op deze groep worden uitgevoerd. Alle instanties geven aan het omschreven EVRM kader te beperkt te vinden, zodat niet valt op te maken of het conceptwetsvoorstel in overeenstemming met de minimumnormen van het EVRM is. Nu het conceptwetsvoorstel een beperking inhoudt op de bewegingsvrijheid van betrokkene is onderzocht of dit toelaatbaar is in het licht van art. 5, 7 en 8 van het EVRM. Art. 5 EVRM garandeert het recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid. Voordat dit artikel van toepassing is, moet worden vastgesteld of het om vrijheidsbeneming of vrijheidsbeperking gaat. De gradatie of de intensiteit van de maatregel is vooral bepalend. De concrete omstandigheden van het geval spelen natuurlijk ook een rol. Zo kan reclasseringstoezicht tot 67

70 vrijheidsbeneming leiden, wanneer sprake is van strikt reclasseringstoezicht op het dagelijks leven van een (ex-)veroordeelde met ingrijpende aanwijzingen, zoals in de zaak Guzzardi v. Italy het geval was. Het feit dat betrokkene is opgesloten wil niet zeggen dat sprake is van vrijheidsbeneming. De voorwaarden die een rechter op kan leggen bij de maatregel voorgesteld in het conceptwetsvoorstel zullen, afhankelijk van de intensiteit en de concrete omstandigheden van het geval, wel of niet onder vrijheidsbeneming vallen. In beginsel zal gewoon kunnen worden gesproken van vrijheidsbeperkend en zal art. 2 Vierde Protocol bij het EVRM van toepassing zijn, tenzij de maatregel zo strikt wordt ingevuld dat er sprake is van intensief toezicht en art. 5 EVRM van toepassing is. Er dient dan sprake te zijn van een zwaardere gradatie in vrijheidsbeperking wat niet snel aannemelijk zal zijn gezien de op te leggen voorwaarden bij de maatregel genoemd in het nieuw in te voeren art. 38z Sr. Ook de verlenging van de vrijheidsbeperkende maatregel zal geen problemen in de zin van art. 5 EVRM opleveren nu de rechter tussentijds toetst, in ieder geval om de vijf jaar, of verlenging van de maatregel noodzakelijk is. Daarbij heeft betrokkene tevens de mogelijkheid te verzoeken om opheffing of wijziging van de maatregel. Art. 7 EVRM beschermt tegen arbitraire vervolgingen, veroordelingen en sancties. De vrijheidsbeperkende maatregel kan pas worden aangemerkt als law in de zin van het EVRM, indien is voldaan aan twee kwalitatieve eisen: foreseeability en accessebility. Kan betrokkene uit de bewoordingen van het nieuw in te voeren art. 38z Sr opmaken dat zijn handelen strafbaar zal zijn? Het antwoord zal hier positief moeten luiden, omdat in de bepaling is aangegeven dat een vrijheidsbeperkende maatregel kan worden opgelegd wanneer er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan of dat ter voorkoming van belastend gedrag tegenover slachtoffers of getuigen, of dat ter voorkoming van de confrontatie tussen veroordeelde, slachtoffer of getuigen, noodzakelijk is. Een zekere mate van vaagheid is daarbij onvermijdelijk. Vage termen en begrippen leiden niet tot strijd met art. 7 EVRM blijkt uit de zaak Larissis and Others v. Greece. Grijze gebieden zijn toelaatbaar, aldus het EHRM in Cantoni v. France. Indien sprake is van een onduidelijke term, kunnen uitleg in de rechtspraak of in officiële documenten ervoor zorgen dat de bepaling voor betrokkene voorzienbaar is. Daarbij zijn de inhoud van de voorwaarden bij de maatregel, het terrein waarop de maatregel van toepassing is, en de normadressaat van invloed op de mate van voorzienbaarheid. Probleem is dat de invulling van de maatregel door de rechter pas later aan de orde kan zijn, dan de oplegging van de maatregel bij de 68

71 veroordeling. Inhoud van de voorwaarden zullen op het moment van veroordeling daarom nog onduidelijk zijn, waardoor strijd kan ontstaan met het lex certa-beginsel. Nu de maatregel in art. 38z Sr zal worden opgenomen is het toegankelijk voor betrokkene en kan deze kennis nemen van het voorschrift en de op te leggen voorwaarden, ondanks dat de voorwaarden bij de maatregel misschien nog niet inzichtelijk zullen zijn. Het recht op bescherming van het recht op privacy is neergelegd in art. 8 EVRM. Inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van burgers zijn niet toegestaan, mits zij zijn te rechtvaardigen op basis van de voorwaarden genoemd in art. 8 lid 2 EVRM. Lid 2 veronderstelt dat een beperking bij wet moet zijn voorzien, één van de doelen uit dat lid moet nastreven en noodzakelijk dient te zijn in een democratische samenleving. De formeelwettelijke basis voor de inbreuk op het privéleven van de doelgroep uit het conceptwetsvoorstel is art. 38z Sr. In dat artikel staan de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden opgesomd die een rechter bij de maatregel op kan leggen. Het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel komt tegemoet aan het legitieme doel van handhaving van de openbare orde, omdat hiermee wordt voorkomen dat veroordeelden zich (opnieuw) schuldig kunnen maken aan een strafbaar feit. Het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel bij onvoldoende recidivevermindering kan worden gerechtvaardigd door het belang van voorkomen van strafbare feiten. Tevens dient de maatregel het legitieme doel bescherming van rechten en vrijheden van anderen nu deze kan worden opgelegd om anderen te beschermen tegen belastend gedrag van de veroordeelde. De proportionaliteit brengt mee dat hoe groter de inbreuk op het privéleven van betrokkene is, hoe hogere bescherming tegen het voorkomen van strafbare feiten moet worden gegeven. Conclusie is dat de maatregel in overeenstemming zal zijn met art. 8 EVRM op grond van de uitzonderingsgronden in het belang van de openbare veiligheid en het voorkomen van strafbare feiten en ter bescherming van rechten en vrijheden van anderen. Het is aannemelijk dat de wijzigingen voorgesteld in het conceptwetsvoorstel vallen binnen de kaders die de artikelen 5, 7 en 8 EVRM en het EHRM hieraan stellen, zodat de vrijheidsbeperkende maatregel zoals voorgesteld in het conceptwetsvoorstel in overeenstemming is met de vereisten uit art. 5, 7 en 8 EVRM. 69

72 BRONNENLIJST Boeken Bleichrodt e.a F. W. Bleichrodt, Vergroting van de slagvaardigheid van het strafrecht; een rechtsvergelijkend perspectief, Den Haag: Boom Juridische uitgevers Buruma & Vegter Y. Buruma en P.C. Vegter, Terugkeer in de samenleving. Opstellen voor Jan Fiselier, Deventer: Kluwer Cleiren & Nijboer C.P.M. Cleiren en J.F. Nijboer, Strafrecht. Tekst & commentaar, Deventer: Kluwer Corstens & Pradel G. Corstens en J. Pradel, Het Europese strafrecht, Deventer: Kluwer Haffmans Ch. Haffmans, De berechting van de psychisch gestoorde delinquent, Arnhem: Gouda Quint Henrard K. Henrard, Mensenrechten vanuit internationaal en nationaal perspectief, Den Haag: Boom Juridische uitgevers Hofstee E.J. Hofstee, Studiepockets Strafrecht. TBS, Deventer: Kluwer Julsing-Nijenhuis E. Julsing-Nijenhuis, Voorwaardelijke invrijheidstelling, Alphen aan den Rijn: Kluwer

73 Koenraadt e.a F. Koenraadt e.a., Het verlof van de ter beschikking gestelde. Het Adviescollege Verloftoetsing TBS in de route van aanvraag tot beslissing, Den Haag: Boom Juridische uitgevers Van Koppen e.a J. van Koppen e.a., Reizen met mijn Rechter. Psychologie van het Recht, Deventer: Kluwer Kronenberg en De Wilde M.J. Kronenberg en B. de Wilde, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, Deventer: Kluwer Vande Lanotte en Haeck J. Vande Lanotte en Y. Haeck, Handboek EVRM. Deel 1 Algemene beginselen, Antwerpen-Oxford: Intersentia Vande Lanotte en Haeck J. Vande Lanotte en Y. Haeck, Handboek EVRM. Deel 2 Artikelsgewijze Commentaar Volume I, Antwerpen-Oxford: Intersentia Van Marle e.a H.J.C. van Marle e.a., Gedragskundige rapportage in het strafrecht, Alphen aan den Rijn: Kluwer Moerings L.M. Moerings, Een veilige terugkeer in de samenleving. Dat zal ons een zorg zijn. Den Haag: Boom Lemma uitgevers Muller & Vegter E.R. Muller en P.C. Vegter, Detentie. Gevangen in Nederland, Alphen aan den Rijn: Kluwer Smis e.a S. Smis e.a., Handboek mensenrechten. De internationale bescherming van de rechten van de mens, Antwerpen-Cambridge: Intersentia

74 Vandereyken e.a W. Vandereyken e.a., Handboek Psychopathologie. Deel 1 basisbegrippen, Houten: Bohn Stafleu van Loghum Rapporten Balogh & Jans L. Balogh, M. Jans, Penitentiaire programma s. Evaluatie kwaliteitsverbetering, Tilburg: IVA, Flight e.a S. Flight, O. Nauta, J. Terpstra, Voorwaardelijk vrij. Evaluatie van de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling, Amsterdam: DSP-Groep, WODC Harte e.a Van Harte e.a., Forensisch psychiatrisch toezicht. Evaluatie van de testfase van een vernieuwde vorm van toezicht op tbs-gestelden Amsterdam: Vrije Universiteit, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, WODC Van der Horst e.a R.P. van der Horst, H.J.M. Schönberger, C.H. de Kogel, Toezicht op zedendelinquenten. Effectiviteit en veronderstelde werkzame mechanismen van vormen van toezicht, Den Haag: WODC Kuppens & Ferwerda J. Kuppens, H. Ferwerda, Van binnen naar buiten. Een behoefteonderzoek naar aard en omvang van nazorg voor gedetineerden, Arnhem: Advies- en Onderzoeksgroep Beke, Schönberger & De Kogel H.J.M. Schönberger, C.H. de Kogel, Kenmerken en recidivecijfers van ex-terbeschikkinggestelden met een zedendelict, Den Haag: WODC Wartna e.a B.S.J. Wartna, N. Tollenaar, M. Blom, S.M. Alma, I.M. Bregman, A.A.M. Essers, Recidivebericht , Ontwikkelingen in de strafrechtelijke recidive van Nederlandse justitiabelen, Den Haag: WODC

75 Tijdschriften Balkema J.P. Balkema, Beëindiging tbs alleen na voorwaardelijke beëindiging. Een kleine wijziging, Trema Brouwer C. Brouwer, H.K. Elzinga, De TBS met voorwaarden en de rol van de reclassering, Ontmoetingen 2003 nr. 9. Deenen 2007 A.M. Deenen, Longstay, anders dan levenslang?, Ontmoetingen 2007 nr. 13. Groenhuijsen en Kristen M.S. Groenhuijsen en F.G.H. Kristen, Het bestimmtheitsgebot bepaald, DD 31 (2001), afl. 3. De Jong E.J.C. de Jong, Over tbs, de weigerende observandus en het verschoningsrecht, Tijdschrift voor gezondheidsrecht 2012/36. Kuijer M. Kuijer, Artikel 5 EVRM en de (procedurele) bescherming van de psychiatrische patiënt, NJCM Mevis P.A.M. Mevis, Opnieuw de tbs: laat svp tijd en ruimte voor rustige en bestendige ontwikkeling in de goede richting, DD 2011/26. Schuyt P. Schuyt, De voorwaardelijke invrijheidstelling en de calculerende rechter, proces Spijkerman J. Spijkerman, De nieuwe regeling voorwaardelijke invrijheidstelling, NJB Van Veen Van Veen, Tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, Proces

76 Forensisch-psychiatrisch toezicht op tbs-er die terugkeert in de samenleving, NJB Rechter kan niet meer contrair beslissen bij tbs, NJB Jurisprudentie EHRM 17 december 1976, nr. 5493/72 (Handyside v. The United Kingdom). EHRM 26 april 1979, nr. 6538/74 (The Sunday Times v. The United Kingdom). EHRM 6 november 1980, nr. 7367/76 (Guzzardi v. Italy). EHRM 24 juni 1982, nr. 7906/77 (Van Droogenbroeck v. Belgium). EHRM 28 mei 1985, nr. 8225/78 (Ashingdane v. United Kingdom). EHRM 18 december 1986, nr. 9990/82 (Bozano v. France). EHRM 2 maart 1987, nr. 9787/82 (Weeks v. United Kingdom). EHRM 24 april 1990, nr /85 (Kruslin v. France). EHRM 22 februari 1994, nr /87 (Raimondo v. Italy). EHRM 22 november 1995, nr /92 (C.R. v. United Kingdom). EHRM 15 november 1996, nr /91 (Cantoni v. France). EHRM 24 februari 1998, nr /94 (Larissis and Others v. Greece). EHRM 4 juni 2002, nr /97 (Landvreugd v. The Netherlands). EHRM 25 januari 2005, nr /97 (Karademirci v. Turkey). EHRM 10 mei 2010, nr /04, (M. v. Germany). 74

77 EHRM 31 juli 2012, nr /10 (Van der Velden v. The Netherlands). HR 19 februari 1963, NJ 1963, 512. HR 9 november 1982, NJ 1983, 269. HR 22 januari 2008, LJN BC1311. Hof Den Bosch 19 maart 2008, LJN BC7056. Rb. Amsterdam 21 mei 2012, LJN BW6148 Parlementaire stukken Kamerstukken ll 1949/50, 1189, nr. 5. Kamerstukken ll 1971/72, , nr. 3. Kamerstukken ll, 1979/80, , nr. 12. Kamerstukken ll, 1980/81, , nr.5. Kamerstukken ll 1982/83, , nr. 10. Kamerstukken ll, 1991/92, , nr. 4. Kamerstukken ll 1999/00, VI nr. 26. Kamerstukken ll 1999/00, VI nr. 16 Kamerstukken ll 2001/02, , nr. 3. Kamerstukken ll 2003/04, , nr. 1. Kamerstukken ll 2003/04, , nr. 10. Kamerstukken ll 2005/06, , nr. 3. Kamerstukken ll 2005/06, , nr

78 Kamerstukken ll 2005/06, , nr. 5. Kamerstukken ll 2006/07, , nr. C. Kamerstukken ll 2006/07, , nr. 6. Kamerstukken ll 2006/07, , nr. 7. Kamerstukken l 2010/11, , A. Kamerstukken l 2010/11, , A. Kamerstukken ll 2010/ nr Kamerstukken ll 2010/11, , nr. 7. Kamerstukken l 2011/12, , nr. A. Kamerstukken ll 2012/13, , nr. 3. Elektronische bronnen J.P. Balkema, Handboek strafzaken. Beëindiging van de TBS, Kluwer 2010, paragraaf ( artikelen alleen toegankelijk voor abonnees), geraadpleegd op 29 september J.P. Balkema, Handboek strafzaken. Verlenging van de TBS, Kluwer 2010 paragraaf ( artikelen alleen toegankelijk voor abonnees), geraadpleegd op 29 september J.W. Fokkens, De voorwaardelijke beëindiging als alternatief voor contraire beëindiging, Kluwer 2012, ( artikelen alleen toegankelijk voor abonnees), geraadpleegd op 30 oktober C.H. de Kogel, V.E. den Hartogh, Contraire beëindiging van de tbs-maatregel. Aantal, aard en verband met recidive, WODC 2005, geraadpleegd op 24 mei

79 OM, detentie en het te verwachten verlof, december geraadpleegd op 11 juni H.J.M. Schönberger, C.H. de Kogel, Kenmerken en recidivecijfers van ex-terbeschikkinggestelden met een zedendelict, (zoek op recidive), januari 2012, geraadpleegd op 30 december F. Teeven, Wetsvoorstel langdurig toezicht en vrijheidsbeperking consultatieversie maart 2012, (zoek op wetsvoorstel levenslang toezicht), geraadpleegd op 29 september J.A. van Vliet, Handboek strafzaken. De organisatie van het reclasseringswerk, Kluwer 2010, paragraaf 39.1 ( artikelen alleen toegankelijk voor abonnees), geraadpleegd op 30 oktober Handboek strafzaken. Het reclasseringsaanbod aan gedetineerden, Kluwer 2010, paragraaf 39.9 ( artikelen alleen toegankelijk voor abonnees), geraadpleegd op 30 oktober Hoe is forensische psychiatrie georganiseerd?, geraadpleegd op 30 december Reclasseringstoezicht bij proefverlof en voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel. Rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing, Den Haag: Ministerie van Justitie 2010, (zoek op Inspectierapport Reclasseringstoezicht bij proefverlof en voorwaardelijke beëindiging van de tbs maatregel), geraadpleegd op 30 december Regeerakkoord bruggen slaan, geraadpleegd op 30 december Regeerakkoord vrijheid en verantwoordelijkheid, (zoek op Regeerakkoord VVD-CDA), geraadpleegd op 30 december Straffen en maatregelen, (ga naar onderwerpen zoek op straffen en maatregelen - gevangenisstraf), geraadpleegd op 10 oktober

80 Straffen en maatregelen, (ga naar onderwerpen volwassenen in detentie straffen en maatregelen), geraadpleegd op 10 oktober Tijdens de gevangenisstraf, (zoek op tijdens de gevangenisstraf), geraadpleegd op 10 oktober Uitvoering voorwaardelijke invrijheidstelling. Rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing, Den Haag: Ministerie van Justitie 2011, (zoek op Uitvoering voorwaardelijke invrijheidstelling), geraadpleegd op 30 december Verloftoetsingskader ter beschikking gestelden. Beleidsregels met betrekking tot de verlofverlening aan ter beschikking gestelden, Den Haag: Ministerie van Justitie, februari (zoek op verloftoetsingskader), geraadpleegd op 13 november Wijziging Sv ivm langdurig toezicht op zeden- en geweldsdelinquenten (zoek op documenten en publicaties langdurig toezicht), geraadpleegd op 27 november

81 BIJLAGE 1: KRANTENARTIKEL Ex-tbs'er vroeg om meer hulp PERDIEP RAMESAR EN ELINE VAN SUCHTELEN 04/03/12, 10:15 anp. Kaarsen en foto's voor het huis in Den Haag waar de 15-jarige Ximena werd vermoord. Na de dood van Ximena Pieterse (15) in Den Haag, meldt zich een ex-jeugd-tbs'er bij de politie en bekent. Dat doet een oude discussie over tbs weer in alle hevigheid oplaaien. Het ene kamp meent dat een tbs'er zijn leven lang moet worden opgesloten, het andere vindt dat iemand na behandeling kan terugkeren in de maatschappij. De vraag is hoe relevant die woordenstrijd in deze moordzaak is. Eerst moet duidelijk worden wat er - voor zover bekend - is gebeurd. Vorige week zaterdag wordt zeven uur 's morgens een bloedend meisje op de stoep in de Goudenregenstraat aangetroffen. Ze is met messteken gedood. Het slachtoffer is de Nootdorpse Ximena Pieterse, ze zit in 3 havo van het Haagse Maerlant Lyceum. Over wat de rugbyspeelster in de buurt van de Goudenregenstraat deed, wordt gegist. De bewoner van het huis waar Ximena Pieterse op de stoep ligt, meldt zich later bij de politie. Hij is de Haagse Stanley A. (25). Hij is een 'ras-hagenees', fanatiek supporter van ADO Den Haag, vrijgezel en houdt van hardcore techno en Nederlandstalige muziek. Hij is actief op het internet via Hyves, Party Flock, Twitter, Facebook, mydiaries en SchoolBank. Daar is hij openhartig. Ook over de deuken die hij oploopt. A. vertelt over de scheiding van zijn ouders en over zijn syndroom van Asperger, een soort autisme waarbij vaak een hoge intelligentie meespeelt. Hij voelt het autisme en zijn intelligentie als handicaps, laat zijn advocaat Rob Pohlkamp weten. Na de basisschool wordt hij toegelaten tot het Haagse Gymnasium Haganum, waarvoor een hoge Citoscore is vereist. Daar blijft A. twee jaar, waarna nog 79

Juridische basiskennis over de maatregel TBS, oplegging en verlenging

Juridische basiskennis over de maatregel TBS, oplegging en verlenging TBS voor Dummies Juridische basiskennis over de maatregel TBS, oplegging en verlenging Auteur: Miriam van der Mark, advocaat-generaal en lid van de Kerngroep Forum TBS Algemeen De terbeschikkingstelling

Nadere informatie

Langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking

Langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking 33.816 Langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking Naam : Joni Schenk Opleiding : HBO Rechten Scriptiebegeleider : Mevr. Bharos-Jadoenathmisier Studiejaar : 2014-2015 1 Samenvatting Op

Nadere informatie

Levenslang toezicht? Het wetsvoorstel langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking in het licht van het EVRM

Levenslang toezicht? Het wetsvoorstel langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking in het licht van het EVRM Levenslang toezicht? Het wetsvoorstel langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking in het licht van het EVRM Naam: Gazjbin Hakim ANR: U1243327 Datum: 06 oktober 2013 Begeleidster: mevr.

Nadere informatie

Feiten en Achtergronden. Sanctietoepassing voor volwassenen. Terugdringen recidive door persoonsgerichte aanpak en nadruk op nazorg

Feiten en Achtergronden. Sanctietoepassing voor volwassenen. Terugdringen recidive door persoonsgerichte aanpak en nadruk op nazorg Sanctietoepassing voor volwassenen Terugdringen recidive door persoonsgerichte aanpak en nadruk op nazorg Oktober 2008 / F&A 8880 Ministerie van Justitie Directie Voorlichting Schedeldoekshaven 100 Postbus

Nadere informatie

Het wetsvoorstel Langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, bezien in het licht van het beginsel van resocialisatie, minimale beperkingen en het EVRM

Het wetsvoorstel Langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, bezien in het licht van het beginsel van resocialisatie, minimale beperkingen en het EVRM Het wetsvoorstel Langdurig toezicht en vrijheidsbeperking, bezien in het licht van het beginsel van resocialisatie, minimale beperkingen en het EVRM (Schijn)veiligheid? Universiteit van Tilburg Master

Nadere informatie

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11 Titel II Straffen 1. Algemeen Artikel 1:11 1. De straffen zijn: a. de hoofdstraffen: 1. gevangenisstraf; 2. hechtenis; 3. taakstraf; 4. geldboete. b. de bijkomende straffen: 1. ontzetting van bepaalde

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

TBS uit de gratie. K.P.M.A. Muis L. van der Geest

TBS uit de gratie. K.P.M.A. Muis L. van der Geest K.P.M.A. Muis L. van der Geest Samenvatting en conclusies in hoofdpunten In 2008 en 2009 is er sprake van een opvallende daling van het aantal tbs-opleggingen met bevel tot verpleging. Het is onwaarschijnlijk

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016-2017 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en aanpassing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833 ECLI:NL:PHR:2014:1700 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 01-07-2014 Datum publicatie 26-09-2014 Zaaknummer 12/04833 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Cijfers & bijzonderheden 2018

Cijfers & bijzonderheden 2018 Cijfers & bijzonderheden 218 1 Wat is TBS Nederland? TBS Nederland is een initiatief van de forensisch psychiatrische centra en klinieken in Nederland. In een forensisch psychiatrisch centrum (fpc) en

Nadere informatie

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus EH Den Haag

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus EH Den Haag De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus 20301 2500 EH Den Haag datum 6 mei 2013 doorkiesnummer 06-18609322 e-mail voorlichting@rechtspraak.nl uw kenmerk 360518 onderwerp Advies

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2007 500 Wet van 6 december 2007 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde

Nadere informatie

Samenvatting. Aanleiding onderzoek

Samenvatting. Aanleiding onderzoek Samenvatting Aanleiding onderzoek In Nederland kan aan individuen met een psychische stoornis die een ernstig misdrijf hebben gepleegd, de maatregel terbeschikkingstelling (tbs) worden opgelegd. Indien

Nadere informatie

B E L A N G E N B E H A R T I G I N G L E D E N O M / Z M K W A L I T E I T R E C H T S P R A A K

B E L A N G E N B E H A R T I G I N G L E D E N O M / Z M K W A L I T E I T R E C H T S P R A A K Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak De minister van Justitie Mr. E.M.H. Hirsch Ballin Postbus 20301 2500 GH Den Haag Datum: 17 februari 2010 Ons kenmerk: B2.1.9./1764/RO Uw kenmerk: 5633273/09/6 Onderwerp:

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2012 5 Besluit van 14 december 2011, houdende regels inzake het uit te oefenen toezicht bij voorwaardelijke veroordeling (Uitvoeringsbesluit voorwaardelijke

Nadere informatie

Datum 30 juni 2016 Onderwerp Inzet en verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege

Datum 30 juni 2016 Onderwerp Inzet en verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden)

Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden) Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden) 1. Hoeveel levenslanggestraften zijn er nu in NL? Op dit moment zijn er 33 mensen onherroepelijk veroordeeld tot levenslang. Dat betekent dat zij

Nadere informatie

Wie zijn onze patiënten?

Wie zijn onze patiënten? In deze folder vertellen wij u graag wat meer over Forensisch Psychiatrisch Centrum de Kijvelanden. De Kijvelanden behandelt mensen met een psychiatrische stoornis. De rechter heeft hen tbs met bevel tot

Nadere informatie

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN.

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN. DDD Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN Algemene bepalingen Artikel 79a Ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2015 460 Wet van 25 november 2015 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering in verband met het laten vervallen van

Nadere informatie

34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016

34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016 34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016 Nr. 75 Brief van de minister van Veiligheid en Justitie Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 832 Vragen van het lid

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017-2018 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en aanpassing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

Strafblad 2017(3) 35 De (on)veiligheid van de zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel

Strafblad 2017(3) 35 De (on)veiligheid van de zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel Strafblad 2017(3) 35 De (on)veiligheid van de zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel Strafblad 2017(3) 35 De (on)veiligheid van de zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende

Nadere informatie

TBS longstay, geen resocialisatie betekent geen vrijheid?

TBS longstay, geen resocialisatie betekent geen vrijheid? TBS longstay, geen resocialisatie betekent geen vrijheid? _ Een toetsing aan het resocialisatiebeginsel en artikel 3 EVRM. door Rob Verstappen (ANR 32.05.99) scriptie in de strafrechtswetenschappen te

Nadere informatie

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving ϕ Ministerie van Justitie Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving Directie Juridische en Operationele Aangelegenheden Postadres: Postbus 2030, 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

TOEZICHT TOT IN DEN TREURE. De wet Langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking bekeken in het licht van de beginselen van het EVRM

TOEZICHT TOT IN DEN TREURE. De wet Langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking bekeken in het licht van de beginselen van het EVRM TOEZICHT TOT IN DEN TREURE De wet Langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking bekeken in het licht van de beginselen van het EVRM Simcha Plas Student no: 6067409 Master Strafrecht Begeleider:

Nadere informatie

ADVIES. Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling

ADVIES. Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling ADVIES Conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling aan de Minister voor Rechtsbescherming naar aanleiding van het verzoek daartoe bij brief d.d.

Nadere informatie

Kan het wetsvoorstel Langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking de toets van het EVRM doorstaan?

Kan het wetsvoorstel Langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking de toets van het EVRM doorstaan? Kan het wetsvoorstel Langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking de toets van het EVRM doorstaan? Universiteit van Amsterdam Master Publiekrecht, Strafrecht Saskia Carolina van Houten

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017 2018 34 975 Voorstel van wet van het lid Van der Staaij tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

Werkstuk Levensbeschouwing Gevangeniswezen

Werkstuk Levensbeschouwing Gevangeniswezen Werkstuk Levensbeschouwing Gevangeniswezen Werkstuk door een scholier 1573 woorden 23 januari 2002 5,8 206 keer beoordeeld Vak Levensbeschouwing Inleiding Het gevangeniswezen. Hoe gaat het er in de gevangenissen

Nadere informatie

TBS.^- Nederland. Ministerie van Justitie en Veiligheid t.a.v. de Minister van Rechtsbescherming de heer S. Dekker Postbus EH DEN HAAG

TBS.^- Nederland. Ministerie van Justitie en Veiligheid t.a.v. de Minister van Rechtsbescherming de heer S. Dekker Postbus EH DEN HAAG TBS.^- Nederland Ministerie van Justitie en Veiligheid t.a.v. de Minister van Rechtsbescherming de heer S. Dekker Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Kenmerk: DIRUIT18/237/HB/svdk Groningen, 14 juni 2018 Betreft:

Nadere informatie

Aan de Minister voor Rechtsbescherming De heer drs. S. Dekker Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Dekker,

Aan de Minister voor Rechtsbescherming De heer drs. S. Dekker Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Dekker, RSJ Postbus 30137 2500 GC Den Haag www.rsj.nl Aan de Minister voor Rechtsbescherming De heer drs. S. Dekker Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Datum : 29 maart 2019 E-mail : advies@rsj.nl Uw kenmerk : 2477367

Nadere informatie

Forensisch Psychiatrisch Centrum de Kijvelanden. Over TBS

Forensisch Psychiatrisch Centrum de Kijvelanden. Over TBS Forensisch Psychiatrisch Centrum de Kijvelanden Over TBS In deze folder vertellen wij u graag meer over Forensisch Psychiatrisch Centrum de Kijvelanden en in het bijzonder over tbs. De Kijvelanden behandelt

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1336 Vragen van het lid

Nadere informatie

B E L A N G E N B E H A R T I G I N G L E D E N O M / Z M K W A L I T E I T R E C H T S P R A A K. Advies

B E L A N G E N B E H A R T I G I N G L E D E N O M / Z M K W A L I T E I T R E C H T S P R A A K. Advies Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak Advies inzake het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de beëindiging van de maatregel van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 169 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden-

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2000 53 Besluit van 28 januari 2000 tot openstelling van het recht op een socialezekerheidsuitkering voor personen die deelnemen aan een penitentiair

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016-2017 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en aanpassing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

Aangenomen en overgenomen amendementen

Aangenomen en overgenomen amendementen Overzicht van stemmingen in de Tweede Kamer afdeling Inhoudelijke Ondersteuning aan De leden van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie Betreffende wetsvoorstel: 34126 Wijziging van het Wetboek

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 816 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering in verband met het laten vervallen van de maximale duur van de voorwaardelijke

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz. W03.13.0153/II Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering in verband met het laten vervallen van de maximale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege,

Nadere informatie

B E L A N G E N B E H A R T I G I N G L E D E N O M / Z M K W A L I T E I T R E C H T S P R A A K. Advies

B E L A N G E N B E H A R T I G I N G L E D E N O M / Z M K W A L I T E I T R E C H T S P R A A K. Advies Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak Advies inzake Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de maatregel van terbeschikkingstelling

Nadere informatie

OPENBAAR MINISTERIE. College van procureurs-generaal. Den Haag. Postbus 20305, 2500 EH. Prins Clauslaan AJ Den Haag

OPENBAAR MINISTERIE. College van procureurs-generaal. Den Haag. Postbus 20305, 2500 EH. Prins Clauslaan AJ Den Haag 1 OPENBAAR MINISTERIE College van procureurs-generaal Postbus 20305, 2500 EH Den Haag Ministerie van Justitie en Veiligheid Directie Wetgeving t.a.v mw. A.G. van Dijk Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Prins

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 552 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling

Nadere informatie

De uitvoering van het jeugdstrafrecht

De uitvoering van het jeugdstrafrecht Stelselwijziging Jeugd Factsheet De uitvoering van het jeugdstrafrecht Na inwerkingtreding van de Jeugdwet De uitvoering van het jeugdstrafrecht 1 De uitvoering van het jeugdstrafrecht 2 Inleiding Deze

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering in verband met het laten vervallen van de maximale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, het

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EH DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EH DEN HAAG > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EH DEN HAAG Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2010 312 Besluit van 24 juli 2010 tot wijziging van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden wegens een technische aanvulling en tot wijziging

Nadere informatie

Verkorte inhoudsopgave

Verkorte inhoudsopgave Verkorte inhoudsopgave Gebruikte afkortingen 17 I Inleiding, onderzoeksvragen en onderzoeksmethoden 19 1 Inleiding 19 2 Meervoudige aansprakelijkstelling nader beschouwd 20 2.1 Een omschrijving van meervoudige

Nadere informatie

O&Qi ue MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN. 1. Inleiding

O&Qi ue MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN. 1. Inleiding onder O&Qi ue Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering in verband met het laten vervallen van de maximale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege,

Nadere informatie

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet Stelselwijziging Jeugd Factsheet De uitvoering van het jeugdstrafrecht Na inwerkingtreding van de Jeugdwet Inleiding Dit memo heeft betrekking op de uitvoering van het jeugdstrafrecht na de invoering

Nadere informatie

CONCEPT. Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van [ ], directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. [ ]

CONCEPT. Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van [ ], directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. [ ] Bijlage bij de brief van 7 april 2014 (kenmerk: 502557) CONCEPT Besluit van [ ] houdende wijziging van de Penitentiaire maatregel en het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid in verband

Nadere informatie

advies. Strekking wetsvoorstellen

advies. Strekking wetsvoorstellen Datum 20 maart 2014 De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. I.W. Opstelten en De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Uw kenmerk 447810 en 447811

Nadere informatie

Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak

Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak De Minister voor Rechtsbescherming drs. S. Dekker Postbus 2030 2500 EH DEN HAAG Datum 5juli208 Uw kenmerk 2254685 Contactpersoon J.M.A. Timmer Onderwerp Advies over

Nadere informatie

Geachte heer Teeven. Hierna treft u aan het advies van de NVvR, dat is voorbereid en vastgesteld door de Wetenschappelijke Commissie van de NVvR.

Geachte heer Teeven. Hierna treft u aan het advies van de NVvR, dat is voorbereid en vastgesteld door de Wetenschappelijke Commissie van de NVvR. De Staatssecretaris van veiligheid en Justitie Mr, F. Teeven Postbus 20301 2500 EH Den Haag Datum 29 i 2C 2 Kenmerk 92 2 OO28S8242 T Uw kenmerk 572450526 Onderwerp Conceptwetsvoorstel langdurig toezicht,

Nadere informatie

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R. 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017-2018 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en aanpassing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 29 452 Tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel Nr. 187 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

Rechtsbescherming van uithuisgeplaatsten

Rechtsbescherming van uithuisgeplaatsten juridisch en bestuurskundig onderzoek advies onderwijs Rechtsbescherming van uithuisgeplaatsten Een verkennend onderzoek Groningen, juli 2010 2010 WODC, ministerie van Justitie. Auteursrechten voorbehouden.

Nadere informatie

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet Stelselwijziging Jeugd Factsheet De uitvoering van het jeugdstrafrecht Na inwerkingtreding van de Jeugdwet Inleiding Deze factsheet heeft betrekking op de uitvoering van het jeugdstrafrecht na de invoering

Nadere informatie

De gevolgen van een strafrechtelijke afdoening voor de verblijfsrechtelijke positie van jongeren

De gevolgen van een strafrechtelijke afdoening voor de verblijfsrechtelijke positie van jongeren De gevolgen van een strafrechtelijke afdoening voor de verblijfsrechtelijke positie van jongeren Dit document beoogt de strafrechtelijke consequenties voor de verblijfsrechtelijke positie van een vreemdeling

Nadere informatie

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken Strafuitvoeringsrechtbanken Op 1 februari 2007 traden de strafuitvoeringsrechtbanken in werking. Heel wat beslissingen die vroeger door de minister van justitie genomen werden, zullen nu door een rechter

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMNE:2016:7750

ECLI:NL:RBMNE:2016:7750 ECLI:NL:RBMNE:2016:7750 Instantie Datum uitspraak 01-11-2016 Datum publicatie 07-08-2017 Zaaknummer 07.607382.06 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Midden-Nederland Penitentiair

Nadere informatie

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken v.u.: Jos Vander Velpen, Gebroeders De Smetstraat 75, 9000 Gent foto s: Lieven Nollet Strafuitvoeringsrechtbanken Gebroeders De Smetstraat 75 9000 Gent tijdstip eerste publicatie: februari 2007 - herwerking:

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 28 684 Naar een veiliger samenleving Nr. 383 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der

Nadere informatie

De TBS anno Toegang tot de tbs en de dilemma s

De TBS anno Toegang tot de tbs en de dilemma s De TBS anno 2017 Toegang tot de tbs en de dilemma s Toegang tot de tbs met verpleging: 1.oplegging door de rechter 2.hervatting verpleging na VB 3.omzetting tbs met voorwaarden 2 Oplegging door de rechter

Nadere informatie

Saby Samura 12 juli TBS-Longstay

Saby Samura 12 juli TBS-Longstay Saby Samura 12 juli 2012 TBS-Longstay TBS-Longstay TBS-Longstay beschouwd in het licht van de resocialisatiegedachte en de artikelen 3 en 5 EVRM Naam: Saby Samura Inleverdatum: 12 juli 2012 Adres: Scriptiebegeleider:

Nadere informatie

Wet Maatregel Wie bevoegd? In welke gevallen? Wetboek van

Wet Maatregel Wie bevoegd? In welke gevallen? Wetboek van Bijlage 1 Wet Maatregel Wie bevoegd? In welke gevallen? Wetboek van Officier van justitie Strafvordering Toepassing bijzondere opsporingsbevoegdheden: o.m. observatie, infiltratie en stelselmatige informatieinwinning

Nadere informatie

Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties

Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties ϕ1 Ministerie van Justitie Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties Directie Sanctie- en Preventiebeleid Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de invoering van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Invoeringswet herziening tenuitvoerlegging

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 513 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde invrijheidstelling in een

Nadere informatie

Scriptie De voorwaardelijke invrijheidstelling: het niet naleven van bijzondere voorwaarden

Scriptie De voorwaardelijke invrijheidstelling: het niet naleven van bijzondere voorwaarden Scriptie De voorwaardelijke invrijheidstelling: het niet naleven van bijzondere voorwaarden Mélanie Janssen Ressortsparket Arnhem 27 mei 2011 te Arnhem De voorwaardelijke invrijheidstelling: het niet naleven

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2008 222 Besluit van 16 juni 2008 tot wijziging van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden in verband met een wijziging van de regels

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2013 2014 32 398 Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg) G BRIEF

Nadere informatie

U heeft de Nederlandse Orde van Advocaten verzocht te adviseren over bovengenoemd conceptwetsvoorstel.

U heeft de Nederlandse Orde van Advocaten verzocht te adviseren over bovengenoemd conceptwetsvoorstel. r - 7- Minister van Veiligheid en Justitie T.a.v. de heer mr. LW. Opstelten ~ Postbus 20301 1 t f 1 2500 EH Den Haag Den Haa~g, ~3 ~hei 2~Ç1 Doorkiesnummer: 1 Faxnummer: E-mail: Betreft: Conceptwetsvoorstel

Nadere informatie

Toch levenslang? Het wetsvoorstel langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking bekeken in het licht van het EVRM

Toch levenslang? Het wetsvoorstel langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking bekeken in het licht van het EVRM Toch levenslang? Het wetsvoorstel langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking bekeken in het licht van het EVRM Masterscriptie rechtsgeleerdheid, accent strafrecht Tilburg law school

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal t.a.v. de Voorzitter mw. G.A. Verbeet Postbus EA DEN HAAG. Geachte mevrouw Verbeet,

Tweede Kamer der Staten-Generaal t.a.v. de Voorzitter mw. G.A. Verbeet Postbus EA DEN HAAG. Geachte mevrouw Verbeet, Tweede Kamer der Staten-Generaal t.a.v. de Voorzitter mw. G.A. Verbeet Postbus 20 018 2500 EA DEN HAAG datum 8 september 2011 contactpersoon voorlichting doorkiesnummer 070-361 9721 e-mail voorlichting@rechtspraak.nl

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 319 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2006 2007 28 238 Verlenging van de totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde Nr. 132 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal erste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2003 2004 28 980 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Penitentiaire beginselenwet (plaatsing in een inrichting voor

Nadere informatie

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier Samenvatting In dit rapport worden voor het eerst cijfers over de strafrechtelijke recidive na uitstroom uit de hele forensische zorg (FZ) gepresenteerd. Eerder beperkte het recidiveonderzoek voor de FZ

Nadere informatie

Verlofregeling tbs. Advies d.d. 16 augustus Een reactie op de conceptregeling

Verlofregeling tbs. Advies d.d. 16 augustus Een reactie op de conceptregeling Verlofregeling tbs Een reactie op de conceptregeling Advies d.d. 16 augustus 2010 1 2 Inhoudsopgave Samenvatting 5 1. Aanleiding en context voor dit advies. 7 1.1 Aanleiding 7 1.2 Context voor het advies

Nadere informatie

De voorgestelde wettekst, alsmede de daarbij behorende memorie van toelichting geven de NVvR aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.

De voorgestelde wettekst, alsmede de daarbij behorende memorie van toelichting geven de NVvR aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen. NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPRAAK De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Datum 10december2013 Uw kenmerk 427418 Contactpersoon J.M.A. Timmer Onderwerp

Nadere informatie

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken Strafuitvoeringsrechtbanken Op 1 februari 2007 traden de strafuitvoeringsrechtbanken in werking. Heel wat beslissingen die vroeger door de minister van justitie genomen werden, zullen nu door een rechter

Nadere informatie

Scriptie Open Universiteit Nederland, Faculteit Rechtswetenschappen Datum: 3 september 2013

Scriptie Open Universiteit Nederland, Faculteit Rechtswetenschappen Datum: 3 september 2013 Gemaximeerde TBS: het einde in zicht? De impact van de uitspraak van het EHRM in de zaak Van der Velden tegen Nederland op de Nederlandse jurisprudentie ten aanzien van de maximering van de TBS met dwangverpleging

Nadere informatie

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie mr. F. Teeven Postbus EH Den Haag. Geachte heer Teeven,

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie mr. F. Teeven Postbus EH Den Haag. Geachte heer Teeven, De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie mr. F. Teeven Postbus 20301 2500 EH Den Haag datum 18 juni 2012 doorkiesnummer 070-361 9721 e-mail voorlichting@rechtspraak.nl uw kenmerk 5724505/12/6 onderwerp

Nadere informatie

Betreft: advies conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling Uw kenmerk:

Betreft: advies conceptwetsvoorstel wijziging regelingen inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling Uw kenmerk: Ere-voorzitter Prof. mr. Pietervan Vollenhoven Postbus 93166 2509 AD Den Haag T 070 363 59 36 Ministerie van Justitie en Veiligheid T.a.v. de Minister voor Rechtsbescherming Zijne Excellentie de heer drs.

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 65365 1 december 2016 Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 25 november 2016, houdende de instelling

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2014:1650 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer TBS P

ECLI:NL:GHARL:2014:1650 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer TBS P ECLI:NL:GHARL:2014:1650 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 13-02-2014 Datum publicatie 05-03-2014 Zaaknummer TBS P13-0499 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Wet forensische zorg vanaf

Wet forensische zorg vanaf Bij verdachten en veroordeelden kan sprake zijn van psychische aandoeningen en meervoudige problematiek. Door goede zorg te bieden als onderdeel van de sanctie wil het kabinet herhaling van strafbare feiten

Nadere informatie

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken Strafuitvoeringsrechtbanken v.u.: Jos Vander Velpen, Gebroeders De Smetstraat 75, 9000 Gent Gebroeders De Smetstraat 75 9000 Gent foto s: Lieven Nollet tijdstip eerste publicatie: februari 2007 - herwerking:

Nadere informatie