Voorwoord. Marino Keulen Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering. iii

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Voorwoord. Marino Keulen Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering. iii"

Transcriptie

1

2

3 Voorwoord Op 1 januari 2007 is het Steunpunt Ruimte en Wonen van start gegaan. Het Steunpunt zal tot eind 2011 instaan voor het uitvoeren van het langlopend basisonderzoek en het korte termijn beleidsgericht onderzoek voor de beleidsvelden Wonen en Ruimtelijke Ordening. Binnen het onderzoeksluik Wonen werd het Steunpunt in 2008 belast met de verdere uitvoering van de onderzoeksopdracht Lokaal woonbeleid. Het eindrapport van deze onderzoeksopdracht ligt nu voor u. De Vlaamse Wooncode heeft ervoor gezorgd dat de gemeenten een aantal belangrijke uitvoerende taken vervullen in het woonbeleid. De centrale doelstelling van het onderzoek Lokaal woonbeleid is het tegemoetkomen aan de informatiebehoefte van zowel de Vlaamse, provinciale als lokale overheden. Het is immers van belang dat de Vlaamse overheid goed geïnformeerd is over de praktijk van het lokale woonbeleid enerzijds, en dat de overheid de gemeenten zoveel mogelijk ondersteunt bij de voorbereiding van het lokaal woonbeleid anderzijds. Dat laatste gebeurt onder meer via het ter beschikking stellen van gegevens. Het onderzoek werd in 2005 opgestart binnen het kader van het onderzoeksproject Ruimte voor woonbeleid, uitgevoerd door het toenmalige Kenniscentrum voor Duurzaam Woonbeleid. Na een eerste verkenning van de informatiebehoefte, de samenwerkingsmogelijkheden met provincies en gemeenten en een inventaris van de beschikbare data, werd een geïntegreerd registratie-instrument uitgewerkt om de veelheid aan gemeentelijke gegevens beschikbaar en bruikbaar te maken voor de voorbereiding van het lokaal woonbeleid. Anderzijds werd via een webbevraging (najaar voorjaar 2007) de informatie die enkel lokaal aanwezig is, bij de gemeenten en OCMW's opgevraagd en geïntegreerd in hetzelfde databestand. Dit rapport geeft de voornaamste resultaten van de analyses op dit databestand en schetst een beeld van de praktijk van het lokaal woonbeleid anno Daaruit blijkt dat het woonbeleid een plaats verworven heeft in de centrumsteden, in een aantal kleinere steden en in enkele voorbeeldgemeenten daarbuiten. Dit roept de vraag op of de kleinere gemeente wel voldoende uitgerust is - zowel qua middelen als wat betreft know-how - om een dynamiek op gang te brengen op het vlak van lokaal woonbeleid. Het subsidiekader voor projecten ter ondersteuning van het lokaal woonbeleid, opgestart na 2006, lijkt alvast in te spelen op de vastgestelde leemten op het terrein: de regisseursrol van de gemeente en de mogelijkheden die intergemeentelijke samenwerking bieden om het gebrek aan draagkracht in de kleinere gemeenten op te vangen, staan er centraal, alsook het uitwerken van een cijfermatig onderbouwde beleidsvisie. Het hoge aantal subsidieaanvragen geeft aan dat dit ook door de gemeenten zelf als een tekort ervaren wordt. Er zijn ondertussen reeds 17 intergemeentelijke projecten lokaal woonbeleid lopend waaraan in totaal 74 gemeenten participeren en nog dit jaar zullen een aantal nieuwe projecten worden opgestart. Een vervolgonderzoek is dan ook zinvol, want zou de evolutie op het terrein in beeld kunnen brengen en de effecten van de intergemeentelijke projecten kunnen nagaan. Marino Keulen Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering iii

4

5 Inhoudstafel DEEL I ONDERZOEKSOPZET De beleidscontext De onderzoeksvraag Methodologie Ruimer onderzoekskader Bevraging van de openbare besturen als onderdeel van een globaal informatiesysteem Partners Bevraging van gemeenten en OCMW s Bevragingsconcept Inhoud van de bevraging Ontwikkeling van het bevragingsinstrument Het verloop van de webbevraging De antwoordrespons De antwoordrespons per vragendeel Respons naar provincie en typegebied Evolutie van de respons over de tijd Gebiedsindeling DEEL II RESULTATEN De organisatie van het woonbeleid Opgenomen taken uit het woonbeleid Provinciale verschillen Verschillen naar typegebied Wonen in het gemeentelijke organigram Personeelsinzet voor wonen Omvang en toereikendheid van de personeelsinzet voor wonen De huisvestingsambtenaar en zijn of haar rol Lokale beleidsaandacht voor wonen De regie van het woonbeleid Lokale woonactoren Lokaal woonoverleg Gemeentelijke woonraad Overleg sociaal wonen/sociale huisvesting Intergemeentelijk overleg Het ontwikkelen van een woonbeleid Kennis van de woonsituatie in de gemeente De visie op wonen in de lokale beleidsplannen Lokaal woningkwaliteitsbeleid Kwaliteitsbewaking en -handhaving Conformiteitsattesten Kwaliteitshandhaving Gemeentelijk kamerreglement Kwaliteitshandhaving én uitbreiding sociaal huurpatrimonium v

6 3.2 Kwaliteitsverbetering Informatie en dienstverlening over wonen Woonwinkel, woonwijzer of wooninformatiecentrum Lokale wooninfo en woondiensten De meerwaarde van de woonwinkel Het aanbod in de provincies en typegebieden De OCMW s en wonen Opgenomen taken m.b.t. wonen Activiteiten gericht op de private huurmarkt Activiteiten gericht op de sociale huurmarkt Een woonbeleid voeren Personeelsinzet voor wonen DEEL III SAMENVATTING EN BESCHOUWINGEN Samenvatting De organisatie van het woonbeleid Taken van het woonbeleid: wat doet de gemeente wel en niet? Taken van het woonbeleid in het gemeentelijke organigram Taken van het woonbeleid: wie voert ze uit? Lokale beleidsaandacht voor wonen Regie van het woonbeleid Lokaal woningkwaliteitsbeleid Conformiteit in de huursector Ongeschikte, onbewoonbare en verwaarloosde woningen Het aanvullend normeren van kamerverhuur Voorkooprecht en het sociaal beheersrecht Aanmoedigen van woningkwaliteitsverbetering Woningkwaliteitsbeleid in de provincies Wooninfo en woondiensten Woondiensten bij het OCMW Beschouwingen De organisatie van het woonbeleid De regie van het woonbeleid Lokaal woningkwaliteitsbeleid Wooninfo en woondiensten Woondiensten bij het OCMW Tot slot BIJLAGEN Bijlage 1: Uniform dataformaat sociale woningen Bijlage 2: Informatiebehoefte lokaal woonbeleid Bijlage 3: Technische vereisten webbevraging lokaal woonbeleid Bijlage 4: Screenshot opvolgscherm Bijlage 5: Gemeenten naar provincie en typegebied Bijlage 6: Antwoordrespons naar vragendeel, provincie en typegebied Bijlage 7: Tabellenbijlage bij het deel organisatie van het woonbeleid Bijlage 8: Tabellenbijlage bij het deel De regie van het woonbeleid vi

7 Bijlage 9: Tabellenbijlage bij het deel lokaal woningkwaliteitsbeleid Bijlage 10: Tabellenbijlage bij het deel informatie en diensten over wonen Bijlage 11: Tabellenbijlage bij het deel de OCMW s en wonen Bijlage 12: Het BVR van 21 september 2007 houdende subsidiëring van projecten ter ondersteuning van het lokaal woonbeleid Bibliografie vii

8

9 Deel I Onderzoeksopzet 1

10

11 1. De beleidscontext De gemeente kreeg in de Vlaamse Wooncode een spilfunctie in de coördinatie en de uitvoering van het woonbeleid. De Vlaamse Wooncode vraagt dat de gemeente haar verantwoordelijkheid opneemt bij het handhaven van de woningkwaliteit en legt hierover een aantal verplichtingen op. De functie van de gemeente als coördinator van lokale huisvestingsactoren op het grondgebied en het toezicht op de uitvoering van sociale projecten wordt duidelijk gesteld. De gemeente beschikt over de vrijheid om - binnen de decretaal vastgelegde marges - een eigen huisvestingsbeleid te ontwikkelen. Aan de gemeente wordt de mogelijkheid geboden om eigen accenten te leggen, strengere normen te hanteren, versterkende maatregelen uit te schrijven in functie van de eigen specificiteit. In de Memorie van toelichting bij de Vlaamse Wooncode wordt duidelijk gemaakt dat het een autonome beslissing is van de gemeente om die rol op te nemen of niet. Ten slotte kunnen gemeenten (en ook OCMW s) occasioneel eigen sociale woonprojecten realiseren. Daarvoor kunnen ze beroep doen op projectsubsidies. Onafhankelijk van de Wooncode, wetten of decreten is er het belang van informatie en de toegankelijkheid ervan. Bij de taken van de gemeente op het vlak van wonen wordt meestal ook het verstrekken van informatie aan de burger vermeld. Dit staat nergens als dusdanig in de Wooncode, maar Bloemen (1998) stelt dat, omdat de gemeente een lage drempel kan waarmaken, het lokale niveau - gemeente, OCMW, sociale huisvestingsmaatschappijen en wooninitiatieven - dé uitgelezen plaats is voor het waarmaken van deze toegankelijkheid. De OCMW s kregen geen expliciete rol toegekend inzake wonen en huisvesting, maar als de slechte woonsituatie de menselijke waardigheid in het gedrang brengt, wordt wonen ook een zaak van het OCMW. Immers, de basisopdracht van het OCMW is éénieder in staat te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. De huidige kennis over het gevoerde woonbeleid en de situatie op het terrein beperkt zich tot de aanpak in enkele exemplarische gemeenten en tot geïsoleerde cijferreeksen van bijvoorbeeld het aantal uitgereikte Vlaamse tegemoetkomingen, het huurpatrimonium van de erkende sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM s), de opgenomen leegstand, Heel wat informatie m.b.t. wonen in de gemeente wordt echter niet centraal geregistreerd en is bijgevolg ook niet beschikbaar om het woonbeleid te evalueren. We denken bijvoorbeeld aan de uitgereikte conformiteitsattesten, het aantal woningen dat gemeenten en OCMW s verhuren aan particulieren, en zo meer. Ook meer kwalitatieve informatie zoals de mate van planning en overleg, de plaats van wonen in het organigram, de betrokkenheid van lokale wooninitiatieven, de communicatie met de burger over wonen, en zo meer, ontbreekt. Hoewel het lokale beleidsniveau een belangrijke rol kreeg in het Vlaamse woonbeleid, beschikt de Vlaamse administratie dus niet over voldoende informatie om zich een adequaat beeld te vormen van het lokale woonbeleid in de praktijk en de resultaten ervan. Het is niet altijd even duidelijk in welke mate het ontwikkeld instrumentarium en de aangeboden mogelijkheden om een woonbeleid te voeren door de gemeenten effectief worden gebruikt en ook niet in hoeverre het instrumentarium doeltreffend en aangepast is. Deze informatie is elementair voor het verder activeren van de gemeenten, het ontwikkelen van de gepaste incentieven en het bijsturen van het lokaal in te zetten wooninstrumentarium. De Vlaamse overheid staat hiermee niet alleen. Ook de provincies, die de gemeenten onder- 3

12 steunen bij de uitbouw van dat lokale woonbeleid, kampen met deze vragen. Anderzijds zijn de gemeenten en OCMW s op zoek naar goede praktijkvoorbeelden over het lokaal woonbeleid. Informatie over de manier waarop het woonbeleid in vergelijkbare gemeenten een invulling krijgt, kan daarbij een richting aangeven. De gemeente kan leren uit haar positie ten aanzien van (vergelijkbare) andere gemeenten. 4

13 2. De onderzoeksvraag Het doel van deze studie was te komen tot een informatiesysteem dat een inzicht biedt in de praktijk van het lokaal woonbeleid - organisatie, actoren, instrumenten - en de resultaten ervan. Hierbij moest optimaal gebruik gemaakt worden van reeds beschikbare data. Dit vraagt het inventariseren en verzamelen van data die reeds beschikbaar zijn op gemeentelijk of geografisch fijner niveau. Heel wat informatie over hoe het lokaal woonbeleid vorm krijgt in de gemeente, is echter uitsluitend te vinden bij gemeente en OCMW zelf. Voorbeelden zijn: de manier waarop taken m.b.t. wonen worden opgenomen in de gemeente, de bestaande overlegstructuren, samenwerkingsverbanden, de activiteiten die gemeente en OCMW ontwikkelen met betrekking tot sociaal wonen, de mate waarin men een doelgroepgericht woonbeleid voert, hoe de burger geïnformeerd wordt en zo meer. Ook de instrumenten die worden ingezet bij het woonbeleid, bijvoorbeeld het uitreiken van conformiteitsattesten, het aanbod aan sociale woningen, het beschikken over een eigen leegstandsreglementering, worden nergens bijgehouden en kunnen bijgevolg enkel via een bevraging achterhaald worden. Een bevraging van de openbare besturen was daarom in elk geval aangewezen. De bevragingstool die hiervoor zou worden opgesteld moest in de toekomst nog gebruikt kunnen worden voor een nieuwe bevraging met het oog op het actualiseren en aanvullen van de gegevens. Inhoudelijk diende het informatiesysteem tegemoet te komen aan de informatienoden op alle betrokken beleidsniveaus, maar ook van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW), het Vlaamse Overleg Bewonersbelangen (VOB) en andere partners die lokaal met wonen aan de gang zijn. Deze werkwijze moest perk en paal stellen aan de overbevraging van de lokale besturen over wonen. Immers, uit de informatieronde die voorafging aan de studie, bleek dat de OCMW s en gemeenten in het verleden geregeld bevraagd werden over allerhande aspecten van het woonbeleid zoals het bestaan van gemeentelijke kamerreglementen, overleg tussen gemeente en sociale huisvestingsmaatschappijen, Deze bevragingen dienden geïsoleerde studiedoeleinden en waren meestal eenmalig en vaak ook niet gebiedsdekkend voor Vlaanderen. Zoals reeds aangegeven hierboven is de eerste doelstelling van dit informatiesysteem de Vlaamse overheid informatie te verschaffen over de praktijk van het lokaal woonbeleid zodat verdere beleidsinspanningen van zowel Vlaamse als provinciale overheden naar de gemeenten toe hierop geënt kunnen worden. De tweede doelstelling is het voor de gemeenten en OCMW s mogelijk te maken het eigen lokaal woonbeleid te situeren ten aanzien van vergelijkbare andere gemeenten 5

14 3. Methodologie 3.1 Ruimer onderzoekskader De webbevraging naar de praktijk van het woonbeleid in de Vlaamse gemeenten kadert in een ruimere onderzoeksopdracht die reeds eind 2005 van start ging. De bevraging zelf vond plaats in De bevraging was opgevat als een onderdeel van een globaal informatiesysteem over wonen en woonbeleid in de Vlaamse gemeenten. In geven we een beknopte situering van de bevraging in het totaalproject. De studie naar de praktijk van het lokaal woonbeleid werd uitgevoerd door het HIVA in het kader van de ad-hoc opdrachten die door de Vlaamse Overheid werden toegekend aan het Steunpunt Ruimte en Wonen. 1 2 Bij deze opdracht konden de onderzoekers terugvallen op heel wat ondersteuning en medewerking. Dit komt aan bod in paragraaf Bevraging van de openbare besturen als onderdeel van een globaal informatiesysteem De webbevraging naar de praktijk van het woonbeleid in de Vlaamse gemeenten kadert in een brede studie om de praktijk van het woonbeleid in Vlaanderen te monitoren. De eigenlijke studie over het lokaal woonbeleid in de praktijk werd voorafgegaan door een korte verkennende studie waarin de onderzoeksvraag werd afgelijnd. Aan de hand van interviews met de belanghebbenden werd duidelijk welke concrete vragen er leven m.b.t. het lokaal woonbeleid en werd de informatiebehoefte scherp gesteld. Daarnaast werd een inventaris gemaakt van de informatie die reeds beschikbaar was uit vroegere studies of bestaande registraties. Indien mogelijk werden afspraken gemaakt met dataleveranciers over het aanleveren van data op een eenvormige manier zodat ze bruikbaar werden voor het monitoren van het lokaal woonbeleid. 3 Confrontatie van de beschikbare én geschikte informatie met de informatiebehoefte maakte duidelijk welke informatie over het lokaal woonbeleid in de praktijk nog ontbrak. De onderzoekers stelden een scenario voor een globaal informatiesysteem voor, waarbinnen enerzijds die beschikbare data een plaats zouden krijgen en anderzijds de bevraging van de lokale besturen een belangrijk onderdeel vormde om de vastgestelde informatielancunes op te vullen. In deze publicatie wordt gerapporteerd over de resultaten van deze bevraging. De onderzoekers stelden voor om de bestaande informatie én de gegevens die via de bevraging van de lokale besturen werden verkregen in één en hetzelfde databestand op te nemen. Dit bood de beste opportuniteiten voor beheer en ontsluiting naar alle gebruikers. Het informatiesysteem over het lokaal woonbeleid moest Bij de start van het project was dit nog het Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid Zo werd met de VMSW, het VOB en het Vlaams Woningfonds (VWF) een overeenkomst gesloten voor het jaarlijks aanleveren van de adressen van alle huurwoningen, gegevens over de geplande projecten, de sociale koopwoningen en de kavels volgens een uniform dataformaat. De dataformaten waarover sprake zijn opgenomen in bijlage1. Hetzelfde dataformaat werd gehanteerd voor het opvragen van de huurwoningen van gemeenten en OCMW s in de webbevraging. 6

15 informatie kunnen opnemen op gemeentelijk, maar ook op adres- en perceelsniveau. De Huisvestingsdatabank van het departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend erfgoed (RWO), die in opbouw was, bood hiertoe de beste mogelijkheden. Ook andere relevante gemeentelijke data m.b.t. de woningmarkt en de woonconsument verzameld in het kader van andere studies van het Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid (de voorloper van het luik wonen uit het Steunpunt Ruimte en Wonen ) hadden de Huisvestingsdatabank als bestemming. De data met betrekking tot lokaal woonbeleid zouden verder beheerd worden door de afdeling woonbeleid van het departement RWO. De data zouden vervolgens geactualiseerd worden vanuit de administratie die ook de toegang tot de verzamelde data zou regelen. Opdat de gemeenten zelfstandig een relevante selectie uit de data zouden kunnen inkijken, opvragen en bewerken, werd voorgesteld om samen te werken met de Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR) en een selectie van data aan te bieden via het portaal lokale statistieken en hiertoe een indicatorenset lokaal woonbeleid te ontwerpen Partners Reeds van bij de verkennende fase werd een begeleidingsgroep opgericht die het verloop van het project heeft opgevolgd. In de begeleidingsgroep waren vertegenwoordigd: de provincies, de Vereniging van Vlaamse Provincies (VVP), de Vereniging Van Steden en Gemeenten (VVSG), de VMSW, het Vlaams Overleg Bewonersbelangen (VOB), de Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR) en vanuit de Vlaamse administratie (RWO) zowel IVA Wonen als het Departement, dat tevens de begeleidingsgroep voorzat. Voor het bevragen van de openbare besturen werd gekozen voor een webbevraging. De informaticatechnische ondersteuning en uitwerking werd door de Vlaamse administratie uitbesteed aan 2Mpact, een Gents communicatiebedrijf dat diverse internetdiensten (websites, applicaties, marketing, ) aanbiedt. 2MpactT ontwikkelde de bevragingstool, programmeerde de door de onderzoekers opgestelde vragenlijsten en stond in voor het opleveren van de databestanden die door de onderzoekers werden verwerkt. Alle provincies waren bereid hun actieve medewerking te verlenen aan dit project. De studie werd dan ook voortgezet als een gemeenschappelijk project, waarvan de verdere uitwerking werd opgenomen binnen de Werkgroep gegevensverzameling en -analyse, waarin ook de gemeenten vertegenwoordigd zijn. Deze werkgroep werd opgericht in het kader van het interbestuurlijk samenwerkingsprotocol op het vlak van wonen dat op 19 september 2005 ondertekend werd door de Vlaamse minister van wonen, de VVP, de vijf gedeputeerden bevoegd voor wonen en de VVSG. Het protocol hield een engagement in om rond analyse, communicatie en het ondersteunen van het lokaal woonbeleid samen te werken en om de initiatieven op de drie actieterreinen zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen via drie werkgroepen. 4 Een stuurgroep bestaande uit vertegenwoordigers van alle betrokkenen (kabinet, Departement RWO, Wonen-Vlaanderen, gemeenten, provincies) coördineerde de werkzaamheden. Vanuit deze werkgroep werd de bevraging inhoudelijk bijgestuurd en de organisatie ervan op punt gesteld. De inzet van de 4 Vanaf september 2006 werd de werkgroep communicatie opgenomen in de werkgroep ondersteuning lokaal woonbeleid. 7

16 provincies was niet gering: de bevraging werd samen met de provincies gepland, zij stuurden de bevraging uit en spraken hiertoe hun netwerk van contactpersonen aan en stonden mee in voor de opvolging ervan. 3.2 Bevraging van gemeenten en OCMW s We bespreken achtereenvolgens het bevragingsconcept ( 3.2.1), de inhoud van de vragenlijst ( 3.2.2), de ontwikkeling van het bevragingsinstrument ( 3.2.3) en het verloop van de bevraging ( 3.2.4) Bevragingsconcept Aan de bevraging werden een aantal voorwaarden gesteld, zowel vanuit inhoudelijk oogpunt als vanuit de bezorgdheid om een goede respons te bekomen. We wilden zo veel mogelijk informatie inwinnen met een minimale inspanning van de respondent en een zo hoog mogelijke respons. We formuleerden daarom een aantal vereisten waaraan het bevragingsinstrument moest beantwoorden. (cf. bijlage 3) Het bevragingsinstrument moest recht doen aan de grote verschillen tussen de Vlaamse gemeenten. We wilden enerzijds vermijden dat gemeenten met weinig activiteiten rond wonen met een waslijst vragen geconfronteerd werden die niet van toepassing waren en anderzijds dat de meer dynamische gemeenten met een ruim aanbod hun ei niet kwijt konden. Daarom werd gekozen voor een antwoordgestuurde bevraging, een bevraging op maat dus, waarbij de vraagsequenties die men krijgt, bepaald worden door het antwoord op de vorige (filter)vraag. Wie neen antwoordt op de filtervraag, gaat door naar een volgende vragenblok. Dit moest ervoor zorgen dat gemeenten zonder veel woonbeleid in een mum van tijd door de vragenlijst zouden navigeren. We opteerden voor een vraagstelling met eenduidige gesloten vragen en geprecodeerde antwoorden. Een open vraagstelling vraagt zowel meer invultijd van de respondent als meer verwerkingstijd achteraf. Omdat gesloten antwoordcategorieën niet altijd álle antwoorden kunnen voorzien, werd er bij heel wat vragen een categorie andere voorzien, waarbij de respondent toch nog een eigen antwoord kon geven dat niet werd voorzien. Om de respondenten ten alle tijde de kans te geven om zijn of haar antwoorden te verduidelijken of aanvullingen te geven, werd elk vragendeel afgesloten met de mogelijkheid opmerkingen te formuleren. Informatie waarover we reeds beschikten, kon op voorhand in de vragenlijst worden opgenomen en aan de respondent aangeboden ter aanvulling, actualisering, correctie of om de individuele vraagroutes te bepalen. Zo werden bijvoorbeeld de woonwinkels, de Sociaal Verhuurkantoren (SVK s), de SHM s, de huurdersbonden, reeds opgelijst in de bevraging en moest de gemeente er enkel de ontbrekende lokale woonactoren aan toevoegen. Tot slot moest de bevragingstool antwoorden kunnen onthouden om ze verderop in de vragenlijst opnieuw aan te bieden. Bijvoorbeeld, wanneer gevraagd wordt de leden van een gemeentelijk overlegorgaan aan te klikken, worden de aangeklikte leden in een volgende vraag opgelijst zodat men hieruit de voorzitter van het overleg kan aanklikken. De coördinaten van de contactpersoon voor de globale vragenlijst werd bij elk thematisch deel automatisch aangeboden aan de respondent 8

17 die deze gegevens kon overschrijven indien een andere persoon in de gemeente het thema ter harte nam. Deze voorwaarden leidden vanzelf naar de keuze voor een elektronische interactieve bevraging. Dit had vanzelfsprekend gevolgen voor de complexiteit van de vragenlijst, zowel voor het opstellen van de vraagroutes als voor wat betreft de programmering. Daar tegenover stond dat de complexiteit verborgen blijft voor de respondent en de werkwijze voordelen biedt naar verwerking toe Inhoud van de bevraging Ook voor het vastleggen van de inhoud van de bevraging moesten knopen worden doorgehakt. De informatiebehoefte en dus de hoeveelheid te stellen vragen was te groot om in één keer aan de gemeenten en OCMW s voor te leggen. Er werd beslist om gefaseerd te werk te gaan. In deze bevraging werd gestart met de meest prangende vragen, om dan in een volgende bevraging de andere thema s aan bod te laten komen of een aantal basisgegevens te laten terugkomen, aangevuld met een nieuwe thematische module. In overleg met de begeleidingsgroep kwamen we, gebaseerd op de informatiebehoefte (overzicht in bijlage 2) tot vier inhoudelijke blokken die prioritair in deze bevraging aan bod zouden komen. In deel I werd nagegaan welke taken m.b.t. wonen de gemeente effectief opneemt en hoe dit wordt georganiseerd binnen het gemeentelijk organogram. Vervolgens werd opgelijst welke organisaties in de gemeente actief zijn op het vlak van wonen in de gemeente. De rest van deze rubriek was gewijd aan lokaal overleg over wonen en aan de planning en de voorbereiding van het woonbeleid. In deel II werd het aanbod geïnventariseerd van woningen die de gemeente zélf verhuurt aan particulieren als hoofdverblijfplaats. Een derde deel behandelde de kwaliteitshandhaving en -verbetering, waarbij werd nagegaan hoe het Vlaams instrumentarium lokaal wordt ingezet om aan kwaliteitshandhaving te doen. Het laatste deel ten slotte ging over de dienstverlening en informatie waarop de burger in de gemeente beroep kan doen en wordt gekeken naar de rol van de woonwinkel hierbij. De vragenlijst die aan de OCMW s werd voorgelegd, bestaat slechts uit twee delen. In het eerste deel werd ingegaan op de taken die OCMW s opnemen naar aanleiding van de woonproblematieken waarmee hun cliënten geconfronteerd worden. De antwoorden moesten ons toelaten de rol van de OCMW s bij het woonbeleid te verhelderen. Het tweede deel ging over het sociaal verhuurd patrimonium, wat op dezelfde manier werd bevraagd als bij de gemeenten. Elk vragendeel ving aan met de vraag naar de contactpersoon in de gemeente of het OCMW voor die specifieke materie met zijn of haar coördinaten. Deze contactgegevens kwamen achteraf in een afzonderlijk databestand met contactpersonen per provincie. Elk vragendeel werd afgerond met de mogelijkheid om opmerkingen of meer toelichting te geven Ontwikkeling van het bevragingsinstrument De ontwerpversies van de vragenlijsten werden voorgelegd aan de leden van de begeleidingsgroep en de interbestuurlijke werkgroep gegevensverzameling en analyse en vervolgens bijgestuurd op basis van de bemerkingen. Eens een akkoord over de vragenlijsten werden deze, samen met de data die in de bevra- 9

18 ging geïntegreerd dienden te worden, overgemaakt aan het softwarebureau voor de programmering. De ontwikkeling van de bevragingstool en de programmering van de vragenlijsten werd door het departement aanbesteed en toegekend aan 2MPACT, een bureau dat communicatietoepassingen ontwikkelt via het internet. De vereisten waaraan het bevragingstool moest beantwoorden vindt u in bijlage 3. De opdracht moest een instrument opleveren dat door de Vlaamse overheid kon gebruikt worden voor andere interactieve bevragingen via de website. Achteraf is gebleken dat de gebruikte applicatie niet geschikt was voor dergelijke complexe antwoordgestuurde bevragingen, waardoor er veel problemen waren met het opleveren en de verwerking van de data. Ruim een maand na het ontwerp stond een eerste testversie van de gemeentevragenlijst klaar. Deze werd door de onderzoekers getest, voornamelijk op fouten in de (complexe) vragenroutes en de koppeling van de bestaande data. De testvragenlijst bevatte erg veel programmatiefouten waardoor de testfase drie keer zo lang duurde als gepland, wat de startdatum van de bevraging heeft verlaat. Op vraag van de onderzoekers werden enkele tools aangemaakt om de manipuleerbaarheid van het instrument te vergroten. Zo werd de vragenlijst verknipt in kleinere deelvragenlijsten (thematische blokken) die los van elkaar konden worden ingevuld, zodat de gemeente/het OCMW niet verplicht was de volledige vragenlijst in één keer te doorlopen. Dit systeem bood ook de mogelijkheid om meerdere personen te laten instaan voor verschillende deelaspecten in de bevraging. Elk vragendeel kon afzonderlijk bewaard en afgesloten worden, zodat we van gemeenten die bijvoorbeeld na twee vragendelen afhaakten of die geen tijd meer vonden voor de andere delen, toch nog informatie hadden voor een deel van de bevraging. Het werd voor de gemeente/het OCMW ook mogelijk om een overzicht te krijgen van de eigen antwoorden per deel en deze ook af te drukken. De respondent kon daarnaast ook een overzicht opvragen van de lokale (woon)actoren, de gemeentelijke premies en het huurwoningenbestand van de gemeente dat zowel de gegevens bevatte die uit het systeem kwamen (m.i.v. de aanpassingen die men er zelf aan had aangebracht) als de data die men zelf had toegevoegd. De informatie kon vervolgens ook naar een excelbestand overgebracht worden voor eigen gebruik. Gemeenten en OCMW s die hun huurwoningen niet op een gesystematiseerde manier centraal bijhielden, beschikten zo over een basisbestand dat verder gebruikt kon worden voor eigen databeheer. Eens een aanvaardbare ontwerpversie klaar was, werd ook aan de begeleidingsgroep en werkgroepleden gevraagd om de vragenlijst mee te testen, bij voorkeur met een concrete gemeente in het achterhoofd. Tot slot werden er per provincie ook enkele gemeenten ingeschakeld om de webbevraging uit te testen op een reële situatie. De testfase nam ruim een maand in beslag Het verloop van de webbevraging De briefing en afstemming van de bevraging gebeurde in de interbestuurlijke werkgroep gegevensverzameling en analyse (cf ), waar de Vlaamse overheid, de provincies en ook enkele gemeenten deel van uitmaken. Binnen deze werkgroep werd het project een vast agendapunt, waarbij richtlijnen werden gegeven, ervaringen uitgewisseld en bijgestuurd. 10

19 Ongeveer een maand voor de start van de bevraging, werden de politieke verantwoordelijken in de gemeenten en OCMW s aangeschreven door de provincies, mee gehandtekend door de voorzitter van de stuurgroep interbestuurlijke samenwerking wonen en door de verantwoordelijke gedeputeerde van elke provincie. In deze brief werd de studie gesitueerd en de bevraging aangekondigd. Indien ons via de provincie een contactpersoon voor wonen bekend was, werd voor het vervolg van de bevraging verwezen naar deze contactpersoon, zoniet werd gevraagd wie we voor de bevraging mogen aanspreken. De webbevraging aan de gemeenten stond begin november 2006 definitief online op de website van de Vlaamse administratie. De OCMW-bevraging volgde eind november. Om de webbevraging bekend te maken, werd kort voor het lanceren van de webbevraging een artikel gepubliceerd in de VVSG-week en in de VVP-nieuwsbrief. Hier kreeg de lezer informatie over de bredere achtergrond van de bevraging. De aankondiging via de VVSG en de VVP maakte ook duidelijk dat dit een project was met een breed draagvlak. In de daaropvolgende week vertrok een gepersonaliseerde mailing vanuit de provincies gericht aan de contactpersonen voor het beleidsveld wonen in de gemeente en het OCMW. Indien we geen contactpersoon hadden, werd deze tweede brief opnieuw naar de politieke verantwoordelijken in de gemeenten en OCMW s gestuurd. In deze brief waren nu ook de praktische richtlijnen opgenomen die nodig waren om de vragenlijst via de website in te vullen. Aan de contactpersoon werd gevraagd om toe te zien op het invullen van de vragenlijst en collega s aan te spreken indien deze meer onderlegd waren om bepaalde delen van de vragenlijst in te vullen. Op 15 mei 2007 werd de vragenlijst van het web gehaald. De laatste vragenlijst werd ingevuld op 3 mei Ondersteuning bij het invullen De webbevraging bij de gemeenten en de OCMW s werd gelanceerd vanuit de provincies. Voor vragen en ondersteuning werd zowel naar de onderzoekers van het HIVA als naar de verantwoordelijke bij de provincie verwezen, waarbij men, indien nodig, een beroep kon doen op 2MPACT voor de informaticatechnische ondersteuning en programmeringsfouten. Omdat het systeem dat door 2MPAct was uitgewerkt voor het inbrengen van de huurwoningen via de webbevraging weinig gebruiksvriendelijk was, werd er een oplossing gezocht voor gemeenten en OCMW s die veel woningen verhuurden. Er werd oorspronkelijk namelijk met een fichesysteem gewerkt dat niet toeliet gegevens te kopiëren. Zo moest men bijvoorbeeld voor het inbrengen van de gegevens van een hele appartementsblok een nieuwe fiche intikken voor elk appartement afzonderlijk, in plaats van het vorige adres te kopiëren en het huisnummer aan te passen. Daarnaast bleek het systeem in de praktijk te blokkeren op grote bestanden. Gemeenten en OCMW s met veel huurwoningen konden daarom hun woningbestanden in excel aanleveren. Voor een aantal gemeenten, waarvan geweten was dat zij veel huurwoningen aanbieden (bv. Antwerpen, Gent) werd deze mogelijkheid reeds op voorhand gesignaleerd in de mail of per telefoon. 11

20 Opvolging van de respons De provincies contacteerden de gemeenten/ocmw s die één week na versturen van de mail nog geen ontvangstmelding gaven. Indien nodig werd een nieuwe contactpersoon aangesproken. Aan de hand van een real time opvolgingssysteem konden de provincies en de onderzoekers op de website van bouwen en wonen de evolutie in de respons op de voet volgen. Het opvolgscherm gaf per gemeente en OCMW aan welke vragendelen reeds geopend, volledig doorlopen of definitief afgesloten werden. In bijlage 4 ziet u een screenshot van het opvolgscherm. Bij de afgewerkte vragenlijsten werd de datum van ontvangst automatisch geregistreerd. In de interbestuurlijke werkgroep gegevensverzameling en analyse en de begeleidingsgroep van het project (cf. partners, 3.1.2) gebeurde geregeld een terugkoppeling van de respons, en in functie daarvan werden verdere afspraken gemaakt voor het optimaliseren ervan. Aan de respondenten werd gevraagd om de vragenlijst af te werken in de twee tot drie weken na het uitsturen ervan. Eens die datum verstreken, werd gestart met de rappel. Sommige provincies stuurden eerst een herinnering per mail, om deze dan telefonisch verder op te volgen. Gemeenten die nog niet inlogden op de webbevraging werden eerst opgebeld. Er werd, indien mogelijk, met de gemeente een nieuwe datum afgesproken waartegen men de vragenlijst zou invullen of afwerken. Dit werd herhaald tot een voldoende respons werd bekomen. 12

21 4. De antwoordrespons Voor we van start gaan met de bespreking van de resultaten (deel II) geven we een beeld van de antwoordrespons. We kijken of de antwoordrespons verschilt naar vragendeel, naar provincie en naar typegebied (cf. 5) en kijken naar wat de spreiding van de respons over de tijd ons kan leren om de timing van een dergelijke bevraging in de toekomst te optimaliseren. 4.1 De antwoordrespons per vragendeel De webbevraging bestond uit verschillende thematische vragendelen, waaraan verschillende personen afzonderlijk konden werken, en die ook afzonderlijk konden worden afgesloten en doorgestuurd. Een onvolledige vragenlijst was dus niet altijd verloren. Hierdoor is de respons altijd hoger voor de afzonderlijke vragendelen dan voor de volledige bevraging. In de volgende tabel ziet u de respons van de gemeenten per vragendeel. Tabel 1.1 Antwoordrespons gemeenten; aantal en % per vragendeel D K B - % Aantal % Aantal % Aantal % Aantal DEEL IA taken en personeelsinzet DEEL IB woonactoren en woonoverleg DEEL IC planning en voorbereiding DEEL II sociaal wonen DEEL III kwaliteitsbewaking DEEL IV info en dienstverlening 87, ,0 6 3,6 (11) 11 6, , ,3 4 3,3 (9) 9 7, , ,6 5 2,0 (6) 6 9, , ,6 5 1,6 (5) 5 9, , ,3 4 2,0 (6) 6 9, , ,7 2 1,6 (5) 5 10,7 33 ALLE DELEN 85, D afgewerkt en definitief afgesloten K vragen doorlopen, maar niet definitief afgesloten B begonnen, maar niet volledig doorlopen - nog niet begonnen De respons bij het afsluiten van de webbevraging was hoog: 86% van de gemeenten had alles ingevuld en ook afgesloten. De respons daalde bijna niet naarmate we verder kwamen in de vragenlijst: het laatste vragendeel werd bijna even goed beantwoord als het eerste deel. Per vragendeel is 7% tot 11% van alle gemeenten - dat zijn 21 tot 33 gemeenten - er niet aan begonnen. Een twintigtal gemeenten (6%) heeft niet eens ingelogd op de webbevraging, al was het maar om de vragenlijst eens in te kijken. Het is uitgesloten dat de informatie over de webbevraging bij deze gemeenten niet is terecht gekomen, gezien de intensieve opvolging vanuit de provincies. De non-respons blijkt gespreid over de verschillende delen en is bij de gemeenten zeker niet de wijten aan het vastlopen op één welbepaald vragendeel. De vrees bestond dat een aantal gemeenten en OCMW s zou afknappen op de vraag naar 13

22 het huurpatrimonium, zowel omwille van privacy-redenen als door de tijd nodig om grote woningaantallen in de webbevraging in te brengen. Dat was dus niet het geval. De globale respons bij de OCMW s is 75%. Bij de OCMW s wordt het tweede deel van de vragenlijst met de vraag naar het oplijsten van alle. woningen die het OCMW verhuurt, wél minder goed beantwoord. Er zijn 15 OCMW s die wel deel I volledig afwerkten, maar niet deel II. Tot slot heeft 16% tot 20% van de OCMW s zich niet de moeite getroost om in te loggen en de vragen eens te bekijken. De antwoordrespons verschilt ook hier sterk naar provincie (Chi², P<.0001). 5 Tabel 1.2 Antwoordrespons OCMW s; % en aantal per vragendeel % en (n) D K B - DEEL I 79,6 (245) 0,7 (2) 4,2 (13) 15,6 (48) DEEL II sociaal wonen 74,7 (230) 0,3 (1) 5,5 (17) 19,5 (60) D afgewerkt en definitief afgesloten K vragen doorlopen, maar niet definitief afgesloten B begonnen, maar niet volledig doorlopen - nog niet begonnen 4.2 Respons naar provincie en typegebied Tabel 1.3 Antwoordrespons gemeenten: % en aantal dat alle delen volledig heeft afgewerkt, naar provincie % Aantal Totaal Antwerpen Limburg 84, Oost-Vlaanderen 81, Vlaams-Brabant 72, West-Vlaanderen 89, Totaal gemeenten 85, De gemeentelijke respons verschilt sterk van provincie tot provincie (Chi², P<.0001). De Antwerpse gemeenten namen zonder uitzondering deel aan de bevraging en ook in West-Vlaanderen werd de oproep tot deelname goed beantwoord (89%). De Vlaams-Brabantse gemeenten gaven het minst gevolg aan de oproep met een volledige respons bij 72% van de gemeenten. 5 De Chi-kwadraattest: de P-waarde geeft het significantie-niveau aan met p< als meest significante waarde. P-waarde <.05 worden niet als significant beschouwd (n.s.). 14

23 Tabel 1.4 Antwoordrespons gemeenten: % en aantal dat alle delen volledig heeft afgewerkt, naar typegebied % Aantal Totaal (Groot)stedelijke rand 86, Centrumsteden 92, Kleine steden 89, Overgangsgebied 84, Platteland 84, Totaal gemeenten 85, Tussen de landelijke en meer verstedelijkte gebieden (zie verder 5) is het verschil in deelname beperkt, al is de respons wat hoger voor de steden dan erbuiten. Voor sommige vragendelen is het verschil tussen de steden en erbuiten wél significant; deze gegevens worden behandeld bij de bespreking van de resultaten per vragendeel (cf. deel II). De gedetailleerde responstabellen per deel vindt u in bijlage 6. Ook bij de OCMW s is de respons het hoogst in de provincie Antwerpen (91%) en het laagst in Vlaams-Brabant (58%). In de drie ander provincies vulden 70% tot 77% van de OCMW s beide vragendelen in. De respons in de verschillende typegebieden ligt niet ver uit elkaar. Tabel 1.5 Antwoordrespons OCMW s: % en aantal dat alle delen volledig heeft afgewerkt, naar provincie % Total Aantal Antwerpen 91, Limburg 70, Oost-Vlaanderen 76, Vlaams-Brabant 58, West-Vlaanderen 73, Totaal gemeenten 74, Tabel 1.6 Antwoordrespons OCMW s: % en aantal dat alle delen volledig heeft afgewerkt, naar typegebied % Aantal Totaal (Groot)stedelijke rand 76, Centrumsteden 76, Kleine steden 76, Overgangsgebied Platteland 73, Totaal gemeenten 74, Evolutie van de respons over de tijd De gemeentevragenlijst ging van start op 6 november 2006, de OCMW-vragenlijst drie weken later. De webbevraging werd definitief afgesloten op 25 mei 2007, ruim 15

24 een half jaar nadat de vragenlijst online werd gezet. De bereidheid bij (vooral) de gemeenten om mee te werken was erg hoog, maar vaak was men er niet meer toe gekomen de vragenlijst te openen of verder af te werken. In gemeenten waar de taken m.b.t. wonen sterk waren opgesplitst en gespreid over diensten en personen, kon het vergaren van de gevraagde informatie meer tijd in beslag nemen. Gemeenten met weinig activiteiten op het vlak van woonbeleid konden zich er dank zij de antwoordgestuurde routes erg snel vanaf maken. Doorheen het project werd de looptijd van de bevraging keer op keer verlengd omdat duidelijk werd dat deze, mits verdere rappelinspanningen, nog veel hoger kon. Na 2,5 maanden online was al drie kwart van de uiteindelijke respons bij de gemeenten en OCMW s bereikt. De OCMW s kwamen trager op gang met het beantwoorden van de vragenlijst dan de gemeenten, die drie weken eerder van start gingen. Na twee weken moesten de OCMW s nog op kruissnelheid komen. De antwoordrespons was dan nog maar 23% en de helft had de vragenlijst nog niet geopend. Dit kan liggen aan de periode waarin de bevraging van start ging. De programmatie van de OCMW-vragenlijst werd door 2MPACT later opgenomen dan voorzien, waardoor de bevraging dicht bij de kerstvakantie en bij de machtswissel (soms ook bestuursvacuüm ) na de gemeenteraadsverkiezingen kwam te liggen. Voor een volgende bevraging dient dit vermeden te worden. Het laatste kwart van de respons nam nog 3,5 maanden tijd in beslag; bij de OCMW s nog 2,5 maanden. Na vier maanden online nam de respons nog weinig toe (cf. figuur 1.1 ). 300 Cumulatieve respons gemeenten 250 OCMW's /11/06 13/11/06 20/11/06 27/11/06 04/12/06 11/12/06 18/12/06 25/12/06 01/01/07 08/01/07 15/01/07 22/01/07 29/01/07 05/02/07 12/02/07 19/02/07 26/02/07 05/03/07 12/03/07 19/03/07 26/03/07 02/04/07 09/04/07 16/04/07 23/04/07 30/04/07 7/5/07 14/5/07 23/5/07 Figuur 1.1 De cumulatieve antwoordrespons bij gemeenten en OCMW s in functie van de tijd (aantal) Uit het verloop van de respons leiden we af dat eenzelfde resultaat in minder tijd bereikt kan worden indien de bevraging buiten de vakantieperiode valt en er op meer regelmatige basis rappels gebeuren..

25 Het responsverloop verschilt ook sterk van provincie tot provincie, zowel voor de gemeenten als voor de OCMW s (zie figuur 1.2 en 1.3). In Vlaams-Brabant en Limburg werd de uiteindelijke antwoordrespons reeds bereikt in de loop van januari. Limburg telt minder gemeenten (44) dan de andere provincies (64 tot 70). In West-Vlaanderen bleef de antwoordrespons hangen in december en januari, om daarna weer de hoogte in te schieten na intens hercontacteren en ook in Oost- Vlaanderen kwam er nog een inhaalmanoeuvre begin februari en nog één begin april. In elk geval is duidelijk te zien dat de respons al gauw stilvalt wanneer men de gemeenten niet hercontacteert en dat het intensief hercontacteren van de gemeenten en OCMW s onmiddellijk vruchten afwerpt. Daarnaast stellen we vast dat in alle provincies behalve in Antwerpen de antwoordrespons blijft hangen tussen half december en half januari. 80 Cumulatieve respons gemeenten 70 Antwerpen 60 West-Vlaanderen 50 Vlaams-Brabant Oost-Vlaanderen /11/06 13/11/06 20/11/06 27/11/06 04/12/06 11/12/06 Limburg 18/12/06 25/12/06 01/01/07 08/01/07 15/01/07 22/01/07 29/01/07 05/02/07 12/02/07 19/02/07 26/02/07 05/03/07 12/03/07 19/03/07 26/03/07 02/04/07 09/04/07 16/04/07 23/04/07 Figuur 1.2 Cumulatieve antwoordrespons gemeenten in functie van de tijd, naar provincie (aantal gemeenten) 30/04/07. 17

26 70 Cumulatieve respons OCMW's Antwerpen Oost-Vlaanderen Limburg Vlaams- Brabant West-Vlaanderen /02/07 12/02/07 05/02/07 29/01/07 22/01/07 15/01/07 08/01/07 01/01/07 25/12/06 18/12/06 11/12/06 04/12/06 28/11/06. 21/05/07 14/05/07 07/05/07 30/04/07 23/04/07 16/04/07 09/04/07 02/04/07 26/03/07 19/03/07 12/03/07 05/03/07 26/02/07 Figuur 1.3 Cumulatieve antwoordrespons OCMW s in functie van de tijd, naar provincie (aantal OCMW s) De responsgrafiek (figuur 1.3) toont dat de maximale respons voor de OCMW s net zoals bij de gemeenten in Limburg en Vlaams-Brabant sneller bereikt is. Bij West- Vlaanderen zijn er langere periodes waarin de respons niet meer stijgt doordat er langere tijd niet gerappeld werd en dat zien we ook in zeker mate bij Oost-Vlaanderen. 18

27 5. Gebiedsindeling De middelen van grotere en kleinere gemeenten om een woonbeleid te voeren verschillen en ook de woongerelateerde problematieken variëren naargelang de aard en functie - landelijk, verstedelijkt, centrumfunctie, - van de gemeente. Indien we het lokaal woonbeleid tussen de gemeenten willen vergelijken is het daarom het aangewezen om groepen van gemeenten samen te stellen die op dit vlak zekere gelijkenissen vertonen. In de Vlaamse en Belgische studiepraktijk bestaan meerdere gebiedsindelingen die telkens zijn opgesteld vanuit een ander gebruiksdoel. We kiezen hier voor een gebiedsdekkende indeling voor gans Vlaanderen, wat ruimtelijke indelingen zoals de stadsgewesten reeds uitsluit. Om statistische vergelijkingen mogelijk te maken moet het aantal groepen van gemeenten beperkt zijn. Tot slot moet de indeling inhoudelijk relevant zijn. De gebiedsindeling die gehanteerd wordt door de Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR) lijkt hieraan het best te beantwoorden. De indeling is gebaseerd op een combinatie van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) en de ruimtelijke indeling van het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie (SPRE). Deze gebiedsindeling werd ook gebruikt in andere studies van het Steunpunt Ruimte en Wonen. De ruimtelijke indeling van het RSV in stedelijk en buitengebied is opgemaakt met het oog op een specifiek beleid in de verschillende gebieden. In het stedelijk gebied is er een intense ruimtelijke, culturele en socio-economische samenhang tussen de menselijke activiteiten (wonen, werken, ontspannen, ). Het gebied wordt gekenmerkt door een dichte bebouwing. Men wil er een stedelijk-gebiedsbeleid voeren, met als uitgangspunten: ontwikkeling, concentratie en verdichting, rekening houdend met de draagkracht van het stedelijk gebied. Er worden vier stedelijke gebieden onderscheiden: grootstedelijke, regionaal-stedelijke, structuurondersteunende kleinstedelijke gebieden en kleinstedelijke gebieden op provinciaal niveau. In het buitengebied overweegt de open (onbebouwde) ruimte. Door suburbanisatie van het wonen en van economische activiteiten zijn functies van het buitengebied zoals landbouw en natuur in het gedrang gekomen. Dit vraagt om een geëigende beleidsmatige aanpak gericht op het behoud van de open ruimte. Het buitengebied heeft betrekking op 64% van de Vlaamse gemeenten. De koppeling met de gebiedsindeling van het strategisch plan voor ruimtelijke economie (SPRE) gebeurde om een verfijning mogelijk te maken van het in het RSV gehanteerde buitengebied in platteland en overgangsgebied. De in het SPRE gehanteerde categorieën laten een differentiatie toe en zijn gebaseerd op bevolkingsdichtheid (in inwoners per km2), de groei in bevolkingsdichtheid (1992=100), de agrariciteit in 2002 op basis van de werkgelegenheid in de landbouw en het aandeel landbouwareaal, zowel op basis van de landbouwtelling als op basis van het kadaster. Gemeenten in het buitengebied die ruraal of ruraal overgangsgebied zijn in het SPRE, worden als plattelandsgemeenten gecatalogeerd. De resterende gemeenten uit het buitengebied vormen het overgangsgebied. De RSV-differentiatie van het kleinstedelijk gebied - onderscheid tussen kleinstedelijke gebieden op provinciaal niveau en structuurondersteunende kleinstedelijke gebieden - wordt niet in aanmerking genomen omdat het beleidskarakter van deze 19

28 indeling minder relevant is. Uiteindelijk worden zes types weerhouden (Van Geel, 2005) de grootsteden Antwerpen, Gent (en Brussel); 2. de zgn. regionale centrumsteden, meer bepaald Mechelen, Turnhout, Genk, Hasselt, Brugge, Kortrijk, Oostende, Roeselare en Sint-Niklaas; Wij nemen hier de centrumsteden en de grootsteden samen voor analyse. 3. kleine steden; 4. gemeenten die in het RSV behoren tot het regionaal stedelijk gebied en tot het grootstedelijk gebied worden stedelijke rand ; Tot slot worden gemeenten die volgens het RSV tot het buitengebied behoren, ingedeeld in 5. platteland of 6. overgangsgebied. In bijlage 5 vindt u een tabel met alle gemeenten en het typegebied waartoe ze behoren. 6 Merken we op dat de ruimtelijke indeling onder de RSV-typologie niet sluitend overeenstemt met de voorgestelde gemeentelijke afbakening omdat de afbakening van gemeenten in het stedelijk gebied en buitengebied niet noodzakelijk samenvalt met gemeentegrenzen. Bepaalde delen van een gemeente kunnen deel uitmaken van het stedelijke gebied terwijl andere delen van dezelfde gemeente deel uitmaken van het buitengebied. 20

29 Deel II Resultaten 21

30

31 De resultaten uit de webbevraging bij de gemeenten en OCMW s worden besproken in vijf hoofdstukken. Elk deel wordt voorafgegaan door een korte bespreking van de antwoordrespons. Doorheen de bespreking van de resultaten wordt de informatie uit de webbevraging her en der aangevuld met gegevens uit administratieve databanken en met informatie en inzichten uit andere studies die de interpretatie van de resultaten verbeteren. Doorheen de bespreking worden ook telkens de voornaamste verschillen naar provincie en naar typegebied aangeduid. Voor de indeling naar typegebied wordt deze gebiedsindeling van de studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR) gebruikt; een bespreking ervan vindt u bij het onderzoeksopzet. In bijlage 5 vindt u een tabel met alle gemeenten en het typegebied waartoe ze behoren. Het eerste hoofdstuk is gewijd aan de organisatie van het woonbeleid waarbij wordt nagegaan welke globale taken uit het woonbeleid de Vlaamse gemeenten ter harte nemen en hoe deze worden gespreid over het gemeentelijke organigram. Samen met personeelsinzet op wonen, de aanwezigheid van een huisvestingsambtenaar en de inschatting van de politieke aandacht voor het beleidsthema wonen proberen we ons een beeld te vormen van de plaats die aan het lokaal woonbeleid werd toegekend in de gemeente. De gemeente wordt geacht de regisseur te zijn van het woonbeleid op haar grondgebied en is in die hoedanigheid eindverantwoordelijke voor het lokale woonbeleid. Dit is het onderwerp van hoofdstuk twee. We gaan na welke actoren er in de gemeente met wonen aan de slag zijn en in welke mate zij met de gemeente samenwerken. Dit vraagt overleg. Omdat de regie van het woonbeleid veronderstelt dat de gemeente stuurt en beleidslijnen uitzet, willen we weten of de visie op wonen, doelstellingen en acties een weerslag kregen in de gemeentelijke beleidsplannen. Om regie te voeren dient men overzicht te hebben op het geheel. Dit vraagt een inzicht in de woonsituatie en kennis van de woonproblematieken in de gemeente. We vroegen aan de gemeente of en hoe zij het woonbeleid voorbereiden. Maken ze hiertoe gebruik van de ondersteuning van de provincie en van de gemeentelijke statistieken aangeboden door de Vlaamse overheid? Het derde hoofdstuk is gewijd aan de rol van de gemeente in het handhaven en verbeteren van de woningkwaliteit, één van de meest expliciete functies die aan de gemeente is toegekend in het lokaal woonbeleid. Het vierde hoofdstuk behandelt de informatie en dienstverlening waarop de burger in de Vlaamse gemeente een beroep kan doen en geeft ons een beeld van de rol die de stedelijke en regionale woonwinkel hierin vervult. Tot slot wordt in hoofdstuk vijf ingegaan op de rol die het OCMW vervult op het vlak van wonen. 23

32 1. De organisatie van het woonbeleid In het eerste deel van de webbevraging proberen we aan de hand van een aantal vragen in te schatten welke plaats het beleidsveld wonen inneemt in de gemeentelijke organisatie. We gingen eerst na welke globale taken uit het woonbeleid de gemeenten opnemen. We kijken naar wonen als beleidsveld in het gemeentelijke organigram en naar de personeelsinzet die hier tegenover staat. We proberen vervolgens ook te capteren welke plaats wonen krijgt op de lokale politieke agenda. De vragen over de organisatie van het woonbeleid werden door 270 gemeenten volledig afgewerkt (88%). De antwoordbereidheid wijkt niet af van de respons op de andere delen van de webbevraging. Net zoals bij de andere vragendelen verschilt de antwoordrespons van provincie tot provincie en in functie van deelgebied (cf. tabellen 6.1 en 6.2 in bijlage 6). De respons is volledig voor de provincie Antwerpen en zeer hoog in West-Vlaanderen waar slechts enkele gemeenten ontbreken. De enquête in Vlaams-Brabant werd door drie op vier gemeenten ingevuld. In Limburg en Oost-Vlaanderen ligt de respons daar tussenin. Voor de kleine steden en de 13 centrumgemeenten is de respons zeer hoog tot volledig. De respons voor de (groot)stedelijke rand (87%) verbergt uiteenlopende cijfers. Dit gaat van 100% in de regionaal stedelijke rand (aantal=20) en 95% in de grootstedelijke rand (aantal=18/19) tot 54% in het stedelijk gebied rond Brussel (aantal is 7/13), wat mede de lagere respons in Vlaams-Brabant verklaart. 1.1 Opgenomen taken uit het woonbeleid Aan de gemeenten werden een achttal taken uit het woonbeleid voorgelegd, omschreven in globale bewoordingen, met de vraag of deze door de gemeente al dan niet worden opgenomen (zie tabel 2.2). Het maakt hierbij niet uit of de gemeentediensten dit zelf opnemen, dan wel uitvoeren binnen een intergemeentelijk samenwerkingsverband of in samenwerking met een externe partner. Voor elke uitgeoefende taak werd vervolgens gevraagd te specificeren wie de concrete uitvoerder is. De Vlaamse gemeenten oefenen gemiddeld 4,2 van de acht genoemde taken uit. Hoewel het gaat om basistaken in het woonbeleid, stellen we vast dat heel wat gemeenten er niet aan toe komen. We zien dat zes gemeenten geen van de genoemde taken aankruisen, 12 gemeenten slechts één taak en 23 gemeenten twee taken. 24

33 Tabel 2.1 % en aantal gemeenten dat x aantal taken m.b.t. wonen opneemt Aantal taken % Aantal 0 2, , , , , , , , ,5 12 Gemiddeld aantal taken 4,2 Het gros van de genoemde taken van het woonbeleid wordt door een minderheid van de gemeenten opgenomen. In de volgende tabel vindt u een overzicht. Tabel 2.2 Globale taken m.b.t. wonen opgenomen door de gemeente (% en aantal gemeenten) % Aantal Informatie en advies over wonen/huisvesting, Handhaven van de woningkwaliteit Stimuleren sociale woonprojecten en opvolging lopende projecten Toekennen van eigen woonpremies Ontwikkelen eigen woon- of huisvestingsbeleid Aanbieden doorgangs-, crisis- of noodwoningen of opvang voor daklozen Uitbouwen beleidsnetwerk wonen en de coördinatie van het woonbeleid Occasioneel zelf uitvoeren van sociale woonprojecten Totaal gemeenten Het verstrekken van informatie en advies aan de burger wordt nergens in de Vlaamse regelgeving als dusdanig opgelegd als opdracht voor de gemeente in het lokaal woonbeleid, maar wordt doorgaans wel vermeld bij de taken die de gemeente best ter harte neemt. Omdat de gemeente het eerste aanspreekpunt is voor de burger met vragen over wonen, is dit een uitgelezen plaats hiervoor (Tratsaert, 1998). Bijna alle gemeenten (92%) zeggen deze taak te vervullen. Het spreekt voor zich dat info en advies verstrekken kan staan voor een volwaardige wooninformatiedienst, maar evenzeer een minimaal doorverwijzen kan zijn, bijvoorbeeld naar het Agentschap Wonen-Vlaanderen voor een premie of naar de lokale sociale huisvestingsmaatschappij (SHM) voor een sociale woning. Gezien de beperkte personeelsinzet voor het beleidsveld wonen (zie verder) vermoeden we dat het in de praktijk vaak het laatste is. In 79% van de gevallen gebeurt het informeren en adviseren over wonen door de gemeentediensten zelf. Geregeld werkt men hiervoor ook samen met een externe partner, meestal het OCMW, de 25

34 woonwinkel en/of de SHM (14%); soms organiseert men samen met andere gemeenten een informatief aanbod (7%). Een beter beeld hiervan krijgen we in het deel over informatie en dienstverlening over wonen (zie verder hoofdstuk 4). De rol van de gemeente in de kwaliteitshandhaving van de woningvoorraad wordt duidelijk gesteld in de Vlaamse Wooncode en in andere wetgeving zoals de nieuwe gemeentewet en het heffingsdecreet. Zo n 88% van alle gemeenten zegt deze rol ook effectief op te nemen. Woningkwaliteitshandhaving gebeurt door de gemeentediensten zelf, waarbij een groot deel van de gemeenten verwijst naar de (structurele) samenwerking met het Agentschap Wonen-Vlaanderen. Resteren er nog 33 gemeenten (12%) zonder bijdrage in het handhaven van de woningkwaliteit. Naast de verplicht uitvoerende taken m.b.t. leegstand, woningen die niet aan de kwaliteitsnormen voldoen, het afleveren van conformiteitsattesten e.d., kan de gemeente een eigen aanvullend kwaliteitsbeleid ontwikkelen door bijvoorbeeld strenger op te treden inzake leegstand, inzake normen voor kamers, het aanduiden van bijzondere gebieden en zo meer. Dit komt verder in het rapport uitgebreid aan bod (zie hoofdstuk 3). Daarnaast kan de gemeente ervoor kiezen de woningkwaliteit te stimuleren door het toekennen van een lokale woonpremie; dit gebeurt in bijna de helft van alle Vlaamse gemeenten (46%). De VWC (art. 28) vraagt van de gemeenten om de realisatie van sociale woonprojecten te stimuleren en de lopende projecten op te volgen (ongeacht de initiatiefnemer). Twee derden van de gemeenten neemt dit op. De gemeenten kunnen desgewenst zelf sociale woonprojecten realiseren en hiervoor een beroep doen op projectsubsidies van de Vlaamse Overheid. Eén op vier gemeenten (23%) zegt occasioneel eigen sociale woonprojecten uit te voeren. Nochtans ontvingen slechts 43 gemeenten of 7% van de 308 Vlaamse gemeenten de voorbij tien jaar projectsubsidies van de Vlaamse overheid voor de realisatie van sociale woningen, samen goed voor 311 dossiers (data RWO). Dit betekent dat ook andere financieringsbronnen worden aangesproken. Een kleine helft van de gemeenten beschikt over een aanbod van één of meerdere doorgangs-, crisis- of noodwoningen of opvang voor daklozen; bij de helft ervan, namelijk 57 gemeenten, gaat het aanbod uit van de gemeentediensten zelf. Eén op vijf (aantal=24) zegt hiervoor samen te werken met een externe partner en verwijst hiervoor zo goed als altijd naar het OCMW. Nog veel vaker zegt men dat dit op een andere manier gebeurt (32%), waarmee men eveneens steevast verwijst naar het OCMW. Omdat we vroegen naar wat de gemeente zélf opneemt, eventueel in samenwerking met anderen, is het niet duidelijk wat de rol van de gemeente bij dit aanbod is. In de VWC wordt de gemeente aangeduid als coördinator van de lokale huisvestingsactoren op het grondgebied en krijgt de gemeente de eindverantwoordelijkheid voor het lokale woonbeleid (Van Damme, 2007, p. 37; Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, 1997, p. 71). Taken die met visievorming, beleidsontwikkeling en -samenwerking te maken hebben, vergen veel van de gemeenten en worden minder goed opgenomen. Slechts een kwart van de gemeenten zegt te werken aan de coördinatie en het uitbouwen van een beleidsnetwerk met het oog op samenwerking en afstemming van de taken op het vlak van wonen in de gemeente. De regiefunctie uit zich onder meer in overleg met de lokale huisvestingsactoren (minimaal het OCMW en de lokale SHM) en in de planning van het woonbeleid neergeschreven in een gemeentelijk woonbeleidsplan of in andere 26

35 plannen (zie verder, 2.3.2). De regiefunctie wordt, in vergelijking met andere taken geregeld intergemeentelijk opgevat (22%) of samen met externe partners waargenomen (31%). De andere helft van de gemeenten neemt de coördinatie exclusief vanuit de gemeentediensten waar (48%). In het volgende deel de regie van het woonbeleid gaan we hier verder op in. De gemeente kan een eigen huisvesting- of woonbeleid ontwikkelen, eigen accenten leggen, strengere normen hanteren, versterkende maatregelen uitschrijven i.f.v. de eigenheid en specifieke noden van de gemeente. In de Memorie van toelichting bij de Vlaamse Wooncode wordt duidelijk gemaakt dat de gemeente autonoom beslist deze rol al dan niet op te nemen; de gewestelijke overheid kan dit niet opleggen. Van alle bevraagde gemeenten zegt 40% een eigen woonbeleid uit te bouwen. Deze taak wordt in één op twee gemeenten met partners in de gemeente aangepakt (51%) en ook geregeld intergemeentelijk (19%), eerder dan door de gemeentediensten alleen (34%). Welke taken de gemeentediensten zelf opnemen, dan wel uitvoeren binnen een intergemeentelijk samenwerkingsverband of in samenwerking met een externe partner vindt u in bijlage 7 (tabellen 7.1 tot 7.9) Provinciale verschillen De provincies verschillen duidelijk van elkaar, zowel wat betreft het aantal opgenomen taken als qua inhoud van de opgenomen taken (zie tabel 2.3 en 2.4). Oosten West-Vlaamse gemeenten nemen met gemiddeld een vijftal taken meer hooi op hun vork dan de overige provincies. Aan de staart vinden we de Limburgse gemeenten die gemiddeld drie tot vier van de genoemde taken uit het woonbeleid opnemen. Het verschil in aantal taken tussen Oost- en West-Vlaanderen en de overige drie provincies is statistisch significant (niveau>.05, t-test). Tabel 2.3 Gemiddelde, minimum en maximum aantal taken opgenomen per gemeente, naar provincie Gemiddelde Minimum Maximum Totaal Oost-Vlaanderen 4, West-Vlaanderen 4, Antwerpen 4, Vlaams-Brabant 3, Limburg 3, Totaal gemeenten 4, Bij drie van de genoemde opdrachten stellen we belangrijke verschillen vast tussen de provincies. Ze kunnen een verschil in problematiek of noodzaak reflecteren, maar evenzeer te maken hebben met regionale gebruiken of een ander provinciaal beleid. 27

36 Tabel 2.4 Globale taken m.b.t. wonen opgenomen door de gemeente, naar provincie (%) Informatie en advies Handhaven woningkwaliteit Stimuleren en opvolging sociale woonprojecten Toekennen eigen woonpremies Ontwikkelen eigen woon- of huisvestingsbeleid Aanbieden doorgangs-, crisis- of noodwoningen of opvang voor daklozen Uitbouwen beleidsnetwerk wonen en coördinatie woonbeleid Occasioneel zelf uitvoeren van sociale woonprojecten Totaal gemeenten Antwerpen Vlaams- Brabant West- Vlaanderen Oost- Vlaanderen Limburg 91,3 91,5 96,7 88,5 94,6 88,4 85,1 91,7 84,6 86,5 63,8 66,0 60,0 73,1 56,8 Chi², P= 40,6 21,3 75,0 63,5 21,6 < ,2 31,9 46,7 51,9 31,9 34,8 48,9 45,0 50,0 21, ,8 8,5 31,7 38,5 21, ,1 25,5 23,3 25,0 8, In Vlaams-Brabant en Limburg voorziet slechts één op vijf gemeenten een woonpremie. In drie op vier West-Vlaamse gemeenten daarentegen kan de burger aanspraak maken op een woonpremie. De regiefunctie - coördinatie en netwerking - is in heel wat Oost- (39%) en West-Vlaamse (32%) gemeenten aan de orde, daar waar deze rol in Vlaams-Brabantse gemeenten eerder uitzonderlijk wordt opgenomen (9%). Een derde verschil stelt zich op het vlak van het aanbod aan doorgangs-, crisis- of noodwoningen of opvang voor daklozen. Dit is weinig gebruikelijk in de Limburgse gemeenten (22%); daar waar de helft van de Vlaams-Brabantse, Oost- en West-Vlaamse gemeenten wél in een dergelijk aanbod voorzien. Tot slot geeft men in West-Vlaanderen en Limburg vaker te kennen dat kwaliteitshandhaving niet (uitsluitend) door de gemeentediensten gebeurt (niet in tabel, Chi², P=.0239) Verschillen naar typegebied Bij het uitsplitsen van de taken die een gemeente opneemt naar typegebied of in functie van de verstedelijkingsgraad van de gemeente, duiken weerom belangrijke verschillen op. Dit blijkt reeds uit het gemiddeld aantal opgenomen taken, gaande van 6,6 in de centrumsteden tot 3,8 in het overgangsgebied. De verschillen blijken niet altijd het scherpst tussen de meest landelijke en de stedelijke gebieden. 28

37 Tabel 2.5 Gemiddelde, minimum en maximum aantal taken opgenomen per gemeente, naar typegebied Gemiddelde Minimum Maximum Aantal Centrumsteden 6, Kleine steden 4, Overgangsgebied 3, Platteland 4, Stedelijke rand 4, Totaal gemeenten 4, Kijken we naar de inhoud van de taken, dan zijn er voor vier taken duidelijke verschillen in de mate waarin ze worden opgenomen in de landelijke en de meer stedelijke gebieden (zie tabel 2.6). Tabel 2.6 Globale taken m.b.t. wonen opgenomen door de gemeente, naar typegebied (%) Kleine steden Overgangs gebied Centrumsteden Platteland Stedelijke rand Informatie en advies, 100,0 95,1 88,6 96,6 86,4 Handhaven woningkwaliteit Stimuleren en opvolging sociale woonprojecten Toekennen eigen woonpremies Ontwikkelen eigen woon- of huisvestingsbeleid Aanbieden doorgangs-, crisis- of noodwoningen of opvang voor daklozen Uitbouwen beleidsnetwerk wonen en de coördinatie van het woonbeleid Occasioneel zelf uitvoeren van sociale woonprojecten 100,0 92,7 91,1 80,7 86,4 Chi², P= 92,3 43,9 68,4 70,5 54, ,3 58,5 27,9 47,7 54,6 < ,3 43,9 32,9 40,9 34, ,2 24,4 38,0 48,9 43,2 92,3 36,6 12,7 17,1 27,3 < ,2 9,8 22,8 27,3 18,2.05 Totaal gemeenten 13,0 41,0 79,0 88,0 44,0 Het coördineren, afstemmen en samenwerken gebeurt vooral in de centrumsteden (92%) en neemt sterk af met de verstedelijkingsgraad. Slechts één op drie kleine steden en één op vijf in de stedelijke rand neemt de regie van het woonbeleid op. De coördinatorrol is helemaal niet vanzelfsprekend in het overgangsgebied (13%) en op het platteland (17%). Als het al gebeurt dan is dit vaak (22%) in een intergemeentelijk verband, wat al onmiddellijk de meerwaarde van een dergelijke samenwerking aangeeft voor meer landelijke gebieden. 29

38 Sociale woonprojecten stimuleren en de lopende projecten opvolgen (ongeacht de initiatiefnemer) gebeurt in de centrumsteden (92%), gevolgd door de gemeenten in het buitengebied (platteland 70%, overgangsgebied 68%). Verder valt op dat het voorzien van een noodopvangaanbod door de gemeenten zelf iets is van buiten de steden (niet in tabel): 52 van die 57 gemeenten met een aanbod vanuit de gemeentediensten zelf zijn plattelandsgemeenten (aantal=23), gemeenten uit het overgangsgebied of de stedelijke rand. 1.2 Wonen in het gemeentelijke organigram We vroegen aan de gemeenten of de taken die de gemeente zelf opneemt voor het grootste deel binnen één gemeentedienst geconcentreerd zijn (al dan niet met andere beleidsthema s) dan wel gespreid zijn over meerdere diensten van de gemeente. We wilden ook weten bij welke beleidsvelden wonen toegevoegd wordt of aanleunt. Tabel 2.7 Spreiding van de taken m.b.t. wonen over de gemeentediensten Aantal % Eén dienst waarin huisvesting/wonen wordt opgenomen samen met één of meerdere andere beleidsthema s Ruimtelijke ordening en stedenbouw (en eventueel ook andere ) , milieu 43 +openbare werken 37 +technische dienst 32 Welzijn of sociale zaken 13 Taken voor wonen zijn gespreid over meerdere gemeentediensten 62 23,4 Ruimtelijke ordening 41 Welzijn of sociale zaken 29 Stedenbouw 24 Eén huisvestingsdienst of woondienst, uitsluitend voor het beleidsveld huisvesting/wonen 30 11,3 Totaal gemeenten ,0 Taken uit het beleidsveld wonen worden doorgaans uitgevoerd vanuit één enkele dienst, waarin ook andere beleidsvelden zijn ondergebracht (65%). Die andere beleidsvelden zijn bijna altijd zowel ruimtelijke ordening als stedenbouw. Bij één op vier gemeenten maakt milieuzaken, samen met ruimtelijke ordening en stedenbouw, ook deel uit van deze dienst, bij één op vijf openbare werken en al even vaak de technische dienst. Eerder uitzonderlijk komt wonen bij welzijn of sociale zaken terecht. Veel minder vaak, namelijk bij één op vier gemeenten, worden de taken uit het beleidsveld wonen gespreid over meerdere diensten; bij één op drie gaat het over de combinatie van welzijn/sociale zaken met ruimtelijke ordening of stedenbouw. 30

39 Tot slot werken dertig gemeenten vanuit een woon- of huisvestingsdienst (11%) die exclusief met wonen bezig is. Dit zijn vooral, maar niet uitsluitend, centrumsteden en kleine steden. De verschillen naar typegebied zijn statistisch significant wat betreft de plaats van wonen in de gemeentelijke structuur. Dit blijkt uit de volgende tabel. Tabel 2.8 Spreiding van de taken m.b.t. wonen over de gemeentediensten, naar typegebied Eén woondienst, geen andere beleidsvelden Eén dienst, wonen wordt er opgenomen samen met (een) ander(e) thema( s) Taken voor wonen zijn gespreid over meerdere gemeentediensten Kleine steden Centrumsteden Overgangsgebied Platteland Stedelijke rand 69,2 19,1 6,4 3,4 11,4 23,1 54,7 71,8 70,5 65,9 7,7 26,2 21,8 23,9 22,7 Totaal gemeenten Chi², P<.0001 Centrumsteden (69%) kiezen meestal voor een afzonderlijke woondienst. Bij de kleinere steden is dit een kleinere minderheid. In de meest landelijke gebieden, waar de schaal van de gemeente en de voorhanden zijn de middelen doorslaggevend zijn, is de keuze voor één dienst samen met andere beleidsvelden dominant, al biedt een intergemeentelijke samenwerking hier een alternatief (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling woonbeleid, 2002, p. 6). Het opsplitsen van het beleidsveld wonen in deelthema s die in verschillende diensten terecht komen, gebeurt in alle typegebieden in dezelfde mate, namelijk bij 22 tot 26% van de gemeenten, met uitzondering van de centrumsteden (8%), waar de woondienst de dominante organisatiestructuur is. 1.3 Personeelsinzet voor wonen Wonen als beleidsveld staat nog maar een tiental jaar op de kaart en heeft dan ook, eind 2006 begin 2007, buiten de centrumsteden nog niet echt een volwaardige plaats verworven binnen de gemeentelijke werking. Dit blijkt niet enkel uit de plaats van wonen in het organigram maar sterker nog uit het aantal personeelsleden dat op het terrein uitvoering geeft aan dat woonbeleid en de aanstelling van een huisvestingsambtenaar. Wat de gemeente al dan niet onderneemt of kan ondernemen in het kader van een woonbeleid, hangt hier natuurlijk sterk mee samen Omvang en toereikendheid van de personeelsinzet voor wonen De gemeente kan een variabel aantal personeelsleden belasten met taken die de gemeente moet of wenst op te nemen in het woon- en huisvestingsbeleid. We vroegen de gemeenten naar die personeelsinzet. In de vraaginstructies wordt expliciet gesteld dat personen tewerkgesteld binnen een intergemeentelijk samenwerkingsverband of in een autonoom gemeentebedrijf, e.d. bij het personeelsaantal mogen worden geteld en dat het OCMW-personeel hier geen deel van uitmaakt. 31

40 Voor personen die ook taken uitoefenen die behoren tot een ander beleidsveld, wordt gevraagd een schatting te maken van het aandeel van hun tijd dat zij aan huisvesting/wonen besteden. Tabel 2.9 Personeelsinzet voor wonen in voltijdsequivalenten (VTE) Aantal % Aantal % 0 voltijdsequivalenten ,0 >0 voltijdsequivalenten ,0 Geen antwoord 70 45,5 0-0,25 VTE 30 19,5 0,26-0,75 VTE 17 11,0 1-2 VTE 29 18,8 meer dan 2VTE 8 5,2 Totaal gemeenten , ,3 Het aantal mensen dat het woonbeleid lokaal invulling moet geven, is erg beperkt. In 42% van de gemeenten is er niemand die, al is het maar een halve dag per week, specifiek met wonen of huisvesting aan de gang is. Vragen we bij de gemeenten die zeggen effectief personeel in te zetten voor wonen naar het aantal voltijdsequivalenten (VTE) dat naar wonen gaat, dan blijft 45% ervan het antwoord schuldig. Verder blijkt bij gemeenten die de vraag wel beantwoorden dat het aantal personen dat het woonbeleid uiteindelijk moet waarmaken, vaak beperkt blijft tot iemand die één of een halve dag per week taken m.b.t. wonen op zich neemt. Van wie de vraag wel beantwoordt, geeft 37% een cijfer van 0,25 VTE of minder. In de volgende tabel ziet u de verschillen naar gebiedstype. Tabel 2.10 Personeelsinzet voor wonen in voltijdsequivalenten (VTE), naar typegebied 0 voltijdsequivalenten >0 voltijdsequivalenten Kleine steden Centrumsteden Overgangsgebied Platteland Stedelijke rand 0,0 23,8 48,8 48,3 46,7 100,0 76,2 51,3 51,7 53,3 Totaal gemeenten 13,0 42,0 80,0 89,0 45,0 Chi², P=0,001 Zonder ons uit te spreken over de toereikendheid in aantal en kwalificatie van het personeel voor wonen, zien we dat er in alle centrumgemeenten mensen aanwezig zijn om het woonbeleid invulling te geven. Opmerkelijk is dat in een kwart van de kleine steden niemand op wonen wordt ingezet. In het buitengebied (platteland én overgangsgebied) en in de stedelijke rand schommelt het aantal gemeenten mét gemeentepersoneel voor wonen rond de 50%. Ook de provincies tonen significant uiteenlopende cijfers voor wat betreft personeelsinzet. 32

41 Tabel 2.11 Personeelsinzet voor wonen in voltijdsequivalenten (VTE), naar provincie (% gemeenten) 0 voltijdsequivalenten >0 voltijdsequivalenten Antwerpen Vlaams- Brabant West- Vlaanderen Oost- Vlaanderen Limburg 50,0 57,1 36,7 26,4 37,8 50,0 42,9 63,3 73,6 62,2 Totaal gemeenten Chi², P=0,01 Gemeenten in Oost-Vlaanderen (74%), gevolgd door West Vlaanderen (63%) en Limburg (62%) maken significant meer personeel vrij voor wonen dan in de provincies Antwerpen (50%) en Vlaams-Brabant (42%). We gaan na wat de relatie is tussen de personeelsinzet en het globale pakket aan woontaken dat de gemeente opneemt (zie 1.1). In gemeenten die niemand expliciet aanstelden voor taken uit het woonbeleid, wordt significant minder vaak aan kwaliteitshandhaving gedaan en schiet de regiefunctie en de beleidsontwikkeling rond wonen er significant vaker bij in (Tabel 7.13 in bijlage 7). Gemeenten zonder personeel voor wonen kennen ook significant minder vaak een woonpremie toe. Qua stimuleren, opvolgen en zelf uitvoeren van sociale woonprojecten is er geen verschil. Vermoedelijk wordt sociaal wonen er ingeperkt tot een aspect van stedenbouw en ruimtelijke ordening, kortom, tot bouw- en renovatiedossiers. De gemeenten konden vervolgens zelf een oordeel vellen over toereikendheid en de geschiktheid van het personeel om een lokaal woonbeleid te voeren en de taken, zoals omschreven in de Vlaamse Wooncode, op een voldoende manier uit te voeren. We gaan ervan uit dat de gemeenten zonder personeelskader voor wonen (42% van het totaal) effectief onderbemand zijn hiervoor. Wie meer dan 0 VTE inzet voor wonen, vindt in één op drie van de gevallen dat ze met de beschikbare mensen over voldoende én geschikt personeel beschikken om een gemeentelijk woonbeleid te voeren en de taken omschreven in de Vlaamse Wooncode op een voldoende manier uit te voeren. Hier spreekt de helft over voldoende en de andere helft over eerder voldoende. Ruim één derde (37%) geeft aan dat het beschikbare personeel niet toereikend is. De rest, namelijk 29% verkiest om niet op de vraag te antwoorden. Zetten we al deze gegevens nog een op een rij dan moeten we besluiten dat slechts één op tien gemeenten (aantal=26) volmondig te kennen geeft dat zij voldoende gewapend zijn met geschikt personeel om het woonbeleid invulling te geven, en dat lijkt toch bijzonder weinig De huisvestingsambtenaar en zijn of haar rol Van alle Vlaamse gemeenten geeft 41% (aantal = 112) de coördinaten op van één of meerdere huisvestingsambtenaren. De Vlaamse overheid organiseert samen met de provinciebesturen een cursus om de huisvestingsconsulenten op te leiden en bij te scholen. 33

42 Vermits 42% van de gemeenten zegt dat niemand in de gemeente expliciet taken opneemt rond wonen, lijkt dit cijfer een overschatting Bij de gemeenten die zeggen personeel in te zetten voor wonen, is bij één op drie de functie van huisvestingsambtenaar ingevuld (aantal = 91). Gezien de geringe personeelsinzet in termen van voltijds equivalenten, zijn zij waarschijnlijk niet altijd voltijds als huisvestingsambtenaar aan de slag. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit het feit dat één op vijf huisvestingsambtenaren ook andere taken vervult. Men noemt hierbij taken die niet behoren tot het pakket van een huisvestingsambtenaar zoals omschreven door de Vlaamse overheid, maar taken die bijvoorbeeld te maken hebben met stedenbouw en ruimtelijke ordening. Daarnaast doet de geringe personeelsbezetting voor woontaken vermoeden dat in heel wat gemeenten de huisvestingsambtenaar de enige persoon is die met wonen bezig is. Aan de respondent werd een takenlijst voorgelegd met de vraag welke van de genoemde taken door de huisvestingsambtenaar actief worden opgenomen. In de volgende tabel ziet u het resultaat. 7 Tabel 2.12 Taken opgenomen door de huisvestingsambtenaar in gemeenten met een huisvestingsambtenaar (% en aantal gemeenten) % Aantal Verstrekken informatie en advies 89,0 81 Handhaven woningkwaliteit 87,9 80 Signaleren van problemen m.b.t. wonen aan de bevoegde instanties De voorbereiding van het woon- of huisvestingsbeleid 68, ,3 43 Toekennen van woonpremies 42,9 39 Stimuleren van de realisaties en opvolging van sociale woonprojecten Uitbouwen beleidsnetwerk en coördinatie woonbeleid met het oog op samenwerking en afstemming Beheer van de doorgangs-, crisis- of noodwoningen 34, ,3 23 8,8 8 Andere 22,0 20 Totaal gemeenten 100,0 91 De meer uitvoerende taken (kwaliteitshandhaving, toekennen van woonpremies) en communicatie worden het meest genoemd. Dit zijn ook de meest gebezigde taken m.b.t. wonen in alle Vlaamse gemeenten (zie tabel 2.2). Het voorbereiden van het beleid (47%) en de regiefunctie (25%) worden veel minder vaak door een huisvestingsambtenaar opgenomen. Dit resultaat is verwonderlijk, vermits het beleidsmatige nu net, samen met het optreden als vertrouwenspersoon voor de burger en het geven van info en advies, de specificiteit zou moeten uitmaken van de functie van huisvestingsambtenaar (Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, Afdeling Woonbeleid, 2002, p. 6-7). Het verschil tussen gemeenten met en zonder huisvestingsambtenaar situeert zich dus niet zoals verwacht op het vlak van conceptueel beleidswerk en coördinatie en netwerking (zie tabel 2.13). 7 Voor deze vraag zijn er veel ontbrekende antwoorden, vermoedelijk door een fout in het programmeren. 34

43 Tabel 2.13 Globale taken van het woonbeleid in gemeenten met en zonder personeel voor wonen en in gemeenten met en zonder huisvestingsambtenaar, % Toekennen van eigen woonpremies Uitbouwen beleidsnetwerk wonen en de coördinatie van het woonbeleid Ontwikkelen eigen woon- of huisvestingsbeleid Handhaven van de woningkwaliteit Informatie en advies over wonen/huisvesting >0 VTE voor wonen 0 VTE voor wonen Chi², P= HVambtenaar Geen HVambtenaar 56,6 33, ,5 40,4.03 Chi², P= 34,9 8,9 < ,3 15, ,0 29, ,1 33, ,8 80, ,8 81, ,1 90,2 96, De aanstelling van een huisvestingsambtenaar maakt enkel voor het verstrekken van informatie en advies aan de burger effectief het verschil. Voor het overige zijn de verschillen tussen gemeenten met en zonder huisvestingsambtenaar identiek aan of zelfs kleiner dan de verschillen tussen gemeenten mét en zonder personeel voor wonen. Kortom, óf er iemand voor wonen is aangesteld, verklaart de grootste verschillen, eerder dan de aanstelling van een huisvestingsambtenaar Verschillen naar provincie en verstedelijkingsgraad Nemen de huisvestingsambtenaren een andere rol op van provincie tot provincie; vervullen ze andere taken in de steden dan op het platteland? De verschillen tussen de provincies zijn het grootst voor het signaleren van problemen aan de bevoegde instanties, iets wat minder Antwerpse huisvestingsambtenaren ter harte nemen. Het toekennen van woonpremies hangt samen met de verschillen tussen de provincies in het uitreiken van een woonpremie, wat vooral in West- en Oost-Vlaanderen gebeurt (zie verder deel 3). Tabel 2.14 Taken die de huisvestingsambtenaar opneemt, gemeenten met een huisvestingsambtenaar, naar provincie, % Signaleren van problemen m.b.t. wonen aan de bevoegde instanties Het toekennen van woonpremies Antwerpen Vlaams- Brabant West-Vl. Oost-Vl. Limburg Chi², P= 38,1 73,3 71, , ,8 33,3 61, , Totaal gemeenten In de meer stedelijke gebieden ligt de nadruk veel meer op die specifieke beleidstaken bij de huisvestingsambtenaar, namelijk beleidsvoorbereiding, coördinatie en netwerking en probleemdetectie (zie tabel 2.15). De meerwaarde van de 35

44 huisvestingsambtenaar zoals vooropgesteld in het functieprofiel komt hier wel naar voor. In het buitengebied is de huisvestingsambtenaar waarschijnlijk vaak het enig aanspreekpunt voor wonen, zoals we reeds suggereerden. Tabel 2.15 Taken die de huisvestingsambtenaar opneemt, gemeenten met een huisvestingsambtenaar, naar typegebied, % Uitbouwen beleidsnetwerk en coördinatie woonbeleid met het oog op samenwerking en afstemming Signaleren van problemen m.b.t. wonen aan de bevoegde instanties De voorbereiding van het woon- of huisvestingsbeleid Kleine steden Centrumsteden Overgangsgebied Platteland Stedelijke rand Chi², P= 85,7 33,3 8,0 8,7 40,0 < ,0 81,0 44,0 78,3 60, ,0 42,9 36,0 34,8 66, Totaal gemeenten Lokale beleidsaandacht voor wonen De aandacht voor wonen en huisvesting in een gemeente, wordt grotendeels bepaald door de politieke ambitie van de bestuurders op dit vlak. Een eerste indicatie is of er bij de aanvang van de bestuursperiode een schepen werd aangeduid met deze bevoegdheid. Deze informatie komt niet uit de webbevraging, maar uit de databank van PINAKES, die de lokale mandaten inventariseert en ook up-to-date houdt. De gegevens zijn hieronder enkel opgenomen voor de gemeenten die hebben deelgenomen aan de webbevraging. Tabel 2.16 Aantal en % gemeenten met een schepen voor het beleidsveld wonen Aantal % Aantal % Geen schepen voor wonen/huisvesting Schepen voor wonen/huisvesting 73 27, ,8 Huisvesting ,4 Sociale huisvesting 22 11,3 Wonen of woonbeleid 12 6,1 Huisvesting en sociale huisvesting 7 3,6 andere 7 3,6 Totaal gemeenten ,0 Bron: PINAKES In bijna drie kwart van de gemeenten die deelnamen aan de bevraging (73%) is er een schepen verantwoordelijk voor wonen of huisvesting. De meeste gemeenten houden vast aan de benaming huisvesting (75%). Wonen of woonbeleid als 36

45 term is weinig gebruikelijk (6%). Vaker nog wordt het beleidsveld verengd tot sociale huisvesting, sociale woningen, sociale woningbouw of zo (11%). Er zijn geen verschillen in termen van typegebied, noch bij uitsplitsing naar provincie. Dit resultaat verwondert: gezien slechts 58% van alle gemeenten personeel heeft voor wonen, al is het maar enkele uren per week, is er toch in driekwart van de gemeenten een schepen bevoegd voor dit beleidsveld (zie tabel 2.16). De partij die deze schepen levert, is voor het vaakst de CD&V (43%), gevolgd door de SP.A (18%) en de VLD (12%). Daarnaast werd nagegaan of er in de gemeente een gemeenteraadscommissie actief is die woongerelateerde thema s aan bod laat komen. Tabel 2.17 Gemeenteraadscommissie voor wonen, aantal en % Aantal % Gemeenteraadscommissie - enkel wonen 6 2,3 Gemeenteraadscommissie wonen samen met andere beleidsthema s 51 19,4 Geen gemeenteraadscommissie ,3 Totaal gemeenten ,0 In 22% van de gemeenten worden woongerelateerde thema s geagendeerd op een gemeenteraadscommissie. Uitzonderlijk - namelijk bij zes gemeenten - gebeurt dit in een aparte commissie. In 10 van de 13 centrumsteden (77%) komt wonen aan bod in een gemeenteraadscommissie, maar slechts in zeven van de 87 plattelandsgemeenten (8%). De kleine steden (28%), het overgangsgebied (25%) en de stedelijke rand (20%) zitten daar tussenin. Dit verschil naar gebiedstype is statistisch significant (Chi², P<.0001). Tot slot is aan de respondenten gevraagd een oordeel te vellen over de plaats van wonen op de politieke agenda tijdens de toen aflopende legislatuur Dit is een subjectieve vraag en ook al viel het de respondent niet altijd gemakkelijk om ze te beantwoorden is, toch geven de antwoorden indicaties voor de globale lokale beleidsaandacht voor wonen. Tabel 2.18 Gepercipieerde beleidsaandacht voor wonen, aantal en % Wonen staat Aantal % Hoog op de politieke agenda 35 13,1 Eerder hoog op de politieke agenda ,8 Eerder niet hoog op de politieke agenda 83 31,0 Niet hoog op de politieke agenda 38 14,2 Totaal gemeenten ,0 Ruim de helft van de respondenten schat het belang dat aan wonen wordt toegekend in de gemeente eerder hoog tot hoog in. De groep die hiervan een eerder hoge inschatting maakt, is echter veel groter (42%) dan wie wonen voluit een politiek belangrijk thema noemt (13%). Ongeveer één op drie respondenten zegt dat wonen eerder niet van tel is in de lokale politiek anno Tot slot zegt 14% van de respondenten dat wonen politiek géén prioriteit is in hun gemeente. 37

46 Het oordeel over de beleidsaandacht voor wonen wijkt niet significant af in de onderscheiden gebiedstypen, al lezen we wel af dat het thema in op één na álle centrumsteden van belang is. We vinden evenmin een verschil in oordeel tussen de provincies. Er is wel een significante samenhang met de wijze waarop het woonbeleid in de gemeente georganiseerd is; wat is af te lezen uit de volgende tabel. Het uitvoeren van taken m.b.t. wonen vanuit een afzonderlijke woondienst gaat significant vaker (Chi², P=.0490) samen met een hogere beleidsaandacht voor het thema (80% positief) dan in gemeenten waar wonen samen met andere thema s in één of meerdere diensten is behandeld (50 à 52% positief). Tabel 2.19 Gepercipieerde beleidsaandacht voor wonen i.f.v. de organisatie van het woonbeleid, % Wonen staat Woondienst, geen ander beleidsveld In 1 dienst, samen met ander beleidsveld(en) Gespreid over meerdere diensten Hoog op de politieke agenda 26,7 11,1 12,9 Eerder hoog op de politieke agenda 53,3 41,0 37,1 Eerder niet hoog op de politieke agenda 6,7 33,3 38,7 niet hoog op de politieke agenda 13,3 15,2 11,3 Totaal gemeenten De aanwezigheid van een schepen voor wonen/huisvesting hangt niet significant samen met de ervaren politieke aandacht voor het thema. Relevanter blijkt het agenderen op een gemeenteraadscommissie (zie tabel 2.20). In een aantal gemeenten is wonen één van de vaste thema s die aan een gemeenteraadscommissie werd toegekend, en dat betekent meestal ook dat het thema leeft. Het feit dat een gemeenteraadscommissie zich over de lokale woonproblematiek buigt, gaat samen met het hoger inschatten van de politieke aandacht voor het thema (Chi², P=.0015). Tabel 2.20 Gepercipieerde beleidsaandacht voor wonen i.f.v. de organisatie van het woonbeleid, % Wonen staat Gemeenteraadscommissie wonen Hoog op de politieke agenda 26,3 9,8 Eerder hoog op de politieke agenda 47,4 41,0 Eerder niet hoog op de politieke agenda 21,1 33,7 Niet hoog op de politieke agenda 5,3 15,6 Totaal gemeenten 57,0 205,0 Geen gemeenteraadscommissie wonen 38

47 2. De regie van het woonbeleid De Vlaamse Wooncode vraagt de gemeente om op te treden als coördinator of regisseur van het woonbeleid op haar grondgebied (VWC, art. 28), in het bijzonder bij de realisatie van sociale woonprojecten. In dit laatste geval stelt de VWC dat het overleg hieromtrent ook afdwingbaar is. Hoe die coördinatie- of regierol effectief vorm moet krijgen en wat de finaliteit ervan is, wordt in de Vlaamse Wooncode niet omschreven. In het vorige deel van de webbevraging (zie 1.1) werd reeds gevraagd of de gemeente werkt aan het uitbouwen van een beleidsnetwerk wonen en de coördinatie van het woonbeleid. Eén op vier gemeenten antwoordt positief (cf. supra. tabel 2.2). Grotere gemeenten, waar dit vaak een kwestie van noodzaak is, nemen die rol vaak gemakkelijker op dan kleinere. We stelden vast dat naarmate de gemeenten landelijker zijn gelegen, deze taak er vaker bij inschiet. Dit neemt niet weg dat er ook in kleine gemeenten goede overlegstructuren tot stand komen, die worden aangestuurd door de gemeente en dat weldoordachte woonplannen het levenslicht zien, gebaseerd op studiewerk en met een breed draagvlak. In dit deel van de studie nemen we de regierol van de gemeente verder onder de loep. In een studie van Pröpper et al. (2004) wordt regie gedefinieerd als een bijzondere vorm van sturen en gericht op de afstemming van actoren, hun doelen en handelingen tot een min of meer samenhangend geheel, met het oog op een bepaald resultaat. De auteurs onderzochten de regierol van de gemeenten in opdracht van de Nederlandse overheid voor drie andere beleidsvelden dan wonen. De onduidelijkheid omtrent de verwachtingen van de gemeente als regisseur wordt hier aangekaart en er worden voorwaarden geformuleerd voor een geslaagde regie zowel ten aanzien van de hogere overheid als ten aanzien van de gemeenten. Van de overheid wordt gevraagd om bij het positioneren van gemeenten als regisseur aan te geven welk type regisseur men voor ogen heeft. Dat regietype wordt enerzijds bepaald door de mate waarin de regisseur zijn wil kan opleggen aan, eenzijdige medewerking kan afdwingen van de andere partijen (doorzettingsmacht) en anderzijds door de mate waarin de regisseur zijn eigen beleidskader vormgeeft en zijn eigen koers uitstippelt (eigen script of beleidskader). De combinatie van beide leidt tot vier vormen: regie beheersingsgericht, visionair, uitvoerend en faciliterend. Tabel 2.21 Hoofdvarianten van regie Eigen script of beleidskader Ja Neen Doorzettingsmacht Ja Beheersgerichte regisseur (inhoudelijk én procesmatig) Uitvoeringsgerichte regisseur Bron: Pröpper et al. (2004), p. 7 Neen Visionaire regisseur Faciliterende regisseur Pröpper et al. (2004) stellen als voorwaarde voor een goede regie dat de overheid gemeenschappelijke concepten formuleert onder meer m.b.t. de regierol, maar bijvoorbeeld ook over de afbakening van het domein waarop de regie betrekking heeft en kwaliteitsmaatstaven naar voor brengt voor de regievoering. 39

48 Ze noemen vier componenten waaraan de feitelijke invulling van de regierol door de gemeenten kan worden afgemeten. De gemeente moet (1) overzicht hebben over de situatie; (2) verantwoording nemen voor het geheel; (3) gemeenschappelijke beleidslijnen uitzetten en (4) samenwerking organiseren. Het is dan ook zo gek niet dat m.b.t. de regie van het woonbeleid in Vlaanderen doorgaans twee instrumenten naar voor worden geschoven (Verbeeck & Buijs, 2008), namelijk het lokaal woonoverleg - dit kan een lokale woonraad zijn - waarin de samenwerking vorm krijgt en het lokaal woon(beleids)plan, dat de gemeenschappelijke beleidslijnen bevat en een goede basis is om publieke verantwoording af te leggen. Verder moet een gemeente die de regierol wil opnemen een overzicht van de situatie hebben. Een cijfermatige analyse van de woonsituatie en - problematieken in de gemeente en een overzicht van de actoren en hun aanbod en mogelijkheden maken deel uit van een woonbeleidsplan, maar kunnen ook het voorwerp zijn van een permanente monitoring van het woonbeleid. Deze drie aspecten - samenwerking (via overleg), het uitzetten van de beleidslijnen voor het woonbeleid in een beleidsplan en het hebben van een overzicht over de situatie op het vlak van wonen (wonen en woonbeleid als voorwerp van planning en studie) komen in de dit deel over de regie van het woonbeleid aan bod. We starten met een blik op de hoofdspelers met activiteiten rond wonen in de gemeente. 2.1 Lokale woonactoren Naast de eventuele activiteiten die gemeenten en OCMW s ontwikkelen, bepalen lokale organisaties het aanbod en de dynamiek op het vlak van wonen/huisvesting in gemeente. We vroegen naar de aanwezigheid van lokale woonactoren in de gemeente, omschreven als organisaties die geen zuivere overheidsactoren zijn maar in de gemeente wel een publieke dienstverlening aanbieden op het vlak van wonen of huisvesting. Dit kunnen bedrijven zijn, maar ook gemeentelijke afdelingen van ngo s, vzw s, feitelijke verenigingen en zo meer. 8 De meest saillante actoren met een lokale werking zijn de SHM s, de sociaal verhuurkantoren (SVK s), de woonwinkels en de huurdersbonden. De ons bekende organisaties werden in de bevraging aangeboden ter correctie en aanvulling. Elke gemeente behoort doorgaans tot het werkingsgebied van één of twee SHM s. In Oost- en West-Vlaamse gemeenten is er significant vaker slechts één maatschappij werkzaam. In Antwerpen zijn in 97% van de gevallen twee of meer maatschappijen aan het werk. In de steden Antwerpen en Gent zijn er (aanvang 2006) zelfs zeven SHM s actief; in Mechelen, Avelgem, Kortrijk, Zwevegem en Dendermonde, zijn dat er vijf. Gemiddelden per provincie vindt u in bijlage 8 (tabel 8.1) 8 De bouw-, vastgoed- of immobiliënsector - profit-sector - werden buiten beschouwing gelaten, net zoals diensten met een aanbod op het vlak van wonen en zorg. 40

49 Tabel 2.22 Aantal SHM s, SVK s, woonwijzers en huurdersorganisaties in de gemeente, aantal, % en gemiddelde SHM s SVK s Woonwijzer, woonwinkel Huurdersorganisaties Aantal % Aantal % Aantal % aantal % Geen 1 0, , , , , , ,1 22 8, ,5 14 5,2 1 0, ,7 2 0, , , ,7 Totaal gemeenten , , , ,0 Gemiddelde 2,17 0,74 0,18 0,09 41

50 De SVK s zijn ingeburgerd in het Vlaamse woonlandschap; er werden er 79 verschillende genoemd. In de gemeenten die de vragenlijst beantwoordden zijn er doorgaans één of twee. In twee op drie gemeenten is er één SVK werkzaam. In centrumsteden zoals Gent, Brugge Roeselare, maar ook in een aantal kleinere gemeenten zoals Lendelede, Tielt, As, Mortsel, Herzele, zijn er twee; in Antwerpen zijn er drie. In de provincie West-Vlaanderen zijn er significant méér gemeenten met een SVK. De provincie Antwerpen telt gemiddeld het kleinste aantal SVK s per gemeente. Het woonwinkelconcept is minder courant in Vlaanderen. Woonwinkels zijn te vinden in één op vijf gemeenten. Hier wordt uitgebreid op ingegaan in hoofdstuk 4 over informatie en dienstverlening. Huurdersorganisaties hebben permanenties in 23 gemeenten. Omdat ze vooral dienstbaar zijn in gemeenten met veel huurwoningen, vinden we ze in de 13 centrumgemeenten (met één uitzondering ten tijde van de webbevraging) en in grotere gemeenten zoals Tienen en Vilvoorde. De permanenties gaan uit van zeven huurderbonden, die provinciaal georganiseerd zijn, en van Huurders Helpen Huurders, het Platform Antwerpse Sociale Huurders en de Huurdersbond Waasland. 2.2 Lokaal woonoverleg Om regie van het woonbeleid te kunnen voeren is het organiseren van samenwerking een noodzaak, evenals het uitzetten van gemeenschappelijke beleidslijnen (Pröpper et al., 2004). Dienstverlening op maat vraagt een goede vertrouwdheid met problemen en mogelijke oplossingen. Een goed werkende dienst heeft een netwerk van contacten en werkt regelmatig samen met andere actoren en diensten, zowel in als buiten de gemeente. Vaak gebeurt die samenwerking ad hoc naar aanleiding van een concreet individueel probleem. Een gestructureerd overleg gaat verder dan een ad-hoc samenwerking Gemeenten die de coördinatorrol ernstig nemen, nemen het initiatief voor een regelmatig structureel overleg met de voornaamste partijen die bij wonen betrokken zijn op het grondgebied. Een gestructureerd overleg inventariseert proactief waar en hoe woondiensten met elkaar kunnen samenwerken en biedt structurele oplossingen voor steeds wederkerende problemen doordat ze resulteren in een gericht beleid. (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Woonbeleid, 2003, p. 7) Aan de gemeenten werd gevraagd of er het afgelopen jaar overleg heeft plaatsgevonden, al was het maar eenmalig, met betrekking tot (aspecten van) het beleidsveld wonen/huisvesting. We verduidelijkten dat het gaat om overleg waarbij minaal de gemeente en het OCMW betrokken zijn, eventueel aangevuld met één of meerdere lokale actoren die actief zijn in de gemeente. Het kan hierbij zowel gaan om overleg op initiatief van de gemeente als op initiatief van het OCMW of anderen. Intergemeentelijk overleg kwam verder in de vragenlijst aan bod. Zo n overleg had plaats in ruim de helft van de gemeenten. Met andere woorden, in 43% van de gemeenten werd in het jaar dat aan de webbevraging voorafging niet één keer overlegd over wonen met één of meerdere van de voornaamste betrokkenen. Woonoverleg is dus niet ingeburgerd in de Vlaamse gemeenten. 42

51 In de twee volgende tabellen ziet u het verschil tussen de provincies en tussen de verschillende typegebieden. Tabel 2.23 Minstens een eenmalig overleg over wonen met gemeente, OCMW en/of één of meerdere lokale actoren het afgelopen jaar, % naar provincie Antwerpen Vlaams- Brabant West- Vlaanderen Oost- Vlaanderen Limburg Totaal Woonoverleg 58,6 38,8 66,7 64,8 52,6 57,2 Geen woonoverleg Totaal gemeenten 41,4 61,2 33,3 35,2 47,4 42, Chi², P= Vooral in West- en Oost-Vlaanderen is overleg over wonen meer gangbaar dan in de andere provincies. In twee derden van de gemeenten werd er overlegd over wonen, al was het maar één keer tijdens het afgelopen jaar. In Vlaams-Brabant wordt het minst overlegd over wonen, namelijk door 39% van de gemeenten die aan de bevraging deelnamen. Tabel 2.24 Kleine steden Minstens een eenmalig over wonen met gemeente, OCMW en/of één of meerdere lokale actoren het afgelopen jaar, % naar typegebied Centrumsteden Overgangsgebied Platteland Stedelijke rand Totaal Woonoverleg 92,3 71,4 51,8 52,3 53,3 57,2 Geen woonoverleg Totaal gemeenten 7,7 28,6 48,2 47,7 46,7 42, Chi², P= We zien een tweespalt tussen de steden en de andere gebieden (buitengebied en stedelijke rand). In de steden komt overleg over wonen significant meer voor. Dit is zeker zo voor alle centrumsteden, al blijkt er ook één centrumstad waar het hele jaar niet over wonen werd overlegd, al was het maar met de SHM of het OCMW, en voor 71% van de kleine steden. In de overige gebieden vond er bij één op twee gemeenten een overleg plaats Gemeentelijke woonraad De activiteiten van de lokale actoren op elkaar afstemmen en stroomlijnen in functie van het lokaal woonbeleid vraagt minimaal dat de voornaamste actoren van het woonbeleid af en toe rond de tafel zitten. Dit gebeurde door 57% van de gemeenten minstens één keer het afgelopen jaar, minimaal met het OCMW en de gemeente. Een dergelijk overleg kan ook op meer gestructureerde wijze doorgaan. Wanneer zo n overleg de vorm aanneemt van een overleg- en adviesorgaan waarin belangrijke dossiers en vragen m.b.t. wonen/huisvesting in de gemeente ter bespreking en advies worden voorgelegd aan een brede groep van actoren, dan 43

52 spreken we van een gemeentelijke, lokale of stedelijke woonraad. 9 (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Woonbeleid, 2003) Tabel 2.25 Aantal en % gemeenten met een gemeentelijke woonraad Aantal % Gemeentelijke woonraad 44 16,2 Gemeentelijke woonraad in voorbereiding 13 4,8 Geen gemeentelijke woonraad ,0 Totaal gemeenten ,0 44 gemeenten (16%) zeggen dat er in hun gemeente een woonoverleg doorgaat dat aan de genoemde omschrijving beantwoordt. Een 13-tal gemeenten (5%) overwegen een woonraad op te starten. In een aantal gevallen blijkt echter de GECORO of het overleg dat doorgaat in het kader van het lokaal sociaal beleidsplan naar voor gebracht als een gemeentelijke woonraad. In andere gevallen blijkt de zogenaamde woonraad beperkt tot een intern overleg met gemeentediensten en schepen. Soms heeft het overleg geen naam, waardoor het statuut ervan binnen de gemeentelijke beleidsvoorbereiding en besluitvorming rond wonen niet duidelijk is. Vooral de Oost-Vlaamse gemeenten (28%) noemen, meer dan de andere provincies (10 tot 15%), de woonraad als structureel overlegorgaan in de gemeente (tabel 8.3 in bijlage 8). Er is een gemeentelijke woonraad bij 10 van de 13 centrumgemeenten. In de kleine steden, de stedelijke rand en in het overgangsgebied is dat heel wat minder, namelijk bij één op drie tot één op vier gemeenten. In plattelandsgemeenten is er zelden een gemeentelijke woonraad (15%) (tabel 8.4 in bijlage 8) De samenstelling van de gemeentelijke woonraad In de praktijk zijn deze 44 lokale of gemeentelijke woonraden divers qua samenstelling, gaande van enkele leden tot een vertegenwoordiging uit meer dan dertig verschillende diensten, besturen of organisaties die betrokken zijn bij het woongebeuren in de gemeente. Een overzicht: De gemeente participeert meestal via de schepen verantwoordelijk voor wonen (89%). De helft onder hen neemt tevens het voorzitterschap op (45%). De burgemeester is ook vaak van de partij (38%) en zit de woonraad voor als de schepen dat niet doet (17%), tenzij er geen voorzitter werd aangeduid (15%). Twee gemeentelijke woonraden worden niet bijgewoond door iemand van het college. Daarnaast is er de gemeentelijke inbreng via de huisvestingsambtenaar (73%) en een vertegenwoordiging van de dienst Ruimtelijke Ordening en/of Stedenbouw (73%), meer nog dan vanuit een dienst Huisvesting of Wonen (52%) en het beleidsveld Welzijn/Sociale Zaken (36%). Het voorzitterschap van de woonraad door de gemeente is een logische keuze, gezien de gemeente geacht wordt de coördinator te zijn van het woonbeleid. Dat is bij 68% van de gemeenten zo, maar dus niet altijd het geval. Het OCMW is in op één na alle genoemde woonraden vertegenwoordigd via de OCMW-voorzitter (77%), maar ook vaak door de sociale dienst (48%) of 9 Intergemeentelijke overlegorganen en specifieke overlegorganen m.b.t. sociaal woonbeleid komen in een volgende paragraaf aan bod. 44

53 huisvestingsdienst (43%) van het OCMW. In de meeste gevallen is het OCMW op meerdere manieren vertegenwoordigd. De welzijnssector (los van het OCMW) participeert in één op drie woonraden, meestal via het opbouwwerk of samenlevingsopbouw. In 82% van de genoemde lokale woonraden maakt een SHM deel uit van het overleg, daar waar toch in alle gemeenten (op één na) een SHM actief is. Bij 59% van de 44 woonraden participeert het SVK aan het woonoverleg. Heel wat meer gemeenten hebben een SVK-werking, maar het SVK is dus niet altijd als dusdanig in het woonoverleg betrokken. Dat is zo in 15 van de genoemde woonraden. Doelgroepwerkingen worden in beperkte mate betrokken bij het gemeentelijk woonoverleg. Meestal gaat het dan om de doelgroep van de ouderen. Ook de niet-publieke sector met de vastgoedmakelaars, vrije beroepen zoals architecten en notarissen, de bouwsector, is meestal geen structurele speler binnen het woonoverleg. Bewonersparticipatie is voor wat betreft deelname aan het woonoverleg uitzonderlijk. Genk, Sint-Niklaas en Gent kennen de meest ruime woonraad met een vertegenwoordiging uit de Vlaamse administratie, de gemeente (politiek en ambtenarij), het OCMW, de welzijnssector, de sociale woonactoren, met daarbij zowel de SHM s, het SVK, de huurders- en eigenaarsorganisatie en de private sector. Belangrijker dan het aantal leden echter, is de samenstelling ervan. Als we hypothetisch als minimale bezetting voor de woonraad de gemeente, het OCMW en de SHM veronderstellen, dan beantwoorden 36 van de 44 genoemde overlegorganen (82%) aan deze voorwaarde. We kunnen ons afvragen of de overige woonraden wel de lading dekken van de hoger gegeven definitie De agenda van de gemeentelijke woonraad Wat staat er op de agenda van die gemeentelijke woonraad? In drie kwart van de gemeenten werd het afgelopen jaar de bespreking van sociale woonprojecten geagendeerd. In tweede instantie wordt overlegd met het oog op een betere afstemming en coördinatie van activiteiten (61%) en het uitwerken van een woonbeleid (52%). 45

54 Tabel 2.26 Voornaamste thema s in de woonraad het afgelopen jaar, aantal en % Aantal % Sociale woonprojecten in de gemeenten 33 75,0 Coördinatie van het woonbeleid 27 61,4 Het uitwerken van een globaal woon- of huisvestingsbeleid 23 52,3 Woonpremies, tegemoetkomingen aan particulieren 22 50,0 Handhaven van de woningkwaliteit 20 45,5 Informatie en advies over wonen 17 38,6 Crisis- of noodwoningen in de gemeente 16 36,4 Specifieke doelgroepen van het woonbeleid 15 34,1 Het uitbouwen van een beleidsnetwerk wonen 12 27,3 Totaal gemeenten De woonpremies, tegemoetkomingen aan particulieren komen in de West- en Oost-Vlaamse woonraden vaker aan bod (in resp. 67% en 75% van de woonraden) dan in de andere provincies (17% tot 25%). In deze provincies is er ook meer een traditie van woonpremies dan elders in Vlaanderen (zie verder deel woningkwaliteit). De overlegintensiteit verschilt, maar in de meeste gevallen (41%) komt de woonraad elke drie à vier maanden samen (tabel 8.5 in bijlage 8) Overleg sociaal wonen/sociale huisvesting Een afzonderlijke vragenblok werd gewijd aan overleg over sociale huisvesting, waarbij zowel de gemeente als het OCMW en/of één of meerdere actoren van buiten de gemeente betrokken waren. Indien sociaal wonen geagendeerd werd in de gemeentelijk woonraad over sociaal wonen of als aparte werkgroep samenkomt onder de woonraad, wordt dit in rekening gebracht bij de verwerking van deze resultaten. 46

55 Tabel 2.27 Overleg sociaal wonen/sociale huisvesting in de gemeente, aantal en % naar type van overleg Aantal % Overleg sociale huisvesting ,1 Thema sociale huisvesting binnen de woonraad Periodiek overleg over sociale huisvesting Ad hoc overleg over sociale huisvesting Werkgroep sociale huisvesting < Woonraad Geen overleg sociale huisvesting Overleg sociale huisvesting in voorbereiding 33 12, , ,9 7 2, ,9 8 Totaal gemeenten ,0 Voor heel wat gemeenten is lokaal woonbeleid te herleiden tot de rol van de gemeente in het tot stand komen van sociale huisvestingsprojecten. Dit bleek bijvoorbeeld ook uit de vaststelling dat de voorbije bestuursperiode heel wat gemeenten een schepen hadden voor sociale huisvesting in plaats van voor wonen. Van de 271 gemeenten die aan de studie deelnamen heeft 60% het voorbije jaar minimaal met het OCMW een overleg gehad in verband met sociale huisvesting. In 10% van de gemeenten werd een vast forum opgericht voor overleg over sociaal wonen. Merken we op dat dit overleg soms gebeurt in het kader van bijvoorbeeld het lokaal sociaal beleidsplan. In 23% van de gemeenten werd ad hoc vergaderd naar aanleiding van een specifiek dossier of project. Daarnaast nemen gemeenten met een woonraad dit op binnen de reguliere werking en het is dan ook het thema dat in de meeste woonraden aan bod kwam het afgelopen jaar, nl. bij 75% Intergemeentelijk overleg Na de vragen naar overleg met actoren binnen de gemeente, wordt vervolgens ook nagegaan of er het afgelopen jaar door de gemeente overleg is gepleegd over wonen/huisvesting waarbij zowel de gemeente als één of meerdere andere gemeenten betrokken waren. Dit kunnen aangrenzende gemeenten zijn, maar dat is niet altijd zo. Het overleg met andere gemeenten is in de helft van de gevallen een ad hoc, occasioneel of projectmatig intergemeentelijk overleg naar aanleiding van een specifieke vraag, voor de duur van een welbepaald dossier of project. Bij één op vier gemeenten is het een periodiek intergemeentelijk overleg wonen of huisvesting dat geregeld samenkomt en vaste leden heeft, bijvoorbeeld 'de intergemeentelijke woonraad' of 'woonoverleg regio...'. In vijf gemeenten maakt men gewag van een werkgroep die (aspecten van) wonen of huisvesting behandelt en die deel uitmaakt van en rapporteert aan een ruimer intergemeentelijke overlegorgaan. 47

56 Tabel 2.28 Overlegvorm in de gemeenten waar het voorbije jaar een intergemeentelijk overleg doorging, aantal en % Aantal % Ad hoc overleg 18 45,0 Periodiek intergemeentelijk overleg over wonen 11 27,5 Deel van een ruimer intergemeentelijk overleg 5 12,5 Andere overlegvorm 6 15,0 Totaal ,0 Chi²=n.s Een dergelijk overleg had plaats in een veertigtal, of 15% van alle gemeenten. In West- en Oost-Vlaanderen werd bij één op vijf gemeenten intergemeentelijk overlegd. Enkele West-Vlaamse gemeenten geven expliciet aan dat het overleg er kwam op initiatief van de provincie. Tabel 2.29 Gemeenten waar het voorbije jaar een intergemeentelijk overleg doorging, aantal en % naar provincie Aantal % Totaal Antwerpen 7 10,0 70 Limburg 6 15,8 38 Oost-Vlaanderen 10 18,5 54 Vlaams-Brabant 4 8,2 49 West-Vlaanderen 13 21,7 60 Totaal 40 14,8 271 Chi²=n.s. Het verschil in intergemeentelijke overlegsituaties is groter als we kijken naar het typegebied. Eén op twee centrumgemeenten zat samen met collega-bestuurders om te praten over huisvestingsproblemen of -opportuniteiten. Daarnaast is intergemeentelijk woonoverleg vooral een zaak van bijna één op vijf plattelandsgemeenten. Tabel 2.30 Gemeenten waar het voorbije jaar een intergemeentelijk overleg doorging, aantal en % naar typegebied Aantal % Totaal (Groot)stedelijke rand 6 13,3 45 Centrumsteden 7 53,9 13 Kleine steden 4 9,5 42 Overgangsgebied 6 7,2 83 Platteland 17 19,3 88 Totaal 40 14,8 271 Chi², P=0,004 We lieten de gemeenten aankruisen welk type van activiteiten het voorbije jaar aan bod kwam. De ervaringsuitwisseling en het ontwikkelen van een woonbeleid voor 48

57 de regio primeren en staan in zowat alle periodieke overlegorganen op de agenda. Bij één op drie gemeenten heeft het intergemeentelijk overleg als doel om de gemeenschappelijke belangen te behartigen naar de hogere overheid toe, te werken aan een vergelijkbare of gedeelde problematiek en/of een gemeenschappelijk aanbod te organiseren voor de burger. Tabel 2.31 Activiteiten die aan bod kwamen het voorbije jaar in het intergemeentelijke overleg, aantal naar overlegvorm Periodiek overleg Deel ruimer overleg Ad hoc overleg Totaal Aantal Aantal Aantal Aantal % Ervaringsuitwisseling ,0 Ontwikkelen van een woonbeleid voor de regio Belangenbehartiging naar hogere overheid toe Een vergelijkbare of gedeelde problematiek Een gemeenschappelijke aanbod aan de burger Het gezamenlijk opnemen van taken m.b.t. wonen Een grensoverschrijdende problematiek Programmatie sociale woonprojecten , , , , , , ,0 Totaal gemeenten ,5 We gaan ervan uit dat het intergemeentelijk overleg in het kader van een intergemeentelijke samenwerking een boost krijgt, naar aanleiding van het subsidiebesluit ter ondersteuning van het lokaal woonbeleid (BVR van 21 september 2007 houdende subsidiëring van projecten ter ondersteuning van het lokaal woonbeleid). Dit besluit is er in de eerste plaats op gericht intergemeentelijke samenwerking rond wonen te stimuleren om aldus een dynamiek teweeg te brengen in het lokale woonbeleid, in het bijzonder in de kleinere gemeenten. De oproep tot projecten had erg veel succes (cf. bijlage 12). 2.3 Het ontwikkelen van een woonbeleid Eén van de voorwaarden voor een goede lokale regie is dat de gemeente een overzicht heeft over de situatie op het vlak van wonen in de gemeente (Pröpper et al., 2004). Dit vraagt enerzijds een zicht op de lokale woonactoren in de gemeente, hun activiteiten en mogelijkheden, hun doelen en belangen. Daarnaast vraagt dit ook een inzicht in de relevante problemen op het vlak van wonen, de ontwikkeling ervan en in de oorzaken. De studie of analyse van de woonsituatie en het gebruik van de aangereikte lokale statistieken komen aan bod in De regie van het woonbeleid veronderstelt dat de gemeente de beleidslijnen (een script of beleidskader) voor het woonbeleid uitzet of organiseert. De gemeente stippelt een bepaalde koers uit: wat is het doel en wat zijn de randvoorwaarden, welke middelen worden ingezet en wat is het tijdschema? De regisseur kan de 49

58 koers zelf bepalen, maar kan er ook voor zorgen dat andere actoren de beleidslijnen uitzetten. (Pröpper et al., 2004, p. 19). De Vlaamse overheid stelt dat de lokale overheden over de vrijheid én de verantwoordelijkheid beschikken om een eigen woonbeleid te ontwikkelen. Hier zijn geen planningsverplichtingen of planlasten aan verbonden. Maar, een lokaal woonplan kan wel een uitstekend middel zijn voor de lokale beleidsmakers om hun beleidskeuzes tot uiting te brengen, en dit zowel aan de eigen inwoners als aan andere overheden en actoren. In dit lokaal woonplan kunnen voorstellen voor acties en concrete projecten gekaderd worden in een visie op (middel)lange termijn, zodat inspanningen beter gedoseerd kunnen worden en de beschikbare middelen en personeel efficiënter ingezet (website bouwen en wonen ). 10 Omdat de regie door de gemeente veronderstelt dat de gemeente verantwoording aflegt over het eindresultaat (Pöpper et al., 2004), is het beschikken over een gemeentelijk woonbeleidsplan waaraan de voortgang kan worden afgemeten, een krachtig instrument. In gaan we na of de Vlaamse gemeenten over een gemeentelijk woonbeleidsplan beschikken of in andere beleidsplannen beleidslijnen voor wonen hebben uitgezet Kennis van de woonsituatie in de gemeente Zowel het uitoefenen van de regie als het uittekenen van een beleidsvisie en -plan voor het lokaal woonbeleid vraagt een goed zicht op de woonsituatie in de gemeente in al haar aspecten. Het vraagt een beeld van de beschikbaarheid van woningen, de betaalbaarheid ervan, de woning- en woonomgevingskwaliteit en de evolutie ervan en de specifieke woongerelateerde problematieken in de gemeenten zoals bijvoorbeeld de leefbaarheid in bepaalde buurten, de selectieve uit- of instroom van bewonersgroepen, bijzondere doelgroepen in de gemeente en zo meer. We vroegen aan de gemeenten in welke mate zij gebruik maken van de lokale statistieken die door de hogere overheden ter beschikking worden gesteld, of zij zelf databestanden aanleggen om om de woonsituatie in de gemeente te monitoren. We ronden af met de vraag naar eigen studies over aspecten van wonen in de gemeente Vertrouwdheid met de gemeentelijke statistieken Zowel de Vlaamse overheid als de provincies stellen reeksen van gemeentelijke statistieken ter beschikking om de woonsituatie in de gemeente te analyseren. Het gaat om basisstatistieken over woningprijzen, demografie, het aantal verkopen naar woningtype, statistieken van de begonnen woningen en zo meer. De provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant bieden in samenwerking met de UFSIA het gemeentelijk woondossier (Raemdonck & Laureys, 2008) aan hun gemeenten aan. De provincie Antwerpen doet dat ook via de website. 11 De statistische fiche in dit dossier bestaat uit bevolkingsgegevens, socio-economische cijfers en woning(markt)-data. In Oost-Vlaanderen maakt de provincie via het Steunpunt Sociale Planning eigen Themafiches woningmarktgegevens. 12 In Limburg maakte de studiecel De woningmarktgegevens editie 2005 met gemeentelijke cijfers, nu ver- (9/5/2009). sociale_planning/statistieken/ themafiches/index.cfm 50

59 vangen door de Cijferkorf wonen, editie 2008, aangeboden via de website. De provincie West-Vlaanderen ten slotte richtte binnen de dienst Welzijn het Steunpunt Sociale Planning op dat gegevens tot op buurt- en wijkniveau verzamelt. Naast gedetailleerd onderzoek op maat, maakt de provincie per gemeente een fiche aan met de belangrijkste bevolkingsgegevens, socio-economische cijfers, huisvestingsgegevens, de zogenaamde snelgegevens. We vroegen ons af in welke mate dit aanbod gekend is en gebruikt wordt in de Vlaamse gemeenten. Tabel 2.32 Kennis en gebruik van het Vlaams en provinciaal aanbod aan lokale statistieken, aantal en % Aantal % Aantal % Portaalsite lokale statistieken SVR=gekend ,5 Regelmatig gebruik 7 5,9 Af en toe gebruikt 46 38,7 Zelden gebruikt 45 37,8 Nooit gebruikt 21 17,7 Provinciaal aanbod lokale statistieken wonen=gekend ,4 Regelmatig gebruik 11 9,7 Af en toe gebruikt 48 42,1 Zelden gebruikt 40 35,1 Nooit gebruikt 15 13,2 De cijfers tonen aan dat het aanbod onvoldoende is gekend. De portaalsite van de Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR) met statistieken op gemeentelijk niveau 13 is bij minder dan de helft van de respondenten gekend (45%). In de centrumsteden en de (groot)stedelijke rand is dit aanbod het best gekend (beide 69%) tegenover 42% in de kleine steden en op het platteland. In het overgangsgebied kent één derde van de gemeenten dit aanbod. Het verschil is statistisch significant (Chi², P=.0006). Er is geen verschil tussen de provincies. Wie de portaalsite van de SVR kent, maakt er niet altijd gebruik van in het kader van het woonbeleid. Slechts 7 gemeenten consulteren de website regelmatig in het kader van het woonbeleid, 46 gemeenten af en toe. Ruim de helft van wie de website kent, zegt er zelden of nooit gebruik van te maken. Voor de provinciale statistieken ligt het resultaat in dezelfde lijn. Wat betreft de bekendheid van dit aanbod vinden we echter wél een significant verschillend resultaat in functie van de provincie (Chi², P=.0314). In de provincie Antwerpen kennen de gemeenten het aanbod - i.c. het gemeentelijk woondossier - het best (57%), in Oost-Vlaanderen is dat 50%; in de overige provincies is dat 33% tot 38%. De provincies met de best gekende statistieken tonen echter geen hoger gebruik ervan dan de provincies waar het aanbod minder goed gekend is

60 Overig gebruik cijfers, statistieken of studiemateriaal Gemeenten kunnen zelf ook actief op zoek gaan naar cijfers en statistieken en bijvoorbeeld specifieke gegevens over gemeenten aanvragen op buurtniveau bij de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (het vroegere NIS) of aan de slag gaan met de bevolkingskubussen van de SVR. De gemeente kan er bovendien eigen registratiepraktijken op nahouden om het woonbeleid in de gemeente te monitoren, overeenkomsten sluiten met de lokale vastgoedsector of de notarissen voor het registreren van verkoopsgegevens, en zo meer. Verder kan een gemeente die daar personeel en tijd voor kan vrijmaken eigen studies uitvoeren of opdrachten uitbesteden aan een extern studiebureau. Dit kan ook intergemeentelijk gebeuren. Ruim één derde van de respondenten (aantal = 90) heeft de afgelopen vijf jaar nog andere cijfers, statistieken of onderzoeksresultaten gebruikt om het lokaal woonbeleid te ondersteunen, los van het genoemde Vlaams en provinciaal aanbod. Vooral, maar niet alle centrumgemeenten (76%) gaan op zoek naar bijkomende informatie om het woonbeleid te ondersteunen; in de plattelandsgemeenten gebeurt dit het minst (9%). Het verschil is statistisch significant (Chi², P=.0194). Tabel 2.33 Overig gebruik van cijfers, statistieken of onderzoeksresultaten de voorbije vijf jaren, aantal en % Aantal % Onderzoek studiebureau in opdracht van de gemeente 48 18,1 Eigen onderzoek, bv. bevraging van de bewoners over hun woonbehoeften, verhuisintenties, onderzoek woningkwaliteit 41 15,4 Aanvraag statistieken op maat bij de dataleverancier 32 12,0 Ondersteuning op maat vanwege de provincie 21 7,9 Andere 20 7,5 Totaal gemeenten Als men nog van een ander aanbod gebruik maakte om de woonsituatie in de gemeente te analyseren de voorbije vijf jaar, gaf men meestal een studieopdracht aan een extern bureau (18%) of voerde men een eigen studie uit (15%), maar bij de vraag naar een omschrijving ervan blijft men meestal het antwoord schuldig. Met externe studieopdrachten bedoelt men bijna steeds de woonbehoeftenstudie die in het kader van het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan (GRS) werd gemaakt. Eén op tien gemeenten vroeg statistieken op maat bij externe dataleveranciers, maar ook hier krijgen we meestal geen antwoord op de vraag naar wie die dataleverancier is De visie op wonen in de lokale beleidsplannen Een toekomstvisie en acties op het vlak van het lokaal woonbeleid kunnen neergeschreven worden in een afzonderlijk lokaal woonbeleidsplan. Voor kleinere gemeenten is het echter niet altijd opportuun of haalbaar om een afzonderlijk beleidplan aan wonen te wijden. Woonbeleidslijnen worden in die gemeenten soms uitgezet in andere plannen zoals het GRS of het Lokaal Sociaal Beleidsplan. In de webbevraging kwamen beiden aan bod. 52

61 Het gemeentelijk of lokaal woonbeleidsplan Een gemeentelijk of lokaal woonbeleidsplan, verder genoemd gemeentelijk woonplan (GWP), is een door de gemeenteraad goedgekeurd gemeentelijk beleidsdocument dat de krachtlijnen en keuzes voor het lokaal woonbeleid weergeeft. Dit plan vormt het eindresultaat van een planningsproces door de verschillende lokale woonactoren, dat - vertrekkende vanuit de kennis en analyse van de gegeven situatie - in een aantal stappen komt tot prioritaire beleidskeuzes en een tijdsgebonden actieprogramma (Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, Afdeling Woonbeleid, 2002, p. 6). Een kleine groep van 23 gemeenten (9%) zegt over een dergelijk door de gemeenteraad goedgekeurd beleidsdocument te beschikken dat de krachtlijnen en keuzes voor het lokaal woonbeleid weergeeft en hiertoe een tijdsgebonden actieprogramma voorstelt. Aanvullend geven 30 gemeenten (11%) te kennen dat de opmaak van zo n lokaal woonbeleidsplan op het programma staat (tabel 8.6 in bijlage 8). Wanneer we de resultaten nader bekijken, blijken een aantal van de genoemde plannen niet aan de omschrijving van een lokaal woonbeleidsplan te beantwoorden. Ze kaderen in de opmaak van het GRS, meer bepaald de woonbehoeftenstudie die hiervoor vereist was, of in de opmaak van het Lokaal Sociaal Beleidsplan. Zowat alle goedgekeurde lokale woonplannen zijn vrij recent van datum, namelijk van 2000 of later. Verder zijn de lokale woonplannen niet altijd (18 van 23 plannen) het eindresultaat van een planningsproces met en door de lokale woonactoren. Meestal (21 van de 23 plannen) werd er bij de opmaak van het woonplan uitgegaan van een cijfermatig onderbouwde analyse van de bestaande toestand in de gemeente. We kunnen dus besluiten dat de gemeentelijke woonplannen die werden opgemaakt volgens de regels van de kunst dun gezaaid zijn. West-Vlaanderen telt negen gemeenten met een GWP en er zijn evenveel plannen in de maak in deze provincie. In Vlaams-Brabant en Antwerpen zijn er resp. twee en drie GWP en, maar acht gemeenten bereiden een GWP voor. Niet alle (centrum)steden hebben een woonbeleidsplan: zowel de centrumsteden als de kleine steden tellen er vijf. Weinig gemeenten zetten tot nog toe de stap naar een planmatige aanpak van het woonbeleid onderschreven in een afzonderlijk beleidsplan voor wonen. Het ligt dan ook voor de hand dat de gemeenten ondersteuning bij de opmaak van het lokaal of gemeentelijk woon(beleids)plan kunnen gebruiken. We vroegen aan de gemeente om in een lijst aan te kruisen welke vormen van ondersteuning, gezien de situatie in de gemeente, het meest wenselijk zijn (tabel 2.34). 53

62 Tabel 2.34 Wenselijke ondersteuning bij de opmaak van een gemeentelijk woonplan, aantal en % Aantal % Inhoudelijke ondersteuning op maat ,3 Draaiboek procedure om tot een woonplan te komen ,6 Subsidie opmaak woonplan 96 36,9 Vorming m.b.t. opmaak en invulling gemeentelijk woonplan 94 36,2 Voorbeeldenboek instrumenten lokaal woonbeleid 74 28,5 Middelen voor aanwerving huisvestingsambtenaar 67 25,8 Financiering analyse bestaande toestand door studiebureau Ter beschikking stellen/toegankelijk maken cijfergegevens Toegankelijk stellen goedgekeurde gemeentelijk woonplannen Financiering aanwerving personeel voor opmaak woonplan 61 23, , , ,5 Totaal gemeenten ,0 Ontbrekende antwoorden=6 De gemeenten willen zelf hun GWP opmaken en vragen hierbij ondersteuning op maat (52%) en door middel van vorming (37%), en/of een draaiboek waarin de gemeente stapsgewijs naar een plan wordt geleid (36%). Ook subsidies voor het opmaken van een GWP en vorming hoort voor ruim één derde bij de meest gewaardeerde ondersteuning. Gemeenten mét een afgewerkt lokaal woonplan kijken hier anders tegenaan dan gemeenten die er nog aan moeten beginnen. Zo wordt het ter beschikking stellen en toegankelijk maken van cijfergegevens vooral gewaardeerd door gemeenten die reeds een GWP hebben (65 %); bij de gemeenten zonder plan is dit slechts 19% (Chi², P<.0001). Vermoedelijk werd men bij de opmaak van het GWP geconfronteerd met de schaarste aan woonstatistieken of kende men onvoldoende de weg naar de beschikbare data (zie ook 2.3.1). Een ander verschil (Chi², P=.0498) is dat vorming bij het gemeentelijk woonbeleidsplan vooral hoog wordt ingeschat door gemeenten die nog een plan moeten opmaken (39%), eerder dan bij gemeenten met een plan (17%). In de verschillende provincies zijn de antwoorden vergelijkbaar, met twee uitzonderingen. De vraag naar ondersteuning op maat klinkt luider in de Limburgse gemeenten (65%) en in Oost-Vlaanderen (59%), maar minder in West-Vlaanderen (35%). De verschillen zijn duidelijk (Chi², P=0318). Het beschikbaar stellen van een draaiboek zou vooral in de provincies Antwerpen (50%) en Limburg (49%) gewaardeerd worden, meer dan elders (27% tot 37%) (Chi², P=.0761) Andere plannen met de lokale visie op wonen Wonen komt ook ter sprake in andere beleidsplannen; de focus ligt dan niet op wonen, maar op andere beleidsvelden zoals mobiliteit, of ruimtelijke planning, welzijn of sociaal beleid, milieu of doelgroepen. Daarnaast kunnen streefdoelen of acties opgenomen zijn in de gemeentelijke beleidsnota of het bestuursakkoord. We 54

63 vroegen de respondenten aan te duiden in welke van de genoemde plannen de visie op (aspecten van) het lokaal woonbeleid in de gemeenten en concrete acties ter verwezenlijking ervan zijn opgenomen. De resultaten vindt u in tabel Tabel 2.35 Andere lokale plannen met een visie op het lokaal woonbeleid en concrete acties, aantal en % Aantal % Woonbehoeftenplan in het kader van het GRS ,4 Het Lokaal sociaal beleidsplan ,4 Mobiliteitsplan/-convenanten ,2 De Gemeentelijke beleidsnota, onderdeel wonen 79 30,0 Gemeentelijk milieuplan 55 20,9 Beleidsovereenkomst stedenfonds 8 3,0 Buurt- en wijkontwikkelingsplan 7 2,7 Andere 19 7,2 Totaal gemeenten ,0 In 81% van de gemeenten zijn de visie op wonen en de acties om deze te verwezenlijken, opgenomen in het woonbehoeftenplan dat werd opgemaakt in het kader van het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan (GRS). De categorie andere wordt in hoofdzaak gebruikt om aan te geven dat ook in het GRS zélf de visie op wonen aan bod komt of om te preciseren dat het GRS nog in voorontwerp is. Het Lokaal Sociaal Beleidsplan ( ) bevat bij 41% van de gemeenten de visie op en acties die met wonen te maken hebben. Uit de analyse van de meerjarenplannen Lokaal Sociaal Beleid (Sannen, 2009) voor de daaropvolgende periode blijkt dat 98% van de plannen acties bevatten die onder de noemer huisvesting geplaatst worden. Het gaat in hoofdzaak om acties die te maken hebben met sociale huisvesting (80%) en wonen voor ouderen (76%). De doelgroepen waarop de acties huisvesting voor de periode zich richten, zijn in de eerste plaats de totale bevolking, gevolgd door ouderen en vervolgens gehandicapten. Personen met een laag inkomen en allochtonen komen er als specifieke doelgroep amper aan bod. Mobiliteitsplannen/-convenanten bevatten volgens de respondenten in 39% van de gemeenten ook de visie op wonen in de gemeente en 30% van de bestuurakkoorden bevat een onderdeel dat aan wonen is gewijd. Tot slot zegt ook één op vijf gemeenten een milieuplan te hebben waarin wonen aan bod komt. Dat wonen in één op drie bestuursakkoorden aan bod komt, contrasteert enigszins met de veel sterkere aanwezigheid van een schepen voor dit beleidsveld, namelijk bij 73% van de gemeenten (zie supra, tabel 2.16) Er zijn enkele interessante verschillen naar provincie. In vier op tien West- en Oost-Vlaamse gemeenten komt wonen tern sprake in het bestuursakkoord (resp. 40% en 44%). Dit toont dat vooral in deze twee provincies de politieke ambities omtrent wonen dateren van in 2001, van bij het vastleggen van het beleidsprogramma voor de volgende zes jaar. In de overige provincies is er van wonen meestal nog geen sprake bij het invullen van het bestuursakkoord in 2001 (19% tot en 23%) (Chi², P=.009). 55

64 De milieuplannen met een woonluik zijn significant vaker te vinden in Antwerpse en Limburgse gemeenten (resp. 32% en 30%); dan erbuiten (14% à 15%) (Chi², P=.0234). Visie en acties omtrent wonen komen op een andere manier ter sprake naargelang de verstedelijkingsgraad van het gebied. Het wekt weinig verwondering dat vooral centrumgemeenten, namelijk drie op vier, wonen aan bod brengen in de bestuursakkoorden , gevolgd door de kleine steden en (groot)stedelijke rand (38%). Wonen komt aan bod in de beleidsnota in 29% van de plattelandsgemeenten. Afgaand op de beleidsnota s lijken de woonproblematieken in het overgangsgebied het minst tot de politieke scope te behoren in 2001 (16%). Dit verschil is erg duidelijk (Chi², P<.0001). Wonen als thema in mobiliteitsplannen en -convenanten is dan weer iets dat vooral buiten de centrumsteden (8%) en de (groot)stedelijke rand (29%) ingang vindt, nl. bij één op twee plattelandsgemeenten en 46% van de kleine steden (Chi², P=.0121). Verder wordt in het kader van het stedenfonds in 8 op 13 beleidsovereenkomsten een visie op wonen tentoon gespreid. 56

65 3. Lokaal woningkwaliteitsbeleid Het derde deel van de bevraging naar de praktijk van het lokaal woonbeleid gaat over de wijze waarop de Vlaamse gemeenten de kwaliteit van het woningpatrimonium bewaken en proberen te verhogen. Hiertoe legt de Vlaamse overheid een aantal verplichtingen op, bijvoorbeeld met betrekking tot leegstand en verkrotting. Daarnaast biedt de wetgever de mogelijkheid aan de gemeente om strenger op te treden en de ruimte om een eigen woningkwaliteitsbeleid uit te bouwen. Hierover gaat de volgende vragenreeks, opgesplitst in een deel over ontradende maatregelen en een deel over stimulerende maatregelen. De deelvragenlijst over het lokaal woningkwaliteitsbeleid werd door 268 van de 308 gemeenten beantwoord (87%). De respons varieert, net zoals voor de andere vragendelen, i.f.v. provincie en typegebied (tabellen 6.3 en 6.4 in bijlage 6). De respons is volledig voor de provincie Antwerpen en zeer hoog voor West-Vlaanderen (94%) waar slechts enkele gemeenten ontbreken. De enquête in Vlaams-Brabant werd door drie kwart van de gemeenten ingevuld. De respons voor Limburg en Oost-Vlaanderen ligt daar ergens tussenin. De vragen werden door de kleine steden en de 13 centrumgemeenten zeer goed beantwoord. De respons in de (groot)- stedelijke rand (87%) en in Vlaams-Brabant wordt getemperd door de zwakke respons in de Brusselse rand, waar slechts de helft van de gemeenten deelnam. Op het platteland antwoorden de gemeenten iets beter dan in het overgangsgebied. 3.1 Kwaliteitsbewaking en -handhaving De lokale overheden hebben een niet te onderschatten rol in de uitvoering van het woningkwaliteitsbeleid, alsook in het handhavingsluik ervan (Hubeau, 2007, p. 11). Met ingang van 1 november 1998 werd met de Vlaamse Wooncode (VWC) een woningkwaliteitsregeling ingevoerd. Centraal staan de veiligheids- gezondheidsen woonkwaliteitsnormen waaraan élke woning ongeacht de bewonerstitel moet voldoen (VWC, art.5). De administratieve handhaving van de woningkwaliteit (BVR 6/10/1998) is opgebouwd rond een attestensysteem dat geldt voor de huurwoningen (de conformiteitsattesten) en de mogelijkheid tot ongeschikt-, onbewoonbaar en overbewoondverklaring van de woning. Deze instrumenten kunnen op hun beurt aanleiding geven tot het inzetten van het sociaal beheersrecht en het voorkooprecht wanneer de nodige werken aan de woning niet vrijwillig worden uitgevoerd (De Smedt et al., 2007). De gemeente moet daarnaast ook een vermoedenslijst overmaken voor de Vlaamse heffing op leegstand en verkrotting. Los van die uitvoerende taken die de gemeente verplicht moet opnemen, kan de gemeente naar eigen goeddunken en binnen de decretaal vastgelegde grenzen, streven naar een kwaliteitsvoller woningpatrimonium door bijvoorbeeld strengere normen op te leggen voor kamerwoningen, door bijzondere gebieden af te bakenen of een strengere leegstandsreglementering uit te werken voor de woningen op het grondgebied. De gemeentelijke stedenbouwkundige verordening is ook een instrument om sturend op te treden bijvoorbeeld door het wonen boven winkels te promoten of te verhinderen dat ééngezinswoningen opgesplitst worden, door voldoende parkeerplaatsen te voorzien bij nieuwbouwprojecten en zo meer. Hierover werden geen vragen gesteld in de webbevraging. Ook de leegstandsopname en lokale reglementen worden hier niet behandeld, omwille van de (bij afname van de webbevraging nog zeer recente) decreetswijziging in Sinds 2004 werden er 57

66 voorlopig geen aanslagbiljetten meer verstuurd voor leegstaande gebouwen en/of woningen. De eerste aanslagen met betrekking tot leegstand werden pas vanaf 5 augustus 2007 opnieuw verstuurd. Heel wat gemeenten gaven naar aanleiding van de decreetswijziging de inventaris terug aan de Vlaamse Overheid, die onvoldoende bemand was in de provinciale cellen om de leegstand naar behoren op te nemen. In dezelfde periode maakt een groeiend aantal gemeenten werk van een eigen leegstandsreglementering. Door al deze veranderingen zijn de data voor meerdere opeenvolgende jaren niet vergelijkbaar Conformiteitsattesten Het conformiteitsattest (CA) bevestigt de conformiteit van een huurwoning met de kwaliteitsnormen (VWC, art. 5) en vermeldt de toegestane bezetting van de woning. Het attest wordt aangevraagd door de verhuurder bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het onroerend goed is gelegen. Het afleveren van een attest wordt steeds voorafgegaan door een onderzoek ter plaatse op basis van het technisch verslag en geldt voor een periode van 10 jaar. Het attest kan worden ingetrokken indien de woning niet (langer) aan de normen voldoet. Het is niet verplicht om over een conformiteitsattest te beschikken om een woning te mogen verhuren, maar voldoet de woning niet aan de normen dan is men strafbaar. De strafbaarstelling is (sinds kort) losgekoppeld van het conformiteitsattest, m.a.w. de schending van de normen is rechtstreeks strafbaar. In de praktijk vragen enkel verhuurders waarvan de woning in orde is een CA aan; de overige huurwoningen worden enkel gecontroleerd naar aanleiding van een klacht. Dit alles roept natuurlijk de vraag naar de betekenis van een dergelijk attest. Omdat het aantal conform verklaarde woningen door de gemeente nergens centraal geregistreerd wordt, is er geen overzicht van het totaal aantal toegekende of geweigerde attesten. In de webbevraging werd aan de gemeentebesturen gevraagd hoeveel woningen en/of kamers in de gemeente over een geldend conformiteitsattest beschikken. Uit de resultaten blijkt het aanvragen van CA s alvast niet gebruikelijk. Slechts één op vijf gemeenten (aantal=52) reikte ooit een CA uit voor woningen en slechts 6% voor kamers(aantal=17). We zien geen significant verschil tussen de provincies (tabel 9.1 in bijlage 9). Wel vragen verhuurders vaker een CA aan voor woningen in de verstedelijkte gebieden, waar ook meer huurwoningen zijn. In meer dan de helft van de centrumgemeenten (58%) werd er ooit een of meerdere CA s uitgereikt, in 29% van de kleine steden en in 22% van de gemeenten in de stedelijke rand. Omgekeerd kunnen we ook stellen dat in bijna de helft van de centrumgemeenten geen enkele huurwoning een CA heeft. 58

67 Tabel 2.36 Gemeenten met één of meer geldende CA s voor woningen en kamers, % naar typegebied 1 of meer CA s voor woningen 1 of meer CA s voor kamers Totaal aantal gemeenten Stedelijke rand Kleine steden Centrumsteden Overgangsgebied Platteland 22,2 58,3 28,6 11,1 15,9 19,4 6,7 66,7 7,1 1,2 2,3 6, Totaal gemeenten CA s voor kamers worden bijna exclusief uitgereikt in de centrumsteden (67%), waar ook de studentenkamers gevestigd zijn. Het is niet omdat een gemeente ooit een CA uitreikte, dat het conformiteitsattest effectief als instrument wordt ingezet in het lokaal woningkwaliteitsbeleid. Het uitreiken van een CA s is meestal iets occasioneels: in de helft van de gemeenten is het aantal uitgereikte CA s vijf of minder (tabel 9.2 in bijlage 9). Veelal werden er slechts één of enkele woningen geattesteerd. Al even vaak blijft men het antwoord op de vraag naar het aantal geattesteerde woningen schuldig. In een aantal gevallen zal de vraag naar een CA het gevolg zijn van een onbewoonbaar- of ongeschiktverklaring vermits die wordt opgeheven na het voorleggen van een CA. In bijlage vindt u een overzicht van de gemeenten die meer dan 20 geldende CA s uitreikten voor huurwoningen (tabel 9.3) en een overzicht van het aantal CA s voor kamers per gemeente (tabel 9.4 in bijlage 9). Vooral in de grootsteden wordt het instrument gehanteerd. In Antwerpen wordt het CA vooral aangevraagd voor huurwoningen (1 978 CA s) en minder voor kamers (1 255 CA s). In Gent is het omgekeerd en werden kamers conform bevonden aan de normen en 411 woningen. De centrumsteden met hogescholen en universiteiten reiken vooral attesten uit voor kamers, met uitzondering van de stad Kortrijk die zowel actief huurwoningen (105 CA s) als kamers attesteert (91 CA s). Leuven 14 spant hier de kroon met CA s op 378 adressen; maar ten aanzien van het totaal aantal kamers (geschat op ) is dit dan weer weinig. Brugge (n=130) en Oostende (n=100) volgen met een honderdtal CA s. In Roeselare, Mechelen, Turnhout en Tienen ligt het aantal kamers met een CA in de grootteorde van 40 tot 50 kamers. Bij de kleine steden valt Tienen op met 45 CA s voor huurwoningen en ook Lokeren (n=25), Temse (n=24) en Geraardsbergen (n=19). Het is niet duidelijk waarom sommige gemeenten wel CA s afleveren en de meeste andere gemeenten niet. Wordt in die gemeenten het aanvragen van CA s aangestuurd vanuit de gemeente in het kader van een kwaliteitsbeleid voor de private huurmarkt of kamermarkt? Dit is het geval in Antwerpen waar op de website van het Antwerpse kotweb 15 enkel kamers of woningen worden opgenomen waarvoor een conformiteitsattest kan worden voorgelegd, wat de huurder een minimumga Leuven registreert op adres waardoor het aantal geattesteerde kamers niet gekend is. KOTWEB is een samenwerkingsproject rond studentenhuisvesting waaraan alle Antwerpse hogescholen en de universiteit meewerken. Er zijn een tal kamers, studio's en appartementen opgenomen ( 59

68 rantie biedt op veiligheid en comfort. Een ander voorbeeld is het kamerreglement van Riemst dat een CA verplicht vanaf een bepaald aantal kamers Kwaliteitshandhaving Bij het bevragen van een aantal globale taken uit het woonbeleid (cf. 1.1) werd aan de gemeenten gevraagd of zij de woningkwaliteit handhaven door de bestrijding van leegstand en verkrotting, onbewoonbaarverklaringen en zo meer. Dit werd door 88% van de respondenten positief beantwoord, gaande van 8 op 10 gemeenten op het platteland tot alle centrumgemeenten. Zelfs in die algemene bewoordingen gesteld, blijkt kwaliteitshandhaving nog niet overal een realiteit. De cijfers die we hier voorstellen komen uit de HOLV-databank (Heffing op Leegstand en Verkrotting) die ontwikkeld werd door de Vlaamse Administratie (IVA Wonen) voor de registratie van leegstand, verwaarlozing en de onbewoonbare/ ongeschikte woningen. De heffing is verschuldigd indien het gebouw en/of de woning gedurende 12 opeenvolgende maanden is opgenomen op de inventaris. De administratie maakt afzonderlijke lijsten van 1) leegstaande gebouwen en/of woningen; 2) ongeschikte en/of onbewoonbare woningen en 3) verwaarloosde gebouwen en/of woningen. Op de leegstand gaan we niet verder in (cf. inleiding) Onbewoonbare/ongeschikte woningen Een ongeschikte woning beantwoordt niet aan de vereisten van stabiliteit, bouwfysica, veiligheid of minimaal comfort. Wanneer de gebreken een veiligheids- of gezondheidsrisico inhouden, wordt de woning onbewoonbaar verklaard. De aanleiding is doorgaans een klacht. Sommige gemeenten sporen actief de woningen op waarvan ze vermoeden dat ze niet conform de Vlaamse kwaliteitsnormen zijn. Ook de Vlaamse Wooninspectie zendt haar inspecteurs uit in de strijd tegen verkrotting, maar doet dit vooral in de steden. Gezien het aantal woningen dat onbewoonbaar of ongeschikt wordt verklaard niet het gevolg is van een systematische screening met dezelfde intensiteit over gans Vlaanderen, zeggen de cijfers soms meer over de ijver van gemeente en Vlaamse Gewest in het opsporen van kwaliteitsproblemen dan over de kwaliteit van het woningpatrimonium. De registratiegegevens van de Vlaamse overheid van de ongeschikt of onbewoonbaarverklaringen (OO) tonen zeer uiteenlopende resultaten van gemeente tot gemeente. 60

69 Tabel 2.37 Aantal ongeschikt- of onbewoonbaarverklaringen per gemeente in de periode , %, aantal en gemiddelde Aantal OO % Totaal gemeenten 0 4, , , , , , , ,3 4 Totaal 100,0 308 Gemiddelde 49,6 Bron: RWO, IVA wonen, HOLV-databank In 13 gemeenten (4%) werd er, sinds de registratie in de HOLV-databank vanaf 1996, nog nooit een ongeschikt- of onbewoonbaarverklaring uitgesproken. Daarnaast is in een kwart van de gemeenten waar dit wél eens gebeurde, het aantal woningen dat ooit op de inventaris stond niet hoger dan vijf. De mediaanwaarde 16 is 12 woningen en ligt een stuk hoger in Limburg, West- en Oost-Vlaanderen. De gemiddelde waarden verschillen niet significant naar provincie (tabel 2.38), maar wél (Chi², P<.0001) naarmate de gemeenten meer verstedelijkt zijn (tabel 3.29). Ook de mediaanwaarden liggen zoals te verwachten veel hoger in (centrum)steden dan erbuiten Tabel 2.38 Mediaan, gemiddelde, minimum en maximum aantal ongeschiktof onbewoonbaarverklaringen per gemeente in de periode , naar provincie Mediaan Gemiddelde Minimum Maximum Totaal gemeenten Antwerpen 9 68, Limburg 16 33, Oost-Vlaanderen 12 66, Vlaams-Brabant 7 25, West-Vlaanderen 16 47, Bron: RWO, IVA wonen, HOLV-databank 16 Dit is de middelste waarde wanneer men het aantal ongeschikt-onbewoonbaarverklaringen per gemeente rangschikt van klein naar groot. 61

70 Tabel 2.39 Mediaan, gemiddelde, minimum en maximum aantal ongeschiktof onbewoonbaarverklaringen per gemeente in de periode , naar typegebied Mediaan Gemiddelde Minimum Maximum Totaal gemeenten (Groot)stedelijke rand 13,5 21, Centrumsteden , Kleine steden 48 66, Overgangsgebied 10 14, Platteland 7 9, Bron: RWO, IVA wonen, HOLV-databank Het feit dat de minima en maxima per typegebied ver uiteen liggen, wijst erop dat er bijvoorbeeld ook op het platteland gemeenten zijn die werk maken van het opsporen en controleren van slechte woningen. Gemeenten zoals Avelgem (n=88) en Landen (n=55) overstijgen de aantallen die we in de meeste kleine steden en zelfs in sommige centrumsteden aantreffen. Dit kan enkel het gevolg zijn van een (pro-)actief woningkwaliteitsbeleid in deze gemeenten. Daartegenover staan kleine steden met slechts twee woningen ooit op de lijst In bijlage 9 ziet u een overzicht van het aantal en percentage gemeenten per leegstandscategorie (tabel 9.6) Verwaarloosde woningen Gebouwen en woningen met ernstig storende uiterlijke tekenen van verval kunnen op de inventaris komen wegens verwaarlozing. Hoe de woning er aan de binnenzijde aan toe is, speelt hierbij geen rol. Er komen doorgaans meer woningen per gemeente op de inventaris van verwaarloosde woningen (mediaanwaarde 16) dan op de inventaris van onbewoonbaar of ongeschikt verklaarde woningen (mediaanwaarde 12); maar alles samen gaat het om beperkte aantallen. Tabel 2.40 Mediaan, gemiddelde, minimum en maximum aantal ongeschiktof onbewoonbaarverklaringen per gemeente in de periode , naar provincie Mediaan Gemiddelde Minimum Maximum Totaal gemeenten Antwerpen 14 44, Limburg 11 17, Oost-Vlaanderen 20 35, Vlaams-Brabant 19 24, West-Vlaanderen 13 17, Bron: RWO, IVA wonen, HOLV-databank In de strijd tegen uiterlijke verwaarlozing worden in Oost-Vlaamse en Vlaams- Brabantse gemeenten de meeste woningen op de inventaris geplaatst. Het gaat over zo n 20-tig tal per gemeente. In Limburg is dat bijna half zo veel, maar het verschil is statistisch niet significant. West-Vlaamse en Limburgse gemeenten lijken actiever in het handhaven van de globale woningkwaliteit (ongeschiktheid en onbewoonbaarheid), daar waar Vlaams-Brabantse en Oost-Vlaamse gemeenten meer uitwendige verwaarlozing vaststellen. 62

71 Tabel 2.41 Mediaan, gemiddelde, minimum en maximum aantal ongeschiktof onbewoonbaarverklaringen per gemeente in de periode , naar typegebied Typegebied Mediaan Gemiddelde Minimum Maximum Totaal gemeenten (Groot)stedelijke rand 13 16, Centrumsteden , Kleine steden 31 40, Overgangsgebied 16 16, Platteland 12 15, Bron: RWO, IVA wonen, HOLV-databank In de plattelandsgemeenten en in mindere mate ook in het overgangsgebied wordt er meer verwaarlozing geregistreerd dan ongeschiktheid of onbewoonbaarheid. In de kleine steden en centrumsteden is dat omgekeerd en wordt er meer ingegrepen op het vlak van ongeschikt- en onbewoonbaarheid. Dit is af te leiden zowel uit de globale gemiddelden en mediaanwaarden als uit de curves met het verschil per gemeente tussen beide inventarissen Gemeentelijk kamerreglement Op grond van art. 9 van het kamerdecreet 17 kunnen gemeenten bij verordening strengere veiligheids- en kwaliteitsnormen opleggen voor (studenten)kamers en - woningen en het verhuren ervan aan een vergunning onderwerpen. De gemeentelijke verordeningen moeten na goedkeuring in de gemeenteraad bekrachtigd worden door de Vlaamse Regering. De gemeente kan enkel strengere normen hanteren dan de gewestelijke. De bestaande gemeentelijke kamerreglementen die dezelfde materie regelen en dateren van vóór 1 september 1998, moeten toch nog door de Vlaamse Regering bekrachtigd worden bij Ministerieel Besluit (MB), willen zij hun rechtskracht behouden (aldus de raad van State in een arrest van 30 april 2002; Vandromme, 2008). Wij vroegen aan de gemeenten of zij over een door de Vlaamse regering bekrachtigd kamerreglement beschikken. Er blijken nog een tiental reglementen in gebruik van voor 1/9/1998, die door de gemeente in de webbevraging worden aangebracht als zijnde een bekrachtigd kamerreglement en dus vermoedelijk niet rechtsgeldig zijn. Soms heeft het reglement tot doel permanente kamerbewoning in de gemeente onmogelijk te maken. 17 Decreet van 4 februari houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers. 63

72 Tabel 2.42 Gemeenten met een door de Vlaamse Regering bekrachtigd kamerreglement met het jaartal van MB Jaar van MB Torhout 1999 Denderleeuw 2000 Arendonk 2002 Boom 2003 Oostende 2003 Genk 2003 Brugge 2004 Roeselare 2004 Eeklo 2004 Zelzate 2004 Gent 2004 Hasselt 2000 We merken op dat ook Lanaken, Menen en Riemst sinds 2007 over een kamerreglement beschikken goedgekeurd bij MB. De goedkeuring gebeurde echter ná het invullen van de webbevraging Kwaliteitshandhaving én uitbreiding sociaal huurpatrimonium Twee instrumenten laten toe om kwaliteitshandhaving te combineren met het creeren van bijkomende sociale huurwoningen: het voorkooprecht en het sociaal beheersrecht Voorkooprecht Het recht van voorkoop 18 houdt in dat wie een woning of een perceel wil verkopen, zich eerst tot de houder van het voorkooprecht moet wenden met de vraag of hij de woning of het percee) wenst aan te kopen. De houder van het voorkooprecht betaalt de prijs die een andere kandidaat-koper bereid is ervoor te betalen. De houders van het voorkooprecht zijn: de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW), de sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM s), de gemeenten en de OCMW s. 18 Decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode (artikel 85 t.e.m. 89) en het BVR van 6/10/2009 betreffende de kwaliteitsbewaking, het recht van voorkoop en het sociaal beheersrecht (artikel 27 t.e.m. artikel 30). 64

73 Het recht van voorkoop is van toepassing 19 op privéwoningen waaraan de houder van het recht renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerkzaamheden heeft uitgevoerd en die te koop worden aangeboden. Daarnaast krijgen de VMSW en de SHM s binnen hun werkingsgebied, en de gemeenten op hun grondgebied, een recht van voorkoop op: woningen op de Vlaamse inventaris van leegstaande, onbewoonbaar of ongeschikt verklaarde en/of verwaarloosde woningen; woningen die niet werden gesloopt binnen de door de Vlaamse regering opgelegde termijn; percelen, bestemd voor woningbouw, gelegen in een door de Vlaamse regering vastgesteld bijzonder gebied (zie ). In de praktijk wordt het recht van voorkoop in het kader van de Vlaamse Wooncode vooral toegepast op leegstaande, ongeschikte en of onbewoonbare en verwaarloosde woningen. Dit recht van voorkoop heeft tot doel bepaalde woningen en percelen bestemd voor woningbouw te verwerven om sociale huur- of koopwoningen of sociale kavels te realiseren. Het voorkooprecht kan gebruikt worden als instrument om meer spreiding van sociale woningen te realiseren Het recht van voorkoop in bijzondere gebieden Op gemotiveerd voorstel van de gemeente kan de minister van huisvesting delen van de gemeente erkennen als bijzonder gebied. De afbakening gebeurt volgens de grenzen van de statistische sectoren waarvoor de gemeente kan aantonen dat er een verdichte problematiek is op het vlak van wonen. Dit kan gaan om een concentratie van woningen van slechte kwaliteit, leegstand, maar ook de aanwezigheid van bepaalde doelgroepen zoals langdurig werklozen, leefloontrekkers, vreemdelingen, huurders met een laag inkomen, kunnen als argument worden aangebracht. Het gaat hier om lokale noden die door de gemeenten zelf gedetecteerd en geanalyseerd worden. 20 Ook hier worden alle onroerende goederen gevat. Het aanduiden van bijzondere gebieden is een instrument voor de gemeente om een woonvernieuwingsbeleid te voeren en sociale huisvestingsprojecten te initiëren in specifieke gebieden. Als instrument is het bruikbaar om strategische plekken zoals vrijgekomen ingesloten bedrijventerreinen of woningen die achterliggende gebieden kunnen ontsluiten, aan te kopen. Door de erkenning is er ook verhoogde aandacht van het beleid voor het gebied, wat aanleiding kan geven tot een beleid met territoriale accenten, bijvoorbeeld door het toekennen van een verhoogde Sinds 5 april 2008 (Decreet van 29 februari 2008, houdende wijziging van artikel 85 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode wat het voorkooprecht betreft) zijn er belangrijke wijzigingen van kracht over waar het voorkooprecht kan worden toegepast. Ook aan VLABINVEST is nu een voorkooprecht toegekend in het VLABINVEST-gebied zijnde het arrondissement Halle-Vilvoorde en in de gemeenten Bertem, Huldenberg, Kortenberg en Tervuren. Voortaan kunnen gemeenten waarvan het woningpatrimonium uit meer dan 10% sociale huurwoningen bestaat, zich verzetten tegen het voorkooprecht van de VSW en de SHM s. Het voorkooprecht geldt niet meer voor panden die niet in aanmerking komen voor een sociaal woonproject. Ook uitgesloten is de woning of bouwgrond die gekocht wordt door een particulier als eerste en enige gezinswoning. Antwoord van Minister Sauwens op parlementaire vraag (vraag nr 30) van 10 november 2000 door Dhr. Carl De Caluwe. voorkooprecht een sociaal beheersrecht stand van zaken. 65

74 lokale woonpremie, het uitwerken van een wijkontwikkelingsplan voor het gebied en zo meer (Claerbout, 2008). Ondertussen (dd. 15 januari 2009) beschikken 15 gemeenten over goedgekeurde bijzondere gebieden. Een overzicht vindt u in de bijgevoegde tabel. Tabel 2.43 Gemeenten met bijzondere gebieden (BG): aantal en datum van erkenning Aantal BG 21 Datum erkenning Mechelen Antwerpen Koksijde Zemst Oostende Sint-Niklaas De Panne Geraardsbergen Izegem Gent Wervik Kaprijke Meeuwen-Gruitrode Buggenhout Wetteren Bron: RWO, afd. Woonbeleid, situatie op Verder betreft de erkenning van bijzondere gebieden volgens het Besluit van de Vlaamse Regering van 6 oktober 1998 (art. 28, 3 ) álle woningbouw- en woonvernieuwingsgebieden van de gemeenten van de Brusselse rand en de faciliteitengemeenten. 22 Hier worden alle onroerende goederen gevat voor zover de percelen bestemd zijn voor wonen én de finaliteit gerealiseerd kan worden Aanbod van het recht van voorkoop Sinds de invoering van het recht van voorkoop in 1998 tot eind 2006 werd het keer aangeboden in Vlaanderen (cf. tabel 2.44). Sinds 2003 schommelt de mogelijkheid tot uitoefening ervan jaarlijks tussen de en de keer. De mogelijkheid tot uitoefening van het recht op voorkoop (sinds 1998) varieert van provincie tot provincie, gaande van keer in Limburg tot keer in Vlaams-Brabant, waar een uitgebreid recht op voorkoop geldt voor de Vlaamse rand. 21 Aantal statistische sectoren dat behoort tot het bijzonder gebied. 22 Asse, Beersel, Bertem, Bever, Dilbeek, Drogenbos, Grimbergen, Hoeilaart, Huldenberg, Kortenberg, Kraainem, Linkebeek, Machelen, Meise, Merchtem, Mesen, Overijse, Ronse, Sint-Genesius-Rode, Sint-Pieters-Leeuw, Tervuren, Vilvoorde, Voeren, Wemmel, Wezembeek-Oppem en Zaventem 66

75 Tabel 2.44 Aanbod recht op voorkoop: aantal naar jaartal en provincie Jaar Totaal Antwerpen Limburg Oost- Vlaanderen Vlaams- Brabant West- Vlaanderen Totaal gemeenten Bron: VMSW Daar waar de cijfers over het voorkooprecht tot voor kort niet centraal werden bijgehouden, dienen vanaf één augustus 2007 alle decretale rechten van voorkoop en het inroepen van de decretale koopplicht te gebeuren bij de Vlaamse Landmaatschappij. Hierdoor zal het wel mogelijk worden exacte statistieken bij te houden over de uitoefening van het recht door de verschillende houders Uitoefening van het recht van voorkoop De VMSW maakte zelf nooit gebruik van het recht op voorkoop. Het wordt in de eerste plaats uitgeoefend door de SHM s. Sinds de invoering ervan tot eind 2006 werd, volgens de gegevens van de VMSW, het voorkooprecht 330 keer uitgeoefend, dit is in 0,25% van de gevallen. Dit gebeurde door 74 SHM s in bijna één op drie gemeenten (29%). Het recht van voorkoop wordt dus niet vaak toegepast. Tabel 2.45 Toepassing van het recht van voorkoop door de SHM s: aantal aktes en realisaties naar jaartal Koop Huur Aantal aktes Bron: VMSW De uitoefening van het recht van voorkoop door de SHM s levert naar schatting huurwoningen en 494 koopwoningen op. 23 Let wel, een deel van die projecten is nog niet in uitvoering of opgeleverd; een twintigtal projecten werd stop gezet. Per project worden gemiddeld 9,3 woningen gerealiseerd, in de huursector wat meer (9,6) dan in de koopsector (7,6). De SHM s wenden het recht van voorkoop vooral aan wanneer men er een groter aantal woningen mee kan realiseren zodat het project rendabel blijft. Projecten met één of enkele woningen zijn eerder uitzonderlijk. De percelen die via het recht van voorkoop aangeboden worden, zijn doorgaans te klein voor gemengde projecten koop-huur en de beslissingstermijnen te kort. Dit vraagt beter voorbereide en geplande projecten. Ook driekwart van de OCMW s vulde enkele vragen in over het recht van voorkoop. Eén derde ervan (30%) zegt dat het voorkooprecht hen nooit werd aangeboden. Het recht op voorkoop is geen instrument dat door de OCMW s wordt ge- 23 Gegevens tot en met einde 2006 en voor zover het jaar waarin de akte verleden is bekend is 67

76 bruikt: slechts twee OCMW s oefenden dit recht ooit uit. Enkele OCMW s wijzen op de afspraken die er zijn bestaan met de gemeente, of tussen gemeente en SHM( s) over wie van dit recht gebruik maakt. Gemeenten zelf maken zelden gebruik van het recht op voorkoop. Sinds het bestaan van dit instrument beriepen 39 gemeenten die deelnamen aan de webbevraging (15%) zich ooit op dit recht. Ze deden dat samen 77 keer. Een 15-tal gemeenten wijzen erop dat zij dit in de eerste plaats als een taak zien voor een SHM en dat hierrond afspraken werden gemaakt. Merken we op dat de gemeenten in de Brusselse rand, die een uitgebreid voorkooprecht genieten ondervertegenwoordigd zijn in de webbevraging. Het voorkooprecht wordt door gemeenten occasioneel aangewend, als zich een passende gelegenheid voordoet. Het is dan een schakeltje in een stadsvernieuwingsproject, bij sanering of herwaardering van een gebied. Dat dit instrument door de gemeenten op die manier wordt aangewend, blijkt ook uit het feit dat de helft van de gemeenten die het voorkooprecht ooit gebruikten, dit slechts één keer deden. Er zijn opvallende verschillen in het gebruik van dit instrument naar provincie en naar typegebied waartoe de gemeenten behoren. Tabel 2.46 Gemeenten waar het recht van voorkoop (RVV) ooit werd aangeboden en die dit recht ooit hebben uitgeoefend, aantal naar provincie RVV ooit aangeboden in de gemeente RVV ooit uitgeoefend door de gemeente % Totaal Antwerpen ,8 70 Limburg ,6 38 Oost-Vlaanderen ,4 52 Vlaams-Brabant ,3 49 West-Vlaanderen ,5 58 Totaal gemeenten ,8 267 Vooral in de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant maken de gemeenten die hiertoe de kans krijgen gebruik van het voorkooprecht (resp. 29% en 23%), al was het maar één keer. In de provincie Limburg oefende slechts één gemeente het voorkooprecht uit. Het voorkooprecht werd er ook minder aangeboden. Tabel 2.47 Gemeenten waar het recht van voorkoop (RVV) ooit werd aangeboden en die dit recht ooit hebben uitgeoefend, aantal naar typegebied RVV ooit aangeboden in de gemeente RVV ooit uitgeoefend door de gemeente % Totaal Stedelijke rand ,2 45 Centrumsteden ,2 13 Kleine steden ,0 42 Overgangsgebied ,7 82 Platteland ,7 85 Totaal gemeenten ,

77 Ook in de steden wordt het voorkooprecht niet echt als een instrument in het woonbeleid ingezet. Zes van de 13 centrumsteden pasten het ooit toe. Op het platteland gebeurde dit totnogtoe slechts door zes gemeenten Sociaal beheersrecht Het sociaal beheersrecht is het laatste middel in een cascade aan maatregelen om een woning die vatbaar is voor verbetering, renovatie of aanpassing, waarvoor het conformiteitsattest geweigerd wordt of die onbewoonbaar of ongeschikt is verklaard terug op de markt te brengen voor bewoning. Ook leegstaande conforme woningen komen in aanmerking. Indien de eigenaar, na daartoe te zijn aangemaand, weigert de noodzakelijke saneringswerken uit te voeren binnen de opgelegde termijn en weigert een renovatiecontract af te sluiten met een publieke initiatiefnemer, dan kan de gemeente, het OCMW of een sociale woonorganisatie de woning in beheer nemen, met de bevoegdheid er de nodige werken aan uit te voeren en deze tijdelijk onder het sociaal huurstelsel verhuren. Bij leegstaande woningen moet de begunstigde van het sociaal beheersrecht eerst een aanbod doen aan de eigenaar, die indien hij hier niet op ingaat, schriftelijk wordt ingelicht over het voornemen om de woning binnen de drie maanden in sociaal beheer te nemen. De eigenaar bekomt een vergoeding die gelijk staat aan het kadastraal inkomen, zonder dat deze hoger mag zijn dan de huurprijs. Met de huurgelden worden de renovatiekosten gerecupereerd door de houder van het sociaal beheersrecht. De duur van het beheersrecht wordt bepaald door de omvang van deze kosten. De initiatiefnemer die de werken uitvoert, bekomt een voorkooprecht op de woning (De Smedt et al., 2007). Antwerpen heeft als eerste en voor zover ons bekend ook als enige gemeente het sociaal beheersrecht toegepast einde 2004, begin Er werden 80 eigenaars met woningen die langdurig op de inventaris stonden, aangeschreven met de mededeling dat ze werk dienden te maken van hun eigendom, zoniet zou deze worden overgenomen voor 9 jaar. Dit heeft ertoe geleid dat 77 eigenaars de woning hebben opgeknapt of verkocht. De overige drie werden via het sociaal beheersrecht opgeknapt (via een sociaal tewerkstellingsproject) en verhuurd via het SVK. Enkel het dreigen met het toepassen van het sociaal beheersrecht heeft reeds een effect gehad. 3.2 Kwaliteitsverbetering Premies en tegemoetkomingen voor inwoners die verbeteringen aanbrengen aan hun woning, kunnen een stimulans zijn voor de woningkwaliteit in de gemeente. Twee derden (aantal=177) van alle gemeenten die aan de webbevraging deelnamen, voorzien een premie voor het (ver)huren, verwerven (ver)bouwen, saneren en/of uitrusten van een woning. Dit is het geval in bijna alle West-Vlaamse (92%) en bij drie op vier Oost-Vlaamse gemeenten (72%), wat beduidend meer is dan in Limburg (51%) en Vlaams-Brabant (46%), waar in slechts één op twee gemeenten de burger aanspraak kan maken op een lokale tegemoetkoming voor zijn woning. 24 Commissie voor Wonen, Stedelijk Beleid, Inburgering en Gelijke Kansen Vergadering van 13/01/2005; Vraag om uitleg van mevrouw Cathy Berx tot de heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over het gebruik van het sociaal beheersrecht. 69

78 Tabel 2.48 Gemeenten met een woonpremie, % en aantal naar provincie % Aantal Totaal Antwerpen 64, West-Vlaanderen 91, Limburg 51, Oost-Vlaanderen 74, Vlaams-Brabant 45, Chi², P<.0001 Totaal gemeenten 67, Oost- en West-Vlaanderen zijn tevens de provincies met de slechtste woningkwaliteit (Heylen et al., 2007), al verklaart dat niet alles. Zo is het woningpatrimonium in de provincie Antwerpen globaal genomen kwalitatief het best, maar telt deze provincie niet het laagste aandeel gemeenten met een woonpremie. De verschillen tussen de provincies zijn groter dan tussen de meer landelijke en de meer verstedelijkte gebieden. Zowat alle centrumsteden hebben een premie, in de overige gebieden schommelt dit tussen de 60% en de 70%. Het verschil is echter statistisch niet significant. Tabel 2.49 Percentage en aantal gemeenten met een woonpremie, naar typegebied % Aantal Totaal Centrumsteden 91, Kleine steden 72, Platteland 64, Stedelijke rand 75, Overgangsgebied 60, Chi=n.s. Totaal gemeenten 67,

79 4. Informatie en dienstverlening over wonen Het informeren van de burger over wonen en over hoe hij zijn recht op wonen kan laten gelden, is een belangrijk thema binnen het woonbeleid. Hiertoe werden in sommige gemeenten zogenaamde woonwinkels, woonwijzers of wooninfodiensten opgericht. In het laatste deel van de bevraging wordt ingegaan op de mate waarin de burger in de eigen gemeente informatie en advies kan inwinnen met betrekking tot wonen en huisvesting en hulp kan krijgen bij specifieke woonvragen en -problemen. De deelvragenlijst over de dienstverlening in de gemeente over wonen werd door 86% van de gemeenten volledig afgewerkt (aantal=266). De respons is volledig voor de provincie Antwerpen en zeer hoog voor West-Vlaanderen (89%). De enquête in Vlaams-Brabant werd door drie vierden van de gemeenten ingevuld. In Limburg en Oost-Vlaanderen ligt de respons daar ergens tussen. Voor de 13 centrumsteden is de respons volledig. De kleine steden antwoordden eveneens goed (91%). In de andere typegebieden is de respons iets lager. In bijlage vindt u deze gegevens in tabel (cf. bijlage 6). 4.1 Woonwinkel, woonwijzer of wooninformatiecentrum Aan de gemeenten werd gevraagd of er zoiets als een woonwinkel, ook wel woonwijzer of wooninformatiecentrum genoemd, in hun gemeente actief is. Dit werd, een laagdrempelig initiatief met bijzondere aandacht voor zwakkere bewonersgroepen, dat er zich op richt de woonsituatie van de bevolking te verbeteren door hen te informeren, adviseren, begeleiden en indien nodig door te verwijzen. Voor de 266 gemeenten die dit vragendeel afwerkten, zijn er 30 initiatieven actief. De werking van deze initiatieven beslaat in totaal 52 gemeenten. 25 In vier op tien gevallen blijft dit initiatief beperkt tot de gemeentegrenzen; meestal is het een aanbod vanuit de gemeentediensten zelf, maar het komt ook voor dat de woonwinkel een activiteit is van het OCMW. De woonwinkels die werkzaam zijn in één gemeente, zijn hoofdzakelijk gesitueerd in de kleine steden en in de centrumsteden (18 van de 24). In Antwerpen en Gent is er een centrale woonwinkel, maar in de diverse stadsdelen zijn er ook afzonderlijke woonwinkels. Bij zes op tien gemeenten, doorgaans in eerder landelijke gebieden, bestrijkt het aanbod van de woonwinkel meerdere gemeenten. Via de webbevraging komt er één dergelijk initiatief naar voor in West-Vlaanderen, nl. de huisvestingsdienst regio Izegem (4 gemeenten), twee in Oost-Vlaanderen, het wooncentrum Meetjesland (9 gemeenten) en de woonwinkel Pajottenland (6 gemeenten) en één in Vlaams-Brabant, nl. de Tiense woonwijzer (4 gemeenten). Tot slot blijken er twee regionale woonwinkels in de provincie Limburg, nl. het infocentrum midden- Limburg (5 gemeenten) en het infocentrum Haspengauw (8 gemeenten), beiden maken deel uit van STEBO. Deze regionaal actieve woonwinkels bedienen samen 35 gemeenten waaronder 22 plattelandsgemeenten. 25 Sindsdien kwamen er nog een aantal woonwinkels bij in het kader van de nieuwe projecten lokaal woonbeleid (cf. bijlage 12). 71

80 4.2 Lokale wooninfo en woondiensten Los van de aanwezigheid van een woonwinkel of een woonloket, wilden wij weten welke informatie en diensten op het vlak van wonen/huisvesting in de Vlaamse gemeenten kosteloos worden aangeboden aan de bewoners, ongeacht van wie dit aanbod uitgaat. Het gaat om taken die expliciet zijn opgenomen in de taakomschrijving van een dienst of organisatie met een werking in de gemeente zelf. We vroegen het aan de gemeenten, u vindt de resultaten in tabel Tabel 2.50 Aard van het informatief en dienstverlenend aanbod in de gemeente, aantal en % Informatie en advies Aantal % Info over premies en tegemoetkomingen van de hogere overheden ,5 Info over premies en tegemoetkomingen van de gemeente ,5 Doorverwijzing, draaischijffunctie voor info ,4 Info over sociale huisvesting ,5 Info over bouwen en verbouwen bv. technisch advies, kostprijs renovatiewerken 81 30,5 Juridische info over woongerelateerde thema's 79 29,7 Info over de beschikbare huurwoningen in de gemeente 61 22,9 Opleiding en vorming over wonen bv. aangepast (ver)bouwen voor ouderen 33 12,4 Actieve ondersteuning Administratieve ondersteuning bv. bij premie aanvraag of aanvraag sociale woning Administratieve ondersteuning bij opmaak juridische documenten,bv. aangetekende brief aan huisbaas , ,1 Hulp bij het vinden van een geschikte woning 71 26,7 Crisisopvang 59 22,2 Woonbegeleiding (tijdens het wonen) 40 15,0 Bemiddeling bij huurachterstal of dreigende uithuiszetting 35 13,2 Bemiddeling bij conflicten bv. Tussen klant en notaris, aannemers, architecten 33 12,4 Ander aanbod op het vlak van info, advies of dienstverlening 12 4,5 Uitleendienst voor gereedschap voor verbouwingen of klussen in huis 11 4,1 Totaal gemeenten ,0 De burger kan meestal wel ergens in de gemeente informatie bekomen over de Vlaamse premies en tegemoetkomingen voor wonen (96%), over de gemeentelijke premie (81%) 26 en in mindere mate ook over de sociale woningen (64%). Voor de administratieve ondersteuning bij de aanvraag van een premie of sociale woning kan men in drie kwart van de gemeenten terecht bij één van de gemeentediensten, maar vaak ook bij het OCMW. In heel wat gemeenten wordt ook doorverwezen naar andere instanties voor informatie of hulp bij woongerelateerde vragen (65%). In 45 Vlaamse gemeenten (17%) is hiermee alles gezegd over het informeren, 26 Niet alle gemeenten hebben een eigen woonpremie. 72

81 adviseren en ondersteunen van de burger in het beleidsveld wonen. 27 Op info over bouwen en verbouwen, juridisch info en hulp om een geschikte woning te vinden en informatie over de beschikbare huurwoningen kan de Vlaamse inwoner maar in één op vier tot één op drie gevallen rekenen in de eigen gemeente. Los van de aangeboden hulp bij het aanvragen van een woonpremie of sociale woning, wordt dienstverlenende activiteiten op het vlak van wonen, wat meer inzet van mankracht, kennis en ervaring vergt, meestal niet voorzien. Alle overige diensten - hulp bij juridische handelingen, hulp bij het vinden van een woning, woonbegeleiding, bemiddeling bij conflicten over wonen en (ver)bouwen, en zo meer - worden in minder dan één op drie gemeenten voorzien, ook niet door andere organisaties in de gemeente zoals de woonwinkel, het OCMW, de huurdersbond, Een lokaal aanbod aan woonbegeleiding, bemiddeling bij conflicten en een opleidingsaanbod rond (ver)bouwen en wonen is eerder uitzonderlijk. 4.3 De meerwaarde van de woonwinkel In gemeenten zonder woonwinkel beperkt het aanbod zich vaak tot basisinformatie en doorverwijzen. Juridische informatie hoort hier doorgaans niet bij. In gemeenten zonder woonwinkel waar toch woonbegeleiding, bemiddeling bij conflicten, crisisinterventie, hulp bij het invullen van documenten, is voorzien, nemen de OCMW s vaak een actievere rol op, eerder dan de gemeenten. Daarnaast zijn er ook heel wat OCMW s waar dit aanbod enkel voorzien is voor het eigen cliënteel en niet voor alle inwoners (zie hoofdstuk 5). De woonwinkelformule, of deze nu regionaal dan wel gemeentelijk georganiseerd is, biedt een belangrijke meerwaarde aan de burger die informatie zoekt of een probleem heeft gerelateerd aan wonen. We vergelijken het aanbod in gemeenten mét en gemeenten zonder woonwinkel. 27 Bij 23 gemeenten blijft het bij info over de premies en tegemoetkomingen; bij vier gemeenten hoort hier ook hulp met het papierwerk bij, bij vier gemeenten worden de burgers daarnaast ook doorverwezen. In drie gemeenten wordt niet één van de genoemde diensten aangeboden; in één gemeente is er geen aanbod, maar wordt er wel ergens in de gemeente doorverwezen naar andere diensten (buiten de gemeente) waar men verder geholpen kan worden. 73

82 Tabel 2.51 Informatieve en dienstverlenende taken, aandeel in gemeenten met en zonder woonwinkel Info over premies en tegemoetkomingen van de hogere overheden Info over premies en tegemoetkomingen van de gemeente Woonwinkel Geen Woonwinkel Chi², P= 92,3 96,7 n.s. 86,5 79,3 n.s. Doorverwijzing, draaischijffunctie voor info 86,5 60,5 0,0004 Info over sociale huisvesting 82,7 59,2 0,0015 Info over bouwen en verbouwen bv. technisch advies, kostprijs renovatiewerken Juridische info over woongerelateerde thema's Info over de beschikbare huurwoningen in de gemeente Opleiding en vorming wonen bv. aangepast (ver)bouwen voor ouderen Administratieve ondersteuning bv. Bij het invullen van premie aanvraag Administratieve ondersteuning bij opmaak juridische documenten, bv. aangetekende brief aan huisbaas Hulp bij het vinden van een geschikte woning Crisisopvang 19, ,6 23,5 <0, ,4 22,1 <0, ,4 <0, ,7 7,5 <0, ,5 72,8 0, ,6 19,3 <0, ,1 <0,0001 Woonbegeleiding (tijdens het wonen) 26,9 12,2 0,0079 Bemiddeling bij huurachterstal of dreigende uithuiszetting Bemiddeling conflicten bv. tussen klantnotaris, aannemers, architecten Ander aanbod op het vlak van info, advies of dienstverlening Uitleendienst voor gereedschap voor verbouwingen of klussen in huis Totaal gemeenten ,4 32,7 7,5 <0, <0, ,2 0 <0,0001 Voor zowat alle genoemde woon(info)diensten zijn inwoners van een gemeente met een woonwinkel significant beter af, met uitzondering van de info over premies, aangeboden in zowat alle gemeenten, en de crisisopvang. Los hiervan bestaat de meerwaarde van de woonwinkel erin dat de woonwinkel expliciet laagdrempelig probeert te zijn en bijzondere aandacht heeft voor de zwakkere bewonersgroepen (Missieverklaring van de Vlaamse woonwinkels). De regionale woonwinkels tonen duidelijke verschillen met woonwinkels waarvan de werking zich tot één gemeente beperkt. De significante verschillen zijn samengevat in tabel 2.52 (zie ook tabel 10.1 in bijlage 10). Regionale initiatieven bieden meer dan dubbel zo vaak info aan over bouwen en verbouwen zoals technisch advies en info over de kostprijs van renovatiewerken (85% versus 33%). Ze voorzien ook bijna drie keer zo vaak vorming zoals bijvoorbeeld over aangepast bouwen voor ouderen (48% versus 17%) en één op drie 74

83 heeft een uitleendienst voor gereedschap om te verbouwen en te klussen, wat in de gemeentelijke woonwinkels bijna niet voorkomt (37% versus 4%). De schaalgrootte biedt dus een aantal extra mogelijkheden. Anderzijds bieden gemeentelijke woonwinkels vaker info over sociale huisvesting (96% versus 74%). Dat deze voornamelijk in een stedelijke omgeving opereren, is hier waarschijnlijk niet vreemd aan. Tabel 2.52 Informatieve en dienstverlenende taken, aandeel in gemeenten met een regionale en een stedelijke woonwinkel Regionale woonwinkel Gemeentelijke woonwinkel Chi², P= Info over sociale huisvesting 74,1 95,8 0,0329 Info over (ver)bouwen bv. technisch advies, kostprijs renovatiewerken Opleiding en vorming wonen bv. aangepast (ver)bouwen voor ouderen Uitleendienst gereedschap voor verbouwingen of klussen in huis Aantal gemeenten met een woonwinkel 85,2 33,3 0, ,2 16,7 0, ,0 4,2 0, Het aanbod in de provincies en typegebieden Een aantal diensten wordt vaker aangeboden in Oost- en West-Vlaanderen dan in de andere provincies (tabel 10.3 in bijlage 10). Dit is zo voor info over premies en tegemoetkomingen van de gemeente, die in deze provincies ook vaker worden gegeven, en voor informatie over sociale huisvesting. Het doorverwijzen naar andere instanties gebeurt in deze provincies en in Limburg vaker dan in Antwerpen en Vlaams-Brabant. Info over bouwen en verbouwen wordt dan weer vaker aangeboden aan de Oost-Vlaamse en Vlaams- Brabantse bouwlustigen. In Limburg en West-Vlaanderen is er vaker administratieve ondersteuning. Het ruimer aanbod in West- en Oost-Vlaanderen blijkt ook uit het gemiddeld aantal diensten per gemeente, dat er hoger ligt dan in de andere provincies (zie tabel 2.53). Tabel 2.53 Gemiddeld aantal informatieve en dienstverlenende taken per gemeente, naar provincie Provincie Gemiddeld aantal taken Totaal gemeenten West-Vlaanderen 7,4 57 Oost -Vlaanderen 7,3 52 Limburg 6,2 38 Antwerpen 6,0 70 Vlaams-Brabant 5,9 49 De centrumsteden zijn, zoals verwacht, de koplopers in infovoorziening en diensten over wonen (tabel 10.2 in bijlage 10). Daarnaast blijkt het informatief en 75

84 dienstverlenend aanbod in de plattelandsgemeenten het aanbod in de meer verstedelijkte gebieden te overstijgen en dat is de verdienste van de intergemeentelijke woonwinkels die samen toch meer dan één derde van de plattelandsgemeenten van informatie en woondiensten voorzien. Op het platteland en in de centrumsteden wordt er significant vaker ergens binnen de gemeentegrenzen info gegeven over de woonpremies en tegemoetkomingen van de gemeente en over sociale huisvesting en er is ook significant vaker hulp aanwezig om de formulieren in te vullen. In de centrum- en plattelandsgemeenten wordt ook vaker doorverwezen dan elders. Woonbegeleiding, hulp bij het vinden van een geschikte woning en zeker ook de administratieve ondersteuning bij het opmaken van juridische documenten zoals bij het schrijven van een aangetekende brief aan de huisbaas, is significant méér voorzien in de centrumsteden. In het overgangsgebied kan de burger het minst terecht voor wooninfo en woondiensten. Het gemiddeld aantal aangeboden diensten verschilt dan ook significant in de verschillende gebieden (tabel 2.54). Tabel 2.54 Informatieve en dienstverlenende taken per gemeente, gemiddeld aantal naar typegebied Deelgebied Gemiddeld aantal taken Totaal gemeenten Centrumsteden 9,0 13 Platteland 7,3 84 (Groot)stedelijke rand 6,6 45 Kleine steden 6,3 42 Overgangsgebied 5,6 82 Door het grote aantal gemeenten dat bij deze projecten betrokken is (zie bijlage 12), zal in de loop van 2008 en ook erna het informatief en dienstverlenend aanbod buiten de steden waarschijnlijk sterk toenemen. De Vlaamse projectsubsidie voor initiatieven op het vlak van lokaal woonbeleid (BVR van 21 september 2007) bepaalt dat de intergemeentelijke projecten verplicht het aanbieden van gestructureerde basisinformatie in hun activiteitenpakket moeten opnemen. Daarnaast wordt in het besluit ook het aanbieden van sociaal en technisch advies en begeleiding op maat voorgesteld als facultatief op te nemen activiteit. Ook in de lokale sociale beleidsplannen is huisvesting hét thema bij uitstek. Zo goed alle lokale sociale beleidplannen stellen voor de periode activiteiten voor die met wonen te maken hebben. Een aantal van die plannen voorzien het uitbouwen van een woonwinkel of woonloket. 76

85 5. De OCMW s en wonen De OCMW s hebben als opdracht de dienstverlening te verzekeren die nodig is om eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid (Art. 1 van de organieke wet). Het niet hebben van een eigen thuis van waaruit men zijn persoonlijk en maatschappelijk leven kan organiseren, het ontbreken van minimale woonkwaliteit en wooncomfort,... doet afbreuk aan die waardigheid. Vanuit dit standpunt is wonen een zaak van het OCMW (Verbeeck & Buijs, 2008). De woonactiviteiten van de OCMW s zijn slechts in beperkte mate gereglementeerd en betoelaagd. Het gros van het bestaande hulpverlenings- en dienstenaanbod voor wonen wordt door de OCMW s vrij ingevuld, mede ingegeven door de lokale context en woonproblematieken die sterk kunnen verschillen van gemeente tot gemeente. Denk maar aan het aanwezige aanbod aan sociale en private huurwoningen, de hoogte van de lokale huurprijzen, de aanwezigheid van woonbehoeftigen en specifieke doelgroepen zoals daklozen, asielzoekers, In de korte bevraging gericht aan de OCMW s werd gepeild naar de taken die de Vlaamse OCMW s op dit vlak opnemen. Hier werd vooral gefocused op de rol die de OCMW s spelen in het toeleiden van woonbehoeftigen naar een woning op de private en de sociale huurmarkt en de afspraken die het OCMW maakt met de sociale verhuurders. Daarnaast wilden we ook weten of het OCWM een informerende en dienstverlenende rol opneemt naar de totale bevolking toe. De resultaten zijn gebaseerd op de antwoorden van 245 OCMW s (80%). De respons is, net zoals bij de gemeenten, nagenoeg volledig in de provincie Antwerpen (99%), erg hoog in West-Vlaanderen (83%) en het laagst in Vlaams-Brabant (63%). De OCMW s in de centrumsteden (92%) en de stedelijke rand (85%) namen vaker deel dan de meer landelijk werkzame OCMW s. De antwoordrespons opgesplitst naar provincie en typegebied vindt u in bijlage 6 (tabel 6.7 en 6.8). 5.1 Opgenomen taken m.b.t. wonen Aan de OCMW s werd een reeks van taken voorgelegd (zie tabel 2.57) met de vraag welke van die taken het OCMW zelf actief uitoefent of vanuit een samenwerkingsverband waarin het OCMW participeert. Van de 17 activiteiten die werden voorgelegd, kruist een OCMW er gemiddeld 9,6 aan. Dit varieert naar provincie. Tabel 2.55 Informatieve en dienstverlenende taken per gemeente uit een lijst van 17 mogelijke taken: gemiddeld aantal, mediaan, minimum en maximum, naar provincie Provincie Gemiddelde Mediaan Minimum Maximum Totaal OCMW s Antwerpen 9,7 10,0 2,0 17,0 69 Limburg 7,3 6,5 0,0 17,0 32 Oost-Vlaanderen 9,6 9,5 1,0 17,0 50 Vlaams-Brabant 9,6 9,0 3,0 17,0 41 West-Vlaanderen 10,8 10,0 3,0 17,

86 De Limburgse OCMW s nemen gemiddeld significant minder (7,3) van de genoemde taken op dan de OCMW s in de andere provincies. In West-Vlaanderen zijn de OCMW s het actiefst in het toeleiden en begeleiden van woonbehoeftigen: het doorsnee OCMW in West-Vlaanderen neemt men 10,8 taken op. Tabel 2.56 Gemiddeld aantal informatieve en dienstverlenende taken per gemeente uit een lijst van 17 mogelijke taken, naar provincie Gebiedstype Gemiddelde Mediaan Minimum Maximum Totaal OCMW s (Groot)stedelijke rand 9,3 9,0 3,0 17,0 44 Centrumsteden 12,9 13,0 9,0 17,0 12 Kleine steden 9,5 10,0 0,0 17,0 36 Overgangsgebied 9,7 10,0 1,0 17,0 74 Platteland 9,1 9,0 1,0 17,0 79 De OCMW s in de centrumsteden nemen gemiddeld 12,9 van de 17 taken ter harte, met een minimum van 9 taken. In de andere gebieden gaat er gemiddeld minder aandacht naar wonen met gemiddeld 9 tot 10 taken. Eén OCMW zegt geen enkele taak te vervullen, drie OCMW s noemen er slechts één. Er zijn 18 OCMW s (5%) die drie of minder van de genoemde taken opnemen. Het OCMW vervult dus in de regel een rol als het op wonen aankomt. We bespreken in de volgende paragrafen wat die rol inhoudt. In de volgende tabel vindt u een overzicht van de 17 genoemde taken en de mate waarin ze door de Vlaamse OCMW s gebezigd worden. 78

87 Tabel 2.57 Taken opgenomen door het OCMW Aantal % Verstrekken info en advies over wonen/huisvesting ,1 Ondersteuning huurder - nakomen huurderverplichtingen ,7 Afspraken met sociale huisvestingsmaatschappij(en) ,1 Aanbieden van doorgangs-, crisis- of noodwoningen ,6 Afspraken met sociaal verhuurkantoor ,7 Afspraken met sociaal verhuurkantoor indien SVK in de gemeente (deelib) ,9 Actieve toeleiding sociale huurmarkt ,0 Ondersteuning huurder - doen nakomen verhuurderverplichtingen ,9 Het aanbieden van huurwoningen ,7 Doelgroepgericht woonbeleid - asielzoekers ,6 Ontwikkelen eigen OCMW-beleid m.b.t. wonen en huisvesting ,7 Doelgroepgericht woonbeleid - ouderen ,9 Actieve toeleiding private huurmarkt ,4 Uitbouwen netwerk wonen/huisvesting voor samenwerking en afstemming ,4 Stimuleren van de realisatie van sociale woonprojecten 86 35,3 Occasioneel zelf uitvoeren van sociale woonprojecten 82 33,6 Doelgroepgericht woonbeleid - daklozen 58 23,8 Afspraken met andere sociale woonactoren 54 22,1 Totaal OCMW s 244 Het verstrekken van informatie en advies over wonen staat met stip bovenaan (88%) en dit in alle provincies en gebieden. Eén op tien OCMW s biedt geen informatie en advies over wonen, ook niet aan de eigen cliënten. Eén op vijf OCMW s informeert en adviseert enkel de eigen cliënten, bijvoorbeeld via de maatschappelijk werkers in het kader van de eigen dossiers. Een derde (30%) van de OCMW s breidt deze dienst uit naar alle woonbehoeftigen. Tot slot zegt 38% een dergelijk aanbod te voorzien dat open staat voor alle inwoners. Deze activiteit kan zowel door het OCMW zelfstandig aangeboden worden, dan wel binnen een samenwerkingsverband waarin het OCMW participeert, zoals een woonwinkel of het sociaal huis. Het zou interessant zijn om weten in hoeveel gevallen zo n ruim toegankelijk aanbod het resultaat is van samenwerking zoals het sociaal huis, afspraken met een sociale organisatie of kadert in een initiatief zoals een woonwinkel. In het vervolg van de tekst bespreken we het aanbod van de OCMW s thematisch, te beginnen met de dienstverlening die te maken heeft met wonen op de private huurmarkt ( 5.1.1), de taken die de OCMW s opnemen ten aanzien van de sociale huursector ( 5.1.2) om tot slot stil te staan bij het voeren van een eigen woonbeleid door het OCMW ( 5.1.3). De verschillen in aanbod tussen de provincies en de typegebieden komen dan ook ter sprake. Samenvattingstabellen met de opgenomen taken door het OCMW opgesplitst naar provincie en typegebied vindt u in bijlage 11 (tabellen 11.1 en 11.2). 79

88 5.1.1 Activiteiten gericht op de private huurmarkt De problemen m.b.t. wonen beginnen bij het vinden van een geschikte en betaalbare huurwoning. De OCMW-cliënten worden als risicohuurders aanzien. Het aanbod aan goede betaalbare woningen is schaars en de verhuurder zoekt een betrouwbare huurder, die op tijd de huur betaalt en de woning goed onderhoudt. Het OCMW kan het contact met de verhuurder voorbereiden met zijn cliënt of namens de cliënt de verhuurder contacteren. Omdat de geschikte woningen zeer snel verhuurd worden, is het zaak er snel bij te zijn. In een aantal OCMW s zal de maatschappelijk assistent van zodra er woningen vrijkomen een selectie maken van geschikte en betaalbare woningen en deze voorstellen aan de cliënten die een woning zoeken. De helft van de OCMW s uit de bevraging zegt de cliënten actief toe te leiden naar de private huurmarkt (50%). Dit impliceert bijna altijd de individuele begeleiding bij het zoeken naar een huurwoning (48%) Een op vier OCMW s gaat een stap verder en maakt structurele afspraken met private verhuurders opdat zij hun woning zouden verhuren aan hun cliënteel. Sommige OCMW s bouwen zo, (zo)als (een) SVK, een netwerk uit van verhuurders die bereid zijn om hun woning via het OCMW te verhuren. Dit biedt de verhuurder de bescherming tegen de risico s van het verhuren. Meestal gebeurt dit onder voorwaarde dat het OCMW dan ook begeleiding en ondersteuning van de huurder op zich neemt (22%), maar bij 17% van de OCMW s gebeurt dit (ook) zonder dat hier begeleiding of ondersteuning tegenover staat. De OCMW s voorzien meestal een tussenkomst wanneer cliënten de verplichtingen als huurder dreigen niet na te komen (80%). Er werd verder niet gevraagd waaruit die tussenkomst bestaat. Het kan gaan om het rechtstreeks doorstorten van de huur in het kader van budgetbegeleiding of -beheer. Daarnaast komt rechtstreekse financiële steun geregeld voor. Uit een studie van het Centrum voor Sociaal Beleid (Van Mechelen & Bogaerts, 2008) naar de aard en de omvang van aanvullende financiële steun blijkt dat ongeveer de helft van de OCMW s één of andere vorm van huurtoelage verschaft. De voorwaarden, berekeningswijze en de bedragen van die toelagen zijn zeer divers, wat de auteurs een pleidooi ontlokt voor een uniforme bovenlokale regeling in de tussenkomst in de woonkosten. Los daarvan kunnen OCMW s verhuistoelagen en installatiepremies toekennen, ondersteuning bij het verlenen van een huurwaarborg en kunnen ze de dagprijs van een onthaaltehuis ten laste nemen. Het helpen van de huurder bij het doen naleven van de verhuurdersverplichtingen maakt minder frequent deel uit van het aanbod van de Vlaamse OCMW s (64%). We zien geen opmerkelijke verschillen tussen de provincies en ook niet tussen de meer landelijke en stedelijke gebieden in ondersteuning van de huurder noch voor het actief zoeken naar een huurwoning op de private huurmarkt Activiteiten gericht op de sociale huurmarkt Twee derden van de Vlaamse OCMW s leidt de klant actief toe naar de sociale huisvesting. Dit kan inhouden: inschrijving en eventueel ook actualiseren van de inschrijving voor een sociale woning, nagaan of er voorrangsregels van toepassing zijn. Dit gebeurt in alle provincies in min of meer dezelfde mate, los van de aard van het gebied waarin het OCMW gelegen is. Meestal maakten de OCMW s ook afspraken met de SHM (79%) en met het SVK (84%). We bekijken dit nader. 80

89 Afspraken tussen OCMW en SHM De meeste OCMW s - namelijk 79% - kwamen tot afspraken met de lokale SHM( s). De afspraken kwamen er na bilateraal overleg tussen OCMW en SHM (67%), maar vloeiden geregeld ook voort uit een ruimer overleg met meerdere actoren in de gemeenten (38%). Dat laatste is vooral zo in de centrumsteden (75%) en opvallend minder in de stadsrand (18%). Er zijn geen verschillen naar provincie. De afspraken tussen OCMW en SHM hebben vooral betrekking op de financiële kant van het huren. Van alle OCMW s maakt 64% afspraken met de lokale SHM over de betaling van de huurwaarborg; bij 61% is er een regeling afgesproken bij huurachterstal. Ruim de helft van alle OCMW s (54%) maakte afspraken over zowel huurwaarborg als huurachterstal. Tot slot treffen één op drie OCMW s een regeling i.v.m. woonbegeleiding voor sociale huurders (35%). Niet in alle provincies, noch in de stedelijke en meer landelijke OCMW s wordt in gelijke mate een regeling getroffen tussen OCMW en SHM m.b.t. de sociale huurders afkomstig van het OCMW. Afspraken met SHM s zijn de regel in de West- Vlaamse OCMW s (91%), gevolgd door Antwerpen (83%) en Oost-Vlaanderen (82%). In Limburg (65%) en Vlaams-Brabant (66%) is dat een stuk minder het geval. Ook de inhoud van de afspraken verschilt (zie tabel). Tabel 2.58 Afspraken tussen OCMW en SHM over huurwaarborg, huurachterstal en woonbegeleiding, % naar provincie Afspraken over De huurwaarborg voor OCMW-cliënten De aanpak van huurachterstal Woonbegeleiding sociale huurders Limburg Antwerpen Oost- Vlaanderen Vlaams- Brabant West- Vlaanderen Chi², P= 62,2 53, ,5 88,7 < , ,8 81, ,3 28,1 42,0 24,4 41, Andere zaken 23,2 15,6 14,0 29,3 17, Totaal OCMW s Afspraken over de huurwaarborg komen voor in negen op tien OCMW s in West- Vlaanderen (89%), maar slechts bij vier op tien OCMW s in Vlaams-Brabant. West- Vlaamse OCMW s zijn ook gewoon om afspraken te maken met de SHM over het betalen van de huurachterstal (81%), wat in de andere provincies tussen de 48% en de 62% schommelt. 81

90 Tabel 2.59 Aandeel OCMW s dat afspraken treft met de SHM over huurwaarborg, huurachterstal en woonbegeleiding, naar typegebied Afspraken over De huurwaarborg voor OCMW-cliënten De aanpak van huurachterstal Woonbegeleiding sociale huurders Stedelijke rand Centrum steden Kleine steden Overgangsgebied Platteland Chi², P< 68,2 91,7 77,8 54,1 60, , ,2 56,8 54, ,9 66,7 41,7 28,4 29,1 n.s. Andere zaken 11,4 66,7 19, , Totaal OCMW s Ook in de stedelijke OCMW s - zowel in de 13 centrumsteden als in de kleine steden - kwam men vaker tot afspraken over huurwaarborg (92% en 78%) en huurachterstal (100% en 72%) dan in de meer landelijke gebieden en de rand. Wat betreft afspraken over woonbegeleiding aan sociale huurders laten West- Vlaanderen (42%) en Oost-Vlaanderen (42%) de andere provincies significant het nakijken. We zien echter geen significant verschillende aanpak in landelijke tot meer stedelijke gebieden, al komt woonbegeleiding toch meer voor in de stedelijke gebieden. Eén op vijf OCMW s treft een regeling met de SHM over andere zaken zoals de actualisering van de wachtlijsten, schrappingen en herinschrijvingen. De respondent specificeert soms aspecten die verband houden met het nakomen van de huurdersverplichtingen en uithuiszettingen. Verder worden hier ook afspraken vermeld over het signaleren van (opportuniteiten voor) nieuwe sociale woonprojecten Afspraken tussen OCMW en SVK OCMW s in gemeenten waar een SVK-werking is (aantal=187), maken in 84% van de gevallen afspraken met het SVK ten behoeve van hun cliënten. Dit percentage is vergelijkbaar met het aandeel OCMW s dat afspraken maakt met de lokale SHM. Merken we op dat heel wat OCMW s zelf betrokken zijn in de SVK-werking in de gemeente, of sterker nog, soms is het OCMW het SVK. In gemeenten mét een SVK-werking maakt 62% van de OCMW s afspraken met het SVK over de huurwaarborg, 58% over de aanpak van huurachterstal en 49% over het begeleiden van SVK-huurders van het OCMW. Afspraken over woonbegeleiding worden blijkbaar gemakkelijker gemaakt met een SVK (49%) dan met een SHM (35%). OCMW s in gemeenten met een SVK treffen in gelijke mate regelingen met het lokaal SVK, ongeacht provincie of typegebied. De inhoud van die afspraken verschilt wel (zie tabellen 2.60 en 2.61). 82

91 Tabel 2.60 OCMW s met een SVK in de gemeente dat afspraken treft met het SVK over huurwaarborg, huurachterstal en woonbegeleiding, %naar provincie Afspraken over Antwerpen Limburg Oost- Vlaanderen De huurwaarborg voor OCMW-cliënten De aanpak van huurachterstal Woonbegeleiding sociale huurders Vlaams- Brabant West- Vlaanderen Chi², P= 48,7 81,0 53,3 46,2 80, ,5 81,0 53,3 53,9 68, ,0 61,9 40,0 53,9 53,3 n.s. Totaal OCMW s In gemeenten met een SVK-werking worden er vaker regelingen getroffen tussen OCMW en SVK in de provincies Limburg (81%) en West-Vlaanderen (80%) m.b.t. het betalen van de huurwaarborg. Afspraken m.b.t. huurachterstal komen eveneens significant vaker voor in de Limburgse (81%) en West-Vlaamse OCMW s (69%) dan elders in Vlaanderen. Tabel 2.61 OCMW s met een SVK in de gemeente dat afspraken treft met het SVK over huurwaarborg, huurachterstal en woonbegeleiding, % naar typegebied Afspraken over De huurwaarborg voor OCMW-cliënten De aanpak van huurachterstal Woonbegeleiding sociale huurders Stedelijke rand Kleine steden Centrumsteden Overgangsgebied Platteland Chi², P< 58,3 50,0 82,1 57,1 59, ,2 70,0 67,9 54,8 54,4 n.s. 50,0 60,0 57,1 54,8 38,6 n.s. Totaal OCMW s In kleine steden met een SVK-werking gaan de OCMW s bijna steeds over tot afspraken over de betaling van de huurwaarborg (82%); dit is veel minder het geval in alle andere gebiedtypen namelijk 50 tot 60% Een eigen sociaal woonaanbod Zo n 63% van de OCMW s biedt zelf huurwoningen aan. Een eigen huuraanbod van het OCMW komt meer voor in West-Vlaanderen (72%) en Antwerpen (71%), gevolgd door Oost-Vlaanderen (66%) (tabel 11.1 in bijlage 11). In Limburg verhuurt het OCMW maar half zo vaak zelf sociale woningen (32%). Zelf verhuren is ook meer iets van een stedelijke omgeving eerder dan van het overgangsgebied en platteland (al is het verschil statistisch niet significant). Crisis- of noodopvang behoort opvallend minder tot het takenpakket van de Limburgse OCMW s (48%). OCMW s kunnen als bouwheer van sociale woningen optreden en krijgen hiervoor projectsubsidies van de Vlaamse overheid. Dit gebeurt occasioneel bij één op drie OCMW s. Dit percentage ligt niet veel hoger wanneer we het hebben over het stimuleren van sociale woonprojecten. 83

92 In Limburg treden de OCMW s niet enkel minder op als verhuurder van sociale woningen, maar ook beduidend minder als opdrachtgever voor sociale woonprojecten. Het occasioneel uitvoeren van sociale woonprojecten gebeurt door 16% van de Limburgse OCMW s, daar waar in West-Vlaanderen één op twee OCMW s (51%) overgaat tot eigen woonprojecten. In de overige provincies ligt dit rond de 30%. Dit verschil verdwijnt als het gaat over het stimuleren van de realisatie van sociale woonprojecten. Er is geen verschil, noch qua eigen bouwactiviteit noch wat betreft het stimuleren van nieuwe projecten tussen de verschillende soorten gebieden Een woonbeleid voeren Het OCMW is als lokaal bestuur bijzonder goed geplaatst om binnen het gemeentelijk woonbeleid de sociale dimensie te bewaken en de woonnoden van de mensen met een laag inkomen onder de aandacht te brengen. Dit kan als deelnemer aan het lokaal woonoverleg, voor zover dit plaats vindt en als mederegisseur van het lokaal sociaal beleid (cf. hoofdstuk 2). Globaal genomen zegt ruim de helft van de OCMW s werk te maken van een beleid m.b.t. wonen of huisvesting. Dit gebeurt in de centrumsteden (92%), maar vaak niet zo vaak in de OCMW s op het platteland (44%). Netwerken ontwikkelen rond wonen om samenwerking te stimuleren en activiteiten op elkaar af te stemmen, gebeurt bij 41% van alle OCMW s die aan de bevraging hebben deelgenomen. Het komt, net zoals het ontwikkelen van een woonbeleid vooral in de centrumsteden voor (92%) en heel wat minder in de plattelandsgemeenten (44%). West-Vlaamse OCMW s spannen de kroon voor wat betreft een eigen beleid rond wonen (57%), in de Limburgse OCMW s is dit het minst aan de orde (19%) (tabel 11.1 in bijlage 11) Een woonbeleid voor specifieke doelgroepen richt zich in de Vlaamse OCMW s in de eerste plaats naar de groep van asielzoekers (57%) en naar ouderen (53%). Bij één op vier OCMW s wordt er ook specifiek gewerkt aan de woonproblematiek van daklozen (24%). De daklozen zijn eveneens een doelgroep voor de OCMW s in de centrumsteden (58%), maar vormen zelden een doelgroep bij het woonbeleid in de stedelijke rand (14%). Daarnaast voeren alle OCMW s in de centrumsteden een beleid ten aanzien van ouderen; in de kleine steden is dit 40%. Ouderen komen niet in alle provincies even sterk op de voorgrond als doelgroep binnen het woonbeleid: In Limburg (36%) en Vlaams-Brabant (39%) is dat duidelijk minder dan in Antwerpen (64%) en West-Vlaanderen (60%) (tabellen 11.1 in bijlage 11) Personeelsinzet voor wonen De OCMW s hebben het moeilijk om een getal te plakken op de personeelsinzet voor wonen. Heel wat OCMW stellen dat elke maatschappelijk werker voor de eigen klanten tijd besteedt aan problemen gerelateerd aan het wonen. 84

93 DEEL III Samenvatting en beschouwingen 85

94

95 1. Samenvatting De Vlaamse Wooncode kende in 1997 aan het lokale beleidsniveau belangrijke opdrachten toe op vlak van wonen. Nieuw was de rol van de gemeente als regisseur van het lokale woonbeleid. Daarnaast hebben de gemeenten verplichtingen in verband met de handhaving van de woningkwaliteit en worden zij verwacht toezicht uit te oefenen op de uitvoering van sociale woonprojecten. Gemeenten en OCMW s zijn ook een belangrijke schakel in het informeren van de burger over wonen. En soms ontwikkelen zij eigen beleidsinstrumenten op maat van hun gemeente. Tien jaar na de invoering van de Wooncode ging het Steunpunt Ruimte en Wonen in opdracht van de Vlaamse overheid na hoe en met welke instrumenten lokale besturen hun woonbeleid voeren. Een uitgebreide bevraging bij de Vlaamse gemeenten en OCMW s levert een goed zicht op de dagelijkse praktijk van het lokale woonbeleid. Daaruit komt een erg divers beeld naar voor. Maar vooral valt op dat een lokaal woonbeleid op heel wat plaatsen nog onbestaande is. We vatten de voornaamste conclusies samen. 1.1 De organisatie van het woonbeleid Krijgt wonen als beleidsveld een volwaardige plaats in het gemeentelijk takenpakket, in het organigram en op de lokale politieke agenda s? Taken van het woonbeleid: wat doet de gemeente wel en niet? Aan de gemeentebesturen werd een lijst van acht globale taken uit het woonbeleid voorgelegd: wooninfo en advies, woningkwaliteitshandhaving, stimuleren en opvolgen van sociale woonprojecten, eigen woonpremies toekennen, een woonbeleid ontwikkelen, de coördinatie van het woonbeleid, een aanbod crisisopvang voorzien en eigen woonprojecten uitvoeren. De doorsnee gemeente neemt er hiervan gemiddeld de helft ter harte; bij de centrumsteden is dat gemiddeld zes tot zeven. Wanneer taken veel vergen in mankracht, kwalificaties en/of middelen zijn ze in de meeste gemeenten niet aan de orde. Het gaat enerzijds om taken zoals het ontwikkelen van sociale woonprojecten en van een crisisaanbod; dit zijn taken die ook andere sociale woonorganisaties kunnen invullen. Anderzijds gaat het ook om de taken die met visievorming, beleidsontwikkeling en coördinatie te maken hebben, taken waarvoor de gemeente de eindverantwoordelijkheid heeft. Van de taken die de meeste gemeenten wél vermelden, zoals het geven van wooninfo en advies en woningkwaliteitshandhaving, weten we (zie verder) dat de inhoud niet altijd de lading dekt. Oost- en West-Vlaamse gemeenten nemen met een vijftal taken gemiddeld meer hooi op hun vork dan gemeenten in de overige provincies. Aan de staart vinden we de Limburgse gemeenten die gemiddeld drie tot vier van de genoemde taken uit het woonbeleid opnemen Taken van het woonbeleid in het gemeentelijke organigram Dertig gemeenten - vooral, maar niet uitsluitend, centrumsteden en kleine steden - hebben een woon- of huisvestingsdienst die exclusief met wonen bezig is. Bij twee derden van de gemeenten zijn taken m.b.t. wonen echter ondergebracht in een 87

96 dienst samen met andere beleidsvelden. In de meest landelijke gebieden, waar de schaal van de gemeente en de middelen die voorhanden zijn vaak doorslaggevend zijn, is deze keuze dominant, al biedt een intergemeentelijke samenwerking hier een alternatief. Wonen wordt er in de regel toegevoegd aan ruimtelijke ordening en stedenbouw; vaak worden ook milieuzaken, openbare werken en de technische dienst samen met wonen, ruimtelijke ordening en stedenbouw ondergebracht. Eerder uitzonderlijk komt wonen bij welzijn of sociale zaken terecht. In iets meer dan één op vijf gemeenten worden de taken uit het beleidsveld wonen gespreid over meerdere diensten. De perceptie van het beleidsveld wonen als een facet van ruimtelijke ordening en stedenbouw keert doorheen de ganse bevraging terug. Hét aanspreekpunt voor wonen in de gemeente is bijna steevast een stedenbouwkundige. De respondenten noemen geregeld taken zoals het uitreiken van vergunningen, verkavelingen als opdrachten van de huisvestingsambtenaar. Activiteiten die behoren tot het beleidsveld Ruimtelijke Ordening worden aangehaald als voorbeelden uit het woonbeleid. Dit geeft aan dat wat wonen als beleidsveld inhoudt, niet steeds overal ten volle wordt gevat. Als we wonen zien als de match tussen bewoner en woning, dan lijkt de menskant, de woonconsument met zijn/haar noden en wensen, in de gemeenten minder in de focus Taken van het woonbeleid: wie voert ze uit? Het aantal mensen dat het woonbeleid lokaal invulling moet geven, is vaak erg beperkt. In 42% van de gemeenten is er niemand die, al is het maar een halve dag per week, specifiek met wonen aan de gang is. Als er al iemand taken m.b.t. wonen opneemt, dan is dit meestal deeltijds. Slechts 14% van de Vlaamse gemeenten zegt over minstens één voltijdse kracht te beschikken voor wonen. In alle 13 centrumgemeenten en in drie kwart van de kleine steden wordt er wél mankracht ingezet voor wonen; op het platteland, in het overgangsgebied en in de stedelijke rand schommelt het aandeel gemeenten met personeel voor wonen rond de helft. Uit de uiteenlopende provinciale cijfers leiden wij af dat het inzetten van mensen om lokaal aan wonen te werken niet altijd onoverkomelijk is. Gemeenten in Oost- Vlaanderen (74%), gevolgd door West Vlaanderen (63%) en Limburg (62%) zetten significant vaker personeel in voor wonen dan de Antwerpse (50%) en Vlaams- Brabantse (42%) gemeenten. Taken die er vooral bij inschieten wanneer er geen personeel is voor wonen zijn kwaliteitshandhaving, beleidsontwikkeling, de coördinatie van het woonbeleid en het toekennen van woonpremies. De specifieke rol van de huisvestingsambtenaar, zoals omschreven door de Vlaamse overheid, ligt in het optreden als aanspreekpunt voor de burger, in het geven van info en advies en in het beleidsmatige werk. In één op drie gemeenten is een huisvestingsambtenaar werkzaam. In de praktijk staan zij vooral in voor wooninformatie, maar ook voor kwaliteitshandhaving, globaal genomen ook de twee meest gebezigde woontaken in de gemeente. We leiden hieruit af dat in veel gemeenten de huisvestingsambtenaar waarschijnlijk het enige aanspreekpunt is voor wonen. Gemeenten met een huisvestingsambtenaar staan sterker in het geven van informatie en advies dan gemeenten zonder. Voor het overige verklaart het al dan niet beschikken over personeel voor wonen tout court veel meer van de verschillen in wat de gemeenten wel of niet doen. In de meer stedelijke gebieden 88

97 ligt bij de huisvestingsambtenaar de nadruk wél op die meer beleidsmatige taken, namelijk beleidsvoorbereiding, coördinatie en netwerking en probleemdetectie. De meerwaarde van de huisvestingsambtenaar zoals vooropgesteld in het functieprofiel komt hier wel tot uiting. Ten slotte is het veelzeggend dat slechts één op tien Vlaamse gemeenten van oordeel is dat de eigen bezetting voor wonen toereikend is in aantal én qua geschiktheid om een gemeentelijk woonbeleid te voeren en de taken omschreven in de Vlaamse Wooncode invulling te geven Lokale beleidsaandacht voor wonen Ruim de helft van de respondenten meent, aan het einde van de bestuursperiode , dat wonen in de gemeente eerder hoog tot hoog staat op de politieke agenda. Het thema leeft het sterkst in zowat alle centrumsteden. Drie kwart van de gemeenten hebben een schepen voor het beleidsveld wonen, een vaststelling die toch in contrast staat met de personeelsinzet. 1.2 Regie van het woonbeleid De Vlaamse Wooncode (art. 28) stelt de gemeente aan als coördinator van de lokale huisvestingsactoren op het grondgebied en geeft de gemeente de eindverantwoordelijkheid voor het lokale woonbeleid (Ministerie van de Vlaamse gemeenschap - Afdeling woonbeleid, 1997, p. 71; Van Damme, 2007, p. 37). Een kwart van de gemeenten zegt de coördinatie en de uitbouw van een beleidsnetwerk in functie van samenwerking en afstemming als taak in het woonbeleid op te nemen. Bijna alle centrumsteden doen dit, maar naarmate de gemeenten landelijker zijn, wordt dit minder vanzelfsprekend. De gemeente moet de planmatige samenwerking en de wederzijdse aanvulling van de actoren op het grondgebied verzekeren met als bevoorrechte partners het OCMW en de sociale woonorganisaties (VWC, art.28 2). Dat vraagt een minimum aan overleg. Nochtans zegt 43% van de gemeenten het jaar voorafgaand aan de bevraging niet een keer met één van die bevoorrechte partners te hebben vergaderd. In de centrumsteden en de meeste kleine steden gebeurde dat meestal wel; eens daarbuiten vermindert dat aandeel snel. Zo n 44 gemeenten zeggen over een gemeentelijk of lokale woonraad te beschikken. Het aantal dat effectief beantwoordt aan de omschrijving van een woonraad als overleg- en adviesorgaan waarin belangrijke dossiers en vragen m.b.t. wonen/huisvesting in de gemeente ter bespreking en advies worden voorgelegd aan een brede groep van actoren, is kleiner. Zo tellen maar 36 woonraden zowel het OCMW als de lokale sociale huisvestingsmaatschappij onder hun leden. De lokale woonraden blijken dus zeer divers in omvang en in samenstelling. Het afgelopen jaar stonden in de meeste van die overlegorganen de sociale woonprojecten, de coördinatie en de uitwerking van het lokaal woonbeleid en woonpremies op de agenda. De Vlaamse overheid stelt dat de gemeente over de vrijheid én verantwoordelijkheid beschikt om een eigen woonbeleid te ontwikkelen; er is geen planlast aan verbonden. Een woonbeleid ontwikkelen gebeurt, naar eigen zeggen, door 40% van de gemeenten, maar vond slechts bij 23 gemeenten een weerslag in een gemeentelijk woonbeleidsplan. Dit is omschreven als een door de gemeenteraad 89

98 goedgekeurd beleidsdocument dat de krachtlijnen en keuzes voor het lokaal woonbeleid weergeeft en hiertoe een tijdsgebonden actieprogramma voorstelt. Dat er nog 30 woonplannen in de maak waren, kan erop wijzen dat het woonbeleid aan een opgang bezig is. Zowel wat betreft afgewerkte woonbeleidsplannen als plannen in voorbereiding, spannen de West-Vlaamse gemeenten de kroon. Gemeenten met een plan kaarten het gebrek aan goede en toegankelijke statistieken en cijfergegevens aan. De andere gemeenten menen vooral gebaat te zijn bij inhoudelijke ondersteuning om tot een woonbeleidsplan te komen. De beleidsvisie op wonen komt ook aan bod in het woonbehoeftenplan dat wordt opgemaakt in het kader van het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan (GRS) en vaak ook het Lokaal Sociaal Beleidplan en het mobiliteitsplan. Afgaand op de beleidsnota s lijken de woonproblematieken in het overgangsgebied minst tot de politieke scope te behoren in In West- en Oost-Vlaanderen kreeg wonen een plaats in vier op tien bestuursakkoorden wat veel meer is dan in de andere provincies en aangeeft dat vooral hier de politieke ambities omtrent wonen reeds gestalte kregen in Zowel het uitoefenen van de regie als het uittekenen van een beleidsvisie en plan voor het lokaal woonbeleid vraagt een goede analyse van de woonsituatie in de gemeente in al haar aspecten. Er lijkt nog geen traditie op dit vlak. Er zijn gemeentelijke basisstatistieken die de Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR) en de provincies hiertoe ter beschikking stellen, maar deze zijn bij meer dan de helft van de gemeenten niet gekend. Eén op vijf gemeenten maakt er (af en toe) gebruik van. Drie op vier centrumgemeenten gaan daarnaast nog op zoek naar andere bronnen te ondersteuning van hun woonbeleid. Op het platteland is dit eerder uitzonderlijk. Vooral eigen onderzoek en studies in opdracht van de gemeenten worden genoemd, al blijken dit vooral studies gekaderd in het GRS. Oost- en West-Vlaanderen staan verder dan de andere provincies voor wat betreft aspecten die verband houden met de regie en het ontwikkelen van een woonbeleid. Gemeenten in deze provincies werken meer aan beleidsontwikkeling, nemen meer de coördinatorrol op, bouwen meer een beleidsnetwerk uit en overleggen meer met externe actoren over aspecten van het woonbeleid. In de Oost-Vlaamse gemeenten is er vaker een gemeentelijke woonraad dan elders. De meeste gemeenten met een lokaal woonbeleidsplan (in voorbereiding) vinden we in West- Vlaanderen. Ook het gebruik van de statistieken aangeboden door de SVR is hoger in Oost- en West-Vlaanderen. Tot slot blijken hier ook meer dan elders de grondslagen voor het woonbeleid vastgelegd in het gemeentelijk bestuursakkoord van Lokaal woningkwaliteitsbeleid De rol die de Vlaamse Wooncode (VWC) aan de gemeente toekent in het woonbeleid, is het meest expliciet voor wat betreft de handhaving van de woningkwaliteit. De Vlaamse overheid legt verplichtingen op aan de gemeenten en biedt daarnaast instrumenten die de gemeente naar eigen goeddunken en binnen de decretaal vastgelegde grenzen kan hanteren binnen haar kwaliteitsbeleid. Centraal in de woningkwaliteitsregeling (VWC, art. 5) staan de veiligheids- gezondheids- en woningkwaliteitsnormen waaraan élke woning moet voldoen en de bezettingsnorm. De administratieve handhaving ervan is opgebouwd rond een attestensysteem dat geldt voor de huurwoningen, de mogelijkheid tot ongeschikt-, 90

99 onbewoonbaar en overbewoondverklaring van de woning en tot het inzetten van het sociaal beheersrecht en het voorkooprecht (De Smedt, 2008). Verder kan de gemeente strengere normen bepalen voor kamerwoningen en de leegstands-reglementering verstrengen. Ook de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening is een instrument om sturend op te treden met betrekking tot woningkwaliteit Conformiteit in de huursector Het conformiteitsattest (CA) bevestigt de conformiteit van een huurwoning of kamer met de Vlaamse kwaliteitsnormen en wordt aangevraagd door de verhuurder bij de gemeente waar de woning gelegen is. Het CA is echter niet verplicht om te mogen verhuren. In tegenstelling tot voor enkele jaren, is het niet langer een argument à décharge bij een klacht over de woningkwaliteit, waardoor de waarde ervan beperkt wordt tot bewijs voor de huurder dat de woning in orde is. Die beperkte kracht van het CA wordt weerspiegeld in de cijfers: 80% van de gemeenten reikten sinds de invoering ervan nog nooit een CA uit voor een huurwoning. Ook in de centrumsteden is dit niet algemeen. Met enkele uitzonderingen zoals Gent en Antwerpen blijft bovendien het aantal uitgereikte CA s beperkt tot enkele woningen. Het conform verklaren van kamers - in 6% van alle gemeenten - is bijna exclusief een zaak van de (studenten)steden. Het CA blijkt dus géén instrument in het lokaal woonbeleid, al bevestigt de uitzondering de regel. Het CA kán nochtans een rol spelen in het kader van een kwaliteitsbeleid voor de private huurmarkt of kamermarkt. Zo wordt het bijvoorbeeld toegepast door Kotweb, die in afspraak met de stad Antwerpen, enkel wooneenheden verhuurt met een geldend CA. In het kamerreglement van Riemst bijvoorbeeld is een CA verplicht vanaf een aantal kamers Ongeschikte, onbewoonbare en verwaarloosde woningen Hoewel de gemeenten verplicht zijn taken op te nemen in de handhaving van de woningkwaliteit, antwoordt 12% van de gemeenten dat dit geen deel uitmaakt van de taken uit het woonbeleid die zij op zich nemen. Uit de registratie van de ongeschikt of onbewoonbaar verklaarde en van de verwaarloosde woningen blijkt dat de doorsnee gemeente in een periode van tien jaar 12 woningen op de inventaris heeft gehad omdat deze ongeschikt of onbewoonbaar werden verklaard en 16 woningen omwille van uitwendige verwaarlozing. De verschillen tussen gemeenten zijn bijzonder groot. Van de plattelandsgemeenten, waar de kwaliteit van de woningen het slechtst is, maakt ongeveer de helft nauwelijks of geen gebruik van het instrument, terwijl enkele anderen er juist heel actief mee aan de slag gaan en tegen de 100 woningen op de inventaris plaatsten. Ook in de centrumsteden en in de kleine steden vinden we zeer uiteenlopende resultaten voor dit aspect van kwaliteitshandhaving, die niet door kwaliteitsverschillen in het woningpatrimonium kunnen worden verklaard. Het aantal gebouwen en woningen op de inventaris wegens ernstig storende uiterlijke tekenen van verval (zonder inwendige schouwing) ligt in de meeste gemeenten hoger dan het aantal op de inventaris wegens ongeschiktheid en onbewoonbaarheid. Dit is vooral zo bij gemeenten op het platteland en in Vlaams-Brabant.. 91

100 1.3.3 Het aanvullend normeren van kamerverhuur Gemeenten kunnen bij verordening van de gemeenteraad strengere normen opleggen dan de gewestelijke veiligheids- en kwaliteitsnormen voor (studenten)kamers en kunnen het verhuren ervan aan een vergunning onderwerpen. Het gemeentelijk reglement moet ter bekrachtiging worden voorgelegd aan de Vlaamse regering om rechtgeldig te zijn. 19 gemeenten beschikken over een dergelijk rechtgeldig kamerreglement. Het strenger of aanvullend reglementeren van de kamerbewoning gebeurt in één op twee centrumsteden, maar ook in enkele kleinere steden. Daarnaast hebben twaalf gemeenten een kamerreglement in gebruik dat dateert van voor het decreet in werking trad. Deze reglementen zijn niet door de Vlaamse Regering bekrachtigd, wat noodzakelijk is willen zij hun rechtskracht behouden (Vandromme, 2008). Het gaat meestal om politieverordeningen op het verhuren van woongelegenheden, soms vanuit het oogpunt van de brandveiligheid, soms ook met als doel (permanente) kamerbewoning onmogelijk te maken Voorkooprecht en het sociaal beheersrecht Het voorkooprecht en het sociaal beheersrecht zijn instrumenten die kwaliteitshandhaving koppelen aan het creëren van bijkomende sociale huurwoningen. Het recht van voorkoop houdt in dat de eigenaar die een woning of een perceel wil verkopen, verplicht is zich eerst tot de houder van het voorkooprecht te wenden met de vraag of hij de woning of het perceel wenst aan te kopen. Het doel ervan is om sociale huur- of koopwoningen of sociale kavels te realiseren. Als beleidsinstrument biedt het aan de gemeente de mogelijkheid om sociale woningen beter te spreiden. Op vraag van de gemeente kan de minister bijzondere gebieden afbakenen waar er een recht op voorkoop van percelen bestaat. Zo kan de gemeente gronden op strategische plekken aankopen. Van deze mogelijkheid wordt maar beperkt gebruik gemaakt: bij de aanvang van 2009 hebben 15 gemeenten op die manier één of meerdere bijzondere gebieden laten erkennen. Tussen 1998 en eind 2006 werd het recht van voorkoop bijna keer aangeboden. In bijna de helft van de gevallen was dit in Vlaams-Brabant, waar de Vlaamse rand van een uitgebreid voorkooprecht geniet. In verhouding tot het aanbod worden er niet veel sociale woonprojecten gerealiseerd via het recht op voorkoop. Dit gebeurt in de eerste plaats door de sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM s) die 330 akten lieten verlijden via het recht van voorkoop, samen goed voor de realisatie van bijna huurwoningen en bijna 500 koopwoningen. Een mogelijke verklaring voor de beperkte toepassing is dat SHM s vooral geïnteresseerd zijn in grotere panden en percelen. Projecten van één of enkele woningen via een recht van voorkoop komen dan ook zelden voor. Zo n 39 gemeenten pasten tussen 1998 tot eind 2006 het recht van voorkoop toe. Ook in de steden is het voorkooprecht geen populair instrument in het woonbeleid: zes van de 13 centrumsteden pasten het ooit toe. Op het platteland is toepassing uitzonderlijk. Bovendien is gebruik van het recht in de helft van de gevallen eenmalig. Het voorkooprecht lijkt door gemeenten occasioneel te worden aangewend bij een passende gelegenheid, eerder dan als een beleidsinstrument binnen een globale (sociale) woonpolitiek. Het kan een schakel zijn in een stadsvernieuwingsproject, of in de sanering of herwaardering van een gebied. 92

101 Het sociaal beheersrecht is het laatste middel in een cascade aan maatregelen om een woning die vatbaar is voor verbetering, renovatie of aanpassing, waarvoor het CA geweigerd wordt of die onbewoonbaar of ongeschikt is verklaard, terug op de markt te brengen voor bewoning. De gemeente, het OCMW of een sociale woonorganisatie kan de woning in beheer nemen, er de nodige werken aan uitvoeren en deze tijdelijk onder het sociaal huurstelsel verhuren. Ook leegstaande conforme woningen komen in aanmerking. Over het sociaal beheersrecht zijn we snel uitgepraat. Dit werd bij ons weten enkel reeds toegepast in Antwerpen; er werden drie woningen in sociaal beheer genomen Aanmoedigen van woningkwaliteitsverbetering Premies en tegemoetkomingen voor inwoners die verbeteringen aanbrengen aan hun woning, kunnen een stimulans zijn voor de woningkwaliteitsverbetering in de gemeente. Twee derden van alle gemeenten die aan de webbevraging deelnamen, hebben dergelijke premie. Dit is het geval voor 11 van de 13 centrumsteden Woningkwaliteitsbeleid in de provincies Van alle besproken aspecten van het kwaliteitsbeleid zijn de verschillen tussen de provincies het grootst wat betreft het voorzien van lokale premies of tegemoetkomingen. Bijna alle West-Vlaamse gemeenten en drie op vier Oost-Vlaamse gemeenten voorzien een woonpremie, tegenover ongeveer de helft van de gemeenten in Limburg en Vlaams-Brabant. Verder blijken West-Vlaamse en Limburgse gemeenten actiever in het handhaven van de globale woningkwaliteit, daar waar vooral gemeenten in Vlaams-Brabant eerder de uitwendige verwaarlozing bestrijden. 1.4 Wooninfo en woondiensten Het verstrekken van informatie en advies aan de burger over wonen wordt nergens in de Vlaamse regelgeving als dusdanig opgelegd aan de gemeente. Maar omdat de gemeente het eerste aanspreekpunt is voor de burger met woonvragen, is dit hiervoor een uitgelezen plaats. Bijna alle gemeenten (92%) zeggen deze taak te vervullen, maar, wat staat hier tegenover op het terrein? Het wooninfo- en woondienstenpakket voor de burger bestaat in meer dan de helft van de gemeenten uit informatie over de premies en sociale woningen, hulp bij het invullen van de papieren en doorverwijzing indien nodig. Het is vaak, maar niet altijd, de gemeente die dit aanbod verzorgt. Dienstverlening die meer mankracht, kennis en ervaring vergt, zoals juridische bijstand, hulp bij het vinden van een huurwoning, woonbegeleiding en conflictbemiddelingen hoort in minder dan een kwart van de gemeenten bij dat aanbod. Woonwinkels bieden een belangrijk surplus op de gebruikelijke wooninformatie en woondiensten in de gemeente. In gemeenten zonder woonwinkel nemen de OCMW s op dit vlak vaak een meer actieve rol op. Aan het eind van 2006, begin 2007 zijn er 58 gemeenten waar een woonwinkel actief is. Van de woonwinkels zijn er 24 werkzaam in slechts één gemeente; meestal zijn dit steden. Daarnaast zijn er zes regionale woonwinkels, die meestal actief zijn op het platteland. Waarschijnlijk dankzij de werking de woonwinkels, die samen toch meer dan één derde van de plattelandsgemeenten bedienen, doet de groep van plattelandsgemeenten het op het vlak van informatie en dienstverlening over wonen heel wat beter dan de kleine 93

102 steden, de rand en het overgangsgebied. De regionale woonwinkels lijken bovendien te genieten van een schaalvoordeel, want ze hebben een ruimer aanbod dan de stedelijke, die dan wel meer met sociale huisvesting bezig zijn. In vergelijking met andere provincies is ook het aanbod aan wooninfo en woondiensten in West- en Oost-Vlaanderen ruimer dan elders. 1.5 Woondiensten bij het OCMW De OCMW s spelen een actieve rol bij het toeleiden van woonbehoeftigen naar een geschikte (sociale)woning en bij het behoud van hun sociale woning. Bij de OCMW s ligt de focus grotendeels op de financiële verbintenissen van de huurder: acht op tien OCMW s schiet in actie als de klant ze niet nakomt. Het gros van de OCMW s maakt afspraken met de sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM s) en met de Sociaal VerhuurKantoren (SVK s) over het betalen van de huurwaarborg en de huurachterstal. Er worden ook heel wat regelingen getroffen in verband met woonbegeleiding, maar dan vooral voor huurders van het SVK. De OCMW-cliënt, die als risicohuurder wordt aanzien, kan bij de helft van de OCMW s rekenen op individuele begeleiding wanneer hij een woonplaats zoekt. Eén op vier OCMW s maakt afspraken met verhuurders om aan OCMW-cliënten te verhuren, meestal onder de belofte van begeleiding en ondersteuning. Twee op drie OCMW s leidt toe naar de sociale huursector. Soms beperkt dit zich niet tot hulp bij inschrijven, maar behelst dit ook het actualiseren van de kandidatuur, het nagaan van de voorrangsregels en zo meer. Het OCMW-aanbod ten aanzien van sociale huurders verschilt sterk tussen de provincies. Bijna alle West-Vlaamse OCMW s spreken af met de lokale SHM over het betalen van de huurwaarborg; in Vlaams-Brabant gebeurt dit slechts door vier OCMW s op de tien. Ook voor regelingen over het betalen van huurachterstal onderscheidt West-Vlaanderen zich van de andere provincies. Zowel West- als Oost-Vlaamse OCMW s laten de andere provincies het nakijken in het treffen van afspraken over de begeleiding van sociale huurders van de SHM. Voor regelingen over huurwaarborg en huurachterstal voor SVK-huurders verschijnt naast West- Vlaanderen ook Limburg ten tonele. In de stad en erbuiten gaan de OCMW s ook anders te werk. Stedelijke OCMW s komen gemakkelijker tot afspraken met de SHM over huurwaarborg en huurachterstal. In de kleine steden doet men dat ook vaker dan in de meer landelijke gebieden, maar dan vooral voor de betaling van de huurwaarborg aan het SVK. OCMW s verhuren zelf ook en doen dat vooral in West-Vlaanderen en Antwerpen en één op twee West-Vlaamse OCMW s voeren daarenboven ook eigen sociale woonprojecten uit. Limburg valt dan weer op door het lage aandeel van OCMW s met eigen verhuringen, eigen sociale woonprojecten en eigen crisisaanbod. Het OCMW is als coregisseur van het woonbeleid perfect geplaatst om de sociale dimensie te bewaken en de woonnoden van mensen met een laag inkomen onder de aandacht te brengen. Eén op twee OCMW s zegt werk te maken van een eigen OCMW-woonbeleid. Dit is vooral in de steden zo en in minder op het platteland. Die beleidsdimensie is vooral aanwezig in de West-Vlaamse OCMW s en het minst in de Limburgse OCMW s. 94

103 2. Beschouwingen 2.1 De organisatie van het woonbeleid Wonen is nog een jong beleidsveld en heeft, zeker buiten de centrumsteden, niet vaak een volwaardige plaats verworven binnen de gemeentelijke werking. Dit blijkt vooreerst uit het organigram, waar wonen meestal in de schaduw staat van beleidsvelden zoals ruimtelijke ordening stedenbouw, milieu, die beleidsmatig zwaarder wegen. Een aparte huisvestings- of woondienst gaat hand in hand met hoge beleidsaandacht voor wonen, maar is enkel in een dertigtal gemeenten een realiteit. Het begrip woonbeleid werd in de Vlaamse Wooncode geïntroduceerd als alternatief voor het huisvestingsbeleid. In de memorie van toelichting Vlaamse Wooncode (Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, afdeling woonbeleid, 1997) staat dat een doelmatig woonbeleid gebaat is bij een koerscorrectie van het traditionele sectorale woningbeleid naar een voldoende geïntegreerd woonbeleid, waarbij rekening gehouden wordt met het beleid inzake stedenbouw en ruimtelijke ordening (woning/aanbod), maar ook met het welzijnsbeleid (woonconsument/vraagzijde). Doorheen de vragenlijst komt uit de antwoorden sterk naar voor dat het gros van de gemeenten wonen hoofdzakelijk aan de woning- of aanbodzijde van het woongebeuren situeert. Anderzijds stellen we voor de nabije toekomst vast dat het thema verankerd raakt in de lokale sociale beleidsplannen, waar huisvesting voor hét thema is waarrond in zo goed als alle plannen activiteiten worden voorgesteld. De doelgroepen in die plannen blijken echter niet vaak de sociaal zwakkere groepen te zijn (Sannen, 2009). De Rynck (2008) - tijdens een uiteenzetting op het colloquium over betaalbaar en kwaliteitsvol wonen in stedelijke regie - noemt de ambities groot, maar zegt dat de capaciteit om aan woonbeleid te doen in veel gemeenten slechts beperkt aanwezig is. We stellen vast dat ondanks de aanwezigheid van een schepen voor wonen in drie kwart van de gemeenten en het feit dat lokale politieke aandacht voor het thema relatief hoog wordt ingeschat in één op twee gemeenten, de personeelsinzet toch erg laag blijkt. Een grote groep van respondenten vindt deze bezetting dan ook niet toereikend in aantal en capaciteit voor de verwachtingen die aan de gemeenten gesteld worden op het vlak van wonen. Dit wordt gereflecteerd in de taken die de gemeenten opnemen. De Ceuninck (2009) stelt terecht dat de lokale besturen nood hebben aan mensen die conceptueel kunnen denken, die projecten kunnen uitschrijven, een visie op papier kunnen zetten en aan mensen die met de toegenomen complexiteit kunnen omgaan. Het opnemen van de rol van de huisvestingsambtenaar in één op drie gemeenten, van wie verwacht wordt die beleidsmatige taken op te nemen, kan die leemten niet steeds vullen. 2.2 De regie van het woonbeleid Een minderheid van gemeenten neemt de coördinatie van het woonbeleid of de zogenaamde regie van het woonbeleid in handen, ook al wordt dat van hen verwacht. Welke regieconcepten men hierbij voor ogen heeft en hoe deze regierol vorm moet krijgen, wordt in de VWC niet omschreven. De vier voorwaarden voor een feitelijke invulling van de regierol door de gemeente (Pöpper et al., 2004) lijken voor veel gemeenten niet vervuld, namelijk (1) een overzicht hebben over de situatie; (2) verantwoording nemen voor het geheel; (3) gemeenschappelijke beleidslij- 95

104 nen uitzetten en (4) samenwerking organiseren. Argumenten hiervoor vinden we in de vaststelling dat er in vier op tien gemeenten geen enkel overleg over wonen plaatsgreep het voorafgaande jaar, dat slechts de helft van de gemeenten het Vlaamse en provinciale aanbod aan lokale statistieken kent, dat zes op tien gemeenten niet werken aan de uitbouw van een lokaal woonbeleid, Als we de regie afmeten aan de aanwezigheid van een woonraad en een lokaal woonbeleidsplan, de twee instrumenten die in Vlaanderen doorgaans naar voor worden geschoven m.b.t. de regie van het woonbeleid (Verbeeck & Buijs, 2008), dan moeten we besluiten dat de gemeentelijke rol als regisseur van het woonbeleid voor de meerderheid van de gemeenten eerder droom dan werkelijkheid is. De gemeente beschikt over de vrijheid om - binnen de decretaal vastgelegde marges - een eigen huisvestingsbeleid te ontwikkelen en beslist autonoom deze rol al dan niet op te nemen (Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, Afdeling woonbeleid; 1997); de gewestelijke overheid kan dit niet opleggen. Anderzijds wordt de gemeente aangesteld als regisseur van het woonbeleid en het opnemen van deze rol impliceert dat de gemeente gemeenschappelijke beleidslijnen uitzet voor het woonbeleid en verantwoording neemt voor het geheel (Pöpper et al., 2004). Die onduidelijkheid ligt misschien aan de basis van de grote verschillen tussen de gemeenten. Daadwerkelijk werken aan woonregie vraagt van de Vlaamse overheid dat zij de verwachtingen expliciteert ten aanzien van de gemeente als regisseur, meer bepaald aangeeft welk type van regie men voor ogen heeft, op welk domein de regie betrekking heeft en aan welke kwaliteitsmaatstaven de regievoering moet voldoen. Het is ook aan de overheid om de nodige expertise te ontwikkelen rond regievoering en de gemeenten te helpen met het aanreiken van kennis, voorbeelden en deskundigheid. We onderstrepen ook het belang van opleiding en vorming. In het kader van de voorbereiding van het gemeentelijk beleid, dat start met de opmaak van het bestuursakkoord, van een lokaal woonbeleidsplan of andere beleidsplannen m.b.t. wonen, maar ook in het kader van de projectaanvragen ter ondersteuning van het lokaal woonbeleid en voor de lokale invulling bij de toewijzing van sociale huurwoningen in de gemeente is een doorlichting van de lokale huisvestingssituatie (of deelaspecten ervan) noodzakelijk. De nood aan méér én toegankelijkere lokale statistieken relevant voor wonen wordt sterk aangevoeld door gemeenten die zich reeds waagden aan een lokaal woonbeleidsplan. Dat bestaande statistieken niet goed gekend én weinig gebruikt zijn, wijst op de nood aan opleidings- en vormingsinitiatieven. Regievoering vraag ook voldoende autoriteit, communicatieve vaardigheden en ondernemerschap. Rekening houdend met de in de webbevraging vastgestelde geringe personeelsbezetting roept dit de vraag op of de gemeenten, afgezien van de centrumsteden en de kleine steden wel voldoende uitgerust zijn - zowel qua middelen als wat betreft knowhow - om een dynamiek op gang te brengen op het vlak van lokaal woonbeleid. Anderzijds stellen we vast dat - vooral in de provincies Oost- en West-Vlaanderen - er ook buiten de steden aandacht gaat naar het lokaal woonbeleid. Het Agentschap Wonen-Vlaanderen heeft hier een rol te spelen; de Vlaamse regering moet de dynamiek in dit lokaal proces stimuleren en ontwikkelen, zoals voorzien in art van de Vlaamse Wooncode. Het BVR van 21 september 2007 is een belangrijke stimulans, te meer omdat het faciliteren of 96

105 uitbreiden van het woonoverleg met alle lokale woonactoren opgenomen is onder de verplichte activiteiten in het project. 2.3 Lokaal woningkwaliteitsbeleid De instrumenten die de Vlaamse overheid ontwikkelde en waaruit de gemeente kan putten bij het voeren van een woningkwaliteitsbeleid zijn, om het zacht uit te drukken, geen onverdeeld succes. Het marginaal gebruik van de conformiteitsattesten, het voorkooprecht, het aanvragen van bijzondere gebieden en het sociaal beheersrecht door de gemeenten spreken voor zich. De gemeenten waar ze een functie kregen in het lokaal kwaliteitsbeleid zijn uitzonderlijk, zowel in de zin van waardevol als in de betekenis van zeldzaam. De mogelijkheden tot het beheersen van de woningkwaliteit voor kamers zijn voor heel wat minder gemeenten van tel, de studentensteden en een aantal andere gemeenten maakten gebruik van de mogelijkheid om strengere kwaliteitsnormen te hanteren. Oude niet-rechtsgeldige reglementen blijven echter voortleven, wat aantoont dat er toch gemeenten zijn die een trein hebben gemist. De teleurstellende resultaten en de extremen in de resultaten van de strijd tegen slechte woningkwaliteit springen in het oog. De verschillen zijn zeker niet te herleiden tot de verschillen in verstedelijkingsgraad. Er zijn plattelandsgemeenten waar meer woningen op de inventaris stonden dan de gemiddelde stad en die zelfs het resultaat van sommige centrumsteden evenaart. Dit kan enkel het gevolg zijn van een (pro-)actief woningkwaliteitsbeleid. We vragen ons enerzijds af of al deze instrumenten wel aangepast en geschikt zijn voor de lokale woonbeleidsvoering op maat van de gemeente. Is het de complexiteit of de inhoud van de wetgeving, de moeilijke toepassing ervan of zijn het de administratieve plichtplegingen? Of is de oorzaak, gezien er ook goede voorbeelden bestaan, ook te zoeken bij een gebrek aan bestuurskracht om met deze instrumenten beleidsmatig aan de slag te gaan? De voorbeelden van plattelandsgemeenten waar er duidelijk wel gewerkt wordt aan een lokaal woningkwaliteitsbeleid en de uiteenlopende provinciale beelden, geven in elk geval aan dat de schaalgrootte van de gemeente niet alle verschillen verklaart. 2.4 Wooninfo en woondiensten De woonwinkels bieden een belangrijke meerwaarde voor wie problemen of vragen heeft omtrent wonen. De verschillen in wooninfo en woondiensten tussen gemeenten met en zonder woonwinkel onderstrepen de ongelijke toegang van de burger tot informatie en hulp om het recht op wonen te doen gelden en dit naargelang hun woonplaats. De meerwaarde van de woonwinkels wordt nog versterkt door de expliciet laagdrempelige aanpak die ze voorstaan met bijzondere aandacht voor de zwakkere bewonersgroepen, beschreven in de missieverklaring Vlaamse woonwinkels (huisvestingsdienst regio Izegem, 2007). Vergeten we niet de aandacht die de Vlaamse Wooncode vraagt voor het ondersteunen van de meest woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden in de bijzondere doelstellingen van het woonbeleid (VWC, art4 1). Via de woonwinkels zien we een dienstverlenend aanbod opduiken in landelijke gebieden, dat het aanbod in de steden vaak overtreft. Dit illustreert de stelling dat schaalgrootte wel een rol speelt, maar niet allesbepalend is in de capaciteit om een woonbeleid te voeren. 97

106 In de loop van 2008 en ook erna zal waarschijnlijk het informatief en dienstverlenend aanbod buiten de steden sterk toenemen. Immers, de Vlaamse projectsubsidie voor intergemeentelijke initiatieven op het vlak van lokaal woonbeleid (BVR van 21/09/2007) bevat het aanbieden van gestructureerde basisinformatie als verplicht onderdeel van de intergemeentelijke projecten. Daarnaast wordt in het besluit ook het aanbieden van sociaal en technisch advies en begeleiding op maat voorgesteld als facultatief op te nemen activiteit. Merken we op dat zo goed als alle lokale sociale beleidplannen voor de periode activiteiten voorstellen die met wonen te maken hebben (Sannen, 2009). Een aantal van die plannen voorzien het uitbouwen van een woonwinkel of woonloket. Dit wordt vervolgd. 2.5 Woondiensten bij het OCMW De OCMW s hebben als opdracht de dienstverlening te verzekeren die nodig is om eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid (Art. 1 van de organieke wet). Wanneer de woonsituatie afbreuk doet aan die waardigheid, is wonen een zaak van het OCMW (Verbeeck & Buijs, 2008). De woonactiviteiten van de OCMW s zijn slechts in beperkte mate gereglementeerd en betoelaagd en het gros van het bestaande hulpverlenings- en dienstenaanbod voor wonen wordt door de OCMW s vrij ingevuld in functie van de lokale noden. Het verwondert dan ook niet dat er opvallende verschillen zijn in (ook financiële) dienstverlening m.b.t. wonen voor de zwakkere inwoners en dat bijvoorbeeld het aanbod ten aanzien van de huurder in de steden en erbuiten, maar ook in de verschillende provincies voor een aantal aspecten sterk verschilt. Dat de steun voor wonen sterk uiteenloopt van OCMW tot OCMW komt ook op de voorgrond in een studie naar de aard en de omvang van aanvullende financiële steun door de OCMW s in Vlaanderen (Van Mechelen & Bogaerts, 2008). Het al dan niet voorzien van huurtoelagen en de sterk verschillende voorwaarden voor de toekenning, de berekeningswijze en de bedragen ervan ontlokken de auteurs een pleidooi voor een uniforme bovenlokale regeling in de tussenkomst in de woonkosten. 98

107 3. Tot slot Tien jaar na de invoering van de Vlaamse Wooncode blijkt het lokale woonbeleid in Vlaanderen dus nog niet of - op zijn zachtst gezegd niet overal - de kinderschoenen ontgroeid te zijn. Dit stemt tot nadenken. Heeft de Vlaamse Wooncode te veel verwacht van de lokale besturen? Kan men bij de doorsnee Vlaamse gemeente wel de nodige inhoudelijke kennis en technische capaciteit veronderstellen? Werd de lat te hoog gelegd? Of hebben de lokale besturen enkel nood aan meer middelen of aan andere middelen om hun opdracht te realiseren? De subsidie voor intergemeentelijke projecten lokaal woonbeleid die werd ingevoerd door de Vlaamse regering, blijkt alvast een antwoord te bieden op een aantal van de vastgestelde tekorten. Ook andere vormen van ondersteuning zijn mogelijk. Maar zal dit alles afdoende zijn om de gemeenten daadwerkelijk hun regierol te laten opnemen? De conclusies van de bevraging stemmen ook tot nadenken over de Vlaamse beleidsinstrumenten die lokale besturen ter beschikking hebben voor het handhaven van de woningkwaliteit. Schort er iets met het instrumentarium? Of zijn de gemeenten te laks in hun optreden? Moet de Vlaamse overheid het dan maar overnemen? Of de instrumenten aanpassen? Deze vragen zijn niet alleen relevant voor het woonbeleid. Ook op andere beleidsdomeinen krijgen de gemeenten steeds meer taken toegeschoven. Nog dicht in de buurt van het woonbeleid treffen we bijvoorbeeld het recente Decreet Grond- en Pandenbeleid aan. Met dit decreet kregen de gemeente er opnieuw een pak taken bij. En wat kan de rol zijn van de gemeenten in bijvoorbeeld ruimtelijke planning? We menen dat dit rapport niet alleen de huidige situatie op het vlak van woonbeleid verduidelijkt en zo uitkomt bij de hierbij gestelde vragen, maar ook stof biedt voor discussie over de rol van de lokale besturen in het algemeen en over de verhouding tussen deze besturen en de hogere beleidsniveaus. 99

108

109 Bijlagen 101

110

111 Bijlage 1: Uniform dataformaat sociale woningen 1. Het sociaal huurpatrimonium Voor het afbakenen van het sociaal huurpatrimonium in de gemeente wordt uitgegaan van de woningen die op 31 december door een openbaar bestuur, een sociaal verhuurkantoor (SVK), een sociale huisvestingsmaatschappij, de VMSW of het Vlaams Woningfonds (VWF) verhuurd wordt aan particulieren als hoofdverblijfplaats. 28 Vanuit praktische overwegingen wordt ervoor geopteerd de benadering voldoende ruim te houden door álle woningen die door deze verhuurders te huur worden aangeboden in kaart te brengen. Woningen met een andere bestemming bv. conciërgewoning, ontmoetingshuis, worden opgenomen voor zover ze verhuurd worden als hoofdverblijfplaats aan particulieren. Woningen bestemd voor verhuring aan particulieren als hoofdverblijfplaats, maar op 31 december 2005 leegstaand met het oog op/tijdens renovatie, maken deel van het voorziene aanbod, eerder dan in het huidige aanbod. Frictieleegstand of leegstand met als doel de woning even op te frissen na beëindigen van een huurperiode maakt wel deel uit van het huidig patrimonium. In tweede instantie kunnen binnen die groep van woningen subgroepen gevormd worden van woningen die aan een specifiek doelpubliek worden aangeboden volgens een welbepaald toewijzingssysteem en volgens een bepaalde huurprijsbepaling. De gegevens worden verzameld op adresniveau. Zowat alle verhuurders van sociale woningen bieden ook woningen aan van de andere spelers op de sociale huurmarkt en geven eveneens woningen aan anderen om door te verhuren. Om overlappingen te voorkomen wordt de informatie over sociale huurwoningen altijd via de beheerder/verhuurder van de woning opgevraagd (of de databeheerder ervan); deze weet ook wie de eigenaar of houder van het zakelijk recht is en is het best op de hoogte van de verhuurvoorwaarden en de aard van de woning. 29 Afspraken omtrent de data-aanlevering worden ingegeven door inhoudelijke overwegingen - wat we willen weten - en praktische overwegingen. Alle belangrijke sociale verhuurders moeten, zonder al te ingrijpende veranderingen in hun huidige registratiepraktijk, in staat zijn de data te verschaffen. In een overleg vergadering met de cel beleid wonen, de VMSW, het Vlaams Woningfonds en het VOB werd men het eens over het volgende dataformaat: Met uitzondering van de verhuringen buiten het sociaal huurstelsel omwille van databeschikbaarheid. De woningen die op de privé-markt worden gehuurd en waarvoor de bewoner op 31/12 een huursubsidie krijgt uitgekeerd kunnen hier desgewenst bijgeteld worden. De huursubsidiegegevens zijn op adresniveau beschikbaar (IVA Wonen) en opgenomen in de huisvestingsdatabank van RWO. 103

112 FORMAT REGISTRATIEGEGEVENS SOCIALE HUURWONING Afbakening te registreren woningen 1. woningen die op 31/12 verhuurd worden of leeg staan maar bestemd zijn om verhuurd te worden 2. door: de VMSW de erkende vennootschappen, het Vlaams Woningfonds, een door het Vlaams Gewest erkend SVK, een gemeente of verzelfstandiging ervan, een vereniging van gemeenten, een OCMW of OCMW-vereniging (uitgezonderd een door het Vlaams gewest erkend SVK) 3. met een contract van (on)bepaalde duur 4. met als uiteindelijke bestemming de verhuring aan particulieren als hoofdverblijfplaats Registratiegegevens per wooneenheid 1. Ligging van de woning NIS-verblijfsadres Straatcode Straatnaam Huisnummer (eventueel bisnummer) Bus- of appartementsnummer Gemeentecode Gemeentenaam Kadastrale ligging(indien beschikbaar): afdeling, sectie, nummer, indien mogelijk conform de technische aanbevelingen digitale gegevensuitwisseling van kadastrale percelen OC-GIS Vlaanderen 2. Aard van de woning Type woning: kamer, appartement (studio s inbegrepen), ééngezinswoning Aantal slaapkamers (kamer en studio=0 kamers) Aangepast aan de fysieke toestand van bejaarde en/of gehandicapte: zonder specifieke materiele uitrusting bv. bungalowwoning, woning met minstens één slaapkamer en de badkamer op het gelijkvloers met specifieke materiele uitrusting zoals brede deuren, aangepast toilet, Aanbod van dienstverlening voor bejaarden bij de woning, zoals bij een serviceflat 3. Verhuurder de VMSW een sociale huisvestingsmaatschappij het Vlaams Woningfonds door de Vlaamse Overheid erkend SVK de gemeente het (autonoom) gemeentebedrijf een gemeentelijke vzw intergemeentelijk samenwerkingsverband het OCMW of verzelfstandiging andere 4. Eigenaar of houder van het zakelijk recht Categorieën zoals 3. met toevoeging van particuliere eigenaar of houder van het zakelijk recht Aard zakelijk recht (géén onder- of hoofdhuurcontract!), (indien beschikbaar): volle eigendom vruchtgebruik erfpacht recht van opstal 104

113 FORMAT REGISTRATIEGEGEVENS SOCIALE HUURWONING 5. Toewijzingsstelsel 1. Leegstaand: frictieleegstand (dit is de leegstand die noodzakelijk is om de woningmarkt naar behoren te doen functioneren door woningen die tijdelijk leegstaan als gevolg van verhuis of verkoop; 2. Leegstaand structureel: langdurig leegstaand, bijvoorbeeld omwille van een ingrijpende renovatie; 3. Het huidig sociaal huurbesluit (BVR 20 oktober 2000); 4. Het vorig sociaal huurbesluit (BVR 29 september 1994), nog van toepassing op woningen gebouwd met Domus Flandria-kredieten en voor gemeenten en OCMW s bij nieuwbouw met projectsubsidie; 5. De SVK-reglementering (BVR 6 februari 2004); 6. De reglementering voor het Vlaams Woningfonds (BVR 9 december 2005); 7. De reglementering voor woningen die vallen onder het stelsel van huurcompensatie (BVR 19 mei 1987); 8. De reglementering voor woningen gebouwd in het kader van de alternatieve financiering of het zogenaamd systeem Waltniel tot aanmoediging van de bouw van sociale woningen (BVR 4 april 1990); 9. De reglementering voor woningen gerealiseerd via VLABINVEST in de Vlaamse rand 30 (BVR 20 juli 1994); 10. Verhuring buiten het stelsel; 11. Een lokaal door het bestuur goedgekeurd reglement; 12. Geen stelsel, toewijzing zoals op de private huurmarkt; 13. Andere. 6. Doelgroep (ingeval toewijzing volgens 10 tot en met 13): Geen toegangsvoorwaarden, woning staat in principe open voor iedereen (18- plus) Wel toegangsvoorwaarden (meerdere antwoorden mogelijk) Inwoners van de gemeente Huishoudens met een beperkt inkomen inkomensgrens Ouderen leeftijd? 50+, 55+, 60+, 65 Gehandicapten Kandidaat-vluchtelingen/ asielzoekers/loi 31 Andere doelgroepen van de welzijnssector (bijvoorbeeld personen met een sociale of psychologische problematiek, ex-psychiatrische patiënten, exgedetineerden, ex-patiënten uit residentiële zorg, ) Huishoudens in woningnood, het betreft een crisis- of doorgangs- of noodwoning met beperkte woonduur) Andere namelijk 2. De geplande projecten Om een inschatting te kunnen maken van de uitbreiding van de sociale huur- en koopsector op korte termijn is het nodig te weten welke aankopen, renovatie- en (ver)nieuwbouwprojecten op stapel staan of in uitvoering zijn, maar nog niet op de markt zijn. De voornaamste spelers zijn de sociale huisvestingsmaatschappijen. De VMSW houdt gegevens bij over woningen in ontwerp, in aanbesteding, in opbouw in de databank met projectdossiers. Inzicht in de bestaande huurwoningen die langere tijd leegstaan omwille van renovatie vraagt een koppeling tussen de bezettingsgraad van de woning (uit het inventaris patrimonium) en de projectendatabank (iets wat vooralsnog nog niet gebeurt en erg tijdsintensief is). Daarom worden voorlopig uit de renovatieprojecten enkel de nieuwe woongelegenheden die niet eerder als huurwoning werden aangeboden, opgenomen. Wat gemeenten en OCMW s voorzien aan (sociale) woonprojecten wordt in dit project afgelijnd tot de gegevens die bekend zijn vanuit de projectsubsidies van de Vlaamse overheid Doelgebied woonprojecten werd onlangs uitgebreid van 9 naar 39 gemeenten, meer bepaald tot alle gemeenten van het arrondissement Halle-Vilvoorde en de gemeenten Tervuren, Kortenberg, Bertem en Huldenberg uit het arrondissement Leuven. Lokaal opvang initiatief, OCMW-initiatief voor materiële hulpverlening asielzoekers. 105

114 ONTWERP FORMAT REGISTRATIEGEGEVENS VOORZIENE UITBREIDING SOCIAAL WONEN Afbakening te registreren wooneenheden Voorziene wooneenheden met als bestemming sociale koop- of huurwoning die deel uitmaken van nieuwe projecten in ontwerp, aanbesteding of in opbouw (situatie op 31/12), met inbegrip van de opgeleverde wooneenheden van het afgelopen jaar. Renovatieprojecten worden voorlopig beperkt tot projecten die nieuwe woningen opleveren. Registratiegegevens per wooneenheid 1 Ligging van de voorziene woning NIS-gemeentecode/gemeentenaam NIS-code deelgemeente/naam deelgemeente Kadastrale ligging van de voorziene woning: sectie, nummer, indien beschikbaar indien mogelijk conform de technische aanbevelingen digitale gegevensuitwisseling van kadastrale percelen OC-GIS Vlaanderen Kadastrale ligging van de verkaveling: afdeling, sectie, nummer, indien beschikbaar indien mogelijk conform de technische aanbevelingen digitale gegevensuitwisseling van kadastrale percelen OC-GIS Vlaanderen 2 Fase in het project In ontwerp In aanbesteding In uitvoering Opgeleverd (voor woningen opgeleverd het afgelopen jaar) voorziene einddatum of datum van oplevering 3 Aard van het project Nieuwbouw renovatie vervangbouw andere (afbraak, voltooiingswerk, onderhoud, ) 4 Bestemming en aard van de voorziene woning Bestemming: huurwoning of koopwoning Type woning: appartement (studio s inbegrepen), ééngezinswoning Aantal slaapkamers (studio=0 kamers) Aangepast aan de fysieke toestand van bejaarde en/of gehandicapte ja/neen 3. De sociale koopwoningen en sociale kavels De VMSW houdt de voornaamste gegevens bij. Gemeenten en OCMW s worden er in de webbevraging niet over bevraagd. De Vlaamse administratie verwerkt de beschikbare informatie uit de projectsubsidieregistratie ook onder deze vorm en neemt de data op in de huisvestingsdatabank. De eenheid van data is het aantal opgeleverde koopwoningen in het voorbije kalender jaar; de gebruikte definitie volgt de omschrijving van sociale koopwoning en kavel in de Vlaamse Wooncode. 106

115 FORMAT REGISTRATIEGEGEVENS SOCIALE KOOPWONINGEN Afbakening te registreren woningen Definitie: Vlaamse Wooncode art. 2, 23 een woning die door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, een sociale huisvestingsmaatschappij of het Vlaams Woningfonds van de Grote Gezinnen wordt bestemd om verkocht te worden aan woonbehoeftige gezinnen of alleenstaanden. Deze definitie omvat dus zowel woningen opgericht met het oog op de verkoop als voormalige sociale huurwoningen. Registratiegegevens per verkochte wooneenheid op 31/12 1. Ligging van de woning NIS-verblijfsadres Straatcode Straatnaam Huisnummer (eventueel bisnummer) Bus- of appartementsnummer Gemeentecode Gemeentenaam Kadastrale ligging (indien beschikbaar): afdeling, sectie, nummer, indien mogelijk conform de technische aanbevelingen digitale gegevensuitwisseling van kadastrale percelen OC-GIS Vlaanderen Oppervlakte: are en centiare (indien beschikbaar) 2. Aard van de woning Type woning: appartement (studio s inbegrepen), ééngezinswoning Aantal slaapkamers (kamer en studio=0 kamers) Aangepast aan de fysieke toestand van bejaarde en/of gehandicapte: zonder specifieke materiele uitrusting bv. bungalowwoning, woning met minstens één slaapkamer en de badkamer op het gelijkvloers met specifieke materiele uitrusting zoals brede deuren, aangepast toilet, Aanbod van dienstverlening voor bejaarden bij de woning, zoals bij een serviceflat 3. Categorie Nieuwe realisatie met het oog op de verkoop aan woonbehoeftige gezinnen of alleenstaanden Verkoop van een bestaande sociale huurwoning Andere 4. Verkoper van de woning [VMSW in theorie] Sociale huisvestingsmaatschappij, verhuur en beheer Sociale huisvestingsmaatschappij, kredietverlening en verkoop Sociale huisvestingsmaatschappij, zowel huur als koop Het Vlaams woningfonds De gemeente Het (autonoom) gemeentebedrijf Een gemeentelijke vzw Intergemeentelijk samenwerkingsverband Het OCMW Andere 5. Eigenaar van de grond, indien dit niet de verkoper is [VMSW in theorie] Sociale huisvestingsmaatschappij, verhuur en beheer Sociale huisvestingsmaatschappij, kredietverlening en verkoop Sociale huisvestingsmaatschappij, zowel huur als koop Het Vlaams Woningfonds De gemeente Het (autonoom) gemeentebedrijf Een gemeentelijke vzw Intergemeentelijk samenwerkingsverband Het OCMW Andere 107

116 6. Toewijzingsstelsel Overdrachtenbesluit art.4, verkoop koopwoning 32 Overdrachtenbesluit art.6, verkoop huurwoning 33 Vlabinvest Het Vlaams Woningfonds Lokaal reglement 7. Datum verlijden van de akte FORMAT REGISTRATIEGEGEVENS SOCIALE KAVELS Afbakening te registreren sociale kavels Sociale kavels die verkocht werden tijdens het afgelopen jaar, situatie op 31/12 en beantwoorden aan volgende omschrijving: Een sociale kavel is een perceel gelegen in een sociale verkaveling, dat tegen sociale voorwaarden wordt aangeboden aan een woonbehoeftig gezin of alleenstaande, die geen eigen woning bezit en op dat perceel zelf een woning zal bouwen of laten bouwen. De Vlaamse Wooncode art. 2, 25 definieert een sociale verkaveling als het sociaal woonproject of het onderdeel ervan, waarbij percelen, die voorzien zijn van de nodige infrastructuur en nutsvoorzieningen, tegen sociale voorwaarden worden aangeboden aan woonbehoeftige gezinnen of alleenstaanden, die geen eigen woning bezitten en op die percelen zelf een woning zullen bouwen of laten bouwen. Registratiegegevens per verkochte wooneenheid 1 Ligging van de kavel NIS-gemeentecode/gemeentenaam Kadastrale ligging van de kavel: afdeling, sectie, nummer, indien mogelijk conform de technische aanbevelingen digitale gegevensuitwisseling van kadastrale percelen OC-GIS Vlaanderen Kadastrale ligging van de verkaveling: afdeling, sectie, nummer, indien mogelijk conform de technische aanbevelingen digitale gegevensuitwisseling van kadastrale percelen OC-GIS Vlaanderen 2 Grootte van het perceel in m² 3 Verkoper van de sociale kavel [VMSW in theorie] Sociale huisvestingsmaatschappij, verhuur en beheer Sociale huisvestingsmaatschappij, kredietverlening en verkoop Sociale huisvestingsmaatschappij, zowel huur als koop Het Vlaams woningfonds De gemeente Het (autonoom) gemeentebedrijf Een gemeentelijke vzw Intergemeentelijk samenwerkingsverband Het OCMW Andere 4 Toewijzingsstelsel Overdrachtenbesluit art.5 34 Vlabinvest Lokaal reglement 5 Datum verlijden van de akte Besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de VMSW en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode. (Belgisch Staatsblad 13 november 2006)= overdrachtenbesluit. Idem. Besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 betreffende de voorwaarden voor de overdracht van onroerende goederen door de VMSW en de sociale huisvestingsmaatschappijen ter uitvoering van de Vlaamse Wooncode. (Belgisch Staatsblad 13 november 2006)= overdrachtenbesluit. 108

117 Bijlage 2: Informatiebehoefte lokaal woonbeleid De informatiebehoefte werd in kaart gebracht aan de hand van interviews met belanghebbenden, zoals Vlaamse overheid, provincies, VMSW, VOB,. Confrontatie van gewenste en beschikbare data over wonen en woonbeleid in de Vlaamse gemeenten vormden het vertrekpunt voor de inhoudelijke afbakening van het informatiesysteem en van de webbevraging. Volgende informatienoden kwamen uit de interviews het sterkst naar voor: 1) Contactgegevens Lokale contactpersonen voor de deelthema s van het woonbeleid Overzicht en contactgegevens van de lokale woonactoren in de gemeente 2) De organisatie van het woonbeleid in de gemeente Plaats in het organogram m.i.v. de personeelsinzet, de aanwezigheid van huisvestingsconsulenten, de taakverdeling OCMW-gemeente, (Inter)gemeentelijke overlegorganen en -structuren m.b.t. Woonbeleid De plaats van wonen/huisvesting in goedgekeurde beleidsplannen, m.i.v. Het gebruik van databanken en statistieken ter ondersteuning van het gemeentelijk woonbeleid 3) Sociaal woonbeleid De reële omvang van het sociaal huurpatrimonium, bij voorkeur op adresniveau, m.i.v. De huurwoningen aangeboden door de openbare besturen Het aantal sociale koopwoningen en kavels gerealiseerd via de gemeente/ OCMW/intercommunale De geplande projecten Het potentieel voor nieuwe sociale of gemengde woonprojecten. Het sociaal grond- en pandenbeleid in de gemeente 4) Verbeteren van de woningkwaliteit Gemeentelijke regelgevingen (sanctionerend en stimulerend) Inzet van de instrumenten voorzien in de Vlaamse wooncode 5) Communicatie en informatie Kosteloze informatie en diensten aan de burger m.b.t. wonen/huisvesting Binnen de informatienoden die naar voor kwamen uit de interviews werden vier grote prioriteiten onderscheiden, gegevens die alle betrokkenen vragende partij belangrijk vinden, namelijk de organisatie van het woonbeleid in de gemeente, de coördinerende rol van de gemeente, een zicht krijgen op het volledige sociaal verhuurd patrimonium en tot slot kennis van de gemeentelijke regelgevingen die gebruikt worden om aspecten van het wonen te regelen. 109

118 Bijlage 3: Technische vereisten webbevraging lokaal woonbeleid Soorten vragen - Gesloten vragen, één of meerdere antwoorden mogelijk. - Halfopen vraag:één of meerdere antwoorden mogelijk met de mogelijkheid om (naast een aantal gesloten antwoorden) ook (of enkel) andere aan te klikken en in te vullen. - Open vragen. - Aanklikken van relevante antwoorden uit een lijst en het maken van een rangordening naar belangrijkheid. - Uit een lijst met aangeboden items (bv. alle adressen in eigendom van het stadsbestuur) een selectie maken (bv. van alle huurwoningen aan particulieren) en vervolgens per geselecteerd item een aantal vragen beantwoorden of een soort fiche invullen. - De mogelijkheid om documenten in attach te laten toevoegen bv. Gemeentelijke reglementen of plannen. Op maat: - Filtervragen en routes gestuurd in functie van de antwoorden. - Indien meerdere antwoordmogelijkheden: mogelijkheid dat verschillende antwoorden of groepen van antwoorden naar een andere vraag gaan. - Databestanden koppelen aan de vraagstelling met een dubbel doel: 1. de vraagstelling van bij de aanvang gepersonaliseerd te maken. Dit gebeurt door vragen aan te bieden enkel aan gemeenten/ocmw s die in de lijst (externe databank) een bepaalde waarde hebben gekregen of hen een verschillende vraag(stelling) aan te bieden in functie van de waarde in een externe dataset (bv. aangepaste inleiding voor grote en voor kleine gemeenten op basis van dataset met inwonersaantallen). Dit laat toe antwoordcategorieën aan te bieden die verschillen per gemeente: hetzij in functie van een bepaalde waarde in een aangekoppeld databestand, hetzij per gemeente een aparte lijst ( bv. Een lijst van partners die actief zijn op het grondgebied van de gemeente). 2. de werklast van het invullen te minimaliseren door gekende data aan te bieden Gekende gegevens worden reeds opgenomen, de gemeente kan er wijzigingen in aanbrengen, de gegevens actualiseren waar nodig en ontbrekende informatie aanvullen. Daarnaast ook lijsten aanbieden bv. de officiële straatnamenlijst in de gemeente (bv. voor het aanduiden van de huurwoningen van de gemeente), mogelijkheid om huisnummer en busnummer toe te voegen. Presenteren van lijst met officiële straatnamen in de gemeente om uit te kiezen (bv. het aanduiden van sociale woningen in de gemeente), mogelijkheid om huisnummer en busnummer toe te voegen. Meermaals dezelfde straatnaam kiezen moet mogelijk zijn. - Aangeklikte antwoorden onthouden en opnieuw presenteren als antwoordcategorie bij de volgende vraag, bv. Welke van de volgende actoren neemt deel aan het lokaal woonoverleg?, gevolgd door Wie neemt het voorzitterschap? waarbij de naam van de gemeente en alle aangeklikte actoren uit de vorige vraag als antwoordmogelijkheden worden aangeboden. 110

119 Gebruiksvriendelijkheid/flexibiliteit - De vragenlijst op elk moment stopzetten om later verder te werken. - Mogelijkheid de delen van de vragenlijst afzonderlijk in te vullen (bv. delen van de vragenlijst door verschillende personen op een verschillend tijdstip laten invullen). - De mogelijkheid tot nalezen van de eigen antwoorden en het afdrukken van de ingevulde vragenlijst. - Het onmiddellijk bruikbaar maken van de ingebrachte data voor eigen gebruik bv. de mogelijkheid tot afladen van de ingebrachte woningen in een excel-tabel zodat de gemeente deze zelf kan gebruiken als basishuurwoningenbestand. - Mogelijkheid om een? te plaatsen waar men op kan klikken voor een definitie of extra uitleg of woorden aanklikbaar maken waarachter een definitie of omschrijving zit. 111

120 Bijlage 4: Screenshot opvolgscherm 112

Module Kwaliteitsbewaking

Module Kwaliteitsbewaking Module Kwaliteitsbewaking Het volgende deel van deze bevraging naar de praktijk van het lokaal woonbeleid gaat over de wijze waarop de Vlaamse gemeenten de kwaliteit van het woningpatrimonium bewaken en

Nadere informatie

Studienamiddag 15 juni tien jaar na de Vlaamse Wooncode de kinderschoenen ontgroeid?

Studienamiddag 15 juni tien jaar na de Vlaamse Wooncode de kinderschoenen ontgroeid? Studienamiddag 15 juni 2009 Lokaal woonbeleid in Vlaanderen: tien jaar na de Vlaamse Wooncode de kinderschoenen ontgroeid? De gemeente: centrale rol in het woonbeleid Aangeduid als coördinator en eindverantwoordelijke

Nadere informatie

Hoofdstuk 1. Overheden

Hoofdstuk 1. Overheden INTERNE ANALYSE 7 Hoofdstuk 1. Overheden 1. Vlaamse overheid Het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed is één van de 13 beleidsdomeinen van de Vlaamse overheid. Het bestaat

Nadere informatie

Inleiding: Elk stadscontract bestaat uit twee delen: een algemeen gedeelte, identiek voor alle 13 steden en een stadsspecifiek gedeelte.

Inleiding: Elk stadscontract bestaat uit twee delen: een algemeen gedeelte, identiek voor alle 13 steden en een stadsspecifiek gedeelte. Addendum aan het stadscontract 2007-2012, van de stad Aalst, de stad Antwerpen, de stad Brugge, de stad Genk, de stad Gent, de stad Hasselt, de stad Kortrijk, de stad Leuven, de stad Mechelen, de stad

Nadere informatie

INTERGEMEENTELIJKE SAMENWERKING LOKAAL WOONBELEID CLUSTER IZEGEM (Ingelmunster, Izegem, Ledegem, Oostrozebeke)

INTERGEMEENTELIJKE SAMENWERKING LOKAAL WOONBELEID CLUSTER IZEGEM (Ingelmunster, Izegem, Ledegem, Oostrozebeke) INTERGEMEENTELIJKE SAMENWERKING LOKAAL WOONBELEID CLUSTER IZEGEM (Ingelmunster, Izegem, Ledegem, Oostrozebeke) 1. UITGANGSPUNTEN VAN DE INTERGEMEENTELIJKE SAMENWERKING LOKAAL WOONBELEID, CLUSTER Izegem.

Nadere informatie

Lokaal toewijzingsreglement sociale huurwoningen voor 65-plussers

Lokaal toewijzingsreglement sociale huurwoningen voor 65-plussers Lokaal toewijzingsreglement sociale huurwoningen voor 65-plussers TOEWIJZINGSREGELEMENT SOCIALE HUURWONINGEN VOOR 65-plussers GEMEENTE KORTEMARK INHOUDSTAFEL 1. Inleiding 1.1. Wettelijk kader 1.2. Gemeentelijke

Nadere informatie

4. ALGEMENE TOEPASSING 5. GOEDKEURING EN WIJZIGINGEN 6. BEKENDMAKING 7. INWERKINGTREDING

4. ALGEMENE TOEPASSING 5. GOEDKEURING EN WIJZIGINGEN 6. BEKENDMAKING 7. INWERKINGTREDING TOEWIJZINGSREGLEMENT SOCIALE HUURWONINGEN INTERLOKALE VERENIGING WOONBELEID REGIO NOORD INHOUD: INHOUD: 1. INLEIDING 1.1 Wettelijk kader 1.2 Gemeentelijke maatregel HET LOKAAL TOEWIJZINGSREGLEMENT WERD

Nadere informatie

13 DECEMBER Decreet tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds

13 DECEMBER Decreet tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds 13 DECEMBER 2002 - Decreet tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds (Gecoördineerde versie, aangepast aan het programmadecreet van 19 december 2003 houdende

Nadere informatie

Module Bevraging Procedurebesluit Wonen

Module Bevraging Procedurebesluit Wonen Module Bevraging Procedurebesluit Wonen Het Procedurebesluit Wonen regelt de planning en programmatie van sociale woonprojecten. De vragenlijst is zo opgevat dat u in eerste instantie moet aanduiden of

Nadere informatie

2011 03 30 Overzicht VWC en Vlaamse en lokale spelers - Dorien Van Cauwenberge. Het Vlaamse woonbeleid in vogelvlucht

2011 03 30 Overzicht VWC en Vlaamse en lokale spelers - Dorien Van Cauwenberge. Het Vlaamse woonbeleid in vogelvlucht 2011 03 30 Overzicht VWC en Vlaamse en lokale spelers - Dorien Van Cauwenberge Het Vlaamse woonbeleid in vogelvlucht Studiedag Vlaams Welzijnsverbond Wonen in welzijn, welzijn in wonen 30 maart 2011 Wat

Nadere informatie

Advies. Voorontwerp van decreet houdende wijziging van decretale bepalingen inzake wonen als gevolg van het bestuurlijk beleid

Advies. Voorontwerp van decreet houdende wijziging van decretale bepalingen inzake wonen als gevolg van het bestuurlijk beleid Brussel, 9 november 2005 091105_ Advies Voorontwerp van decreet houdende wijziging van decretale bepalingen inzake wonen als gevolg van het bestuurlijk beleid Inhoud Inhoud... 2 1. Inleiding... 3 2. Advies...

Nadere informatie

Module Grond- en pandenbeleid

Module Grond- en pandenbeleid Module Grond- en pandenbeleid Voor het onderdeel grond-en pandenbeleid over het sociaal wonen in de gemeente zijn er administratieve data beschikbaar en deze zullen hier dus niet bevraagd worden. De vragen

Nadere informatie

Monitoring verhuisbewegingen erkend vluchtelingen oktober 2016

Monitoring verhuisbewegingen erkend vluchtelingen oktober 2016 Monitoring verhuisbewegingen erkend vluchtelingen oktober 2016 Nota in het kader van de coördinatieopdracht monitoring asielinstroom van het Agentschap Integratie en Inburgering Publicatiedatum: 05 oktober

Nadere informatie

INHOUD: 1. INLEIDING 1.1 WETTELIJK KADER 1.2 GEMEENTELIJKE MAATREGEL

INHOUD: 1. INLEIDING 1.1 WETTELIJK KADER 1.2 GEMEENTELIJKE MAATREGEL TOEWIJZINGSREGLEMENT SOCIALE HUURWONINGEN INTERLOKALE VERENIGING REGIONAAL WOONBELEID NOORD-WEST BRABANT INHOUD: 1. INLEIDING 1.1 WETTELIJK KADER 1.2 GEMEENTELIJKE MAATREGEL 2. ALGEMEEN KADER INZAKE TOEWIJZING

Nadere informatie

Stedenfonds.

Stedenfonds. 1 Stedenfonds Welke lokale besturen komen in aanmerking De 13 centrumsteden en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC). Het stedenfonds richt zich ook tot de VGC, maar de VGC valt niet onder het toepassingsgebied

Nadere informatie

HET LOKAAL WOONBELEID OP (DE) KAART! De praktijk van het lokaal woonbeleid beschreven, de subsidie voor intergemeentelijke samenwerking geëvalueerd

HET LOKAAL WOONBELEID OP (DE) KAART! De praktijk van het lokaal woonbeleid beschreven, de subsidie voor intergemeentelijke samenwerking geëvalueerd HET LOKAAL WOONBELEID OP (DE) KAART! De praktijk van het lokaal woonbeleid beschreven, de subsidie voor intergemeentelijke samenwerking geëvalueerd Winters Sien, Van den Broeck Katleen & Vanormelingen

Nadere informatie

INHOUD 1. INLEIDING EN SITUERING. 1.1 Wettelijk kader 1.2 Gemeentelijk initiatief 1.3 Definities 2. ALGEMEEN KADER INZAKE TOEWIJZING

INHOUD 1. INLEIDING EN SITUERING. 1.1 Wettelijk kader 1.2 Gemeentelijk initiatief 1.3 Definities 2. ALGEMEEN KADER INZAKE TOEWIJZING TOEWIJZINGSREGLEMENT SOCIALE HUURWONINGEN STAD LEUVEN INHOUD 1. INLEIDING EN SITUERING 1.1 Wettelijk kader 1.2 Gemeentelijk initiatief 1.3 Definities 2. ALGEMEEN KADER INZAKE TOEWIJZING 2.1 Decretale principe

Nadere informatie

Bijlage 1. Oproep tot deelname aan de proefomgeving voor experimentele woonvormen als vermeld in artikel 1

Bijlage 1. Oproep tot deelname aan de proefomgeving voor experimentele woonvormen als vermeld in artikel 1 Bijlage 1. Oproep tot deelname aan de proefomgeving voor experimentele woonvormen als vermeld in artikel 1 De Vlaamse Regering lanceert een oproep tot indiening van projectaanvragen voor experimentele

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, INBURGERING, WONEN, GELIJKE KANSEN EN ARMOEDEBESTRIJDING NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: - Voorontwerp van decreet houdende wijziging van het decreet

Nadere informatie

De wijzigingen aan het bestaande toewijzingsreglement werden in het geel aangeduid.

De wijzigingen aan het bestaande toewijzingsreglement werden in het geel aangeduid. De wijzigingen aan het bestaande toewijzingsreglement werden in het geel aangeduid. TOEWIJZINGSREGLEMENT SOCIALE HUURWONINGEN INTERLOKALE VERENIGING REGIONAAL WOONBELEID NOORD-WEST BRABANT INHOUD: 1. INLEIDING

Nadere informatie

STRATEGISCHE PROJECTEN RSV PRESENTATIE VOOR SECTOREN

STRATEGISCHE PROJECTEN RSV PRESENTATIE VOOR SECTOREN STRATEGISCHE PROJECTEN RSV PRESENTATIE VOOR SECTOREN 04.06.2008 1 Presentatie RWO-ARP 04.06.2008 PROGRAMMA (totaal 1 uur) 1. Strategische projecten RSV tot heden 2. Het besluit 05.10.2007 3. Organisatie

Nadere informatie

De gemeenteraad. Ontwerpbesluit

De gemeenteraad. Ontwerpbesluit De gemeenteraad Ontwerpbesluit OPSCHRIFT Vergadering van 22 februari 2016 Besluit nummer: 2016_GR_00128 Onderwerp: Sluiten van een gewijzigde sociale woonbeleidsconvenant 2014-2016 met de Vlaamse regering

Nadere informatie

Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma

Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Afdeling Strategie en Coördinatie Koning Albert II-laan 35 bus 10 1030 Brussel

Nadere informatie

ONTWERP VAN DECREET TEKST AANGENOMEN DOOR DE PLENAIRE VERGADERING

ONTWERP VAN DECREET TEKST AANGENOMEN DOOR DE PLENAIRE VERGADERING Zitting 2008-2009 18 februari 2009 ONTWERP VAN DECREET betreffende de organisatie en erkenning van toeristische samenwerkingsverbanden TEKST AANGENOMEN DOOR DE PLENAIRE VERGADERING Zie: 1853 (2008-2009)

Nadere informatie

De gemeenteraad. Ontwerpbesluit

De gemeenteraad. Ontwerpbesluit De gemeenteraad Ontwerpbesluit OPSCHRIFT Vergadering van 20 maart 2017 Besluit nummer: 2017_GR_00152 Onderwerp: Samenwerkingsovereenkomst tussen de cultuur-toeristische partners van de Oost-Vlaamse Leiestreek

Nadere informatie

Brussel, 14 november Aanbeveling Streekpacten. Aanbeveling. De draagwijdte en opvolging van de streekpacten

Brussel, 14 november Aanbeveling Streekpacten. Aanbeveling. De draagwijdte en opvolging van de streekpacten Brussel, 14 november 2007 141107 Aanbeveling De draagwijdte en opvolging van de streekpacten Inhoud 1. Context... 3 2. Problematiek... 3 3. Draagvlak bij de Resoc-actoren... 4 4. Sterker engagement van

Nadere informatie

Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur vzw - Kerkenbeleidsplannen - Werking

Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur vzw - Kerkenbeleidsplannen - Werking SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 82 van LYDIA PEETERS datum: 16 november 2016 aan GEERT BOURGEOIS MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN BUITENLANDS BELEID EN ONROEREND ERFGOED Centrum

Nadere informatie

Het Sociaal Verhuurkantoor professioneel partner in het Woonbeleid. Presentatie door. Yannick Claes Sociaal Verhuurkantoor Waasland

Het Sociaal Verhuurkantoor professioneel partner in het Woonbeleid. Presentatie door. Yannick Claes Sociaal Verhuurkantoor Waasland Het Sociaal Verhuurkantoor professioneel partner in het Woonbeleid Presentatie door Yannick Claes Sociaal Verhuurkantoor Waasland 2 Promotiecampagne Oost-Vlaanderen Wat is een Sociaal Verhuurkantoor? -

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Deel I Huurprincipes... 17. 1.1 Burgerlijk Wetboek... 17. Boek III Wijze van eigendomsverkrijging... 17. Titel VIII Huur...

Inhoudsopgave. Deel I Huurprincipes... 17. 1.1 Burgerlijk Wetboek... 17. Boek III Wijze van eigendomsverkrijging... 17. Titel VIII Huur... Inhoudsopgave Deel I Huurprincipes... 17 1.1 Burgerlijk Wetboek... 17 Boek III Wijze van eigendomsverkrijging... 17 Titel VIII Huur... 17 Hoofdstuk I Algemene bepalingen... 17 Hoofdstuk II Huur van goederen...

Nadere informatie

MEDEDELING AAN DE VLAAMSE REGERING

MEDEDELING AAN DE VLAAMSE REGERING De minister president van de Vlaamse Regering Vlaams minister van Buitenlands Beleid en Onroerend Erfgoed en Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en armoedebestrijding

Nadere informatie

ADVIES ONTWERPBESLUIT AANPASSINGSPREMIE VOOR WONINGEN

ADVIES ONTWERPBESLUIT AANPASSINGSPREMIE VOOR WONINGEN ADVIES ONTWERPBESLUIT AANPASSINGSPREMIE VOOR WONINGEN Advies 2018-18 / 30.08.2018 www.vlaamsewoonraad.be INHOUD 1 Situering... 3 2 Beknopte inhoud... 3 3 Bespreking... 3 3.1 Algemeen 3 3.2 Modaliteiten

Nadere informatie

nr. 357 van LYDIA PEETERS datum: 15 februari 2017 aan PHILIPPE MUYTERS Jeugdwerkloosheid - Stand van zaken trajecten

nr. 357 van LYDIA PEETERS datum: 15 februari 2017 aan PHILIPPE MUYTERS Jeugdwerkloosheid - Stand van zaken trajecten SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 357 van LYDIA PEETERS datum: 15 februari 2017 aan PHILIPPE MUYTERS VLAAMS MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT Jeugdwerkloosheid - Stand van zaken trajecten Op pagina

Nadere informatie

Vlaamse Regering rssjj^f ^^

Vlaamse Regering rssjj^f ^^ Vlaamse Regering rssjj^f ^^ Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van ISjuli 2007 houdende de organisatie van opvoedingsondersteuning DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de decreten

Nadere informatie

Verslag aan de Provincieraad

Verslag aan de Provincieraad 10 e Directie Dienst 102 Land- en Tuinbouw Verslag aan de Provincieraad registratienr. 0704919 betreft verslaggever PROVINCIAAL PLATTELANDSBELEID Samenstelling Provinciaal ManagementComité (PMC) de heer

Nadere informatie

Performantiemeting SHM s: Het Project. Gerard van Bortel, Steunpunt Ruimte en Wonen / TU-DELFT

Performantiemeting SHM s: Het Project. Gerard van Bortel, Steunpunt Ruimte en Wonen / TU-DELFT Performantiemeting SHM s: Het Project Gerard van Bortel, Steunpunt Ruimte en Wonen / TU-DELFT Structuur presentatie 1. Aanleiding, organisatie en fasering 2. Ontwikkelproces: stap voor stap naar een prestatiebeoordelingssysteem

Nadere informatie

Juli 2007 1 OVERZICHT REGELGEVING GEOGRAFISCH INFORMATIE SYSTEEM VLAANDEREN

Juli 2007 1 OVERZICHT REGELGEVING GEOGRAFISCH INFORMATIE SYSTEEM VLAANDEREN 1 OVERZICHT REGELGEVING GEOGRAFISCH INFORMATIE SYSTEEM VLAANDEREN I. GIS-DECREET Decreet van 17 juli 2000 houdende het Geografisch Informatie Systeem Vlaanderen (B.S., 2 september 2000 1, in werking 12

Nadere informatie

LOKAAL TOEWIJZINGSREGLEMENT VOOR OUDEREN STAD ROESELARE

LOKAAL TOEWIJZINGSREGLEMENT VOOR OUDEREN STAD ROESELARE LOKAAL TOEWIJZINGSREGLEMENT VOOR OUDEREN STAD ROESELARE INHOUDSTAFEL 1. Inleiding 1.1. Wettelijk Kader 1.2. Gemeentelijke maatregel 2. Algemeen kader inzake toewijzing 2.1. Decretaal principe (Vlaamse

Nadere informatie

Arrondissement Oostende. Oostende ,7 291,6 3144,3. Arrondissement Oostende. Oostende

Arrondissement Oostende. Oostende ,7 291,6 3144,3. Arrondissement Oostende. Oostende Woonfiche OOSTENDE B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B O D E

Nadere informatie

Arrondissement Kortrijk. Kortrijk ,0 402,9 3144,3. Kortrijk. Index Kortrijk. Index

Arrondissement Kortrijk. Kortrijk ,0 402,9 3144,3. Kortrijk. Index Kortrijk. Index Woonfiche KORTRIJK B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B O D E

Nadere informatie

Brugge ,4 661,3 3144,3. Brugge. Index Brugge. Index Arrondissement Brugge

Brugge ,4 661,3 3144,3. Brugge. Index Brugge. Index Arrondissement Brugge Woonfiche BRUGGE B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B O D E M

Nadere informatie

Bijlage. Oproep tot deelname aan de proefomgeving voor experimentele woonvormen als vermeld in artikel 1

Bijlage. Oproep tot deelname aan de proefomgeving voor experimentele woonvormen als vermeld in artikel 1 Bijlage. Oproep tot deelname aan de proefomgeving voor experimentele woonvormen als vermeld in artikel 1 De Vlaamse Regering lanceert een oproep tot indiening van projectaanvragen voor experimentele woonprojecten

Nadere informatie

Interprovinciale samenwerking Data & Analyse

Interprovinciale samenwerking Data & Analyse Interprovinciale samenwerking Data & Analyse Wat kom je vandaag te weten? 1. Provinciale werking Data & Analyse 2. Interprovinciaal samenwerken 3. Provincies.incijfers.be 1. Provinciale werking Provinciale

Nadere informatie

Persbericht Vlaams volksvertegenwoordiger / Schepen Maldegem Valerie Taeldeman

Persbericht Vlaams volksvertegenwoordiger / Schepen Maldegem Valerie Taeldeman Persbericht Vlaams volksvertegenwoordiger / Schepen Maldegem Valerie Taeldeman 29.07.2015 WONEN IN HET MEETJESLAND: DE CIJFERS Voor steeds meer gezinnen is het een moeilijke klus om een geschikte, degelijke

Nadere informatie

Vlaamse overheid Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Afdeling Strategie en Coördinatie Koning Albert II-laan 35, bus 10 1030 Brussel

Vlaamse overheid Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Afdeling Strategie en Coördinatie Koning Albert II-laan 35, bus 10 1030 Brussel Evaluatie van beleid en beleidsinstrumenten Protocol tussen de entiteit 1 verantwoordelijk voor de (aansturing van de) evaluatie en (de instelling verantwoordelijk voor) het beleidsinstrument Vlaamse overheid

Nadere informatie

Situering Wat biedt het Meetinstrument Centrumbeheer (MICB)? Concrete toepassing van het meetinstrument Uitvoering: rol gemeente en rol RESOC MWVL

Situering Wat biedt het Meetinstrument Centrumbeheer (MICB)? Concrete toepassing van het meetinstrument Uitvoering: rol gemeente en rol RESOC MWVL Situering Wat biedt het Meetinstrument Centrumbeheer (MICB)? Concrete toepassing van het meetinstrument Uitvoering: rol gemeente en rol RESOC MWVL Tijdspad Meer info? Lokale besturen dienen te zorgen dat

Nadere informatie

Totale oppervlakte Nieuwpoort Arrondissement West-Vlaanderen ,0 275,2 3144,3. Index Index

Totale oppervlakte Nieuwpoort Arrondissement West-Vlaanderen ,0 275,2 3144,3. Index Index Woonfiche NIEUWPOORT Veurne B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p. p.5 p.6

Nadere informatie

Totale oppervlakte Koksijde Arrondissement West-Vlaanderen ,0 275,2 3144,3. Index Index

Totale oppervlakte Koksijde Arrondissement West-Vlaanderen ,0 275,2 3144,3. Index Index Woonfiche KOKSIJDE Veurne B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p. p.5 p.6 B

Nadere informatie

TOEWIJZINGSREGLEMENT SOCIALE HUURWONINGEN INTERLOKALE VERENIGING REGIONAAL WOONBELEID NOORD-WEST BRABANT

TOEWIJZINGSREGLEMENT SOCIALE HUURWONINGEN INTERLOKALE VERENIGING REGIONAAL WOONBELEID NOORD-WEST BRABANT TOEWIJZINGSREGLEMENT SOCIALE HUURWONINGEN INTERLOKALE VERENIGING REGIONAAL WOONBELEID NOORD-WEST BRABANT Goedgekeurd door minister Freya Van Den Bossche op 13/11/2009 Wijziging goedgekeurd door minister

Nadere informatie

Vier geslaagde praktijkvoorbeelden lokaal woonbeleid. Regionaal woonoverleg 19 maart Leiedal

Vier geslaagde praktijkvoorbeelden lokaal woonbeleid. Regionaal woonoverleg 19 maart Leiedal Vier geslaagde praktijkvoorbeelden lokaal woonbeleid Regionaal woonoverleg 19 maart 2019 - Leiedal A. Leegstandcalculator Doel = Eigenaars van woningen en handelspanden aanzetten tot activering (IGS in

Nadere informatie

Bredene ,1 291,6 3144,3. Bredene. Totaal Totaal Totaal. Index Bredene

Bredene ,1 291,6 3144,3. Bredene. Totaal Totaal Totaal. Index Bredene Woonfiche BREDENE B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B O D E M

Nadere informatie

Verslag aan de Provincieraad

Verslag aan de Provincieraad directie Leefmilieu dienst Milieubeleidsplanning, -ondersteuning en Natuurontwikkeling Verslag aan de Provincieraad registratienr. 1005603 betreft verslaggever STEUNPUNT DUURZAAM WONEN EN BOUWEN Overeenkomst

Nadere informatie

Wooninfopunten in uw gemeente. Steunpunt Duurzaam Bouwen 25 februari 2010

Wooninfopunten in uw gemeente. Steunpunt Duurzaam Bouwen 25 februari 2010 Wooninfopunten in uw gemeente Steunpunt Duurzaam Bouwen 25 februari 2010 1. Ondersteuning aan lokale besturen vanuit de provinciale dienst Wonen Eigen Infoloket Wonen - informatieverstrekking premies -

Nadere informatie

Arrondissement Waregem. Kortrijk ,3 402,9 3144,3. Waregem. Index Waregem. Index

Arrondissement Waregem. Kortrijk ,3 402,9 3144,3. Waregem. Index Waregem. Index Woonfiche WAREGEM B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B O D E M

Nadere informatie

Arrondissement Izegem. Roeselare ,5 271,5 3144,3. Izegem. Totaal Totaal Totaal 12,5 49% 75,6 28% 657,9 21% 12,9 51% 78,4 29% 679,3 22%

Arrondissement Izegem. Roeselare ,5 271,5 3144,3. Izegem. Totaal Totaal Totaal 12,5 49% 75,6 28% 657,9 21% 12,9 51% 78,4 29% 679,3 22% Woonfiche IZEGEM B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B O D E M

Nadere informatie

Ieper ,6 549,6 3144,3. Ieper. Index Ieper. Index Arrondissement Ieper

Ieper ,6 549,6 3144,3. Ieper. Index Ieper. Index Arrondissement Ieper Woonfiche IEPER B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B O D E M G

Nadere informatie

Arrondissement Ledegem. Roeselare ,8 271,5 3144,3. Ledegem. Index Ledegem

Arrondissement Ledegem. Roeselare ,8 271,5 3144,3. Ledegem. Index Ledegem Woonfiche LEDEGEM B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B O D E M

Nadere informatie

Arrondissement Diksmuide. Diksmuide ,4 362,4 3144,3. Arrondissement Diksmuide. Diksmuide. Totaal Totaal Totaal

Arrondissement Diksmuide. Diksmuide ,4 362,4 3144,3. Arrondissement Diksmuide. Diksmuide. Totaal Totaal Totaal Woonfiche DIKSMUIDE B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B O D E

Nadere informatie

Houthulst ,9 362,4 3144,3. Houthulst. Totaal Totaal Totaal. Index Houthulst

Houthulst ,9 362,4 3144,3. Houthulst. Totaal Totaal Totaal. Index Houthulst Woonfiche HOUTHULST B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B O D E

Nadere informatie

Extra investeringen nodig in wegenbouw Toestand blijft moeilijk ondanks stabilisatie eerste helft 2015

Extra investeringen nodig in wegenbouw Toestand blijft moeilijk ondanks stabilisatie eerste helft 2015 Extra investeringen nodig in wegenbouw Toestand blijft moeilijk ondanks stabilisatie eerste helft 215 Sinds 211 is het aantal gemeentelijke aanbestedingen sterk gedaald. Het aantal aanbestedingen van steden

Nadere informatie

Arrondissement Deerlijk. Kortrijk ,8 402,9 3144,3. Deerlijk. Index Deerlijk. Index

Arrondissement Deerlijk. Kortrijk ,8 402,9 3144,3. Deerlijk. Index Deerlijk. Index Woonfiche DEERLIJK B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B O D E

Nadere informatie

Arrondissement Zwevegem. Kortrijk ,2 402,9 3144,3. Zwevegem. Index Zwevegem. Index

Arrondissement Zwevegem. Kortrijk ,2 402,9 3144,3. Zwevegem. Index Zwevegem. Index Woonfiche ZWEVEGEM B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B O D E

Nadere informatie

Arrondissement Dentergem. Tielt ,9 329,8 3144,3. Dentergem. Index Dentergem. Index

Arrondissement Dentergem. Tielt ,9 329,8 3144,3. Dentergem. Index Dentergem. Index Woonfiche DENTERGEM B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B O D E

Nadere informatie

Oostkamp ,6 661,3 3144,3. Oostkamp. Totaal Totaal Totaal 16,6 21% 164,8 25% 657,9 21% 17,2 22% 169,3 26% 679,3 22% Index

Oostkamp ,6 661,3 3144,3. Oostkamp. Totaal Totaal Totaal 16,6 21% 164,8 25% 657,9 21% 17,2 22% 169,3 26% 679,3 22% Index Woonfiche OOSTKAMP B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B O D E

Nadere informatie

Woonfiche MIDDELKERKE

Woonfiche MIDDELKERKE Woonfiche MIDDELKERKE B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B O D

Nadere informatie

Woonfiche HEUVELLAND. Arrondissement Ieper. Woonfiche Heuvelland p.1 p.2 p.3 p.4 p.5

Woonfiche HEUVELLAND. Arrondissement Ieper. Woonfiche Heuvelland p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 Woonfiche HEUVELLAND B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 1 Woonfiche

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20; Ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 23 december 2016 tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van een Vlaams fonds voor de stimulering

Nadere informatie

1. Situering. Hierbij worden volgende voorwaarden opgelegd:

1. Situering. Hierbij worden volgende voorwaarden opgelegd: Vlaamse Woonraad Koning Albert II-laan 19 bus 23 1210 Brussel vlaamse.woonraad@rwo.vlaanderen.be www.vlaamsewoonraad.be Advies 2015/08 datum 9 oktober 2015 bestemmeling kopie onderwerp Mevrouw Liesbeth

Nadere informatie

4. Hoeveel zelfstandige kinderopvanginitiatieven stapten in 2013 en 2014 (cijfers tot september) uit het IKG-systeem?

4. Hoeveel zelfstandige kinderopvanginitiatieven stapten in 2013 en 2014 (cijfers tot september) uit het IKG-systeem? SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 63 van ELKE VAN DEN BRANDT datum: 15 oktober 2014 aan JO VANDEURZEN VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN Zelfstandige kinderopvang - Evolutie Het decreet Kinderopvang

Nadere informatie

Woonfiche kustzone B O D E M G E B R U I K. hinterlandgemeenten. Totale oppervlakte (in km²) kustgemeenten. kustzone ,3 658,5 479,8

Woonfiche kustzone B O D E M G E B R U I K. hinterlandgemeenten. Totale oppervlakte (in km²) kustgemeenten. kustzone ,3 658,5 479,8 Woonfiche B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 De omvat de 10 (Blankenberge,

Nadere informatie

De rechtenverkenner: een hefboom voor het lokaal sociaal beleid in Vlaanderen

De rechtenverkenner: een hefboom voor het lokaal sociaal beleid in Vlaanderen De rechtenverkenner: een hefboom voor het lokaal sociaal beleid in Vlaanderen Steven Vanackere Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) 1 Lokaal sociaal beleid: een sterk verhaal Decreet

Nadere informatie

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau.

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau. 4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes 4.2.1. Algemeen In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau. Instellingsniveau (vragenlijst coördinator) provincie,

Nadere informatie

Voor meer cijfers, zie beleidsdomein Woonstad. Stad Genk Publicatie Stedenbouwkundige vergunningen

Voor meer cijfers, zie  beleidsdomein Woonstad. Stad Genk Publicatie Stedenbouwkundige vergunningen De cijfers over het aantal stedenbouwkundige vergunningen zijn gebaseerd op de inzameling via de gemeenten of de Vlaamse Overheid, en worden verwerkt en gepubliceerd door de FOD Economie. De gegevens voor

Nadere informatie

Website lokale statistieken vernieuwd

Website lokale statistieken vernieuwd Website lokale statistieken vernieuwd Basistekst: Katie Heyse en Luc Deschamps Op www.lokalestatistieken.be kunt u terecht voor allerhande statistische informatie over de gemeenten, de steden en de provincies.

Nadere informatie

Woningkwaliteit op de private huurmarkt verhogen. Woondag 6 december 2018

Woningkwaliteit op de private huurmarkt verhogen. Woondag 6 december 2018 Woningkwaliteit op de private huurmarkt verhogen Woondag 6 december 2018 I N H O U D DEEL 1 DEEL 2 DEEL 3 DEEL 4 DEEL 5 DEEL 6 DEEL 7 DEEL 8 DEEL 9 DEEL 10 DEEL 11 DEEL 12 IGEMO INTRODUCTIE IGS WONEN LANGS

Nadere informatie

Een blik op de ruimtelijke planning in Vlaanderen

Een blik op de ruimtelijke planning in Vlaanderen Een blik op de ruimtelijke planning in Vlaanderen Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed Afdeling ruimtelijke planning Een blik op de ruimtelijke planning in Vlaanderen 1. Krijtlijnen

Nadere informatie

Grondbeleid en grondprijsbeleid Gemeente Weert

Grondbeleid en grondprijsbeleid Gemeente Weert Onderzoeksaanpak Grondbeleid en grondprijsbeleid Gemeente Weert september 2013 Rekenkamer Weert 1. Achtergrond en aanleiding Het grondbeleid van de gemeente Weert heeft tot doel bijdrage te leveren, met

Nadere informatie

Toegankelijkheid huurdersbonden volgens verenigingen waar armen het woord nemen mei 2015

Toegankelijkheid huurdersbonden volgens verenigingen waar armen het woord nemen mei 2015 Netwerk tegen Armoede Vooruitgangstraat 323 bus 6-1030 Brussel / tel. 02-204 06 50 / fax : 02-204 06 59 info@netwerktegenarmoede.be / www.netwerktegenarmoede.be Toegankelijkheid huurdersbonden volgens

Nadere informatie

Doorlooptijden van investeringsprojecten inzake sociale woningbouw Wat kan een overheid doen?

Doorlooptijden van investeringsprojecten inzake sociale woningbouw Wat kan een overheid doen? Doorlooptijden van investeringsprojecten inzake sociale woningbouw Wat kan een overheid doen? Kurt Herregodts, Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen VMSW op weg naar de Beheersovereenkomst Commissie

Nadere informatie

Hefbomen en instrumenten om het lokaal sociaal woonbeleid te. Studiedag 'Urgentie vraagt innovatie' - 8 mei SumResearch Urban Consultancy

Hefbomen en instrumenten om het lokaal sociaal woonbeleid te. Studiedag 'Urgentie vraagt innovatie' - 8 mei SumResearch Urban Consultancy 6202 Hefbomen en instrumenten om het lokaal sociaal woonbeleid te regisseren 1 Studiedag 'Urgentie vraagt innovatie' - 8 mei 2014 Inhoud 2 (1) Opzet (2) Aanpak (3) Algemeen resultaat (4) Knelpunten lokaal

Nadere informatie

Geïntegreerd statistisch programma 2017 van het Interfederaal Instituut voor de Statistiek

Geïntegreerd statistisch programma 2017 van het Interfederaal Instituut voor de Statistiek Geïntegreerd statistisch programma 2017 van het Interfederaal Instituut voor de Statistiek 1. Inleiding Het samenwerkingsakkoord van 15 juli 2014 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse

Nadere informatie

Aankoop sociaal beheersrecht informatie 20 september 2011 SOCIAAL BEHEERSRECHT

Aankoop sociaal beheersrecht informatie 20 september 2011 SOCIAAL BEHEERSRECHT SOCIAAL BEHEERSRECHT VWC: decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse wooncode; BVR: besluit van de Vlaamse regering van 6 oktober 1998 betreffende de kwaliteitsbewaking, het recht van voorkoop en het

Nadere informatie

VR DOC.0775/1

VR DOC.0775/1 VR 2016 0807 DOC.0775/1 DE VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, INBURGERING, WONEN, GELIJKE KANSEN EN ARMOEDEBESTRIJDING NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Nadere informatie

Inhoudstafel INLEIDING...2

Inhoudstafel INLEIDING...2 ontwerp ruimtelijk structuurplan Turnhout Inhoudstabel Inhoudstafel INLEIDING...2 DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE...8 INLEIDING: ANALYSE VAN DE RUIMTELIJKE CONTEXT...11 HOOFDSTUK I: SITUERING & GESCHIEDENIS...12

Nadere informatie

nr. 344 van VALERIE TAELDEMAN datum: 1 februari 2017 aan LIESBETH HOMANS Sociale woonleningen - Stand van zaken

nr. 344 van VALERIE TAELDEMAN datum: 1 februari 2017 aan LIESBETH HOMANS Sociale woonleningen - Stand van zaken SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 344 van VALERIE TAELDEMAN datum: 1 februari 2017 aan LIESBETH HOMANS VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, INBURGERING, WONEN,

Nadere informatie

Omzendbrief RWO/WO/2014/03

Omzendbrief RWO/WO/2014/03 Omzendbrief RWO/WO/2014/03 Omzendbrief vrijwillige toepassing KSH Aan: lokale besturen die hun huurpatrimonium onder het sociaal huurstelsel willen brengen Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en

Nadere informatie

Totale oppervlakte De Panne Arrondissement West-Vlaanderen ,9 275,2 3144,3. Index Index

Totale oppervlakte De Panne Arrondissement West-Vlaanderen ,9 275,2 3144,3. Index Index Woonfiche DE PANNE Veurne B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING. woningkwaliteitsbewaking voor definitieve goedkeuring na advies van de Raad van State

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING. woningkwaliteitsbewaking voor definitieve goedkeuring na advies van de Raad van State DE VLAAMSE MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, INBURGERING, WONEN, GELIJKE KANSEN EN ARMOEDEBESTRIJDING NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering betreffende de woningkwaliteitsbewaking

Nadere informatie

ADVIES OVER HET FONDS TER STIMULERING VAN STEDELIJKE EN PLATTELANDSINVESTERINGEN

ADVIES OVER HET FONDS TER STIMULERING VAN STEDELIJKE EN PLATTELANDSINVESTERINGEN ADVIES OVER HET FONDS TER STIMULERING VAN STEDELIJKE EN PLATTELANDSINVESTERINGEN Advies 2017-05 / 30.03.2017 www.vlaamsewoonraad.be INHOUD 1 Situering... 3 2 Beknopte inhoud... 3 3 Bespreking... 3 3.1

Nadere informatie

Onderzoeksopzet De Poort van Limburg gemeente Weert

Onderzoeksopzet De Poort van Limburg gemeente Weert Onderzoeksopzet De Poort van Limburg gemeente Weert Weert, 6 september 2011. Rekenkamer Weert Inhoudsopgave 1. Achtergrond en aanleiding 2. Centrale vraagstelling 3. De wijze van onderzoek 4. Deelvragen

Nadere informatie

Voorontwerp van decreet betreffende het lokaal sociaal beleid

Voorontwerp van decreet betreffende het lokaal sociaal beleid Voorontwerp van decreet betreffende het lokaal sociaal beleid DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin; Na beraadslaging, BESLUIT: De Vlaamse minister

Nadere informatie

Arrondissement Wevelgem. Kortrijk ,8 402,9 3144,3. Wevelgem. Index Wevelgem. Index

Arrondissement Wevelgem. Kortrijk ,8 402,9 3144,3. Wevelgem. Index Wevelgem. Index Woonfiche WEVELGEM B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B O D E

Nadere informatie

VLAAMS VRIJWILLIGERSBELEID

VLAAMS VRIJWILLIGERSBELEID VLAAMS VRIJWILLIGERSBELEID Advies 2016-17 / 29.09.2016 www.vlaamsewoonraad.be INHOUD 1 Situering... 3 2 Beknopte inhoud... 3 3 Bespreking... 3 3.1 algemeen 3 3.2 geringe traditie 4 3.3 aanvullende werking

Nadere informatie

De Haan ,2 291,6 3144,3. De Haan. Totaal Totaal Totaal. Index De Haan

De Haan ,2 291,6 3144,3. De Haan. Totaal Totaal Totaal. Index De Haan Woonfiche DE HAAN B O D E M G E B R U I K W O O N G E L E G E N H E D E N S O C I A L E H U I S V E S T I N G V A S T G O E D P R IJ Z E N P R E M I E S ENERGIEARMOEDE p.1 p.2 p.3 p.4 p.5 p.6 B O D E M

Nadere informatie

ADVIES WIJZIGING BVR SUBSIDIËRING TERREINEN WOONWAGENBEWONERS

ADVIES WIJZIGING BVR SUBSIDIËRING TERREINEN WOONWAGENBEWONERS ADVIES WIJZIGING BVR SUBSIDIËRING TERREINEN WOONWAGENBEWONERS Advies 2017-09 / 6.07.2017 www.vlaamsewoonraad.be INHOUD 1 Situering... 3 2 Beknopte inhoud... 3 3 Bespreking... 3 3.1 Algemeen 3 3.2 Wijzigende

Nadere informatie

Contactpersoon Team Vergunningen en Erkenningen Telefoon 02/ Bijlagen 1

Contactpersoon Team Vergunningen en Erkenningen  Telefoon 02/ Bijlagen 1 Zenithgebouw Koning Albert II-laan 37 1030 BRUSSEL www.vaph.be INFONOTA Gericht aan: aanbieders van rechtstreeks toegankelijke hulp (RTH-diensten), multifunctionele centra (MFC), vergunde zorgaanbieders

Nadere informatie

Elektronische nieuwsbrief 14 februari 2008 Jaargang 4 - nummer 1

Elektronische nieuwsbrief 14 februari 2008 Jaargang 4 - nummer 1 Elektronische nieuwsbrief 14 februari 2008 Jaargang 4 - nummer 1 Deze nieuwsbrief is een initiatief van de Vlaamse overheid, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Afdeling Welzijn en Samenleving.

Nadere informatie

Het bindend sociaal objectief halen na de arresten van het Grondwettelijk Hof kansen en knelpunten. Jeroen Schreurs Tom Nulens Jeroen Van Pottelberge

Het bindend sociaal objectief halen na de arresten van het Grondwettelijk Hof kansen en knelpunten. Jeroen Schreurs Tom Nulens Jeroen Van Pottelberge Het bindend sociaal objectief halen na de arresten van het Grondwettelijk Hof kansen en knelpunten Jeroen Schreurs Tom Nulens Jeroen Van Pottelberge Inleiding en situering Arrest nr. 145/2013 van het Grondwettelijk

Nadere informatie

Mededeling Vlaamse Regering. Vlaams statistisch programma: samenstelling en goedkeuringsproces

Mededeling Vlaamse Regering. Vlaams statistisch programma: samenstelling en goedkeuringsproces Mededeling Vlaamse Regering Vlaams statistisch programma: samenstelling en goedkeuringsproces 1. Context Na het leggen van de grondvesten van een nieuw systeem van Vlaamse openbare statistieken door de

Nadere informatie

Verslag aan de Provincieraad

Verslag aan de Provincieraad directie Welzijn, Gezondheid, Wonen, Jeugd en Ontwikkelingssamenwerking dienst Maatschappelijke Participatie dossiernummer:. 1505694 Verslag aan de Provincieraad betreft verslaggever Wonen - Projectsubsidie

Nadere informatie

TOELICHTENDE NOTA. Vergadering van de gemeenteraad van 22 maart Goedkeuring notulen van de vorige vergadering

TOELICHTENDE NOTA. Vergadering van de gemeenteraad van 22 maart Goedkeuring notulen van de vorige vergadering TOELICHTENDE NOTA Vergadering van de gemeenteraad van 22 maart 2017 Goedkeuring notulen van de vorige vergadering Gaat de gemeenteraad akkoord met de notulen van de vorige vergadering? 1 Openbaar Algemeen

Nadere informatie