Naar een zorgvriendelijk Genk

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Naar een zorgvriendelijk Genk"

Transcriptie

1 Naar een zorgvriendelijk Genk Annick Peetermans, Sien Winters Projectleiding: Sien Winters In opdracht van het OCMW en de stad Genk Voorstel van eindrapport, maart

2

3 iii SAMENVATTING Inleiding Deze tekst is een samenvatting van het onderzoeksrapport Zorgvriendelijk Genk. Het rapport is de neerslag van het onderzoeksproject dat het HIVA tussen februari 2007 en maart 2008 in opdracht van het OCMW en de stad Genk uitvoerde. Het onderzoek bouwt verder op de beleidsaanbevelingen van het woonbehoeftenonderzoek dat in 2005 bij de Genkse ouderen werd uitgevoerd (Mens en Ruimte, 2005). Twee aanbevelingen daarvan waren het stimuleren van nieuwe woonvormen op het Genkse grondgebied en het toepassen van het concept van de woonzorgzone, een concept afkomstig uit Nederland met Scandinavische roots. Het rapport vertrekt van de visie dat mensen met een zorgbehoefte maximaal moeten kunnen blijven wonen te midden van anderen en zoals zij dat zelf willen. Verhuizen om de nodige zorg te krijgen moet zoveel mogelijk worden vermeden. Beter is het de zorg binnen ieders bereik te brengen. Om dit mogelijk te maken, moet men goed nadenken over hoe men bouwt en waar men bouwt, zowel als het gaat over woningen als over voorzieningen. Daarop aansluitend moet men de dienstverlening zodanig plannen en uitbouwen dat iedereen er een zo goed mogelijke toegang toe heeft. Een gemeente waar wonen en zorg op die manier op elkaar aansluiten, mag zich zorgvriendelijk noemen. We zien het eindrapport als een geheel van analyses en aanbevelingen voor een zorgvriendelijk Genk. Het eindrapport bevat vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk schetsen we het theoretische kader: wat zijn de nieuwe vragen van een verouderende bevolking en wat zijn hierop mogelijke (al dan niet nieuwe) beleidsantwoorden. We geven een overzicht van nieuwe combinaties van wonen en zorg, schetsen hoe technologie in de zorg kan ingezet worden, wat het concept van de woonzorgzone inhoudt en hoe dit concept door lokale besturen in de praktijk kan worden gebracht. In de twee volgende hoofdstukken wordt concreet gemaakt hoe de lokale overheid drie nieuwe woonvormen kan stimuleren (hoofdstuk twee) en het concept van de woonzorgzone kan toepassen (hoofdstuk drie). In een vierde hoofdstuk geven we een aanzet voor een communicatieplan. Deze samenvattende tekst kent omwille van de beknoptheid een iets andere structuur dan het rapport.

4 iv Samenvatting 1. Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden Onze bevolking veroudert en ook het aandeel van deze ouder wordende bevolking neemt toe. Naast deze kwantitatieve evolutie kent deze verouderende bevolking ook heel wat andere kenmerken en behoeften dan vroegere generaties. Ouderen blijven langer actief en gezond ( active ageing ) en streven een grote autonomie na. De groep is ook zeer divers: er is een grote leeftijdsspreiding en er zijn grote verschillen inzake opleiding, sociale achtergrond en tewerkstelling (zie o.a. Jacobs, 2004). Binnen het streven naar autonomie is één van de wensen van heel wat ouderen het zo lang mogelijk in de eigen woning en woonomgeving blijven wonen, ook wanneer men zorgbehoevend wordt. Dit gegeven in combinatie met het feit dat er minder mantelzorg beschikbaar is, maakt dat er nieuwe antwoorden nodig zijn vanuit het woonzorgbeleid. Al een tijd lang observeren onderzoekers een vervaging tussen de sector wonen en de sector zorg en dit zowel in Vlaanderen als in Europa. We zien bijvoorbeeld dat het woonaspect in zorgvoorzieningen belangrijker wordt terwijl ook zorg in heel wat woonvormen wordt binnengebracht (Pacolet et al., 1998; Winters et al., 2001). Een heel spectrum aan nieuwe woonvormen en voorzieningen is gegroeid tussen de bekende klassieke residentiële zorg en de thuiszorg. Nieuwe technologie maakt deze ontwikkeling mee mogelijk. Er wordt ook niet langer alleen gekeken naar de woning zelf, maar ook naar de woonomgeving met inbegrip van de diensten en voorzieningen die daar aanwezig zijn. Het concept woonzorgzone (WZZ) is daarvan nog de meest duidelijke uiting. Net als het levenslang wonen getuigt de woonzorgzone van een denken dat niet vertrekt van specifieke behoeften bij specifieke groepen, maar van een inclusief denken, dat er van uit gaat dat elkeen wel ooit bijzondere behoeften heeft en dat we er allemaal bij gebaat zijn op dat moment goed verzorgd te kunnen worden. Het is binnen dit algemeen kader dat dit onderzoek werd uitgewerkt. Op vraag van de opdrachtgever werd de focus gericht op nieuwe woonvormen, de mogelijkheden van technologie en het implementeren van woonzorgzones in Genk. We gaan hierna op elk van deze punten nader in. 2. Nieuwe woonvormen als mogelijk antwoord 2.1 Welke woonvormen zijn er? Er bestaat een breed spectrum aan woonvormen die goed wonen wensen te combineren met het mogelijk maken van zorg. De meest bekende woonvormen zijn het rusthuis en de serviceflat. Minder bekend zijn het groepswonen, kangoeroewonen, levenslang wonen, aanleun- en assistentiewonen, meegroeiwonen, duplexwonen, genormaliseerd wonen, De stad Genk was geïnteresseerd meer

5 Samenvatting v te vernemen over de eerste drie van deze woonvormen, die vooralsnog een eerder specifiek en beperkt doelpubliek kennen. 2.2 Kangoeroewonen Er is in de literatuur en in de praktijk heel wat variatie in de definities en verschijningsvormen van het kangoeroewonen. Essentieel aan kangoeroewonen is naar onze mening het samenwonen van twee huishoudens onder hetzelfde dak, maar ieder met een eigen wooneenheid en met een bereidheid tot onderlinge hulp. Of dat er al dan niet effectief zorg wordt verleend, of er een familiale relatie is tussen de twee huishoudens, of er gemeenschappelijke delen in de woning aanwezig zijn, hoeven geen essentieel kenmerk te zijn van het kangoeroewonen. Zo kan men evengoed een kangoeroewoning bouwen en hier samen wonen met het oog op een mogelijke zorgrelatie in de toekomst. Vooralsnog ontbreekt een wettelijk kader vanuit de federale of Vlaamse overheid. Dit heeft tot gevolg dat er onduidelijkheid is over wat kan en niet kan. Zo rijst stedenbouwkundig de vraag of een kangoeroewoning een eengezins- dan wel een meergezinswoning is. We trachten hier als volgt klaarheid in te brengen: gezien het opzet ( samen wonen, maar toch apart ) is naar onze mening een kangoeroewoning in essentie een meergezinswoning. Wanneer de aanwezige tweede wooneenheid echter niet verkoop- of verhuurbaar ( afsplitsbaar ) is, kan de kangoeroewoning per uitzondering toch een eengezinswoning zijn. In tegenstelling tot bij inwonen, waar er slechts sprake is van één huishouden en één adres, gaat het bij kangoeroewonen om twee huishoudens met elk een eigen wooneenheid en eigen adres. Zolang de hogere overheden geen duidelijk wettelijk kader scheppen, kan de lokale overheid via eigen reglementering verduidelijken wat een kangoeroewoning is. Dit kan door duidelijk te definiëren welke woonruimten een zelfstandige wooneenheid minimaal dient te omvatten. Daarnaast kan men voorwaarden opleggen aan de familiale relatie en aan de zorgbehoevendheid. Zowel een ruime als een enge definitie zijn mogelijk. Beide opties hebben voor- en nadelen voor de personen in kwestie. Heel wat sociale tegemoetkomingen en fiscale aspecten zijn immers verbonden aan de samenstelling van het huishouden. Maar ook stedenbouwkundig zijn er gevolgen. Door kangoeroewonen toe te laten in al dichtbevolkte wijken, kan dit namelijk een bijkomende druk op de leefbaarheid betekenen. 2.3 Levenslang wonen Levenslange woningen zijn woningen die geschikt zijn voor bewoning in alle levensfases en voor de breedst mogelijke waaier van mensen. Kenmerkend voor deze woningen is dat ze toegankelijk, veilig en comfortabel zijn. Er bestaat een

6 vi Samenvatting ontwerpgids met criteria waaraan levenslange woningen voldoen (Platform Wonen voor Ouderen, 1999). De basiscriteria hebben bijvoorbeeld betrekking op de hoogte van drempels, de breedte van deuren, de grootte en ligging van de leefruimten, de uitrusting van keuken en badkamer, de veiligheid van de trap. Daarnaast zijn er aanvullende criteria waarmee kan worden beoordeeld in welke mate de woning bijkomend comfort en veiligheid biedt. De 15 basiscriteria en de lijst van aanvullende criteria zijn inmiddels meer dan 10 jaar oud en aan herziening toe. In 2008 zal de gids worden herschreven. 2.4 Aanleun- en assistentiewonen Aanleunwoningen zijn meestal voor zorgbehoevenden aangepaste woningen die gelegen zijn in de buurt van een (zorg)voorziening. De bewoners, vaak ouderen, kunnen er zelfstandig wonen en toch gebruik maken van de infrastructuur of diensten van de voorziening. De geboden zorg vanuit de aanleunende voorziening blijft meestal beperkt tot noodhulp. Voor de zorg wordt beroep gedaan op de klassieke thuiszorgdiensten. Het is dus een zorg op afspraak en niet op afroep (naargelang de noodzaak). Dit laatste is wel aanwezig bij assistentiewonen. De meest gekende vorm zijn de ADL 1 -woningen. Het is een door het Vlaamse Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) erkende woonvorm waar personen met een lichamelijke handicap zelfstandig kunnen wonen en beroep kunnen doen op 24-uurs bereikbare ADL-hulp. De woningen zijn aangepast aan de noden van mensen met een handicap en gebouwd en beheerd door een sociale huisvestingsmaatschappij (SHM). In essentie gaat het in beide woonvormen om een vorm van gegroepeerd zelfstandig wonen waar door de nabijheid van professionele zorgverlening de bewoners langer zelfstandig kunnen wonen. 2.5 Hoe kan de lokale overheid deze woonvormen stimuleren? Wil men als lokale overheid deze woonvormen stimuleren, geldt vooreerst voor alle woonvormen dat men duidelijk moet definiëren wat men als lokale overheid onder deze woonvormen verstaat. Pas in een volgende stap kan men zijn burgers en professionelen verder gaan informeren, een wettelijk kader creëren en eventueel subsidiëring voorzien. Hierbij onderstrepen we het belang van een woonloket dat als een één-loket moet kunnen fungeren waar men geholpen wordt voor alle vragen in verband met wonen. We benadrukken ook dat het stimuleren van deze woonvormen geen op zich staande acties mogen zijn omdat ze uitgezonderd het levenslang wonen slechts een specifiek en beperkt doelpubliek kennen. De stimulerende maatregelen betreffende deze woonvormen dienen ingebed te zijn in het ruimere integrale beleid dat de lokale overheid dient te voeren omtrent wonen, zorg en welzijn. 1 ADL = Activiteiten van het Dagelijkse Leven.

7 Samenvatting vii Zolang inzake het kangoeroewonen een wettelijk kader op een hoger niveau uitblijft, is het aan de lokale overheid te beslissen of en waar men het kangoeroewonen wenst te stimuleren en of en hoe men voorwaarden oplegt. Ook hier zal men pas na het definiëren in een volgende stap de bevolking kunnen informeren, een regulerend kader opzetten (bijvoorbeeld inzake bouwvergunningen) en kunnen subsidiëren (bijvoorbeeld onder de vorm van premies). Bij deze beleidskeuzes dient men te balanceren tussen enerzijds het stimuleren van het kangoeroewonen en daardoor ook het stimuleren van informele zorg en inbreiding en anderzijds het afremmen van kangoeroewonen om de druk in bepaalde wijken niet te verhogen. Hierin kan men argumenten vinden om niet voor het gehele grondgebied een zelfde wettelijk kader of definitie te hanteren: in gebieden met een lage bevolkingsdichtheid of met een laag voorzieningenniveau kan men het kangoeroewonen meer toelaten dan in andere wijken. Wat betreft het levenslang wonen, verdient het aanbeveling de lokale definitie maximaal op te hangen aan wat Vlaanderen doet. Als lokale overheid kan men deze woonvorm verder stimuleren door zowel burgers als professionelen te informeren over hoe men het concept kan toepassen bij nieuwbouw en verbouwingen. Dit kan concreet door het open stellen van een modelwoning, door de organisatie van een architectuurwedstrijd, door het aangaan van een overleg met de SHM en het sociaal verhuurkantoor (SVK). Maar ook hier kan men regulerend werken door bijvoorbeeld een aantal voorwaarden inzake levenslang wonen op te leggen bij grote bouwprojecten. Door middel van premies of door zelf levenslange woningen te bouwen kan men tot slot als lokale overheid ook hier stimulerend werken. Het aanleunwonen kent voorlopig geen wettelijk kader op federaal of Vlaams niveau. Het assistentiewonen is geregeld in het Besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990, dat voor deze woonvorm Vlaamse subsidies mogelijk maakt. Voor dergelijke initiatieven zal de lokale overheid zich moeten richten tot de professionele zorg- en huisvestingsactoren. Men kan verder nagaan hoe men dergelijke initiatieven kan stimuleren door eventueel een aangepast regulerend kader te voorzien bijvoorbeeld inzake stedenbouwkundige vergunningen of ruimtelijke inplanting of door ook hier initiatieven te subsidiëren. 3. De inzet van (nieuwe) technologie als mogelijk antwoord 3.1 Wat bestaat er aan technologie ter ondersteuning van wonen en zorg? Technologie ter ondersteuning van wonen en zorg kent een zeer brede waaier van toepassingsvormen. De evolutie is bijzonder snel. Er komen steeds nieuwe producten op de markt. De meest gekende toepassingen vallen onder de term domotica. Het gaat hier bijvoorbeeld over elektrische deur- en raamopeners, rook- en

8 viii Samenvatting gasdetectoren, videodeurbellen, alarmsystemen die reageren als bepaalde handelingen niet worden gesteld, enz. Minder bekend is dat via nieuwe technologie ook nieuwe communicatievormen tussen hulpvrager en hulpverlener of tussen hulpvragers onderling kunnen worden opgezet. Dit wordt gevat onder de term telecare. Voorbeelden hiervan zijn begeleiding en adviesverlening op afstand (bv. via videotelefonie), monitoring van lichaamsfuncties op afstand, tele-oppas. 2 Hoe kan nieuwe technologie worden ingezet in de drie besproken woonvormen? Bij het kangoeroewonen zal vooral die technologie zinvol zijn die toelaat de mantelzorger in de andere wooneenheid te verwittigen bij problemen. Bij het levenslang wonen kan technologie de woning veiliger, meer toegankelijk en meer comfortabel maken. Terwijl bij het aanleun- en assistentiewonen vormen van telecare interessante toepassingen kennen. 3.2 Hoe kan technologie in Genk bij wonen en zorg worden toegepast? Technisch is er veel mogelijk, maar voor het toepassen van technologie in wonen en zorg zijn er toch ook nog heel wat knelpunten. Men kan botsen op ethische vragen, op privacyproblemen, op betaalbaarheidsproblemen, weerstand tegen technologie en verandering,. Niettemin kan technologie ook een aantal voordelen met zich meebrengen: het kan vereenzaming tegengaan, het kan bijdragen tot het langer zelfstandig wonen, het kan bijdragen tot het verhogen van veiligheid en comfort, het kan zorgverleners ondersteunen. Dé uitdaging bestaat er in om enkel die technologie te integreren in het zorgsysteem die een duidelijke meerwaarde kan bieden aan de cliënt of bewoner. Bij het opstarten van een project dient men daarom eerst duidelijk te bepalen wat men wil bereiken met de technologie om pas daarna op zoek te gaan wat er op de markt beschikbaar is. Als lokale overheid kan men de markt verkennen en waar gewenst samen met zorg- en huisvestingsactoren een initiatief nemen voor een kleinschalig proefproject. Men kan echter ook premies of logistieke steun voorzien voor initiatiefnemers mits er een duidelijke aantoonbare meerwaarde is voor de betrokken bewoners. Ook hier moet het duidelijk zijn dat het stimuleren van de integratie van technologie in wonen en zorg geen op zich staande actie kan zijn, maar moet passen in het bredere geïntegreerde beleid rond wonen en zorg. 4. Het concept van de woonzorgzone als mogelijk antwoord 4.1 Wat is een woonzorgzone? Waar de boven besproken nieuwe woonvormen vooral de woning op zich betreffen, inbegrepen de relatie tot de zorgverstrekkers, reikt het concept woonzorg- 2 Voor een volledig overzicht en bespreking: zie Peetermans et al., 2004.

9 Samenvatting ix zone veel verder. Dit concept kijkt naar een brede omgeving, de wijk waarin gewone mensen en zorgbehoevenden samen leven en samen diensten gebruiken. Het concept duikt in de jaren 90 in Nederland op en vindt zijn inspiratie in het beleid van een aantal Scandinavische landen. In 2000 inspireerde STAGG de discussie met een bevattelijke handleiding. Het Kenniscentrum Wonen-Zorg droeg bij tot de verspreiding van de ideeën en de uitwisseling tussen initiatiefnemers. Vandaag zijn er in Nederland een 40-tal projecten in uitvoering en een 45-tal in voorbereiding. Singelenberg (2001) definieert een woonzorgzone in de eerste plaats als een gewone woonwijk met een evenwichtige mix van bewoners. Wanneer men zorgbehoevend wordt, kan men er blijven wonen doordat er een verhoogd en op elkaar afgestemd aanbod is van zorg- en dienstverlening. Singelenberg gebruikt het beeld van een woonzorgcomplex dat explodeert en waarvan de onderdelen zich verspreiden over een wijk. Essentieel is dat het een planningsconcept is, dat ambieert op niveau van een wijk wonen, zorg en welzijn te plannen en op elkaar af te stemmen, en dit zowel ruimtelijk als organisatorisch. Het is een totaalconcept waarbinnen boven besproken ontwikkelingen inzake nieuwe woonvormen en technologie kunnen samenkomen. Om zinvol te kunnen plannen moet het gebied ook voldoende groot zijn. Een tal inwoners is hierbij doorgaans richtinggevend. Voor kleinere gebieden is de schaal van een aantal vereiste voorzieningen te klein om ze nog rendabel te kunnen exploiteren. De uitdaging voor lokale besturen bestaat er in om op termijn voor hun gehele grondgebied dergelijke plannen uit te werken. In Nederland zijn er bij de initiatiefnemers een heel aantal gemeenten. In Vlaanderen is het voorbeeld van Wervik bekend. De stad Antwerpen heeft in 2006 een breed platform geïnstalleerd dat zich mede tot doel stelt woonzorgzones te ontwikkelen over de gehele stad. Slaagt men hier in het opzet, dan wordt dit toonaangevend voor Vlaanderen. Op andere plaatsen zijn het private actoren die het initiatief nemen, zoals bijvoorbeeld in Heist-op-den-Berg (Winters, 2003). De positie van het lokale bestuur in dergelijk proces is echter uniek. Het kan een voortrekkers- en regierol opnemen vanuit zijn verantwoordelijkheid voor alle burgers en daarvoor samenwerken met diverse partners in de verschillende beleidsdomeinen, met bovendien maximale participatie van de inwoners. Mogelijke knelpunten bij het uitwerken van woonzorgzones door een lokaal bestuur kunnen de beperkte financiële ruimte zijn. Mogelijk zijn er ook tegengestelde belangen, met name wanneer het bestuur zelf een aantal voorzieningen heeft en naast regisseur dus ook uitvoerder is. Belangrijke elementen van een woonzorgzone qua zorg- en dienstverlening zijn goed bereikbare activiteitencentra (waar men haaldiensten zoals ontspanning of warme maaltijden haalt ), een zorgkruispunt van waaruit 24-uurs zorg op vraag kan worden geleverd aan de bewoners van de wijk en een coördinatiepunt dat als

10 x Samenvatting één-loket fungeert en alle diensten aan huis ( brengdiensten zoals boodschappen, klusjes,..) coördineert. Qua woon(zorg)infrastructuur bevat een woonzorgzone volgens STAGG naast een meerderheid van gewone woningen ook aangepaste en levenslange woningen, evenals clusterwoningen (die garantie bieden op 24-uurs zorg op vraag en toezicht) en beschutte woningen (waar zorg op vraag mogelijk is, maar geen continu toezicht). Naast deze woon(zorg)infrastructuur krijgt ook de woonomgeving veel aandacht: er worden voorwaarden gesteld aan de toegankelijkheid en veiligheid van de openbare ruimte, van het openbare vervoer. Daarnaast is een voldoende en gespreid aanbod van primaire winkels en diensten noodzakelijk. Het is een misverstand dat woonzorgzones gerealiseerd worden enkel door publieke diensten. De taak bestaat er in na te gaan welke behoeften er zijn bij de inwoners en na te gaan hoe publieke en privaat initiatief (inclusief commerciële initiatieven) hier maximaal een antwoord op kan bieden. 4.2 Hoe pasten we het concept toe in Genk? Om het concept op het Genkse grondgebied te kunnen toepassen, dienden we twee belangrijke stappen te zetten: enerzijds nagaan wat een zinvolle afbakening is voor de woonzorgzones (WZZ), vervolgens voor deze gebieden de behoeften detecteren en zien welk aanbod hier reeds tegenover staat. Zo kunnen we leemten vaststellen en beleidsaanbevelingen formuleren Afbakening van woonzorgzones De eerste vraag is op niveau van welke gebieden het zinvol is wonen en zorg te plannen. Elk gebied (elke WZZ) dient voldoende groot te zijn, een interne sociologische samenhang te vertonen, zo min mogelijk fysieke barrières zoals grote doorgangswegen of treinsporen te bevatten en qua vorm niet te uitgestrekt te zijn zodat de afstanden binnen het gebied beperkt blijven. Op basis van deze criteria bakenden we cirkelvormige gebieden van om en bij de 2 kilometer doorsnede af rond de belangrijkste kernen, met name Genk centrum, de drie hoofddorpen Winterslag, Waterschei en Zwartberg en de belangrijkste woonkernen. In totaal kwamen we zo uit op 14 cirkelvormige gebieden. Vervolgens clusterden we deze tot 6 woonzorgzones om zo een voldoende schaalgrootte per gebied te bekomen (zie onderstaande figuur).

11 Samenvatting xi Bron: Op basis van GRS Genk, informatief gedeelte, kaart 19, 2007 Figuur 1.1 Clustering van twee tot drie cirkelvormige gebieden tot zes woonzorgzones De voorgestelde afbakening sluit nauw aan bij de al bestaande clustering van de 30 Genkse wijken in 8 stadsdelen door de dienst Wijkontwikkeling. We namen dan ook grotendeels de naamgeving over: we benoemden de WZZ s telkens naar het grootste stadsdeel dat het bevat. In onderstaande figuur zien we dat de WZZ Centrum en de WZZ Zuid telkens twee stadsdelen bevatten, waardoor er dus 8 stadsdelen en 6 WZZ s zijn.

12 xii Bron: Samenvatting Op basis van kaart dienst Wijkontwikkeling stad Genk, 2007 Figuur 1.2 Voorstel 6 woonzorgzones gelegd op de indeling van Genk in 8 staddelen en 30 wijken De 6 WZZ s zijn niet identiek: de WZZ Genk Centrum kent het hoogst aantal inwoners, een hoge bevolkingsdichtheid en een hoog voorzieningenniveau. De WZZ West, WZZ Noord en WZZ Oost die respectievelijk de drie hoofddorpen Winterslag, Zwartberg en Waterschei omvatten, zijn telkens een aaneenschakeling van gebieden met meer verspreide bewoning. De WZZ Midden, gevormd door Bokrijk en Termien, en de WZZ Zuid gevormd door Kolderbos en Sledderlo zijn eerder tweepolige gebieden met telkens twee aparte kernen die daardoor ook een eigen aanpak vragen. Deze afbakening werd door de stuurgroepleden intern binnen de verschillende beleidsdomeinen en actoren afgetoetst. We benadrukken dat deze afbakening vooral beleidsmatig van belang is. Voor de inwoners mag het geen rigide indeling zijn: de inwoners blijven zelf beslissen waar ze van welke voorzieningen gebruik maken In kaart brengen van vraag en aanbod De vraag naar wonen en zorg berekenden we vooreerst door te vertrekken van de programmatienormen voor de erkende en gesubsidieerde woon- en zorgvormen. Voor deze voorzieningen maakt de Vlaamse overheid een investeringsprogramma dat gebaseerd is op demografische prognoses over een periode van 5 jaar. Deze methodiek gebruikten we om ook nog verder in de toekomst te kijken. De bevol-

13 Samenvatting xiii kingsprojecties 2005 van de Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR) voor de gemeente Genk vormden hiervoor de basis. Uitgaan van deze programmering betekent veronderstellen dat er beleidsmatig niets wijzigt. De oefening levert een aantal richtcijfers op voor de uitbouw van voorzieningen, maar meer nog, voor de subsidies die men kan krijgen bij de uitbouw van deze voorzieningen. Zo blijkt uit deze berekening dat er tussen nu en in Genk ruimte is voor 360 extra plaatsen ROB-RVT, 17 extra plaatsen dagverzorging en 26 extra plaatsen kortverblijf. Er zijn nu in Genk geen erkende serviceflats, wat maakt dat het volledige programma van 396 woongelegenheden in 2020 nog vrij is. De reden is dat men in Genk er voor geopteerd heeft dit soort voorziening niet uit te bouwen via de reglementering van het ouderendecreet, maar via de sociale huisvesting. Nieuw Dak heeft in Genk een alternatief aanbod gecreëerd van sociale huisvesting voor ouderen gelegen nabij lokale dienstencentra (LDC s). De programmatie van deze LDC s, maar ook deze van de regionale dienstencentra en oppasdiensten is volledig ingevuld. Qua gezinszorg was de programmatie in 2004 slechts voor 52% ingevuld. In 2020 is er dan ook ruimte voor zo n extra uren. Het is niet duidelijk wat de oorzaak is van deze beperkte invulling: een minder grote vraag dan wel organisatorische redenen. Dit verdient verdere aftoetsing met de diensten. Deze cijfers hebben betrekking op de klassieke voorzieningen. In het concept van de woonzorgzone worden echter andere woonvormen en andere termen gebruikt. Om een inschatting te kunnen maken van de nood aan deze alternatieve woonzorginfrastructuur, moesten we een aantal hypothesen hanteren over de interesse voor deze woonvormen en over de bereidheid van de huidige woonzorggebruikers om er naar toe te verhuizen. Ook deze berekeningen leiden tot richtcijfers die men mee in de verdere beleidsplanning rond wonen en zorg kan opnemen. Alle berekeningen hebben betrekking op een gebied van inwoners. De eerste woonvorm is wat we noemen verzorgd wonen, als meer Vlaamse term voor het Nederlandse clusterwonen uit het STAGG-concept. Het gaat om woningen waar er garantie is op 24-uurs zorg en toezicht. De hulp kan worden ingeroepen wanneer nodig. De woonvorm vertoont gelijkenis met ons klassieke rusthuis, maar is meer kleinschalig georganiseerd, beter geïntegreerd in de gewone woonomgeving en gericht op zwaar zorgbehoevenden. We berekenden op basis van het huidig aantal ROB- en RVT-bewoners met een B- en C-profiel in het arrondissement Hasselt dat in 2025 er per gebied van inwoners gemiddeld 105 inwoners in aanmerking zouden kunnen komen voor het verzorgd wonen. We gebruiken de meer Vlaamse term aanleunwonen voor de Nederlandse term beschut wonen uit het concept WZZ. Het gaat om woningen die bedoeld zijn voor inwoners met een lichte tot matige zorgbehoefte. In de woningen is er de mogelijkheid om zorg op vraag te verkrijgen, maar is geen continu toezicht voor- 3 Gebaseerd op de SVR-bevolkingsprojecties van 2025.

14 xiv Samenvatting zien. We stellen daarom voor om deze woonvorm voor te behouden voor ROBbewoners met een O- en A-profiel en 10% van de huidige thuiszorggebruikers. De raming van de behoefte in 2025 bedraagt dan 131 voor opnieuw inwoners. Voor de aangepaste woningen ramen we de behoefte op 245 woningen. We veronderstellen hierbij ondermeer dat 25% van de huidige oudere thuiszorggebruikers en personen met enkel mantelzorg, en 10% van de jongere thuiszorggebruikers gebaat is bij een aangepaste woning en ook bereid is er naar toe te verhuizen. Het richtcijfer voor de levenslange woningen op basis van het STAGG-concept is 621 inwoners. Bij de berekening van dit richtcijfer veronderstelden we ondermeer dat 65% van de oudere en 80% van de jongere thuiszorggebruikers gebaat zouden zijn bij een dergelijke woning. Gezien de grote meerwaarde van het levenslang wonen voor alle inwoners ongeacht hun huidige woonzorgbehoefte, pleiten we echter voor een maximaal aanbod van levenslang wonen. Welk aanbod aan zorg- en dienstverlening staat nu reeds tegenover deze behoeften? We maakten ook hiervoor een berekening maar visualiseerden tevens de geografische spreiding over het grondgebied van Genk. We maakten hiervoor via diverse bronnen databestanden in Excel, die de dienst Ontwerp en Meting koppelde aan het Geografisch InformatieSyteem (kortweg GIS) van de stad Genk. Deze methode liet toe om voor geheel Genk en per WZZ reeksen van kaarten van het aanbod aan te maken (zie kaartenbundel). 4.3 Beleidsaanbevelingen voor een zorgvriendelijk Genk De vergelijking van vraag en aanbod toont de leemten en leidt ons zo naar de beleidsaanbevelingen. Deze aanbevelingen zijn bruikbaar bij het ontwikkelen van een geïntegreerd woonzorgbeleid voor het gehele Genkse grondgebied. Vanzelfsprekend kan de stad niet alles tegelijk aanpakken. Bij het bepalen van de prioriteiten kan ze rekening houden met de verschillende demografische situatie in elk van de gebieden en met het voorzieningenniveau van het gebied. Om zuiver demografische redenen verdient het aanbeveling in een eerste fase de WZZ Centrum en de WZZ Midden tot volwaardige woonzorgzone te ontwikkelen. Voor een aantal gebieden zal het ook nodig zijn na te gaan hoever men deze wil of kan uitbouwen. Voor gebieden die relatief dunbevolkt zijn en over weinig voorzieningen beschikken, zijn bepaalde onderdelen van de WZZ niet goed te realiseren of hebben ze een kostprijs die moeilijk te verantwoorden is. Hier kan het gemeentebestuur kiezen voor een sensibiliseringsbeleid dat wijst op de voordelen van tijdig verhuizen naar een gebied waar meer voorzieningen aanwezig zijn, eerder dan voor een beleid van verdere uitbouw van voorzieningen. Dit probleem stelt zich o.a. in de tweepolige gebieden WZZ Midden en WZZ Zuid, waar men in het laatste geval voorzieningen moet uitbouwen in twee kernen. Inzake zorg- en dienstverlening denken we dat het vooral aanbeveling verdient om na te gaan of en hoe er 24-uurs zorg op vraag geleverd kan worden aan huis.

15 Samenvatting xv In een eerste stap kan dit in een klein, afgebakend gebied rond een voorziening. Een pilootproject kan worden opgezet in samenwerking tussen de thuiszorg en de residentiële ouderenzorg. We denken hierbij concreet aan de uitbreiding van het zorgaanbod vanuit de PAS-centrale 4 of het opzetten van geïntegreerde wijkteams vanuit een 24-uurszorgpost. Dergelijk project kan botsen op de grenzen van de regelgeving, maar omwille van het experimentele en toekomstgerichte karakter kan men uitzonderingen bepleiten bij de hogere overheden. Ook het inrichten van een één-loket waar de inwoners terecht kunnen voor alle vragen in verband wonen, zorg en welzijn dient een betrachting te zijn wil men vraaggestuurd en geïntegreerd werken rond wonen, zorg en welzijn. Daarnaast dient te worden ingestaan voor voldoende en toegankelijk vervoer en een voldoende aanbod aan primaire winkels en diensten in de nabije woonomgeving. Een gebruiksvriendelijk distributienetwerk van levering aan huis kan een gebrekkig aanbod aanvullen. Voor wat betreft de nodige zorg- en dienstverleningsinfrastructuur (voor ontmoeting, voor 24-uurs zorg, voor een één-loket) is het de uitdaging om creatief de functies ervan te clusteren in zoveel mogelijk bestaande infrastructuur zoals een LDC, een loket sociaal huis,... Bij de ontwikkeling van de specifieke woonzorginfrastructuur kunnen de hoger besproken cijfers over de toekomstige behoeften als richtcijfers gehanteerd worden. Een bijkomend aanbod kan worden gerealiseerd binnen de ruimte die er nog is in de ROB- en RVT-programmatie. Overleg met het privé-initiatief is wenselijk om dit aanbod ook mee te kunnen afstemmen op de behoeften in de wijk. Ook voor de wooninfrastructuur kan men algemene richtcijfers hanteren. Vermits in % van de Genkse populatie 60+ zal zijn, kan men er naar streven dat ook 30% van de woningen zijn toegesneden op de noden van deze groep. Dit percentage kan ook richtinggevend zijn voor de sociale huisvesting. Het rapport bevat naast dit algemene cijfer een aantal specifieke aanbevelingen per WZZ, die zijn gebaseerd op de woonreserves volgens het woonbeleidsplan van Genk. Deze bepalen namelijk mee de mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen. Zaak is zeker ook voldoende oog te hebben voor het zorgvriendelijk maken van de woonomgeving. Het gaat hier bijvoorbeeld over verkeersvrije, veilige, rolstoeltoegankelijke wandelroutes ( voetgangerscirkels ) met zitbanken, voldoende groen. Een speciale bewegwijzering kan als een centrale as doorheen de WZZ lopen en de belangrijkste voorzieningen met elkaar verbinden. Een dergelijke zorgvriendelijke woonomgeving zal niet alleen voor ouderen meerwaarde betekenen, ook andere groepen met bijzondere behoeften zoals personen met een handicap, kinderen, personen met een beperkt uithoudingsvermogen, ouders met kinderwagens,... hebben er baat bij. 4 PAS = PersonenAlarm Systeem.

16 xvi Samenvatting Naast deze aanbevelingen die toepasbaar zijn voor het gehele grondgebied, formuleren we de belangrijkste aanbevelingen per WZZ. De WZZ Centrum vervult een duidelijke centrumfunctie. Voldoende toegankelijk regulier en aangepast vervoer naar het centrum zijn dan ook noodzakelijk. De geplande ontwikkelingen op de welzijnscampus bieden wellicht een aantal mogelijkheden tot het opstarten van een aantal vernieuwende piloot-projecten zoals de organisatie van 24-uurs zorg eventueel in combinatie met de aanwezige PAS-alarmcentrale, een één-loket, wooneenheden voor verzorgd wonen en aanleunwonen en het ontwikkelen van een aangepaste woonomgeving. Het totale aantal ROB-RVT-woongelegenheden is in de WZZ ruim voldoende. Bijkomende woongelegenheden dienen prioritair in de andere WZZ s te worden voorzien. Er kan worden nagegaan hoe een gedeelte van het bestaande aanbod kan georganiseerd worden als verzorgd wonen en aanleunwonen. De wijken Bret en Gelieren dienen voldoende bij het centrum aan te sluiten, maar dienen zelf ook voorzien te worden van voldoende basisvoorzieningen zoals primaire winkels. In de WZZ Midden moet worden nagegaan of en hoe er woongelegenheden verzorgd wonen en aanleunwonen kunnen voorzien worden. Dit zal geen gemakkelijke oefening zijn gezien er slechts een beperkte woningreserve is. Deze woongelegenheden mogen er echter enkel maar georganiseerd worden wanneer het algemene voorzieningenniveau wordt verhoogd en wanneer er ondermeer ook de functie van één-loket en coördinatiecentrum kan worden opgenomen, zeker in de kern rond Bokrijk. Ook in de WZZ West dient te worden nagegaan hoe er wooneenheden verzorgd wonen en aanleunwonen kunnen voorzien worden. Voor het bestaande LDC kan net zoals in de aanpalende WZZ Oost worden nagegaan hoe het de functie van coördinatiecentrum en één-loket mee kan opnemen. In WZZ Oost dient hierbij nagegaan te worden of het deze functie ook kan opnemen voor de aanpalende WZZ Noord. Met de initiatiefnemers van het bestaande ROB-RVT in de WZZ Noord kan worden nagegaan of en hoe er volgens de principes van verzorgd wonen kan gewerkt worden en of en hoe er vanuit de voorziening zorg in de wijk kan georganiseerd worden. Ook hier zouden extra woongelegenheden aanleunwonen welkom zijn, maar moet men rekening houden met een eerder beperkte woningreserve. Aandachtspunt in deze WZZ is toch ook het ontbreken van enige vorm van voor- of naschoolse opvang of dagopvang voor kinderen. Wil men een evenwichtige mix in de bevolkingssamenstelling, dient men ook voor jonge gezinnen voldoende voorzieningen te voorzien, gespreid over het grondgebied. Voor wat betreft tot slot de WZZ Zuid, dient men af te wegen of men in beide kernen (Slederlo en Kolderbos) wenst te investeren in extra voorzieningen die nu er slechts minimaal aanwezig zijn. Voor het bestaande LDC in Kolderbos kan hoe dan ook worden nagegaan of en hoe deze de functie van één-loket en coördinatiecentrum kan opnemen. Een zorgvriendelijke stad wordt niet op één dag gebouwd. Een gefaseerde aanpak zal nodig zijn, waarbij voldoende de tijd wordt genomen om een draagvlak te cre-

17 Samenvatting xvii ëren bij de verschillende actoren van de betrokken domeinen en ook de inspraak van de doelgroepen zelf te organiseren. Het formuleren van een gezamenlijke visie en intentieverklaring kan een goede start zijn voor het meer geïntegreerd werken rond wonen en zorg. De uitwerking van de intenties in concrete deelplannen is dan een volgende stap, die opnieuw het resultaat is van een intensieve samenwerking. Pas daarna is het moment daar om de beleidsvoornemens en plannen ook te communiceren naar de ruime groep van inwoners. In het rapport zijn ook hiervoor aanbevelingen opgenomen. 5. Besluit De huidige en toekomstige generaties ouderen hebben andere behoeften en verwachtingen dan deze in het verleden. Een vergrijzende samenleving moet zich hierop organiseren. Het beleid moet nieuwe oplossingen mee mogelijk maken. En zeker het lokale bestuur vervult hierin een sleutelrol. In dit rapport hebben we een aantal gegevens op een rij gezet, om van hieruit aanbevelingen te kunnen voorstellen specifiek voor de Genkse situatie. Het Genkse bestuur als opdrachtgever van dit onderzoek vroeg daarbij vooral in te gaan op de mogelijkheden van nieuwe woonvormen als kangoeroewonen, levenslang wonen en aanleunwonen en na te gaan hoe hierbij nieuwe technologie kan worden ingezet. Een andere opdracht in dit onderzoek was het concept woonzorgzone, dat streeft naar een goede integratie van wonen, zorg en welzijn op niveau van wijken, te vertalen naar het grondgebied van Genk. In dit rapport hebben we dit alles uitgebreid beschreven en van hieruit aanbevelingen geformuleerd. De realisatie van dit alles kan niet van vandaag op morgen. Het vraagt nadenken en plannen, overleggen en bijsturen. Het in de praktijk brengen van een zorgvriendelijk Genk vergt heel wat meer dan louter bijkomende woon(zorg)- infrastructuur en dienstverlening. Het is een creatief proces waarbij innovatieve projecten een kans moeten krijgen, actief op zoek gegaan moet worden naar partners en financiële middelen. De grote meerwaarde van het concept woonzorgzone ligt hem in de geïntegreerde aanpak van wonen en zorg op wijkniveau. Bij deze geïntegreerde aanpak zal het samenwerken met diverse partners over de beleidsdomeinen en over de traditionele sectoren heen een belangrijke maar niet te onderschatten uitdaging zijn. Hierbij is het lokale bestuur dé uitgesproken gangmaker.

18

19 xix INHOUD Lijst gebruikte afkortingen xxv Inleiding 1 Hoofdstuk 1 / Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 3 1. Evolutie van de behoeften en de antwoorden er op Nieuwe behoeften van een ouder wordende bevolking Evoluties in de antwoorden op deze nieuwe behoeften 4 2. Nieuwe woonvormen als mogelijk antwoord Individuele zelfstandige woonvormen Semi-zelfstandige woonvormen Collectieve beschermende woonvormen Besluit De inzet van (nieuwe) technologie als mogelijk antwoord Algemeen kader Enkele mogelijkheden ter ondersteuning van zorg en welzijn Enkele mogelijkheden ter ondersteuning van het wonen Het concept van de woonzorgzone als mogelijk antwoord Wat is een woonzorgzone? Toepassing van het concept door lokale besturen Besluit 56 Hoofdstuk 2 / Enkele woonvormen verder uitgewerkt Kangoeroewonen Definitie algemeen kader 60

20 xx Inhoud 1.2 Voorbeeldprojecten Bouwfysische component Sociale component Zorgcomponent Integratie van technologie Wetgevend werk Een kader voor definiëring door de lokale overheid Levenslang wonen Definitie algemeen kader Voorbeeldprojecten Bouwfysische component Sociale component Zorgcomponent Integratie van technologie Wetgevend werk Aanleun- en assistentiewonen Definitie algemeen kader Voorbeeldprojecten Bouwfysische component Sociale component Zorgcomponent Integratie van technologie Wetgevend werk Vertaling naar concrete beleidsacties Overzicht knelpunten Mogelijke overheidsacties 131 Hoofdstuk 3 / Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Behoefteraming op basis van programmatienormen De residentiële voorzieningen voor ouderen: ROB & RVT De serviceflats Het dagverzorgingscentrum Het centrum voor kortverblijf Het regionale en lokale dienstencentrum Gezinszorg Alternatief aanbod voor Gezinszorg Oppasdienst Analyse en besluit Behoefteraming op basis van gebruik Raming huidig en toekomstig woonzorggebruik 172

21 Inhoud xxi 2.2 Vertaling woonzorggebruik naar (nieuwe) woonzorginfrastructuur Voorstel van afbakening woonzorgzones Theoretisch kader Afbakening van woonzorgzones in Genk Besluit Analyse van de spreiding van het huidige woon-, zorg- en voorzieningenaanbod: methodologie Algemeen Het GIS-systeem Keuze van diensten en voorzieningen Belangrijkste bronnen van gegevens Gebiedsafbakening Detecteren van leemtes en beleidsaanbevelingen Methodologie Beleidsaanbevelingen inzake infrastructuur voor zorg- en dienstverlening Aanbevelingen inzake de zorg en dienstverlening Aanbevelingen inzake de infrastructuur voor wonen en woonomgeving Bepaling prioriteiten Samenvattende tabel en besluit 253 Hoofdstuk 4 / Ontwikkeling van een communicatieplan Inleiding Voorbereidende fase Communicatieonderwerp Communicatiedoelgroep Communicatiedoelstellingen Bepaling van objectieve en unieke kenmerken Communicatiekanalen en -middelen Praktische aandachtspunten Ontwikkelingsfase Voorstel onderwerp, doelgroep en doelstellingen Voorstel communicatiekanalen en -middelen Voorstel campagnebeeld Voorstel fasering Voorstel van communicatieplan Zorgvriendelijk Genk Verder verloop 271

22 xxii Inhoud Besluit 273 Bijlagen 277 Bijlage 1/ Engagementsverklaring kangoeroewoningen OCMW Malle 279 Bijlage 2/ Folder Aanpasbaar bouwen Wonen voor ouderen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Woonbeleid, i.s.m. Platform Wonen van Ouderen 280 Bijlage 3/ Evaluatieformulier zorgbehoefte residentiële zorg thuiszorg ( Katz-schaal ) 284 Bijlage 4/ Geformuleerde veronderstellingen bij de raming van de woonzorgbehoefte en de woonzorginfrastructuur (hoofdstuk 3) 289 Bijlage 5/ Bevolkingsdichtheid per wijk 290 Bibliografie 291

23 xxiii LIJST GEBRUIKTE AFKORTINGEN ADSL BPA CKV DVC LDC LLW MFC OCMW MPI PAS PWO RIZIV RDC ROB RUP RVT SHM STAGG TW TNW VAPH Vipa VMSW WGL WMO WSW WZZ Assymetric Digital Subscriber Line Bijzonder Plan van Aanleg Centrum voor kortverblijf Dagverzorgingscentrum Lokaal Dienstencentrum Levenslange Woning Multifunctioneel centrum Openbaar Centrum Maatschappelijk Welzijn Medisch Pedagogisch Instituut Personenalarmsysteem Platform Wonen van Ouderen Rijksdienst voor ziekte- en invaliditeitsverzekering Regionaal Dienstencentrum Rustoord voor bejaarden Ruimtelijk Uitvoeringsplan Rust- en verzorgingstehuis Sociale huisvestingsmaatschappij Stichting Architecten Onderzoek Gebouwen Gezondheidszorg Tehuis werkenden Tehuis niet-werkenden Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap Vlaams Infrastructuurfonds Persoonsgebonden Aangelegenheden Vlaamse maatschappij voor sociaal wonen Woongelegenheden Wet Maatschappelijke Ondersteuning Woonservicewijk Woonzorgzone

24

25 1 INLEIDING Dit rapport is de neerslag van het onderzoeksproject levenslang wonen voor senioren te Genk dat het HIVA vanaf februari 2007 gedurende een jaar uitvoerde in opdracht van het OCMW en de stad Genk. Het onderzoek werd opgevolgd door een stuurgroep bestaande uit beleidsmensen van de stad en het OCMW van Genk, alsook door aanbieders van woon- en zorgvoorzieningen. De onderzoeksopdracht vloeit voort uit het woonbehoefteonderzoek dat in 2005 bij de Genkse ouderen werd uitgevoerd. Twee beleidsaanbevelingen hieruit waren het stimuleren van nieuwe woonvormen op het Genkse grondgebied en het toepassen van het concept van de woonzorgzone, een concept afkomstig uit Nederland met Scandinavische roots. Omdat we in voorliggend onderzoek het concept toepassen op het gehele grondgebied, spreken we over het ontwikkelen van geheel Genk tot zorgvriendelijke stad. Het HIVA bortduurt voor dit onderzoek verder op een breed referentiekader over de evoluties op het vlak van wonen en zorg voor ouderen dat het HIVA opbouwde tijdens vroegere onderzoeksprojecten. Waar het concept van de woonzorgzone in de eerste onderzoeksprojecten rond dit thema relatief nieuw was, geraken ondertussen heel wat meer beleidsverantwoordelijken, zorg- en woonaanbieders en ook zorgvragers ervan overtuigd dat de zuivere residentiële zorg niet voor iedere zorgvrager in de toekomst een oplossing zal bieden. Deze ontwikkeling zorgde ervoor dat ook nieuwe woonvormen en de inzet van technologie in wonen en zorg aandacht krijgt. We zien op diverse plaatsen hierbij een toenadering tussen wonen en zorg en een verschuiving van het zich richten op specifieke behoeften naar algemene behoeften. Vooralsnog blijft het concept van de woonzorgzone beperkt toegepast al zijn heel wat lokale besturen bezig met het herdenken en hertekenen van hun woonzorgbeleid volgens de principes van het concept. Dit rapport bevat vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk schetsen we het theoretische kader: wat zijn de nieuwe vragen van een verouderende bevolking en wat zijn hierop mogelijke (al dan niet nieuwe) beleidsantwoorden? We geven een overzicht van welke woonvormen voor wonen en zorg er bestaan, schetsen hoe technologie in de zorg kan worden ingezet, wat het concept van de woonzorgzone inhoudt en hoe dit concept door lokale besturen kan worden ingezet.

26 2 Inleiding In de twee volgende hoofdstukken wordt concreet vorm gegeven aan hoe de lokale overheid deze nieuwe beleidsantwoorden kan toepassen. In het tweede hoofdstuk bespreken we drie woonvormen van naderbij: het kangoeroewonen, het levenslang wonen en het aanleun- en assistentiewonen. We brengen de belangrijkste kenmerken ervan in kaart en formuleren ondermeer vanuit de knelpunten beleidsaanbevelingen voor het lokale bestuur. In het derde hoofdstuk passen we het concept van de woonzorgzone toe op Genk. We bakenen hiertoe vooreerst het Genkse grondgebied af in zes woonzorgzones. Eveneens brengen we de vraag en het aanbod van de huidige en toekomstige woon- en zorginfrastructuur en dienstverlening in kaart. Vanuit de toetsing van de vraag aan het aanbod, formuleren we beleidsaanbevelingen hoe het lokale bestuur het concept kan toepassen in de zes woonzorgzones. In een vierde hoofdstuk geven we een aanzet voor een communicatieplan naar zowel de bevolking als naar professionelen over het gevoerde geïntegreerde beleid rond wonen en zorg.

27 3 HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN KADER: NIEUWE BEHOEFTEN VRAGEN NIEUWE ANTWOORDEN 1. Evolutie van de behoeften en de antwoorden er op 1.1 Nieuwe behoeften van een ouder wordende bevolking Onze bevolking veroudert en ook het aandeel van deze oudere bevolking neem toe. Dit is ondertussen algemeen geweten en wordt ook op diverse plaatsen gerapporteerd (zie ondermeer Pacolet, 2004; Pelfrene, 2005; Administratie Planning en Statistiek 2005). Naast deze kwantitatieve evolutie kent deze verouderende bevolking ook heel wat andere kenmerken en behoeften dan vroegere generaties ouderen. Diverse bronnen hebben al aandacht besteed aan de grote diversiteit in de oudere bevolking. De grote leeftijdsspreiding binnen de groep van ouderen zorgt voor heel wat andere wensen en noden bij de verschillende generaties van ouderen. Ook grote verschillen in sociale achtergrond, opleiding, tewerkstelling, gezinsontwikkeling en afkomst onderstrepen de diversiteit. Dé oudere bestaat met andere woorden niet (Jacobs, 2004). Naast deze grote diversiteit blijven de huidige en wellicht ook toekomstige ouderen langer gezond en actief, ook wel het active ageing genoemd. Daarmee samenhangend streven ouderen ook een grote autonomie na. Men wil zo lang mogelijk het leven in eigen handen houden. Beide aspecten getuigen van een emanciperende visie op ouder worden (Jacobs, 2004). Een van de wensen van ouderen die hiermee nauw samenhangt en in diverse onderzoeken gerapporteerd wordt, is het zo lang mogelijk in de eigen woning en woonomgeving te blijven wonen. Ouderen wensen daarbij een woning die voldoende comfort biedt en ook ruim genoeg is om ondermeer hobby s te beoefenen en vrienden en (klein)kinderen te ontvangen. Verder wensen zij ook te wonen dicht bij diensten en voorzieningen, waar er winkels in de buurt zijn en het openbaar vervoer vlot toegankelijk is (Winters, 1998, 2003). Ook aan de veiligheid van de woonomgeving wordt door ouderen veel belang gehecht (Vanden Boer, 2005; Huigens, 2001; Johnson et al. 1994). Ook wanneer men zorgbehoevend wordt, wenst men in de eigen woning te blijven wonen. Men wil hierbij zo lang mogelijk zelf kunnen beslissen hoe en door wie men verzorgd wordt. Naast het wonen in een comfortabele woning is een belangrijke factor voor de haalbaarheid van thuiszorg ook de aanwezigheid van

28 4 Hoofdstuk 1 mantelzorg. Heel wat maatschappelijke evoluties zetten de mogelijkheden van mantelzorgers echter onder druk. De participatie van vrouwen aan het maatschappelijke en professionele leven in combinatie met een kleiner aantal kinderen per gezin vermindert de beschikbaarheid van mantelzorg. Ook andere maatschappelijke ontwikkelingen zoals een geringere huwelijksstabiliteit, een kleiner aantal huwelijken, het toenemend ongehuwd samenwonen, de toegenomen mobiliteit, de stijging van de vrijwillige kinderloosheid, de toename van het aantal eenoudergezinnen en de meergeneratie-families maken het levenspatroon ingewikkelder en complexer (Lodewijckx et al., 2005, 2002; Dooghe et al., 1995). Lodewijckx wijst op de evoluties in de jongere cohorten ouderen (55-74-jarigen) die het vermoeden sterken dat het aantal gescheiden personen ook bij de ouderen erg zal toenemen. Een groter aandeel van alleenstaanden binnen de oudere bevolking zal onmiskenbaar een andere aanpak vragen. De ouder wordende bevolking in Vlaanderen heeft dus nieuwe behoeften die vanuit verschillende beleidsdomeinen een aangepast antwoord vragen. Ook de Genkse senioren kennen deze nieuwe behoeften (woonbehoeftenonderzoek Genk, Mens en Ruimte, 2005). Nog meer dan voor de doorsnee groep ouderen in Vlaanderen geldt dat in Genk de diversiteit binnen de groep ouderen erg zal toenemen. Dit dient dan ook een extra aandachtspunt te zijn in het uit stippelen van een gepast Genks ouderenbeleid. 1.2 Evoluties in de antwoorden op deze nieuwe behoeften 5 De sectoren van wonen en zorg trachten op deze evolutie in de behoeften een gepast antwoord te bieden. In vroeger onderzoek (Winters et al., 2001 en 2002; Van Damme & Winters, 2003) werd al gewezen op de vervaging tussen de sector wonen en de sector zorg en dit zowel in Vlaanderen als in Europa. Onderstaand schema illustreert deze evolutie: 5 Grotendeels gebaseerd op Winters (2002), De serviceflat van de toekomst: een schakel binnen een verzorgde woonomgeving. Bijdrage in Pacolet, De rol van de serviceflats in de toekomst in Vlaanderen en Europa. Verslagboek colloquium 28 maart 2001, t Elzenveld Antwerpen.

29 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 5 MICRO Bijzondere behoeften Moving on Zorg Staying put Wonen Algemene behoeften MACRO Omgeving Bron: Winters (2002) Figuur 1.1 Keuzen in de mix van wonen en zorg In het verleden werden voor personen met een specifieke zorgbehoefte specifieke oplossingen uitgewerkt. Hanson (1998) noemt dit de micro-benadering (zie bovenkant van het schema). Binnen deze benadering stellen we vast dat er twee strategieën gehanteerd werden. Enerzijds werden voor de groep met specifieke behoeften aangepaste voorzieningen gecreëerd (rusthuizen, RVT s, psychiatrische verzorgingstehuizen, ). De nadruk ligt in deze voorzieningen op zorg. Het wonen is er secundair. Dit blijkt o.a. uit een kleine woonoppervlakte per bewoner. Wanneer men in deze benadering zorg of andere ondersteuning en dienstverlening nodig heeft, is verhuizen ( moving on ) de boodschap; Anderzijds werd mede in antwoord op de tekortkomingen van deze benadering ook een strategie ontwikkeld die mensen in staat stelt om zelfs met een bijzondere zorgvraag toch thuis te kunnen blijven wonen (aangepaste woningen, woningaanpassing,...). Hier primeert het wonen. Maar deze staying put - strategie kent zijn beperkingen, met name dat de geboden zorg en ondersteuning of andere dienstverlening kan tekort schieten. Tussen beide strategieën is er (ook internationaal) een sterke vervaging vast te stellen. Het aspect wonen wordt belangrijker in de zorgvoorzieningen, terwijl getracht wordt zorg binnen te brengen in heel wat woonvormen. Zo nemen bijvoorbeeld als maar meer rusthuizen en RVT s de naam woon- en zorgcentrum aan. Deze zorgvoorzieningen willen hiermee uitdrukking geven aan het feit dat men ook belang hecht aan het wonen. Het werken in kleinere leefgroepen, het uitbreiden van de woonoppervlakte, het meer belang hechten aan autonomie en privacy zijn maar enkele elementen die moeten bijdragen tot het verhogen van de huiselijkheid en het woonaspect benadrukken.

30 6 Hoofdstuk 1 Anderzijds houden ook wooninitiatieven stilaan meer rekening met de veroudering van de bewoners en de mogelijke nood aan zorg. Dit blijkt o.a. uit initiatieven voor zelfstandig wonen voor ouderen maar ook voor personen met een handicap of mensen met een psychiatrische stoornis. Het promoten van woningaanpassing of het faciliteren van alternatieve woonvormen zijn daar andere voorbeelden van. Het rijke scala aan woonvormen al dan niet specifiek voor ouderen waarbij enige vorm van zorg wordt geboden, maakt daarom het onderwerp uit van het volgende punt. Op vraag van de opdrachtgever zoomen we in hoofdstuk twee nog verder in op enkele specifieke woonvormen zoals kangoeroewonen en assistentie- en aanleunwonen. Ook stellen we de tendens vast van het integreren van (nieuwe) technologie in zowel de woning (bijvoorbeeld als domoticapakket in een woonproject voor ouderen) als in de zorgverlening (bijvoorbeeld ter ondersteuning van de zelfzorg thuis). Omdat deze technologie ook een antwoord kan bieden op de wens van ouderen om zo lang mogelijk thuis te wonen, geven we in punt drie een algemeen overzicht van wat er in dit brede, snel evoluerende domein mogelijk is. We merken zeker bij de diverse woonvormen op dat het begrip zorg in de brede betekenis wordt gebruikt. Naast (para)medische zorg wordt er in deze woonvormen ook heel wat ondersteunende hulp geboden die eerder binnen het beleidsdomein welzijn valt. We hanteren hier daarom voor het begrip zorg de brede definitie zoals ze door Jacobs (et al. 2004) gegeven wordt: zorg is alle medische, verpleegkundige en verzorgende hulp, maar bevat ook opvang (bijvoorbeeld in dagverzorgingscentra, kinderopvang,...), hulpverlening (zoals maatschappelijk werk) en ondersteuning (tal van diensten bijvoorbeeld boodschappendiensten). Wanneer we terug naar ons schema kijken, stellen we vast dat hogergenoemde beleidsantwoorden nog steeds erg inspelen op specifieke behoeften van specifieke groepen. Hierbij focusten we ons tot nu toe vooral op de doelgroep ouderen. We zien echter dat er zich internationaal naast de integratie van wonen en zorg een tweede evolutie afspeelt. In plaats van in te spelen op de bijzondere behoeften van welbepaalde doelgroepen, werkt men meer integrale oplossingen uit waar de gehele bevolking wel bij vaart. Dit is wat Hanson (1998) de macro-benadering noemt (zie onderkant schema). In deze benadering worden ouderen, personen met een handicap, niet meer als een specifieke doelgroep gezien maar wil men iedereen kunnen laten deelnemen aan het gewone leven. Het concept universal design (zie verder bij levenslang wonen) sluit hier nauw op aan. Als we vanuit deze integrale benadering streven om wonen en zorg maximaal te integreren, dan dient dat niet enkel op niveau van de woning of het woongebouw te gebeuren, maar dienen we de gehele woonomgeving als kader te hanteren. Deze integrale benadering vinden we terug in het concept van de woonzorgzone (kortweg WZZ). In punt vier van dit hoofdstuk lichten we de algemene principes toe van dit uit Nederland afkomstige concept en gaan we dieper in op wat de leerpunten zijn uit andere projecten bij het toepassen van het concept op gemeentelijk niveau. In hoofdstuk drie zullen we concreet het concept trachtten toe te passen op de stad Genk.

31 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 7 2. Nieuwe woonvormen als mogelijk antwoord 6 Zoals hoger gesteld, kunnen nieuwe woonvormen of het aanpassen van de huidige woning een mogelijk antwoord zijn op de veranderende behoeften van een ouder wordende bevolking. In dit punt geven we daarom een overzicht van (nieuwe) woonvormen waarin het zorgaspect zit vervat. We bespreken zowel woonvormen die specifiek zijn voor ouderen als niet specifiek woonvormen. We sommen de belangrijkste kenmerken op en verwijzen waar ons bekend naar voorbeeldprojecten in België en het buitenland. Omdat we in de literatuur op het vlak van woonvormen een grote verscheidenheid aan begrippen tegenkomen die soms wel maar niet altijd dezelfde lading dekken, willen we vooreerst in onderstaande tabel een overzicht geven van de meest courante woonvormen met zorg (linkerkolom) met hun respectievelijke synoniemen of verschijningsvormen (rechterkolom). In deze tabel geven we tevens een indeling van deze woonvormen waarbij het uitgangspunt de mate van collectiviteit van de woonvorm is: van volledig zelfstandige woonvormen, over semi-zelfstandige naar collectieve woonvormen. Door bij de woonvorm in een zekere mate van collectiviteit te voorzien, wordt het gemakkelijker om zorg te bieden, terwijl men toch tegemoet komt aan de wens om op het vlak van wonen een zo groot mogelijke autonomie te behouden. We bespreken de belangrijkste kenmerken (en waar gekend ook voorbeeldprojecten) 7 van deze woonvormen hierna volgens de indeling in deze drie groepen. Tabel 1.1 Begrip Overzicht van de belangrijkste woonvormen waar enige vorm van zorg wordt geboden met hun respectievelijke synoniemen of varianten (verschijningsvormen) Synoniem of variant (verschijningsvorm) Individuele zelfstandige woonvormen Gewone gezinswoning Bezoekbaar wonen Aanpasbaar wonen Aangepast wonen Levenslang wonen* Nultreden woning Hindernisvrije woning Levensloopbestendig wonen Levensloopgeschikt wonen Meegroeiwonen Flexibel wonen Woning ingericht volgens Universal Design 6 Mede geïnspireerd op diverse documenten van het Platform Wonen voor Ouderen (PWO 2005, 2000, 1998, s.d.). 7 Een aantal voorbeeldprojecten van Sociale Huisvestingsmaatschappijen, zijn terug te vinden op de website van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, zie ook

32 8 Hoofdstuk 1 Tabel 1.1 Begrip Overzicht van de belangrijkste woonvormen waar enige vorm van zorg wordt geboden met hun respectievelijke synoniemen of varianten (verschijningsvormen) Synoniem of variant (verschijningsvorm) Semi-zelfstandige woonvormen Kangoeroewonen* Groepswonen Serviceflat Collectieve beschermende woonvormen Aanleunwonen* Kleinschalig wonen voor dementerenden Assistentiewonen* ROB-RVT Beschermd wonen Beschut wonen Zorgwonen Meergeneratiewonen Tandemwonen Duplexwonen Mantelzorgwoning - seniorenunit Inwonend bij familie Godshuis/cité/hofje Begijnhof Centraal wonen CoHousing/collectief wonen Quattro-woning Samenhuizen Friendswonen Cirkelwonen Abbeyfieldwoning Zorgflat Serviceresidentie Seniorie Wooncomplex met dienstverlening Genormaliseerd wonen Cantous ADL-woning Fokuswonen Clusterwonen Woon- en zorgcentrum Begeleid wonen Geïntegreerd wonen * Zie verder, hoofdstuk Individuele zelfstandige woonvormen Het merendeel van de Vlaamse bevolking woont in een gewone gezinswoning. Zonder al direct van een alternatieve woonvorm te spreken, kan men er ook voor zorgen dat deze gezinswoning voorzien is op huidige of eventueel toekomstige gezondheidsproblemen. Op deze manier kan men zo lang mogelijk thuis blijven wonen, kan men ook het gehele huis blijven gebruiken en is de woning ook toegankelijk voor bezoekers met lichamelijke beperkingen. Een gezinswoning kan op verschillende manieren worden aangepast, ze kan met name bezoekbaar zijn, aanpasbaar of aangepast. We bespreken hier kort deze verschillende begrippen. Ook het levenslang wonen (met in begrip een woning ingericht volgens het concept van universal design ) is een vorm van individueel zelfstandig wonen

33 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 9 inspelend op de algemene behoeften van vele burgers. Het levenslang wonen krijgt in hoofdstuk twee uitgebreid aandacht Bezoekbaar wonen Kenmerken Bezoekbaar wonen wil zeggen dat men in de gezinswoning bezoek kan ontvangen van iemand die minder mobiel is of in een rolstoel zit. Een rolstoelgebruiker kan dan minstens tot in de woonkamer komen en ook het toilet zelfstandig gebruiken (PWO, 2005) Aanpasbaar wonen Kenmerken Een aanpasbare woning is een woning die men kan ombouwen naargelang de veranderende noden en behoeften. Het PWO (2005) vermeldt dat men zonder dat men nu al de specifieke behoefte heeft, bij bouw of renovatie toch al voldoende brede deuren kan voorzien (rolstoeltoegankelijk), stopcontacten op reikhoogte kan plaatsen, een trap kan kiezen waar de mogelijkheid bestaat om eventueel een traplift te plaatsen. In een aanpasbare woning is het mogelijk dat minstens de keuken, de leefruimte, de (hoofd)slaapkamer, de badkamer en het toilet op één niveau te brengen. Voorbeeldprojecten Woonerf Molenkouter, Aalter 5 aanpasbare woningen voor ouderen, gebouwd door SHM De Volkshaard in Trappen zijn minimum 90 cm, brede deuropeningen (85 cm), rolstoeltoegankelijk toilet en badcel, maximale drempelhoogte van 2 cm, schakelaars en stopcontacten op hoogte van ongeveer 1 m,... Bedoeld voor alle ouderen, dus zeker niet voorbehouden voor hulpbehoevenden Aangepast wonen Kenmerken Een aangepaste woning is aangepast aan een minder mobiele bewoner en is dus vooral gericht op fysieke beperkingen. Het gaat meestal om een nultreden of hindernisvrije woning.

34 10 Hoofdstuk 1 Er zijn tal van hulpmiddelen aanwezig zodat er zoveel mogelijk zelfstandig kan geleefd worden. Om een woning aan te passen kan men ergotherapeutisch advies inwinnen, bepaalde premies krijgen. Specifieke aangepaste woningen voor personen met een handicap zijn de ADLassistentiewoningen (zie verder). Voorbeeldprojecten Woonproject t Roetje, Wuustwezel 15 aangepaste seniorenwoningen (lage drempels, ruime slaapkamer, aangepaste badkamer,...) en conciërgewoning gebouwd door SHM De Voorkempen. De woningen zijn gegroepeerd in een overdekte binnenstraat met 2 toegangen (afgesloten met pasjes), de 15 voordeuren zijn in de overdekte straat gelegen. De binnenstraat wordt ook gebruikt voor buurtfeesten. Iedere woning heeft een eigen tuintje. Godshuizen, Brugge Een 500-tal godshuizen werden door het OCMW gerenoveerd tot aangepaste sociale woningen voor ouderen. De woningen zijn verspreid over de gehele Brugse binnenstad en zijn gevarieerd in grootte en comfort. 2.2 Semi-zelfstandige woonvormen Een tweede groep van woonvormen met zorg zijn de semi-zelfstandige woonvormen. We bespreken de belangrijkste kenmerken en voorbeeldprojecten van het groepswonen en het wonen in een serviceflat. Het kangoeroewonen (met inbegrip van het duplexwonen) wordt op vraag van de opdrachtgever in een volgend hoofdstuk meer diepgaand uitgewerkt. Het PWO (Candau, 2006), vermeldt als semi-zelfstandige woonvorm ook nog het opvangwonen. Als voorbeeld hiervan verwijst men naar het tijdelijke wonen in een zorgboerderij of een gastgezin ter ontlasting van de mantelzorger Groepswonen Kenmerken Ieder individu (of paar) heeft in principe een eigen woning/wooneenheid. Al zijn er ook projecten bekend waar ouderen echt gezamenlijk in één huis wonen. Bepaalde ruimten en voorzieningen worden gedeeld met het oog op doelmatigheid of gezelligheid, zo worden soms de (warme) maaltijden samen gebruikt.

35 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 11 De doelgroep is vooral valide ouderen, soms wonen ook meerdere generaties samen. Soms leeft men ook volgens een bepaalde woonfilosofie. Er bestaan specifieke projecten van groepswonen voor dementerenden. Dit is dan eerder een volledig collectieve woonvorm en bespreken we verder bij het kleinschalig wonen voor dementerenden (zie punt 2.3). Volgens het PWO (s.d.) heeft een woongroep een aantal kenmerken: er is bereidheid tot gezamenlijke activiteiten en wederzijdse hulp, de leden van de woongroep nemen beslissingen in gezamenlijk overleg, het gaat om een project van zelfstandige woningen met ten minste één gemeenschappelijke ruimte waarbij de bewoners van meet af aan betrokken zijn geweest. In de praktijk bestaan er volgens het PWO (s.d.) verschillende vormen van groepswonen: een begijnhof; een godshuis/hofje/cité : huisvesting voor arme bejaarden gesticht tussen de 13 de en 19 de eeuw uit liefdadigheid, te beschouwen als voorloper van de huidige sociale huisvesting; centraal wonen : een beperkt aantal huishoudens woont samen, maar elk huishouden behoudt een grote autonomie; CoHousing of collectief wonen : naast de privé-woonst is er een uitgebreid aanbod aan gemeenschappelijke voorzieningen zoals een tuin, een grote leefruimte met eetzaal en keuken, wasfaciliteiten en kinderopvang. Samenhuis - of CoHousing projecten hebben volgens de partij Groen! telkens vier gemeenschappelijke kenmerken: 8 participatief proces: bewoners participeren actief aan het gehele proces en nemen beslissingen als groep (dus ook initiatief nemen, planning en ontwerp van het project); stichten van een intentionele gemeenschap: men wil een echte gemeenschap stichten, dit uit zich o.a. in de constructie en de organisatie van de site; uitgebreide gemeenschappelijke voorzieningen: er is een gemeenschappelijke ruimte (om te eten, te spelen,...) die spil is van het leven op de site, andere gemeenschappelijke voorzieningen kunnen bijvoorbeeld een werkplaats zijn of een lokaal met een gezamenlijke wasmachine, management van de site gebeurt door bewoners zelf: taken en verantwoordelijkheden worden verdeeld onder alle bewoners, beslissingen worden genomen in een gemeenschappelijke vergadering. Waar het bij CoHousing eerder om gezinnen gaat, is het Friendswonen een woonvorm voor vrienden die een huis delen. Samen wonen dus, maar niet in gezinsverband. Huiselijke taken en vaste kosten worden gedeeld. Andere 8 Persmededeling 20 maart 2006, Groen! wil dat samenhuizen prioriteit wordt in het Vlaamse Woonbeleid; voorstel van decreet houdende wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wat het ondersteunen van projecten van gemeenschappelijk wonen betreft (V. Dua en M. Vogels, 19 april 2006).

36 12 Hoofdstuk 1 voordelen van huisdelen die door sommigen worden aangehaald zijn ondermeer dat het vereenzaming tegen kan gaan en ruimte in de stad kan besparen. Een ander vorm van groepswonen is het cirkelwonen : ieder gezin/iedere oudere heeft een eigen woning die gelegen is rondom een open plein of binnenhof. Hierdoor zijn de bewoners meer betrokken op elkaar. 9 Voorbeeldprojecten Andromeda, OCMW, Sint-Lambrechts-Woluwe Er zijn zes woongroepen bestaande uit elk 5 personen. Iedere woongroep heeft een appartement met een gemeenschappelijke woonen eetkamer, een keuken, twee badkamers, twee wc s, bergruimte en een klein tuintje. Binnen het appartement heeft iedere bewoner een eigen kamer. Voor het verblijf betaalt de bewoner een dagprijs. La Fraternité du Buisson, Louvain-la-Neuve Er zijn tien individuele wooneenheden en twee gemeenschappelijke ruimten, opgericht op initiatief van een groep ouderen. Elk appartement is eigendom van de bewoner. De groep is sterk christelijk geïnspireerd. Enkel in geval van nood doet men beroep op elkaar. Wordt de zorg te zwaar, dan wordt de hulp van bestaande buitendiensten ingeroepen. La Poudriere, Brussel Verschillende leeftijden en nationaliteiten wonen samen in verschillende gebouwen: er is één centraal gebouw voor de gemeenschappelijke activiteiten, er zijn verschillende aanleunende appartementen, kleine woonhuisjes en werkateliers in de onmiddellijke omgeving. Verschillende bewoners oefenen een beroep uit buitenshuis maar staan hun loon af aan de gemeenschap. Alle inkomsten en uitgaven worden gemeenschappelijk beheerd. Elke bewoner krijgt per week een bepaalde som zakgeld. Het is een pluralistische woongemeenschap waar men kiest voor soberheid, vriendschap, aanwezigheid en rechtvaardigheid. Soortgelijke woongemeenschappen zijn te vinden in Brussel (2), Vilvoorde, Rummen en Perulwez. In de vijf woongemeenschappen samen wonen meer dan 100 mensen. De Drie Appelbomen, Etterbeek Een dertigtal jaar geleden werd het appartementencomplex gesticht door baronnes Verdickt met de bedoeling om jonge, alleenstaande moeders te herbergen. Later ontstond de idee om ook ouderen in het complex op te nemen om zo de intergenerationele solidariteit te versterken. 9 Politiek programma, SPa Antwerpen, persconferentie V. Dua Groen!, 9 maart 2004; Algemeen programma Groen, gemeenteraadsverkiezingen 2006.

37 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 13 Het appartementencomplex bevat 60 individuele flats waarin 100 personen van verschillende generaties en doelgroepen samenleven, met name: ouderen, alleenstaande moeders met kinderen en personen met een lichte handicap. Er zijn 48 betaalde personeelsleden en 58 vrijwilligers. Financiering gebeurt door subsidies (o.a. door Riziv-subsidie via een gedeeltelijke erkenning als rusthuis), maar ook door giften van particulieren, stichtingen, banken en bedrijven. (Guffens 2006; PWO, 2006) Quattro-project, NV De Leefboom, Zoersel De Quattro-bungalow is een Deens-Belgisch bouwconcept. Het is een zelfdragende vierkante constructie bestaande uit 4 wooneenheden die telkens één kwart van een vierkant beslaan. Een koepel in het centrum van het huis zorgt voor veel licht in alle kamers. Gemeenschappelijk is de wasruimte en de wintertuin-zithoek. Tot de standaardafwerking van de bungalows behoren panieksloten, personenalarm verbonden met medebewoners en gekoppeld aan een elektrische deuropener, handgrepen bij de toiletten, nachtverlichting, in de vloer verzonken douche en brede deuren. In Halle-Zoersel is er één dergelijke woning gebouwd. In Lochristi zijn er plannen voor 5 quattro-bungalows in een private verkaveling. (zie ook: Privé-initiatief, Grensstraat, Leuven Vijf gezinnen besloten samen één gebouw te bouwen op een gemeenschappelijk perceel. Elk gezin heeft een eigen wooneenheid met privé-tuin. Vooraan het gebouw is een gemeenschappelijke buitenruimte. La Résidence du Moulin, OCMW, Ottignies Op initiatief van een groep ouderen werd door het OCMW een groepsresidentie op touw gezet. Het OCMW wou een tussenvorm creëren tussen het residentiële aanbod en het thuiszorgaanbod. Iedere oudere (of koppel) heeft een eigen studio of appartement (in totaal zijn er 36). Men kan beroep doen op het thuiszorgaanbod van het OCMW (huishoudelijke hulp, personenalarm) en een dienst animatie voorziet in tal van activiteiten. Verder is er ook een gezamenlijk restaurant (ook voor buurtbewoners) en een gemeenschappelijke wasplaats. De dienst animatie bouwt ook heel wat intergenerationele activiteiten in: de bewoners geven breicursussen, vertellen verhalen en leren streekgerechten aan de leerlingen in de plaatselijke school. De oude schans, Amsterdam, Nederland Project met 13 wooneenheden.

38 14 Hoofdstuk 1 De leeftijd van de bewoners varieert tussen 53 en 87 jaar, het gaat allemaal om alleenstaanden. Het is één van de oudste projecten voor groepswonen ondersteund door de Landelijke Vereniging Groepswonen van Ouderen uit Nederland (1987); (Meer informatie over dit project en tal van andere projecten in Nederland is te vinden op CoHousing, Denemarken Het eerste project is gestart op initiatief van een aantal vrienden in de jaren 60. Momenteel zijn er een 80-tal initiatieven. De Deense overheid stimuleert door het geven van subsidies, vergemakkelijking van het aangaan van een lening in groep en de overheid neemt het concept mee op in de masterplannen bij de ontwikkeling van nieuwe gebieden. Senior CoHousing, Odense, Denemarken De doelgroep bestaat uit vrij jonge senioren van vijftig jaar of ouder. De projecten worden uitgevoerd door sociale bouwmaatschappijen, coöperatieven of door de private bouwsector. Abbeyfieldhouses Men is gestart in Groot-Brittannië. Ondertussen zijn er initiatieven in 15 andere landen. De initiatiefnemer voor deze projecten is de Abbeyfield Society die in 1956 werd opgericht. Nu heeft ze ongeveer huizen met ongeveer bewoners en vrijwilligers. Het zijn familiegrote huizen waar zes tot twaalf ouderen ondersteund wonen. Een inwonende huisverantwoordelijke zorgt voor de twee hoofdmaaltijden en voor het groot onderhoud. Daarnaast is er een grote inbreng van vrijwilligers. De financiering gebeurt via giften, fondsenwerving en contracten met de lokale overheid. Ook huurders dragen bij tot de werkingskosten. Naast de gewone Abbeyfieldhuizen bestaan er ook een aantal huizen voor extra-zorg met een meer professionele omkadering; (zie ook Belgische Abbeyfieldhuizen De vzw Abbeyfield Belgium werd opgericht in 1995 met de steun van de Koning Boudewijnstichting. Elk huis wordt beheerd door een aparte VZW, de huurprijs is de kostprijs van het huishouden. Er is telkens een niet inwonende housekeeper aanwezig. In België zijn er momenteel drie Abbeyfieldhuizen: Monticelli (Villers-La- Ville), Entre Voisins (Etterbeek), Maison Jean-Remacle de la Tour (Lixhe). (zie ook

39 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden Wonen in een serviceflat Kenmerken Iedere bewoner heeft een eigen flat. De dienstverlening is facultatief en kan bestaan uit het onderhoud van de flat, warme maaltijden in een gezamenlijk restaurant en eventueel een vrijetijdsaanbod. Een serviceflat kan al dan niet erkend zijn door de Vlaamse overheid. Wanneer de initiatiefnemer een erkenning aanvraagt, dient hij te voldoen aan een aantal wettelijke vereisten zoals: het voorzien in een noodoproepsysteem dat 24 uur bemand is, minimum 10 en maximum 90 wooneenheden bevatten, ingeplant zijn in of bij een bewoonde wijk, de wooneenheden dienen voorbehouden te zijn voor personen boven de 60 jaar, de exploitatie dient te gebeuren door één enkele natuurlijke persoon of rechtspersoon; bijkomend zijn er ook normen inzake ondermeer het opname- en ontslagbeleid, de voeding, de te verstrekken zorg en het gebouw. Niet erkende serviceflats hanteren diverse benamingen zoals serviceresidentie, seniorie, luxeappartement voor senioren, en kunnen aan hun bewoners tal van zorg- en dienstverleningsfaciliteiten bieden zoals een gezamenlijk restaurant, een wellness-afdeling,. Zij zijn niet onder te brengen onder de reglementering van de serviceflatgebouwen omdat zij bijvoorbeeld de appartementen verkopen in plaats van te verhuren of omdat zij zich theoretisch ook openstellen voor niet 60-plussers of omdat de zorg- en dienstverlening door verschillende organisaties wordt aangeboden. Een aantal van deze initiatieven richt zich tot een eerder begoed publiek (zie ook Peetermans & Winters, 2007, te verschijnen). In principe geldt er in Vlaanderen een verplichting tot erkenning. Hierdoor bevinden deze voorzieningen zich samen met een aantal projecten voor ouderen uit de sociale huisvesting waar ook gemeenschappelijke dienstverlening is (restaurant, ontspanningsruimte) op wettelijk vlak in een grijze zone. In de conceptnota van voormalig minister van welzijn Vervotte 10 (zie verder, hoofdstuk twee) geeft men een eerste aanzet om deze situatie verder uit te klaren. Voorbeeldprojecten Sint-Maria, Brecht Aangepaste wooneenheden met ingebouwde domotica (zie verder punt 3). 10 Conceptnota van voormalig minister van welzijn Vervotte Een nieuw woon-, welzijns- en zorgbeleid voor ouderen in Vlaanderen van 15 maart 2007.

40 16 Hoofdstuk 1 Ruelenspark, Heverlee Serviceflatgebouw van 4 verdiepingen met 46 appartementen (van 42 tot 50 m 2 ), twee studio s en een LDC. In het park rond het gebouw zijn er 34 laagbouwwoningen voor senioren, gebouwd en beheerd door een SHM. Parkresidentie, Jette Het gaat om een niet-commercieel project van 32 serviceflats voor zelfstandig wonende valide en licht zorgbehoevende Nederlandstalige ouderen. Het gebouw is opgevat als een levendig centrum waarbij de bewoners kunnen deelnemen aan het wijkleven en aan sociaal-culturele activiteiten. De oppervlakte van ieder appartement varieert van 40 tot 70 m 2. In de wooneenheden is er tussen de woonkamer en de slaapkamer een verplaatsbare wand waardoor de bewoners zelf de ruimte kunnen indelen. Ter Hooie, Genk Sociale woningen voor ouderen gekoppeld aan lokale dienstencentra die daardoor fungeren als serviceflats (zie ook hoofdstuk 3). 2.3 Collectieve beschermende woonvormen Een derde en laatste grote groep van woonvormen met zorg zijn de collectieve beschermende woonvormen. Deze woonvormen bestaan uit een brede waaier van woonvormen waar enige vorm van ondersteunende, meestal professionele, zorg wordt geboden. De collectieve beschermende woonvorm die wij hier kort bespreken is het kleinschalig (genormaliseerd) wonen voor dementerenden. Het aanleun- en assistentiewonen wordt meer diepgaand in hoofdstuk twee besproken. Een andere collectieve beschermende woonvorm voor ouderen is het klassieke woon- en zorgcentrum. Ook in de sector voor personen met een handicap vinden we een aantal collectieve beschermende woonvormen (o.a. begeleid wonen, geïntegreerd wonen en beschermd wonen). 11 Het beschut wonen is dan weer een woonvorm voor personen met een psychiatrische aandoening. Bij deze laatste 11 Begeleid wonen is een woonvorm waarbij een dienst voor begeleid wonen ondersteuning geeft aan één persoon met een handicap of aan een kleine groep personen met een handicap die samen een huis delen. Er wordt begeleiding gegeven op alle levensdomeinen: werk, wonen, budget, relaties, opvoeding kinderen; Geïntegreerd wonen is een individuele of groepswoonvorm voor personen met een handicap. De woningen zijn maximaal geïntegreerd in de gewone woonomgeving. De persoon met een handicap krijgt een globale begeleiding in zijn woonsituatie en een voor hem aangepaste dagbesteding. De intensiteit van de begeleiding is groter in vergelijking met het beschermd wonen (De Bruyn, 2007). Een voorbeeldproject van het beschermd wonen voor personen met een mentale handicap is het Huis aan de Voorne te Zoersel. De opdrachtgever is de VZW Monnikenheide die diverse woon- en zorgvormen voor personen met een handicap aanbiedt. Acht individuele studio s zijn geïntegreerd in één groot huis. De gemeenschappelijke keuken en leefruimte op de benedenverdieping biedt plaats voor het samen koken en het contact met de begeleiding. Zie ook:

41 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 17 woonvorm gebeurt er een begeleiding aan huis. De woning zelf is vaak niet echt anders dan een doorsnee gezinswoning waar men met een aantal mensen in samenwoont Kleinschalig (genormaliseerd) wonen voor dementerenden Kenmerken Het is een woonvorm specifiek voor dementerenden waar men zo normaal mogelijk wenst te wonen ( genormaliseerd ): een zo normaal mogelijk huiselijk leven met een evenwicht tussen autonomie en professionele zorg. Er wordt extra aandacht besteed aan een rustgevende omgeving, herkenbaarheid, veiligheid en geborgenheid, belevingsgerichte zorg. Het is kleinschalig: er zijn vaak leefgroepen van minimaal 6 tot maximaal 16 personen. Voorbeeldprojecten Huis Perrekes, Geel Het gaar om drie huizen in de rij, de leefruimtes zijn beneden, het merendeel van de slaapkamers zijn boven. Er is een keuken en een badkamer aanwezig zoals in een gewone woning. In ieder huis wonen telkens 15 personen met dementie, het gaat om vrij heterogene groepen waarbij de autonomie maximaal gestimuleerd wordt. Er is een huiselijke inrichting en levenswijze, er is muziektherapie. (zie ook: De Bijster vzw, huizen Iduna en Hestia, Essen In aansluiting met het rust- en verzorgingstehuis De Bijster zijn er twee appartementen waar 15 personen met beginnende dementie samenwonen in twee leefgroepen. De bewoners nemen huishoudelijke taken op, ieder volgens de eigen mogelijkheden. De kleinschaligheid en de herkenbare inrichting accentueren het woonklimaat. (zie ook Belgische Cantous Het Belgische cantous-concept is gebaseerd op de originele Franse Cantous. De term Cantous vindt zijn oorsprong in de Languedoc en betekent het huiselijke leven. Een Cantous is een gemeenschappelijke woonomgeving voor dementerenden waar iedereen volgens de eigen mogelijkheden deelneemt aan de bezigheden uit het dagelijkse leven. Van de familie wordt een actieve deelname verwacht om samen met het personeel de bewoners te stimuleren om de aanwezige mogelijkheden maximaal te benutten.

42 18 Hoofdstuk 1 In Wallonië en Brussel zijn er momenteel een 40-tal Cantous die voor het merendeel ingericht zijn in bestaande ROB s en RVT s. De Belgische Cantous-vereniging wil bestaande residentiële voorzieningen voor ouderen ook bijstaan om (een deel van) hun voorziening tot een Cantous om te vormen. (zie ook Woon- en zorgcentrum Floordam, Melsbroek Er zijn 114 woongelegenheden, waarvan 42 voor dementerenden. De wooneenheden zijn verdeeld over 8 individuele woningen met een eigen voordeur die elk functioneren als een aparte verpleegeenheid, met 12 tot 14 bewoners per woning. Naast de eigen kamer is er in iedere woning een woonkamer, een bereidingskeuken, een badkamer, een verpleegpost en een eigen tuin met specifieke aanleg. 2.4 Besluit In de hier besproken woonvormen blijft het wonen primeren, en tracht men zorg binnen te brengen. Deze zorg kan zowel door professionelen (in het kleinschalig groepswonen voor dementerenden, woon- en zorgcentrum,...) als door mantelzorg (groepswonen, kangoeroewonen,...) geboden worden. Een aantal van de vernoemde woonvormen richten zich specifiek op ouderen, anderen zijn bedoeld voor een brede laag van de bevolking. Algemeen kunnen we daarom stellen dat deze woonvormen met zorg of ondersteuning binnen het geschetste kader (zie hoger, figuur 1.1) zich eerder aan de rechterkant van het schema (de woonkant) en toch ook eerder aan de bovenkant situeren (micro-benadering). Het blijven immers vaak woonvormen die gericht zijn naar een specifieke doelgroep of inspelen of specifieke behoeften. In onderstaand schema geven we de belangrijkste woonvormen die we bespraken een plaats waardoor de accenten van iedere woonvorm duidelijker worden.

43 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 19 MICRO Bijzondere behoeften Moving on Zorg & ondersteuning ROB-RVT Staying put Wonen Aangepast wonen Woningaanpassing Kleinsch. wonen dement Groepswonen Kangoeroewonen Serviceflat Aanleunwonen Assistentiewonen Aanpasbaar wonen Levenslang wonen Algemene behoeften MACRO Omgeving Bron: Gebaseerd op Winters (2002) Figuur 1.2 Situering van woonvormen in de mix van wonen en zorg De individuele zelfstandige woonvormen (aanpasbaar wonen, aangepast wonen, levenslang wonen) leggen duidelijk de nadruk op de staying put -gedachte. Het accent ligt vooral op het wonen waardoor deze woonvormen zich dan ook eerder aan de rechterkant van het schema bevinden. Wel is er een duidelijk verschil te merken in de mate waarin ze inspelen op specifieke dan wel op algemene behoeften. Zo is een aangepaste woning of zijn maatregelen van woningaanpassing meestal gericht naar een specifiek individu met specifieke behoeften terwijl aanpasbaar of bezoekbaar wonen al iets meer gericht is op algemene behoeften van (voornamelijk) fysiek immobiele personen. Het levenslang wonen richt zich het meest op algemene behoeften. Woningen die volgens dat concept gebouwd zijn, kunnen het meest door diverse doelgroepen bewoond worden. Het gaat ook over woningen die als andere woningen deel uitmaken van een gewone woonomgeving. Het concept levenslang wonen wordt verder in hoofdstuk 2 besproken. Bij de semi-zelfstandige woonvormen (groepswonen, kangoeroewonen, serviceflat) zorgt een zekere mate van collectiviteit voor de nodige zorg en ondersteuning waardoor zelfstandig wonen langer mogelijk blijft. We situeren deze woonvormen daarom aan de zorgkant in het midden van het schema: er is een toenadering tussen wonen en zorg en de woonzorgvormen spelen (met uitzondering van het kleinschalig wonen voor dementerenden) niet in op specifieke behoeften. De geboden ondersteuning is eerder van niet-professionele aard. Wat niet wil zeggen dat men binnen deze woonvormen geen beroep kan doen op professionele zorgverleners uit het klassieke thuiszorgaanbod. Dit zorgaanbod verloopt dan eerder op afspraak en er is meestal geen 24 uurspermanentie (dit geldt evenzeer voor de bewoners van de hoger besproken individuele zelfstandige woonvormen). De collectief beschermende woonvormen (kleinschalig wonen voor dementerenden, aanleun- en assistentiewonen) situeren zich ook aan de linkerkant van het

44 20 Hoofdstuk 1 schema. Het zijn woonzorgvormen die zich richten zich tot een doelgroep met een specifieke zorgbehoefte omwille van een specifieke pathologie (bijvoorbeeld dementie) of een specifieke beperking (bijvoorbeeld lichamelijke immobiliteit). Deze woonzorgvormen zijn veelal gegroeid uit de zorgsector vanuit de idee van het genormaliseerd wonen. Bij het kleinschalig groepswonen voor dementerenden is in de meeste projecten permanent een zorgverlener aanwezig. Bij het aanleunen assistentiewonen is er meestal permanent een zorgverlener op vraag aanwezig (al dan niet enkel in noodgevallen). Aan de bovenkant van het schema bevinden zich de klassieke woon- en zorgcentra of rusthuizen en RVT s waar de insteek in eerste instantie de zorg is maar waarbij er een duidelijke evolutie is in het benadrukken van het woonaspect. Een groot deel van deze woonvormen blijft eerder gericht op specifieke behoeften en kan voor een welbepaald publiek een oplossing bieden. Vanuit een inclusief denken, gaat het concept levenslang wonen heel wat verder. Het concept van de woonzorgzone (zie verder punt 4 en hoofdstuk 3) gaat nog een stap verder en integreert wonen en zorg binnen één en dezelfde woonomgeving waardoor niet alleen de woning, maar ook de diensten en voorzieningen in de omgeving tegemoet komen aan de algemene noden. De hier opgesomde woonvormen kunnen wel een onderdeel vormen van dergelijke bredere benadering. Bovendien kan een aantal van de woonvormen ingericht worden volgens het concept levenslang wonen of mee deel uitmaken van een woonzorgzone. 3. De inzet van (nieuwe) technologie als mogelijk antwoord Algemeen kader We zegden al dat nieuwe woonvormen kunnen bijdragen tot het langer zelfstandig thuis blijven wonen van ouderen. We stellen vast dat ook technologie wordt ingezet ter ondersteuning van wonen, zorg en welzijn bij ouderen, maar ook bij andere doelgroepen. Het onderwerp is hip en haalt regelmatig de pers. We stellen vast dat technologie een onderdeel kan zijn van individuele woningaanpassing maar dat het evengoed wordt ingezet bij grotere nieuwbouwprojecten. Daarnaast zijn er ook heel wat zorgorganisaties die innovatieve projecten met technologie opstarten. In dit punt willen we daarom een algemeen overzicht geven van hoe technologie kan worden ingezet om het wonen, zorg en welzijn te ondersteunen en hoe technologie een antwoord kan bieden op de veranderende behoeften van een vergrijzende samenleving. In hoofdstuk twee zullen we bij de bespreking van enkele 12 Zie ook Peetermans A. & Winters S. (2007), Ouder worden in de stad. Concept voor een zorgvriendelijke wijk in de Leuvense binnenstad, HIVA-K.U.Leuven, te verschijnen.

45 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 21 specifieke woon(zorg)vormen ook telkens concreet weergeven welke technologietoepassingen mogelijk zijn. Wanneer we spreken over technologie ter ondersteuning van wonen, zorg en welzijn, spreken we in feite over een zeer brede waaier van toepassingsvormen en dienstverleningsmodellen. In een vroegere HIVA-onderzoek over telecare 13 ontrafelden we zes grote categorieën van dienstverleningsmodellen waarbij technologie ter ondersteuning van wonen en zorg (met inbegrip van welzijn) kan worden ingezet, met name: teleassistance, telesocial care, telemedicine, telenursing, televideoconferencing en teleservicediensten. Bij elk van deze categorieën van dienstverleningsmodellen zijn nog een aantal subcategorieën te onderscheiden. In onderstaande figuur wordt dit schematisch weergegeven. Tele Social Care: Telecontact Informatie, advies Telebegeleiding Telecounseling Telezorgbemiddeling Teleservice: Gemeenschapsdiensten (e-banking,..) Dagbesteding Tele-assistance: Omgevingsmonitoring Lifestylemonitoring Tele-oppas Telecare Telemedicine: Teleconsultaties - diagnose Telemedicalmonitoring Telenursing: Teleconsultaties Telenursemonitoring Televideoconferencing: Lotgenotencontact Contact met mantelzorg Bron: Figuur 1.3 Peetermans A., Hedebouw G. et al. (2004), Telecare voor ouderen. Socio-economische analyse van het gebruik van videotelefonie binnen de ouderenzorg, p. 32 Schematische voorstelling van de verschillende categorieën van toepassingsmogelijkheden van technologie ingezet ter ondersteuning van wonen, zorg en welzijn Voor een gedetailleerde beschrijving van elk van deze subcategorieën en de er aan verbonden organisatorische en technische voorwaarden, voordelen en knelpunten verwijzen we naar het al eerder genoemde onderzoeksrapport. In de volgende punten beperken we ons tot een algemeen overzicht van nieuwe technologieën of van die dienstverleningsvormen met technologie waarmee men 13 Peetermans A. & Hedebouw G. et al. (2004), Telecare voor ouderen. Socio-economische analyse van het gebruik van videotelefonie binnen de ouderenzorg. action=zoekresultaat&language=nl.

46 22 Hoofdstuk 1 bij de vormgeving van een woonzorgproject structureel van in het begin al moet rekening houden. De toepassingen die de zorg ondersteunen worden samen met de welzijnstoepassingen besproken. De grens tussen zorg- en welzijnstoepassingen is immers niet altijd zo duidelijk te maken. De technologie die gebruikt wordt is vaak dezelfde. Het is de context van wie het gebruikt met welke doelstelling die eerder bepaalt of het over zorg dan wel over welzijn gaat. We maken wel een onderscheid tussen die technologietoepassingen die eerder zorg en welzijn ondersteunen en die toepassingen die eerder het wonen ondersteunen. Uiteraard zijn er ook hier een aantal gemengde toepassingen waarbij deze opdeling eerder artificieel is. De hierboven weergegeven figuur gebruiken we telkens als referentiekader. Meer nog dan in andere domeinen, is dit overzicht van mogelijkheden erg onderhevig aan verandering door de snelle evolutie in de technologie. Zo heeft de evolutie van analoge lijnen naar digitale breedbandlijnen (ADSL, Coax, glasvezel) in de laatste tien jaar technisch veel meer mogelijk gemaakt omdat gegevens veel sneller en in grotere hoeveelheden kunnen worden verstuurd. Ook heeft men recent heel wat vooruitgang geboekt bij de ontwikkeling van draadloze netwerken. Deze evoluties zijn op voorhand niet altijd in te schatten wat het niet gemakkelijk maakt wanneer men in bouwplannen met deze evolutie wenst rekening te houden. Naast het technologische en technische aspect (wat is er technisch mogelijk en hoe dient de infrastructuur hierop voorzien te worden?) is de integratie van de technologie in het zorgsysteem een even belangrijk of zelfs nog belangrijker aspect. De ervaring leert dat heel wat proefprojecten juist falen op dit punt. De integratie van de technologie in het zorgsysteem dient dan ook een belangrijk aandachtspunt te zijn wanneer men beslist één of andere technologie te integreren in het wonen, de zorgverlening of andere dienstverlening. Wanneer men denkt aan het inzetten van technologie in de huisvesting of de zorgverlening, botst men nogal eens op een aantal ethische vragen en kritieken. Argumenten die gegeven worden zijn dan o.a. dat men beter zou investeren in een snellere uitbouw van residentiële zorg en thuiszorg en meer daadwerkelijke hulp aan bed. Brownsell (et al., 2003) halen echter aan dat iedereen er van overtuigd is dat ouderen zo lang mogelijk thuis willen wonen. Het inzetten van technologie kan volgens hen een instrument zijn om dit doel te bereiken, en dient daarom ondersteund te worden. Het kan ook niet de bedoeling zijn dat het inzetten van technologie vereenzaming in de hand werkt. Wanneer we de opsomming van technologische mogelijkheden bekijken, kan men de indruk kunnen krijgen dat we ons gehele leven en zorg van thuis uit kunnen organiseren zonder dat we nog veel contacten in levende lijve nodig hebben. Technologie kan echter ook bijdragen om vereenzaming tegen te gaan. Zo biedt het bijvoorbeeld extra contactmogelijkheden met familie en vrienden. Bosma (2001) stelt dat bij de introductie van de telefoon en de televisie ook werd gevreesd voor een mogelijke vereenzaming. Het introduceren van nieuwe ICT brengt vaak een nieuwe, andere manier van communiceren met zich mee waardoor we ook onze levenswijze gedeeltelijk (moeten) aanpassen. Dit

47 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 23 hoeft echter niet nadelig te zijn. Een aandachtsgroep blijft hierbij volgens ons toch de generatie van huidige ouderen die ook via hun vroegere professionele leven quasi niet met ICT in contact kwam. Wanneer we bij hen technologie ter ondersteuning van het wonen en de zorg wensen te introduceren, verdient het aanbeveling om eenvoudige en gebruiksvriendelijke technologie te gebruiken en hen van in het begin bij de introductie van technologie bij het proces te betrekken (eventueel samen met een vertrouwenspersoon). 3.2 Enkele mogelijkheden ter ondersteuning van zorg en welzijn Personenalarmering als eerste (gekende) toepassing van technologie Het personenalarmsysteem (kortweg PAS), is één van de eerste technologische toepassingen in de zorg die ook werkelijk al wijd verspreid is. 14 Het systeem maakt nu voornamelijk gebruik van het klassieke telefoonnetwerk en kan door één druk op de knop van de gebruiker een spreekluisterverbinding tot stand brengen met een hulpverlener in een alarmcentrale. De doelstelling is vooral het geven van de zekerheid aan alleenstaande personen dat als er iets gebeurt er ook snel hulp ter plekke kan zijn. Het niet hebben van garantie op 24 uurshulp is immers vaak een drijfveer om de overstap naar een beschermde woonvorm zoals een serviceflat of rusthuis te maken (o.a. Johnson et al. in Peetermans et al. 2002). Het huidige PAS en zijn dienstverlening kunnen we in het hoger geschetste kader onderbrengen in de categorie teleassistance. Er lopen momenteel een aantal proefprojecten om het huidige PAS-systeem als vertrekbasis te gebruiken voor een aantal nieuwe technologieën. Hierdoor kan de dienstverlening van het huidige PAS-systeem relatief eenvoudig worden uitgebreid (zie volgend punt) Uitbreiding van het PAS-systeem en andere soorten van teleassistance Er zijn diverse mogelijkheden van uitbreiding van het PAS-systeem. 15 Ter illustratie bespreken we er hier enkele van. Afhankelijk van de invalshoek valt dit gebruik van technologie in bovengeschetst kader onder de subcategorie omgevingsmonitoring (meten van gas, rook, ), de subcategorie lifestylemonitoring (meten van de leefstijl van een bewoner: het opstaan, rondlopen,...) of tele-oppas (passen op een persoon van op afstand). Bij deze voorbeelden kan er vertrokken worden vanuit het bestaande PAS-systeem (telefoonnetwerk) maar kan men ook los daarvan gebruik maken 14 Hoewel België hierbij in vergelijking met andere Europese landen toch wat achterop hinkt, zie ook Peetermans A., Hedebouw G., Misplon S. & Vanhees M. (2004), Videotelefonie en personenalarmering. Een verkennend onderzoek naar de uitbouw van een telecare-aanbod in Vlaanderen. 15 Peetermans A., Hedebouw G., Misplon S. & Vanhees M. (2004), Videotelefonie en personenalarmering. Een verkennend onderzoek naar de uitbouw van een telecare-aanbod in Vlaanderen.

48 24 Hoofdstuk 1 van een ander bestaand netwerk (breedband: ADSL of Coax) of kan men een apart netwerk in de woning en de gehele woonomgeving aanleggen. Bij dit laatste komen we in de buurt van een domoticanetwerk hoewel hiervoor ook meer en meer beroep gedaan wordt op de bestaande breedbandnetwerken of zelfs draadloze toepassingen. Alleszins is het zo dat bij de koppeling aan een personenalarmsysteem de betrouwbaarheid van het systeem zeer hoog dient te zijn omdat men noodoproepen correct moet kunnen blijven afhandelen en dit ook bij stroomuitval en dergelijke. Ook het respect voor de privacy van de bewoners blijft steeds een groot aandachtspunt. Het verschil met domoticatoepassingen is dat aan domotica in principe geen zorg gekoppeld is en het daar louter en alleen gaat om het vergemakkelijken van het wonen van een persoon (zie verder in punt 3.3). Bij de voorbeelden die we hier opsommen gaat het om toepassingen van technologie waarbij een hulpverlener is betrokken die de signalen die hij krijgt interpreteert. De hulpverlener kan al dan niet actie ondernemen, al dan niet van op afstand en afhankelijk ook van hoe het met de hulpbehoevende op voorhand is overeengekomen. We sommen hier de verschillende mogelijkheden kort op. Naast de klassieke noodoproep waar er een spreekluisterverbinding tot stand wordt gebracht, voorziet men ook via camera s van op afstand een beeld (of meerdere beelden) van de woonkamer van de bewoner waardoor de hulpverlener bij een noodoproep door de extra visuele informatie een beter zicht heeft op de ernst van de situatie en de nood aan hulp. Wanneer de PAS-infrastructuur wordt gekoppeld aan GPS-technologie kan het PAS ook veel breder werken dan enkel in en rond de woning. Bij afwijking van een aantal voorgeprogrammeerde situaties wordt een alarm gegenereerd. Bijvoorbeeld wanneer een oudere s nachts langer dan 30 minuten op is, wanneer men nog in bed ligt als men normaal al op zou zijn, wanneer de koelkast 48 uur niet gebruikt werd, wanneer de kamertemperatuur te laag is,... Deze passieve personenalarmering is vooral interessant voor (licht) dementerenden die niet meer in staat zijn het gewone personenalarmsysteem adequaat te gebruiken. Sensoren op deuren alarmeren het personeel wanneer deze gedurende de nacht worden geopend. Om mantelzorgers te ontlasten voorziet men in oppas van op afstand : de zorgbehoevende wordt bewaakt door een hulpverlener of vrijwilliger op afstand - continu of intermitent via een camera - waardoor de mantelzorger zonder al te veel stress bijvoorbeeld een boodschap kan doen Het voorzien van videoconferencing In een aantal gevallen is de mobiliteit van ouderen of personen met een handicap ernstig beperkt. In de eerste plaats is het belangrijk dat aan deze personen de mogelijkheid wordt geboden om contacten in levende lijve te kunnen blijven hebben. Dit kan ondermeer bevorderd worden door een toegankelijke woning en

49 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 25 woonomgeving, door aangepaste vervoersmogelijkheden en door huisbezoeken van vrijwilligers en hulpverleners. Aanvullend kan technologie worden ingezet om een tweeweg beeld- en geluidsverbinding tot stand te brengen zodat hulpbehoevenden van op afstand gemakkelijker en frequenter visueel contact met lotgenoten kunnen hebben (in het schema hierboven gedefinieerd als lotgenotencontact ) of kan een niet inwonende mantelzorger ook visueel contact hebben met de hulpbehoevende waardoor hij frequenter kan informeren en beter kan inschatten wanneer een bezoek noodzakelijk is. Het gaat hier om verschillende vormen van videoconferencing waarbij telefonisch (verbaal) contact wordt uitgebreid met het beeld van de gesprekspartner. Uit het Telesenior-project te Kortrijk 16 bleek dat het oogcontact een belangrijke meerwaarde kan vormen ten opzicht van een gewoon telefonisch contact. Op zich bestaat deze technologie al een hele tijd, denk maar aan de klassieke videotelefonietoestellen, videoconferencing in het bedrijfsleven of chatten via internet. Voor een bepaald deel van de ouderen of hulpbehoevenden is het echter niet evident om met een PC te werken. Voor hen kan een aanbod via het klassieke tv-toestel een oplossing bieden. De uitdaging kan er in woonzorgzones dan ook in bestaan om al deze verschillende eindapparatuur (een tv bij een oudere persoon, een PC bij een hulpverlener of een hulpbehoevende, een gewoon videotelefonietoestel bij een mantelzorger) op een breedbandnetwerk aan te sluiten waardoor iedereen wanneer en hoe hij dat wil zowel auditief als visueel contact met anderen kan hebben Tele social care, telemedicine, telenursing Langs dit ene communicatienetwerk kan ook voorzien worden in een tweeweg beeld- en geluidsverbinding met een hulpverlener die zich in bijvoorbeeld een coördinatiecentrum, dienstencentrum of een zorgcentrum bevindt. In eerste instantie kan men voor het maken van een praatje met de bewoner via het communicatienetwerk met vrijwilligers werken ( Telecontact ) en enkel op welbepaalde uren professionele zorgverleners inzetten ( Telecounseling, Telebegeleiding, ) (Van der Leeuw, 2005). Bij deze toepassingen van technologie in zorg en welzijn kan men zeer ver gaan en kan men bijvoorbeeld het medische advies van artsen op afstand vragen ( teleconsultaties ) of kan men bepaalde (para)medische parameters van op afstand meten en de gegevens ervan elektronisch doorsturen naar de betrokken hulpverleners al dan niet enkel bij afwijkende waarden ( telemedicalmonitoring of telenursemonitoring ). Deze vormen van zorg en welzijn op afstand vragen echter een goede voorbereiding, een uitgebreide testing en een degelijke uitwerking van procedures en samenwerkingsafspraken. Wanneer men een dergelijke dienstverlening wil 16 Zie Peetermans A. & Hedebouw G. et al. (2004), Telecare voor ouderen. Socio-economische analyse van het gebruik van videotelefonie binnen de ouderenzorg.

50 26 Hoofdstuk 1 opzetten dient men samen te zitten met zowel aanbieders van technologie als gebruikers (zorgverleners, patiënten/cliënten). Hierdoor wordt duidelijker wat de gebruikers willen en wat technisch mogelijk is. In een stedelijke context waar er een concentratie is aan hooggespecialiseerde diensten lijkt ons bijvoorbeeld de consultatie van een geneesheerspecialist op afstand minder relevant dan in een plattelandscontext waar de afstanden veel groter zijn. Voor dergelijke technologietoepassingen met zorg op afstand is ook een betrouwbaar datanetwerk nodig waarbij men niet gebonden is aan bepaalde leveranciers of aan bepaalde toestellen. Hierdoor kunnen op een flexibele manier verschillende systemen en toestellen aangesloten en weer afgesloten worden wanneer dit voor de hulpverlening nodig is Andere zorg- en dienstverleningsvormen door de inzet van technologie Door het installeren van een breedband- of draadloos netwerk of het ontwikkelen van één netwerk (noem het een intranet) waardoor een reeks woningen met elkaar zijn verbonden en ook met bepaalde voorzieningen in een wijk of woonzorgzone zijn verbonden, kan nog bijkomende zorg- en dienstverlening worden aangeboden. Zo kan men via een tweeweg beeld- en geluidsverbinding het programma van de activiteiten in het activiteitencentrum bekend maken, informatie over de haal- en brengfuncties 17 weergeven (bijvoorbeeld de beschikbaarheid en de kostprijs van de klusjesdienst) of mogelijkheden voorzien om bepaalde diensten aan huis te bestellen zoals boodschappen, medicatie of boeken van de bibliotheek ( teleservice ). Ook kan men langs deze weg dagbesteding bieden zoals bepaalde lespakketten ( e-learning ) of ontspanningsmogelijkheden ( e-entertainment ) zoals video-on-demand. Belangrijk hierbij is dat deze dienstverlening zeker wordt aangeboden aan die doelgroepen die niet (meer) in het reguliere aanbod buitenshuis of aan huis terecht kunnen omwille van lichamelijke, psychische of sociale beperkingen. Met andere woorden, het introduceren van technologie moet de sociale contacten stimuleren in plaats van ze te gaan beperken De inzet van technologie ter ondersteuning van de zorgaanbieders en de zorgcoördinatie Waar we het hierboven vooral hadden over de meerwaarde van technologie voor de (zorgbehoevende) bewoners, kunnen een aantal toepassingen van technologie in de zorg- en welzijnssector ook een grote meerwaarde betekenen voor de zorgverleners en dit zowel voor de individuele hulpverlener als voor de organisatie waarbinnen deze hulpverlener werkt. Een voorbeeld hiervan is het overal toegankelijke (para)medische dossier (mits men de nodige autorisatie heeft) met daaraan gekoppeld een bestel-, facturatie-, en informatieprogramma zoals de sociale kaart of een geneesmiddelencompendium. 17 Haal- en brengfuncties zijn termen uit het concept van de woonzorgzone, zie verder.

51 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 27 Uiteraard kan men ook hier zeer ver in gaan en vraagt het ontwikkelen hiervan heel wat tijd. Technisch zijn veel van deze toepassingen al mogelijk. De vraag is echter hoe organiseren we het dienstverleningsmodel er rond, wie financiert het en wie draagt de eindverantwoordelijkheid? Veel hangt ondermeer af van de specifieke behoeften van de zorgaanbieders op dit vlak. Deze technologiebehoeften zullen dus erg wisselen afhankelijk van welke zorgaanbieders zullen worden betrokken. Essentieel is dan opnieuw te voorzien in een overal toegankelijk netwerk (bijvoorbeeld in een gehele woonzorgzone) dat universeel moet kunnen gebruikt worden en dus onafhankelijk is van een bepaalde constructeur. 3.3 Enkele mogelijkheden ter ondersteuning van het wonen De technologietoepassingen ter ondersteuning van het wonen kunnen op zichzelf worden toegepast in individuele woningen als een element van woningaanpassing of kunnen deel uitmaken van bouwprojecten al dan niet volgens het concept van levenslang wonen (zie later). Het Nederlandse KwaliteitsInstituut voor Toegepaste ThuisZorgvernieuwing (KITZZ, 2005) stelt dat er naast woontechnologie ook aandacht dient te gaan naar het inzetten van gewone handige hulpmiddelen bij het wonen, het voorzien van voldoende ruime doorgangen en een gebruiksvriendelijke indeling. Wanneer we spreken over technologietoepassingen ter ondersteuning van het wonen, komen we al gauw uit bij de term domotica en al wat er rond hangt. We bespreken het begrip en geven weer met wat men moet rekening houden wil men domotica integreren in een woonzorgzone of zorgvriendelijke wijk Het begrip domotica Het begrip domotica wordt door Dries et al. (2003) gedefinieerd als het combineren van apparaten, informatietechnologie en diensten binnen en buiten de woning en wooneenheden naar een geïntegreerd concept dat geoptimaliseerd is voor de specifieke behoeften en het gedrag van de gebruiker. Hoewel het begrip ondertussen goed is ingeburgerd, merken we toch dat de toepassing ervan nog eerder beperkt is. Veel domotica wordt in eerste instantie ontwikkeld voor een breed maar eerder beter begoed doelpubliek. Het gaat bijvoorbeeld over elektrische gordijn- of raamopeners, rook- en gasdetectoren, videodeurbellen,... Deze technologieën kunnen echter voor ouderen en personen met een handicap er voor zorgen dat ze heel wat zelfstandiger kunnen blijven functioneren en wonen. Andere ontwerpen zullen dan weer worden ontwikkeld voor specifieke cliëntengroepen en bieden de mogelijkheid om functionele beperkingen te compenseren. Denken we aan een traplift bij mobiliteitsbeperkingen. Daarnaast kunnen ook zintuiglijke, communicatieve of mentale beperkingen gecompenseerd worden (Brownsell et al., 2003).

52 28 Hoofdstuk Voorwaarden voor de integratie van domotica Essentieel om deze domoticatoepassingen in een woning te integreren is het voorzien van één gestandaardiseerd netwerk, een zogenaamde homebus. Hierdoor kan in een woning de plaatsing van de verschillende domoticaonderdelen relatief eenvoudig gebeuren, kan er sneller gewisseld worden van bepaalde onderdelen (indien de wensen en noden veranderen, indien de technologie verandert) en kan men desgewenst het domoticasysteem van de woning aansluiten op een breder netwerk waardoor opvolging op afstand mogelijk wordt. Dit geldt zeker wanneer men een hele reeks van woningen bouwt zoals bij een appartementencomplex of een reeks bijzondere woningen voor ouderen of personen met een handicap. Met deze laatste stap - de koppeling van het domoticanetwerk van een individuele wooneenheid aan een groter geheel - komen we tot een zekere vorm van zorg op afstand en gaat het inbouwen van technologie verder dan louter en alleen een domoticatoepassing. In bovenstaand schema situeert dit zich dan in een vorm van omgevingsmonitoring of lifestylemonitoring. Relatief nieuw is de ontwikkeling van domoticatoepassingen via het gewone lichtnet of breedbandnetwerk. Dit brengt een kostenbesparing met zich mee omdat men dan slechts één netwerk in een woning moet voorzien en niet meer een specifiek extra domoticanetwerk moet inbouwen (Van der Leeuw, 2005) Specifieke domoticatoepassingen voor ouderen en personen met een handicap We sommen hierna vanuit een aantal bestaande projecten een aantal domoticatoepassingen op die het zelfstandig wonen van ouderen en personen met een handicap kunnen vergemakkelijken en die niet tot het courante aanbod van de domoticamarkt behoren. Bij sommige van deze domoticatoepassingen dient men de koppeling met het zorgsysteem te voorzien omdat er een opvolging op afstand nodig is, al dan niet permanent, al dan niet enkel na generatie van een alarm. Afhankelijk van de toepassing kan de technologie beperkt blijven tot de woning of dient er een koppeling met een centrale te gebeuren. Bovendien dient een aantal van deze toepassingen ook programmeerbaar te zijn per wooneenheid zodat ze aan de noden van de bewoner kunnen worden aangepast. We geven enkele voorbeelden. Het kookfornuis wordt automatisch afgezet wanneer het te lang blijft aan staan. Deuren en ramen kunnen worden aangestuurd door elektrische en met afstandsbediening werkende deur- en raamopeners. Bij detectie van een brand door een detector, wordt automatisch een hulpverlener gealarmeerd, wordt de verlichting aangedaan en worden de deuren geopend (Besta-flats, Noorwegen). Door middel van een schakelaar bij de voordeur en het bed kan de bewoner het huis in aan-/uitstand of aan-/afwezigheidsstand schakelen. Indien er een alarm wordt gegenereerd (automatisch door sensoren of door de bewoner zelf) wordt de tv en de radio automatisch uitgeschakeld en de verlichting aangeschakeld. Bij het uit bed stappen s nachts wordt automatisch de plintverlich-

53 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 29 ting van de slaapkamer naar de badkamer aangestoken. Optioneel kan het energieverbruik van de bewoner worden gemeten en vergeleken met dat van de andere bewoners ( telemetering ). Ook kan er voorzien worden in een toegangscontrole van het serviceflatcomplex met een camera waarvan de beelden een tijd worden bijgehouden (bijvoorbeeld zeven dagen). In de woningen kunnen video-intercom deuropenersystemen aanwezig zijn (Serviceflats van de 21ste eeuw, Den Haag). In kleinschalig groepswonen voor dementerenden kan voor iedere bewoner geprogrammeerd worden wat hij al dan niet mag. Doet de bewoner iets wat als niet toegestaan werd gedefinieerd, zoals het openen van een buiten- of kamerdeur, het s nachts opstaan, vallen, het passeren bij een sensor aan het einde van een afdeling kan er een melding gegenereerd worden. Dit alles maakt men mogelijk via de installatie van een idap, een Intelligent Domotica Aansluit Punt dat een open standaard heeft en met het internetprotocol werkt. Het is dus een open systeem wat als grote voordeel heeft dat er componenten van verschillende leveranciers op kunnen aangesloten worden. Het systeem dat wordt toegepast in het Leo Polakhuis te Amsterdam is erg vernieuwend. In België gebruiken verschillende domoticaleveranciers immers gesloten systemen waarop geen componenten van andere leveranciers kunnen aangesloten worden. Ook is in het Leo Polakhuis de zorg niet te zien (geen halszenders). Alles werkt met sensoren en het systeem is volledig draadloos. Elke component kost ongeveer 50 euro. De investerings- en onderhoudskosten zijn hoog, maar men hoopt door de toezichtsfunctie van het domoticasysteem vooral s nachts personeel te kunnen uitsparen ( loopmomenten verminderen). Ook verwacht men een daling van de investeringskosten wanneer meerdere zorgaanbieders het systeem gaan gebruiken (Leo Polakhuis, Amsterdam, BouwRAI 2006). De noodzaak voor deze specifieke domoticatoepassingen voor ouderen of hulpbehoevenden wordt wat gerelativeerd door een analyse van negen domoticaprojecten in Nederland (Van der Leeuw, 2004). Hieruit bleek immers dat de voorkeur van oudere bewoners uitgaat naar domoticatoepassingen die de veiligheid of het veiligheidsgevoel verhogen. Het gaat dan om toepassingen zoals actieve personenalarmering, brand- en inbraaksignalering, elektronisch slot en videodeurbeltelefoon. Dit zijn toepassingen die eerder onder de courante domotica vallen.

54 30 Hoofdstuk 1 4. Het concept van de woonzorgzone als mogelijk antwoord 4.1 Wat is een woonzorgzone? Concept Het concept woonzorgzone duikt in de jaren 90 in Nederland op. Het was o.a. geïnspireerd op de vernieuwingen die zich tijdens de laatste decennia hadden afgespeeld in een aantal Scandinavische landen. Op enkele jaren tijd werden in Nederland diverse proefprojecten gelanceerd. Een woonzorgzone is in de eerste plaats een gewone woonwijk, met in grote meerderheid bewoners die geen gebruik maken van zorg en niet meer dan normaal gebruik maken van welzijn en dienstverlening (Singelenberg, 2001). Maar tegelijkertijd is een essentieel kenmerk dat bewoners die vroeg of laat te maken krijgen met lichamelijke beperkingen, er kunnen blijven wonen en dit met maximale zelfstandigheid. De zorg moet daarbij een plaats vinden te midden van woningen, scholen, handel en horeca of sportvoorzieningen. Het is daarbij niet alleen de bedoeling dat mensen met beperkingen zoveel mogelijk gebruik maken van algemene voorzieningen, maar ook dat de omgekeerde weg wordt gevolgd, met name dat ook de gewone wijkbewoners gemakkelijk beroep kunnen doen op huisarts, apotheek, kinesitherapeut, Singelenberg (2001) beschrijft de woonzorgzone als een geëxplodeerd woonzorgcomplex, waar zorgwoningen en kleinschalige clusters voor intensieve zorg als een puntenwolk verspreid zijn rond een servicecentrum. De woonzorgzone beoogt dus de verdunning van 24-uurs zorg, niet de concentratie van thuiszorg. Binnen het hoger geschetste theoretische kader bevindt het concept van de woonzorgzone zich dus helemaal onderaan in het schema op de kruising van wonen en zorg en maximaal inspelend op de algemene behoeften van de totale bevolking (zie onderstaande figuur). Het concept van de woonzorgzone kan ons inziens dan ook het meest omvattende antwoord bieden op de nieuwe behoeften inzake wonen en zorg. 18 Zie ook Peetermans A. & Winters S. (2007), Ouder worden in de stad. Concept voor een zorgvriendelijke wijk in de Leuvense binnenstad, HIVA-K.U.Leuven, te verschijnen, en vroegere HIVA-publicaties, zie

55 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 31 MICRO Bijzondere behoeften Moving on Zorg & ondersteuning Staying put Wonen Woonzorgzone Algemene behoeften MACRO Omgeving Bron: Winters (2002) Figuur 1.4 Situering van de woonzorgzone in de mix van wonen en zorg Een woonzorgzone wordt niet gerealiseerd van vandaag op morgen. Het is in essentie een planningsconcept, een visie op een wijk, met een doordachte inplanting van materiële infrastructuur voor wonen en zorg, met een doordachte en goed gecoördineerde zorgorganisatie, en met een sterke verwevenheid van wonen en zorg. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, is het geen concept voor nieuwbouw op een site. Het is eerder een toetsingskader voor ontwikkelingen in een wijk op lange termijn, dat toelaat te komen tot doelmatige inplanting van nieuwbouw, oordeelkundige verbouwingen, goede zorginitiatieven, (Van Rossum & Janssen, 2005). Het planningsniveau is de wijk. Het voordeel hiervan is dat dit niveau overzichtelijk is, concreet en hanteerbaar, voor zorgverstrekkers, voor woningaanbieders, voor bewoners, die een actieve rol kunnen opnemen in dergelijk planningsproces. Het is evident dat bij het hanteren van dit planningsinstrument men ook streeft naar afstemming met andere beleidsdomeinen zoals ruimtelijke ordening en wijkontwikkeling. Een andere misvatting is dat het concept enkel toepasbaar is op een stedelijke omgeving. Het is juist dat het concept eenvoudiger is om toe te passen in een stedelijke omgeving, omdat de afstanden er doorgaans kleiner zijn en meer voorzieningen aanwezig zijn. In een onderzoek dat liep in Leuven (Van Damme & Winters, 2003; Peetermans & Winters, te verschijnen) stelden we vast dat het een uitstekend kader biedt voor de herontwikkeling van een groot gebied in de binnenstad. Maar in vroeger onderzoek pasten we het concept ook toe op de Westhoek, dat een uitgesproken landelijk gebied is. Ook hier laat het concept toe keuzes te maken en beslissingen te nemen voor toekomstige oriëntaties op vlak van wonen en zorg. In dit geval valt de wijk waarbinnen men plant samen met een dorp of soms zelfs een gemeente. De bebouwing is er veel meer verspreid en het is onmogelijk in elke kern een volledig aanbod aan zorginfrastructuur uit te bouwen. In dergelijk geval is aan de orde op basis van het concept oordeelkundig te beslis-

56 32 Hoofdstuk 1 sen waar welke infrastructuur wordt ingeplant, daarbij rekening houdend met de bereikbaarheid van deze voorzieningen voor alle bewoners van de gemeente Basiskenmerken Evenwichtige mix van bewoners Een van de basisprincipes van het concept is de mix van verschillende groepen van bewoners. Binnen de WZZ streeft men een gewone sociale mix na waarbij het merendeel van de bewoners geen gebruik maakt van zorg. Wanneer men dan toch een zekere zorgvraag heeft, dient men binnen de woonzorgzone al de woon- en zorgvormen te vinden die men nodig heeft. Met andere woorden: (ver) verhuizen omwille van andere zorg- en woonbehoeften is binnen de woonzorgzone niet nodig. Verder wordt er vaak ook expliciet aandacht geschonken aan zorgvormen voor kinderen. Ouderen en kinderen zijn een combinatie die vaak lijkt te werken. De WZZ van Wervik (een van de eerste en voorlopig nog enige in Vlaanderen) heeft speeltoestellen, alsook buitenschoolse kinderopvang en kleuterscholen binnen of aan de rand van de zone Andere noden in de stad dan op het platteland STAGG, de Nederlandse Stichting Architectenonderzoek Gebouwen Gezondheidszorg die in 2000 de basisvisie van het WZZ-concept uitwerkte en publiceerde, ontwikkelde een plattelandsscenario en een stedelijk scenario. Onderstaande figuur geeft een schematische voorstelling van beide scenario s. Bron: STAGG, 2000 Figuur 1.5 Stedelijk scenario en plattelandsscenario voor een woonzorgzone

57 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 33 Het stedelijke scenario (zie bovenstaande figuur, links) is ontworpen voor steden met een veelvoud van inwoners. Per gebied van inwoners (met een marge van minimaal en maximaal inwoners) voorziet STAGG één WZZ. Ondertussen zijn er in Nederland ook projecten gaande van tot inwoners. Een dergelijk stedelijk gebied wordt volgens STAGG gekenmerkt door een hoge bebouwingsdichtheid, woningbouw in meerdere lagen, een goed en uitgebreid vervoersnetwerk, een grote diversiteit aan voorzieningen en een beperkt gevoel aan sociale veiligheid. Voor een stedelijke wijk van die omvang is er één coördinatiepunt nodig en een centraal gelegen zorgkruispunt (zie verder). Verspreid over de wijk liggen enkele kleinere zorgsteunpunten en activiteitencentra voor sociale en recreatieve activiteiten (STAGG, 2000). 19 De activiteitencentra en het zorgkruispunt liggen op loopafstand van elkaar. Daartussenin of eraan gekoppeld liggen een aantal geclusterde woonvormen waar intensieve zorg kan geboden worden (clusterwoningen, zie verder). De clusters zijn opgenomen in de gewone woonbebouwing, zijn niet direct afzonderlijk herkenbaar, maar ingeweven in het algemene verkavelingpatroon. Daarnaast voorziet het stedelijke STAGG-scenario nog in een 60-tal beschutte woonvormen (zie verder). Verreweg het grootste deel van de zorgvragers blijft wonen in de eigen woning. Voor een deel van hen zal aangepaste huisvesting noodzakelijk zijn. Daarom moet er veel aandacht besteed worden aan het aanpassen van de bestaande woningvoorraad. Bij nieuwbouw of verbouwingen moeten de principes van het aanpasbaar en levenslang bouwen worden gevolgd (STAGG, 2000). Binnen de wijk van inwoners dient men volgende woon- en zorgvormen te voorzien (STAGG, 2000): 19 Singelenberg (2001) pleit voor het onderbrengen van zoveel mogelijk functies onder één dak, waaronder bijvoorbeeld een buurtwinkel, huishoudelijke dienstverlening, recreatie, educatie, cultuur, sport, administratie, coördinatie en loketfunctie.

58 34 Hoofdstuk 1 Tabel 1.2 Aantal woon- en zorgvormen van het stedelijke STAGG-scenario (woonzorgzone met inwoners) Woon- en zorgvormen van de woonzorgzone Aantal Activiteitencentra Op loopafstand van zorgkruispunt Zorgkruispunt met een coördinatiepunt Voor meeste bewoners op maximaal 200 meter gelegen drie of meer Aangepaste woningen 6 tot 8% van de bevolking Aanpasbare woningen 1 streven naar 100% Levenslange woningen 2 iedereen boven de 55 j., op termijn 35% van de bevolking Clusterwoningen Garantie op 24 uurszorg, gekoppeld aan activiteitencentra of rechtstreeks aan zorgkruispunt, max. 200m van zorgkruispunt Beschutte woningen Over de wijk verdeeld en één aan activiteitencentrum gekoppeld max. 200m van zorgkruispunt één 36 gebouwd in clusters van 6 tot 8 in totaal dus 6 clusterwoningen 60 in groepen van 5 units met 12 bewoners 1 Met aanpasbaar wordt bedoeld: aanpasbaar aan een lichamelijke handicap. 2 Met levenslang wordt bedoeld: volledig aanpasbaar + ook eisen aan veiligheid en woongemak (zie ook verder, hoofdstuk 2). Bron: STAGG, 2000 Het plattelandsscenario gaat uit van een landelijk gebied dat een conglomeraat van kleine dorpskernen bevat met een aantal daarbuiten verspreid liggende woningen (zie bovenstaande figuur, rechts). Ook hier beslaat het gebied van een woonzorgzone in totaal een inwoners, bestaande uit bijvoorbeeld twee kleine kernen van circa inwoners en een grotere kern van inwoners. Specifieke kenmerken van het wonen op het platteland waar het scenario van uit gaat zijn: kleinschalige woon-/werkomgeving, lage bebouwingsdichtheid, beperkt openbaar vervoer, goede bereikbaarheid van de voorzieningen in de kernen, beperkte aanwezigheid van voorzieningen als winkels, ziekenhuis, bibliotheek. Het STAGG-plattelandsscenario voorziet dat er in elke kern een activiteitencentrum is waar haal- en brengfuncties kunnen worden ondergebracht. Hier moeten dus ruimten zijn voor recreatieve en culturele activiteiten en voor dagopvang. Ze worden zoveel mogelijk ondergebracht in of sluiten aan bij openbare, voor iedereen toegankelijke voorzieningen zoals een school, bibliotheek, crèche of café. Zo n gebouw krijgt dan een multifunctioneel karakter. Diverse diensten kunnen er spreekuren organiseren. De schaalgrootte is afhankelijk van de locatie. Daarnaast voorziet het scenario in de kernen clusterwoningen. In de grote kern zijn het coördinatiepunt en het zorgkruispunt, al dan niet gekoppeld, ondergebracht. Voor het afbakenen van de woonzorgzones (zie hoofdstuk 3), kiezen we voor een mix van beide scenario s. Genk kent een goed uitgebouwd centrum maar heeft anderzijds toch een aantal duidelijke kleinere kernen.

59 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden Verscheidenheid in woon-, zorg- en dienstverleningsfuncties Een van de uitgangspunten van het concept woonzorgzone is de vervaging tussen wonen en zorg. STAGG spreekt van woonfuncties, zorgfuncties en dienstverleningsfuncties. Met dit laatste bedoelt men de typische welzijnsfuncties die buiten de echte zorg vallen. STAGG ontrafelt deze functies en omschrijft de essentie ervan met de verschillende randvoorwaarden. Op die manier tracht men te voorkomen dat bijvoorbeeld de zorgfuncties heel wat meer aandacht zouden krijgen dan de woonfuncties. We geven hier een overzicht van de verschillende functies met hun typische kenmerken: a) Dienstverlenings- en zorgfuncties Met dienstverleningsfuncties bedoelt men ondermeer de hulp in de huishouding, alarmering, de zorg voor de sociale en fysieke veiligheid in en buiten de woning. Zorgfuncties zijn volgens STAGG (2000): verpleging en begeleiding al dan niet acuut of chronisch, revalidatie, behandeling en alarmopvolging. Binnen beide soorten functies wordt een onderscheid gemaakt in de wijze waarop ze worden aangeboden: functies die door de gebruiker worden gehaald: haalfuncties; functies die door de aanbieder worden gebracht: brengfuncties; functies die intern worden geleverd. Deze functies worden aangeboden in of vanuit al dan niet specifieke zorg- en dienstverleningsinfrastructuur: een zorgkruispunt, coördinatiepunt of activiteitencentrum (zie verder bij infrastructuur). Haalfuncties Haalfuncties zijn functies waarvoor de klant zich buiten de eigen woning moet begeven, die de klant moet halen. Het is dan ook een essentiële voorwaarde dat deze functies voldoende dicht bij de woning worden aangeboden en toegankelijk zijn. STAGG brengt de haalfuncties onder in een activiteitencentrum (zie verder). Volgende functies worden opgenoemd: ondersteuning bij sociale contacten, ontmoeting; recreatieve en culturele activiteiten; dagbesteding; reactivering; revalidatie; dagopvang; restaurant/café. Andere mogelijke concrete haalfuncties zijn volgens Van Damme en Winters (2001) ook een dienst voor woningaanpassing en -informatie, een internetcafé, een dagverzorgingscentrum en voorzieningen voor gymnastiek en fysiotherapie.

60 36 Hoofdstuk 1 Brengfuncties In een woonzorgzone dient een verhoogd niveau van diensten aan huis te worden aangeboden, zoals: boodschappen; vervoer; maaltijden; klusjes; poetshulp en andere huishoudelijke hulp; sociaal/medische alarmering met 24 uursbereikbaarheid en indien nodig professionele alarmopvolging; inbraak- en brandalarm met gegarandeerde alarmopvolging. De brengfuncties worden volgens STAGG eveneens bepaald door het criterium bereikbaarheid. De diensten moeten ook de zorgvrager goed (en soms ook snel) kunnen bereiken. Een voorwaarde is dus ook de korte afstand tot de woning, afhankelijk van het soort functie en de frequentie waarmee de functie moet gebracht worden. De bewoners van de woonzorgzone hebben de mogelijkheid tot aansluiting op een betrouwbaar, betaalbaar en gebruiksvriendelijk domotica-systeem waarmee primair veiligheids-, informatie- en communicatiefuncties binnen en vanuit de woning worden geregeld. Hiermee dient binnen de zone een vergelijkbaar niveau van veiligheid en deelname aan sociaal verkeer te worden gegarandeerd als binnen een woonzorgcomplex. De interne levering van functies De interne levering van functies wordt volgens STAGG (2000) bepaald door het criterium niveau van zorg. Bijvoorbeeld in geval van langdurige intensieve zorg of 24 uurstoezicht is het noodzakelijk dat wonen, zorg en dienstverlening op dezelfde locatie worden ondergebracht: er wordt dan in een woonvoorziening intern ook zorg verleend. b) Zorg- en dienstverleningsinfrastructuur: zorgkruispunt, coördinatiepunt en activiteitencentrum STAGG (2000) brengt de haalfuncties samen in een activiteitencentrum. Dit is dus dé plaats waar iedereen terecht kan om dit soort van diensten af te halen. Dit centrum moet ook voor andere doelgroepen dan ouderen dienen. De brengfuncties (eigenlijk dus het gehele aanbod van zorg- en dienstverlening) worden gecoördineerd vanuit een centraal loket, het coördinatiepunt. Van hieruit wordt een breed scala aan functies naar de bewoners gebracht of wordt gezorgd dat een bewoner naar de functie wordt gebracht. Alle meldingen en vragen naar zorg- en dienstverlening komen samen in dit coördinatiepunt. Het coördinatie-

61 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 37 punt kan ook de plek zijn waar zorg- en dienstverleners elkaar ontmoeten, overleg voeren of pauzeren. Naast het activiteitencentrum en coördinatiepunt is er een zorgkruispunt waar 24 uurszorg wordt geleverd. Dit zorgkruispunt kan een klein medisch centrum bevatten, een ziekenboeg voor kortdurende opname van thuiswonende ouderen en dagopvang. Vanuit dit kruispunt kan 24 uur per dag zorg geleverd worden aan wijkbewoners. Het zorgkruispunt hoeft niet alleen specifiek een functie te hebben voor ouderen maar kan als medisch en consultatief centrum voor iedereen functioneren. In een aantal bronnen die het concept verder uitwerken (o.a. Singelenberg, 2001) vinden we dat deze 24 uurszorg voor alle bewoners van de wijk aanwezig dient te zijn binnen de 200 meter. Dit lijkt niet haalbaar in plattelandsgebieden. Erg belangrijk in het concept is dat deze drie genoemde voorzieningen een verschillende inhoud kunnen krijgen naargelang de situatie. Welke functies er worden geboden, hangt nauw samen met de stedenbouwkundige situatie en de mate waarin integratie met andere functies mogelijk of wenselijk is (STAGG, 2000). Deze voorzieningen kunnen worden samengebracht in één gebouw of juist verspreid over de wijk worden ingeplant, al dan niet gekoppeld aan andere voorzieningen (school, bibliotheek,...). c) Woonfuncties STAGG (2000) schenkt binnen de woonfuncties zowel aandacht aan de woonomgeving als aan het woonaanbod. Woonomgeving De woonzorgzone onderscheidt zich van een andere wijk door de bijzondere aandacht voor de kwetsbare bevolkingsgroepen bij de inrichting en het beheer van de openbare ruimte. Zo stelt STAGG concreet volgende eisen aan de woonomgeving: het openbaar vervoer moet goed toegankelijk zijn, de afstand tot een halte mag maximum 300 meter bedragen; voor immobiele bewoners dient er aanvullend specifiek vervoer te zijn vanaf de woonplek (kan georganiseerd worden in combinatie met vervoer voor andere specifieke doelgroepen zoals schoolgaande jeugd, andersvaliden,...); veilige, goed begaanbare looproutes ( barrièrevrij ) met goede verlichting dienen de woning te verbinden met de centra van zorg- en dienstverlening, de primaire winkels en de haltes van het stedelijke vervoer; ook buiten de routes dient de woonomgeving een verhoogde gebruiks- en verblijfskwaliteit te hebben voor bevolkingsgroepen met lichamelijke en/of verstandelijke beperkingen; vermits het beheer en het onderhoud van de woonomgeving en het toezicht op straat aan bovengemiddelde eisen dient te voldoen, adviseert Singelenberg (2001) de aanstelling van een buurtbeheerbedrijf (tevens kan deze dienst een deel van de brengfuncties zoals de klusjesdienst verzorgen).

62 38 Hoofdstuk 1 Het merendeel van de woningen zijn zoals alle andere woningen. Voor bepaalde groepen zijn bijzondere woonvormen met zorg nodig. STAGG (2000) maakt een onderscheid tussen twee soorten: een woonvorm voor degenen die intensieve zorg nodig hebben (beschut wonen) en een woonvorm voor degenen die zorg én toezicht nodig hebben (clusterwonen). Beschut wonen Beschut wonen is binnen het concept van de woonzorgzone een woonvorm voor die bewoners die intensieve zorg nodig hebben (maar geen continu toezicht). De term beschut wonen zoals die hier wordt gebruikt, mag niet verward worden met het Belgische beschut wonen. In België gaat het immers om een erkende voorziening uit de geestelijke gezondheidszorg, geregeld door de wet op de ziekenhuizen waar psychiatrische patiënten met begeleiding zelfstandig wonen. STAGG (2000) schat dat ongeveer 60 personen per inwoners nood hebben aan het beschut wonen. Intensieve zorg wordt gedefinieerd als ADL-hulp en hulp bij huishoudelijke activiteiten. Men benadrukt dat het hier niet om spectaculair ingewikkelde zorg gaat. In principe wordt er dan ook geen 24 uurszorg geboden maar er is wel de mogelijkheid om hulp op vraag 20 te verkrijgen. Het gaat om personen die eigenlijk mits de nodige ondersteuning in levenslange woonvormen kunnen verblijven. Doordat men echter intensieve zorg nodig heeft, is het belangrijk dat de zorg- en dienstverlening zich in de nabijheid van de woning bevindt. Men stelt daarom voor om dit type van woningen te clusteren in units van 12 personen. Zo zouden er minimaal 5 units van 12 personen in het beschut wonen te verdelen zijn over de woonzorgzone. Bepaalde functies zoals het aanbod van recreatieve en culturele activiteiten dienen zich onder handbereik van deze units te situeren. Men hanteert hierbij de afstand van 50 tot 150 meter, wat dus echt wel kortbij is. De woningen moeten geschikt zijn om er met twee te kunnen wonen en de oppervlakte dient minimum 55 vierkante meter te tellen. In het stedelijke scenario wordt het accent iets meer op het beschutte wonen gelegd dan in het plattelandsscenario. Men voorziet er immers 60 wooneenheden tegenover 48 voor het platteland. Voor het clusterwonen echter (cf. lager) voorziet het stedelijke scenario 40 woongelegenheden tegenover 48 wooneenheden in het plattelandsscenario (STAGG, 2000). Dankzij de grotere dichtheid in de stad kunnen zorgbehoevenden zich dus in de stad langer handhaven in het beschut wonen. Clusterwonen Een volledig uitgeruste eigen woning is voor diegenen die zorg én toezicht nodig hebben om verschillende redenen niet gewenst. Als voorbeeld neemt STAGG (2000) een deel van de psychogeriatrische patiënten: in een eigen woning zou het 20 In tegenstelling tot de gewone thuiszorg, waar de hulp nu vooral beperkt blijft tot hulp op afspraak.

63 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 39 praktisch onmogelijk zijn om permanent toezicht te houden, sommigen zijn helemaal niet meer mobiel en er is een grotere behoefte aan gemeenschappelijke woonruimte. Voor deze categorie voorziet STAGG in clusterwonen. Het STAGG-toekomstscenario stelt voor deze doelgroep flexibele woonzorgstructuren van zes of acht wooneenheden voor, met voor iedere wooneenheid een voordeur aan de straatzijde en een achterdeur aan een serviceruimte. Een cluster bevat voor iedere bewoner een privé-gebied van 25 à 30 vierkante meter bestaande uit een zitslaapkamer, een kleine kitchenette en eigen sanitair. Naast dit privégebied zijn er nog gemeenschappelijke voorzieningen zoals een huiskamer, een keuken, een bergruimte, een badkamer en een besloten tuin. Ook zal bij de clusterwoningen een zorgpost nodig zijn. Een clusterwoning voor psychogeriatrische patiënten zou volgens STAGG (2000) aan ongeveer 6 personen huisvesting moeten bieden. Met een dergelijke schaalgrootte kan de thuissituatie worden benaderd. Er zijn dus minimaal zes clusterwoningen van elk zes personen nodig om te voldoen aan de verwachte vraag (40 personen op inwoners). Deze woningen voor zorgvragende groepen zouden in dit toekomstscenario 6 tot 8 procent van de woningvoorraad in de wijk in beslag nemen. Omdat dag- en nachttoezicht nodig is, is het om personeelstechnische redenen gewenst ten minste twee van deze clusterwoningen samen te voegen (dus voor 12 bewoners). Men kan ook een clusterwoning koppelen aan een andere voorziening waar 24 uurszorg wordt geboden. Overige woonvormen in de woonzorgzone Buiten deze specifieke woonvormen voor personen met een duidelijke bestaande en vrij intense zorgvraag, dient men volgens STAGG (2000) ook het overige woonaanbod af te stemmen op de huidige en toekomstige zorg- en dienstverleningsnoden. In het concept van de woonzorgzones stimuleert men daarom mensen zoveel mogelijk thuis te laten wonen ook als er een lichte vorm van zorg nodig is. Men schat dat zo n 6 tot 8% van de bevolking in aangepaste woningen (zie hoger, punt 2.1) terecht moet kunnen. Mensen wonen dus zelfstandig maar de woning is aangepast aan hun noden en is gelegen binnen een straal van maximaal 200 meter van een 24 uur per dag bereikbare zorgpost en binnen een straal van circa 300 meter van levensmiddelenwinkels en openbaar vervoer. Een veel groter deel van de bevolking zal behoefte hebben aan aanpasbare woningen (zie hoger, punt 2.1). Het gaat om woningen waar op het eerste gezicht niets bijzonders aan te zien is, maar die betrekkelijk eenvoudig kunnen worden aangepast aan de gevolgen van een lichamelijke handicap. Potentieel heeft iedereen behoefte aan een aanpasbare woning: iedereen kan immers hulpbehoevend worden. Dit wil zeggen dat men moet streven naar 100% aanpasbare woningen. Een stap verder is de levensloopbestendige woning (zie verder, hoofdstuk 2). Dit soort woningen is aanpasbaar en er worden bovendien eisen gesteld aan de veiligheid en het woongemak. STAGG (2000) stelt dat in de ideale woonwijk iedereen

64 40 Hoofdstuk 1 boven de 55 jaar over zo een woning zou moeten kunnen beschikken. Men schat dat dit op termijn een derde (35%) van de bevolking zal zijn. In bestaande wijken is het uiteraard moeilijker om aan de vermelde percentages van levensloopbestendige woningen te komen. Om die reden moet er zeker ook voldoende aandacht gaan naar het aanpasbaar en levensloopbestendig maken van het huidige woningaanbod in de wijk (zowel in het woningenaanbod van de sociale huisvestingsmaatschappijen als van de individuele eigenaars). In Nederland werd een programma ontwikkeld dat dit tot doel heeft, gekend als het opplussen. Omdat een levensloopbestendige woning in vergelijking met een aanpasbare woning veel meer inspeelt op bredere behoeften, verdienen deze woningen de voorkeur. Een levensloopbestendige woning speelt niet enkel in op lichamelijke behoeften, er kan ook domotica of telecare in geïntegreerd worden, ze kan ook tegemoet komen aan zintuiglijke beperkingen en ook de woonomgeving krijgt aandacht De praktijk: verscheidenheid in de uitvoering en evolutie van het concept Het uitgangspunt van het concept is dus de samenhang tussen wonen, woonomgeving, welzijn en zorg. Projecten uit diverse beleidsdomeinen worden daardoor meer integraal benaderd en leggen zo een onzichtbaar weefsel over de wijk waardoor mensen er langer zelfstandig en prettig kunnen wonen. Het wonen van diegenen die op zorg zijn aangewezen wordt een normale en alledaagse zaak en hun aanwezigheid in de wijk iets vanzelfsprekends. Een veelheid aan termen wordt nu in Nederland gebruikt om deze ontwikkeling te benoemen: geschikt wonen, woonzorg-servicezone, servicewijk, zorgvriendelijke wijk, inclusieve wijk, levensloopbestendige wijk (Harkes, 2006). 21 Deze veelheid aan termen duidt ook op een veelheid aan concrete invullingen van het concept in Nederland. Singelenberg en Harkes (2004) stellen vast dat in tal van projecten er geen homogene woonzorgzones gevormd worden. Niet heel de wijk krijgt evenveel aandacht. In een aantal projecten is er de tendens om binnen de woonzone kleinere gebieden rond zorgsteunpunten te creëren waarin de zorggarantie verder gaat en de cliëntendichtheid hoger is. Dit vinden we ook terug in het verder beschreven voorbeeldproject van Leeuwarden (zie 4.1.4): er is een netwerk van woonservicezones gerealiseerd dat de hele stad omvat en waarbinnen men voorziet in 24 uursnoodhulp en zorg op afspraak. Binnen de woonservicezones worden een aantal woonzorgzones ontwikkeld met de garantie op 24 uurszorg (zorg op vraag). Omwille van de grote verscheidenheid in de gerealiseerde projecten, stellen Singelenberg en Harkes (2004) voor om de termen servicewijk en woonzorgzone als volgt te hanteren: de term servicewijk is eerder de algemene naam voor gewone 21 Presentatie Danielle Harkes, Woonzorgzones: evaluatie van de Nederlandse ervaring, Cursus Bouwen voor ouderen, Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap, Permanente Vorming , Knokke, maart 2006.

65 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 41 woongebieden waar zorg en service extra goed geregeld zijn. Deze term legt minder de nadruk op zorg en kan daardoor een bredere groep aanspreken. De naam staat ook voor een bredere verzameling van voorzieningen op het gebied van gezondheidszorg, dienstverlening, wijkbeheer en welzijnsactiviteiten. Binnen de servicewijk vinden we kleinere gebieden rond zorgsteunpunten waarin het wonen meer beschut is, de zorggarantie verder gaat en de cliëntendichtheid hoger is. Dit zijn dan de woonzorgzones in hun strikte betekenis. Wat we hierboven tot nu toe beschreven hebben, valt dan eerder onder de term servicewijk dan woonzorgzone. Een woonzorgzone kan volgens Singelenberg en Harkes (2004) verschillende gedaantes aannemen. Het kan gaan om een woonzorgcomplex dat ook zorg biedt in de directe omgeving of om een op zich zelfstaand zorgsteunpunt met daaromheen (groeps)woningen waar 24 uurszorg geboden wordt. Beide begrippen ( servicewijk en woonzorgzone ) kunnen in verdunde en verdichte verschijningsvormen voorkomen. Op het platteland kan de servicewijk verdund worden tot een gebied van meer dan 10 kilometer doorsnee. 22 Ook woonzorgzones kunnen erg geconcentreerd dan wel uitgestrekt zijn: in Ijburg valt zo n 70% van de wijk binnen de woonzorgzone. Singelenberg en Harkes (2004) stellen dat naast de juiste benaming voor het juiste fenomeen (woonzorgzone versus servicewijk), het vooral belangrijk is vast te stellen dat heel wat bewoners, corporaties, 23 zorgaanbieders en lokale overheden aan de slag gaan om hele wijken gastvrij te maken voor mensen die wel eens of heel vaak zorg nodig hebben. Singelenberg en Harkes (2004) noemen dit de woonzorgzonering. Afhankelijk van de lokale behoeften en lokale mogelijkheden wordt er zo een model op maat uitgewerkt en wordt er onder welke vorm dan ook (servicezone, woonzorgzone,...) een onzichtbaar weefsel over de wijk gelegd waardoor mensen er langer zelfstandig en prettig kunnen blijven wonen. Ook Van Rossum (2005, in Hendrixen, 2007) pleit om die reden om het concept van de woonzorgzone niet als een blauwdruk te zien maar eerder als een denkmodel om te bepalen onder welke voorwaarden mensen die afhankelijk zijn van zorg, in gewone wijken met anderen kunnen leven. De tendens van concentratie van kleinere woonzorgzones binnen grotere servicezones lijkt ons vooral te ontstaan omwille van financiële en organisatorische redenen: de garantie op 24 uurszorg aan huis moet immers binnen een welbepaalde tijd en kostprijs te organiseren zijn, zoniet is deze vorm van thuiszorg geen vooruitgang te noemen ten opzichte van residentiële zorg. Veel hangt uiteraard af van de lokale mogelijkheden en bereidheid van lokale partners. Wanneer het concept van de woonzorgzone als denkmodel gehanteerd wordt, kan ons inziens het uitgangspunt echter niet de concentratie van wonen, zorg en welzijn zijn. We pleiten 22 Singelenberg en Harkes (2004) verwijzen als voorbeeld naar het project in Trynwâlden, te Friesland, zie ook 23 De Nederlandse woningcorporaties zijn te vergelijken met de Vlaamse Huisvestingsmaatschappijen.

66 42 Hoofdstuk 1 er dan ook voor om de oorspronkelijke gedachte van het STAGG-concept - met name het voorzien van wonen voor iedereen met zo nodig aangepaste zorg en dienstverlening over de gehele wijk - als streefmodel te blijven hanteren. Uiteraard zijn we er ons van bewust dat door het hanteren van dit uitgangspunt men op heel wat financiële en organisatorische drempels kan stuiten. Dit neemt echter niet weg dat men geen brede visie op lange termijn kan ontwikkelen. Bij de concrete realisatie van de woonzorgzones kan men dan nog met tussenstappen werken en indien het niet anders kan een zekere vorm van concentratie van wonen, zorg en welzijn op welbepaalde plaatsen in de wijk voorzien. Dit vormt dan eerder een tussenstap om op lange termijn naar een woonzorgzone over de gehele wijk te komen. Ook de recente ontwikkelingen in de technologie (zie ook hoger, punt 3) kunnen ons inziens er toe bijdragen dat hulpverlening ook over langere afstanden en dus voor een gehele wijk meer continu kan gebeuren Vertaling naar Vlaanderen In het oorspronkelijke Nederlandse STAGG-concept van de woonzorgzone zoals hierboven beschreven, wordt heel specifieke terminologie gebruikt. Deze Nederlandse termen zijn in Vlaanderen echter niet altijd zomaar over te nemen omdat ze bij ons niet vertrouwd of aantrekkelijk klinken of omdat ze zelfs momenteel in Vlaanderen anders gedefinieerd worden (cf. het beschut wonen uit het STAGGconcept dat anders gedefinieerd is dan het huidige beschut wonen voor psychiatrische patiënten in Vlaanderen). In vroeger HIVA-onderzoek 24 formuleerden we vanuit de Vlaamse situatie en diverse voorbeeldprojecten een voorstel voor mogelijke (Vlaamse) alternatieve termen. We bevolen aan om bij het verder toepassen van het concept in Vlaanderen met diverse partners uit de woon- en zorgsector verder na te denken over deze terminologie. Op deze manier kan het hele concept met een meer Vlaamse terminologie herkenbaarder worden en ook een breder draagvlak krijgen. Ook in Genk toetsten we bij de stuurgroep van het onderzoeksproject deze terminologie af aan de lokale situatie. In onderstaande tabel (zie derde kolom) wordt weergegeven welke termen voorlopig in dit rapport zullen gehanteerd worden bij het toepassen van het concept van de woonzorgzone in Genk (zie hoofdstuk 3). Als we verwijzen naar Nederland of naar het oorspronkelijke STAGG-concept, blijven we de daar gebruikelijke terminologie hanteren (tweede kolom). Omdat de term woonzorgzone bij de professionele actoren toch ook in Vlaanderen meer en meer bekend is, kiest men voorlopig in Genk om deze term naar professionelen toe te blijven gebruiken. De mogelijke alternatieve term zorgvriendelijke wijk vindt men minder aangewezen. In Genk zijn er immers 31 duidelijk omschreven wijken die goed gekend zijn door de bevolking. Een woonzorg- 24 Peetermans A. & Winters S. (2007), Ouder worden in de stad. Concept voor een zorgvriendelijke wijk in de Leuvense binnenstad, HIVA-K.U.Leuven, te verschijnen.

67 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 43 zone zal in Genk wellicht meerdere van de bestaande wijken omvatten waardoor de term zorgvriendelijke wijk verwarrend zou zijn. Omdat het concept van de woonzorgzone in essentie een planningsconcept is en in essentie dus eerder onzichtbaar is in de wijk, wordt er voorlopig voor gekozen om naar de burger toe te spreken over zorgvriendelijk Genk. Wat betreft de wooninfrastructuur wordt voorlopig de term aanleunwonen gebruikt in plaats van de Nederlandse term beschut wonen, de term verzorgd wonen wordt gebruikt voor het cluster wonen. Omdat de term levensloopbestendig eerder in Nederlandse litteratuur voorkomt, hanteren we in de plaats de term levenslang die o.a. ook in de ontwerpgids levenslang wonen wordt gebruikt (zie verder, hoofdstuk twee). Wat betreft de zorg- of dienstverleningsinfrastructuur moet de verdere analyse in hoofdstuk drie nog uitwijzen welke zorg- of dienstverleningsfuncties aan welke bestaande infrastructuur worden toegewezen of voor welke functies er eventueel nieuwe voorzieningen zullen worden opgericht. Pas als deze oefening gebeurd is, kan gekeken worden werden termen er kunnen gebruikt worden voor welke infrastructuur. Wat betreft de zorg- en dienstverleningsfuncties zelf, behouden we de termen haal- en brengfuncties. Tabel 1.3 Oorspronkelijke terminologie uit het Nederlandse STAGG-concept van de woonzorgzone (kolom 2) met een voorstel voor Vlaamse alternatieve term (kolom 3) Categorie STAGG-concept Voorstel Geheel concept Woonzorgzone Naar de burger: Zorgvriendelijk Genk Naar professionelen: Woonzorgzone Wooninfrastructuur Beschut wonen Aanleunwonen Cluster wonen Verzorgd wonen Aangepaste woning Aangepaste woning Aanpasbare woning Aanpasbare woning Zorg- of dienstverleningsinfrastructuur Levensloopbestendige woning Activiteitencentrum Zorgkruispunt Coördinatiepunt Combinatie van voorzieningen Levenslange woning Zorg- en dienstverlening Haalfuncties Haalfuncties Brengfuncties Brengfuncties Bron: Peetermans A. & Winters S. (2007) 4.2 Toepassing van het concept door lokale besturen Volgens Harkes (2007) waren de eerste projecten met woonzorgzones in Nederland eerder gericht op het realiseren van een losse zone (vaak ook met veel nieuwbouw). Woningcorporaties en zorgorganisaties waren de trekkers. Extramuralisering was vaak de motor van het proces.

68 44 Hoofdstuk 1 Onder meer onder invloed van mogelijke veranderingen binnen de Nederlandse WMO-wet 25 gingen gemeenten zich nadrukkelijker bemoeien met de ontwikkeling van woonzorgzones en servicewijken. Hierdoor kwam minder het accent op de zorg te liggen en ging er meer aandacht naar de woonzorgzonering. De idee is dat één woonzorgzone niet volstaat in een gemeente of regio. Gezien de omvang van de vergrijzing en de vermaatschappelijking van de zorg is het nodig een samenhangend plan te maken dat voorziet in woonzorgzonering voor de gehele gemeente of regio. Ook dan kan een start gemaakt worden met één of meerdere pilootprojecten. Bij de woonzorgzonering krijgen ook bestaande wijken extra aandacht. Vooruitlopend op de uitwerking van het concept voor de stad Genk (hoofdstuk 3), bespreken we een aantal van dergelijke voorbeeldprojecten. We focussen ons vooral op hoe deze lokale overheden de woonzorgzonering aanpakten en wat de ervaren knelpunten waren Voorbeeldprojecten Middelburg In totaal telt Middelburg inwoners. De zes wijken met drie kernen worden getransformeerd tot 9 woonservicezones. Uiterlijk tegen 2011 zou Middelburg uit een dekkend netwerk van woonservicezones bestaan, zie ook onderstaande figuur. 25 WMO: door de Wet Maatschappelijke Ondersteuning die sinds 1 januari 2007 in Nederland in voege is, zijn Nederlandse gemeenten verantwoordelijk voor maatschappelijke ondersteuning zoals voor voorzieningen die het mensen mogelijk maken om mee te doen in de samenleving. Dat kan bijvoorbeeld met vrijwilligerswerk en mantelzorg, maar ook met goede informatie en advies, opvoedingsondersteuning en huishoudelijke hulp. In het kader van de thuiszorg is vooral deze huishoudelijke hulp een belangrijk aspect ).

69 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 45 Bron: de Vries (in de Boer, 2007) Figuur 1.6 Ouderenzorg in Middelburg: oude situatie en nieuwe situatie (met ondermeer de negen servicezones) Op enkele jaren tijd zijn er 300 nieuwe plaatsen gerealiseerd in groepswoningen met 24 uurszorg ( A-woningen =verpleging) en 500 zelfstandige woningen met 24 uurszorg ( B-woningen =verzorging). Naast de 600 al bestaande levensloopbestendige woningen ( C-woningen ) worden er nog eens 400 nieuwe gebouwd. Ook ongeveer de helft van de zorgkruispunten is in aanbouw. De snelle realisatie van de woonservicezones heeft alles te maken met een samenloop van omstandigheden: enkele woningcorporaties hadden plannen voor herstructurering van een aantal naoorlogse wijken (verhoging van kwaliteit en meer specifiek maken voor personen met een handicap en ouderen); aanbieders van intramurale zorg (ouderenzorg en gehandicaptenzorg) hadden plannen voor afbouw en deconcentratie; net op dat moment kwam er een nieuwe vestiging van een universiteit in het centrum van Middelburg (2002) waardoor er nood kwam aan huisvesting voor honderden studenten en docenten. Deze samenloop van omstandigheden maakte dat door de omvorming van enkele zorgcentra naar studentenhuisvesting geld vrijkwam voor extramuralisering van de zorg en de bouw van aangepaste woningen. Om het beleid van de woonservicezones uit te werken werd een convenant afgesloten met 16 partijen (2004) waarin er duidelijke afspraken werden gemaakt met de aanbieders van wonen, zorg en welzijn. Er werd een gemeentelijke projectleider aangesteld die vooral instaat voor het vertolken van de regierol van de gemeente. Per woonservicezone werd er een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de gemeente en de zorgaanbieder. De zorgaanbieders hebben onderling de woonservicewijken verdeeld in dat opzicht dat ze zich garant verklaren voor de zorginfrastructuur : gebouwen, spreekkamers, basisaanbod, Van die

70 46 Hoofdstuk 1 zorginfrastructuur kunnen ook andere zorgaanbieders gebruik maken, want het is uiteindelijk de burger die kiest van welke aanbieder hij zorg wil ontvangen. Vanuit de gemeente wordt de samenwerking tussen zorg- en welzijnsactoren aangewakkerd, alsook de samenwerking tussen de welzijns- en wijkwerking. Een van de duidelijkste stempels die de gemeente op het hele proces heeft gedrukt, was de voortdurende aandacht voor de burgers. Er werd een consultatiegroep opgericht die fungeerde als klankbord van de cliëntzijde. Diverse cliënten- en bewonersverenigingen hebben een afgevaardigde in de consultatiegroep. (Bron: de Vries, in: de Boer, 2007; Aedes-Actiz, 2007) Groningen In 2002 formuleerde de Groningse gemeenteraad haar visie op de toekomst van het ouderenbeleid. Het uitgangspunt hierbij was dat de nieuwe generatie ouderen zich qua waarden niet sterk zou onderscheiden van de andere Groningers. Ouderen dienden dan ook geen aparte beleidscategorie meer te zijn, de hele stad zou geschikt moeten zijn als woonplek voor iedereen, ongeacht de leeftijd. Om dit te realiseren formuleerde de gemeente in 2005 samen met de aanbieders van wonen, zorg en welzijn na een aantal collectieve brainstormsessies een gezamenlijke visie. Van daaruit werd door de gemeente een actieplan ontwikkeld waarbij men een verbinding probeert te leggen tussen woon- zorg- en welzijnsplannen met andere processen in de wijk zoals herstructurering, wijkaanpak en WMO. Groningen werd ingedeeld in 18 wijken met binnen iedere wijk op termijn een centrale servicezone waar zorg en welzijn extra goed geregeld is en waar verhoudingsgewijs meer aangepaste woningen staan. Ook hier definieert men 9 gebieden die prioriteit krijgen bij de ontwikkeling. In twee wijken van de stad Groningen werd een STIP georganiseerd: een Steun- en Informatiepunt dat moet fungeren als een gemeenschappelijke front office van de in die wijk aanwezige instanties op het gebied van wonen, zorg en welzijn. (Bron: de Boer, 2007; Tollenaar, in: de Boer, 2007) Den Haag - Escamp Den Haag Escamp is een groot, bijna geheel naoorlogs stadsdeel dat vier wijken omvat. Een eerste stap in de woonzorgzonering was een wijkscan om zo objectief mogelijk het meest geschikte gebied voor een woonzorgzone te selecteren. Uit deze wijkscan bleek dat de vier wijken erg op elkaar leken: overal veel middel-

71 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 47 hoogbouw, overal veel corporatiebezit, overal een vrij hoog voorzieningenniveau, overal een relatief vergrijsde bevolking. De zone die men het eerst tot woonzorgzone wenste te ontwikkelen moest daarom geschikt zijn volgens drie criteria: woningvoorraad, omgeving, de aanwezigheid van zorg- en dienstverlening. Geen enkele van de vier wijken bleek te voldoen aan de gestelde criteria: te weinige woningen hadden een lift en de zorg was nog te veel geconcentreerd in grootschalige zorgcentra. Naast de wijkscan werd er ook gekeken naar plannen en projecten van woningcorporaties, zorgaanbieders en welzijnsinstellingen in het gebied waar men met de woonzorgzone zou kunnen bij aanknopen. Plannen voor investeringen in het opplussen van wooncomplexen, in vervangende nieuwbouw met levensloopbestendige kwaliteit, aanbod van extramurale zorg- en dienstenarrangementen, allianties en netwerkvorming tussen diverse aanbieders in dezelfde wijk. Na combinatie van de wijkscan en de inventarisatie van de projecten koos de lokale overheid voor de realisatie van de eerste woonzorgzone in de wijk Moerwijk. Moerwijk bestond bij de opmaak van de plannen van de woonzorgzone uit ongeveer inwoners. Bedoeling was om op 10 jaar tijd woningen te slopen en te vervangen door duurdere huur- en koopwoningen. Een van de eerste stappen was het organiseren van alle betrokken partijen in een samenwerkingsverband. Aanvankelijk was dit een stuurgroep, later omgevormd tot Stichting Woonzorgzone Moerwijk. Doel van het deelprogramma wonen was o.a. de realisatie van aanpasbare woningen. Ondertussen zijn er 269 gerealiseerd (en uitgerust met domotica) via renovatie, de rest moet er komen via nieuwbouw. Binnen het programma van 400 geplande integraal toegankelijke woningen zijn er 190 aanleunwoningen bij een woonzorgcentrum gebouwd en 114 nieuwbouw ouderenwoningen. Ook hier moet de rest er komen via nieuwbouw. Er zijn twee projecten van kleinschalig wonen voor respectievelijk 15 en 20 dementerenden klaar. Binnen het deelprogramma woonomgeving beheer en verkeer zijn twee obstakelvrije looproutes gerealiseerd, met o.a. ruimte voor rolstoel of kinderwagens, afgeschuinde stoepranden en veilige oversteekplaatsen (lang groen). Binnen het deelprogramma zorg en diensten is elke plek in de wijk gelegen binnen de 200 meter van een verzorgingshuis van waaruit 24 uurszorg kan gegeven worden. Er zijn drie servicepunten waar bewoners terecht kunnen met vragen op het gebied van wonen, welzijn en zorg. Breda (Bron: Singelenberg 2001; Van Rossum, 2005; Aedes-Actiz, 2007) Vanaf 1998 heeft de gemeente Breda een gemeentelijk programma ontwikkeld om geschikt wonen voor iedereen (GWI) te kunnen realiseren in alle wijken

72 48 Hoofdstuk 1 en buurten. Hiertoe werd reeds samengewerkt met maatschappelijke partners en consumentenorganisaties. Enkele concrete realisaties van dit GWI-programma zijn de volgende: naast enkele honderden huurwoningen werden ook complexen in de koopsector gerenoveerd; een netwerk van toegankelijke gele voetpaden verbindt een aantal gerenoveerde complexen met zorgcentra, winkelcentra en andere belangrijke voorzieningen; voorzieningen als winkels, banken,... werden toegankelijk gemaakt en kregen hiervoor een label; een samenwerkingsverband tussen de thuiszorg, verzorgingstehuizen en welzijnsdiensten brengt verzorgingshuiszorg aan huis in een centraal gebied (woonzorgzone); om minder mobiele mensen in staat te stellen boodschappen te blijven doen, werd samen met winkeliersverenigingen een boodschappentaxi georganiseerd; een bestaand verzorgingshuis werd getransformeerd tot het eerste zorgkruispunt, hier werden er ook een aantal buurtgerichte functies in onder gebracht. Het GWI-programma werd in 2003 verder ontwikkeld tot een plan met een dekkend stelsel van levensloopbestendige wijken voor de gehele stad ( inwoners). Om hiertoe te komen werden een aantal studies uitgevoerd die de (toekomstige) nood aan woon- en zorginfrastructuur en de nood aan zorg- en dienstverlening op wijkniveau in kaart brachten. Hierbij werd rekening gehouden met de demografische evolutie en de wensen van de bewoners in de wijk. Dit alles werd gebundeld in een rapport met de verschillende gebiedsbeschrijvingen. Uit de gebiedsbeschrijvingen werden voor het beleid prioriteiten gesteld: drie actiewijken vormen het speerpunt waarbij een actieve aanpak op korte termijn nodig is. Vijf anderen wijken zijn regiewijken: hier is door de gemeente geen actieve aanpak nodig, maar doen zich op korte termijn kansen voor waarop de gemeente met een goede regie kan anticiperen. Om de levensloopbestendige wijken te kunnen realiseren, werd vooreerst geprobeerd een breed draagvlak te creëren door het oprichten van het Bredaas Integraal Beraad (BIB), waarin alle partijen uit de sectoren wonen, zorg en welzijn zitting hebben. Daarnaast werd ook heel wat aandacht besteed aan het consulteren van wijk- en ouderenorganisaties ondermeer door deze samen te brengen in een platform. Binnen het BIB werd een gezamenlijke visie ontwikkeld rond het geschikt wonen voor iedereen. Het is de bedoeling dat nieuwe initiatieven van deelnemende partners telkens worden afgetoetst aan deze visie. Zo wordt wanneer bijvoorbeeld een woningcorporatie samen met een zorgorganisatie een zorg-

73 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 49 punt bouwt, door de gemeente nagekeken of dit binnen de gezamenlijke GWIvisie past. (Bron: Singelenberg 2003; de Boer, 2007; gemeente Breda, 2007) Utrecht Mede onder impuls van de provincie werd het plan opgevat om in Utrecht in eerste instantie in de wijk Ondiep een levensloopbestendige wijk te ontwikkelen. Bewoners, de gemeente, een grote woningcorporatie, een welzijnsinstelling, zorgaanbieders en ondernemers werkten er samen in een proces aan de realisatie van deze doelstelling. Hiertoe werden twee organen opgezet: een adviesgroep en een coördinatiegroep. In de adviesgroep zitten zo n twintig actieve bewoners, niet als vertegenwoordigers van hun achterban, maar als betrokkenen die bereid zijn een permanent klankbord te vormen. De professionele partners overleggen permanent in de coördinatiegroep. Daar komen alle deelaspecten bij elkaar, ook van het hele netwerk van werkgroepen die zich daaronder met deelonderwerpen bezig houden, bijvoorbeeld bouwprojecten of communicatie. (Bron: de Boer, 2007) Leeuwarden Omdat de vraag naar aangepaste woningen voor ouderen en personen met een handicap in de komende jaren sterk zal stijgen en deze doelgroepen ook zo lang mogelijk thuis wensen te wonen, heeft de gemeente Leeuwarden in 2001 het initiatief genomen om samen met een aantal partners na te denken over het nieuw te voeren beleid. Volgende partners werden naast de gemeente zelf betrokken: twee woningcorporaties ( Nieuw Wonen Friesland, Corporatie Holding Friesland) en drie zorgaanbieders (zorggroep Noorderbreedte, stichting Palet en de thuiszorgorganisatie Het Friese Land ). De doelstelling van het nieuw te voeren beleid is om alle (toekomstige) ouderen en personen met een handicap die daar om vragen, een goede zelfstandige woning aan te bieden in combinatie met een breed pakket zorg en gemaksdiensten 26 die thuis kunnen worden geleverd. De blauwdruk hiervan is terug te vinden in een masterplan dat gezamenlijk met de partners werd ontwikkeld. In een ontwikkelingsplan werd het masterplan geconcretiseerd: het geeft het (ver)bouwprogramma en het algemene beleid inzake wonen en zorg voor de 26 Gemaksdiensten kunnen allerlei al dan niet betalende diensten zijn die worden aangeboden, vaak ter ondersteuning van het zelfstandig wonen. Deze diensten vallen buiten de traditionele (gezondheids)zorgdiensten en kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een boodschappendienst, maaltijden aan huis. Het is een term die vooral in Nederland gebruikt wordt.

74 50 Hoofdstuk 1 komende 10 jaar in Leeuwarden in hoofdlijnen weer. Naast de inbreng van de professionele partners werd er hiervoor ook samengewerkt met een vijftal consumentenpanels in vijf verschillende wijken. Hierdoor werden ook de wensen van ouderen op het gebied van wonen, diensten en welzijn geïnventariseerd. Om de algemene doelstelling te bereiken, streeft men in dit ontwikkelingsplan naar volgende drie ontwikkelingen: realisatie van een netwerk van woonservicezones dat de hele stad Leeuwarden inclusief de dorpen omvat. De woonservicezones voorzien in 24 uursnoodhulp en zorg op afspraak; Binnen deze woonservicezones worden een aantal woonzorgzones ontwikkeld waarbinnen men de garantie op 24 uurszorg heeft (zorg op vraag); realisatie van een bovenwijks netwerk van gespecialiseerde zorgfuncties voor cliënten die niet in de woonzorgzones met hun vragen terecht kunnen; het realiseren van een onafhankelijke informatievoorziening voor alle ouderen en personen met een handicap ter bevordering van de vrije keuze van de consument en ter bevordering van de kwaliteit van de dienstverlening. Naast de gezamenlijk geformuleerde inhoudelijke toekomstvisie, werd er ook een kwantitatieve analyse gemaakt van de nodige aantallen nieuwe en te renoveren zorgwoningen, alsook van de nood aan bovenwijkse zorgfuncties (bv. gespecialiseerde zorg voor ernstig dementerenden). De ontwikkelde plannen dienen als basisdocument voor de samenwerkingsconvenanten tussen de belangrijkste investerende partijen in Leeuwarden. Waar nodig zullen verder naast dit stedelijke convenant ook overeenkomsten per wijk of per project worden gesloten. De concretisatie van de plannen leidt momenteel tot de ontwikkeling van 13 woonservicezones verspreid over de gehele gemeente (zie onderstaande figuur). Hierbij krijgen tussen 2006 en 2008 zeven gebieden prioriteit. De overige zes gebieden wenst men tussen 2008 en 2015 te realiseren.

75 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 51 Legende (bij zwart-wit print): Grote donkere cirkels: MFC s=multifunctionele Centra Kleine lichte punten: buurtlocaties Kleine donkere punten: Zorgcentra Zwarte stippellijn: richting van potentiële samenvoeging Grote donkere vierkante: clustervoorzieningen +: GOED = Gezondheidszorgers Onder Eén Dak Grote lichtere cirkels: Woonzorgzones (minimum) Bron: Masterplan Woonservicezones gemeente Leeuwarden Figuur 1.7 Overzicht indeling Leeuwarden in woonservicezones met aanduiding van MFC, buurtlocaties en zorgcentra Bij de begrenzing van de woonservicezones werd rekening gehouden met volgende criteria: natuurlijke begrenzing (historisch en stedenbouwkundig); wensen van de consumenten zelf; schaalgrootte: tussen en inwoners en dit i.v.m. efficiencyeisen van de zorg- en dienstverleners; de gebieds- en taakverdeling die is afgesproken tussen de corporaties en zorgaanbieders in het convenant van Bij deze ogenschijnlijk strakke geografische indeling worden twee kanttekeningen gemaakt. Vooreerst staat het aanbieders vrij om overal in elke wijk en elke vorm diensten aan te beiden. Ook is het niet te bedoeling om in elke wijk hetzelfde woon- en zorgaanbod te realiseren. Iedere zone heeft zijn eigen karakter

76 52 Hoofdstuk 1 en vragers, dus is per wijk het aanbod zoveel mogelijk afgestemd op het karakter en de leefstijl van de (toekomstige) ouderen en andere zorgvragers. Het middelpunt van de woonservicezone is een multifunctioneel centrum (MFC): men kan er warm eten, deelnemen aan activiteiten en de zorg krijgen die nodig is. Deze centra verschillen van zone tot zone en gaan maximaal uit van de bestaande situatie en voorzieningen. Zo werd het multifunctioneel centrum Westeinde gevormd tussen het bestaande woonzorgcomplex en het wijkwinkelcentrum van de wijk Westeinde. Aangezien dit centrum ook als MFC voor de aangrenzende wijk moet fungeren werden er langzaam verkeerroutes tussen de twee wijkdelen aangelegd. Per wijk wordt beschreven wat het huidige aanbod aan wonen en zorg is, wat de demografische situatie is en wat de wensen zijn van de bevolking (een soort van wijkscan ). Een aantal wijken wordt gebundeld naar woonservicezones waarvan vervolgens wordt beschreven wat de beoogde locatie van de woonzorgzone is (zie bovenstaande figuur), wat de beoogde omvang en inhoud van de zorg en het dienstverleningspakket is, wat het streefprogramma is van de zorgwoningen, wie de hoofdinvesteerders en initiatiefnemers zijn, (Bron: de Jongh, 2004; Brouwer-De Vries et al en 2006; Singelenberg, 2002) Antwerpen Ook in eigen land denken lokale overheden na over hoe het woon-, zorg- en welzijnsbeleid vanuit een geïntegreerde benadering kan gebeuren. Heel concreet is men al een eind op weg in de stad Antwerpen waar een Platform Ouderenzorg werd opgericht op initiatief van het OCMW. In dit platform zijn tal van organisaties verenigd die actief zijn op het terrein van wonen, welzijn en zorg: het OCMW van Antwerpen, de stad, de ouderen zelf, zorgactoren zoals organisaties voor thuisverpleging en thuiszorg, welzijnsactoren zoals de mutualiteiten en woonactoren zoals sociale huisvestingsmaatschappijen. Met de tekst Ouderen écht van tel! werd in 2006 een gezamenlijke visie op een toekomstgericht en geïntegreerd beleid rond ouderenzorg voor de stad Antwerpen geformuleerd. Hierin neemt men duidelijk de optie voor een geïntegreerde aanpak van wonen, zorg en welzijn. Een van de ambities is ondermeer de realisatie van levensloopbestendige wijken. De lokale overheid, met name het OCMW is de gangmaker van het proces. Na de formulering én ondertekening van deze gemeenschappelijke visie werden er vier werkgroepen gevormd. Deze hebben ondermeer als doel om een aantal geformuleerde doelstellingen te concretiseren. Zo wordt er ondermeer prioritair gewerkt aan het uitwerken van mogelijkheden om woningaanpassing te stimuleren en wordt er een methode uitgewerkt om kwetsbare senioren actiever te detecteren. Een andere werkgroep brengt het huidige en gewenste woon-, zorg- en welzijnsaanbod in kaart.

77 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden De rol van het lokale bestuur Het lokale bestuur als regisseur In de beschreven voorbeeldprojecten werken lokale besturen nauw samen met diverse partners uit de domeinen wonen, zorg en welzijn. Binnen deze samenwerking met diverse partners zien we dat het lokale bestuur vaak de regierol op zich neemt: het neemt het initiatief, doet voorbereidend werk, brengt de partners samen, ondersteunt werkzaamheden en tracht tot een geïntegreerd beleid te komen waar de meeste betrokken partners achter staan. In een aantal gevallen komt het initiatief van een actor uit het woon- of zorgdomein zelf. Het gaat dan vaak om bijvoorbeeld thuiszorgdiensten of institutionele zorgvoorzieningen die actie moet ondernemen om hun verouderde gebouwen te vervangen. Ook dan is echter samenwerking met het lokale bestuur wenselijk. Lokale overheden hebben ten opzichte van de woon- en zorgactoren meer zicht op het geheel van de wijk. Een lokaal bestuur kent de sociale situatie van de verschillende wijken op het grondgebied. Men heeft zicht op onderwijs, op welzijn, op het aanbod van andere diensten en voorzieningen. Projecten voor het ontwikkelen van woonzorgzones die mee gestuurd worden door lokale overheden kunnen makkelijker verbreed worden tot andere beleidsdomeinen zoals welzijn en leefbaarheid, waardoor de integrale aanpak wordt bevorderd. Ook kan er bijvoorbeeld gemakkelijker ingespeeld worden op het verbeteren van de gehele woonomgeving van de wijk door bijvoorbeeld het aanleggen van voetgangerscirkels of het stimuleren van toegankelijkheid van openbare gebouwen en handelscentra. Vanuit de ervaringen bij de ontwikkeling van de woonzorgzone te Wervik 27 pleit men vanuit het OCMW voor het opzetten van een intense samenwerking met het stadsbestuur. Zeker voor een aantal kernelementen van een woonzorgzone dient er samengewerkt te worden met de dienst wijkontwikkeling en de dienst welzijn. Voorbeelden van deze kernelementen zijn o.a.: het werken aan een toegankelijke en veilige woonomgeving (zitbanken, inplannen van stadsparkjes en openbaar groen), de uitwerking van het mobiliteitsplan (verkeersvrije straten, parkeergelegenheid voor personen met een handicap,..). Uit tal van projecten blijkt ook dat het lokale bestuur goed geplaatst is om er voor te zorgen dat ook consumenten, cliënten, patiënten,... hun stem kunnen laten horen. Op deze manier kan men bij het realiseren van woonzorgzones maximaal vertrekken van de vraag van potentiële gebruikers. In de voorbeeldprojecten gebeurden dit meestal door deze groep of vertegenwoordigers van deze groep samen te brengen in een overleg ( consultatiegroep te Middelburg, adviesgroep te Utrecht, consumentenpanel te Leeuwarden). 27 Zie ook Peetermans A. & Winters S. (2007), Ouder worden in de stad. Concept voor een zorgvriendelijke wijk in de Leuvense binnenstad, HIVA-K.U.Leuven, te verschijnen.

78 54 Hoofdstuk 1 Door het betrekken van de burger, kan het lokale bestuur ook werk maken van gerichte informatie-overdracht naar alle lagen van de bevolking. Strategieën die hiertoe o.a. gehanteerd worden zijn het instellen van een gemeenschappelijke front office : een duidelijke één-loket functie waarin men terecht kan met alle vragen over wonen welzijn zorg. Zie bijvoorbeeld het Steun- en Informatiepunt STIP te Groningen. In de hierboven beschreven voorbeeldprojecten waar lokale overheden actief zijn betrokken bij het realiseren van woonzorgzones, zijn er een aantal duidelijke stappen te onderscheiden die in het merendeel van de projecten terug komen. Eigenlijk gaat het hier om een typische organisatiestructuur van veranderingsprocessen. De onderscheiden stappen zijn de volgende: In een eerste stap brengt de lokale overheid meestal zoveel mogelijk betrokken partners samen in een soort van overleggroep (bv. Bredaas Integraal Beraad, Ouderenoverlegplatform te Antwerpen, Coördinatiegroep te Utrecht). Essentieel hierbij is dat de betrokken partners hun eigenheid en autonomie kunnen bewaren. Tijdens de bijeenkomsten van deze partners wordt overlegd hoe het woon-, zorg- en welzijnsbeleid beter op elkaar kunnen afgestemd worden en welk beleid hiertoe best gevoerd wordt. Meestal komt men dan ook tot een gezamenlijke visieontwikkeling waarin men verklaart en soms ook daadwerkelijk ondertekent hoe men het toekomstige geïntegreerde woon-, zorg- en welzijnsbeleid ziet (zie o.a. Masterplan en Ontwikkelingsplan te Leeuwarden, Visietekst te Antwerpen). In een soort van stuurgroep kan die algemene visie permanent getoetst en bijgestuurd worden waar nodig. Om de gezamenlijke visie vorm te kunnen geven en concreet te maken wordt er vaak een projectleider of een aantal projectgroepen aangesteld die het project verder trekken en aansturen. Een volgende stap is dan meestal het in kaart brengen van het huidige woon-, zorg- en welzijnsaanbod en het aftoetsen van dit aanbod aan de (toekomstige) behoeften (vraag). Vaak worden dan per wijk nog bijkomende gegevens opgezocht zoals demografische kengetallen of aard van het woningbezit. Dit resulteert dan meestal in een rapport, ook wijkscan genaamd. Een volgende stap die in heel wat projecten onderscheiden wordt, is de afbakening van de woonzorgzones of servicewijken. Hierbij worden vaak prioritaire gebieden aangeduid ondermeer rekening houdend met toekomstige plannen van woon- en zorgaanbieders. Vanuit de analyse van de wijkscan en de afbakening van woonzorgzones worden er duidelijke beleidsacties voorgesteld en in samenwerking met de partners een concreet beleidsplan gegoten.

79 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden Valkuilen en leerpunten voor het lokale bestuur Bij het opnemen van de regierol door het lokale bestuur zijn er zoals geschetst in de voorbeeldprojecten ook een aantal valkuilen mogelijk. We sommen hierbij de belangrijkste op zodat we bij de concrete toepassing van het concept van de woonzorgzones te Genk er rekening mee kunnen houden (zie hoofdstuk drie). In Nederland wordt door de lokale overheden zelf als knelpunt de beperkte financiële ruimte voor het opnemen van de regierol vermeldt. Hoewel de Nederlandse situatie van de lokale overheden toch wel wat anders is dan deze in Vlaanderen, kan ook hier het quasi niet aanwezig zijn van financiering voor het opnemen van de regierol een knelpunt zijn. Ook speelt in Vlaanderen de vraag wie in het lokale bestuur de regierol inzake het woon-, welzijns- en zorgbeleid dient op te nemen? Hoort dit toe aan het OCMW die een lange traditie heeft in het organiseren een aansturen van zorg en welzijn (al dan niet met specifieke huisvesting) of is hier eerder een taak voor de gemeente weggelegd die zeker ook inzake het algemene woonbeleid veel ervaring heeft? Op het eerste zicht lijkt de betrokkenheid van beide partners essentieel wanneer we een integrale aanpak van wonen, welzijn en zorg nastreven. Hendrixen (2007) formuleert als mogelijk knelpunt verder nog dat het lokale bestuur tegengestelde belangen kan hebben wanneer het de regierol opneemt voor het ontwikkelen van woonzorgzones op het grondgebied. Wanneer immers het lokale bestuur zelf ook een aantal zorgvoorzieningen in eigen beheer heeft, kan het verdedigen van de algemene belangen in het gedrang komen doordat deze niet noodzakelijk in overeenstemming zijn met de eigen belangen als zorgaanbieder. Vooral OCMW s zijn in Vlaanderen vaak nog belangrijke uitvoerders. De vraag stelt zich met andere woorden in welke mate de rol als regisseur te verenigen is met de rol als uitvoerder? Ook het centraal stellen van de klant kan in strijd zijn met de belangen van de werknemers (het lokale bestuur kan immers ook een werkgeversrol hebben) Deze mogelijks tegengestelde belangen spelen zowel wanner het lokale bestuur de regierol opneemt als wanneer de aanbieders van woon-, zorg- en welzijnsdiensten de regierol zouden opnemen. In de genoemde voorbeeldprojecten komt ook duidelijk naar voren dat het zaak is om gefaseerd te werken. Harkes (2006) stelt dat een aantal lokale besturen liefst zo snel mogelijk hun gehele grondgebied tot een zorgvriendelijke gemeente willen maken. Hierbij gaat men soms te snel over tot het bouwen zelf. De materiële infrastructuur is echter maar een deel van het verhaal. Heel de organisatie van de zorg- en dienstverlening is even essentieel, maar komt te vaak pas in tweede orde aan bod. Na de indeling in woonzorgzones, kiest men daarom beter prioritair één wijk waar men de woonzorgzone als pilootproject eerst verder zal ontwikkelen. Van hieruit kan men verder werken en leren uit de opgedane ervaringen. De ontwikkeling van de woonzorgzone is immers een

80 56 Hoofdstuk 1 continu proces. Ook bij de ontwikkeling van de woonzorgzone te Wervik bleek het opstellen van een meerjarenplanning een kritische succesfactor. Men pleit er voor nauwgezette planning en studies waarbij ook aan de betaalbaarheid van de zorg op lange termijn wordt gedacht (bv. verhuring consultatieruimten,...). Bovendien moet men alert zijn voor groei. Zo stelt men in Wervik bijvoorbeeld dat overleg met de SHM in de buurt van de WZZ nodig is zodat sociale woningen aan de rand van de woonzorgzone in de toekomst kunnen worden voorbehouden voor bewoners met een hogere woonzorgvraag. Ook is het volgens Harkes (2006) essentieel dat de verschillende partners elkaar als partner zien. Het effectief samenwerken van verschillende partners die elkaar in de praktijk soms beconcurreren kan immers een struikelblok zijn. Om dit euvel te omzeilen zou men enkel (of in eerste instantie) voor een welbepaald aanbod naar samenwerking kunnen streven op basis van een gemeenschappelijke visie. Zo zou men bijvoorbeeld voor de garantie op 24 uurszorg kunnen samenwerken terwijl verschillende organisaties voor het aanbod aan huishoudelijke hulp dan weer niet hoeven samen te werken. Samenwerken kan zorgen voor meer continuïteit. De lokale overheid kan een voortrekkersrol opnemen om dit mee te stimuleren. Private partners moeten dan wel aanvaarden dat er iemand is in dit geval de lokale overheid die regisseert. Een andere vraag die de lokale overheid zich moet stellen is of het partnerschap compleet is? Het lokale bestuur dient open te staan voor het betrekken van andere partners uit o.a. de commerciële sector of de private eigenaars. Door het betrekken van deze extra partners kan de besluitvorming moeilijker zijn maar kan er ook een veelheid aan oplossingsstrategieën worden ontwikkeld waardoor men langs verschillende wegen het realiseren van (aspecten van) woonzorgzones kan bereiken. Door het betrekken van verschillende partners kunnen bijvoorbeeld verschillende functies in een zorgcentrum gebundeld worden. Dit leidt tot besparing in bouwkosten, tot betere samenwerking tussen zorgaanbieders en tot gebruiksgemak bij de gebruikers. Een van de kritische succesfactoren voor het slagen van de woonzorgzone te Wervik bleek ook het aangaan van samenwerkingsverbanden met zorgverstrekkers, Kind & Gezin, Idewe, zodat bepaalde consultatieruimten konden gedeeld worden. Een nadeel van dergelijke bundeling is dat dit een combinatie vraagt van verschillende regimes voor financiering en exploitatie en daardoor tot vertraging kan leiden. Om dit op te vangen treedt de gemeente soms op als opdrachtgever voor de bouw, waarna zij het centrum aan verschillende partijen verhuurt. 5. Besluit De komende decennia zullen we niet alleen met een toename van het aantal ouderen geconfronteerd worden. De huidige en aankomende generaties ouderen kennen ook heel wat andere kenmerken en behoeften dan vorige generaties. Het lan-

81 Algemeen kader: Nieuwe behoeften vragen nieuwe antwoorden 57 ger gezond en actief ouder worden, leidt samen met het nastreven van een grotere autonomie bij de meeste ouderen ondermeer tot de wens zo lang mogelijk in eigen huis te wonen, ook wanneer men zorgbehoevend wordt. We schetsten de evolutie die zich voordeed in het aanbod aan wonen en zorg. Voor personen met specifieke (zorg)behoeften werden in het verleden vaak specifieke (zorg)voorzieningen gecreëerd. Hierbij was er een duidelijke scheiding van wonen en zorg: eens zorgbehoevend, diende men te verhuizen en kwam vaak in plaats van het wonen de zorg centraal te staan. Voorbeelden hiervan zijn rusthuizen en residentiële voorzieningen voor personen met een handicap. In het huidige denken rond wonen en zorg stellen we een evolutie vast naar een meer integrale benadering van wonen, zorg en ook welzijn. De aandacht voor het meer huiselijk maken van residentiële voorzieningen is hiervan een voorbeeld. Anderzijds is er ook een tendens om meer in te spelen op algemene behoeften en minder op de noden van specifieke doelgroepen. Iedereen moet aan het gewone leven kunnen deelnemen en het gewone leven begint in belangrijke mate bij wonen. Een concretisatie van het meer integraal benaderen van wonen en zorg vinden we terug bij een aantal nieuwe woonvormen waar ook zorg aan bod komt en die al dan niet specifiek bedoeld zijn voor ouderen. We inventariseerden deze woonvormen, gaven telkens de belangrijkste kenmerken weer en vulden dit overzicht aan met een aantal voorbeeldprojecten. We stelden hierbij vast dat er een brede waaier aan nieuwe woonvormen is, maar dat deze - althans voorlopig - door een eerder beperkt publiek gebruikt worden. Op vraag van de opdrachtgever zullen we in een volgend hoofdstuk dieper ingaan op drie van de geïnventariseerde woonvormen, met name het kangoeroewonen, het levenslang wonen en het aanleun- en assistentiewonen. Naast deze nieuwe woonvormen beschreven we ook de mogelijkheden van het inzetten van (nieuwe) technologie ter ondersteuning van wonen, zorg en welzijn. We schetsten een algemeen kader en gaven een aantal voorbeeldprojecten. We besluiten hieruit dat er technisch heel wat mogelijk is. Zaak is van goed de doelstellingen van het inzetten van technologie te bepalen en voldoende aandacht te schenken aan de integratie van de technologie in de zorg- en dienstverlening zelf. Al deze nieuwe woonvormen en ontwikkelingen kunnen gevat worden binnen het bredere concept van de woonzorgzone. We beschreven dit concept met zijn basiskenmerken. Vervolgens schetsten we ook de evolutie ervan en de verscheidenheid in de concretisatie op het terrein. We pleitten hierbij voor het blijven streven naar het uitgangspunt van het concept: het voorzien van gepaste zorg en dienstverlening aan iedereen binnen de woonzorgzone zodat iedereen er kan blijven thuis wonen, ook als hij of zij zorgbehoevend wordt. We schetsten ondermeer door middel van een aantal voorbeeldprojecten hoe een lokaal bestuur het concept op heel zijn grondgebied kan toepassen. We stelden dat wanneer het lokale bestuur hierbij de regierol op zich neemt, er een samenwerking met de actoren binnen wonen, zorg en welzijn noodzakelijk is. Het lokale

82 58 Hoofdstuk 1 bestuur kan hierbij borg staan voor een integrale benadering van de verschillende domeinen en kan ook de burger als belangrijke actor betrekken. Enkele mogelijke knelpunten en valkuilen die hierbij kunnen opduiken zijn ondermeer het te snel willen realiseren van woonzorgzones op het gehele grondgebied. We pleiten voor een gefaseerde aanpak met een duidelijke bepaling van welke gebieden prioritair aandacht verdienen. Het samenwerken met diverse partners zal hierbij vermoedelijk niet altijd van een leien dakje lopen. De diverse partners kunnen elkaar immers als concurrenten beschouwen, kunnen elkaar als een niet-volwaardige partner beschouwen of kunnen de regierol van het lokale bestuur in vraag stellen. Toch denken wij dat het lokale bestuur een goede gangmaker kan zijn bij het ontwikkelen van woonzorgzones en bij het realiseren van een meer geïntegreerd beleid inzake wonen, zorg en welzijn.

83 59 HOOFDSTUK 2 ENKELE WOONVORMEN VERDER UITGEWERKT Op vraag van de opdrachtgever werken we in dit deel drie woonvormen verder uit, meerbepaald het kangoeroewonen, het levenslang wonen en het aanleun- en assistentiewonen. Deze drie woonvormen situeerden we reeds in het vorige hoofdstuk in een algemeen kader. We inventariseerden er ook heel wat andere woonvormen waar het zorgaspect in vervat zit en die al dan niet specifiek ouderen als doelgroep hebben. Voor de drie genoemde woonvormen die we hier verder uitwerken zoeken we telkens naar een gepaste definitie en geven we een aantal voorbeeldprojecten weer. Daarna bespreken we de belangrijkste kenmerken en eventuele knelpunten op bouwfysisch vlak, op sociaal vlak en op vlak van de geboden zorg en ondersteuning. Op bouwfysisch vlak gaan we hierbij na hoe de betrokken woonvorm architecturaal is opgebouwd en hoe deze in de woonomgeving kan worden ingepast. Op sociaal vlak gaan we na hoe er in de woning zelf wordt samen gewoond: woont men apart, woont men in groep of is er eerder sprake van een soort van tussenvorm? We schetsen ook beknopt de sociale relaties buiten de woning: heeft men enkel contacten met medebewoners in de betrokken woonvorm of is er eerder een grote betrokkenheid met het wijkgebeuren? Waar relevant gaan we ook na of het samen-wonen gevolgen heeft op bijvoorbeeld juridisch of financieel vlak. Op het vlak van zorg en ondersteuning gaan we bij elk van de woonvormen na welk de beoogde doelgroep is en wat de aard van de geboden zorg en ondersteuning kan zijn. We hanteren hier de term zorg en ondersteuning omdat we niet enkel de (para)medische zorg beogen maar ook de brede waaier van hulp en ondersteuning die binnen de drie woonvormen al dan niet door professionelen kan gegeven worden. Voorts gaan we voor iedere woonvorm na welk recent wetgevend werk er momenteel ter discussie ligt en hoe technologie concreet in deze woonvormen kan geïntegreerd worden. Voor een algemeen kader bij de integratie van technologie ter ondersteuning van wonen en zorg verwijzen we opnieuw naar het vorige hoofdstuk. In een laatste punt beschrijven we hoe deze woonvormen kunnen ingepast worden in de stad Genk, wat de knelpunten hierbij kunnen zijn en welke beleidsacties er kunnen gebeuren om deze woonvormen te stimuleren.

84 60 Hoofdstuk 2 1. Kangoeroewonen 1.1 Definitie algemeen kader 28 Er is in de literatuur en in de bestaande projecten in de praktijk op zijn zachtst gezegd enige onduidelijkheid over wat kangoeroewonen of een kangoeroewoning is. Er worden ook diverse andere termen voor gebruikt die soms wel en soms weer net niet dezelfde lading dekken. Termen die we in de literatuur en ook in de media terugvinden zijn ondermeer: meergeneratiewonen, tandemwonen (Weber, 2006; Witter 2005) of duowonen (Witter, 2005). In de conceptnota van minister Vervotte (zie verder) wordt van zorgwonen gesproken als overkoepelend begrip voor kangoeroewonen en duplexwonen. Welke definities vinden we van kangoeroewonen? De Dienst Ruimtelijke Ordening en Woonbeleid van de stad Genk spreekt momenteel van een kangoeroewoning wanneer verschillende generaties in hetzelfde gebouw wonen en elkaar helpen. De hulpbehoevendheid van één van de bewoners dient aangetoond te worden (bijvoorbeeld aan de hand van de verklaring van de behandelende arts). Deze verschillende generaties dienen verwant te zijn (moet aangetoond worden). Uit de structuur en de opbouw van het gebouw dient een onderlinge relatie tussen de twee wooneenheden te blijken. Het Nederlandse Expertisecentrum Informele Zorg (2005, in Witter 2005) uit Utrecht definieert kangoeroewoningen als aan elkaar gekoppelde zelfstandige woningen of wooneenheden met een inpandige verbinding voor ouderen of mensen met een handicap en hun familie. Steenbergen (2005) stelt dat de kangoeroewoning bedoeld is voor mensen die in meerdere of mindere mate aangewezen zijn op zorg die in eerste instantie door niet-professionele zorgverleners kan worden geboden (mantelzorgers). De zorgbehoevende dient te beschikken over een zekere mate van zelfredzaamheid, voldoende om met zorg een eigen zelfstandig leven te kunnen leiden. Met zorgbehoevenden worden dan zowel ouderen als personen met een handicap bedoeld. Een gangbare definitie in Vlaanderen die in verschillende bronnen terug komt (o.a. ook in het recente wetgevend werk rond zorgwonen), 29 is deze van Minister 28 O.a. gebaseerd op: PWO (s.d) Groepswonen: de beste keuze? Een verkennend onderzoek naar groepswonen van ouderen in Vlaanderen; PWO (s.d.) Kangoeroewonen: een vorm van wonen plus ; Jonckheere L., De Leeuw E., Kums R. (2006) Startgids voor Samenhuizers, info en tips bij het opstarten van een woongemeenschap; Coopmans F. en Verraes W. (2005) Kangoeroewonen, een mens- en budgetvriendelijk woonidee.

85 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 61 Van Mechelen: 30 een kangoeroewoning bestaat uit twee boven of naast elkaar gelegen deelentiteiten, waarbij de gelijkvloerse deelentiteit vaak over een tuin of terras beschikt. De aldus aangepaste deelentiteit kan worden bewoond door een bejaarde of hulpbehoevende persoon, de andere entiteit door bijvoorbeeld een jong gezin. In diezelfde tekst schuift minister Van Mechelen drie voorwaarden naar voren om van een kangoeroewoning te kunnen spreken: de wil tot samenwerking en zelfs tot samenleven tussen twee betrokken gezinnen; de wederzijdse beschikbaarheid voor noodgevallen (bijvoorbeeld door middel van een huistelefoon); de wil tot het verstrekken van wederzijdse hulp; en dit alles rekening houdend met de praktische, de financiële en de fysieke mogelijkheden van beide gezinnen. Het is ook deze definitie die in het algemeen door de stedenbouwkundige diensten gehanteerd wordt bij het bepalen of het om een eengezins- dan wel meergezinswoning gaat en bij het afleveren van bouwvergunningen 31 (zie verder). Het PWO (2000, s.d.) definieert kangoeroewonen als een woonformule waarbij een oudere of ouder koppel het gelijkvloers van de woning betrekt en een jong gezin (meestal en bij voorkeur geen familie van de oudere) bewoont de andere verdiepingen. Een meer verregaande visie is dat men zelfs niet onder hetzelfde dak moet wonen om aan kangoeroewonen te doen. Zo kan een gezin ook aan kangoeroewonen doen met een hulpbehoevende overbuur. Er is met andere woorden geen eenduidige definitie voor het begrip kangoeroewonen. Dit brengt wat verwarring met zich mee omdat men in de gesprekken of in beleidsdocumenten niet altijd dezelfde woontypologie of samenlevingsvorm in gedachten heeft. Wanneer we het concept kangoeroewonen in de volgende punten meer diepgaand bespreken, botsen we ook op dit probleem. Een aantal kenmerken, knelpunten en meerwaarden variëren immers naargelang men het kangoeroewonen anders definieert en ook naargelang de initiatiefnemer van de kangoeroewoning. Kangoeroewoningen kunnen immers deel uitmaken van een woonproject, kunnen 29 O.a.: Het beschouwen van de verschillende wooneenheden in een zorgwoning als een onderscheiden hoofdverblijfplaats federaal wetsvoorstel van Katrien Schryvers (maart 2007) en het Vlaams voorstel van decreet over Zorgwonen van Heeren en Schauvliege (december 2006), zie ook verder. 30 Antwoord van minister D. Van Mechelen (Ruimtelijke Ordening) in de commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed van 17 november 2005 op een vraag om uitleg van de heer Frans Peeters. 31 Agentschap R-O (Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed), mevr. Jacobs, mei 2007.

86 62 Hoofdstuk 2 door een SHM gebouwd worden of kunnen privébezit zijn. Een nieuwbouw kangoeroewoning zal meestal ook heel wat andere kenmerken hebben dan een kangoeroewoning die het resultaat is van aanpassings- of verbouwingswerken (PWO, s.d.). Wanneer men als overheid deze woonvorm wenst te stimuleren, is het essentieel om vooreerst in deze veelheid aan definities duidelijkheid te scheppen. We geven nu daarom een eerste aanzet tot definitie van het kangoeroewonen en de kangoeroewoning vanuit een aantal essentiële kenmerken. Van hieruit bespreken we in de volgende punten deze essentiële kenmerken om in het punt 1.8 deze kenmerken samen te vatten en na te gaan hoe een lokale overheid het kangoeroewonen kan definiëren wanneer een wettelijk kader vanuit een hogere overheid uitblijft. Een aanzet tot definiëring van het kangoeroewonen en de kangoeroewoning Wanneer we de bovenstaande definities van kangoeroewonen naast elkaar leggen, komen we tot de vaststelling dat naast de architecturale opbouw van de kangoeroewoning ook - en misschien zelfs vooral - de samenlevingsvorm erg bepalend is om al dan niet te kunnen spreken van een kangoeroewoning of van kangoeroewonen. Met andere woorden het is niet omdat men een woning bouwt met twee deelentiteiten dat er per definitie sprake is van een kangoeroe- of zorgwoning. Ook een klassieke driegevelwoning zou dan immers aan die definitie voldoen. Al naargelang het accent wordt daarom soms het kangoeroe- wonen en dan weer de kangoeroe- woning gedefinieerd. Beide begrippen zijn naar onze mening duidelijk te onderscheiden. Het begrip kangoeroewonen dekt de typische samenlevingsvorm, het begrip kangoeroewoning de woning waarin deze typische samenlevingsvorm kan (maar niet hoeft) plaats (te) vinden. Naar onze mening kan men dus ook kangoeroe wonen zonder noodzakelijkerwijs in een kangoeroe woning te wonen. De definitie van kangoeroewonen zal dan ook meer aansluiten bij een meer verregaande visie op kangoeroewonen. De situatie van een jong gezin dat hulp verschaft aan een oudere overbuur kan in deze meer verregaande visie ook als kangoeroewonen worden beschouwd. Toch zijn ook aan deze meer verregaande visie op kangoeroewonen een aantal essentiële kenmerken verbonden, zoniet kan alle hulp van uitwonende mantelzorgers aan zorgbehoevenden beschouwd worden als kangoeroewonen. We formuleren daarom vanuit bovenstaande definities en vanuit de analyse van heel wat voorbeeldprojecten en literatuur (zie verder) de specifieke kenmerken van de twee begrippen. Voor het benoemen van de kenmerken van de kangoeroewoning beschouwen we vooral het bouwfysische aspect. Voor het kangoeroewonen focussen we op het sociale aspect en het zorgaspect. Bij een kangoeroewoning lijken volgende kenmerken essentieel: twee aangrenzende wooneenheden onder hetzelfde dak;

87 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 63 een aparte hoofdwoning voor de mantelzorger en een aparte buidelwoning voor de (toekomstig) zorgbehoevende. Bij het kangoeroewonen lijken volgende kenmerken essentieel: men woont samen maar toch apart. Ieder behoudt zijn privacy. Dit kan zowel in een kangoeroewoning (definitie zie hoger) als tussen twee gezinnen die in elkaars buurt wonen (meer verregaande visie); er is (de bereidheid tot) onderlinge hulp. Volgende andere kenmerken van een kangoeroewoning of het kangoeroewonen die in een aantal definities gehanteerd worden, lijken ons minder essentieel: de aanwezigheid van gemeenschappelijke delen in de woning; een fysieke verbinding binnenshuis ( inpandig ) tussen de twee wooneenheden (deur, trap,...); de buidelwoning die kleiner is dan de hoofdwoning; de buidelwoning die aangepast is aan een zorgbehoevende; de aanwezigheid van een familiale band tussen de twee gezinnen; de effectieve zorgbehoevendheid of leeftijd van één van de gezinsleden. We bespreken verder waarom we deze kenmerken als niet essentieel beschouwen. We gaan eerst nog in op het mogelijke onderscheid dat men kan maken tussen een duplexwoning en een kangoeroewoning. Een aantal bronnen (o.a. PWO) maakt een duidelijk onderscheid tussen beide woonvormen, anderen beschouwen een duplexwoning als een mogelijke vorm van een kangoeroewoning. We merken dat beide termen ook vaak door elkaar gebruikt worden. Wanneer er een onderscheid tussen beide woonvormen wordt gemaakt, gebeurt dit meestal op basis van de onderlinge relatie tussen de bewoners en de al of niet aanwezigheid van gemeenschappelijke delen tussen de twee wooneenheden. Zo is er bij het duplexwonen een familiale band tussen de bewoners en hebben de twee wooneenheden gemeenschappelijke infrastructuur gaande van een gemeenschappelijke garage of werk/wasplaats tot een gemeenschappelijke keuken of sanitair. Het PWO (2000, s.d.) definieert duplexwonen als een woonvorm waar een oudere een kamer of annex betrekt die is (aan)gebouwd bij een kernwoning. Meestal komt dit voor in familiaal verband tussen generaties. Wanneer we deze definitie confronteren met de door ons opgestelde essentiële kenmerken van een kangoeroewoning, is de duplexwoning een mogelijke vorm van een kangoeroewoning als er ten minste twee aparte wooneenheden zijn en het niet louter om inwonen in een extra kamer gaat. Het al dan niet aanwezig zijn van een familiale relatie is ons inziens niet essentieel om al dan niet te kunnen spreken over kangoeroewonen. De term duplexwoning kan echter nog voor verwarring zorgen omdat de term niet alleen als variant voor een kangoeroewoning wordt gehanteerd, maar ook wordt gebruikt om een bepaalde vorm van wooninfrastructuur aan te duiden.

88 64 Hoofdstuk 2 Men gebruikt de term immers ook om in een appartementsgebouw één wooneenheid aan te duiden die bestaat uit twee verdiepingen, of om een woning aan te duiden die bestaat uit twee wooneenheden boven elkaar bestaat (een kleine wooneenheid op de benedenverdieping, een grotere op de eerste verdieping en onder het dak). Het gebruik van de term duplexwoning in deze context heeft dan niets te maken met het samenleven van verschillende generaties onder één dak of met wederzijdse dienstverlening zoals met de term kangoeroewonen wordt bedoeld. Zelf zullen we in onze verdere tekst telkens de termen kangoeroewoning en kangoeroewonen hanteren. Hiermee bedoelen we dus ook die woningtypologie en die samenlevingsvorm die sommigen eerder als een duplexwoning of als duplexwonen benoemen. We gebruiken de term kangoeroewoning voor het geheel van de twee wooneenheden. Wanneer we één van de twee eenheden bedoelen, gebruiken we de termen buidelwoning voor de (toekomstig) zorgbehoevende en hoofdwoning voor de mantelzorger (Steenbergen, 2005). We stippen hierbij aan dat wanneer meerdere generaties onder één dak samenwonen zonder dat er aangrenzende en aparte wooneenheden zijn, het ons inziens niet om kangoeroewonen in een kangoeroewoning gaat maar om het inwonen van meerdere generaties onder een zelfde dak in een gewone eengezinswoning. De diverse verschijningsvormen van kangoeroewonen en kangoeroewoningen komen duidelijk naar voren in het volgende punt waarin we een overzicht geven van een aantal bestaande kangoeroeprojecten in Vlaanderen. 1.2 Voorbeeldprojecten Ter Groenen Boomgaard, Kuurne Bron: VMSW, bouwheer SHM Eigen Gift, eigen Hulp Figuur 2.1 Kangoeroewoningen in woonerf Ter Groenen Boomgaard, Kuurne Realisatie van SHM Eigen Gift, Eigen Hulp.

89 Enkele woonvormen verder uitgewerkt sociale woningen: op de gelijkvloerse verdieping wonen ouderen, op de verdiepingen gezinnen, verbonden door een binnenhuistelefoon; De woningen zijn gebouwd omheen een woonerf, uitmondend op een plein omsloten door woningen en een buurthuis. 12 woningen zijn aangepast aan personen met een lichamelijke handicap. Bij het bouwen en verhuren van kangoeroewoningen in de sociale huisvesting reglementeert het Sociaal Huurbesluit op strikte wijze wie toegang krijgt tot de woningen. Hierbij spelen naast de inkomensvoorwaarden, de chronologie van inschrijving in het register en een aantal voorrangscriteria. (VMSW, 2007). Privé-initiatief, Emblem (Ranst) Een jong koppel bouwde een nieuwe wooneenheid tegen het oude huis van een van de ouders aan. Gebouwd door Young Budget Homes, een firma uit De Pinte die meerdere kangoeroeprojecten realiseerde en ook een boek uitgaf over de materie (Coopmans et al., 2005), zie ook: mes.asp ( mei 2007) Kangoeroewoningen, OCMW Malle 32 Het OCMW van Malle bouwde in 2004 grote leegstaande zolders van vier bestaande bejaardenwoningen om tot studio s en appartementen die tegen een betaalbare prijs aan jonge gezinnen of alleenstaanden worden verhuurd. Zowel het gezin (zolder) als de oudere (benedenverdieping) hebben elk een apart woongedeelte. Er worden een aantal voorwaarden opgelegd: ingeschreven zijn in het register van kandidaat-huurder, ingeschreven zijn in het bevolkings- of vreemdelingenregister van Malle, beschikken over een laag inkomen, aangaan van een engagementsverklaring als vrijwilliger naar de oudere toe (zie bijlage). De toewijzing tussen de verschillende kandidaten gebeurt rekening houdend met een sociaal verslag (elementen van beoordeling zijn o.a.: gezinssituatie, bestaande huisvesting, inkomsten en bezittingen, gezondheidstoestand, engagement als vrijwilliger). (Sociaal Huis Malle, maart 2007) 32 Persmededeling januari 2005, De standaard, 29 januari 2005.

90 66 Hoofdstuk 2 Privé-initiatief, Wetteren Een stadswoning werd omgevormd tot twee wooneenheden: een kleine studio voor een inwonende ouder en een grote wooneenheid voor een gezin met kinderen. Beide wooneenheden hebben elk hun eigen voorzieningen: keuken, badkamer, patio,... De kleine studio is zodanig ontworpen dat hij mettertijd een andere functie kan krijgen. (Jaarboek architectuur, 2004) Kangoeroeproject woningcorporatie, Nijmegen De twee wooneenheden van de kangoeroewoningen zijn volledig gescheiden. Er is een optionele tussendeur tussen de twee wooneenheden. De bewoners kunnen zelf overeen komen of ze deze deur al dan niet willen en of ze deze deur al dan niet afsluiten. (Steenbergen, 2005) Negenbunders -Kleine Steenweg, Booischot Bron: Figuur 2.2 VMSW, bouwheer SHM Zonnige Kempen Kangoeroewoningen Negenbunders-Kleine Steenweg, Booischot Realisatie van SHM Zonnige Kempen. Een oud schoolgebouw werd gerenoveerd tot 8 wooneenheden: 4 aangepaste studio s op benedenverdieping met daarboven telkens 4 appartementen voor gezinnen. Spontaan is hier het kangoeroewonen, met andere woorden de onderlinge dienstverlening, gegroeid. (VMSW maart 2007)

91 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 67 Sas- en Bassijnwijk, Gent Bron: Figuur 2.3 VMSW, bouwheer SHM Scheldevallei Kangoeroewoningen in de Sas- en Bassijnwijk, Gent Realisatie van SHM Scheldevallei te Gent. 5 kangoeroewoningen = 10 wooneenheden. Om gezinnen met kinderen die in een kangoeroewoning meestal bovenaan wonen toch een tuin te kunnen geven, werd de woningtypologie omgekeerd: de kleine wooneenheid voor de oudere/hulpbehoevende bevindt zich op de tweede verdieping, het gezin bewoont de gelijkvloerse en eerste verdieping. Om tegemoet te komen aan het trappenprobleem, werd een lift geïnstalleerd. De lift vraagt omwille van de financierbaarheid een voldoende schaalgrootte. (VMSW, 2007) Les habitats Kangourous Dar Al Amal - Foyer, St. Jans Molenbeek -Anderlecht Dar Al Amal is een Brusselse vzw die al 35 jaar de integratie van migranten nastreeft met de focus op allochtone vrouwen. In dat kader heeft de vzw sinds een tiental jaar ook twee kangoeroewoningen met als bedoeling de vereenzaming van de oudere autochtone oorspronkelijke wijkbewoners tussen de vele migranten tegen te gaan en de integratie van allochtone vrouwen te vergemakkelijken. Beide huizen zijn verdeeld in twee appartementen. Op de benedenverdieping werden twee hindernissenvrije appartementen ingericht, terwijl op de bovenverdiepingen twee gezinsappartementen werden ingericht. Beiden zijn verbonden met een intercom. De appartementen op de benedenverdieping worden bewoond door Belgische ouderen. In de gezinsappartementen wonen twee allochtone gezinnen. Om geluidshinder te vermijden zijn er twee slaapkamers op de eerste verdieping, zijn de leefruimten op de tweede verdieping en slapen de kinderen op de derde verdieping. (Guffens, 2006; PWO, 2006)

92 68 Hoofdstuk 2 Typische voorbeelden van zogenaamde duplexwoningen : Samen en toch apart, privé-initiatief, Houthalen; Privé-initiatief, Vlaams-Brabant: eengezinswoning met aanbouw voor moeder. (PWO, 2006) 1.3 Bouwfysische component Bouwfysische kenmerken van een kangoeroewoning Essentiële kenmerken van een kangoeroewoning zijn volgens ons de aanwezigheid van twee aangrenzende, aparte wooneenheden onder hetzelfde dak. Er is een hoofdwoning voor de mantelzorger en een buidelwoning voor de (toekomstig) zorgbehoevende. In deze definitie kunnen de twee aangrenzende wooneenheden zowel naast als boven elkaar gelegen zijn. Niet essentieel zijn de grootte en onderlinge verhouding van de twee wooneenheden of de aangepastheid van de (buidel- )woning. We diepen deze kenmerken hier verder uit. Aangrenzende wooneenheden onder hetzelfde dak In een kangoeroewoning wonen twee gezinnen apart onder hetzelfde dak. In een aantal kangoeroewoningen is het zo dat een (toekomstig) zorgbehoevende op de gelijkvloerse verdieping in een aangepaste of aanpasbare wooneenheid woont (in de buidel van de kangoeroe). Een (jong) gezin bewoont de andere verdieping(en). Met andere woorden de buidel- en hoofdwoning zijn aangrenzend boven elkaar. In onderstaande figuren zien we een voorbeeld van zo een kangoeroewoning. Heel wat kangoeroeprojecten binnen de sociale huisvesting kennen deze opbouw. Een groot nadeel van deze woningopbouw is dat het jonge gezin vaak met kinderen enkel een dakterras ter beschikking heeft tenzij er andere afspraken gemaakt worden rond het gemeenschappelijke gebruik van de tuin. Nogal apart in de sociale huisvesting in Vlaanderen is daarom het kangoeroeproject in de Sas- en Bassijnwijk te Gent (zie hoger, figuur 2.3). Door een lift te voorzien naar de bovenste verdieping, kunnen de (toekomstig) zorgbehoevenden bovenaan wonen, terwijl het gezin met kinderen onderaan woont en de tuin ter beschikking heeft. Op deze manier heeft de zorgbehoevende ook niet meer de last van het onderhouden van de tuin. Deze woningopbouw is in de sociale huisvesting vaak niet mogelijk omwille van de meerkosten van een lift. Wanneer de wooneenheden in een kangoeroewoning boven elkaar liggen, zijn er meestal niet veel gemeenschappelijke ruimten, tenzij een gezamenlijke toegang.

93 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 69 Gelijkvloerse verdieping Bron: Figuur 2.4 Young Budget Homes ( Eerste verdieping en zolderverdieping Voorbeeld van een kangoeroewoning (nieuwbouw) met twee wooneenheden boven elkaar Bron: Figuur 2.5 Young Budget Homes ( Voorbeeld van een kangoeroewoning (nieuwbouw) met twee wooneenheden boven elkaar Een andere mogelijkheid van opbouw is beide wooneenheden naast of gedeeltelijk naast elkaar te voorzien. De buidelwoning van de (toekomstig) zorgbehoevende zal meestal beperkt blijven tot de gelijkvloerse verdiepingen om trappen in die wooneenheid te vermijden. De hoofdwoning kan dan de rest van de gelijkvloerse verdieping en de andere verdiepingen beslaan. Hier gaat het dus meer om een kleinere wooneenheid in een grotere woning. Een variant hierop is dat de (toekomstig) zorgbehoevende in een annexwoning woont. Het gaat dan om een kleine wooneenheid die bij een bestaande woning

94 70 Hoofdstuk 2 wordt bijgebouwd (een aantal bronnen gebruikt hiervoor de term duplexwoning, zie hoger). Bron: Figuur 2.6 Young Budget Homes ( Voorbeeld van een verbouwing tot kangoeroewoning met twee wooneenheden (gedeeltelijk) naast elkaar Een variant op de woningtypologie van twee wooneenheden naast elkaar is de zorgverkaveling, een concept dat wordt beschreven door het departement architectuur van de Provinciale Hogeschool Limburg. Het uitgangspunt is het principe van inbreiding binnen bestaande verkavelingen. Mobiele zorgunits (zie onderstaande figuur) kunnen bij heel wat huizen aangebouwd worden en zo inspelen op het toenemende aantal zorgbehoevenden, alleenstaanden ( nestblijvers, gescheiden personen, ) en het toenemende aantal niet-traditionele gezinnen (wisselende gezinssamenstellingen, alleenstaande moeders,...). De ontwerpers verwijzen hiervoor naar het grote aanbod aan alleenstaande huizen in open bebouwing met een dichtheid van minder dan acht woningen per hectare en die meer dan zes meter van elkaar afstaan. 33 De mobiele zorgunit bestaat uit een prefab kern uit hout of metaal (de eigenlijke verblijfsruimte) die in serieproductie off-site kan worden gemaakt en die via een trailer kan getransporteerd worden. De zorgunit is geconcipieerd volgens de principes van Design for All (zie punt 2, levenslang wonen ). De kern wordt aan een bestaande woning aangebouwd door middel van een lichte constructie in glas. 33 Volgens ramingen van het departement architectuur zou het in Vlaanderen gaan om meer dan woningen.

95 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 71 1 = kern, 2 = aanbouw Bron: Figuur 2.7 Departement Architectuur, PHL Diepenbeek Verplaatsbare zorgunit die aan een bestaande woning kan worden aangebouwd Binnen de idee van de zorgverkaveling is deze zorgunit ook bruikbaar specifiek voor zorgbehoevenden of ouderen wiens huidige woning te groot of niet voldoende aangepast is. Deze zorgunit zou men dan ofwel bij een van de kinderen in de buurt kunnen aanbouwen, ofwel bij de eigen woning waarbij de oudere in de zorgunit gaat wonen en de eigen woning verhuurt aan bijvoorbeeld een van de kinderen. In onderstaande figuur wordt weergegeven hoe zo een woning er zou kunnen uitzien. Bestaande woning Bron: Figuur 2.8 Departement Architectuur, PHL Diepenbeek Voorbeeld van een woning met aangebouwde zorgunit Diezelfde woning met aangebouwde zorgunit Voorlopig blijft de zorgverkaveling bij een idee en worden er in Vlaanderen geen projecten in de praktijk gerealiseerd. Volgens het departement Architectuur zouden er momenteel vooral stedenbouwkundige hinderpalen zijn die beletten de idee daadwerkelijk in de praktijk te brengen. Knelpunten zijn ondermeer de regel van de bouwvrije strook naast een woning, de omvorming van de woning naar een meergezinswoning en een verhoging van het kadastrale inkomen (zie verder).

96 72 Hoofdstuk 2 In Nederland is dit principe van verplaatsbare aangepaste wooneenheden gekend onder de benaming mantelzorgwoning of Seniorenbox. 34 Een aantal bouwfirma s hebben deze woonunits van 54 m 2 al bij demohuizen aangebouwd (o.a. in Eindhoven, Dokkum en Oirschot). De idee is dat woningcorporaties (de Nederlandse sociale huisvestingsmaatschappijen) of andere geïnteresseerde partijen dergelijke woningen aanschaffen en ze verhuren aan wie er een nodig heeft. Ook daar haalt men als grote voordeel de snelheid en flexibiliteit aan waarmee de verplaatsbare wooneenheid kan worden ingezet. Nadeel blijft vaak ook daar de stedenbouwkundige wetgeving. We beschreven hiermee onder welke vorm de twee aangrenzende wooneenheden van een kangoeroewoning kunnen voorkomen. We stelden in onze definitie dat deze twee wooneenheden zich ook onder één dak moeten bevinden. Hiermee willen we duidelijk maken dat een kangoeroewoning toch ook nog een soort van woning, een soort van één geheel moet vormen. Zoniet kunnen we immers niet meer spreken van een woning. Daarom ook zijn we van mening dat twee aparte, aangrenzende wooneenheden in een appartementencomplex (boven/onder of naast elkaar) niet als een kangoeroewoning kunnen beschouwd worden. Dit neemt niet weg dat bewoners van een appartementencomplex onderling niet aan kangoeroewonen kunnen doen (zie verder). Een aparte hoofdwoning en een aparte buidelwoning Naast de aangrenzende wooneenheden onder hetzelfde dak, is volgens ons ook het bestaan van twee aparte wooneenheden een essentieel kenmerk van een kangoeroewoning. Men woont wel samen onder één dak, maar essentieel is dat beide partijen hun eigen privacy hebben. Dit wil zeggen dat men in beide wooneenheden onafhankelijk van elkaar moet kunnen functioneren: een aparte zit- /slaapkamer met (beperkt) eigen sanitair (bijvoorbeeld minimaal een eigen wastafel en kleine kitchenette) is ons inziens noodzakelijk om van een aparte wooneenheid (en dus van een kangoeroewoning) te kunnen spreken. Dit houdt dan ook in dat wanneer een oudere gaat inwonen bij één van de kinderen en er enkel een slaapkamer betrekt, de woning van de kinderen duidelijk geen kangoeroewoning wordt (ook al zouden er bijvoorbeeld toch twee badkamers in die woning zijn). Het gaat dan om zuiver inwonen en niet om kangoeroewonen. Dit neemt niet weg dat binnen een kangoeroewoning een aantal andere ruimten wel gemeenschappelijk kunnen zijn. In de opbouw van kangoeroewoningen stellen we heel wat variatie vast in het aantal en de aard van de gemeenschappelijke vertrekken. Zeker wanneer beide wooneenheden naast elkaar zijn gelegen (zie hoger), zien we grote verscheidenheid: van twee strikt gescheiden wooneenheden 34 Zie ondermeer persbericht OFW biedt Seniorenbox bij eigen woning, juli 2007, juli 2007.

97 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 73 met desnoods een gemeenschappelijke toegang over het delen van werkruimten tot enkel maar aparte zit- en slaapvertrekken met gemeenschappelijk sanitair en keuken. De mate van gemeenschappelijkheid hangt vaak ook samen met wie de initiatiefnemer is: bij een familiale band zal er gemakkelijker gekozen worden voor een hogere mate van gemeenschappelijkheid. Bij kangoeroeprojecten in sociale huisvesting zien we daarom vooral strikt gescheiden wooneenheden. De mate van gemeenschappelijkheid kan stedenbouwkundig meespelen in de bepaling of het om een eengezins- dan wel om een meergezinswoning gaat (zie verder). Oppervlakteverhouding tussen hoofdwoning en buidelwoning Kangoeroewoningen verschillen erg van elkaar in woonoppervlakte en dit zowel in totale woonoppervlakte als de onderlinge oppervlakteverhouding tussen de hoofd- en buidelwoning. Veel heeft te maken met wie de initiatiefnemer en bouwheer is. Voor sociale woningen bestaan in Vlaanderen oppervlaktenormen. 35 In de Nederlandse kangoeroewoningen van de woningcorporaties varieert het woonoppervlak van de buidelwoning van 40 m 2 tot 64 m 2. Bij de hoofdwoning varieert dit van 65 m 2 à 99 m 2. Bij particulier initiatief kan er veel meer variatie in de oppervlakte zitten. Het recente wetsvoorstel van CD&V (zie verder) vermeldt dat één van de twee woongelegenheden maximaal een derde van het totale volume mag uitmaken. Nochtans kunnen er ook situaties zijn waarbij zowel de buidelwoning als de hoofdwoning elk door één persoon of door een koppel bewoond worden. We zien dan niet direct een reden waarom de ene wooneenheid kleiner zou moeten zijn dan de andere. Ook hier kan de onderlinge verhouding van beide wooneenheden een element zijn bij de bepaling of de kangoeroewoning een eengezins- dan wel een meergezinswoning is (zie verder). Mate van aangepastheid van de (buidel-)woning We hebben de aangepastheid in onze definitie van essentiële kenmerken van een kangoeroewoning of het kangoeroewonen als zodanig niet mee opgenomen omdat de behoefte aan en de soort van aanpassingen individueel erg verschillend kunnen zijn. Het agentschap R-O van het Vlaamse Gewest 36 gaat bij een aanvraag tot kangoeroewoning er van uit dat de kleinste wooneenheid (de buidelwoning) voor een zorgbehoevende moet aangepast moet zijn. Zo dient er bijvoorbeeld een 35 Zie ondermeer oppervlaktenormen C 2001, 36 Agentschap R-O (Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed), mevr. Jacobs, mei 2007.

98 74 Hoofdstuk 2 aangepaste badkamer en keuken te zijn en moeten de gangen en deuropeningen breder zijn. Een aantal stedenbouwkundige diensten zouden deze aangepastheid van de buidelwoning soms ook daadwerkelijk opleggen als een criterium voor het afleveren van een bouwvergunning voor een kangoeroewoning. Langs deze bouwfysische criteria heeft men een aanwijzing dat één van de partijen zorgbehoevend is, en zou een aantal stedenbouwkundige diensten bereid zijn om de kangoeroewoning als een eengezinswoning en niet als een meergezinswoning te erkennen. Opnieuw komt hier het onderscheid eengezinswoning versus meergezinswoning naar boven. We gaan in een volgend punt hier verder op in. Het element van aangepastheid van de woning doet ons inziens niet ter zake in de bepaling of een woning al dan niet als een kangoeroewoning kan beschouwd worden. Wanneer een kangoeroewoning vanuit privé-initiatief nieuw gebouwd wordt, kunnen we er vanuit gaan dat minstens de buidelwoning zal aangepast zijn aan de huidige beperkingen van de huidige bewoner. Beter nog zou het zijn wanneer minstens de buidelwoning wordt gebouwd volgens de principes van levenslang wonen (zie verder) zodat ook bij veranderingen in de beperkingen van om het even welke bewoner de buidelwoning kan bewoond blijven. Dit lijkt ons ook noodzakelijk wanneer men het kangoeroewonen wenst verder te zetten bij stopzetting van het kangoeroewonen door één van beide partijen. Stedenbouwkundig zou men de principes van het levenslang wonen wel kunnen opleggen voor een kangoeroewoning, maar dit geldt evenzeer voor alle nieuwbouwwoningen of verbouwingen. Ook daar kunnen immers toekomstig zorgbehoevenden in wonen. Schemerzone Ook met deze hierboven beschreven typische kenmerken zullen er nog een aantal woonvormen te vinden zijn waarbij het niet zo duidelijk te bepalen is of het nu om een kangoeroewoning gaat of niet. Toch denken we dat met deze omschrijving de grijze zone al wat kleiner geworden is Stedenbouwkundig aspect Uit de beschrijving van de typische kenmerken van een kangoeroewoning blijkt duidelijk dat dit soort van woningen een typische samenwoonvorm herbergt die vrij uniek is: twee gezinnen die onder hetzelfde dak wonen, maar toch apart. Door het ontbreken van specifieke reglementering voor kangoeroewoningen botst men op een aantal problemen wanneer men de bestaande stedenbouwkundige wetgeving op deze woonvorm toepast. Een discussiepunt dat steeds terug komt is de vraag of een kangoeroewoning een eengezins- dan wel een meergezinswoning is. Omdat dit statuut heel wat gevolgen heeft voor ondermeer de noodzaak van een stedenbouwkundige ver-

99 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 75 gunning en de mogelijkheden van inplanting van een kangoeroewoning, gaan hier eerst dieper op in Eengezinswoning versus meergezinswoning a) Een kangoeroewoning: in essentie een meergezinswoning? Het onderscheid eengezins- versus meergezinswoning is vooral belangrijk in de administratieve en stedenbouwkundige context. Aan beide types van woningen hangen immers specifieke eisen en beperkingen vast. Maar ook op ander vlak (bijvoorbeeld sociale wetgeving, zie verder) zullen we zien dat beide types van woningen specifieke knelpunten met zich meebrengen. De vraag stelt zich dus: is een kangoeroewoning (zoals hoger gedefinieerd) een eengezins- dan wel een meergezinswoning? Essentieel gaat het bij een kangoeroewoning om twee aparte huishoudens die apart wonen onder hetzelfde dak. Wanneer er in een kangoeroewoning twee volledig aparte wooneenheden zijn, gaat het duidelijk om meergezinswonen met afspraken tussen de gezinnen. Het uitgangspunt is volgens ons dan ook dat kangoeroewoningen in essentie meergezinswoningen zijn. De meeste voorbeelden van kangoeroewoningen in de sociale huisvesting bevinden zich in deze situatie. De voorwaarde om van een meergezinskangoeroewoning te kunnen spreken is volgens ons dan wel dat de twee wooneenheden na het stopzetten van het kangoeroewonen opsplitsbaar zijn. We bespreken verder wat met opsplitsbaar (of afsplitsbaar ) bedoelen. Het statuut van meergezinswoning doet een aantal rechten en plichten ontstaan die dan weer wel en dan weer niet in het voordeel van de twee huishoudens zijn. Wil men als overheid het kangoeroewonen in meergezinswoningen stimuleren zou men een aantal uitzonderingen kunnen toestaan op wat als nadelig beoordeeld wordt. Toch zijn er ook argumenten om ook eengezinskangoeroewoningen toe te laten. Bij een aantal kangoeroewoningen (meestal met familiale band tussen de bewoners) wonen de bewoners wel apart en vormen ze vaak ook twee aparte huishoudens maar kan men niet spreken van een meergezinswoning omdat heel wat ruimten gemeenschappelijk zijn en/of de buidelwoning een echt onderdeel vormt van de hoofdwoning. Een aantal lokale overheden (waaronder Genk) beschouwt de bewoners van een dergelijke eengezinswoning toch als twee huishoudens (en geeft hen aparte busnummers, zie ook verder), anderen blijven deze bewoners als één huishouden beschouwen. Een derde manier van samenwonen onder hetzelfde dak met de bedoeling om zorg te verlenen aan elkaar doet zich voor wanneer er in één woning geen twee aparte wooneenheden te onderscheiden zijn maar er toch verschillende generaties samenwonen. In dit geval is er ons inziens geen sprake van een kangoeroewoning maar gaat het om zuiver inwonen. Deze manier van wonen komt frequenter voor

100 76 Hoofdstuk 2 bij de allochtone gemeenschap waardoor bepaalde lokale overheden zoals de stad Genk er ook meer mee geconfronteerd worden dan andere gemeenten. Zaak hierbij is van duidelijk te bepalen wat er onder een aparte zelfstandige wooneenheid wordt verstaan. We geven hiertoe een aanzet in het punt 1.8. b) Welke criteria bepalen of het om een meergezins-kangoeroewoning dan wel een eengezins-kangoeroewoning gaat? Op dit ogenblik bestaat er geen eensgezindheid in de interpretaties van stedenbouwkundige diensten over wat als eengezins- of meergezinswoning wordt beschouwd. Uit een rondvraag van Coopmans (et al., 2006) 37 bij een aantal steden en gemeenten blijkt dat sommige diensten de alternatieve woonvormen als meergezinswoningen beschouwen met de daarbij horende nodige voorschriften. Anderen zijn twijfelend (krijgen er ook niet veel vragen over) en voor nog anderen blijft de kangoeroewoning een eengezinswoning als voldaan wordt aan het echte principe van een kangoeroewoning (waar dan ook weer verschillende definities aan gegeven worden). De enige wettelijke interpretatie is deze van het agentschap R-O. 38 Als indicator van een eengezinswoning hanteren zij de omkeerbaarheid van de situatie in de kangoeroewoning. Voor het agentschap kan een kangoeroewoning waar men met twee huishoudens apart woont toch een eengezinswoning zijn wanneer de woning na stopzetting van het kangoeroewonen (omwille van overlijden, verhuis, of wat dan ook) terug een duidelijke eengezinswoning kan worden (tenzij ze natuurlijk van in het begin al als een meergezinswoning werd beschouwd). De twee aparte woonentiteiten van de kangoeroewoning moeten dan terug één geheel kunnen vormen. Omwille van de omkeerbaarheid van een eengezins-kangoeroewoning is de visie van het agentschap dat men bij deze kangoeroewoningen van in den beginne best maar één gemeenschappelijke inkom met één voordeur voorziet, alsook één gemeenschappelijke tuin en eventueel ook één gemeenschappelijke werkruimte met bijvoorbeeld de wasmachine. Op deze manier wil men vooral vermijden om stedenbouwkundige vergunningen af te leveren voor een duidelijke meergezinswoning als was het een eengezinswoning en dit onder het mom van dat het om een kangoeroewoning zou gaan. Ook Coopmans (2006) stelt dat deze omkeerbaarheid een kenmerk is van een eengezins-kangoeroewoning. Volgens haar gaat het dus bijvoorbeeld zeker niet over de hoeveelheid badkamers of slaapkamers die in de kangoeroewoning aan- 37 Uit deze rondvraag blijkt dat de stad Genk als bijna enige de term meergeneratiewoning heeft opgenomen in een aantal BPA s en verkavelingen. De stedenbouwkundige dienst legt daarbij nog bijkomende eisen op zoals de verwantschap die tussen de bewoners moet worden aangetoond en de verklaring door een arts dat één van de bewoners hulpbehoevend is. 38 Agentschap R-O (Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed), mevr. Jacobs, mei 2007.

101 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 77 wezig is. Tegenover de omkeerbaarheid van een eengezins-kangoeroewoning, staat de opsplitsbaarheid van een typische meergezins-kangoeroewoning. De kritische variabele is hierbij volgens haar of de twee aparte wooneenheden (al dan niet pas later) apart kunnen verhuurd of verkocht worden. Een ander criterium dat door stedenbouwkundige diensten kan gehanteerd worden op basis van het antwoord van Minister Van Mechelen, is de verhouding van grootte van de twee wooneenheden: twee quasi even grote wooneenheden worden eerder als een meergezins-kangoeroewoning beschouwd, een kangoeroewoning met een grote en een kleine wooneenheid wordt er als een zorgwoning beschouwd (wat in deze interpretatie een eengezins-kangoeroewoning is.) Coopmans (2006) stelt daarnaast dat de ruimtelijke impact van een kangoeroewoning op het perceel en de omgeving mee kan bepalen of het om een eengezinsdan wel om een meergezinswoning gaat. Bij een beperkte ruimtelijke impact kan de kangoeroewoning als een eengezins-kangoeroewoning beschouwd worden. Dit is ondermeer het geval wanneer het perceel niet in twee gedeeld werd, wanneer de tuin niet door hoge hagen of afsluitingen in twee wordt gedeeld en wanneer er geen tweede oprit met extra garage gerealiseerd wordt. Het aanwezig zijn van een aparte toegang tot de twee wooneenheden is voor haar geen beletsel om de twee wooneenheden niet als één geheel en dus als een eengezinswoning te beschouwen. In het punt 1.8 brengen we deze stedenbouwkundige criteria samen met de verschillende samenleef- en zorgmogelijkheden inzake kangoeroewonen. Deze criteria kunnen voor het lokale bestuur input zijn om een eigen definitie inzake kangoeroewonen op te stellen. c) Wat zijn de gevolgen voor de burger van de bepaling of de kangoeroewoning een meergezins- dan wel een eengezinswoning is? Zowel aan de meergezins- als aan de eengezinswoning zijn voor de bewoners een aantal belangrijke rechten en plichten verbonden. We sommen de belangrijkste op en gaan verder in de tekst op een aantal dieper in. In een meergezinswoning vormt men steeds twee huishoudens wat volgende gevolgen heeft voor de bewoners of bouwheer (zie ook nog verder in de tekst): Hogere eisen aan de brandveiligheid (bijvoorbeeld de gebruikte materialen tussen de wooneenheden dienen een voldoende brandweerstand te hebben); Noodzaak van een stedenbouwkundige vergunning bij verbouwing van een eengezins- naar meergezinswoning omdat de omvorming naar meergezinswoning een bestemmingswijziging is; Een meergezinswoning is niet mogelijk in bepaalde verkavelingen of in bepaalde gebieden met een BPA; Het verlaagde Btw-tarief van 6% wordt niet toegepast bij verbouwing van een woning die van bestemming wijzigt;

102 78 Hoofdstuk 2 Wanneer men eigenaar is van de twee wooneenheden van de kangoeroewoning, wordt één van de wooneenheden fiscaal beschouwd als een tweede woonst en wordt om die reden het KI ervan verhoogd met 40%. In een eengezinswoning vormen de bewoners in principe één huishouden waardoor de bewoners als samenwonend worden beschouwd. Dit brengt volgende rechten en plichten met zich mee (zie ook verder in de tekst): Alle partners moeten mee borg staan voor een hypothecaire lening: Er is maar één huisnummer en één brievenbus (gemeenten zouden verschillende werkwijzen hanteren bij het toekennen van aparte busnummers); Er kan maar één gezinshoofd per huisnummer zijn en dus kan ook maar één iemand een uitkering als gezinshoofd krijgen; Tal van uitkeringen voor samenwonenden zijn lager dan deze van gezinshoofden of alleenstaanden; Voor sommige uitkeringen of tegemoetkomingen houdt men rekening met het totale gezinsinkomen; Goederen worden als gemeenschappelijk beschouwd (ook door schuldeisers). De verschillen in behandeling zijn het logische gevolg van een aantal algemene wettelijke regelingen die op iedereen van toepassing zijn. Zo heeft de wetgever er ook voor geopteerd eigenaars van twee woningen fiscaal anders te behandelen dan eigenaars van één woning. Als de overheid het kangoeroewonen wenst te stimuleren, dan kunnen uitzonderingsmaatregelen hierop worden toegestaan. Onder welomschreven voorwaarden kan men dan de negatieve gevolgen van het samen-wonen onder de een of andere vorm opheffen. Ondermeer om hierop in te spelen, diende Schrijvers een wetsvoorstel in (zie verder) om de twee wooneenheden binnen de zorgwoning (wat zij als een eengezinswoning beschouwt) als een onderscheiden hoofdverblijfplaats te beschouwen. Dit kan gebeuren door aan de verschillende entiteiten een a- en een b-nummer toe te kennen. Hier creëert men dus een soort van tussenvorm: men heeft wel het statuut van een eengezinswoning maar ondervindt er niet (ten volle) de nadelige gevolgen van omdat men toch twee huishoudens kan vormen. Een aantal gemeenten (waaronder Genk) kent onder bepaalde voorwaarden in dergelijke situaties al aparte busnummers toe. d) Stedenbouwkundige vergunning De keuzemogelijkheden die binnen de huidige ruimtelijke ordening worden aanvaard, zijn momenteel veelal beperkt qua typologie. Inzake kangoeroewoningen is er buiten de interpretatie van minister Van Mechelen geen officieel standpunt van de overheid. Het gevolg is dat heel wat stedenbouwkundige diensten zeer divers omgaan met aanvragen voor kangoeroewoningen.

103 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 79 Voor het afleveren van stedenbouwkundige vergunningen dienen de meeste gemeenten nog beroep te doen op de gemachtigde ambtenaar van de diensten Stedenbouw (Provinciale afdelingen van Agentschap R-O, Vlaamse overheid). Volgens de procedure van het nieuwe decreet ruimtelijke ordening kunnen een aantal gemeenten ook zelfstandig vergunningen afhandelen wanneer ze voldoen aan een aantal voorwaarden. Men noemt dit ook de ontvoogde gemeenten 39. Op 1 juni 2007 waren er 16 gemeenten waar het nieuwe systeem van toepassing is. Ook de stad Genk behoort vanaf 1 mei 2007 tot de ontvoogde gemeenten en kan dus zelfstandig vergunningen afleveren. Dit betekent ook dat zij bijvoorbeeld inzake kangoeroewoningen een duidelijk beleid kunnen voeren en eigen accenten kunnen leggen. Het decreet inzake ruimtelijke ordening 40 bepaalt dat een stedenbouwkundige vergunning o.a. altijd verplicht is wanneer men bouwt of verbouwt (met uitzondering van instandhoudings- of onderhoudswerken) of wanneer men in een gebouw dat bestemd is voor huisvesting van een gezin of alleenstaande het aantal woongelegenheden wijzigt. Er is geen aparte regelgeving voorzien voor kangoeroewoningen. Dit betekent dat volgens het huidige decreet voor de verbouwing tot kangoeroewoning altijd een stedenbouwkundige vergunning nodig is: Bij verbouwing van een eengezinswoning naar een meergezins-kangoeroewoning omdat men het aantal woongelegenheden wijzigt; Bij verbouwing van een eengezinswoning naar een eengezins-kangoeroewoning (met twee aparte, niet opsplitsbare wooneenheden) omdat de grootte van de werken niet meer vallen onder de definitie van instandhoudings- of onderhoudswerken. De situatie is anders wanneer men kleine, niet vergunningsplichtige werken doet om iemand bij zich in huis te laten inwonen: hier is geen vergunning voor nodig, enkel een domiciliëring. We definieerden dit als inwonen en niet als kangoeroewonen. 39 Het gaat meer bepaald om volgende voorwaarden: een goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk structuurplan, een gemeentelijk stedenbouwkundige ambtenaar, een conform verklaard plannenregister, een vastgelegd vergunningenregister, een goedgekeurd register van onbebouwde percelen. Wanneer de Vlaamse Regering officieel vaststelt dat een gemeente voldoet aan de vijf bovengenoemde voorwaarden en wanneer dit in het Belgische Staatsblad gepubliceerd wordt, treedt het nieuwe systeem in die gemeente in werking. Voor een laatste stand van zaken, zie: 40 Vlaams decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, artikel 99, zie ook (september 2007).

104 80 Hoofdstuk 2 e) Stedenbouwkundige inplanting kangoeroewoningen Waar kangoeroewoningen stedenbouwkundig mogen ingeplant worden, hangt ondermeer opnieuw af van of het een eengezins- dan wel een meergezinswoning is. Eengezins-kangoeroewoningen zijn volgens het Agentschap R-O mogelijk op volgende plaatsen: in woongebied in de ruime zin; in verkavelingen/bpa s waar eengezinswoningen mogelijk zijn; bij zonevreemde eengezinswoningen (kleiner dan 1000 m³). 41 Als reden wordt hierbij gegeven dat de ruimtelijke impact van een dergelijke woning niet verschilt van een klassieke eengezinswoning. Bij een meergezins-kangoeroewoning zijn de huidige stedenbouwkundige mogelijkheden qua inplanting meestal beperkter. In bepaalde gebieden met een Bijzonder Plan van Aanleg of een verkavelingsvergunning zijn er immers stedenbouwkundige beperkingen waardoor meergezinswoningen er uitgesloten zijn. Wanneer een gezin in een dergelijke verkaveling toch een meergezinswoning wil bouwen of zijn eengezinswoning wil verbouwen tot een meergezinswoning, dient er een verkavelingswijziging aangevraagd te worden bij het betrokken gemeentebestuur. Hierbij dient ook het akkoord van de andere eigenaars van de verkaveling gevraagd te worden. Het is uiteindelijk het gemeentebestuur dat beslist over de verkavelingswijziging, ook al gaan één of meerdere eigenaars niet akkoord. Ook de bovengenoemde zonevreemde eengezinswoningen zijn uitgesloten tot het omvormen naar meergezinswoning en kunnen dus langs die weg niet omgevormd worden tot een meergezinskangoeroewoning Voorbeelden van hoe andere lokale besturen op het vlak van ruimtelijke ordening en woonbeleid hiermee omgaan Zeker in stedelijk gebied kan het omvormen van woningen naar kangoeroewoningen (al dan niet als meergezinswoningen) voor een uitbreiding van het aantal wooneenheden zorgen zonder dat er ook aan openbare ruimte wordt ingeboet. Het stimuleren van kangoeroewoningen kan dus een middel zijn om naast het stimuleren van de informele zorg ook aan inbreiding te doen. Heel wat huizen zijn nu immers onderbewoond: een aantal slaapkamers staat leeg of sommige ouderen wonen enkel op de benedenverdieping. Het omvormen van deze woningen naar 41 Het gaat hier om bijvoorbeeld zonevreemde eengezinswoningen in agrarisch of kwetsbaar gebied. Deze zonevreemde woningen mogen daar blijven bestaan zolang ze een eengezinswoning blijven. Dat betekent dat ze niet omgevormd mogen worden tot meergezinswoningen en dat kangoeroewoningen er enkel maar kunnen wanneer ze voldoen aan de voorwaarden van de eengezinswoning zoals gedefinieerd door minister Van Mechelen.

105 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 81 kangoeroewoningen of het verhuizen van ouderen naar een kangoeroewoning kan een grotere mobiliteit op de woningmarkt doen ontstaan (cf. kangoeroewoningen OCMW Malle). Ook jonge gezinnen, eenoudergezinnen, alleenstaanden en nieuw samengestelde gezinnen (allen stijgend in aantal) kunnen in deze woonvorm een voordelige en waardevolle oplossing vinden. Deze manier van inbreiding mag echter niet misbruikt worden en zo mee gaan bijdragen tot de zogenaamde verkamering waarmee heel wat steden geconfronteerd worden. Men merkt in de steden de tendens dat eengezinswoningen worden opgesplitst tot meergezinswoningen die enkel uit kamers bestaan (kamerwoningen) of verschillende kleine studio s of appartementen bevatten. Hierdoor kan in bepaalde wijken de druk op de omgeving erg groot worden (geparkeerde wagens, verkeers- en lawaaihinder,...) en wordt het aantal eengezinswoningen voor gezinnen in de stad beperkt. Bovendien kan het onbeperkt toelaten van het opsplitsen van woningen tot gevolg hebben dat de kostprijs van percelen en woningen (nog meer) de hoogte in gaat omdat men er op termijn meerdere wooneenheden kan realiseren. Dit kan speculatie in de hand werken waardoor betaalbaar en kwaliteitsvol wonen in het gedrang kan komen. Om deze redenen zijn er al heel wat steden in Vlaanderen en Brussel die een gemeentelijke verordening hebben opgesteld (of hier mee bezig zijn) waarin het opsplitsen van eengezinswoningen vrij strikt wordt geregeld en waardoor het gevoerde beleid tegen opsplitsing ook afdwingbaar wordt. Opsplitsing mag meestal enkel als aan bepaalde criteria wordt voldaan. 42 Een criterium dat hierbij vaak wordt gehanteerd is de minimale vloeroppervlakte: opsplitsen kan bijvoorbeeld pas wanneer iedere wooneenheid minimaal 60 m 2 is (Etterbeek) of wanneer de resterende grootste woning 140 m 2 (Schaarbeek) of 135 m 2 (Mechelen) 43 of 100 m 2 (Hasselt, zie verder) heeft en een buitenruimte heeft. Een ander criterium kan de minimale gevelbreedte zijn: opsplitsen kan niet indien de voorgevel maar vijf of zes meter breed is (Jette). Ook kwaliteitseisen worden soms opgenomen: kelder- of zolderappartementen moeten voldoende natuurlijke lichtinval hebben (Jette) of kwaliteitseisen worden via een aparte verordening geregeld (Mechelen, zie verder). In een aantal van deze verordeningen (of in de toelichting) wordt expliciet een uitzondering voorzien voor het opsplitsen van eengezinswoningen naar kangoeroewoningen. We bespreken kort een aantal door ons gekende voorbeelden van verordeningen. Hasselt: Verordening Gezinswoningen, 2007: men bepaalt op basis van een aantal oppervlaktematen wanneer een eengezinswoning mag opgesplitst worden (artikel en 04.02) en aan welke kwaliteitseisen de bijkomende woon- 42 Zie ook (september 2007). 43 Zie ook (september 2007), stedenbouwkundige verordening inzake het opdelen in meerdere woongelegenheden en het wijzigen van de hoofdfunctie van woningen.

106 82 Hoofdstuk 2 gelegenheid moet voldoen (artikel 04.02). In artikel 05 wordt beschreven wanneer en hoe via een machtiging het College van Burgemeester en Schepenen een verruiming van de basisvoorschriften van deze verordening kan toestaan bij beperkte afwijkingen van de vooropgestelde oppervlaktenormen. Eén van de uitzonderingssituaties is wat men noemt een duplexwoning (of kangoeroewoning of meergeneratiewoning) die men als volgt omschrijft: één bijkomende woongelegenheid voor familie tot de 3 de graad; met een duidelijke bouwfysische en functionele binding; binnen de normaal gehanteerde en gebruikelijke voorwaarden. Wanneer voldaan wordt aan deze voorwaarden beschouwd men het geheel als nog vallend onder de term eengezinswoning. Een aantal andere steden voorziet in hun verordening andere, meer algemene uitzonderingen waardoor impliciet onder bepaalde voorwaarden ook meergezinskangoeroewoningen mogelijk blijven. Leuven: verordening inzake het opdelen in meerdere woongelegenheden en het wijzigen van de hoofdfunctie van woningen, 1 januari 2004: een woning met een binnenruimte tussen 90 en 250 m 2 mag niet worden opgesplitst. Hierop is één uitzondering toegelaten. Een ééngezinswoning mag wel worden opgedeeld in één woning van minstens 90 m 2 en één andere woning (of maximaal drie studentenkamers) als de eigenaar er zelf blijft wonen. Deze maatregel moet het ondermeer mogelijk maken dat gezinnen studenten huisvesten in hun eigen woning of dat nieuwe woonvormen als kangoeroewoningen kansen krijgen. 44 Deze verordening wordt momenteel bijgeschaafd tot een nieuwe verordening die er vermoedelijk in het voorjaar van 2008 zal komen. Andere steden en gemeenten hebben geen aparte verordening voor het opsplitsen van woningen maar nemen in hun algemeen bouwreglement een artikel erover op, met in Kontich ook een expliciete verwijzing naar kangoeroewoningen. Ieper: Gemeentelijke stedenbouwkundige verordening ter vrijwaring van het woonklimaat en het waardevol bouwkundig erfgoed, 16 februari 2007, artikel 20: 45 volgende panden kunnen niet opgedeeld worden in meerdere woongelegenheden: woonentiteiten met een vloeroppervlakte van minder dan 250 m 2 én met niet meer dan twee bouwlagen én er op het gelijkvloers minstens 25 m 2 niet bebouwd is. Er wordt niet gesproken over kangoeroewoningen. Ook Gent heeft in zijn algemeen bouwreglement een aantal artikels opgenomen ter bescherming van eengezinswoningen en een aantal artikels waaraan 44 (september 2007), De standaard: Leuven verbiedt opdelen van woningen (16 september 2003). 45 Zie ook (september 2007).

107 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 83 een meergezinswoning moet voldoen. Ook hier vinden we niets terug over kangoeroewonen; Kontich: Algemeen bouwreglement (6 oktober 2006), artikel 35: creëren en wijzigen van het aantal woongelegenheden binnen een bestaande eengezinswoning : Bij bestaande eengezinswoningen geldt dat bij een netto-vloeroppervlakte tot 135 m 2 het aantal woonentiteiten niet mag gewijzigd worden, bij een oppervlakte tussen 135 m 2 en 250 m 2 er één bijkomende woonentiteit mag gecreëerd worden van minimum 30 m 2 en bij een oppervlakte groter dan 250 m 2 een ombouwing tot meergezinswoning toegestaan is. Bij vervanging van een eengezinswoning geldt: een eengezinswoning met een netto-vloeroppervlakte tot 135 m 2 mag niet vervangen worden door een meergezinswoning met uitzondering van een kangoeroe- of zorgwoning, een woning met een oppervlakte tussen 135 m 2 en 250 m 2 mag vervangen worden door een meergezinswoning bestaande uit maximum drie woonentiteiten en een woning met een oppervlakte groter dan 250 m 2 mag vervangen worden door een meergezinswoning. De kangoeroewoning en zorgwoning wordt hier als uitzondering genoemd, maar er gebeurt in het reglement geen definiëring van deze woonvormen. Hierdoor wil men ruimte laten om iedere aanvraag voor een kangoeroewoning individueel te kunnen beoordelen. Men hoopt hiermee enerzijds het kangoeroewonen te kunnen stimuleren en anderzijds misbruiken te kunnen vermijden. 46 Daarnaast maken sommige gemeenten ook een verordening op waarin een aantal eisen worden gesteld waaraan een woongelegenheid minimaal moet voldoen. Op deze manier kan men ook meer gericht werken aan kwaliteitsgarantie en dit in zowel opgesplitste eengezinswoningen als in alle woningen in het algemeen. Een voorbeeld hiervan is de stad Mechelen die naast een verordening inzake het opsplitsen van woongelegenheden, ook een verordening inzake het versterken van de woonkwaliteit heeft. Er wordt ondermeer in bepaald welke functies moeten aanwezig zijn in een zelfstandige woning (artikel 3), wat de oppervlaktenorm is voor deze functies (artikel 4 en 6) en wat de daglichtnorm er voor is (artikel 5). Wanneer in een woning de vier basisfuncties ontbreken (leef- en slaapruimte, kookruimte, bad- of doucheruimte en WC) is er geen sprake van een zelfstandige woning maar van een kamer. Ook de gemeente Izegem heeft een verordening met het oog op het versterken van de woonkwaliteit in de stadskern (mei 2003). In artikel 5 wordt bepaald welke functies in een nieuwe woongelegenheid bij splitsing minimaal moeten aanwezig zijn (afzonderlijke slaapkamer, leefruimte en keuken, afzonderlijke 46 Gemeente Kontich, dienst ruimtelijke ordening, de heer Verswijfelt (september 2007).

108 84 Hoofdstuk 2 sanitaire voorziening, toilet, afzonderlijke berging). Artikel 6 bepaalt de minimale oppervlaktenormen voor elk van deze functies. Door het bepalen aan wat een zelfstandige wooneenheid moet voldoen, kan ook een duidelijke grens getrokken worden tussen tot waar we spreken over inwonen in kamers en vanaf waar er duidelijk twee aparte, zelfstandige wooneenheden zijn waardoor we kunnen spreken over een kangoeroewoning. De gemeente Etterbeek nam een ander soort van initiatief om opsplitsing tegen te gaan en de kwaliteit en bewoonbaarheid van woningen te controleren. Daar werd binnen de dienst huisvesting een huisvestingsobservatorium opgericht. Dit observatorium maakt van alle op het grondgebied gelegen woningen een soort van identiteitskaart op. Men gaat er o.a. na hoeveel mensen zich op een bepaald adres inschreven. Wanneer dit aantal plots stijgt, kan dit een aanwijzing zijn dat een woning werd opgedeeld in meerdere wooneenheden zonder bouwvergunning. 47 In Mechelen is er ook een samenwerking tussen de diensten bevolking en de bouwdienst: zo gauw er een wijziging is in de woonplaats van een van de inwoners van een opgesplitste kangoeroewoning, wordt dit aan de bouwdienst gesignaleerd (Peeters, 2007). Dit laatste wordt in Genk al toegepast. Bovenstaande voorbeelden kunnen voor Genk inspirerend zijn om verder na te denken over hoe men via bijvoorbeeld een verordening het onbeperkt opsplitsen van woningen kan tegengaan maar toch ook eengezins- en meergezinskangoeroewoningen beperkt kan toelaten. Hierbij is het essentieel om vooreerst te definiëren wat een kangoeroewoning is. In punt 1.8 vatten we daarom de mogelijke elementen van een definitie voor het lokale bestuur op bouwfysisch, maar ook op sociaal en zorgvlak samen en bieden we een enge en een ruime definitie aan van wat een kangoeroewoning kan zijn. Stedenbouwkundig zal het uitstippelen van een beleid rond kangoeroewoningen balanceren blijven tussen het stimuleren van een duurzaam inbreidingsbeleid (en stimuleren van informele zorg) enerzijds versus het tegengaan van lucratieve initiatieven die een ongecontroleerde verkaveling van huizen en tuinen met zich kunnen mee brengen anderzijds. Deze analyse maakt ook duidelijk dat het huidige standpunt van de overheid (Minister Van Mechelen) niet alle onduidelijkheden omtrent het erkennen van kangoeroewoningen wegneemt. Er is nu weinig eensgezindheid over de definitie van een kangoeroewoning en of het een eengezins- dan wel een meergezinswoning is. Het feit dat er verschillende verschijningsvormen mogelijk zijn van kangoeroewoningen gaande van grote nieuwbouwwoningen in een rustige verkaveling tot verbouwingen van kleine woningen in nu al drukbewoonde wijken - draagt mee bij tot deze onduidelijkheid. Daarom is het ons inziens noodzakelijk dat er op Vlaams niveau een duidelijk wettelijk kader met definitie komt van wat 47 Zie en (september 2007).

109 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 85 een kangoeroewoning kan zijn. Bij gebrek hieraan zal iedere gemeente op zichzelf al dan niet een beleid rond kangoeroewoningen uitwerken wat de duidelijkheid voor de burger niet altijd ten goede komt. 1.4 Sociale component Het samenwonen maar toch apart beschouwen we als een specifiek kenmerk van het kangoeroewonen. In een ruimere visie op kangoeroewonen, stellen we dat beide gezinnen niet noodzakelijk onder hetzelfde dak moeten samen wonen, maar wel in elkaars buurt. We bespreken in dit punt de diverse aspecten van dit samenwonen, ondermeer ook de gevolgen van het samenwonen op financieel en juridisch vlak. De wederzijdse dienstverlening bespreken we bij de zorgcomponent (zie verder, punt 1.5) Kenmerken van het samenwonen bij kangoeroewonen Samen-wonen, maar toch apart Het samenwonen van meerdere generaties onder één dak was vroeger de evidentie zelf. Zo vermeldt Steenbergen (2005) dat ondermeer op het platteland het samenwonen een noodzakelijke samenlevingsvorm was om ouderen voldoende financiële en sociale zekerheid te bieden. Doordat ondermeer intussen heel wat minimumregelingen in de ziekte- en pensioenwetgeving ontstaan zijn, werd dit samenleven in de landbouwsector minder noodzakelijk. Ook in andere sectoren ontstonden er samen met de industriële ontwikkelingen systemen van georganiseerde solidariteit vanuit de overheid. Deze overheidssolidariteit maakt familiale solidariteit minder noodzakelijk of maakte dat men onder een andere vorm zorg ging dragen voor de eigen familie. Dit gegeven maakt samen met demografische veranderingen in de westerse maatschappij zoals een stijgende levensverwachting en een dalende nataliteit dat ieder meer op zichzelf en in een eigen woning ging leven (Guffens, 2006). Tot op de dag van vandaag is het gangbare ideaal in onze hedendaagse bouwcultuur nog steeds ieder zijn eigen huis. Mensen kiezen nu ofwel voor een huis ofwel voor een appartement. In beide gevallen is de eigendom duidelijk omlijnd. Het wonen in een kangoeroewoning is een woonvorm waarbij er wel wordt samengewoond maar waarbij de privacy van beide partijen toch gegarandeerd blijft. Het wonen in een kangoeroewoning bevindt zich dus tussen het individuele en collectief wonen in. Om die reden zou het kangoeroewonen dus een goed antwoord kunnen bieden om de huidige en toekomstige noden met name enerzijds het opvangen van zorgbehoevenden of ouderen, anderzijds het behouden van de privacy van beide partijen op te vangen.

110 86 Hoofdstuk 2 Toch zien we dat tot nog toe het kangoeroewonen weinig voorkomt. Naast het onbekende (zie ondermeer woonbehoefteonderzoek SUMResearch te Genk) zijn de diverse hinderpalen op o.a. stedenbouwkundig (zie 1.3) en financieel en juridisch vlak (zie verder), waarschijnlijk factoren die het kangoeroewonen zeker niet stimuleren. Maar ook de ieder zijn eigen huis -idee in Vlaanderen kan mee verantwoordelijk zijn voor het feit dat mensen toch niet zo snel de stap zetten naar het wonen in een kangoeroewoning. De bredere visie op kangoeroewonen kan misschien wel meer aansluiting vinden in onze huidige woon- en leefcultuur. Wanneer men ook deze vorm van hulp bieden als kangoeroewonen wenst te beschouwen, moeten hierbij ook een aantal typische kenmerken vastgelegd worden zoniet kan alle hulp van uitwonende mantelzorgers aan zorgbehoevenden beschouwd worden als kangoeroewonen. We bespraken hoger al de bouwfysische voorwaarde dat er tussen de twee woningen waar men aan kangoeroewonen doet, een vorm van verbinding moet zijn. Minimaal is dit een klassieke telefoonverbinding en een personenalarmeringssysteem. We denken echter dat ook andere technologie hier een duidelijke plaats kan krijgen (zie punt 1.6: integratie van technologie). Daarnaast zijn we van mening dat men in deze bredere visie op kangoeroewonen ook een tijdsvoorwaarde of afstandsvoorwaarde dient in te bouwen. Om voldoende garantie te hebben op effectieve hulp, ook in noodgevallen, dient men immers in elkaars buurt te wonen, bijvoorbeeld binnen gezichtsafstand of binnen loopafstand of bereikbaar binnen de vijf minuten. Wanneer men deze brede definitie van kangoeroewonen wenst te hanteren, vraagt deze definiëring wellicht verfijning. (Familiale) relatie tussen de twee partijen Wanneer het kangoeroewonen uitgaat van privaat initiatief, zien we in een aantal voorbeeldprojecten dat beide partijen meestal familie zijn. Het gaat vooral om jonge gezinnen die voor hun ouders (al dan niet al zorgbehoevend) willen zorgen. Een andere variant zijn de ouders die een nieuwe woning bouwen of de eigen woning verbouwen zodat een gehandicapt kind kan komen inwonen in een min of meer eigen wooneenheid. Naast familie kunnen ook vrienden of kennissen samen aan kangoeroewonen doen of in een kangoeroewoning wonen. Steenbergen (2005) spreekt daarom eerder over een sociale relatie dan wel over een familiale relatie. In de kangoeroeinitiatieven van SHM en OCMW s zijn beide partijen geen familie of vrienden. Vaak kent men er elkaar zelfs niet of nauwelijks bij de start van de woonvorm. Vanuit bovenstaande voorbeelden is de familiale of sociale relatie ons inziens geen essentieel kenmerk van het kangoeroewonen of het wonen in een kangoeroewoning. Het al dan niet vereisen van een familiale relatie tussen beide partijen heeft als lokale overheid zowel voor- als nadelen. In punt 1.8 bespreken we wat deze mogelijke voor- en nadelen zijn.

111 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 87 Goede verstandhouding Wanneer twee partijen spontaan kiezen om samen aan kangoeroewonen te doen of in een kangoeroewoning te wonen, kan men er vanuit gaan dat beide partijen toch min of meer een goede verstandhouding met elkaar hebben. Uiteraard is dit essentieel om het kangoeroewonen te laten slagen. De onderlinge betrokkenheid kan echter verstoord geraken door conflicten, door plotse gebeurtenissen,... Enkele bronnen van ergernis die we in de literatuur tegenkomen zijn ondermeer geluidsoverlast in de buidelwoning of het niet nakomen van afspraken over het onderhoud van gemeenschappelijke ruimten. Om die reden worden er bij het wonen in een kangoeroewoning naast de afspraken over de onderlinge dienstverlening (zie verder) ook best op voorhand afspraken vastgelegd over wat er met de kangoeroewoning dient te gebeuren wanneer de goede verstandhouding totaal zoek geraakt. Bij kangoeroeprojecten vanuit sociale huisvestingsmaatschappijen, stelt zich in deze context het probleem van de toewijzing van de woningen. Een SHM kan immers geen gericht toewijzingsbeleid voeren en mag enkel de woningen toewijzen op basis van de chronologie van inschrijving op de wachtlijst, rekening houdend met voorrangscriteria. Het slagen van het kangoeroewonen hangt er dus mee af van hoe goed de bewoners die toevallig bij elkaar uitkomen, met elkaar overweg kunnen. Dit kan ook erg wisselend zijn in de tijd (VMSW, 2007). In vergelijking met private initiatieven is dit een extra risico. Een mogelijke oplossing voor dit probleem is volgens Van Damme et al. (2003) dat de kangoeroewoningen buiten het sociale huurbesluit worden doorverhuurd aan een welzijnsinstelling die dan de toewijzing regelt. Ook hier dienen de inkomensvoorwaarden gehandhaafd te blijven en mag het project niet te grootschalig zijn. Ook de hoofdlijnen van het nieuwe kaderbesluit voor sociale huur dat ter tafel ligt, laten wat openingen om een meer gericht toewijzingsbeleid te kunnen voeren. Het is nog afwachten hoe dit verder geconcretiseerd zal worden Financiële gevolgen van het samen-wonen De financiering van de (ver)bouw(ing) Wanneer men voor het bouwen of verbouwen van een woning tot een kangoeroewoning een hypotheeklening wenst aan te gaan, speelt opnieuw het aspect eengezins- versus meergezinswoning. Als de kangoeroewoning een eengezinswoning blijft en men in onverdeeldheid leeft, moeten alle partners borg staan voor de lening. Wanneer één van de bewoners de lening niet meer kan betalen, kan het dus zijn dat de gehele woning moet verkocht worden. Gezien bij een kangoeroewoning van een jong gezin met inwonende ouders de leeftijd van de ouders meestal te hoog is om een interessante

112 88 Hoofdstuk 2 hypotheeklening aan te gaan, wordt de lening meestal aangegaan door het jonge gezin terwijl de ouders borg staan (Coopmans et al., 2006). Het fiscaal inbrengen van de hypotheeklening kan bij een kangoeroewoning ook afwijkend verlopen ten opzichte van een hypotheeklening van een gewone woning. Wanneer immers de kangoeroewoning het statuut van een eengezinswoning behoudt, brengt men fiscaal maar één woning in en moet er ook maar één KI betaald worden. Beide partijen kunnen afspreken om elk de helft van het kadastrale inkomen te betalen, het fiscale voordeel is moeilijker te berekenen. Bij de ombouw van een eengezinswoning naar een kangoeroewoning kan het verlaagde 6% Btw-tarief (in plaats van 21%) worden toegepast wanneer het gebouw geen andere bestemming krijgt. Dit behelst dat de woning dus ook een eengezinswoning blijft. Bijkomende voorwaarden hiervoor zijn de volgende: men moet zelf optreden als bouwheer, de woning die wordt verbouwd is minstens 5 jaar oud, 48 het nieuwbouwgedeelte mag niet onafhankelijk functioneren, er moeten dus gemeenschappelijke ruimtes zijn, het nieuwe deel mag nooit groter worden dan het deel van het oude huis dat nog overeind staat, de kost van de verbouwing moet minder zijn dan de venale waarde 49 van de oorspronkelijke woning. De achterliggende logica is dat de aangebouwde woning geen nieuwbouw mag zijn om van het voordeel te genieten. Voor nieuwbouw bestaan immers andere voordelen. Wanneer de verbouwde woning het statuut van een meergezinswoning krijgt, wijzigt de bestemming (creatie van een extra woongelegenheid) en zal dit verlaagde Btw-tarief niet van toepassing zijn (Coopmans et al., 2006). Wanneer de overheid het (ver)bouwen van kangoeroewoningen wil aanmoedigen, zou men dit fiscaal kunnen stimuleren door bijvoorbeeld bepaalde uitzonderingen toe te staan. Dit is echter niet zo eenvoudig omdat bijvoorbeeld de regels voor lagere Btw-tarieven het resultaat zijn van onderhandelingen met Europa. Het toekennen van een premie kan wellicht wel eenvoudiger. Vanuit zowel de lokale, provinciale, Vlaamse als federale overheid zijn er diverse premies voorzien voor de verbetering van de woning of voor het aanpassen van de woning aan de noden van een oudere (60-plus) of een persoon met een handicap. Bij al deze premies zijn er specifieke voorwaarden waaraan men moet vol- 48 Zeker tot 2010 moet de woning minimum 5 jaar oud zijn. Vanaf dan kan eventueel terug de vroegere regeling van 15 jaar gelden. Persmededeling minister Reynders, februari Onder venale waarde moet men de verkoopswaarde verstaan: de prijs die de meestbiedende gegadigde zou bereid zijn te betalen indien het goed zou te koop gesteld worden onder de meest gunstige voorwaarden en na een degelijke voorbereiding (fiscus.fgov.be, april 2007).

113 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 89 doen. Sommige van deze premies kunnen ook aangevraagd worden voor het verbouwen van een woning tot een kangoeroewoning. Naast deze premies vanuit de verschillende overheden zijn er bijvoorbeeld ook netbeheerders die premies bieden. Zo is er in Limburg de netbeheerder Interelectra die een premie geeft bij het integreren van domotica in de woning. Ook dit kan interessant zijn wanneer men een kangoeroewoning wenst te bouwen. Soms zijn er ook mogelijkheden om een sociale lening te verkrijgen. Voor de gewone burger is het niet altijd eenvoudig om zicht te hebben op wat men recht heeft. Hier is zeker nog een informatietaak voor de overheid weggelegd. Een van de initiatieven van de Vlaamse overheid om hieraan tegemoet te komen is de premiezoeker ( De verhoging van het kadastrale inkomen en onroerende voorheffing Het omvormen van een woning tot een kangoeroewoning kan een verhoging van het kadastrale inkomen (KI) met zich meebrengen wanneer ofwel de oppervlakte van de woning vergroot ofwel wanneer een eengezinswoning tot een meergezinswoning wordt omgebouwd. Vermits het KI als basis voor de onroerende voorheffing fungeert, zal bij stijging van het KI dus ook de onroerende voorheffing toenemen. In geval de kangoeroewoning een meergezinswoning is, zal het gedeelte dat niet door de eigenaars wordt gebruikt als woonhuis, juridisch als een tweede woonst worden beschouwd. Voor dit gedeelte, ongeacht of het verhuurd wordt of niet, is het belastbare inkomen gelijk aan het geïndexeerde KI verhoogd met 40% (Coopmans et al., 2006). Volgende de belastingslogica genereert immers het bezitten van een woning inkomen en dit inkomen wordt belast. Wanneer men als overheid vindt dat er een argument is om kangoeroewoningen te stimuleren en te subsidiëren, zou men dus ook langs de belastingswetgeving een aantal stimulerende fiscale maatregelen kunnen nemen. Goedkoper wonen - kosten delen Wanneer men in een kangoeroewoning woont, kan in ruil voor de dienstverlening die de (toekomstige) zorgbehoevende van het (jonge) gezin krijgt of verwacht (zie verder), er een financieel voordeel toegekend worden aan het gezin. Dit kan bij private initiatieven van kangoeroewoningen zowel via afspraken over de hoogte van de huur als over de verdeling van de investeringskosten. Wanneer er geen familieband is, wordt aan het (jonge) gezin doorgaans een huur aangerekend. Deze huur kan lager zijn dan de gewone markthuur voor een vergelijkbare woning als compensatie voor de gevraagde dienstverlening. De huurprijs kan worden aangepast naargelang de zorgbehoefte van de zorgbehoevende.

114 90 Hoofdstuk 2 In geval van familiale relaties komt het voor dat de toekomstig zorgbehoevenden (meestal beide ouders of één van de ouders) een deel van de investeringskosten dragen of de financiering van de woning zien als een schenking of een voorafname op een erfenis. Dergelijke regeling is niet vanzelfsprekend in de sociale huisvesting waar de hoogte van de huur gereglementeerd is (Coopmans et al., 2006). In al deze gevallen is volgens Vandenbulcke (2001) naast het schriftelijk vastleggen van de zorgafspraken ook het schriftelijk vastleggen van financiële afspraken noodzakelijk. Wanneer bij het kangoeroewonen ruimten of voorzieningen gedeeld worden (bijvoorbeeld werkplaats met wasmachine,...) kunnen er ook kosten bespaard worden. Men kan namelijk met meerdere mensen eenzelfde investeringskost delen. Ook kan er sneller gekozen worden voor de investering in hernieuwbare energie (zonneboilers, fotovoltaïsche cellen,...). 50 Soms kunnen ook vaste kosten gedeeld worden, bijvoorbeeld bepaalde belastingen, kabeldistributie of kunnen bepaalde verzekeringspolissen goedkoper uitvallen voor een eengezinswoning waar men met meerdere mensen woont dan voor een meergezinswoning. De invloed van het samen-wonen op sociale uitkeringen en schulden Wanneer de kangoeroewoning wordt beschouwd als een eengezinswoning, is er volgens de huidige reglementering maar één hoofdverblijfplaats mogelijk met één huisnummer. Per hoofdverblijfplaats (en huisnummer) kan er ook maar één gezinshoofd zijn. Dit wil zeggen dat er ook maar één persoon een uitkering kan krijgen als gezinshoofd. Ook worden alle bewoners in een eengezinswoning en op één huisnummer beschouwd als samenwonend. Het gevolg hiervan kan zijn dat bepaalde uitkeringen worden verminderd. Bijvoorbeeld ziekte- en werkloosheidsuitkeringen zijn lager voor samenwonenden tegenover gezinshoofden of alleenstaanden. Bij andere uitkeringen of tegemoetkomingen houdt men dan weer rekening met het totale gezinsinkomen. Een voorbeeld hiervan zijn de studietoelagen die kunnen verminderen doordat er verschillende inkomens in dezelfde woonst zijn (Coopmans et al., 2006). In de pensioenregeling is er wel voorzien dat een oudere het pensioen als alleenstaande kan behouden wanneer hij bij een van de kinderen gaat inwonen (Sum et al., 2006). Een ander aspect van het samenwonen is dat ook goederen als gezamenlijk beschouwd worden. Dit betekent dat wanneer één van de twee gezinnen schulden heeft, de goederen van de twee gezinnen allemaal in beslag genomen kunnen worden (Coopmans et al., 2006). 50 Zie ook partijprogramma Groen! gemeenteraadsverkiezingen 2006.

115 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 91 Het recente wetsvoorstel van Schryvers (zie verder) om de twee wooneenheden van een zorgwoning (dit is een eengezinswoning) als een onderscheiden hoofdverblijfplaats te beschouwen, tracht hiervoor een oplossing te bieden. Hierdoor kunnen de verschillende bewoners die onder eenzelfde dak samenwonen toch als alleenstaande worden beschouwd. Ook de voorstellen uit het onderzoek naar het Solidair Wonen (zie verder, SUM et al., 2006) kunnen inspirerend zijn voor de overheid om het samen-wonen minder te bestraffen Juridische gevolgen van het samen-wonen We bespreken kort wat de juridische gevolgen kunnen zijn van het samenwonen in een kangoeroewoning. We spitsen ons hierbij toe op hoe men de eigendom van een kangoeroewoning kan regelen en wat de mogelijkheden en knelpunten zijn bij het (ver)huren van een (deel) van een kangoeroewoning. Het bezitten van een (deel) van een kangoeroewoning Wanneer twee partijen als een privé-initiatief een kangoeroewoning wensen aan te kopen of te (ver)bouwen, kan in een notariële akte worden vastgelegd onder welke juridische vorm men de woning (ver)bouwt en kunnen tal van wederzijdse bijkomende rechten en plichten worden vastgelegd zoals afspraken over zorgregelingen en uitstapmodaliteiten (een vangnetregeling volgens Witter, 2005). We bespreken hier kort enkele rechtsfiguren die kunnen gehanteerd worden om ondermeer het eigenaarschap vast te leggen (op basis van Coopmans et al., 2006). Wanneer twee gezinnen beslissen samen een woning te kopen om onder één dak te gaan leven, ontstaat een situatie van vrijwillige mede-eigendom of onverdeeldheid zoals omschreven in het burgerlijk wetboek. Hierdoor verwerft geen enkele koper de exclusieve eigendom van het gebouw. De beide gezinnen huren als het ware van elkaar en kunnen elkaar niet op straat zetten. Juridisch gezien wordt de kavel opgesplitst in twee delen en elkeen heeft slechts recht op een breukdeel in de totale eigendom van de woning. Het uitgangspunt van deze regeling is het vermoeden dat alle kopers-eigenaars een gelijk aandeel in de onverdeelde zaak bezitten, tenzij de partijen dit contractueel anders bepalen. Een vrijwillige onverdeeldheid kan volgens het burgerlijk wetboek maximaal gedurende vijf jaar. Dit wil zeggen dat na deze periode elke mede-eigenaar het recht heeft de verdeling van de mede-eigendom te eisen. 51 Dit vorderingsrecht legt een zware hypotheek op de woonzekerheid van alle mede-eigenaren tenzij men bij notariële akte een uitstapclausule in bouwt die de verdeling uitstelt. 51 B.W. art. 815.

116 92 Hoofdstuk 2 Een andere vorm van mede-eigendom of onverdeeldheid is de gedwongen onverdeeldheid. Bij de gedwongen onverdeeldheid heeft elke koper twee soorten eigendomsrechten. Enerzijds heeft hij de exclusieve eigendom over een aantal private delen van het gebouw (bijvoorbeeld een eigen wooneenheid) en anderzijds is hij mede-eigenaar van de gemeenschappelijk delen van het gebouw. Dit gemeenschappelijk deel kan minimaal blijven en beperkt zijn tot een inkomhal, maar kan ook heel wat uitgebreider zijn. Bij deze vorm van onverdeeldheid kan de woning ook verticaal gesplitst worden in plaats van de meer bekende horizontale splitsingen zoals in appartementsgebouwen. 52 Ook bij een verticale splitsing is de eigenaar van een stuk van de grond de eigenaar van het gebouw dat er op staat. Het is ook niet noodzakelijk dat het perceel in twee gelijke delen wordt verdeeld. Volgens Coopmans (2006) heeft via deze formule elke partij bewegingsvrijheid om het eigen deel te verkopen en kan het kangoeroewonen juridisch correct geregeld worden. Wel worden er ook hier best op voorhand afspraken gemaakt over het gebruik van de tuin en gemeenschappelijke voorzieningen, zeker wanneer beide partijen geen familie zijn. Daar tegenover staat dat beide gezinnen voor een kangoeroewoning ook elk de helft van een stuk grond kunnen kopen (of een andere verhouding). De grond wordt dan met andere woorden opnieuw verkaveld en er wordt een duidelijke meergezins-kangoeroewoning gebouwd zonder gemeenschappelijke delen. Er is dan met andere woorden geen mede-eigendom of onverdeeldheid. Hiervoor moet dan wel een verkavelingswijziging worden aangevraagd. Coopmans (et al., 2006) haalt verder nog het erfpacht en recht van opstal aan als twee rechtsfiguren waarmee de mogelijkheid wordt geboden om te bouwen op andermans grond en om toch eigenaar te zijn van de woning. Aan beide systeem zijn welomschreven rechten en plichten verbonden voor de verschillende partijen. Voor bepaalde situaties kunnen deze rechtssystemen een oplossing zijn bij het (ver)bouwen van een kangoeroewoning met twee partijen. Een ander aspect dat bij het bezitten van een kangoeroewoning aan de orde is, zijn schenkings- en erfeniskwesties. Wanneer in een kangoeroewoning beide partijen familie zijn en één van de leden van het (jonge) gezin is enig kind van de inwonende ouder(s), is het relatief gemakkelijk te regelen dat na het overlijden van de ouder(s) het overblijvende gezin de gehele woning krijgt (erft). Dit kan ook al voor het overlijden geregeld worden via een schenking. Maar ook bij meerdere kinderen zijn er juridische oplossingen waarbij een systeem van voorkooprecht kan worden ingebouwd of kan worden vastgelegd hoe de erfenis- en schenkingsrechten 52 Bij een horizontale splitsing is de eigenaar van de eerste verdieping niet dezelfde als die van de tweede verdieping. Iedere bewoner is in een appartementsgebouw ook eigenaar van de grond voor dat deel als er appartementen zijn.

117 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 93 zijn. Op deze manier kunnen op een correcte wijze de twee wooneenheden weer samengevoegd worden tot één geheel en kunnen er voor het jonge gezin garanties worden ingebouwd dat ze over hun eigen wooneenheid kunnen blijven beschikken bij het wegvallen van de zorgbehoevende. Het (ver)huren van een (deel) van een kangoeroewoning Het Platform Wonen voor Ouderen (s.d.) en Vandenbulcke (2001) stellen dat wanneer een deel van de kangoeroewoning als woonruimte wordt verhuurd aan een huurder die deze als hoofdverblijfplaats gebruikt, de woninghuurwet van toepassing is. Dit heeft uiteraard wel wat consequenties voor wat betreft de woonzekerheid, een toch niet onbelangrijk aspect bij het kangoeroewonen. De huurwetgeving regelt immers strikt de mogelijkheden van onderverhuring, voorziet in vaste regels voor opzegging en bepaalt ook dat een overeenkomst van negen jaar moet worden aangegaan. Wanneer het om privé-initiatieven gaat, zit het kangoeroewonen vaak in de familiale sfeer. Er wordt dan tussen de twee partijen meestal een overeenkomst gesloten waarbij een genotsrecht wordt toegekend van een woonruimte zonder betaling van een huurprijs. Deze situatie valt dan niet onder de woninghuurwet. Het gaat bijvoorbeeld om een oudere die gratis een kleine wooneenheid van een kangoeroewoning bewoont die eigendom is van een familielid. Vandenbulcke (2001) stelt hierbij aansluitend dat wanneer de huisvestingsfunctie ondergeschikt is aan de verzorgingsfunctie, de huurwetgeving ook niet van toepassing is. 53 De contractuele regeling tussen twee partijen bij het kangoeroewonen regelt immers niet enkel het huisvestingsluik, maar ook de waaier van verzorgings- en huishoudelijke diensten die wordt aangeboden. Door een dergelijke integrale overeenkomst op te stellen zou het kangoeroewonen buiten het toepassingsgebied van de woninghuurwet vallen. Deze integrale overeenkomsten worden dan aangeduid in termen van een overeenkomst tot verblijf van een oudere persoon in een gezin of een verzorgingsovereenkomst (Coopmans et al., 2006). Naast het al dan niet van toepassing zijn van de huurwetgeving, speelt volgens het PWO (s.d.) bij een aantal alternatieve woonvormen ook de vraag of het kamerdecreet van van toepassing is. 53 Vandenbulcke (2001) verwijst hiervoor naar Herbots J. en Mechiers Y.: de woninghuurwet is niet van toepassing op overeenkomsten waarbij het beschikken over een woning wordt gekoppeld aan dienstverlening voor hotelbedrijf of aan verzorging. De hoofdzaak in die gemengde overeenkomsten is niet het aspect huur van de woning. Niet alle auteurs zouden het hier echter mee eens zijn, Vandenbulcke verwijst hiervoor naar bv. Hubeau B. (1994); de kwalificatie van overeenkomsten in het kader van de bejaardenhuisvesting TBBR, Decreet van 4 februari 1997: Decreet houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers.

118 94 Hoofdstuk 2 Wanneer immers het woongedeelte van een kangoeroewoning dat door de oudere(n) of door het jonge gezin wordt bewoond en gehuurd, niet beschikt over één of meer van de volgende drie basisvoorzieningen: WC, bad of douche en kookgelegenheid en wanneer de bewoners hiervoor afhankelijk zijn van gemeenschappelijke voorzieningen in of aansluitend bij het andere deel van de woning, is het kamerdecreet van toepassing. In dat geval wordt immers het woongedeelte dat door het jonge gezin of de oudere(n) wordt bewoond, juridisch beschouwd als een kamer (ook al gaat het om meerdere lokalen). Het decreet is ook van toepassing wanneer de huurder de wooneenheid niet als hoofdverblijfplaats heeft. Het kamerdecreet legt specifieke veiligheids- en kwaliteitsnormen op zoals minimumnormen inzake oppervlakte, hoogte, verlichting, sanitair en verluchting waardoor er een minimale kwaliteit gegarandeerd wordt. Ook hier zijn er volgens Vandenbulcke (2001) twee rechtsfiguren die voor bepaalde situaties in het kangoeroewonen een juridische uitweg kunnen bieden. Vooreerst is er het kostcontract. Dit is een overeenkomst waarbij een persoon een kapitaal of een goed ontvangt en zich ertoe verbindt om de vervreemder gedurende zijn hele leven verder te huisvesten, te onderhouden en te voeden. Ook kan de woonfunctie juridisch vorm gegeven worden door de rechtsfiguur van het zakelijke recht van bewoning. Dit is een soort mini-vruchtgebruik dat moet bevestigd worden bij notariële akte en dat aan de houder een recht verleent om (een deel van) een onroerend goed voor bewoning te gebruiken. De partijen zijn vrij de modaliteiten (duur, beëindigingsmogelijkheden) van dit recht contractueel vast te leggen. Hierbij kunnen ontbindende voorwaarden gesteld worden zoals een langdurige hospitalisatie van de bewoner, de bewezen schending van de vertrouwensrelatie en inbreuken op de privacy (Coopmans et al., 2006). 1.5 Zorgcomponent In dit punt geven we weer voor wie een kangoeroewoning bedoeld is (zorgbehoeftig of niet) en of en hoe de onderlinge zorgrelatie kan zijn. In het punt 1.8 vatten we samen wat voor de lokale overheid bij de definiëring van een kangoeroewoning de voor- en nadelen zijn wanneer men al dan niet een zorgbehoefte en een zorgrelatie tussen beide partijen vereist Doelgroep: (toekomstig) zorgbehoevenden In een aantal definities en voorbeeldprojecten van kangoeroewonen vinden we als doelgroep ouderen, personen met een handicap of zorgbehoevenden terug. In het kangoeroeproject van de Nederlandse woningcorporatie Jutphaas Wonen (Nieuwegein) werd bijvoorbeeld de voorwaarde ingevoerd dat de mantelzorger minimaal zes uur per week zorg moet verlenen aan de zorgbehoevende. Verder blijkt uit evaluatieonderzoek van kangoeroeprojecten in Nederland (Steenbergen, 2005) dat ook heel wat allochtonen voor deze woonvorm kiezen omdat voor hen

119 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 95 de wederzijdse zorgplicht meer vanzelfsprekend is. Ook het samenwonen met een zorgbehoevende kennis of vriend kwam in de Nederlandse kangoeroewoningen voor. Bij personen met een handicap is er duidelijk al een zorgbehoefte. Bij ouderen kan deze pas in de toekomst ontstaan. Vermits kangoerwonen kan bijdragen tot het langer zelfstandig wonen, denken wij dat de effectieve zorgbehoefte bij de instap in een kangoeroewoning geen noodzakelijke voorwaarde kan zijn. Vandaar dat wij als doelgroep voor het kangoeroewonen (toekomstig) zorgbehoevenden voorstellen, waarmee we ook ouderen opnemen als doelgroep Aard van de zorg Een ander essentieel kenmerk van het kangoeroewonen is volgens ons de (bereidheid tot) wederzijdse hulp. De zorg die verleend wordt, kan heel divers zijn van aard en hangt uiteraard ook samen met wie en hoe men aan kangoeroewonen doet. Zo zal de hulp voor een naast familielid die quasi inwoont van een andere orde zijn dan de hulp die een jong gezin aan een relatief onbekende oudere biedt. In de verschillende projecten vinden we vanuit het jonge gezin ondermeer volgende hulp terug: huishoudelijke hulp: hulp bij boodschappen, bij maaltijden bereiden of brengen, bij was en strijk, bij onderhoud van de woning, bij diverse klusjes in en rond het huis,...; hulp bij lichaamsverzorging: wassen, aankleden,...; hulp bij sociale administratie: post, bank, sociale voorzieningen; hulp bij vervoer naar gezondheidsdiensten, naar vrijetijdsactiviteiten,...; oppas; ondersteuning van de zorgbehoevende of mantelzorger. Kortom alle aspecten die in de thuiszorg aan bod komen en die door mantelzorg kunnen ingevuld worden, kunnen aan de orde zijn. De hulp die de oudere aan het jonge gezin kan bieden is meestal beperkter. In de diverse bestaande projecten is er meestal enkel sprake van oppas op de kinderen. Veel hangt uiteraard af van de gezondheidstoestand van de (toekomstig) zorgbehoevende. Merk op dat deze wederzijdse hulp eerder om alledaagse zaken gaat. Het zijn net deze zaken die maken dat beide partijen aangenamer kunnen wonen en die maken dat de (toekomstig) zorgbehoevende wellicht ook langer zelfstandig kan blijven wonen. Bovendien kan het kangoeroewonen ook een dam opwerpen tegen vereenzaming van ouderen. Naast de wederzijdse hulp die eigenlijk op afspraak kan gebeuren, zou de grote meerwaarde van kangoeroewonen toch ook de beschikbaarheid in noodgevallen moeten zijn. Uit heel wat onderzoek (o.a. Johnson et al. in Peetermans et al., 2002) blijkt immers dat de angst om alleen thuis te zijn en het ermee gepaard gaande

120 96 Hoofdstuk 2 onveiligheidsgevoel een belangrijke determinant is van opname in een rusthuis. Vooral het niet meer (tijdig) hulp kunnen inroepen bij een acuut gezondheidsprobleem is een angst. Heel wat kangoeroeprojecten spelen hier op in door te voorzien in een intercom of noodtelefoon tussen de twee wooneenheden. Wellicht kan in de toekomstige projecten ook nieuwe technologie hiervoor ingezet worden (zie verder, punt 1.6). Wanneer het kangoeroewonen vanuit privé-initiatief komt, zal de wederzijdse hulp vaak heel spontaan kunnen verlopen en wellicht vrij bestendig zijn. Wanneer de kangoeroewoning geen privé-initiatief is en bewoond wordt door twee gezinnen die niet verwant zijn aan elkaar, wordt in een aantal projecten de wederzijdse hulp daadwerkelijk vastgelegd in een dienstverleningscontract. Bijvoorbeeld in de kangoeroewoningen van het OCMW te Malle (zie voorbeeldprojecten, punt 1.2, zie contract in bijlage) dient het jonge gezin die de oudere bijstaat een engagementsverklaring te tekenen. Hierin wordt in een aantal algemene artikels vastgelegd dat men o.a. de oudere moet bijstaan voor bepaalde activiteiten, dat deze dienstverlening onbezoldigd is en loopt zolang de huurovereenkomst loopt. De concretisatie van de hulp moet onderling overeen gekomen worden. Vanwege de oudere wordt er geen engagement gevraagd. Een sociaal assistente van het OCMW houdt mee toezicht op de gemaakte afspraken. 1.6 Integratie van technologie In het eerste hoofdstuk bespraken we hoe technologie kan worden ingezet als mogelijk antwoord op de veranderende behoeften van ouderen (punt 3). We schetsten er een algemeen kader van de mogelijkheden van technologie ter ondersteuning van wonen en zorg. Hier focussen we op hoe technologie specifiek kan worden ingezet ter ondersteuning van het kangoeroewonen. Uiteraard kan er ook binnen het kangoeroewonen beroep gedaan worden op alle andere technologietoepassingen die in vele individuele woningen of zorgvormen mogelijk zijn of die specifiek zijn aangepast aan de specifieke zorgbehoefte van de bewoner. Voor een uitgebreid overzicht hiervan verwijzen we naar het eerder genoemde onderzoeksrapport van Peetermans (et al., 2004). 55 Omdat in een kangoeroewoning de mantelzorger en de zorgbehoevende vlakbij elkaar wonen, kan men snel ingrijpen wanneer nodig. De zorgbehoevende moet op de een of andere manier wel de nodige hulp aan zijn mantelzorger kunnen vragen. Wanneer de hulpbehoevende niet meer mobiel is, kan dit telefonisch of via een video-intercom maar ook andere technologie kan hierbij een oplossing 55 Peetermans A. & Hedebouw G. et al. (2004), Telecare voor ouderen. Socio-economische analyse van het gebruik van videotelefonie binnen de ouderenzorg. ction=zoekresultaat&language=nl.

121 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 97 bieden, zeker in noodgevallen. We bevinden ons dan in het domein van de teleassistance. We bespraken in het eerste hoofdstuk al hoe hiertoe het personenalarmsysteem met andere technologie kan worden uitgebreid (punt 3.2). We beperken ons hier daarom tot een opsomming van tele-assistancetoepassingen die bij het kangoeroewonen een meerwaarde kunnen zijn juist omdat de mantelzorger kortbij woont en dus snel kan ingrijpen indien nodig. We bespreken achtereenvolgens mogelijkheden van lifestylemonitoring en omgevingsmonitoring Lifestylemonitoring Bij het klassieke personenalarmsysteem dient de zorgbehoevende zelf het alarm te genereren (actieve personenalarmering). Via lifestylemonitoring (of passieve personenalarmering) kan ook de mantelzorger bepaalde gegevens over de leefstijl van de zorgbehoevende krijgen waardoor hij weet of de hulpbehoevende hulp nodig heeft. Deze vorm van alarmering is zeker interessant om ook licht dementerenden via het kangoeroewonen nog zelfstandig te laten wonen. Enkele concrete voorbeelden van lifestylemonitoring zijn: Het meten van de mobiliteit van de hulpbehoevende: door het plaatsen van bewegings- of warmtesensoren op deuren, matten of andere plaatsen weet de mantelzorger of de hulpbehoevende bijvoorbeeld s nachts opstaat, rondloopt of buiten gaat en kan er indien nodig voor de mantelzorger een alarm gegeneerd worden (zie o.a. WGK-project te Oost-Vlaanderen); GPS-technologie (al dan niet gekoppeld aan personenalarmering): er bestaat een heel eenvoudig type van GSM met GPS-functie die zorgbehoevenden (bijvoorbeeld licht dementerenden) een grotere bewegingsvrijheid kan geven dan het klassieke PAS-systeem, waardoor ook weer mantelzorgers ondersteund worden in hun zorg (o.a. in Attentianet-project, binnen E-Ten Europees onderzoeksprogramma); Het nagaan van het gebruik van kook- en sanitaire faciliteiten: wanneer bijvoorbeeld de koelkast 24 uur niet geopend wordt (meetbaar via magneetdetectoren), wanneer het toilet niet gebruikt wordt, kan dit wijzen op een mogelijks probleem met de hulpbehoevende. De mantelzorger kan hiervan op de hoogte worden gebracht via een signaal afkomstig van een detector en kan dan bij de zorgbehoevende gaan checken of alles in orde is; Recent zijn er ook valdetectoren op de markt die bij een plotse bewegingsverandering een alarm kunnen genereren en doorsturen naar een ontvanger die in de wooneenheid van de mantelzorger kan geïnstalleerd worden (zie o.a. WGKproject te Oost-Vlaanderen).

122 98 Hoofdstuk Omgevingsmonitoring Door het monitoren van de omgeving kan de mantelzorger ook informatie krijgen over allerlei parameters die eerder betrekking hebben op de woning maar die toch kunnen duiden op een mogelijke noodsituatie van de zorgbehoevende. Door het doorsturen van deze gegevens naar de mantelzorger kan deze indien nodig snel ingrijpen. Enkele concrete voorbeelden hiervan zijn de volgende. Het meten van gas, rook, CO, water of inbraak: via sensoren kunnen allerhande parameters gemeten worden en kan een alarm gegeneerd worden. Dit alarm kan door koppeling aan het personenalarmsysteem of door het plaatsen van een extra ontvanger in de aangrenzende wooneenheid doorgestuurd worden naar de mantelzorger zodat deze adequaat kan reageren. Er zijn ondertussen diverse producenten die deze producten op de markt brengen; Een videodeurbel aan de voordeur van de buidelwoning kan het beeld en geluid naar zowel een ontvanger in de buidelwoning als in de hoofdwoning van de mantelzorger doorsturen. Indien nodig kan de mantelzorger dan ook de voordeur van de zorgbehoevende openen of in contact komen met de persoon die aanbelt. Bij het merendeel van deze concrete tele-assistancetoepassingen is het grote voordeel dat de twee wooneenheden aangrenzend zijn. Men kan vaak relatief eenvoudig de twee wooneenheden digitaal met elkaar verbinden zonder dat er noodzakelijkerwijs dure breedbandverbindingen nodig zijn. Sommige systemen werken op het lichtnet wat een installatie nog vergemakkelijkt. Signalen van de verschillende detectoren in de buidelwoning kunnen via het personenalarmsysteem doorgestuurd worden of kunnen soms ook naar een Decttelefoontoestel, GSM, PC of pager van de mantelzorger in de hoofdwoning worden doorgestuurd. Dit zorgt er voor dat de betrokken mantelzorger niet noodzakelijk altijd thuis moet blijven om adequaat te kunnen reageren op een hulpvraag. Voor kangoeroewonen buiten een echte kangoeroewoning (zie brede visie), moet men wel enige vorm van verbinding tussen de twee woningen voorzien. Hier kunnen snelle breedbandverbindingen zoals ADSL of Coax wel nodig zijn. Dit hangt uiteraard af van toepassing tot toepassing. Voor bepaalde toepassingen kan men eventueel ook beroep doen op draadloze verbindingen waarvan de technologie ook voortdurend in evolutie is. 1.7 Wetgevend werk Bij de analyse van wat kangoeroewonen is, stuiten we permanent op het feit dat er een eenduidige definitie en wettelijk kader voor deze woonvorm ontbreekt. Zeker wanneer men als particulier een kangoeroewoning wil (ver)bouwen zit men in een onduidelijke situatie en is men erg afhankelijk van de interpretatie van stedenbouwkundige diensten. Dit kan een rem vormen op de verdere ontwikkeling en verspreiding van deze woonvorm. Toch is er vanuit de politiek heel wat interesse

123 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 99 voor deze woonvorm. We geven een beknopt overzicht van wat er momenteel aan wetgevend werk in verband met kangoeroewonen ter discussie op tafel ligt. We gaan hierbij niet in op de mogelijke wijzigingen die er in het decreet inzake ruimtelijke ordening zouden komen omdat deze bij het schrijven van deze tekst nog niet publiek zijn Conceptnota minister Vervotte: een nieuw woon-, welzijns- en zorgbeleid voor ouderen in Vlaanderen In de conceptnota van voormalig minister van Welzijn Vervotte Een nieuw woon-, welzijns- en zorgbeleid voor ouderen in Vlaanderen van 15 maart 2007 worden de begrippen duplex- en kangoeroewonen onder de gezamenlijke noemer van zorgwonen vermeldt. De minister stelt in haar beleidsbrief dat dit zorgwonen in een decreet zal omschreven worden en door de overheid zal gefaciliteerd worden. Zo zullen de obstakels inzake ruimtelijke ordening weggehaald worden. Ondertussen werd deze conceptnota ter discussie voorgelegd aan de actoren in de ouderenzorg en is het afwachten welk beleid de huidig minister van welzijn voor dit zorgwonen verder zal uittekenen Vlaams voorstel van decreet over Zorgwonen (CD&V-NVA) De Vlaamse parlementsleden Veerle Heeren, Joke Schauvliege, Bart De Wever en Tom Dehaene dienden op 21 december 2006 een voorstel van decreet in om het kangoeroewonen (door CD&V zorgwonen genoemd) aantrekkelijker te maken. De essentie van het voorstel is dat wanneer men een zorgwoning plant, men onder volgende voorwaarden geen stedenbouwkundige vergunning meer dient aan te vragen: de woning blijft fysisch één geheel vormen met de hoofdwoning, één van de woongelegenheden maakt maximaal een derde van het totale volume uit; de woning mag uitgebreid worden, maar alleen als de oorspronkelijke vergunning dat toelaat; in de kleinste wooneenheid trekken maximaal twee personen in. Het zorgaspect zit niet vervat in dit voorstel van decreet omdat het een wijziging in de regelgeving van de ruimtelijke ordening beoogt. Het zorgaspect kan zich volgens Heeren (2006) binnen deze regelgeving immers moeilijk laten regelen. Dit betekent dat als er geen zorgrelatie tussen twee gezinnen is, deze woning dus toch zonder vergunning heringericht kan worden. Volgens Heeren (2006) kan deze zorgwoning dan ook een oplossing bieden voor eenoudergezinnen die het ook moeilijk hebben op de woningmarkt.

124 100 Hoofdstuk Fiscale maatregelen ter stimulatie van het kangoeroe- of zorgwonen (CD&V) Via een parlementaire vraag 56 deed CD&V-kamerlid Jef Van den Bergh begin 2005 het voorstel om bij de ombouw van een eengezinswoning naar een kangoeroewoning het KI gedurende tien jaar niet te verhogen. Een zelfde maatregel wordt vandaag al toegepast om leegstand tegen te gaan bij de omvorming van een eengezinswoning tot een meergezinswoning, maar dit enkel in stedelijk gebied. Een andere maatregel die hij voorstelt is de bestaande vermindering van de inkomensbelasting voor het in huis nemen van familieleden uit te breiden tot personen die zich sociaal geëngageerd hebben tot kangoeroewonen met personen waar zij geen familieband mee hebben. Daarnaast stelt hij dat het verlaagde Btwtarief van 6% voor verbouwingen van oude huizen ook moet kunnen toegepast worden wanneer men een woning wenst te verbouwen tot een kangoeroewoning. Deze voorstellen zijn momenteel nog niet tot een wetsvoorstel uitgewerkt Het beschouwen van de verschillende wooneenheden in een zorgwoning als een onderscheiden hoofdverblijfplaats (CD&V) Op 28 maart 2007 diende Katrien Schryvers (CD&V) een federaal wetsvoorstel in om de verschillende wooneenheden in een zorgwoning als een onderscheiden hoofdverblijfplaats te beschouwen. Om te spreken van zorgwonen moeten volgens haar de drie criteria aanwezig zijn die Minister van Mechelen naar voren schoof in een parlementair antwoord (zie hoger), met name: de wil tot samenwerking, de wederzijdse beschikbaarheid voor noodgevallen en de wil tot het verstrekken van wederzijdse hulp. Naast deze onderlinge hulp stelt zij dat een zorgwoning ook naar ruimtelijk uitzicht en bezetting niet of niet erg afwijkt van een eengezinswoning. Deze voorwaarden maken dat een zorgwoning niet als een meergezinswoning kan beschouwd worden. Schryvers argumenteert dat wanneer de zorgwoning wordt beschouwd als een eengezinswoning, de bewoners ingeschreven zijn op één en hetzelfde adres en worden beschouwd als samenwonend wat heel wat nadelige gevolgen kan hebben op het vlak van uitkeringen of schulden (zie hoger). Door de twee wooneenheden binnen de zorgwoning als een onderscheiden hoofdverblijfplaats te beschouwen, worden de nadelige gevolgen vermeden en wordt het zorgwonen. Dit kan volgens Schryvers eenvoudig gebeuren door aan de verschillende entiteiten een a- en een b-nummer toe te kennen. Onder bepaalde voorwaarden kent men momenteel in Genk al aparte busnummers toe aan de twee wooneenheden van kangoeroewoningen. 56 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, commissie voor de financiën en begroting, 22 februari 2005, vraag van de heer J. Van den Bergh aan de minister van Financiën Reynders; Persmededeling CD&V, 23 februari Cf. J. Van de Bergh, juni 2007.

125 Enkele woonvormen verder uitgewerkt Vlaams voorstel van decreet tot het ondersteunen van projecten gemeenschappelijk wonen (Groen!) 58 Door het voorstel van decreet van Vera Dua en Mieke Vogels van 19 april 2006, vraagt Groen! in het Vlaamse woonbeleid aandacht voor samenhuizen of cohousing. Deze woonvorm is een vorm van groepswonen of gemeenschappelijk wonen die in het eerste hoofdstuk aan bod kwam. Hoewel het kangoeroewonen te onderscheiden is van het groepswonen, stellen we in beide woonvormen een aantal gezamenlijke problemen vast doordat men door heel wat administratieve instanties als samenwonend wordt beschouwd. Groen! wenst deze nadelige gevolgen van het samenwonen via een ministeriële omzendbrief op te lossen. 1.8 Een kader voor definiëring door de lokale overheid Zolang een definitie vanuit een bovenlokaal niveau inzake kangoeroewoningen en kangoeroewonen achterwege blijft, zal men op het lokale niveau vooreerst een eigen definitie dienen te vormen wil men verder rond het kangoeroewonen een beleid voeren. We geven daarom in dit punt een kader waarmee de lokale overheid een definitie kan vormen van kangoeroewonen op basis van een aantal beleidskeuzes en dit zowel op stedenbouwkundig vlak als op het persoonlijke vlak met name inzake de familiale band en de zorgrelatie. De beleidsaanbevelingen die we in het punt 4 van dit hoofdstuk formuleren om ondermeer het kangoeroewonen te stimuleren, vereisen dat de lokale overheid deze beleidskeuzes inzake definiëring maakt. Pas daarna kan men immers bepalen hoe men het kangoeroewonen als lokale overheid verder kan stimuleren door bijvoorbeeld te informeren of te subsidiëren Op stedenbouwkundig vlak Vooreerst dient men criteria op te stellen waarmee men een grens kan stellen tussen wat inwonen en wat kangoeroewonen is. Het essentiële kenmerk van kangoeroewonen is dat de twee huishoudens apart wonen in een zelfstandige wooneenheid. Bij inwonen woont men in de bestaande woning bij en is er enkel sprake van bijvoorbeeld een extra badkamer of slaapkamer. Men dient dus duidelijk te bepalen wat een zelfstandige wooneenheid is en waarover deze wooneenheid minimaal dient te beschikken. In punt 1.3 gaven we een aantal voorbeelden hoe andere lokale besturen hier mee omgaan. Op basis hiervan kan een definitie van een zelfstandige wooneenheid zijn dat er minimaal een leef-slaapruimte, sanitair, een kookruimte en eventueel ook een afzonderlijke berging moet zijn, wat strenger is 58 Zie ook voorstel van decreet houdende wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, wat het ondersteunen van projecten van gemeenschappelijk wonen betreft (V. Dua en M. Vogels).

126 102 Hoofdstuk 2 dan de huidige Genkse voorwaarden. Voor elk van deze functies kan men dan nog minimumnormen gaan opstellen. Eventueel kan men ook een aparte toegang vereisen. Ook hier kunnen de voorbeelden uit 1.3 inspirerend zijn. Wanneer de grens tussen kangoeroewonen en inwonen duidelijk is, dient men verder de grens te verduidelijken tussen wat een eengezins- en wat een meergezinskangoeroewoning is. Hierbij kan het criterium van de afsplitsbaarheid of verkoopbaarheid van de tweede zelfstandige wooneenheid gelden: bij een meergezinskangoeroewoning is de tweede aparte wooneenheid een volledige zelfstandige woning, die ook apart kan verhuurd of zelfs verkocht worden. In de onderstaande tabel vatten we de elementen samen die mee kunnen bepalen hoe een aparte zelfstandige wooneenheid en hoe een afsplitsbare wooneenheid kan gedefinieerd worden.

127 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 103 Tabel 2.1 Samenvattende tabel: stedenbouwkundige mogelijkheden en criteria inzake kangoeroewoningen versus inwonen Benaming Criterium Elementen die criterium zelfstandige wooneenheid mee bepalen Elementen die criterium afsplitsbare wooneenheid mee bepalen Meergezinskangoeroewoning Eengezinskangoeroewoning Inwonen in eengezinswoning Aanwezigheid aparte afsplitsbare, zelfstandige wooneenheid Aanwezigheid aparte nietafsplitsbare, zelfstandige wooneenheid Afwezigheid van aparte zelfstandige wooneenheid (bv. enkel extra slaap- en badkamer) Minimale aanwezigheid van: Op(af)splitsbaar: - De 2de wooneenheid is volledig te scheiden van de hoofdwoning - een leef-/slaapruimte, - sanitair (bijvoorbeeld minimaal een wastafel, douche en toilet), - kookruimte, - eventueel ook afzonderlijke berging, - eventueel ook afzonderlijke toegang. Voor elk van deze functies kan een minimumnorm bepaald worden inzake oppervlakte, daglicht,... (zie ook verder voorbeeldverordeningen Mechelen, Izegem). Niet van toepassing Niet van toepassing - Na stopzetting kangoeroewonen is de 2de wooneenheid apart verhuur- of verkoopbaar Niet afsplitsbaar (dus omkeerbare situatie): - Gemeenschappelijke delen in de woning zoals o.a.: gezamenlijke voordeur, inkom, wasplaats of werkruimte; - Geen 2de oprit met extra garage; - Gezamenlijke tuin, geen haag die de tuin in twee deelt; - Perceel werd niet in twee gedeeld; - Beperkte ruimtelijke impact op het perceel; - De tweede wooneenheid is in verhouding tot de hoofdwoning veel kleiner (bv. max. 1/3de oppervlakte hoofdwoning)

128 104 Hoofdstuk Op persoonlijk vlak Ook inzake de vereisten aan de sociale band en de zorgrelatie zal men als lokale overheid moeten beslissen hoe eng of hoe ruim men het kangoeroewonen wenst te definiëren. Zowel een ruime als enge definitie hebben zijn voor- als nadelen. Momenteel vereist men in Genk bij het kangoeroewonen zowel een familiale relatie als een effectieve zorgbehoevendheid van één van de bewoners (te attesteren door een arts). Het vereisen van een officiële familiale relatie verkleint de kans op misbruiken wel maar maakt dat de betrokken woonsituatie tijdelijk is en men dus moet opvolgen of er eventuele wijzigingen in de woonsituatie zijn. Wanneer men de vereiste van een familiale band laat varen, vergroot dit de mogelijkheden van zorgverlening. Dit kan het kangoeroewonen doen toenemen. Ook inzake de zorgrelatie kan men eng of breed definiëren: wanneer er zowel een zorgrelatie als een zorgbehoevendheid moet aangetoond worden, zal men het kangoeroewonen enkel toepasbaar maken op effectieve situaties van zorgverstrekking waardoor de kans op misbruiken nog kleiner wordt. Anderzijds sluit dit uit dat men preventief zijn woning inricht om in de toekomst aan kangoeroewonen te kunnen doen en vraagt dit criteria op het vlak van de zorgbehoefte en de zorgrelatie eventueel vastgesteld in een sociaal onderzoek. Een ruimere definitie waarin men noch een zorgrelatie vereist, noch een zorgbehoevendheid zal kangoeroewonen stimuleren maar doet anderzijds de kans op misbruiken toenemen. We vatten de voor- en nadelen van een ruime en enge definitie van beide criteria samen in onderstaande tabel.

129 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 105 Tabel 2.2 Samenvattende tabel: voor- en nadelen van een strenge en ruime definitie inzake de familiale relatie en zorgrelatie tussen twee huishoudens bij kangoeroewonen. Vereisten aan de familiale relatie tussen beide huishoudens Er moet geen officiële familiale relatie zijn. Er moet een officiële familiale relatie zijn. Vereisten aan de zorgrelatie Er moet aangetoond worden dat er sprake is van zorgbehoevendheid en van een zorgrelatie Noch zorgbehoevendheid, noch een zorgrelatie zijn vereist. Pos: dit vergroot de mogelijkheden van zorgverlening, bv. tussen verwanten uit vroegere familiale verbanden (na echtscheiding) tussen vrienden om het in dienst nemen van huishoudsters mogelijk te maken Neg: zal in meer situaties toepasbaar zijn waardoor het kangoeroewonen kan toenemen. Dit kan negatief zijn wanneer de lokale overheid in bepaalde dichtbevolkte wijken geen stijging van het aantal inwoners wenst. Pos: kans op misbruiken is kleiner Neg: wat als de zorgontvanger overlijdt of wordt opgenomen in een rusthuis? In dit geval is het kangoeroewonen steeds een tijdelijke situatie. Die moet dus permanent worden opgevolgd. Pos: zal het kangoeroewonen enkel toepasbaar maken op effectieve situaties van zorgverstrekking, dus kans op misbruiken nog kleiner dan hierboven Neg: sluit uit dat woningen al preventief worden ingericht op eventuele latere zorgrelatie vraagt criteria op vlak van zorgbehoevendheid en een officieel attest (bv. van huisarts) vraagt criteria op vlak van de zorgrelatie en een sociaal onderzoek (bv. van het OCMW) om de zorgrelatie te bevestigen (of bv. via een zorgovereenkomst ) Pos: zal een grotere stimulerende invloed hebben Neg: meer kans op misbruiken

130 106 Hoofdstuk 2 2. Levenslang wonen 2.1 Definitie algemeen kader Levenslange woningen zijn woningen die geschikt zijn voor bewoning in alle levensfases en voor de breedst mogelijke waaier van mensen (groot, klein, jong, oud, ). Kenmerkend voor deze woningen is dat ze toegankelijk, veilig en comfortabel zijn. Een toegankelijke woning is een woning waarin iedereen kan leven, ongeacht de leeftijd, de lichamelijke kenmerken, capaciteiten, beperkingen. Een levenslange woning is ook een veilige woning: geen ongelukken meer als gevolg van fout gedimensioneerde ruimtes en accessoires. Bovendien is het een comfortabele woning: omdat minder mobiele mensen meer gebonden zijn aan hun woning, stellen zij vaak hogere eisen aan comfort (Platform Wonen van Ouderen, 1998). Het concept kan zowel bij nieuwbouw als bij een verbouwing worden toegepast. Synoniemen die voor levenslang wonen gebruikt worden zijn ondermeer: levensloopgeschikt wonen, levensloopbestendig wonen, de meegroeiwoning, de flexibele woning (Weber, 2006, Herregodts, 2006). Soms wordt ook de term aanpasbaar wonen gebruikt. 59 Aanpasbaar slaat echter vaak enkel op het aanpasbaar zijn van de woning in functie van een mogelijke toekomstige fysieke handicap. Het levenslang wonen is veel breder dan dat. We stelden al dat een levenslange woning ook een toegankelijke woning is. Salmen 60 (2001) stelt dat toegankelijk bouwen, ook barrièrevrij of Design for Special Needs, te maken heeft met voorschriften, regels en minimumnormen die letterlijke toegankelijkheid en bruikbaarheid voor mensen met specifieke beperkingen garanderen. In deze optiek gaat het eerder om (rolstoel)toegankelijk bouwen vanuit een categoriaal uitgangspunt: het gaat eerder op specifieke aanpassingen voor specifieke behoeften. Toegankelijke of bezoekbare woningen kunnen we daarom in het in eerste hoofdstuk besproken theoretische kader in de microbenadering plaatsen. Toch is er ook een verbreding van het begrip toegankelijkheid merkbaar. Waar men het vroeger vooral over rolstoeltoegankelijkheid had, spreekt men nu ook van integrale en inclusieve toegankelijkheid. In deze optiek zijn er vier evenwaardige pijlers in het begrip toegankelijkheid terug te vinden: 61 fysieke toegankelijkheid van gebouwen en open ruimten, transport, toestellen enzovoort; 59 Zie ook het antwoord van minister Keulen op de parlementaire vraag van mevrouw Heeren (vraag 301, 17 januari 2007). Ook daar worden de termen levenslang en aanpasbaar door elkaar gebruikt. 60 In Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Gelijke Kansen (2006) Ontwerpen voor iedereen, Universal Design Toolkit. 61 In Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Gelijke Kansen (2006) Ontwerpen voor iedereen, Universal Design Toolkit.

131 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 107 psychosociale toegankelijkheid: sociale interactie, verdraagzaamheid, bewustzijn, beschaafde omgangsvormen, klantvriendelijkheid, imagovorming in de media, kennis en inzicht enzovoort; toegang tot informatie via diverse media: auditief, visueel, beeld met ondertiteling, braille, pictogrammen enzovoort; toegang tot communicatie via diverse aangepaste kanalen. Verder bouwend op het toegankelijkheidsconcept, is er de ontwerpmethodiek Universal Design (Amerikaanse term) ook Design for all (Europese term), ontwerpen voor iedereen of Inclusive Design genoemd. Salmen (2001) stelt dat er een fundamenteel verschil is tussen toegankelijk bouwen en Universal Design. Waar we bij toegankelijkheid spraken over een microbenadering, gaat Universal Design maximaal uit van een macrobenadering: men wil op een zodanige manier gaan ontwerpen dat het ruimst mogelijke aantal en de grootst mogelijke verscheidenheid van mensen optimaal geholpen worden, doorheen alle fasen van de levenscyclus. Universal Design wordt door het Toegankelijkheidsbureau als volgt gedefinieerd: 62 een creatieve, inclusieve benadering waar van bij de aanvang van het ontwerpproces de vraag gesteld wordt: hoe kan een product, een grafisch ontwerp, een gebouw of een publieke ruimte en ook dienstverlening zowel esthetisch als functioneel zijn voor een zo groot mogelijke groep gebruikers. Universal Design is gebaseerd op volgende zeven principes: 63 bruikbaar voor iedereen: het ontwerp is verkoopbaar aan en bruikbaar voor een verscheidenheid van mensen, elk met eigen beperkingen en mogelijkheden; flexibiliteit in gebruik: het ontwerp is geschikt voor een grote verscheidenheid van voorkeuren en mogelijkheden; eenvoudig en intuïtief gebruik: het ontwerp moet goed verstaanbaar zijn, onafhankelijk van de ervaring, kennis, taalkennis of mate van concentratie van de gebruiker; verstaanbare informatie: het ontwerp communiceert de noodzakelijke informatie efficiënt naar de gebruikers, los van omgevingsomstandigheden en los van de zintuiglijke capaciteiten van de gebruikers; marge voor vergissingen: het ontwerp beperkt gevaren en ongewenste resultaten van verkeerde handelingen of onbewuste acties; beperkte inspanning: het ontwerp kan efficiënt en comfortabel gebruikt worden met een minimale inspanning; 62 juli Belgian Design for All Network: juli 2007.

132 108 Hoofdstuk 2 geschikte afmetingen en gebruiksruimten: het ontwerp voorziet passende maten en ruimte voor het bereiken, het betreden en/of grijpen voor gebruik en dit onafhankelijk van lichaamslengte, gestalte mobiliteit van de gebruikers. Waar Universal Design ook toegepast wordt bij het ontwerpen van allerlei producten en diensten, is het levenslang wonen in essentie een bouwfysisch concept met duidelijke criteria waarmee men bij het ontwerpen van woningen kan rekening houden. De uitwerking van deze bouwfysische criteria bespreken we in punt 2.3. Omdat ook de wijze waarop de woning gebouwd is van invloed kan zijn op sociale relaties en op de mogelijkheden van zorgverlening aan huis, gaan we hier in de volgende punten ook beknopt op in. We bespreken eerst waar gekend een aantal voorbeeldprojecten van woningen gebouwd volgens het concept. 2.2 Voorbeeldprojecten De informatie over het concept levenslang wonen is verspreid aan honderden architecten en bouwheren. We vermoeden dat er heel wat particuliere en publieke bouwinitiatieven zijn die in meer of mindere mate rekening houden met het concept. Er zijn echter niet zo veel voorbeelden van levenslange woningen gekend omdat ze tot nog toe nergens geïnventariseerd worden. We vinden dan ook enkel de meest in het oog springende publieke initiatieven terug, die we hierna kort beschrijven. De VMSW en 6 SHM s realiseerden 52 proef-levenslange woningen: 64 de pilootprojecten dienden zowel aan de normen van de VMSW voor sociale woningen te voldoen als aan de criteria uit de ontwerpgids levenslang wonen. De bedoeling is dat de VMSW de feedback van de praktijkervaring zou verwerken in haar bouwnormen; de VMSW vermeldt dat tot op 03 oktober 2003 geen enkel project boven de VHM maximum prijsnorm is. Een verdere evaluatie en financiële analyse is tot nog toe niet beschikbaar; (bron: juli 2007) Levenslange woningen Vleugtweg, Rotselaar (Wezemaal): gebouwd door OCMW; boven de 8 levenslange woningen op het gelijkvloers, zijn er ruime huurappartementen voor gezinnen ingericht; ingeplant nabij de dorpskern en heel wat voorzieningen (winkels, bushalte,...); 64 Binnenplein te Berchem: 5 appartementen SHM De Ideale Woningen; Kerkveld te Wijchmaal: 10 appartementen SHM Kempisch Tehuis; Roode Aerde te Oostham: 12 huizen SHM Vooruitzien Beringen; Groenveld te Ninove: 8 huizen SHM Ninove Welzijn; Roelandsplein te Assebroek: 3 huizen SHM Inter Brugse Maatschappij; Maelstdede te Averlgem: 14 huizen SHM Eigen Haard Zwevegem ( juli 2007).

133 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 109 er is aan alle basiscriteria van de ontwerpgids voldaan, alsook aan enkele aanvullende criteria zoals het voorzien van een extra slaapkamer. (Bron: architect Delauré J. juli 2007; PWO, 2005). 2.3 Bouwfysische component Dé handleiding bij het levenslang wonen in Vlaanderen is de ontwerpgids Levenslang wonen van het Platform Wonen voor Ouderen. Deze gids met richtlijnen voor architecten en bouwheren werd in de tweede helft van de jaren 90 uitgewerkt. De Vlaamse overheid publiceerde deze gids in Hij werd in een oplage van exemplaren verspreid (ook op cd-rom) en later integraal op de website van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij opgenomen. 65 De eerste voorwaarde om van een levenslange woning te kunnen spreken, is volgens de gids dat de woning groot genoeg is, met name door over een woningkern van minimaal 45m 2 te beschikken met de mogelijkheid om de elementaire woonruimten op één niveau te realiseren (leefruimte, keuken, slaapkamer, badkamer, toilet). Een woning die voldoet aan dit uitsluitingscriterium en de 15 basiscriteria van de ontwerpgids wordt in de gids benoemd als levenslange woning. De 15 basiscriteria zijn de volgende: 66 niveauverschillen minimaal: drempels zijn beperkt in hoogte en moeten zo mogelijk vermeden worden; deurbreedte en opstelruimte: zowel de doorgangsmaten van de deuren als de opstelruimte naast, voor en achter de deuren moet voldoende groot zijn; eisen gesteld aan de leefruimte: het hart van de woning moet voor iedereen bereikbaar en bruikbaar zijn en moet voldoende ruim en aangenaam zijn; eisen gesteld aan de slaapkamer: de slaapkamer moet voldoende ruim zijn zodat ook minder mobiele mensen ze optimaal kunnen benutten; eisen gesteld aan de keuken: de keuken moet voldoende ruim zijn, toegankelijk en veilig; eisen gesteld aan de badkamer: de badkamer moet voldoende veilig en comfortabel zijn eisen gesteld aan het toilet: het toilet moet voldoende groot zijn en moet zo zijn gebouwd dat iedereen zelfstandig het toilet kan gebruiken; 65 De gids is momenteel nog te raadplegen op augustus Voor de gedetailleerde criteria met concrete eisen qua o.a. afmetingen en met voorbeeldschema s verwijzen we naar de ontwerpgids.

134 110 Hoofdstuk 2 buitenruimte terras: de buitenruimte of het terras dient voor iedereen vanuit de kernwoning toegankelijk te zijn en dient voldoende veilig en groot te zijn; bergruimte: er moet voldoende bergruimte zijn, zowel buiten als binnen; buitenschrijnwerk inkom: het buitenschrijnwerk moet zowel op niveau van toegankelijkheid, veiligheid als comfort, goed gedimensioneerd worden; schakelaars en stopcontacten: schakelaars en stopcontacten moeten in voldoende mate aanwezig zijn en voor iedereen bereikbaar zijn; technische uitrusting: de woningen moeten voorzien zijn van elektriciteit, water, telefoon en kabeltv. Bovendien moet er in de woning een goed uitgebouwd systeem van centrale verwarming aanwezig zijn; trappen: een veilige, goed gedimensioneerde trap is zeker voor minder mobiele mensen een noodzaak; zone tussen voordeur en openbaar domein: deze zone moet voor iedereen toegankelijk zijn en moet ook s avonds en bij slecht weer veilig kunnen betreden worden; gangdimensies: de aanwezige gangen moeten voldoende breed zijn zodat iedereen er zich comfortabel in kan verplaatsen. Bijkomend bij deze 15 basiscriteria is er een lijst van aanvullende criteria waarmee kan worden beoordeeld in welke mate de woning extra comfort en veiligheid biedt. Eveneens werden er een aantal basiscriteria opgesteld voor de gemeenschappelijke delen van een flatgebouw en werden er een aantal aandachtpunten voor de woonomgeving beschreven. Naast de Ontwerpgids is er ook een Checklist beschikbaar die iedereen moet toelaten na te gaan in welke mate de eigen woning levenslang bewoonbaar is en waar de voornaamste knelpunten zich bevinden. 67 Deze checklist biedt een goed inzicht in de kenmerken van de woning die belangrijk zijn om er zo lang mogelijk te kunnen blijven wonen. In opdracht van Minister Keulen maakte het Platform Wonen van Ouderen in 2005 een evaluatie van de criteria voor levenslang wonen. Bij de evaluatie werd beroep gedaan op een brede expertengroep (architecten, ergotherapeuten, projectontwikkelaars in de ouderensector, toegankelijkheidsexperts, de VHM). De groep baseerde zich bij de evaluatie o.a. op een enquête bij professionelen en particulie- 67 Zie ook: juli 2007.

135 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 111 ren. Tevens werden de pilootprojecten beoordeeld tijdens een discussieforum tussen architecten en de sociale huisvestingsmaatschappijen die opdrachtgever waren voor deze woningen. De conclusie van de expertengroep was dat de ontwerpgids in globo een doeltreffend werkinstrument is maar dat het wenselijk is de gids bij te schaven, o.a. wat betreft een aanpassing van de structuur, actualisering van het beeldmateriaal, op enkele plaatsen aanpassen van de maatvoering, lacunes op vlak van zintuiglijke beleving. Tevens werden er gedetailleerde voorstellen gedaan voor vereenvoudiging en aanpassing van elk van de 15 criteria. De medewerkers van het Platform werkten ook een nieuwe structuur uit, waaruit blijkt dat aan het begrip levenslang wonen een bredere invulling wordt gegeven dan in de ontwerpgids van Er werden vier soorten criteria uitgewerkt: motorische criteria; ergonomische criteria; technische criteria; zintuiglijke criteria. Er werd ook al een begin gemaakt met de uitwerking van de criteria. In de loop van het evaluatieproces van de ontwerpgids geraakte men er van overtuigd dat de criteria voor levenslang wonen niet beperkt mogen blijven tot de woning zelf, maar dat ook criteria nodig zijn ter beoordeling van de woonomgeving (Platform Wonen van Ouderen, Jaarverslag 2005). Een levenslange woning is immers best ook in een levenslange omgeving gelegen. De werkzaamheden van het Platform Wonen voor Ouderen worden momenteel verder gezet door het Toegankelijkheidsbureau en de vzw Enter, het Vlaams Expertisecentrum Toegankelijkheid. Recent lanceerde Vlaams minister van wonen Keulen een oproep voor het indienen van projectvoorstellen voor informatie- en sensibilisatie-initiatieven rond het Levenslang Wonen. 68 Ook hier trekt men het concept open naar de woonomgeving. Wellicht kunnen deze projecten ook mee bijdragen tot het verder ingang vinden van het concept bij overheden, architecten en bouwheren. Een andere manier om het bouwen volgens de principes van levenslang wonen te stimuleren, kunnen lokale of Vlaamse premies zijn. Momenteel zijn er al heel wat lokale besturen die premies voorzien voor woningaanpassing of hulpmiddelen ter preventie van vallen of onveilige woonsituaties. Dit kan zowel voor personen met een handicap als voor ouderen zijn. Ofwel gaat het om premies met eigen voorwaarden (zie bijvoorbeeld Menen, Middelkerke, Sint-Niklaas, Blankenberge, Wervik, Zwevegem) ofwel gaat het om premies bovenop de bestaande Vlaamse premies waarbij vaak dan de Vlaamse voorwaarden gelden (bijvoorbeeld Genk, Win- 68 Zie ook: juli 2007.

136 112 Hoofdstuk 2 gene, Leuven, Sint-Truiden). 69 Alleen de gemeente Izegem heeft momenteel expliciet een premie om het levenslang wonen te stimuleren: stedelijke aanpassingspremie voor het levenslang wonen in een woning. Men wil met de premie het levenslang wonen mogelijk maken en subsidieert daarom verschillende werken: A. het verbeteren van de toegankelijkheid van de woning; B. het plaatsen van een (trap)lift; C. automatisering; D. aanpassingen in de badkamer; E. aanpassingen in de slaapkamer, leefruimte en/of keuken; F. aanpassingen in het toilet. Als voorwaarde stelt men dat de aanvrager ofwel minimum 50 jaar oud ofwel 66% invalide moet zijn. Voor de werken onder A tot E zijn er hogere vergoedingen voorzien (tot euro) dan voor de aanpassingen in het toilet (tot 250 euro). Hoewel deze premie expliciet de term levenslang wonen opneemt, verschillen de voorwaarden voor het verkrijgen van deze premie niet wezenlijk van de premies van andere lokale besturen voor aanpassing van de woning in functie van een handicap of ouderdom. Vermits het concept levenslang wonen bedoeld is voor alle fasen van het leven zouden zeker ook jonge gezinnen gestimuleerd moeten worden tot het bouwen volgens de principes van levenslang wonen. Men moet immers juist niet wachten tot men oud of zorgbehoevend wordt om levenslang te bouwen. Ook zou men de voorwaarden van een premie voor levenslang wonen kunnen afstemmen op de ontwerpgids levenslang wonen van het Platform Wonen voor Ouderen (zie hoger). 2.4 Sociale component De wijze waarop de woning gebouwd is, kan van invloed zijn op de sociale relaties van zijn bewoners. Een levenslange woning maakt dat de relatie met de buitenwereld kan behouden blijven. Zo kunnen door het feit dat de woning bezoekbaar is, ook rolstoelafhankelijke familieleden of vrienden op bezoek komen en kunnen ook de bewoners zelf in alle fasen van hun leven op een veilige en comfortabele manier naar buiten komen en in contact komen met de buitenwereld (Denef, 2001). 2.5 Zorgcomponent Een levenslange woning past zich zonder grote verbouwingswerken aan de veranderende levensomstandigheden aan. De nadruk ligt hier op het kunnen blijven wonen, wat vanzelfsprekend niet wil zeggen dat men er moet blijven wonen. Dit wil dan ook zeggen dat wanneer men zorgbehoevend wordt (op fysiek of psy- 69 Zie ook (september 2007).

137 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 113 chisch vlak), men dus ook maximaal in zo een levenslange woning kan blijven wonen. 2.6 Integratie van technologie In het eerste hoofdstuk bespraken we algemeen hoe technologie kan worden ingezet ter ondersteuning van wonen en zorg. Hier focussen we op hoe technologie concreet kan worden ingezet om woningen een levenslang karakter te geven. De nadruk ligt hier dan ook op concrete technologietoepassingen die een woning veiliger, meer toegankelijk en comfortabel maken waardoor men er langer zelfstandig kan blijven wonen. In essentie gaat het dus eerder om technologie ter ondersteuning van wonen en minder om technologie ter ondersteuning van de zorg. We komen daarmee vooral uit op domoticatoepassingen en minder op telecaretoepassingen. Uiteraard kunnen ook bewoners van levenslange woningen beroep doen op alle andere technologietoepassingen die in vele individuele woningen of zorgvormen mogelijk zijn of die zijn aangepast aan de specifieke zorgbehoefte van de bewoner. Voor een uitgebreid overzicht hiervan verwijzen we naar het eerder genoemde onderzoeksrapport van Peetermans (et al., 2004) Technologie die de woning veiliger maakt Volgende technologie maakt de woning veiliger: personenalarmering laat snel ingrijpen in noodsituaties toe; de uitbreiding van het personenalarm met GPS-technologie laat toe dat er ook een alarm kan gegenereerd worden buiten de woning; inbraak-, brand-, overstromings-, CO-alarm eventueel gekoppeld aan personenalarm en geïntegreerd in een domoticacentrale (de zogenaamde homebus ) of verbonden met het aanwezige lichtnet of breedbandnetwerk. Recent zijn hierbij ook systemen beschikbaar die via een draadloos thuisnetwerk werken. 71 Zeker voor bestaande woningen biedt dit heel wat mogelijkheden; verlichting die automatisch aangaat: bv. plintverlichting s nachts van de slaapkamer naar het toilet, buitenverlichting die aangaat bij beweging aan voordeur en toegangspad; een parlofoon of videofoon met elektrische deuropener maakt een betere toegangcontrole mogelijk; bepaalde toestellen kunnen automatisch worden afgezet wanneer ze te lang aan staan, bijvoorbeeld het kookfornuis, de oven, Peetermans A. & Hedebouw G. et al. (2004), Telecare voor ouderen. Socio-economische analyse van het gebruik van videotelefonie binnen de ouderenzorg. ction=zoekresultaat&language=nl. 71 Zie voor een voorbeeld van een brand- en koolstofmonoxidealarmsysteem via een draadloos netwerk augustus 2007.

138 114 Hoofdstuk Technologie die de woning meer toegankelijk maakt Volgende technologie maakt de woning meer toegankelijk: elektrisch bediende toegangsdeuren vergemakkelijken de toegang tot de woning; een traplift of trapplateaulift kan helpen om niveauverschillen te overbruggen Technologie die de woning meer comfortabel maakt Volgende technologie maakt de woning meer comfortabel: bedden die elektrisch verstelbaar zijn in hoogte; elektrisch te bedienen gordijnen, rolluiken, zonwering en/of ramen; centraal te bedienen verwarming waarmee men de temperatuur per kamer kan regelen; door middel van één schakelaar aan voordeur en bed kan de gehele woning in aan-/uitstand of aan-/afwezigheidsstand gezet worden: verlichting wordt uitgeschakeld, temperatuur wordt op economische stand gezet,...; het energieverbruik wordt automatisch gemeten. 2.7 Wetgevend werk Net zoals voor het kangoeroewonen is er voor het levenslang wonen vooralsnog geen wettelijk kader uitgewerkt. In een aantal beleidsaanbevelingen vinden we wel de toezegging terug om het levenslang wonen te stimuleren, maar dit wordt vooralsnog slechts beperkt in een concreet beleid omgezet. In een persmededeling van Heeren 72 lezen we dat CD&V het levenslang wonen wil steunen en realiseren door o.a. het advies van het toegankelijkheidsbureau fiscaal aftrekbaar te maken, een verordening in te stellen voor integrale toegankelijkheid met basisnormen voor toegankelijkheid en een lijst met gebouwen waarop het van toepassing is, het opstellen van een Vlaams handboek toegankelijkheid, het ontwikkelen van een webstek voor levenslang wonen en het toekennen van een label aan levenslang wonen. Het recente initiatief van de Vlaamse minister van wonen Keulen voor het indienen van projectvoorstellen rond informatie- en sensibilisatie-initiatieven rond het Levenslang Wonen 73 kan verder bijdragen tot een ruimere bekendheid en toepassing van het levenslang wonen. 72 Persmededeling Veerle Heeren, 3 maart 2007: Levenslang wonen is ontwerpen voor de toekomst!. 73 Zie ook: juli 2007.

139 Enkele woonvormen verder uitgewerkt Aanleun- en assistentiewonen 3.1 Definitie algemeen kader Aanleunwonen en aanleunwoningen kennen in Vlaanderen geen wettelijk kader en komen mede daarom in de huisvestings- en zorgsector in verschillende varianten voor. Meestal gaat het om woningen die gelegen zijn in de buurt van een voorziening waarbij de bewoners van de woningen gebruik kunnen maken van de infrastructuur en diensten van de voorziening. Soms wordt ook de term inleunwoning gebruikt. 74 Dit zijn zelfstandige aangepaste woningen die volledig geïntegreerd zijn in een woon- en zorgcentrum. Andere projecten gebruiken de term zorgflat. Deze term wordt echter in diverse betekenissen gebruikt: als een synoniem voor aanleunwoningen, voor serviceflats (ook niet erkende serviceflats) of voor grotere, individuele wooneenheden in een ROB of RVT die soms voorbehouden zijn voor koppels. Vanuit de verschillende projecten (zie verder) kunnen we aantal gemeenschappelijke kenmerken van aanleunwoningen bepalen: men woont zelfstandig in een aangepaste woning of een flat; de woningen of wooneenheden komen gegroepeerd voor; de woningen zijn gelegen ( leunen aan ) bij een voorziening, meestal een woonen zorgcentrum en hebben dan als doelgroep ouderen; de bewoners kunnen gebruik maken van de infrastructuur van de voorziening (badkamer,...), van de diensten (warme maaltijden, dagopvang, animatie,...) en soms ook van de zorg van de voorziening (al dan niet enkel in noodgevallen) (Candau, 2006, Myncke et al., 2003). De term assistentiewonen of ADL-wonen wordt meestal gebruikt om de woonvorm aan te duiden waar personen met een handicap zelfstandig wonen. In Nederlandse literatuur wordt dit Fokuswonen genoemd (Weber, 2006). Het zelfstandig wonen is een erkende woonvorm voor personen met een handicap en wordt door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (kortweg VAPH) als volgt gedefinieerd: de persoon met een fysieke handicap woont in een aangepaste woning van de dienst zelfstandig wonen in een woonwijk en in de buurt van een centraal gelegen ADL-centrum waarop men 24 uur op 24 via een oproepsysteem voor ADL-assistentie kan beroep doen. Men krijgt dus ADL-assistentie aan huis op vraag. 74 Zie o.a. Werkgroep kwaliteitsvol wonen van ouderen: VVSG: 4afef0110cbb27b66014b&action=viewAttachement

140 116 Hoofdstuk 2 De assistentie- of ADL-woningen zijn in Vlaanderen wettelijk geregeld door het ADL-besluit van 1998: er is subsidiëring voorzien voor de bouw van de wooneenheden (door een SHM) en voor de inrichting van een oproepsysteem en van het ADL-centrum (vanuit het VAPH). Eind 2006 waren er in Vlaanderen 23 ADLclusters met samen 275 woningen. Op basis van het aantal personen met een dringende vraag naar deze woonvorm (Centrale Registratie van Zorgvragen) en het gevoerde uitbreidingsbeleid vanuit de overheid werd het structureel tekort berekend. Hieruit blijkt dat eind 2006 in Vlaanderen zo n 64 personen een zorgvraag hebben voor zelfstandig wonen waar geen aanbod tegenover staat. 75 In de conceptnota van voormalig minister van Welzijn Vervotte - waarnaar eerder al werd verwezen en die ook verder in punt 3.7 aan bod komt - lezen we dat een gedeelte van de huidige serviceflats (deze met een functionele binding met een woon- en zorgcentrum) zullen omgevormd worden tot assistentiewoningen. Volgens de conceptnota dient een dergelijke assistentiewoning via een oproepsysteem met het woon- en zorgcentrum verbonden te zijn zodat er vanuit het woon- en zorgcentrum hulp kan geboden worden aan de bewoners van de assistentiewoningen. De huidige aanleunwoningen kunnen vermoedelijk naast een aantal serviceflats ook voldoen aan deze definitie van assistentiewoningen. Deze assistentiewoningen kennen dan wel een duidelijk ander doelpubliek dan de hier besproken assistentiewoningen. Beide begrippen, aanleunwonen en assistentiewonen, kunnen dus gebruikt worden om verscheidene woonvormen voor verscheidene doelgroepen aan te duiden. Essentieel gaat het bij deze twee woonvormen steeds om gegroepeerde zelfstandige en aangepaste woningen of wooneenheden waarbij de nabijheid van professionele zorgverlening er toe bijdraagt dat de bewoners zelfstandig kunnen wonen. De woonvormen onderscheiden zich vandaag in de praktijk voornamelijk in de intensiteit van de geboden professionele hulpverlening en de doelgroep. De term assistentiewoningen wordt vooral gebruikt voor personen met een fysieke handicap, zij krijgen er 24 uur op 24 ADL-hulp op vraag. De huidige aanleunwoningen zijn bedoeld voor ouderen, de hulp vanuit de aanleunende voorziening is meestel beperkt tot noodhulp. We bespreken de twee woonvormen daarom waar nodig apart. 3.2 Voorbeeldprojecten Voorbeeldprojecten aanleunwonen Aanleunwoningen Ten Kerselaere Heist-op-den-berg Tien sociale woningen (SHM Vlaamse Maatschappij voor de Huisvesting - kanton Heist o/d Berg) zijn gegroepeerd rond een overdekte straat die met een 75 Jaarverslag Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, 2006 zie ook

141 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 117 glazen verbindingsgang (110 meter) aansluit op het woon- en zorgcentrum. Er zijn twee woningen met één slaapkamer en acht woningen met twee slaapkamers. Elke woning is onafhankelijk toegankelijk. Alle woningen hebben een eigen rolstoelaangepast klein tuintje. Voor de maaltijden, de animatie, de dagverzorging, de misviering, kan men beroep doen op de voorzieningen van het centrum. Deze woonformule laat oudere koppels toe hun zelfstandigheid te bewaren en ondanks de grote zorgbehoevendheid van één van de partners opname in een instelling te voorkomen. Het woonzorgcentrum Ten Kerselaere omvat naast de aanleunwoningen ook een ROB-RVT, een centrum voor dagverzorging en kortverblijf. Zie ook Aanleunwoningen OCMW Brugge Het OCMW beschikt over 34 aanleunwoningen gelegen in de onmiddellijke omgeving van het rusthuis de Zeventorentjes, Noord-Gistelhof en St. Clara. Deze woningen worden zowel aan alleenstaanden als aan echtparen verhuurd. De bewoners kunnen voor dringende hulpverlening via een vast noodoproepsysteem in de woning beroep doen op het rusthuispersoneel. Er is een maandelijkse huurprijs voor de woning met een bijkomende kostprijs van 75 euro per maand voor het oproepsysteem en de dienstverlening vanuit het woon- en zorgcentrum. Zie ook ocmwbrugge.be, jaarverslag OCMW Brugge, Residentie De Ranken, Leuven Een appartementsgebouw van 10 appartementen voor echtparen is via een glazen gang verbonden met het woon- en zorgcentrum De Wingerd. Doelpubliek is specifiek echtparen waarvan één partner dement is of waarbij beide personen licht dementerend zijn en die het nog aankunnen om samen te wonen onder begeleiding. De zorgbehoevende bewoner kan beroep doen op zorgverlening van het centrum en kan daar ook naar het dagverzorgingscentrum gaan. Men hanteert zelf de term zorgflats en noemt het een vorm van kleinschalig beschermd wonen. De zorgflats hebben een erkenning als ROB/RVT, de bewoners betalen een dagprijs. Zie ook Aanleunwoningen Vrouwenopvangcentrum De Witten Hof, Borgerhout CAW Metropool heeft net naast zijn vrouwenopvangcentrum in Borgerhout een aanleunwoning met twee studio s. Men richt zich tot thuisloze vrouwen, al dan niet met kinderen.

142 118 Hoofdstuk 2 De aanleunwoningen zijn bedoeld als tussenstap tussen het wonen in het vrouwenopvangcentrum en het volledig zelfstandig wonen. Men mag er maximaal één jaar verblijven. Zie ook Aanleunwoningen De Wilgen, OCMW Willebroek Op 1 juli 2006 opende het OCMW van Willebroek een wooncomplex van 30 aanleunwoningen. De woningen leunen aan bij het lokaal dienstencentrum De Wilg (gelegen in het zelfde complex) en liggen in de buurt van 30 oudere seniorenwoningen, het rustoord Berkenhof, het ziekenhuis, het OCMW en zijn op wandelafstand van het handelscentrum. De woningen zijn voorbehouden voor valide en semi-valide 60-plussers. De aanleunwoningen omvatten een woonkamer met geïntegreerde keuken, een badkamer met een hangtoilet en een douche, een aparte slaapkamer en een terras met zonwering. De badkamer is aangepast: er is een zitje in de douche, er is geen niveauverschil tussen de badkamer- en de douchevloer en er is een antisliplaag op de vloer aangebracht. In de woningen is een oproepsysteem aanwezig dat de bewoners rechtstreeks in contact brengt met de permanentie van het rustoord Berkenhof. Zie ook: Voorbeeldprojecten assistentiewonen School 4, Leuven Een oud schoolgebouw werd omgebouwd tot een woningencomplex met 28 sociale wooneenheden voor ouderen, alleenstaanden, echtparen met kinderen en personen met een handicap (5 wooneenheden). Vier wooneenheden kunnen worden aangepast voor ouderen of personen met een handicap. Een ADL-dienst in het gebouw staat in voor een 24 uur op 24 permanentie via een oproepsysteem ter ondersteuning van de personen met een handicap. MS-project Kempisch Tehuis, Overpelt In de onmiddellijke nabijheid van het MS- en Neurologisch Revalidatiecentrum is er een woonzone met aangepaste woningen voor personen met een handicap. Er zijn twee realisaties met elk 15 woningen: Lindelheide en De Zilverberk. Bij de woonzone Lindelheide is een ADL-centrale waarin een ADL-dienst gehuisvest is. Deze dienst verleent op vraag van de bewoner hulp bij ADLactiviteiten. De bewoners kunnen beroep doen op de faciliteiten van het MS- en Neurologisch Revalidatiecentrum. Zie ook

143 Enkele woonvormen verder uitgewerkt Bouwfysische component Zowel aanleun- als assistentiewoningen hebben met elkaar gemeen dat er voor iedere bewoner een afzonderlijke (vaak aangepaste), rolstoeltoegankelijke wooneenheid met een eigen voordeur en een gescheiden, traploze woon- en slaapruimte is. Waar mogelijk is er ook een rolstoeltoegankelijke tuin of terras. We stelden al dat er momenteel geen wettelijk kader is voor aanleunwoningen. Dit maakt dat ook op bouwfysisch vlak er vele varianten mogelijk zijn. Wanneer de aanleunwoningen bedoeld zijn voor ouderen zien we in het merendeel van de huidige projecten dat er een directe verbinding (bijvoorbeeld een overdekte gang) is met een nabij gelegen woon- en zorgcentrum. Soms leunen de woningen ook aan bij een dienstencentrum. Ook dan is er meestal een zorgvoorziening in de buurt omdat er in de aanleunwoningen een zekere zorggarantie wordt geboden. Aanleunwoningen kunnen gebouwd worden door een SHM. Deze aanleunwoningen dienen dan te voldoen aan de normen voor sociale woningbouw zoals opgesteld door de VMSW. Wanneer de aanleunwoningen fungeren als een echt deel van het rusthuis en ook een erkenning hebben als ROB of RVT (cf. voorbeeldproject De Ranken te Leuven), dienen deze bouwschriften nageleefd te worden. Wie ook de opdrachtgever of wie ook de doelgroep is, wij denken dat aanleunwoningen en de woonomgeving er omheen minimaal volgens de principes van levenslang wonen dienen gebouwd te worden en in verbinding moeten staan met een zorgvoorziening en dit minimaal via een oproepsysteem. De bouw van assistentie- of ADL-woningen is in Vlaanderen wettelijk geregeld door het besluit van de Vlaamse Regering van Dit besluit stelt ondermeer dat de woningen gegroepeerd moeten gebouwd worden in een cluster van 12 tot 15 ADLwoningen. De woningen moeten geïntegreerd zijn in een sociale woonwijk van minimum 25 woningen en dienen verbonden te worden met een ADL-centrum via een communicatie- en oproepsysteem. Het ADL-besluit bepaalt verder nog dat de ADL-woningen moeten voldoen aan de NBN ISO/TR9527. Dit is een Belgische norm inzake bouwtechnische vereisten waaraan woningen voor personen met een handicap moeten voldoen, gepubliceerd door het Belgisch Instituut voor Normalisatie (BIN) op 29 augustus Het is een omzetting van de internationale norm ISO/9527 (Building construction - Needs for disabled people in buildings - Design guidelines). In dit besluit wordt ook bepaald dat de woningen rolstoeltoegankelijk moeten zijn en dienen te beschikken over een woonkamer met eethoek, een kookhoek, twee slaapkamers, een badkamer met een geïntegreerde wc (en eventueel een berging voor een tweede rolstoel). Daarnaast zijn nog bijkomende technische voorwaarden opge juni Besluit van de Vlaamse Regering tot aanmoediging van projecten inzake het zelfstandig wonen van personen met een fysieke handicap in sociale woonwijken.

144 120 Hoofdstuk 2 legd die de toegankelijkheid beogen. Per ADL-cluster zijn er twee woningen die voorzien zijn van drie slaapkamers. In een ADL-centrum wordt de zorg voor de personen met een handicap in ADLwoningen gecoördineerd. Wettelijk dient het centrum te beschikken over: een ruimte voor de dienstwaarneming van de dienst voor zelfstandig wonen voor personen met een fysieke handicap, met inbegrip van een keukentje, een toilet en een douche; een kantoor voor de coördinatie en een vergaderruimte; een aangepast toilet en een buitendeuropener ten behoeve van de huurders van de ADL-woningen. Het ADL-centrum dient eveneens te beschikken over een oproepsysteem zodat de persoon met een handicap permanent een ADL-assistent kan oproepen (BVR 31 juli 1990). Voor de bouw van een ADL-cluster worden er subsidies verleend aan de sociale huisvestingsmaatschappijen vanuit het Fonds voor de Huisvesting. De maximale subsidie die voor een ADL-cluster wordt toegekend, bedraagt euro. Deze subsidie heeft betrekking op de meerkosten van de woningen t.o.v. andere sociale woningen met inbegrip van het ADL-centrum (tot een plafondbedrag). Ook vanuit het VAPH is er een eenmalige investeringssubsidie mogelijk voor de inrichting van dit ADL-centrum en het oproepsysteem. Wanneer de individuele bewoner van een sociale ADL-woning via het VAPH nog subsidies wil krijgen voor bijkomende individuele aanpassingen, kan dit niet meer voor alle aanpassingen. De grote aanpassingen (bijvoorbeeld een traplift of het toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers) zijn immers normaliter in een ADL-woning door de huisvestingsmaatschappij uitgevoerd en dus al gesubsidieerd (Ruysseveldt, 2005). 3.4 Sociale component Bij zowel het aanleun- als het assistentiewonen is de grote meerwaarde dat bewoners zelfstandig kunnen blijven wonen met - indien ze dit wensen - het behoud van deelname aan het sociale leven. Bij het aanleunwonen is er meestal de mogelijkheid dat bewoners deelnemen aan allerlei sociale activiteiten in de nabij gelegen zorgvoorziening. Ook de mogelijkheid om de warme maaltijden in de nabij gelegen voorziening te gebruiken, kan een bron zijn van heel wat sociale contacten. Idealiter zijn de aanleunwoningen ook gelegen in de buurt van het centrum zodat men ook zo lang mogelijk aan het gewone sociale leven in de wijk kan deelnemen. Een aantal projecten van aanleunwoningen richt zich specifiek of gedeeltelijk op oudere koppels waarvan één van de partners zorgbehoevend is (zie voorbeeldprojecten Ten Kerselare Heist-op-den-Berg en de Ranken, Leuven). De grote meerwaarde hierbij is dat vooral ook de niet-zorgbehoevende partner erg onder-

145 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 121 steund wordt doordat de zorgbehoevende partner ondermeer naar het nabijgelegen dagcentrum kan gaan en doordat (indien voorzien) er de garantie is op hulp die oproepbaar is vanuit de aanpalende voorziening. Op deze manier kan het koppel toch nog samen zelfstandig wonen en is er voor beiden nog de nodige kwaliteit van leven mogelijk. Binnen de aanleunwoningen in de ouderenzorg wordt er meestal een huurprijs per woning op maandbasis gevraagd. Bijkomend dient men enkel te betalen voor die diensten waar men effectief van gebruik maakt. In de meeste bestaande projecten zijn de woningen eigendom van ofwel een SHM, ofwel van een OCMW. Wanneer de woningen eigendom zijn van een SHM gelden de voorwaarden verbonden aan het Sociaal Huurbesluit. Dit besluit regelt op strikte wijze de toegang tot de woningen, waarbij de chronologie van inschrijving in het register en inkomenscriteria maken dat niet om het even wie in deze aanleunwoningen terecht kan. Dit is uiteraard anders wanneer de aanleunwoningen fungeren en erkend zijn als wooneenheid in een rusthuis of RVT. De voorziening bepaalt dan eventueel zelf een aantal toegangscriteria en hanteert een dagprijs per bewoner die vergelijkbaar is met een reguliere kamer in het aanpalende woon- en zorgcentrum. Ook voor het assistentiewonen geldt dat deze woonvorm maximaal kan bijdragen tot een integratie van personen met een handicap in het gewone sociale leven. Ook hier is dan wel een voorwaarde dat de woningen zijn ingericht in de buurt van voorzieningen of dat minimaal de woningen met goed, aangepast openbaar vervoer worden ontsloten. 3.5 Zorgcomponent De aanwezige zorggarantie is in beide woonvormen meestal facultatief en op individueel niveau geregeld. Op het vlak van zorg is er wel duidelijk een verschil tussen beide woonvormen qua intensiteit van de ondersteuning. Bij het aanleunwonen is de geboden zorgverlening vanuit de aanpalende voorziening in de praktijkvoorbeelden meestal beperkt tot hulp in noodgevallen. Deze hulp is oproepbaar via een oproepsysteem of via de telefoon. Hierdoor kan men dus beperkt zorg op vraag krijgen. Voor de gewone dagdagelijkse zorg op afspraak kunnen de bewoners beroep doen op de klassieke thuiszorgdiensten. Een knelpunt hierbij is zeker een gebrek aan wetgeving voor aanleunwoningen (en niet erkende serviceflats, zorgflats,...). Deze woningen worden beschouwd als een thuisomgeving waardoor de bewoner voor zorgverlening beroep moet doen op de courante thuiszorgdiensten. Dit is geen probleem voor de planbare zorg (de zorg op afspraak ) maar wel voor de niet-planbare zorg (de zorg op vraag ). De huidige wetgeving en financiering van thuiszorgdiensten zoals thuisverpleging en gezinszorg laat immers het aanbieden van zorgverlening op vraag niet echt toe.

146 122 Hoofdstuk 2 Ook de ROB- en RVT-wetgeving laat niet toe dat men zorg verleent in een thuisomgeving. Dit is eigenlijk wel een gemiste kans want de nabijheid van de zorgvoorziening (en dus van zorgverleners) laat juist toe dat er snel zorg ter plekke zou kunnen zijn en dat er dus snel op een zorgvraag kan gereageerd worden. Onderzoek wijst uit dat juist deze zorggarantie een verhoogd veiligheidsgevoel geeft waardoor ouderen langer zelfstandig kunnen wonen. Deze leemte in de wetgeving komt ondermeer aan bod in de conceptnota van voormalig minister van Welzijn Vervotte (zie verder) waar men assistentiewoningen wenst te creëren met een zorggarantie en een verbinding met een woonzorgcentrum. Dit zou een wettelijk kader kunnen vormen voor een aantal van de huidige goed werkende aanleunwoningen. Bij het assistentiewonen biedt een dienst voor zelfstandig wonen assistentie aan meerderjarige personen met een motorische handicap. De dienst begeleidt 12 tot 15 personen die via een oproepsysteem 24 uur op 24 een beroep kunnen doen op assistentie in hun dagelijkse leven (ADL-assistentie) bijvoorbeeld bij het opstaan, zich wassen, koken. De hulp wordt gecoördineerd vanuit een centraal gelegen ADL-centrum en kan 24 uur op 24 worden verleend en dit voor een totaal equivalent van 7 tot 30 uren per week. De ADL-assistentie gebeurt enkel op verzoek van de persoon met een handicap. Er wordt geen sociale of psychologische begeleiding gegeven. Vermits de ADL-woningen sociale huurwoningen zijn, moeten de bewoners dus ook voldoen aan de inkomens- en bezitsvoorwaarden om in aanmerking te komen voor een sociale woning, uitzonderingen daarop zijn wel mogelijk. Het ADL-centrum kan ook hulp verlenen aan een persoon met een handicap die in de buurt van een ADL-cluster woont en die in zijn sociale of particuliere woning zelf via het VAPH aanpassingen laat doen. Voorwaarde is dan dat de persoon in kwestie voldoende kort bij het ADL-centrum woont om een goede werking van de oproepapparatuur en een snelle interventie mogelijk te maken. De dienst moet opgericht zijn door een vzw of door een openbaar bestuur en moet bij oprichting kunnen aantonen dat er een reële behoefte is aan de dienst door het voorleggen van een kandidatenlijst van personen met een handicap. Er moeten bovendien reële perspectieven zijn om te kunnen uitgroeien tot een dienst met minimum 12 tot maximum 15 personen met een handicap. Per project is vanuit het VAPH een team van 10 ADL-assistenten en één projectcoördinator erkend en gesubsidieerd. Tevens ontvangt de dienst ook een werkingstoelage per persoon met een handicap die in begeleiding is. De cliënt zelf betaalt geen vergoeding voor de verleende assistentie. Wel dient hij voor deze dienst erkend te worden door het VAPH (BVR 31 juli 1990). Een aantal van deze diensten richt zich uitsluitend tot personen met Multiple Sclerose. Deze personen verblijven in gegroepeerde woningen in de onmiddellijke omgeving en aanleunend bij een gespecialiseerd ziekenhuis (zie voorbeeldproject Overpelt). Deze woningen moeten uitzonderlijk niet geïntegreerd zijn in een gewone woonwijk (BVR, 31 juli 1990).

147 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 123 Het assistentiewonen biedt volgens ons de mogelijkheid om ook personen die niet planbare zorg nodig hebben zelfstandig te laten wonen. De samenwerking tussen sociale huisvesting en hulpverlening geeft vele mogelijkheden. Ook ouderen zouden via deze weg immers garantie op 24 uurs(nood)hulp kunnen krijgen. Zo kan bijvoorbeeld worden nagegaan of de huidige ADL-centrales kunnen uitgebreid worden met een permanentie voor thuiszorgdiensten waardoor een bredere doelgroep kan bereikt worden. 3.6 Integratie van technologie Technologie ter ondersteuning van de professionele zorg Ook in het aanleun- en assistentiewonen kan technologie worden ingezet om het wonen veiliger en meer comfortabel te maken. De mogelijkheden hiervan bespraken we hoger bij het levenslang wonen (zie punt 2.6). Daarnaast kan in deze woonvormen ook technologie worden ingezet ter ondersteuning van de professionele zorg. Het is juist de nabijheid van deze professionele zorg die er in deze woonvormen toe bijdraagt dat bewoners (langer) zelfstandig kunnen wonen. Bij het kangoeroewonen (zie punt 1.6) bespraken we hoe technologie kan worden ingezet ter ondersteuning van de vlakbij wonende mantelzorger. De nadruk lag daar op technologie die een snel ingrijpen van de mantelzorger mogelijk maakt. Ook bij het aanleun- en assistentiewonen kunnen de genoemde mogelijkheden van lifestylemonitoring en omgevingsmonitoring een meerwaarde betekenen. Het grote verschil met het kangoeroewonen is dat de aangeboden zorgverlening in aanleun- en assistientiewoningen van professionele aard is en dat de zorgbehoefte van de bewoners er vaak groter is, waarbij het assistentiewonen meestal een zwaarder fysiek zorgbehoevend doelpubliek kent dan het aanleunwonen. We beperken daarom hier ons overzicht tot die technologie die de professionele zorg op vraag kan ondersteunen op andere domeinen. We denken hierbij aan technologie die telenursing 77 mogelijk maakt. We onderscheiden hierbij de teleconsultaties en de telenursemonitoring. Het ingebouwde oproep- en alarmsysteem dat bij zowel het aanleun- als assistentiewonen aanwezig is, kan als basis dienen waaraan de telenursingdiensten kunnen gekoppeld worden Teleconsultaties Wanneer de verzorgende of verpleegkundige bij het aanleunwonen of de ADLassistent bij het assistentiewonen geen prestaties uitvoert waarvoor de aanwezigheid bij de bewoner vereist is, kan een bezoek van deze hulpverleners vervangen 77 We verwijzen naar het eerste hoofdstuk voor een algemeen theoretisch kader van hoe technologie kan worden ingezet ter ondersteuning van wonen en zorg (punt 3).

148 124 Hoofdstuk 2 of aangevuld worden door een teleconsultatie. Hierbij is vereist dat het meestal al bestaande oproepsysteem wordt uitgebreid met een beeldverbinding. Vermits de aanleunwoningen en assistentiewoningen in de buurt van de hulppost van de hulpverlener gelegen zijn, heeft deze dienstverlening een kleinere meerwaarde dan wanneer deze dienstverlening in de gewone thuiszorg wordt ingezet. Daar verliezen immers hulpverleners relatief meer tijd aan verplaatsingen dan bij deze woonvormen waarbij de hulppost minder veraf gelegen is. Toch kunnen ook in deze woonvormen de telebezoeken voor de professionele zorgverlener en de bewoners een meerwaarde betekenen omdat beperkte problemen via digitale weg kunnen afgehandeld worden en meer tijd kan besteed worden aan ernstigere problemen in een huisbezoek. Ook kan bij een noodoproep de hulpverlener door de extra visuele informatie zich een beter beeld vormen van de noodsituatie in vergelijking met de mondelinge beschrijving van een (soms in paniek verkerende, emotioneel zijnde,...) zorgbehoevende bewoner of mantelzorger Telenursemonitoring Wanneer de verzorgende, de verpleegkundige of de ADL-assistent van op afstand en langs elektronische weg bepaalde paramedische parameters van de bewoner kan opvragen of automatisch doorgestuurd krijgt, spreken we van telenursemonitoring. Zo kan er gebruik gemaakt worden van automatische bloeddruk- en hartslagmeters, infuuspompen,... Een ander voorbeeld zijn intelligente medicatieverdelers die o.a. de bewoner er aan herinneren wanneer hij een geneesmiddel vergat in te nemen en die ook informatie kunnen doorsturen naar de professionele hulpverleners wanneer de medicatie niet correct werd ingenomen (niet tijdig, slechte dosis, foute combinatie,...). Een aantal parameters die eerder als medisch kunnen worden beschouwd (bijvoorbeeld bloeddrukmeting) kunnen hetzij eerst naar de hulpverlener van de woonvorm worden gestuurd, hetzij ook direct (of enkel bij een afwijkende waarde) naar de behandelende arts. Op technisch vlak vereist deze dienstverlening specifieke, betrouwbare meetapparatuur met een betrouwbaar en snel netwerk. Op organisatorisch vlak vereist telenursemonitoring ook een strikte opvolging en duidelijke procedures Technologie ter ondersteuning van de (minder mobiele) bewoner Niet alleen de hulpverlener maar ook de bewoners van het aanleun- en assistentiewonen kunnen baat hebben bij het inzetten van technologie. We kunnen van deze bewoners veronderstellen dat zij een beperkte(re) mobiliteit hebben waardoor ze minder (gemakkelijk) contacten met de buitenwereld kunnen aangaan. Televideoconferencing en teleservicediensten zijn daarom twee soorten van dienstverlening met technologie die voor deze minder mobiele bewoners een meerwaarde kunnen betekenen.

149 Enkele woonvormen verder uitgewerkt Televideoconferencing Bij televideoconferencing wordt de technologie ingezet om contacten met veraf wonende familie en vrienden maar ook met lotgenoten aan te gaan. Deze contacten kunnen gelegd worden via een PC met internetaansluiting en webcam, via het televisietoestel met bijhorende settopbox en camera (cf. het Telesenior-project te Kortrijk en Zorg-TV in Nederland) 78 of via telefoontoestellen die zijn uitgebreid met een klein Lcd-scherm (de zogenaamde videotelefoons ). Zeker voor doven kan beeldtelefonie een belangrijke aanvulling betekenen op teksttelefonie of mail/chat wanneer beide gesprekspartners kennis hebben van gebarentaal. Hierbij geldt toch wel (en dit geldt voor alle technologie die door zorgbehoevenden en ouderen moet worden gebruikt) dat de technologie gebruiksvriendelijk en betrouwbaar moet zijn, de privacy respecteert en zeker geen technische stoornissen kent. Zeker dit laatste kan de acceptatie van de technologie verlagen Teleservicediensten Teleservicediensten zijn diensten waarbij men via technologie op een bepaalde dienstverlening beroep doet. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen technologie die bepaalde gemeenschapsdiensten dichter bij de zorgbehoevende bewoner brengt en technologie die kan bijdragen tot een zinvolle dagbesteding. Met gemeenschapsdiensten worden heel wat diensten bedoeld: elektronisch bankieren ( e-banking ), elektronisch winkelen ( e-commerce ), maaltijden bestellen, boeken uit de bibliotheek bestellen langs elektronische weg, overheidsadministratie ( e-government ), Technologie kan er toe bijdragen dat de bewoner deze diensten via elektronisch weg langer zelf kan blijven gebruiken. Ook hier is het noodzakelijk dat deze diensten eenvoudig worden aangeboden. Momenteel zijn er bijvoorbeeld al een aantal warenhuizen die online boodschappen doen mogelijk maken. Via ICT kunnen er ook heel wat dagbestedingsactiviteiten worden aangeboden: denken we aan allerlei online vormingspakketten ( e-learning ), aan ontspanningsmogelijkheden ( e-entertainment ) zoals het aanbieden van film (eventueel via video on demand ) of het aanbieden van spelletjes via TV. Een belangrijke meerwaarde van deze diensten is dat ze terug beschikbaar worden voor die personen die omwille van lichamelijke, psychische of sociale beperkingen niet aan het reguliere aanbod kunnen deelnemen. Het is evident dat personen die nog in het aanpalende dienstencentrum of de zorgvoorziening of zelfs in de wijk dagbestedingsactiviteiten kunnen bijwonen, deze bij voorkeur daar bijwonen. Ook hier geldt dat deze technologie en ook het aanbod toegankelijk moeten zijn voor zorgbehoevenden en ouderen. Een gedeelte van het huidige aanbod vereist daarom vermoedelijk een vereenvoudiging. 78 Zie

150 126 Hoofdstuk Technologie ter ondersteuning van de bijwonende mantelzorger Technologie ter ondersteuning van de bijwonende mantelzorger kan bestaan uit tele-oppas of videotoezicht op afstand. Hiermee bedoelen we de supervisie of bewaking van personen. Eigenlijk is dit ook een soort van passieve alarmering waarbij zoals bij een gewoon oproep- of alarmsysteem niet de hulpbehoevende zelf, maar wel de hulpverlener van op afstand een alarm genereert bij een gevaar of probleem. Deze technologietoepassing biedt volgens ons vooral mogelijkheden voor koppels die in een aanleunwoning wonen waarbij één van de twee personen dementerend is en continu toezicht vraagt. Door het videotoezicht van een hulpverlener van de nabij gelegen zorgvoorziening, kan de niet-zorgbehoevende mantelzorger immers toch voor korte tijd de woning verlaten en bijvoorbeeld tijdens het middagdutje van zijn partner boodschappen gaan doen. Door deze dienstverlening kan de kwaliteit van leven van de mantelzorger duidelijk verbeteren, wat ten goede kan komen aan zijn draagkracht en dus ook aan het langer zelfstandig samenwonen als koppel. Het videotoezicht kan continu gebeuren of met tussenpozen via controleoproepen op initiatief van de hulpverlener uit de zorgvoorziening. Of er kan software worden ingebouwd die bijvoorbeeld iedere 30 seconden één beeld van de cliënt neemt zodat dat beeld als een foto kan worden doorgestuurd naar de hulpverlener (Camarinha-Matos et al., 2000). Er zijn al een aantal bewakingsfirma s die hun klassieke bewakingsapparatuur nu ook op de gezondheidszorgmarkt aanbieden met de bedoeling om naast gebouwen ook mensen te bewaken (Vanwelde, 2003). Deze dienstverlening vereist op technisch vlak wel wat infrastructuur zoals meerdere camera s liefst met rotatie-, kantel- en zoomfunctie die van op afstand te bedienen zijn. Deze systemen dienen bovendien volledig betrouwbaar te zijn. Ook op organisatorisch vlak vereist deze dienstverlening duidelijke procedures waarbij ook het bewaken van de privacy een belangrijk aandachtspunt is. 3.7 Wetgevend werk In de conceptnota van voormalig minister van Welzijn Vervotte Een nieuw woon-, welzijns- en zorgbeleid voor ouderen in Vlaanderen van 15 maart 2007 worden naast het zorgwonen (zie hoger) de begrippen assistentiewoning, ouderenwoning met minimale dienstverlening en groepswonen verder gedefinieerd. De term assistentiewoning wordt er gebruikt voor een huidige wooneenheid in een serviceflat of voor een aantal van de huidige aanleunwoningen. Minister Vervotte stelt immers dat een gedeelte van de huidige serviceflats zullen omgevormd worden tot assistentiewoningen. Deze woningen dienen functioneel te worden verbonden met het zorgbaken en dienen zich binnen de eerste zorgring

151 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 127 te bevinden, dit is binnen een straal van meter rond het zorgbaken. 79 Voorwaarden waaraan deze assistentiewoningen moeten voldoen zijn de volgende: ze zijn gebouwd met oog voor levenslang wonen; ze zijn gelegen in de onmiddellijke nabijheid en zijn functioneel verbonden met een residentiële ouderenvoorziening; de bewoners ervan kunnen beroep doen op de hoteldiensten (maaltijden, schoonmaak, was en strijk); ze voorzien in een facultatief te gebruiken zorg- en serviceaanbod met mogelijkheid tot 24 uurszorg; ze kennen een welzijnsgarantie: er is een begeleider-huismeester aanwezig die ondermeer de sociale samenhang en het gemeenschapsleven tussen de bewoners stimuleert; er is bouwsubsidie mogelijk via Bevak Serviceflats Invest of via een SHM. Voor de subsidiëring van de gemeenschappelijke ontmoetings- en leefruimtes binnen het complex van assistentiewoningen kan beroep gedaan worden op het VIPA. De huidige serviceflats die niet aan bovengenoemde criteria van de assistentiewoningen voldoen, zullen beschouwd worden als ouderenwoningen met minimale dienstverlening en kunnen op vraag van de initiatiefnemer en tegen betaling een kwaliteitslabel krijgen van de Vlaamse Gemeenschap. Op deze manier wil men een aantal van de huidige niet erkende serviceflats uit de grijze zone halen. Door te verduidelijken wat een assistentiewoning en wat een ouderenwoning met minimale dienstverlening is, geeft deze conceptnota ook een aanzet tot een wettelijk kader voor de huidige aanleunwoningen. Daarnaast wordt in de conceptnota ook gesproken over het groepswonen: vormen van (kleinschalig) groepswonen voor bepaalde doelgroepen kunnen ook binnen de woon- en zorgkern georganiseerd worden en dit eveneens binnen de eerste zorgring. Hier worden bijvoorbeeld de initiatieven voor kleinschalig wonen voor dementerenden bedoelt. In het kader van deze bespreking van het aanleun- en assistentiewonen is deze woonvorm hier minder relevant. 4. Vertaling naar concrete beleidsacties Vanuit de analyse van de verschillende woonvormen, komen een aantal knelpunten naar voren voor zowel de gebruiker als de verschillende overheden. Vanuit een overzicht van deze knelpunten formuleren we een aantal mogelijke beleidsac- 79 Onder zorgbaken wordt in de conceptnota van minister Vervotte verstaan: de spil waarrond de woon- en zorgkern wordt opgebouwd. Rond dit zorgbaken wordt de residentiële zorg en de thuiszorg in de wijk opgebouwd. Dit zorgbaken kan ingevuld worden door een samenwerkingsverband tussen een erkend rusthuis en de thuiszorg of door een andere erkende zorgverlener die opvang van ouderen en zorg aan huis structureel combineert.

152 128 Hoofdstuk 2 ties die door de lokale overheid in Genk kunnen genomen worden om deze woonvormen te stimuleren. 4.1 Overzicht knelpunten Kangoeroewonen Knelpunten voor de gebruiker onbekendheid van de woonvorm kangoeroewonen, in de hand gewerkt door diverse benamingen die vaak maar niet altijd dezelfde lading dekken; problemen bij het samenwonen: geen garanties mogelijk voor goede onderlinge verstandhouding, mogelijke hinder door samenwonen (lawaai, onderhoud,...); onduidelijkheid rond continuïteit van de kangoeroewoning bij stopzetting van het kangoeroewonen door één van de partijen (overlijden, verkoop huis, ); meerkost van woningaanpassing aan de specifieke zorgbehoevendheidsnoden van één van de mogelijke bewoners; het omvormen van de woning tot kangoeroewoning neemt soms te veel tijd in beslag (zowel de administratieve weg als het verbouwen zelf). Tijd die in bepaalde acute zorgsituaties er niet is; door gebrek aan een wettelijk kader voor kangoeroewonen, ontstaan er heel wat knelpunten i.v.m. overheidsreglementering: op lokaal niveau: lokale overheden hebben niet altijd een duidelijk beleid rond kangoeroewonen waardoor de gebruiker op administratief en stedenbouwkundig vlak een niet altijd even duidelijk antwoord op zijn vragen krijgt; mede hierdoor zijn er tussen de gemeenten heel wat verschillen in wat er toegelaten is en wat niet; op Vlaams niveau: ruimtelijke ordening: ontbreken van wettelijk kader waardoor een aantal punten ter discussie blijven: is een kangoeroewoning een eengezinsdan wel een meergezinswoning? Is een bouwvergunning nodig? Moet de bouwvrije strook naast een woning ook voor kangoeroewoningen gerespecteerd worden? Wat is een zelfstandige, aparte wooneenheid?; sociale huurwetgeving: laat geen gerichte toewijzing toe waardoor ondermeer onderlinge verstandhouding eerder van het toeval afhangt; kamerdecreet: is dit van toepassing? op federaal niveau: sociale zekerheidswetgeving: het samenwonen en de onderlinge solidariteit wordt eerder gesanctioneerd; huurwetgeving: niet altijd duidelijk of die van toepassing is;

153 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 129 fiscale wetgeving: mogelijke verhoging KI, het bezitten van twee wooneenheden (bij meergezins-kangoeroewoning) zorgt voor een hogere belasting, het 6% Btw-tarief is niet van toepassing bij ombouw naar meergezins-kangoeroewoning. Knelpunten voor overheid versnipperde bevoegdheidsverdeling: alleen al op Vlaams niveau zijn minstens drie ministers bevoegd (welzijn, wonen, ruimtelijke ordening); moeilijk te beoordelen of het een kangoeroe woning is: in welke mate gaat het om twee aparte wooneenheden waar men gescheiden leeft versus een woning met gemeenschappelijke delen waar men in feite één huishouden vormt? moeilijk te beoordelen of men aan kangoeroe wonen doet: ondermeer de (bereidheid tot) onderlinge hulp is moeilijk te beoordelen; onderscheid tussen eengezins-kangoeroewoning versus meergezins-kangoeroewoning is moeilijk en moet bij iedere aanvraag individueel bekeken worden; verdere verdichting is in bepaalde bestaande woonwijken met een hoog bevolkingsaantal niet aangewezen (maar op een aantal andere plaatsen juist wel); het is moeilijk om de continuïteit van de woonvorm te regelen en te controleren; er is geen flexibele omzetting mogelijk van eengezins- naar meergezinswoning. De vraag stelt zich hierbij of er een apart statuut nodig is als kangoeroewoning ; het risico bestaat dat het concept kangoeroewoning misbruikt wordt om een vlotte splitsing van eengezins- naar meergezinswoningen mogelijk te maken. Hierdoor kunnen er extra woongelegenheden gecreëerd worden die eerder bedoeld zijn voor het verwerven van extra verhuurinkomsten in plaats van onderlinge zorgverlening of bedoeld zijn voor het bekomen van een hoger vervangingsinkomen omdat meerdere generaties die inwonen bij elkaar een apart huisnummer vragen; er is geen zicht op hoe groot de vraag is naar deze woonvorm en hoeveel kangoeroewoningen er eventueel al gerealiseerd zijn; Levenslang wonen Knelpunten voor de gebruiker onbekendheid van het concept levenslang wonen, ook hier in de hand gewerkt door diverse benamingen en diverse invullingen van het concept; onduidelijk of het toepassen van het concept zorgt voor meerkosten; moeilijker toe te passen voor al bestaande woningen;

154 130 Hoofdstuk 2 het is niet altijd duidelijk bij wie men terecht kan voor advies wanneer men volgens het concept wil bouwen: architecten kennen niet altijd het concept, adviesbureaus zoals toegankelijkheidsbureau zijn niet altijd bekend; de bestaande informatie die verspreid werd naar een ruim publiek (handboek en checklist) zijn enkel nog online beschikbaar en zijn niet geüpdatet; wanneer men bouwt als men jong is, staat men niet altijd stil bij het feit dat men bij de bouw al kan rekening houden met andere leefsituaties zoals de zorgbehoevendheid van één van de gezinsleden of de aanwezigheid van kleine kinderen in huis. Knelpunten voor de overheid men heeft momenteel slechts een beperkt zicht op de mogelijkheden van toepassing van het concept in de sociale woningbouw; enkel de invoering in de bouwreglementering kan een snelle implementatie garanderen maar dit zal stuiten op verzet van de Vlaming die graag bouwt op zijn eigen manier Aanleun- en assistentiewonen Knelpunten voor de gebruiker Wanneer de beide woonvormen worden gebouwd en beheerd door SHM s gelden er inkomensvoorwaarden en dient ook de chronologie van inschrijving op de wachtlijst gerespecteerd te worden: hogere inkomens kunnen dus niet in deze woonvormen terecht. Er kan in principe ook geen voorrang gegeven worden aan dringende situaties. Voor de aanleunwoningen is er geen wettelijk kader. Dit brengt wat onduidelijkheden met zich mee: er is heel wat variatie in opbouw en concept, zo gebruiken bijvoorbeeld sommige niet-erkende serviceflats de term aanleunwoningen ; ook de geboden ondersteuning varieert erg van initiatief tot initiatief. Hierdoor is er geen kwaliteitsgarantie of een soort van waarborg van minimale dienstverlening; de RIZIV-wetgeving op de ROB en RVT s laat momenteel niet toe dat er vanuit het nabijgelegen ROB-RVT zorg in de aanleunwoningen wordt verleend (tenzij de aanleunwoningen een erkenning hebben als ROB of RVT). Net zoals in serviceflats hebben ook aanleunwoningen het probleem dat deze in de huidige situatie niet geschikt zijn om zwaar zorgbehoevenden op te vangen. Hierdoor lopen de bewoners het risico om bij een toename van de zorgbehoefte een tweede maal te moeten verhuizen naar een gepastere voorziening.

155 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 131 Voor het assistentiewonen zijn er wachtlijsten en is de vraag groter dan het aanbod. Een gevolg hiervan is dat een aantal kandidaten tussentijds een woning huurt die ze zelf via subsidiëring van het VAPH laten aanpassen. Wanneer dan uiteindelijk een assistentiewoning vrij komt en de kandidaat hier naartoe verhuist, subsidieert het VAPH vaak niet opnieuw nog aanpassingen in de assistentiewoning. Er is slechts een beperkt aantal grote assistentiewoningen beschikbaar, waardoor deze woonvorm niet altijd toegankelijk is voor personen met een handicap met een gezin. Knelpunten voor de overheid Het is moeilijk om een zicht te hebben op het huidige aanbod aan aanleunwoningen. Voor de assistentiewoningen heeft men via de centrale wachtlijsten een goed zicht op de vraag. Hier is er vooral een probleem van tekort aan subsidiëring voor bijkomende assistentiewoningen. 4.2 Mogelijke overheidsacties Vanuit de hoger besproken knelpunten suggereren we een aantal concrete acties voor de lokale overheid te Genk om de drie genoemde woonvormen te stimuleren. Deze concrete actiepunten mogen echter geen op zich staande acties zijn. We denken immers dat het kangoeroewonen en het aanleun- en assistentiewonen voor slechts welbepaalde doelgroepen een oplossing kan zijn om langer zelfstandig te wonen. Het stimuleren van deze specifieke woonvormen moet daarom zijn ingebed in een bredere aanpak (hoofdstuk 3). Algemeen kunnen we stellen dat wanneer de lokale overheid alternatieve woonvormen wenst te stimuleren, alle drie de woonvormen een ruimere bekendheid vragen. Vooreerst dient men dus voldoende aandacht te schenken aan het informeren, inclusief het sensibiliseren en adviseren. Hierbij is het belangrijk de kennis over deze woonvormen samen te brengen. De burger maar ook andere geïnteresseerden zoals architecten of bouwmaatschappijen, SHM moeten hiervoor op één laagdrempelige plaats terecht kunnen. Hierbij kan een woonloket of een woonwinkel een belangrijk instrument zijn. Dit ene loket kan ook alle vragen en knelpunten in verband met de alternatieve woonvormen bundelen zodat de lokale overheid beter zicht heeft op de noden en ook tekorten en problemen aan hogere beleidsniveaus kan signaleren. Een aandachtspunt hierbij is om met de bestaande actoren zoals de woonwinkel van Stebo die ook informeren en advies verlenen over huisvesting tot een afstemming te komen. Daarnaast vormt ook het ontwikkelen van een duidelijk communicatieplan gericht naar verschillende doelgroepen

156 132 Hoofdstuk 2 en met verschillende communicatiemiddelen een belangrijk actiepunt. We lichten dit in het vierde hoofdstuk verder toe. Naast het informeren, kan de lokale overheid deze woonvormen ook daadwerkelijk stimuleren door te reguleren zoals bijvoorbeeld het opleggen van bepaalde voorschriften in gemeentelijke verordeningen. Maar ook door te subsidiëren kunnen deze woonvormen gestimuleerd worden. Een concreet beleidsinitiatief kunnen hierbij premies zijn. Voordat men gaat informeren, reguleren of subsidiëren is het zaak om de verschillende woonvormen te definiëren. Samengevat zijn er dus vier grote groepen van maatregelen die men binnen de verschillende beleidsdomeinen (wonen ruimtelijke ordening zorg/welzijn) kan nemen. Deze maatregelen zijn veelal verschillend voor de verschillende beleidsniveaus (lokaal Vlaams federaal). We bespreken deze mogelijke concrete beleidsacties en vatten achteraan de acties die de lokale overheid kan nemen in een tabel samen Kangoeroewonen Definiëren Er is op dit ogenblik in Vlaanderen geen eenduidige definitie van het begrip kangoeroewonen. Wel zijn er meerdere initiatieven ter voorbereiding van nieuwe wetgeving. Eenmaal dergelijke wettelijke definitie er op bovenlokaal niveau is, zal het beleid in Genk zich daarbinnen moeten inpassen. Zolang dit niet het geval is, heeft Genk nood aan een eigen definitie om haar inwoners klaarheid te bieden. Vanuit dit onderzoek stelden we in punt 1.8 een kader voor mogelijke definities van kangoeroewonen voor (zie ondermeer tabel 2.1 en 2.2). Op een aantal punten veronderstelt de definiëring een beleidskeuze. Het is niet aan ons als onderzoekers om deze keuzes te maken. Wel trachten we in dit geval de opties met hun voor- en nadelen te verduidelijken. In de eerste plaats is een duidelijk onderscheid nodig tussen inwonen, eengezinskangoeroewonen en meergezinskangoeroewonen. In tabel 2.1 hebben we mogelijke definities voorgesteld w.b. de ruimtelijke kenmerken van elk van de wooneenheden. Bij inwonen is er slechts sprake van één huishouden en één adres. Bij kangoeroewonen daarentegen gaat het over twee huishoudens, die elk in een zelfstandige wooneenheid verblijven. Dit betekent dat elk van de wooneenheden minimaal beschikt over wat noodzakelijk wordt geacht in een zelfstandige woning. Bij meergezinskangoeroewonen is de tweede woning een volledig zelfstandige woning, die ook apart kan worden verhuurd of zelfs verkocht. Er kan, maar hoeft geen verbinding te zijn tussen beide woningen. Bij eengezinskangoeroewonen wordt een deel van de woning gemeenschappelijk gebruikt met de bewoners van de hoofdwoning. Het zou logisch zijn op te leggen dat er een

157 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 133 inwendige verbinding nodig is. In beide gevallen is er sprake van twee verschillende adressen. De definitie kan verder vereisten bevatten betreffende de persoonlijke relatie tussen beide huishoudens. In tabel 2.2 geven we weer dat men hier erg strikt in kan zijn, met als doel kangoeroewonen juist af te remmen, of veel toelaten zodat kangoeroewonen gestimuleerd wordt. Zo kan het vereisen van een familiale band tussen twee huishoudens misbruiken voorkomen maar moet men de bewoning van de kangoeroewoning ook opvolgen omdat immers de huishoudsamenstelling kan veranderen (verhuis, overlijden,..). En zo zal bijvoorbeeld het niet vereisen van een zorgrelatie tussen beide huishoudens het ook mogelijk maken dat woningen preventief al worden ingericht met het zicht op een eventuele toekomstige zorgbehoevendheid. Dit heeft dan weer als nadeel dat eventuele misbruiken gestimuleerd worden. Een ruime definitie komt tegemoet aan doelstellingen op vlak van ouderenbeleid. Meer mogelijkheden daartoe kunnen immers bijdragen tot meer informele zorg en zowel de professionele thuiszorg als de residentiële ouderenzorg ontlasten. Anderzijds hebben inwonen en kangoeroewonen een stedenbouwkundige impact omdat het de bevolkingsdichtheid in bestaande wijken verhoogt. Dit kan positief zijn indien men juist tot een hogere bevolkingsdichtheid wenst te komen. Maar anderzijds kan het ook een negatieve invloed hebben op de leefbaarheid van de wijken, in het bijzonder wanneer deze al belast is. Om de laatste reden zou men er voor kunnen opteren juist een erg strikte definitie te hanteren, waardoor kangoeroewonen dus eerder wordt afgeremd. Hierin kan men ook een argument vinden om niet voor het volledige grondgebied van Genk eenzelfde definitie te hanteren, maar te differentiëren naargelang de wijk. Men zou dus binnen Genk gebieden kunnen afbakenen waarbinnen een ruime definitie van toepassing is, terwijl in andere heel strikt wordt omgegaan met het toelaten van kangoeroewonen. In de praktijk zal dit er waarschijnlijk op neerkomen dat in de residentiële wijken, met grote percelen en relatief veel open ruimte kangoeroewonen vlotter wordt toegelaten dan in de wijken met een al hoge bevolkingsdichtheid (zoals bijvoorbeeld in de cités). Het gevolg hiervan zou evenwel kunnen zijn dat juist deze bevolkingsgroepen die voor hun zorg meer zijn aangewezen op hun eigen omgeving (lagere inkomens, allochtonen, ) minder kansen krijgen op kangoeroewonen dan beter gesitueerde groepen. De keuze die de stad op dit punt moet maken, is dus de afweging tussen gelijke behandeling van inwoners enerzijds en de noodzaak aan differentiëring om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan alle doelstellingen op vlak van ruimtelijke ordening en ouderenbeleid anderzijds. Bij de bespreking van de woonzorgzones in hoofdstuk 3 zullen we - wanneer dit duidelijk is op basis van de informatie waarover we beschikken - aangeven welke gebieden zich in dit geval beter lenen tot een ruime definitie en welke tot een strengere definitie.

158 134 Hoofdstuk Informeren Pas nadat duidelijk is welke richting de stad uit wil met kangoeroewonen, kan men de Genkenaar gaan informeren over wat wel en wat niet mogelijk is. Wenst men kangoeroewonen te stimuleren, dan kan men actief gaan informeren over de voordelen en hulp en advies bieden bij het uitwerken van projecten. We geven een overzicht van de mogelijkheden die er in dit geval zijn. a) Burgers Voor het informeren van burgers kunnen tal van communicatiemiddelen ingezet worden, voorbeelden zijn informatiebijeenkomsten, informatie op de website van stad en OCMW en een brochure of folder (zie verder laatste hoofdstuk). Indien de stad beslist kangoeroewonen te willen stimuleren, is het bijvoorbeeld mogelijk dat het OCMW of Nieuw Dak een demonstratiewoning bouwt waar men op bepaalde dagen geleide bezoeken voor senioren alleen of in groep (bijvoorbeeld voor verenigingen, ) kan organiseren. Ook private kangoeroe-initiatieven, projecten in de sociale huursector of projecten in andere gemeenten zouden op deze manier kunnen getoond worden en wellicht een groter effect kunnen hebben op de bekendmaking dan het ontwikkelen van louter geschreven informatiemiddelen. Hierbij zou men ook de allochtone gemeenschap kunnen betrekken zodat ook bij hun actief gewerkt wordt aan het ruimer bekend maken van deze woonvorm. Naast het louter informeren kan men vanuit de dienst woonbeleid of woonwinkel/woonloket ook adviseren en doorverwijzen inzake bijvoorbeeld de juridische en notariële aspecten van het samenwonen. Men kan er bijvoorbeeld modelcontracten zoals een engagementsverklaring of dienstverleningsovereenkomst ter beschikking stellen. Ook kan men informeren over de voor- en nadelen. Afhankelijk van de gehanteerde definitie kan men ook concrete bouwtips geven van hoe men nu bij de bouw al kan rekening houden met een mogelijke omkeerbaarheid of integendeel met de opsplitsbaarheid van de woning bij het beëindigen van het kangoeroewonen. Hiervoor zou men bijvoorbeeld een soort van checklist kunnen opstellen of een voorbeelddossier kunnen samenstellen. Ook kan de lokale overheid bij concrete aanvragen van burgers voor kangoeroewoningen wijzen op een aantal juridisch aspecten die best geregeld worden bijvoorbeeld qua eigendomsrechten, erfenis-schenkingskwesties, huurwetgeving. Indien nodig kan men doorverwijzen naar andere professionelen zoals een jurist/notaris voor advies. Ook kan er worden nagegaan in welke mate er begeleiding kan zijn tijdens de opstart en het verdere verloop van het kangoeroewonen (vanuit het OCMW, SHM,...).

159 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 135 b) Professionelen Naast de burger, kunnen ook professionelen gestimuleerd worden tot het (ver)bouwen van kangoeroewoningen. Er kan overleg gepleegd worden met de SHM, SVK s,... Maar ook architecten of private bouwpromotoren kunnen gestimuleerd worden tot het (ver)bouwen van kangoeroewoningen. Hiertoe kan men bijvoorbeeld een origineel en innovatief ontwerp bekendheid geven. c) Hogere overheden Zaak is ook dat de lokale overheid de hogere overheden informeert over de knelpunten bij de realisatie van kangoeroewoningen of het kangoeroewonen zodat er hiervoor ook op federaal of Vlaams niveau oplossingen kunnen uitgewerkt worden Reguleren Eenmaal de stad een beslissing heeft genomen over de mate waarin zij kangoeroewonen wil toelaten of stimuleren (zie definiëren ), kan dit beleid verder vertaald worden in het regulerend kader. a) Federaal/Vlaams Wenst de stad Genk het kangoeroewonen te stimuleren, dan kan zij bij de hogere overheden bepleiten het regulerend kader aan te passen met het oog op een mindere solidariteits-bestraffing. Beschouwd worden als samenwonend in een eengezins-kangoeroewoning kan immers heel wat gevolgen hebben op juridisch, financieel en administratief vlak. Vaak gaat het hier om vooral federale en Vlaamse wetgeving waarop men op het lokale niveau geen vat heeft. Wat betreft de Vlaamse regulering van de sociale huisvesting is het op dit ogenblik niet helemaal duidelijk of binnen het nieuwe sociaal huurbesluit, dat van kracht is sedert 1 januari 2008 een meer gericht toewijzingsbeleid bij kangoeroewoningen mogelijk is. Vermits een goede onderlinge verstandhouding en wederzijdse hulpverlening mee bijdragen tot het welslagen van het kangoeroewonen zou men namelijk door een meer gerichte toewijzing een grotere kans op slagen kunnen realiseren. b) Lokaal Basis van de gemeentelijke reglementering inzake kangoeroewonen is de definitie waarvoor de Stad heeft geopteerd. De gehanteerde definitie heeft implicaties voor de reglementering op meerdere gemeentelijke beleidsdomeinen.

160 136 Hoofdstuk 2 Bouwvergunningen: Voor woninguitbreiding (inwonen en eengezinskangoeroewonen): men kan een uitzondering toestaan op het niet mogen uitbreiden van de woning; mogelijke voorwaarden zijn dat er sprake is van een familierelatie en/of zorgrelatie, en de toepasbaarheid kan worden beperkt tot bepaalde wijken. Voor woningontdubbeling (meergezinskangoeroewonen): men kan een uitzondering toestaan op het verbod tot meergezinswonen; mogelijke voorwaarden betreffend de verbinding tussen de beide woningen, de aanwezigheid van een familierelatie en/of zorgrelatie, en de toepasbaarheid kan worden beperkt tot bepaalde wijken. Sociale voordelen van stad of OCMW: Bij eengezinskangoeroewonen blijft men de beide huishoudens als afzonderlijke huishoudens behandelen en kan men dus toch twee verschillende busnummers toekennen, hoewel het slechts gaat over een eengezinswoning; dit heeft als gevolg dat de inkomens niet worden samengeteld en bestaande sociale voordelen behouden blijven; Om ook inwonen te stimuleren, zou men dezelfde regeling ook toepasbaar kunnen maken indien er geen sprake is van een zelfstandige wooneenheid, maar van inwonen; in dit geval is er een duidelijk aantoonbare situatie van zorgbehoevendheid en zorgrelatie vereist. Wanneer de stad een enge definitie hanteert en dus een familiale relatie en/of een zorgbehoevendheid en zorgrelatie vereist, kan een samenwerking met de dienst welzijn van de stad of het OCMW worden opgezet om hierover een sociaal onderzoek te voeren. Eventueel kan men ook de inschaling op een zorgschaal vragen Subsidiëren a) Federaal/Vlaams Wenst men het meergezins-kangoeroewonen te stimuleren, dan kan de stad op een hoger beleidsniveau bepleiten hiervoor een aantal fiscale maatregelen of financiële steunmaatregelen te voorzien: (beperkte) vrijstelling verhoging KI (zolang er sprake is van een zorgrelatie); (beperkte) vrijstelling verhoging onroerende voorheffing (idem); het mogelijk maken van de toepassing van 6% btw-tarief of het toekennen van premies bij woninguitbreiding voor inwonen, eengezinskangoeroewonen en verbouwing van een eengezinswoning naar een meergezins-kangoeroewoning. b) Lokaal Op lokaal niveau kan men burgers stimuleren tot het bouwen van kangoeroewoningen door o.a. het toekennen van volgende premies:

161 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 137 het toekennen van premies bij woninguitbreiding voor inwonen, eengezinskangoeroewonen en verbouwing van een eengezinswoning naar een meergezins-kangoeroewoning; eventueel onder voorwaarden opgelegd aan de buidelwoning, bijvoorbeeld gebouwd volgens de principes van levenslang wonen; premie voor de integratie van technologie ter ondersteuning van het inwonen en kangoeroewonen; extra premie voorzien bij Vlaamse renovatiepremie wanneer men renoveert tot een kangoeroewoning; premies voor kangoeroewonen vergelijkbaar met een mantelzorgpremie Levenslang wonen Definiëren Ook hier verdient het aanbeveling te bepalen wat Levenslang Wonen precies is. Deze definitie dient men maximaal op te hangen aan wat Vlaanderen doet Informeren a) Burgers Zolang een ruimere bekendmaking vanuit de hogere overheden beperkt blijft, verdient het aanbeveling dat men lokaal nadenkt over hoe men het concept levenslang wonen meer bekendheid kan geven. Naast het voorzien van brochures of folders kan ook hier een voorbeeldwoning gebouwd volgens de principes van levenslang wonen ook voor jonge gezinnen erg motiverend zijn. Men kan daar immers zien dat bouwen volgens het concept ook een meerwaarde kan hebben wanneer men nog jong is. Het initiatief tot een dergelijke voorbeeldwoning kan ook op bovenlokaal niveau genomen worden zodat kosten kunnen gedeeld worden en meerdere mensen bereikt kunnen worden. Daarnaast is er een één-loket nodig waar men terecht kan voor alle informatie in verband met wonen en dus ook in verband met levenslang wonen. Hier moet men concrete bouwtips kunnen geven bijvoorbeeld door de bestaande ontwerpgids en checklist op papier ter beschikbaar te stellen van de bevolking. Verder zou men in dit ene loket ook moeten kunnen doorverwijzen naar architecten of adviesbureaus die burgers in deze materie daadwerkelijk kunnen bijstaan. Ook informatiebijeenkomsten voor toekomstige (ver)bouwers of het zetten van informatie op de website van stad en OCMW kunnen goede middelen zijn om de bevolking te informeren. Een analoog circuit zou moeten ontworpen worden voor bestaande woningen waar de focus eerder op woningaanpassing ligt.

162 138 Hoofdstuk 2 b) Professionelen Ook de andere actoren die in huisvesting voorzien, dienen geïnformeerd en gestimuleerd te worden tot het bouwen van levenslange woningen. Hiertoe kan de lokale overheid in overleg gaan met de SHM s, de SVK s,... De SHM Nieuw Dak en Landwaarts kunnen gevraagd worden om bij nieuwbouw en renovatie van bestaande woningen maximaal rekening te houden met het concept. Om ook architecten of private bouwpromotoren te stimuleren te bouwen volgens het concept, kan men originele en innovatieve ontwerpen stimuleren via bijvoorbeeld een architectuurwedstrijd naar analogie met de bestaande toegankelijkheidsprijs in Genk. De winnaars van een dergelijke wedstrijd kunnen dan beloond worden door hen bekendheid te geven of door te voorzien in een premie. c) Hogere overheden Ook hier verdient het aanbeveling om de ervaren knelpunten met het levenslang wonen te signaleren naar de hogere overheden Reguleren Naast het informeren kunnen ook voorwaarden worden opgelegd. Inzake woonbeleid en ruimtelijke ordening kan men bij nieuwbouwwoningen bijvoorbeeld bepalen dat aan een minimum aantal basiscriteria uit de ontwerpgids moet voldaan zijn alvorens een stedenbouwkundige vergunning wordt afgeleverd. Dit zou kunnen beperkt worden tot bepaalde gebieden bijvoorbeeld in een cirkel rond een wijk- of dienstencentrum. Op deze manier kan men dan vorm geven aan het concept van de woonzorgzone. Zeker ook bij welzijns- en zorgvoorzieningen met woongelegenheden, appartementsgebouwen of grote bouwprojecten kunnen er extra voorwaarden worden opgelegd. Via deze bouwprojecten bereikt men immers een groot doelpubliek en kan men ook beter nadenken over het toepassen van het concept in een groter geheel. Het verdient zeker daar aanbeveling om ook eisen op te leggen aan het levenslang maken van de woonomgeving Subsidiëren a) Burgers Naast fiscale maatregelen en premies die door de hogere overheden kunnen uitgekeerd worden, kan de lokale overheid privaat initiatief stimuleren door premies toe te kennen. Volgende premies zijn mogelijk: premie zonder meer bij het bouwen volgens het concept levenslang wonen (waarbij men een aantal voorwaarden kan inbouwen zoals het voldoen aan de 15 basiscriteria uit de ontwerpgids); premie voor het inwinnen van advies over levenslang wonen bij een adviesbureau;

163 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 139 premie voor de integratie van technologie ter ondersteuning van het levenslang wonen. Parallel kan men ook hier voor bestaande woningen een systeem opzetten voor financiële ondersteuning van aanpassingswerken. b) Professionelen De lokale overheid kan ook de diensten subsidiëren die advies verlenen aan burgers in verband met levenslang wonen. Op deze manier kunnen dergelijke diensten hun advies kosteloos of goedkoper verlenen. c) Zelf voorzien Ook hier kan de lokale overheid zelf het goede voorbeeld geven door eigen infrastructuur volgens het concept levenslang wonen te bouwen. We denken hier aan woningen die het OCMW zelf in beheer heeft en aan zorgvoorzieningen. Ook de woonomgeving er rond verdient hierbij heel wat aandacht. Het nadenken over en het toepassen van het concept van woonzorgzones sluit nauw aan op het levenslang wonen. Het concept biedt immers de mogelijkheid om een gehele wijk en zelfs een gehele gemeente meer levenslang of levensloopbestendig te maken. In deze optiek verdient het dan ook aanbeveling om als gemeente en als OCMW verder te werken aan het ontwikkelen van woonzorgzones Aanleun- en assistentiewonen Definiëren Het assistentiewonen is wettelijk gedefinieerd. Voor het aanleunwonen is dit niet het geval. Om duidelijkheid te scheppen in de veelheid van verschijningsvormen van deze woonvorm verdient het aanbeveling als lokale overheid in afwachting van verder initiatief op Vlaams niveau een eigen definitie aan deze woonvorm te geven Informeren a) Burgers Ook hier kunnen brochures en folders, informatievergaderingen, informatie op de website van stad en OCMW, alsook kijkwoningen van bestaande projecten bijdragen tot het verhogen van de kennis van deze woonvormen bij de burger. De woonwinkel of het woonloket moeten ook voor deze woonvormen voldoende informatie kunnen geven en indien nodig doorverwijzen naar andere diensten,

164 140 Hoofdstuk 2 zoals bijvoorbeeld naar het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap wanneer het om specifieke vragen gaat in verband met het assistentiewonen. b) Professionelen In tegenstelling tot bij het kangoeroewonen en het levenslang wonen, is het private initiatief van particulieren voor het bouwen van aanleun- en assistentiewonen minder aan de orde omdat het meestal om grotere projecten van meerdere woningen gaat. Het initiatief ligt vooral bij de lokale overheid, de SHM s en bij private zorggroepen of bouwpromotoren. Wat betreft het assistentiewonen is er bijkomend ook een erkenning (met subsidiëring) vanuit het VAPH nodig. De lokale overheid heeft hierbij wel de ideale positie om in kaart te brengen wat de eventuele bijkomende behoefte is aan deze woonvormen. Ook kan de samenwerking tussen de SHM s en de welzijnssectoren aangezwengeld worden. Voor de aanleunwoningen kan de lokale overheid ook het initiatief bij bijvoorbeeld private zorggroepen stimuleren. c) Hogere overheden Zeker op het vlak van assistentiewoningen dient men eventuele tekorten bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een handicap te signaleren Reguleren In afwachting van initiatief van de hogere overheden kan de gemeente of het OCMW proberen een zekere kwaliteitsgarantie in te bouwen voor aanleunwoningen en dit zowel op het vlak van huisvesting als van zorgverlening. Men kan hierbij een aantal voorwaarden voorop stellen waaraan een aanleunwoning moet voldoen en eventueel hieraan een soort van kwaliteitslabel koppelen. Voorwaarden kunnen zijn: gebouwd zijn volgens principe levenslang wonen; voorzien in een noodoproepsysteem met zorggarantie. Verder verdient het ook aanbeveling na te gaan waar men volgens de ruimtelijke planning aanleun- en assistentiewoningen kan inplanten en hoe men de deze woonvormen ook via bijvoorbeeld de versoepeling van stedenbouwkundige verordeningen kan stimuleren Subsidiëren a) Burgers Naar de burger toe kan de lokale overheid een premie toekennen bij verhuis naar een aanleun- of assistentiewoning of bij individuele aanpassing van zo een woning.

165 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 141 b) Professionelen De lokale overheid kan andere actoren aanzetten tot het nemen van initiatief. De lokale overheid kan hier een duidelijke regierol op zich nemen en kan ondermeer nagaan of er vanuit de assistentiewoningen mogelijkheden zijn tot samenwerking voor bijvoorbeeld het opzetten van 24-uurs zorg voor andere doelgroepen die in de nabijheid wonen. Verder kan het lokale bestuur ook premies geven wanneer men technologie in deze woonvormen integreert waardoor de bewoners ervan langer zelfstandig kunnen wonen. c) Zelf voorzien Ook hier kan de lokale overheid nagaan of men ook zelf kan voorzien in aanleunof assistentiewoningen Samenvattende tabel De beschreven mogelijke lokale beleidsacties ter stimulatie van de drie woonvormen worden hier in een tabel samengevat.

166 142 Hoofdstuk 2 Tabel 2.3 Samenvattende tabel: mogelijke beleidsacties voor de lokale overheid ter stimulatie van de drie woonvormen Kangoeroewoning Levenslang wonen Aanleun- assistentiewonen (KW) (LW) (AAW/ASW) 1. Definiëren Definitie KW: uitklaring inwonen eengezins meergezinswoning: definiëring zelfstandige wooneenheid en opsplitsbaarheid Definitie familiale relatie en zorgbehoevendheid - zorgrelatie Definitie max. ophangen aan wat Vlaanderen doet Definiëring van AAW Wettelijke definitie van ASW overnemen 2. Informeren => Burgers Brochure folder website Brochure folder website Brochure folder - website Informatiebijeenkomst Informatiebijeenkomst voor (ver)bouwers Informatiebijeenkomst voor senioren Kijkwoning Kijkwoning Kijkwoning Modelcontracten Ontwerpgids - checklist Begeleiding en advisering bij opstart (checklist, modeldossier,... ) Begeleiding en advisering bij opstart Woonwinkel - Woonloket Woonwinkel - Woonloket Woonwinkel - Woonloket Doorverwijzing naar professionelen (jurist, architect,...) => Professionelen Bekendheid geven aan innovatief ontwerp van architect, bouwmaatschappij, SHM s Doorverwijzing naar professionelen (architect, adviesbureau) Bekendheid geven aan innovatieve ontwerpen van architect, bouwmij, SHM s bv. via architectuurwedstrijd Doorverwijzing naar professionelen (VAPH) Samenwerking tussen SHM s en welzijnsector verder aanzwengelen Overleg met SVK s, SHM s Stimuleren privaat initiatief AAW => Hogere overheden Signaleren van knelpunten Signaleren van knelpunten Lokale tekorten signaleren (ASW) 3. Reguleren => Woonbeleid Buidelwoning moet min. vlg. principes levenslang wonen Verplichting v/h maken van afspraken over continuïteit KW Bepalen v/e aantal min.criteria LW waaraan nieuwbouw moet voldoen Voorzien van kwaliteitsgarantie inzake de wooneenheid in AAW

167 Enkele woonvormen verder uitgewerkt 143 Kangoeroewoning Levenslang wonen Aanleun- assistentiewonen (KW) (LW) (AAW/ASW) => Ruimtelijke ordening Nagaan waar inplanting KW kan, eventueel via verordening Beperkt toelaten van meergezinskangoeroewoningen waar in principe geen meergzinswoningen mogelijk zijn => Welzijn/zorg Nagaan of de gemeente- of OCMW-wetgeving minder solidariteitsbestraffend kan zijn door uitzonderingen te maken voor het samenwonen in een KW en evt. ook voor inwonen? Verplichting van een dienstverleningsovereenkomst Bepalen dat bij grote bouwprojecten en zorgvoorzieningen ook de woonomgeving aan eisen v/h LW moet voldoen Opleggen van het bouwen volgens LW in bepaalde gebieden (bijvoorbeeld cirkel rond wijkcentrum) Opleggen van het bouwen volgens LW in zorg- en welzijnsvoorzieningen met woongelegenheden Nagaan waar inplanting AAW/ASW kan Nagaan hoe men stedenbouwkundig deze woonvormen kan stimuleren Voorzien van kwaliteitsgarantie inzake de zorgverlening in AAW 4. Subsidiëren => Burgers Premie voor wie KW (ver)bouwt Premie voor wie volgens LW bouwt Premie bij verhuis naar AAW of ASW voor individuele aanpassing van de woning Premie bij bouwen v. buidelwoning vlg. levenslang wonen Premie voor integratie v. technologie inde KW Extra premie bovenop Vlaamse renovatiepremie Premie voor het kangoeroewonen Premie voor wie bij renovatie aanpassingswerken doet Premie voor integratie v. technologie ter ondersteuning v/h LW Premie voor het inwinnen van advies

168 144 Hoofdstuk 2 Kangoeroewoning Levenslang wonen Aanleun- assistentiewonen (KW) (LW) (AAW/ASW) => Professionelen Subsidiëren van SHM die KW bouwen Subsidiëring van diensten die advies verlenen i.v.m. LW zodat dit advies kosteloos of goedkoper kan gebeuren => Zelf voorzien OCMW bouwt zelf KW OCMW bouwt zelf volgens principes van LW Subsidiëren van nieuwe initiatieven van AAW of ASW Nagaan of er vanuit de ASW samenwerking mogelijk is voor het opzetten van 24-uurs zorg aan andere doelgroepen Premie voor integratie v. technologie ter ondersteuning v/h AAW/ASW OCMW bouwt zelf AAW of ASW

169 145 HOOFDSTUK 3 NAAR EEN PLAN VOOR WOONZORGZONES TE GENK In dit hoofdstuk passen we het concept van woonzorgzones toe op het grondgebied van Genk. We formuleren voor het lokale bestuur (stad en OCMW) een aantal beleidsaanbevelingen, wil men het gehele grondgebied of gedeelten ervan meer zorgvriendelijker maken en de beleidsdomeinen wonen, zorg en welzijn meer geïntegreerd benaderen. Hiertoe gaan we in een eerste punt na wat de toekomstige behoefte is aan de belangrijkste zorgvoorzieningen in de ouderen- en thuiszorg op basis van de programmatienormen. Op basis van de leeftijdsspecifieke bevolkingsprojecties voor Genk berekenen we de toekomstige behoefte aan deze zorgvoorzieningen. We gaan hierbij uit van een ongewijzigd beleid waardoor we geen inschatting kunnen maken van wat de eventuele huidige en toekomstige nood is aan alternatieve woonzorgvoorzieningen. Daarom schatten we in een volgende punt vanuit het huidige woonzorggebruik de behoefte in van de huidige en toekomstige (2015 en 2025) woonzorginfrastructuur waarbij we ook de vertaling maken naar de nieuwe woonzorgvormen uit het concept van de woonzorgzone. We maken deze inschatting per woonzorgzone zoals we die in een derde punt afbakenden voor het grondgebied Genk. In een vierde punt beschrijven hoe we door middel van GIS-kaarten het bestaande aanbod aan voorzieningen per woonzorgzone in Genk in kaart brachten. Van hieruit detecteren we in een laatste punt leemtes en formuleren we beleidsaanbevelingen. 1. Behoefteraming op basis van programmatienormen In dit eerste punt bespreken we een reeks van zorgvoorzieningen uit de huidige ouderen- en thuiszorg. We beschrijven telkens het huidige aanbod in Genk en vergelijken dit met de betreffende programmatienormen als parameter voor de vraag. Hiervoor doen we beroep op gegevens van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, kortweg VA Zorg. We doen dit telkens voor Vlaanderen en specifiek voor de stad Genk. Hierdoor krijgen we zicht op de invulling van de programmatie in het algemeen en de specifieke situatie van Genk in het bijzonder. We toetsen dit huidige aanbod ook aan de toekomstige programmatiecijfers van 2020 door gebruik te maken van de gemeentelijke bevolkingsprojecties zoals opge-

170 146 Hoofdstuk 3 steld door de Studiedienst van de Vlaamse Regering, kortweg de SVR 2005-projecties (de vroegere MIRA-projecties ). Op deze manier krijgen we zicht op de toekomstige zorgvraag en het nodige toekomstige zorgaanbod in Genk. Hiermee houden we in de volgende punten rekening bij het formuleren van beleidsaanbevelingen voor de woonzorgzones. Omdat deze oefening alleen kan gedaan worden met programmatiecijfers die gebaseerd zijn op de bevolkingssamenstelling, beperken we deze bespreking van het aanbod tot die zorgvoorzieningen die een programmatie op basis van de bevolkingssamenstelling hebben. Voor de residentiële zorg zijn dit de ROB s en RVT s, de serviceflats, de dagverzorgingscentra en de centra voor kortverblijf. Bij de thuiszorgdiensten zijn dit de dienstencentra, de diensten voor gezinszorg en de oppasdiensten. Om deze reden bespreken we hier bijvoorbeeld niet het aanbod en de vraag naar thuisverpleging. Deze dienst kent immers geen programmatie. Bovendien zijn er quasi geen cijfers op gemeentelijk niveau beschikbaar van het aantal cliënten dat beroep doet op thuisverpleging. Het is echter duidelijk dat een vergrijzende bevolking ook meer beroep zal doen op de diensten thuisverpleging. We wijzen er op dat we bij deze methode uitgaan van een constant beleid. Dit wil echter niet zeggen dat dit beleid voor ons zaligmakend is. Het is wel een belangrijk referentiepunt. Een bijkomende beperking is ook dat de programmatienormen berekend werden op basis van het vroegere gebruik. De normen worden meestal uitgedrukt als het aandeel van een bepaalde leeftijdsgroep dat gebruik maakt van de voorziening. Dit - soms gedateerde gebruik - wordt doorgetrokken naar de toekomst door middel van de bevolkingsprognoses. Er wordt dus geen rekening gehouden met een eventueel gewijzigd consumptiepatroon zoals een evolutie van residentiële zorg naar thuiszorg of met een zich wijzigende gezondheidstoestand zoals het eventuele inkorten of verlengen van de afhankelijkheidsperiode op het einde van het leven, de zogenaamde compressie- versus expansietheorie. We merken op dat er over dit laatste geen eensgezindheid bestaat in de literatuur. De overheid gebruikt voor het vastleggen van de huidige programmatie telkens de bevolkingsprognoses van vijf jaar later omdat men de duurtijd voor het bouwen van de infrastructuur incalculeert. De programmatie van 2007 is dus gebaseerd op de bevolkingsprognoses van Genk van De residentiële voorzieningen voor ouderen: ROB & RVT Vlaanderen Rustoorden voor bejaarden (ROB) en rust- en verzorgingstehuizen (RVT) zijn residentiële voorzieningen voor ouderen die meestal de twee soorten opvang voorzien. De woongelegenheden in ROB s zijn voorbehouden voor licht tot matig zorgbehoevenden ouderen, deze in RVT s voor zwaar zorgbehoevende personen. Woongelegenheden in RVT genieten een hogere RIZIV-vergoeding dan in een ROB.

171 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 147 In onderstaande tabel zien we dat zowel de bestaande als het totale aantal woongelegenheden in ROB en RVT in Vlaanderen sinds 1998 behoorlijk stijgt. Het programmatiecijfer stijgt echter nog veel sterker onder invloed van de bevolkingsprognoses. Hierdoor daalt de realisatiegraad. Waar er voor de bestaande woongelegenheden in 1998 nog een realisatiegraad was van 91,2%, is deze in 2007 gedaald naar 79%. Tabel 3.1 Evolutie van het aantal bestaande + geplande woongelegenheden (ROB + RVT) in Vlaanderen (inclusief Brussel) en de ermee verbonden realisatiegraad, , cijfers telkens op 1 januari. Jaartal Programmatie Bestaande* Realisatie (%) bestaande tov programmatie Aantal woongelegenheden ROB-RVT Totale aantal* Realisatie (%) totale aantal tov programmatie , , , , , , , , , , , , , , , , , , , ,7 * De bestaande woongelegenheden zijn de erkende woongelegenheden en de woongelegenheden in onderzoek. Het zijn die woongelegenheden die ook effectief in exploitatie zijn. Het totaal aantal woongelegenheden is de optelling van de bestaande en de geplande woongelegenheden. De geplande woongelegenheden zijn nog niet in uitbating maar kregen wel al een voorafgaande vergunning. Bron: APSVlaanderen.be, VA Zorg, maart-april 2007 Naast de groei van het totale aantal woongelegenheden, heeft er zich ook binnen in de sector een verschuiving voorgedaan. De ROB-woongelegenheden voor valide en minder zorgafhankelijke personen worden stelselmatig gedeeltelijk omgezet naar RVT-woongelegenheden voor zwaar zorgbehoevende personen (zie onderstaande tabel). Deze omzetting volgt de realiteit van de steeds zwaarder wordende zorgbehoefte van ouderen in de Vlaamse rusthuizen. Tegenover de hogere subsidiëring van de woongelegenheden (WGL) in een RVT, staan onder andere een verhoogde personeelsomkadering en iets strengere erkenningsnormen. Als gevolg van een protocolakkoord tussen de Vlaamse en de federale regering mocht tot 2002 jaarlijks eenheden ROB omgezet worden naar RVT. In 2003 werden in totaal bijkomende woongelegenheden RVT verdeeld over de Vlaamse rustoorden. In 2005 werd er voor de periode een derde protocolakkoord over het te voeren ouderenbeleid afgesloten tussen de bevoegde Federale, Gemeenschaps- en Gewestministers. Dit akkoord loopt over meerdere jaren

172 148 Hoofdstuk 3 en zorgt in een eerste fase vanaf oktober 2005 voor een nieuwe reconversie van ROB- naar RVT-woongelegenheden. Op deze manier werd de dekkingsgraad 80 opgetrokken tot 68%. In oktober 2006 volgde een tweede reconversie waarbij de dekkingsgraad tot 76% werd opgetrokken. Door de uitbreiding van het aantal RVT-woongelegenheden steeg het aantal RVT-woongelegenheden van 1998 tot 2006 met 76%. Voor diezelfde periode steeg het aantal ROB-woongelegenheden met 11,9%. We kunnen dus wel spreken van een substantiële inhaaloperatie inzake de realisatie van het aantal RVT-woongelegenheden. Tabel 3.2 Jaartal Evolutie van het totale aantal erkende RVT-woongelegenheden (WGL) in Vlaanderen (inclusief Brussel), , telkens op 31 december Aantal RVT-WGL Bron: APSvlaanderen, VA Zorg, dhr. Opdebeeck, maart-april 2007 Genk Op 30 september 2006 waren er in Genk 238 erkende RVT-woongelegenheden. Door de tweede reconversie binnen het derde protocolakkoord werden op 1 oktober in Genk bijkomend 13 ROB-woongelegenheden omgezet naar RVT. Hierdoor bedraagt het totale aantal RVT-woongelegenheden in Genk momenteel 251. In onderstaande tabel wordt de verdeling van deze bedden plus de in onderzoek zijnde bedden over de verschillende voorzieningen in Genk weergegeven, alsook de ermee verbonden dekkingsgraad. 80 Op basis van RIZIV-gegevens (de verschillende zorgafhankelijkheidscategorieën) berekent men het totaal aantal personen van een ROB, RVT of centrum voor kortverblijf dat gezien hun zorgafhankelijkheid voldoet aan de RVT-criteria. Dit theoretisch aantal zet men uit ten opzichte van het werkelijke aantal RVT-plaatsen en noemt men de dekkingsgraad. Men kan dit beschouwen als een maat van realisatie van het nodige aantal RVT-woongelegenheden (dhr. J. Opdebeeck, VA Zorg, maart 2007).

173 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 149 Tabel 3.3 Verdeling van het totale aantal woongelegenheden ROB-RVT naar voorziening in Genk na de tweede fase van het derde protocolakkoord met de ermee verbonden dekkingsgraad als parameter voor de invulling van de programmatie van het aantal RVT-woongelegenheden Woongelegenheden In exploitatie (bestaand + in Waarvan RVT** onderzoek) ROB + RVT* Dekkingsgraad % Verpleegtehuis Heiderust ,5 OCMW Herfstvreugde OCMW ,1 Prinsenpark nv ,0 De Olijfboom vzw ,0 Carlier nv 5 0 0,0 Huize Uilenspiegel bvba ,0 Totaal / * Toestand maart 2007 ** Toestand vanaf 1 oktober 2006 Bron: VA Zorg, de heer OpdeBeeck, April 2007 Wat betreft het totale residentiële aanbod (dus ROB én RVT) in de stad Genk, zien we in onderstaande tabel dat het aantal bestaande en het totale aantal 81 woongelegenheden ROB en RVT in het jaar 2000 net het programmatiecijfer oversteeg (ruim 103%). Doordat echter de jaren nadien het programmatiecijfer onder invloed van de bevolkingsprognoses sterker steeg dan het aantal bestaande en geplande woongelegenheden, zakte de realisatiegraad in 2007 terug tot zo n 96%. Deze realistatiegraad is vier procent hoger dan het Vlaamse gemiddelde van 91,7%. Wanneer we enkel de bestaande woongelegenheden mee in rekening nemen dus diegenen die werkelijk in exploitatie zijn stellen we een heel wat lagere realisatiegraad vast, met name 66,4%. Deze ligt een stuk onder het Vlaamse gemiddelde van 79%. 81 Met bestaande woongelegenheden bedoelt men de erkende en de in onderzoek zijnde. Het gaat met andere woorden om die woongelegenheden die al effectief in exploitatie zijn. Om het toekomstige totale aantal woongelegenheden te kennen, worden daarbij nog eens de geplande eenheden opgeteld. Deze woongelegenheden kregen al een voorafgaande vergunning maar zijn nog niet in exploitatie. Om een zicht te hebben op de ruimte binnen de programmatie worden deze best mee in rekening genomen omdat deze in de toekomst bijna zeker zullen geëxploiteerd worden (dhr. Metdepenningen, VA Zorg, maart 2007).

174 150 Hoofdstuk 3 Tabel 3.4 Jaartal Evolutie van het programmatiecijfer, het aantal bestaande (= erkende + in onderzoek) en het totale aantal ( = bestaande + geplande) woongelegenheden in ROB en RVT voor Genk en de daarmee verbonden realisatiegraad, , toestand telkens op 1 januari Programmatie Bestaande Realisatie% bestaande tov programmatie Woongelegenheden ROB+RVT Totaal Realisatie% totale aantal tov programmatie , , , , , , , , , , , , , , , ,8 * Programmacijfers worden bepaald op basis van de bevolkingsprognoses van vijf jaar later. De hier gepresenteerde programmacijfers voor 2007 werden dus bepaald op basis van de bevolkingsprognoses van het aantal 60+-ers van het jaar Bron: VA Zorg, maart 2007 In Genk zijn er in 2007 (zie ook tabel vorige pagina) in totaal drie privé-rusthuizen ( Uilenspiegel, Prinsenpark en Carlier ) die instaan voor 125 bestaande woongelegenheden, er is één VZW-rusthuis ( Olijfboom ) dat 84 woongelegenheden biedt en er zijn twee OCMW-rusthuizen die instaan voor 264 woongelegenheden, met name Herfstvreugde met 176 eenheden en Heiderust met 88 plaatsen. Daarnaast zijn er 189 geplande woongelegenheden: 72 bij de BVBA Uilenspiegel, 41 bij de NV Prinsenpark en 96 bij het OCMW. De 96 nieuwe woongelegenheden van het OCMW worden voorbehouden voor het oude gebouw van het OCMW-rusthuis Herfstvreugde. Men bekijkt momenteel samen met het Vipa hoe deze 96 woongelegenheden kunnen ver-/gebouwd worden zodat Vipa-subsidiëring mogelijk is. De 176 eenheden van het OCMW-rusthuis Herfstvreugde worden samen met de 88 eenheden van het OCMW-rusthuis Heiderust toegekend aan het nieuwe OCMW-rusthuis dat men op de welzijnscampus in de buurt van het huidige Herfstvreugde plant te bouwen. In onderstaande tabel wordt een totaaloverzicht gegeven van deze cijfers met telkens de respectievelijke realisatiegraad ten opzichte van de programmatie.

175 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 151 Tabel 3.5 Totaaloverzicht van de huidige en toekomstige situatie inzake woongelegenheden (WGL) ROB-RVT en de er mee verbonden realisatiegraad ten opzichte van de programmatie in de stad Genk, 1 januari 2007 Aantal WGL Realisatiegraad (%) Programmatie 712 Erkenningen VA Zorg Huidige erkenning* ,6% Toekomstig vergund* 20 66,4% Gepland* ,8% Totaal 682 * Woongelegenheden kunnen erkend of toekomstig vergund zijn. Deze laatste zijn al in exploitatie maar hebben nog geen erkenning of voorafgaande vergunning. Geplande woongelegenheden zijn nog niet in exploitatie maar hebben al wel een voorafgaande vergunning. Bron: VA Zorg, maart 2007 Een realisatiegraad van bijna 96% in de stad Genk betekent een beschikbare ruimte in de programmatie van 30 bijkomende rusthuisbedden. Omdat het programmatiecijfer van de woongelegenheden ROB-RVT gebaseerd is op het toekomstig aantal ouderen, hanteren we de SVR bevolkingsprognoses om een zicht te krijgen op het nodige toekomstige aanbod tegenover de toekomstige vraag (zie onderstaande tabel). Dit geeft ons een beeld van hoe het aanbod zich zal moeten ontwikkelen, weliswaar uitgaande van het huidige beleid. In 2007 zijn er in de stad Genk 473 woongelegenheden ROB-RVT in exploitatie (zie onderstaande tabel). Wanneer we naar het totale aantal WGL kijken, kunnen er in de toekomst in Genk 682 WGL verwacht worden. Naar 2020 toe zal het programmatiecijfer sterk stijgen. Tegen dan zouden er in de stad Genk 360 plaatsen moeten bijkomen om te voldoen aan het programmatiecijfer van WGL. Tabel 3.6 Evolutie van het programmatiecijfer van de woongelegenheden ROB-RVT op basis van de SVR bevolkingsprognoses tot 2025, stad Genk Bestaand/totaal aantal WGL ROB-RVT 2007 Programmatiecijfer / Bron: SVR bevolkingsprognoses tot 2025, eigen bewerkingen HIVA-K.U.Leuven 1.2 De serviceflats Vlaanderen In onderstaande tabel zien we dat in Vlaanderen de realisatie van het aantal woongelegenheden (WGL) in serviceflats ten opzichte van de programmatie ondermaats blijft. Ook hier is het programmatiecijfer continu in stijgende lijn

176 152 Hoofdstuk 3 onder invloed van de bevolkingsprognoses. Waar het totale aantal woongelegenheden (bestaande plus geplande) over de jaren heen min of meer constant blijft, zien we dat het aantal bestaande woongelegenheden (diegene die werkelijk in exploitatie zijn) langzaamaan toeneemt. Wanneer we naar het totale aantal wooneenheden kijken ( in 2007), zien we dat de realisatie maar net 61% bedraagt. Wanneer we enkel rekening houden met die eenheden die momenteel in exploitatie zijn (de bestaande, eenheden in 2007), dan daalt de realistatiegraad zelfs tot onder de 40%. Er is in Vlaanderen dus nog een hele weg af te leggen op het vlak van de realisatie van WGL in serviceflatgebouwen. Belangrijke nuance is dat er naast de erkende serviceflats ook een belangrijk aantal niet erkende serviceflats zijn. Deze vullen ook een stuk van de behoefte in, maar zitten niet vervat in deze cijfers. Tabel 3.7 Evolutie van het programmatiecijfer, het aantal bestaande en het totale aantal WGL in serviceflatgebouwen in Vlaanderen (inclusief Brussel) en de daarmee verbonden realisatiegraad, , telkens op 1 januari. Jaartal Programmatie Woongelegenheden serviceflatgebouwen Realisatie% bestaande tov programmatie Bestaande (erkende + in onderzoek) Totale aantal (bestaande + geplande) Realisatie% totaal tov programmatie , , , , , , , , , , , , , , , , , , , ,2 * Programmacijfers worden steeds bepaald op basis van de bevolkingsprognoses van vijf jaar later. Dit wil zeggen dat de hier gepresenteerde programmacijfers voor 2007 bepaald werden op basis van de bevolkingsprognoses van het aantal 60+-ers van het jaar Bron: VA Zorg, maart-april 2007 Genk In 2007 zijn er voor de stad Genk 296 woongelegenheden in erkende serviceflats geprogrammeerd. Momenteel zijn er in Genk geen serviceflatgebouwen erkend of gepland. Genk kent als alternatief echter een nauwe samenwerking tussen de sociale huisvesting en de lokale dienstencentra (LDC) van het OCMW. Zo zijn er 139 sociale huurwoningen specifiek gebouwd voor senioren 82 die gekoppeld zijn 82 Onder woningen specifiek gebouwd voor senioren verstaat de SHM woningen met een douche, een lift, één slaapkamer en eventueel een één kleine slaapkamer/hobbyruimte, zo weinig mogelijk drempels,

177 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 153 aan een LDC. Het gaat om 71 appartementen bij het LDC Ter Hooie, 48 wooneenheden bij het LDC De Halm en 20 woningen in Kolderbos bij LDC De Hazelaar. Daarnaast zijn er nog een aantal woningen specifiek voor senioren met een LDC in de onmiddellijke nabijheid: 36 wooneenheden in t Hofken en 100 appartementen op de Dieplaan nabij LDC Ter Hooie en 21 appartementen op de Landwaartslaan nabij LDC De schalm. In totaal gaat het dus om 302 woongelegenheden die quasi functioneren als een serviceflat. Daarnaast heeft men in Genk nog een rijk aanbod aan sociale huurwoningen die voorbehouden zijn voor senioren (272 in totaal) of sociale huurwoningen specifiek voor senioren die niet in de onmiddellijke nabijheid van een LDC zijn gelegen (6 appartementen). Wanneer we de rest van de provincie Limburg mee beschouwen zien we in onderstaande tabel dat heel de provincie een lage realisatie kent van WGL in serviceflatgebouwen. Wanneer we rekening houden met zowel de bestaande als met de geplande woongelegenheden, komen we uit op een realisatie van net geen 49%, wat net boven het percentage van Vlaams-Brabant is (net geen 48%), maar een stuk onder het Vlaamse gemiddelde (61,2%). Wanneer we enkel rekening houden met het aantal WGL dat al werkelijk in exploitatie is, zakt de realisatiegraad in Limburg verder tot 26% waarmee Limburg ook een heel stuk na Vlaams-Brabant komt dat dan een realisatie van 30% heeft terwijl Vlaanderen gemiddeld 40% van de geprogrammeerde wooneenheden in serviceflatgebouwen gerealiseerd heeft. Tabel 3.8 Evolutie van het programmatiecijfer, het aantal bestaande en het totale aantal bestaande en geplande woongelegenheden in serviceflatgebouwen voor de vijf Vlaamse provincies en de Vlaamse Gemeenschap en de daarmee verbonden realisatiegraad, 1 januari 2007 Provincie Programmatie Woongelegenheden serviceflatgebouwen Bestaande Realisatie% Totaal bestaande tov (bestaande + programmatie geplande) Realisatie% totaal tov programmatie Antwerpen , ,3 Vlaams-Brabant , ,8 Limburg , ,6 Oost-Vlaanderen , ,9 West-Vlaanderen , ,9 Vl. gemeenschap , ,2 Bron: VA Zorg, maart 2007 Wanneer we naar de toekomst kijken en de SVR bevolkingsprognoses voor Genk toepassen op het programmatiecijfer voor WGL in serviceflats, zien we in onderstaande tabel dat er in 2020 ruimte is voor 396 WGL. Naast de huidige 302 sociale huurwoongelegenheden die we quasi als serviceflats kunnen beschouwen, heeft de SHM Nieuw Dak in Genk nog plannen voor

178 154 Hoofdstuk 3 15 huurwoningen specifiek voor senioren op korte termijn (start bouw voorjaar 2008). Op langere termijn zouden er op de nieuwe welzijnscampus ook nog heel wat sociale huur- woningen specifiek voor senioren bijkomen (een 35-tal). Daarnaast zijn er op de deze campus ook een aantal sociale koopwoningen gepland waardoor er in totaal een 90 à 100 woongelegenheden zouden bijkomen. Langs deze weg speelt men in Genk op een creatieve manier in op de stijgende vraag naar aangepaste woongelegenheden voor senioren nu en in de toekomst. Toch kan men de vraag stellen of een extra aanbod aan woongelegenheden in erkende serviceflats in Genk complementair mee kan bijdragen tot het ondervangen van de vergrijzing. De vraag die hierbij opduikt is uiteraard ook hoe het overheidsbeleid op dit vlak zal evolueren. In de conceptnota van minister Vervotte 83 lezen we immers dat de overheid een deel van de huidige serviceflats wil omvormen tot assistentiewoningen. Deze woningen dienen functioneel te worden verbonden met het zorgbaken en dienen zich binnen de eerste zorgring te bevinden.84 Bijkomende voorwaarde voor de erkenning tot assistentiewoning zou ondermeer zijn dat deze assistentiewoning in de onmiddellijke nabijheid van en functioneel verbonden dient te zijn met een residentiële ouderenvoorziening. Dit is wellicht voor de meerderheid van de Genkse sociale woningen specifiek voor senioren in de nabijheid van een LDC niet van toepassing. De huidige serviceflats die niet aan de criteria van de assistentiewoningen voldoen, zullen volgens de conceptnota beschouwd worden als ouderenwoningen met minimale dienstverlening en kunnen op vraag van de initiatiefnemer en tegen betaling wel een kwaliteitslabel krijgen van de Vlaamse Gemeenschap. Uiteraard is het nu nog onzeker hoe de conceptnota van minister Vervotte zal evolueren na ondermeer reacties vanuit het werkveld. Tabel 3.9 Evolutie van het programmatiecijfer van de woongelegenheden serviceflats op basis van de SVR bevolkingsprognoses tot 2025, stad Genk Huidig en gepland aanbod 2007/quasi serviceflats via SHM Programmatiecijfer / Bron: SVR bevolkingsprognoses , eigen bewerkingen HIVA-K.U.Leuven 83 I. Vervotte, Een nieuw woon- welzijns en zorgbeleid, maart Onder zorgbaken wordt in de conceptnota van minister Vervotte verstaan: de spil waarrond de woon- en zorgkern wordt opgebouwd. Rond dit zorgbaken wordt de residentiële en thuiszorg in de wijk opgebouwd. Dit zorgbaken kan ingevuld worden door een samenwerkingsverband tussen een erkend rusthuis en de thuiszorg of door een andere erkende zorgverlener die opvang van ouderen en zorg aan huis structureel combineert. De eerste zorgring is het gebied gelegen binnen een straal van meter rond het zorgbaken.

179 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Het dagverzorgingscentrum Vlaanderen Langzaam maar zeker stijgt in Vlaanderen het invullingspercentage van de plaatsen in dagverzorgingscentra. In onderstaande tabel zien we dat in 2006 in Vlaanderen plaatsen gerealiseerd waren, tegenover 680 plaatsen in 1999, wat bijna een verdubbeling van het aantal plaatsen is en wat staat voor een realisatie van 51,4% van de programmatie. In Limburg bedraagt dit realisatiepercentage 64,5%. Wanneer we ook rekening houden met de geplande plaatsen, zien we dat er in 2006 in Vlaanderen plaatsen in dagverzorgingscentra voorzien zijn, wat overeenkomt met een invulling van de programmatie voor 80,6%. In de provincie Limburg ligt dit percentage net iets hoger, met name op 84,8% (VA Zorg, maart 2007). De gemiddelde hogere invulling in Limburg zou deels verklaard kunnen worden door subsidies vanuit de provincie. Tabel 3.10 Jaartal Evolutie van de programmatie, het aantal erkende en geplande plaatsen en het daarmee verbonden realisatiepercentage in de dagverzorgingscentra in Vlaanderen (inclusief Brussel), , toestand op 1 januari Programmatie Erkende plaatsen Plaatsen in dagverzorgingscentra Realisatie% erkende tov programmatie Totaal aantal (= erkende + geplande) Realisatie% totaal tov programmatie , , , , , , , , , , , , , , , ,6 Bron: VA Zorg, maart 2007 Genk In Genk is er momenteel één dagverzorgingscentrum, met name t Kosenhuisje in het OCMW - rusthuis Herfstvreugde met 12 erkende plaatsen. Daarnaast heeft het OCMW sinds 2002 nog 3 plaatsen dagverzorging die erkend zijn met opschorting. Dit wil zeggen dat deze plaatsen tot maximum 2010 aan het OCMW kunnen worden toegekend. Wanneer het OCMW tegen dan geen definitieve erkenning voor deze plaatsen aanvraagt komen deze plaatsen terug vrij in de programmatie en kunnen andere initiatiefnemers deze plaatsen invullen. In totaal zijn er in de stad Genk dus 15 van de 24 geprogrammeerde plaatsen ingenomen. Dit komt overeen met een invulling van 62,5%. Andere initiatiefnemers hebben ook nog geen plannen tot initiatief bij de Vlaamse administratie ken-

180 156 Hoofdstuk 3 baar gemaakt. In Genk is er dus nog ruimte voor 9 bijkomende plaatsen dagverzorging (VA Zorg, mevr. De Clercq, maart 2007). Het invullingspercentage van plaatsen in dagverzorgingscentra in Genk ligt een stuk onder het Vlaamse en Limburgse gemiddelde van respectievelijk 80,6% en 84,8%. Het OCMW bekijkt momenteel hoe de 3 erkende plaatsen met opschorting en de nog 9 vrije plaatsen in de Genkse OCMW voorzieningen voor ouderen kunnen worden ingepast. Wanneer zij zouden beslissen om deze 12 plaatsen mee extra op te nemen, zou de huidige programmatie voor plaatsen dagverzorging in Genk volledig zijn ingevuld. Tabel 3.11 Overzicht van de huidige en toekomstige situatie inzake plaatsen dagverzorgingscentra en de ermee verbonden realisatiegraad ten opzichte van de programmatie te Genk, 2007 Aantal plaatsen Realisatie% Programmatie 24 Erkenningen VA Zorg Erkende eenheden 12 50,0 Eenheden met opschorting 3 62,5 Aangevraagd 0 Totaal 15 62,5 Bron: VA Zorg, maart 2007 Wanneer we het totaal aantal eenheden dagverzorging nu vergelijken met het nodige aanbod volgens de bevolkingsprojecties in 2020, zal ook hier het aanbod sterk moeten uitbreiden. Bij een constant beleid zullen er in 2020 voor de stad Genk 32 plaatsen geprogrammeerd zijn. Dit maakt dat er tegen dan nog bijkomend voor zo n 17 plaatsen ruimte is ( SVR bevolkingsprognoses 2025). Tabel 3.12 Evolutie van het programmatiecijfer van de plaatsen in dagverzorgingscentra op basis van de bevolkingsprognoses , stad Genk Huidig/huidig + gepland 2007 Programmatiecijfer / Bron: SVR bevolkingsprognoses , eigen bewerkingen HIVA-K.U.Leuven 1.4 Het centrum voor kortverblijf Vlaanderen In Vlaanderen is er sinds 1998 een regelgeving met financiering en programmering voor de centra voor kortverblijf. In onderstaande tabel zien we dat het aantal plaatsen in deze centra de laatste jaren erg is toegenomen. In 1999 waren er in

181 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 157 Vlaanderen 237 plaatsen erkend tegenover 744 in Dit is meer dan een verdrievoudiging van het aantal plaatsen en komt overeen met een realisatie van 28,7% van de programmatie. Er is dus nog heel wat ruimte voor initiatief op dit vlak. Wanneer we ook rekening houden met het aantal geplande plaatsen is het invullingspercentage in Vlaanderen gestegen van 37,8% naar 71,8%. Wanneer we inzoomen op Limburg, stellen we in 2007 vast dat de 58 erkende plaatsen in de centra voor kortverblijf staan voor een realisatie van 19,6%. Wanneer we ook rekening houden met de geplande plaatsen stijgt de invulling van de programmatie naar 54,1%. Beide percentages geven aan dat men in Limburg wat achter blijft op Vlaanderen in de realisatie van plaatsen voor kortverblijf (VA Zorg, maart 2007). Tabel 3.13 Jaartal Evolutie van de programmatie, het aantal erkende en geplande plaatsen en het daarmee verbonden realisatiepercentage in de centra voor Kortverblijf in Vlaanderen (inclusief Brussel), , toestand op 1 januari Aantal plaatsen in centra voor kortverblijf Programmatie Aantal erkende Realisatie% erkende tov programmatie Totaal aantal (= erkende + geplande) Realisatie% totaal tov programmatie , , , , , , , , , , , , , , , ,8 Bron: VA Zorg, maart 2007 Genk In de stad Genk heeft enkel het OCMW-rusthuis Herfstvreugde een erkenning om kortverblijf aan te bieden (drie plaatsen). Daarnaast heeft het OCMW ook een erkenning met opschorting voor drie extra plaatsen (zie onderstaande tabel). Ook hier zijn er bij de administratie geen initiatiefnemers gekend die extra plaatsen kortverblijf in de toekomst wensen te realiseren. De zes huidige plaatsen staan nog ver af van de 24 geprogrammeerde plaatsen voor Genk. Met een invullingspercentage van 25% blijft Genk ook hier een stuk onder het Limburgse en Vlaamse gemiddelde van respectievelijk 54% en bijna 72%.

182 158 Hoofdstuk 3 Tabel 3.14 Overzicht van de huidige en toekomstige situatie inzake aantal plaatsen in de centra voor kortverblijf en de ermee verbonden realisatiegraad ten opzichte van de programmatie te Genk, 2007 Aantal plaatsen Realisatie% Programmatie 24 Erkenningen VA Zorg Erkende eenheden 3 12,5 Eenheden met opschorting 3 25,0 Aangevraagd 0 Totaal 6 25,0 Bron: VA Zorg, maart 2007 Ook bij de plaatsen in de centra voor kortverblijf zal bij constant beleid tegen 2020 het programmatiecijfer sterk stijgen. In onderstaande tabel zien we dat tegen dan het huidige en geplande aanbod van 6 naar 32 plaatsen zou moeten uitbreiden ( SVR bevolkingsprognoses 2025). Tabel 3.15 Evolutie van het programmatiecijfer van de plaatsen voor kortverblijf op basis van de bevolkingsprognoses , stad Genk Huidig/huidig en gepland in 2007 Programmatiecijfer / Bron: SVR bevolkingsprognoses , eigen bewerkingen HIVA-K.U.Leuven 1.5 Het regionale en lokale dienstencentrum Vlaanderen De regionale (RDC) en lokale dienstencentra (LDC) werden in 1998 bij besluit geregeld. De regionale dienstencentra zijn werkzaam voor een gebied van inwoners. Hun opdracht sluit enigszins aan bij die van de lokale dienstencentra: ze trachten alle mogelijke vormen van materiële en immateriële hulp- en dienstverlening binnen het bereik van de gebruikers te brengen. Zij hebben dus een uitgesproken toeleidingsfunctie. In Vlaanderen waren er in regionale dienstencentra terwijl er 60 geprogrammeerd zijn. De lokale dienstencentra bieden enerzijds activiteiten aan van informatieve, recreatieve en educatieve aard en anderzijds dienen ze de activiteiten van het dagelijkse leven zoals hygiënische zorgen binnen het bereik van de gebruiker te brengen. Een centrum moet volgens de reglementering minstens 32 uur per week voor iedereen toegankelijk zijn. De LDC werken voor een kleiner gebied dan de RDC, met name één per begonnen schijf van inwoners. Op één januari 2007 waren er in Vlaanderen 155 erkende LDC. Daarnaast waren er 60 LDC die erkend waren met opschor-

183 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 159 ting, die met andere woorden gepland zijn. Voor Vlaanderen zijn er in totaal 576 LDC geprogrammeerd (VA Zorg, maart 2007). Er is dus nog heel wat ruimte in de programmatie. Genk In Genk is er geen regionaal dienstencentrum. Aangezien het RDC eerder een regionale functie heeft, is vooral de aanwezigheid van RDC in de bredere regio rond Genk belangrijk. In het arrondissement Hasselt zijn er drie regionale dienstencentra erkend, waarmee de programmatie voor het gehele arrondissement Hasselt (en dus ook voor Genk) volledig is opgevuld. Vermits de programmatie van de RDC berekend is op de totale bevolking (niet enkel de ouderen) en de totale bevolking volgens de SVR prognoses in de toekomst maar licht zal toenemen, zal ook de programmatie quasi onveranderd blijven. In Genk zijn er 4 lokale dienstencentra, die allen worden georganiseerd door het OCMW: LDC De Hazelaar, LDC De Halm, LDC De Schalm en LDC Ter Hooie. Voor Genk zijn er vijf LDC geprogrammeerd. Er is dus nog ruimte voor één LDC. Het OCMW heeft hiervoor plannen maar nog geen erkenning. Wanneer dit vijfde lokale dienstencentrum wordt erkend en gerealiseerd, zal de programmatie van de LDC voor Genk volledig zijn ingevuld. Tabel 3.16 Overzicht van de huidige en toekomstige situatie inzake lokale dienstencentra en de ermee verbonden realisatiegraad ten opzichte van de programmatie, 2007 Programmatie 5 Aantal centra Realisatiegraad (%) Erkenningen VA Zorg Huidige erkenning 4 80% Erkenning met opschorting 0 In aanvraag 1 Totaal 5 100% Bron: VA Zorg, E. Scheers, maart 2007 Ook bij de programmatie van de LDC geldt dat deze gebaseerd is op de totale bevolking. Wanneer we de programmatie van de LDC te Genk voor het jaar 2020 bekijken, blijft het cijfer van 5 LDC gelden. Ook in 2020 blijft de programmatie dus ingevuld (zie onderstaande tabel).

184 160 Hoofdstuk 3 Tabel 3.17 Evolutie van het programmatiecijfer van de lokale dienstencentra op basis van de bevolkingsprognoses tot 2025, stad Genk Huidig + in aanvraag aanbod 2007 Programmatiecijfer Bron: SVR bevolkingsprognoses , eigen bewerkingen HIVA-K.U.Leuven 1.6 Gezinszorg Vlaanderen Gezinszorg is het hulp- en dienstverleningsaanbod dat bestaat uit persoonsverzorging, huishoudelijke hulp en schoonmaakhulp alsook de algemene psychosociale en pedagogische ondersteuning en begeleiding van de cliënten die ermee verband houdt (VA Zorg, thuiszorgvoorzieningen). In tegenstelling tot de bovenstaande voorzieningen waar men moet rekening houden met de duurtijd voor het bouwen van de infrastructuur, verlenen de diensten voor gezinszorg hun diensten aan huis. In principe kunnen zij dus veel flexibeler hun dienstenaanbod uitbreiden of verminderen. Voor de berekening van het programmatiecijfer van het aantal uren gezinszorg wordt daarom uitgegaan van de bevolkingsprojecties van telkens het volgende jaar en dus niet zoals bij de te bouwen voorzieningen voor de projecties van vijf jaar later. Naast deze programmatiecijfers legt de Vlaamse Regering elk jaar het totale aantal subsidiabele uren voor de diensten gezinszorg vast (zie onderstaande tabel, derde kolom: capaciteit urencontingent). Jaar na jaar stijgt de subsidiëring en dus ook de capaciteit van het aantal uren gezinszorg. Zo kondigde minister Vervotte voor 2007 een stijging van het urencontingent aan met uren. Hiermee komt het totale urencontingent voor 2007 op 15,16 miljoen uren. Deze uitbreiding zou voor 242 extra jobs in de gezinszorg zorgen (persmededeling Vervotte, maart 2007). Het werkelijke aantal gepresteerde uren ligt iets lager dan het totale aantal subsidiabele uren. In 2004 werden in Vlaanderen in totaal bijna 14 miljoen uren gepresteerd of gemiddeld 2,3 uren per inwoner. Hiermee bedroeg het werkelijke aantal gepresteerde uren 99,2% van het beschikbare urencontingent en 82,8% van het aantal geprogrammeerde uren (zie onderstaande tabel). Er blijven dus heel wat uren niet ingevuld omdat ze ook niet gesubsidieerd zijn.

185 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 161 Tabel 3.18 Evolutie van het aantal geprogrammeerde uren, de capaciteit urencontingent, de werkelijk gepresteerde uren gezinszorg en de ermee verbonden realisatie in Vlaanderen (met inbegrip van Vlaamse diensten in Brussel), Jaartal Programmatie Capaciteit urencontingent Werkelijk gepresteerd Werkelijk tov contingent Realisatie% Werkelijk tov programmatie ,3 79,1% ,3 80,2% ,7 81,1% ,6 81,3% ,2 81,5% ,2 82,8% * * * * Geen cijfers beschikbaar Bron: VA Zorg, APS Vlaanderen, maart 2007 Ook het aantal bereikte cliënten is toegenomen. Zo werden er in 1988 zo n cliënten (gezinnen) bediend, terwijl dit er in 2006 zo n waren (persmededeling Vervotte, maart 2007). In verhouding is het aantal cliënten sterker gestegen dan het aantal gepresteerde uren. Per cliënt is de geboden hulp dus steeds beperkter in tijd geworden. Genk In 2004 (meest recent beschikbare cijfers) werden er in de stad Genk uren gezinszorg verstrekt (zie onderstaande tabel). Dit komt overeen met 1,1 uur per inwoner, wat heel wat lager is dan het Vlaamse gemiddelde van 2,3 uur. Wanneer we de gepresteerde uren vergelijken met de programmatie van 2004, komen we uit op een realisatiegraad van 52% (in Vlaanderen bijna 83 %, in Limburg 93,6%). In 1999 werden er in Genk uren gezinszorg verstrekt wat overeen kwam met een realisatiegraad van 56,6%. Ondanks de duidelijke meerprestatie in 2004 is door de gestegen (oudere) bevolking en de daarmee gestegen programmatie, de realisatiegraad dus gezakt. In 2007 is de programmatienorm in Genk opgetrokken tot uren. Wanneer we dit cijfer vergelijken met de werkelijk gepresteerde uren van 2004, zit men dus nog verder af van de norm. Ook de vergelijking met Vlaanderen en Limburg leert dat er in Genk nog heel wat uren gezinszorg zouden mogen bijkomen om aan de norm te voldoen. Het zou interessant zijn om ook het realisatiepercentage te berekenen van het werkelijk aantal gepresteerde uren ten opzichte van het urencontingent wat het aantal subsidieerbare uren weergeeft (cf. berekening voor Vlaanderen, voorlaatste kolom in bovenstaande tabel). Aangezien de verdeling van deze subsidiabele uren op niveau van de diensten gebeurt en niet op niveau van de gemeente, kunnen we deze berekening niet maken.

186 162 Hoofdstuk 3 In 2004 werden in Genk 77% van de uren verstrekt door de dienst Familiehulp, 15% door de dienst Thuishulp, 5% door de dienst Solidariteit voor het Gezin, 2,5% door Onafhankelijke Thuiszorg Vlaanderen en 0,4% door de Landelijke Thuiszorg. Het OCMW van Genk biedt geen gezinszorg aan. Tabel 3.19 Overzicht programmatie en totaal aantal gepresteerde uren gezinszorg in de stad Genk, Programmatie* Gepresteerde uren Realisatie (%) (werkelijk tov programmatie) ,6% ,1% ,0% * De programmatie van de gezinszorg voor 1999 is gebaseerd op de bevolking van 2000 enz. Bron: WVC Vlaanderen, 2000, 2003, APS Vlaanderen, VA Zorg, eigen berekeningen HIVA- K.U.Leuven 2007 Ook hier zal naar 2020 toe het programmatiecijfer sterk stijgen. Het huidige aanbod aan uren zou tegen dan moeten meer dan verdrievoudigen. Er zijn dan immers bijna uren gezinszorg geprogrammeerd ( SVR bevolkingsprognoses 2020). Tabel 3.20 Evolutie van het programmatiecijfer uren gezinszorg op basis van bevolkingsprognoses tot 2021, stad Genk Gepresteerde uren 2004 Programmatiecijfer Bron: SVR bevolkingsprognoses , VA Zorg, 2007 Het relatief lagere aanbod aan gezinshulp in de stad Genk, kunnen we niet direct verklaren. Het bevragen van het toewijzingsbeleid of het peilen naar de aanwezigheid van wachtlijsten bij de diensten zelf kan verhelderend zijn voor de interpretatie van het lage aantal gepresteerde uren gezinszorg. Het gemiddeld lagere aanbod kan zo getoetst worden aan de werkelijke vraag op het terrein. Op basis van bijvoorbeeld wachtlijsten kan men zich een idee vormen in welke mate bij deze diensten het aanbod niet voldoet aan de vraag. Het lagere aanbod kan immers ook wijzen op een lagere vraag. Een gemiddeld groter aandeel van allochtonen in de bevolking zou een van de verklarende factoren kunnen zijn die aan de basis liggen voor een eventuele lagere vraag. Uit het onderzoek van Talloen (2007) blijkt immers dat er voor allochtonen ouderen heel wat drempels om beroep te doen op het huidige zorgaanbod. Ook uit de woonbehoeftestudie (Mens en Ruimte, 2005) blijkt dat allochtonen senioren

187 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 163 in Genk een extra drempelvrees hebben ten aanzien van het gebruik van ondersteunende thuiszorgdiensten: deze verhoogde drempel heeft te maken met elementen zoals betaalbaarheid, de kennis van het Nederlands, de lage scholingsgraad en een aantal culturele verschillen zoals bijvoorbeeld de manier van communiceren. Een optie kan zijn om na te gaan hoe de huidige aanbieders van deze diensten kunnen inspelen op deze drempelvrees. Naast deze drempelvrees is bij de oudere generatie allochtonen het zorgen voor de eigen familie nog meer ingebakken in de cultuur. Allochtonen zouden ook eerder beroep doen op medische zorg aan huis (thuisverpleging, huisarts) dan op gezinshulp omdat medische zorg als meer noodzakelijk gezien wordt en men voor de huishoudelijke hulp eerder op zijn eigen netwerk kan en wil beroep doen (PRIC, 2006). Een lagere arbeidsparticipatie en hogere werkloosheid van allochtone vrouwen en het meer samenleven van meerdere generaties onder één dak kunnen ertoe bijdragen dat de vraag voor huishoudelijke ondersteuning in Genk lager is dan gemiddeld. Er zijn weinig cijfers bekend over het gebruik van gezinszorg door allochtonen. In 2004 organiseerde het Provinciaal Integratiecentrum een enquête bij de Limburgse Diensten voor Gezinszorg. Op een totaal van cliënten waren er 64 cliënten uit de groep van de etnisch-culturele minderheden. 60% hiervan bestond uit Italianen (PRIC, 2005, 2006). De vraag kan ook gesteld worden in welke mate er in Genk gebruik gemaakt wordt van alternatieve diensten die complementair zijn aan het dienstenaanbod van gezinszorg, zoals het aanbod via dienstencheques, PWA, sociale economieprojecten. Hierop proberen we in een volgend punt wat meer zicht te krijgen. 1.7 Alternatief aanbod voor Gezinszorg Poetsdienst Vlaanderen Voor de gesubsidieerde poetshulp is er vanuit de Vlaamse overheid geen programmatienorm. Toch willen we deze dienst in dit overzicht opnemen omdat ze complementair kan zijn aan de diensten gezinszorg. Een kleiner aanbod aan gezinszorg zou gedeeltelijk gecompenseerd kunnen worden door een groter aanbod aan uren van poetsdiensten en omgekeerd. In onderstaande tabel zien we dat het aantal gepresteerde uren poetshulp in 2004 licht gedaald is tegenover Gemiddeld wordt in Vlaanderen 1,4 uur poetsdienst per inwoner verstrekt.

188 164 Hoofdstuk 3 Tabel 3.21 Overzicht totaal aantal gepresteerde uren poetsdienst, Vlaams Gewest, Jaartal Gepresteerde uren Gemiddeld aantal uren/inwoner ,3u ,4u ,4u Bron: WVC Vlaanderen, 2000, 2003, VA Zorg, eigen berekeningen HIVA-K.U.Leuven 2007 Genk In 2004 werden er in de stad Genk uren poetsdienst gerealiseerd, wat overeenkomt met gemiddeld 0,92 uur per inwoner (zie onderstaande tabel). In vergelijking met 2002 en 1999 is er een duidelijk daling in het aantal gepresteerde uren poetsdienst. In vergelijking met Vlaanderen scoort Genk ook hier onder het Vlaamse gemiddelde van aantal uren per inwoner. Ook hier is er dus ruimte voor bijkomend initiatief. Vermits er voor de poetsdiensten geen programmatie is, kunnen we deze op basis van de bevolkingsprognoses ook niet doortrekken om een inschatting te maken van de toekomstige vraag. Er kan echter naar analogie met de diensten gezinszorg verwacht worden dat ook de vraag naar poetshulp in de toekomst zal stijgen. Wel dient rekening gehouden te worden met het alternatieve aanbod aan poetshulp dat zich sinds enige jaren via het systeem van de dienstencheques ontwikkeld heeft. Hiervan zijn tot nog toe slechts beperkt cijfers beschikbaar (zie verder). In 2004 werden de uren poetsdienst in Genk voor 70% gepresteerd door de dienst Familiehulp, voor 22% door de dienst Thuishulp, voor een kleine 6% door de dienst van Solidariteit voor het Gezin en voor een kleine 2% door de dienst van Onafhankelijke Thuiszorg Vlaanderen. Ook hier is er geen aanbod vanuit het OCMW Genk. De stad Genk heeft wel een aanbod aan poetshulp (zie verder). Tabel 3.22 Overzicht totaal aantal gepresteerde uren poetsdienst in de stad Genk, Jaartal Gepresteerde uren Gemiddeld aantal uren/inwoner ,02u ,94u ,92u Bron: WVC Vlaanderen, 2000, 2003, VA Zorg, eigen berekeningen HIVA-K.U.Leuven 2007

189 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Dienstencheques PWA dienst huishoudhulpen stad Genk Dienstencheques Het federale systeem van de dienstencheques had als bedoeling nieuwe arbeidsplaatsen tegen 2007 te creëren en zwartwerk tegen te gaan. Eind september 2006 waren er gebruikers van het systeem (waarvan een kleine in Vlaanderen), erkende ondernemingen en werknemers die een arbeidsovereenkomst met de dienstencheque hebben (gehad). Het systeem kent een groot succes, wat zich ook vertaalt in de overheidsuitgaven: in 2004 waren er 91 miljoen euro uitgaven, 239 miljoen in 2005 en 459 miljoen euro in Door de dienstencheques kunnen particulieren huishoudelijk werk thuis of buitenshuis door een erkende onderneming tegen een voordelig tarief laten uitvoeren. Elk uur werk wordt met een dienstencheque betaald. Voor de gebruiker is de waarde van deze cheque vastgesteld op 6,70 euro. Voor de erkende onderneming is de terugbetalingswaarde 21 euro. De federale regering financiert voor elke dienstencheque het verschil tussen de aankoopprijs (6,70 euro) en de terugbetalingswaarde (21 euro). Bovendien heeft een belastingplichtige op iedere cheque recht op een belastingsvermindering van 30%. De korting wordt berekend op het totale bedrag van de aankoop van dienstencheques, met een beperking tot euro (aanslagjaar 2007, inkomsten van het jaar 2006). Een dienstencheque die men dus voor 6,70 euro koopt, kost in werkelijkheid voor de gebruiker 4,69 euro. De overheid betaalt in totaal zo n 79% van de prijs van de dienstencheques. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de gezinszorg is het systeem van de dienstencheques inkomensonafhankelijk. Ondermeer om die reden wordt het systeem nu vooral gebruikt door tweeverdieners met kinderen om hen te ontlasten van de huishoudelijke taken. Ook het feit dat er een fiscaal voordeel is, speelt ten nadele van de zeer lage inkomensgroepen die deze kosten fiscaal niet kunnen inbrengen. Deze lage inkomensgroepen betalen dus wel effectief de 6,70 euro. 86 Volgende ondernemingen kunnen erkend worden om te werken via het systeem van de dienstencheques: commerciële ondernemingen; interimkantoren; vzw s; PWA s; mutualiteiten; OCMW s; invoegbedrijven of ondernemingen met sociaal oogmerk; zelfstandigen die werknemers in dienst hebben. 85 De Standaard, 24 maart 2006 Geld zoeken voor dienstencheques ; J. Hertogen: Voorzienbare kost dienstencheques 2007: kaap van 1 miljard euro overschreden 86 Thuiszorgkrant nr. 63, januari 2006.

190 166 Hoofdstuk 3 Deze ondernemingen kunnen erkend worden om thuishulp van huishoudelijke aard aan te bieden (schoonmaken, wassen en strijken, bereiden van maaltijden,...), of ze kunnen buitenshuis een boodschappendienst, strijkdienst of een vervoersdienst voor mindermobielen (of in bepaalde gevallen ook voor 60-plussers) aanbieden. Wat verboden is zijn werkzaamheden zoals herstellingswerken in huis, behangen of schilderen van een kamer, tuinonderhoud, kinderopvang. Vooral over dit laatste is binnen de overheid nog heel wat discussie. Klassieke gesubsidieerde thuiszorgdiensten (zoals de diensten voor Gezinszorg, de OCMW s) richten binnen hun organisatie vaak een aparte vzw op, zodat ze naast hun gesubsidieerde aanbod ook een aanbod via het systeem van de dienstencheques kunnen doen. Deze diensten hebben dan als voordeel dat ze bij een cliënt de twee diensten kunnen aanbieden. Wanneer iemand eerst beroep doet op het systeem van de dienstencheques en nadien meer zorgbehoevend wordt, kan via de dienst gezinszorg een gezinsverzorgende of poetsvrouw worden ingezet die meer vertrouwd is met en opgeleid is voor zorgsituaties. Het PWA-systeem Het Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap (PWA) is een VZW die opgericht wordt door de gemeente. Via het PWA kunnen uitkeringsgerechtigde werklozen worden ingezet voor onder meer een aantal dienstverlenende activiteiten aan huis. Het uitgangspunt hierbij is dat het om activiteiten moet gaan waaraan in het reguliere arbeidscircuit niet wordt tegemoet gekomen. Naast privé-personen kunnen ook de lokale overheden, VZW s, scholen en land- of tuinbouwbedrijven activiteiten laten uitoefenen door PWA-werknemers. We beperken ons hier tot een overzicht van die activiteiten die aan huis bij privépersonen kunnen gebeuren: thuishulp van huishoudelijke aard kan enkel nog voor de personen die dit al via het PWA-systeem kregen voor 1 maart Nu dient men beroep te doen op het systeem van de dienstencheques; kleine onderhouds- en herstellingswerken aan de woning (die door professionelen worden geweigerd omwille van hun geringe belang); hulp bij klein tuinonderhoud; hulp bij de opvang of de begeleiding van kinderen, zieken, bejaarden of gehandicapten (onder meer kinderopvang bij de gebruiker thuis, boodschappen doen voor bejaarden); hulp bij het vervullen van administratieve formaliteiten. Niet ieder PWA biedt al deze activiteiten aan. Dit is verschillend van PWA tot PWA. De uitkeringsgerechtigde werkloze wordt door de aanvrager betaald door middel van PWA-cheques, waardoor zijn maandelijkse werkloosheidsvergoeding wordt verhoogd. De prijs van een cheque bedraagt maximaal 7,45 euro, en kan aangekocht worden bij Multiservice Cheque NV. De gebruiker kan hierop een belastingvermindering van minimum 30 en maximum 40% krijgen.

191 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 167 De Situatie in Genk 87 Een gedeelte van de vragen naar poets- en huishoudhulp worden in Genk gecoördineerd vanuit het Infopunt hulp aan huis. Het Infopunt is in 2002 opgericht op initiatief van de stad Genk met het oog op de ontwikkeling van de lokale diensteneconomie. Het werkingsgebied is de grote regio rond Genk, dus ook de gemeenten As, Genk, Opglabbeek en Zutendaal. Het Infopunt verstrekt zelf geen diensten maar ondersteunt de uitbouw van volgende thuishulp: huishoudhulp, oppas van kinderen, zieken of bejaarden aan huis, tuinonderhoud of klusjesdienst, vervoer van inwoners, vervoer van boodschappen of afval, maaltijden. Inwoners die hulp aan huis nodig hebben, kunnen vanuit het infopunt informatie bekomen via diverse kanalen: een loket in de werkwinkel Genk (132 vragen voor hulp in 2006, merendeel vragen naar huishoudelijke hulp), een infomap, infovergaderingen, informatieve artikels in gemeentelijke informatiebladen en via de website Maar ook werkzoekenden kunnen beroep doen op de jobcoach van het Infopunt. Het Infopunt ondersteunt tevens de diverse werkgevers met een thuishulpaanbod in hun verdere uitbouw van hun aanbod. Het infopunt brengt al deze partners samen in een overleg zodat de diverse diensten maximaal op elkaar zijn afgestemd. In Genk zijn er diverse diensten actief die huishoudhulp of poetshulp aanbieden en die eventueel een alternatief kunnen zijn voor het aanbod vanuit de diensten voor Gezinszorg. Naast de gesubsidieerde poetsdiensten vanuit het VA Zorg (zie vorig punt) zijn er ook nog andere sociale poetsdiensten die hetzij via het PWAsysteem, hetzij via de dienstencheques, hetzij via een andere regeling hun diensten aanbieden. Het gaat hier meerbepaald om: PWA Genk, Familiehulp PIT, ISIS cel poets- en huishoudhulp, dienst huishoudhulpen van de stad Genk, strijkwinkel van Alternatief, Kluster. Daarnaast zijn er nog de echte poetsbedrijven (AC Home Services, ASLV-schoonmaakbedrijf, Genk), de interim-bedrijven (Actief Interim, Creyfs Interim, Konvert-Interim, Instant A, Manpower, Randstad, T-interim en Vedior) en het OCMW van Genk. Het infopunt organiseert bij deze aanbieders een jaarlijkse bevraging waardoor men meer zicht krijgt op de omvang van het aanbod in de stad Genk. Wat betreft het aantal PWA-uren is er sinds 2004 een forse daling aan de gang en dit vooral door de opkomst van het systeem van de dienstencheques. Voor de grotere regio van Genk en de vier randgemeenten waren er in 2003 via het PWA-systeem nog uren huishoudelijke hulp tegenover uren in Ook de Dienst Huishoudhulpen van de stad Genk verloor om diezelfde reden heel wat cliënten: het aantal uren verminderde van uren in 2002 tot uren in De tewerkstelling (en dus vermoedelijk ook de ermee verbonden gepresteerde uren) in de overige sociale poetsdiensten bleef in de periode 87 Zie ook Infopunt Hulp aan Huis, Jaarverslag 2006.

192 168 Hoofdstuk vrij stabiel. In een vorige punt stelden we vanuit de cijfers van het VA Zorg van 1999 tot 2004 wel een daling vast in het aantal gepresteerde uren (zie bovenstaande tabel). Er zijn echter nog geen cijfers beschikbaar na 2004 waarmee we de dalende trend verder kunnen bevestigen. Bij de diensten die huishoudelijke hulp door middel van dienstencheques aanbieden zien we een forse stijging van het totale aantal uren op weekbasis: van uren per week in 2003 naar uren per week in Wanneer we dit cijfer extrapoleren naar het gehele jaar zouden er door de diensten met het systeem van de dienstencheques voor Genk en de vier randgemeenten uren huishoudhulp besteed worden. Dit cijfermateriaal geeft het totale aantal uren hulp van al de verschillende diensten weer. Er zijn geen cijfers beschikbaar over Genk alleen en over de cliënten: we weten niets over de leeftijd van het cliënteel, noch over de zorgbehoevendheidsgraad. Vermits de aangeboden huishoudelijke hulp zowel bij tweeverdieners als bij zorgbehoevende senioren kan verstrekt worden, kunnen we geen uitspraak doen in welke mate deze diensten in Genk momenteel vervangend zijn voor de diensten van Gezinszorg. Een meer gedetailleerde bevraging bij de diensten, zou hierop een antwoord kunnen geven vzw ISIS 88 De vzw Isis biedt in de Genkse regio (dit is de stad Genk met inbegrip van As, Opglabbeek en Zutendaal) diverse diensten aan: oppas, vervoer, poetshulp, huishoudbegeleiding, oppas s nachts, hulp bij klussen en boodschappendienst. In 2006 waren er in de Genkse regio in totaal 285 cliënten die hulp kregen van ISIS. Hiervan woonden 238 cliënten in de stad Genk zelf. Bijna 80% van de cliënten is ouder dan 60 jaar, 48% van het cliënteel is alleenstaand. De meerderheid van het dienstenaanbod bestaat uit poetshulp (kleine 60%), huishoudbegeleiding (23%) en oppas (15%). ISIS vermeldt dat er voor de hulp aan senioren geen wachtlijsten zijn en dus iedere hulpvraag een passend antwoord krijgt. De uren oppashulp worden via een sociale-economie project gesubsidieerd. De uren poets- en huishoudhulp worden via het systeem van de dienstencheques verstrekt. In 2006 werden er in de stad Genk ,25 uren huishoudhulp verstrekt. Deze uren zitten vervat in de cijfers uit vorig punt waar het totale aantal uren dienstencheques voor de grotere regio Genk wordt weergegeven (bevraging Infopunt hulp aan huis) Overeenkomst Familiehulp voor kansarmen In het kader van het Sociaal ImpulsFonds was er in Genk een overeenkomst met Familiehulp om kansarmen via het lokaal cliëntenoverleg te kunnen doorverwij- 88 Cf. vzw Isis, Jaarverslag 2005, telefonische info mevr. A. Serron, mei 2007.

193 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 169 zen naar Familiehulp en hen langs die weg hulp te kunnen bieden. Sinds de overgang van het SIF naar het Stedenfonds, gebeurt de financiering van deze hulpverlening via het budget steun van de sociale dienst van het OCMW. In 2005 heeft Familiehulp in Genk 337,75 uren via dit systeem geleverd. Deze uren worden over slechts een relatief klein aantal gezinnen gespreid. In de geholpen gezinnen is de hulpverlening dan ook vrij intensief. Het doelpubliek van deze uren gezinshulp zijn dus vooral kansarmen en niet specifiek senioren. In dat opzicht zijn deze uren eerder complementair aan deze van gezinszorg en kunnen ze vermoedelijk niet mee het lagere aanbod aan uren gezinszorg in Genk verklaren. 1.8 Oppasdienst Vlaanderen In totaal waren er in 2006 in Vlaanderen 47 oppasdiensten terwijl er 60 geprogrammeerd zijn wat staat voor een invulling van 78% (VA Zorg, maart 2007). Per schijf van inwoners is er één oppasdienst voorzien. Genk In Limburg zijn er momenteel acht oppasdiensten erkend waarvan drie in het arrondissement Hasselt. Hiermee is de programmatie in zowel de provincie als het arrondissement volledig ingevuld. Aangezien volgens de SVR bevolkingsprognoses de totale Limburgse bevolking tegen 2025 met minder dan inwoners zal stijgen, blijft ook de programmatie van de oppasdiensten tot in 2020 quasi gelijk en is er dus geen ruimte voor nieuwe diensten. 1.9 Analyse en besluit Wanneer we het huidige aanbod van zorgvoorzieningen uit de ouderen- en thuiszorg in Genk vergelijken met Vlaanderen, kent Genk in 2007 globaal gezien een lagere invulling van de programmatie. We stellen echter vast dat men in Genk via creatieve oplossingen toch aan de vraag tracht te voldoen. Zo is er als alternatief voor de serviceflats het aanbod van sociale woningen specifiek voor ouderen die gekoppeld zijn aan of in de buurt van de lokale dienstencentra liggen. Ook op het vlak van huishoudelijke hulp is er een breed aanbod van diensten die ondermeer vanuit het Infopunt Hulp aan Huis gecoördineerd worden. Het is moeilijk te beoordelen of dit aanbod een voldoende compensatie biedt voor het relatief lagere aanbod aan gezinszorg. Wanneer we de gemiddeld lagere invulling van de programmatie vertalen naar effectieve plaatsen die nog beschikbaar zijn, komen we voor de woongelegenhe-

194 170 Hoofdstuk 3 den in ROB-RVT op 30 plaatsen uit. Voor wat betreft de wooneenheden in serviceflats is er ruimte voor 296 woongelegenheden. Wanneer we de 302 wooneenheden in de sociale woningen specifiek voor senioren gekoppeld aan of nabij een LDC mee in rekening brengen, is de programmatie ingevuld. Qua plaatsen dagverzorging en kortverblijf - toch twee belangrijke diensten ter ondersteuning van het thuis wonen voor ouderen - is er nog ruimte voor respectievelijk 9 en 18 plaatsen. De huidige plaatsen worden momenteel enkel georganiseerd door het OCMW. De vraag kan gesteld worden of ook de huidige privé ROB s en RVT s niet kunnen gestimuleerd worden om plaatsen kortverblijf of dagverzorging in te richten. Wat betreft de RDC, de LDC en de oppasdiensten is de programmatie ingevuld. Qua gezinszorg is er nog ruimte voor heel wat bijkomende uren. In 2004 was slechts 52% van de programmatie ingevuld. Dit lage aantal uren aan gezinszorg wordt niet gecompenseerd door de poetsdiensten. Ook daar zien we dat Genk immers een kleiner aanbod heeft (0,92u per inwoner) ten opzichte van Vlaanderen (1,4u per inwoner). Er doet zich ten opzichte van 1999 en 2002 een dalende trend voor in het aantal gepresteerde uren poetsdienst. Zowel in de gezinszorg als de poetsdienst is dus nog ruimte voor initiatief. Het gemiddeld lagere aanbod zou moeten getoetst worden aan de werkelijke vraag op het terrein. Het lagere aanbod kan immers ook wijzen op een lagere vraag. Zo kan de drempelvrees voor ondersteunende thuiszorgdiensten bij de allochtone senioren (woonbehoeftestudie, Mens en Ruimte, 2005) een verklarende factor zijn voor een lagere vraag. Eveneens kunnen culturele factoren of een grotere beschikbaarheid van mantelzorg verklaren dat er een lagere vraag is. Ook een groter gebruik van alternatieve diensten via dienstencheques of sociale economieprojecten kunnen een lagere vraag verklaren. Om hierover uitsluitsel te krijgen is een meer gedetailleerde bevraging bij de aanbieders van deze diensten wenselijk. Omdat de huidige programmatiecijfers echter maar op korte termijn rekening houden met de evoluties in de bevolking, moeten we ook op middellange termijn (2020) kijken om na te gaan welke voorzieningen in de toekomst nodig zijn. Het is immers pas dan dat de vergrijzing zich ten volle laat voelen. Wanneer we de programmatiecijfers doortrekken op basis van de SVR bevolkingsprognoses tot 2020, stellen we vast dat het huidige aanbod voor elk van de voorzieningen erg zal moeten toenemen. Zo zouden er tegen 2020 in Genk 360 woongelegenheden ROB-RVT moeten bijkomen, 396 woongelegenheden in serviceflats, 17 plaatsen in dagverzorgingscentra, 26 plaatsen in de centra voor kortverblijf en zo n uren gezinszorg. Zoals we hoger aangaven, maken deze ramingen abstractie van de mogelijke evoluties, zowel vanwege het private aanbod als wat het beleid betreft. Ontschotting tussen de verschillende sectoren (zorg voor personen met een handicap - ouderenzorg) of het scheiden van wonen en zorg in de huidige woonvoorzieningen kunnen nieuwe tendensen met zich meebrengen (denk aan de conceptnota

195 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 171 een nieuw woon-, welzijns- en zorgbeleid voor ouderen in Vlaanderen van voormalig minister van welzijn Vervotte of aan de nieuwe impulsen die huidig minister Vanackere aan het ouderenbeleid en thuiszorgbeleid wenst te geven). 89 Ook kunnen heel wat investeringen in de thuiszorg de vraag sterk beïnvloeden. Zo zijn er stimuli inzake samenwerking in de thuiszorg waardoor er meer en meer een beleid van extramuralisering wordt gevoerd. Ook andere, meer innovatieve oplossingen zoals de introductie van technologie of domotica in de zorg kunnen een andere vorm van zorgverlening creëren en stimuleren. Daarnaast is er de andere kijk die we vandaag de dag op (gezondheids)zorg hebben. We stellen hogere kwaliteitseisen en kennen een meer gemedicaliseerde maatschappij. Ook inzake wonen stellen we andere eisen. We staan op onze privacy en willen kost wat kost zo lang mogelijk onafhankelijk blijven. Deze factoren zullen zeker ook bij de aankomende generaties ouderen een grote rol spelen bij hun woon- en zorgvraag. Vanuit het aanbod zal men hier op een creatieve, doordachte manier moeten inspelen en zal men hoe dan ook meer vraaggestuurd moeten werken. 2. Behoefteraming op basis van gebruik In het vorige punt raamden we de toekomstige behoefte aan woonzorgvoorzieningen op basis van het huidige aanbod en de verwachte programmatiecijfers. In die oefening gingen we van een ongewijzigd aanbod aan woon- en zorgvoorzieningen uit. Wanneer het Genkse bestuur er voor kiest om ook vernieuwende woonzorgvormen te stimuleren, dient men ook hiervan een inschatting te maken. Deze behoefteraming vormt het onderwerp van dit punt. We berekenen hiervoor vooreerst het huidige woonzorggebruik. Vanuit dit huidige gebruik maken we een inschatting van de nood aan woonzorginfrastructuur waarbij we ook de nood aan nieuwe woonzorgvormen vanuit het concept van de woonzorgzone bespreken. We dienen hierbij dus de huidige gebruikers van het bestaande aanbod te herverdelen over het nieuwe aanbod. Hierbij gaan we zoals voorzien in het woonzorgzoneconcept maximaal uit van extramuralisering. Omdat een aantal woonzorginfrastructuur nu nog niet bestaat, moeten we een aantal veronderstellingen formuleren over de verhuisbereidheid naar woonzorginfrastructuur. Deze behoefteraming aan woonzorginfrastructuur is daardoor ook erg afhankelijk van deze veronderstellingen. In bijlage lijsten we deze veronderstellingen op. Indien er nieuwe gegevens beschikbaar zijn of het lokale bestuur andere accenten wenst te leggen, kan het lokale bestuur andere normen hanteren. Dit zijn beleidskeuzes die door het lokale bestuur dienen gemaakt te worden. 89 Conceptnota voormaling minister Vervotte, Maart 2007; Beleidsbrief Minister Vanackere, 30 oktober 2007.

196 172 Hoofdstuk 3 We herrekenden vervolgens deze behoefteraming aan (nieuwe) woonzorginfrastructuur naar een gebied van inwoners te Genk. We geven deze weer op het einde van dit punt in een samenvattende tabel. Deze richtgetallen specifiek voor een gebied van inwoners in Genk toetsen we in punt 5 van dit hoofdstuk af aan de spreiding van het huidige aanbod per woonzorgzone van waaruit we leemtes kunnen vaststellen en beleidsaanbevelingen kunnen formuleren. 2.1 Raming huidig en toekomstig woonzorggebruik Vermits gebruikscijfers van enkele belangrijke diensten en voorzieningen in de woonzorgsector en de thuiszorg vaak niet op gemeentelijk vlak beschikbaar zijn, hebben we van een aantal arrondissementele of Vlaamse gegevens een herberekening naar Genk gemaakt. We gebruikten de SVR 2005 leeftijdsspecifieke bevolkingsprojecties om ook een inschatting van het toekomstige gebruik (2015 en 2025) in de gehele stad Genk te maken. Differentiatie naar wijknveau was door gebrek aan gegevens op wijkniveau van bijvoorbeeld de thuiszorg niet mogelijk. We veronderstellen hierbij een ongewijzigd beleid, een ongewijzigde morbiditeit en een ongewijzigd consumptiepatroon. Tot slot herberekenen we deze cijfers op niveau van Genk naar een gebied van inwoners in Genk. Dit is de gemiddelde grootte van een woonzorgzone en laat toe om in het verdere onderzoek per woonzorgzone de spreiding van het huidige aanbod te toetsen aan de mogelijke toekomstige vraag. We vatten het geheel van deze cijfers op het einde van dit punt in een tabel samen. Omdat we bij deze berekening niet altijd beschikten over gemeentelijke cijfers en omdat bevolkingsprojecties ook ramingen zijn, zullen de hier gepresenteerde cijfers om die reden ook een benadering van de werkelijkheid zijn. Waar nodig en bij het beschikbaar zijn van nieuw cijfermateriaal kan deze berekening in de toekomst daarom nog verfijnd worden Inwoners met residentiële zorg Vanuit de RIZIV-zorgforfaits 90 hebben we op arrondissementeel niveau zicht op het gebruik en de zorgbehoefte van de personen die in een ROB of RVT verblijven. We baseren ons voor onze berekening op een RIZIV-bestand dat alle personen bevat die op 31 maart 2006 in een ROB of RVT verbleven. We berekenen hieruit per zorgforfait en per leeftijdsgroep (min 60 jaar en plus 60 jaar) het percentage van gebruikers dat in het arrondissement Hasselt in een ROB-RVT verbleef. Deze percentages vertalen we naar een gebied van inwoners te Genk, rekening houdend met de leeftijdsopbouw van Genk (zie samenvattende tabel). In een volgende stap pasten we de leeftijdsspecifieke bevolkingsprojecties toe waardoor we 90 Een overzicht van de verschillende zorgbehoevendheidscategorieën en de definitie ervan zijn toegevoegd in bijlage.

197 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 173 ook zicht hebben op de toekomstige behoefte aan residentiële zorg in een gebied van inwoners in Genk. We zien in de onderstaande samenvattende tabel dat op basis van de gebruikspercentages van het arrondissement Hasselt in een gebied van inwoners in Genk er in totaal om en bij de 61 personen gebruik zouden maken van residentiële zorg. Dit berekende cijfer voor inwoners staat voor 383 gebruikers voor het gehele grondgebied Genk, wat toch wel wat lager is dan het aantal werkelijke erkende plaatsen zoals we dat in punt 1 van dit hoofdstuk weergaven. We kwamen er voor Genk in 2007 immers uit op 453 erkende ROB- en RVT-plaatsen. Onze lagere berekening is te verklaren doordat Genk ten opzichte van de overige gemeenten in het arrondissement Hasselt een hogere invulling van zijn programmatie ROB-RVT kent. Onder invloed van de demografische evolutie zal het aantal gebruikers in een Genks gebied van inwoners in 2015 toenemen tot 129 en in 2025 tot 155 gebruikers. Anders gezegd wat betreft de ouderen kent Genk een vermenigvuldiging van het aantal personen met nood aan residentiële zorg, naar 2025 moeten we - ceteris paribus - rekening houden met een toename van factor 2, Inwoners met thuiszorg Voor het kwantificeren van het huidige gebruik van thuiszorgdiensten en het inschatten van het toekomstige gebruik, doen we beroep op gegevens vanuit de gezondheidsenquête van het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid (WIV) van Bij deze enquête werd het gebruik van thuiszorgdiensten bevraagd bij een representatief staal van de Vlaamse bevolking. We beperken ons tot het gebruik van de twee thuiszorgdiensten die het meest intensief gebruikt worden door zorgbehoeftige personen, met name de thuisverpleging en de gezinszorg. 91 We geven telkens het aantal personen weer dat van thuisverpleging en gezinszorg alleen gebruik maakt en ook het aantal personen dat van thuisverpleging en gezinszorg samen gebruik maakt. We herberekenden hierbij de Vlaamse leeftijdsspecifieke gebruikspercentages naar de stad Genk. We stellen hierbij vast dat zowel ouderen als jongeren meer contact hadden met de thuisverpleging dan met gezinszorg. We hebben echter geen informatie over de intensiteit van dit contact. 91 We baseren ons hiervoor op de antwoordgegevens van de vraag OH Hebt u, voor uzelf, het afgelopen jaar contact gehad met een verpleegkundige aan huis en vraag OH Hebt u, voor uzelf, het afgelopen jaar een contact gehad met een Dienst voor thuishulp, o.m. de diensten voor gezins- en bejaardenhulp. Enkel het contact gehad hebben wordt dus bevraagd, niet de intensiteit van het contact.

198 174 Hoofdstuk Inwoners met enkel intensieve mantelzorg Voorts zijn er een aantal personen (zowel 60- als 60+, zie vierde categorie in tabel) die thuis verblijven maar enkel intensieve mantelzorg krijgen. Wanneer deze personen geen professionele thuiszorg (thuisverpleging of gezinszorg) krijgen, zitten ze niet vervat in de hoger berekende thuiszorgcijfers. Ook deze personen moeten we in kaart brengen omdat ze gebaat kunnen zijn bij gepaste woonvormen. Om dit aantal te berekenen, gebruiken we cijfers van de Vlaamse zorgverzekering van Om in aanmerking te komen voor de zorgverzekering in de thuiszorg kan je rechtstreeks recht hebben omdat je aan een bepaalde zorgbehoefte voldoet en dit zo wordt doorgegeven door de professionele diensten die thuis over de vloer komen. Personen die echter niet rechtstreeks in aanmerking komen omdat ze ofwel geen beroep doen op professionele diensten ofwel een onvoldoende grote zorgbehoefte kennen, kunnen mits het aantonen van een zekere zorgbehoefte toch in aanmerking komen voor de zorgverzekering. 92 We maken de hypothese dat de helft van de personen met een indicatiestelling geen professionele zorg krijgt en enkel beroep doet op mantelzorg. Het is deze groep van personen waarin we geïnteresseerd zijn omdat de andere groep (indicatiestelling omwille van onvoldoende zorgbehoefte voor de zorgverzekering terwijl men toch beroep doet op professionele hulp) al vervat zit in de bovenstaande cijfers van professionele thuiszorg. Op basis van de indicatiestellingen te Genk in 2004 berekenden we voor een gebied van inwoners in Genk dat er 53 inwoners zijn met zware zorgbehoefte en enkel intensieve mantelzorg. In 2015 zouden dit 69 personen zijn, in personen Inwoners zonder directe zorg maar wonende in een beschuttende woonvorm. Om de nood aan woonzorginfrastructuur te kunnen inschatten in een volgende punt, is het ook noodzakelijk te weten hoeveel gebruikers er momenteel zijn van een beschuttende woonvorm Ouderen: serviceflats - ouderenwoningen Bij de doelgroep ouderen gaat het dan meerbepaald over het aantal gebruikers van serviceflats of specifieke ouderenwoningen. Genk heeft geen aanbod van volgens het ouderendecreet erkende serviceflats maar wel 573 wooneenheden voor oude- 92 Via een indicatiestelling moet men dan aantonen dat men minimaal 35 punten scoort op de BEL-schaal.

199 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 175 ren vanuit de sociale huisvestingsmaatschappij Nieuw Dak. 93 Deze woningen zijn voorbehouden voor alleenstaanden en koppels. We veronderstellen dat de gemiddelde huishoudgrootte er 1,5 is, waardoor de 573 wooneenheden staan voor 860 senioren. Een behoorlijk aantal van deze senioren doet vermoedelijk al beroep op thuiszorg of intensieve mantelzorg en zit daarom al in de bovenstaande cijfers vervat. We veronderstellen dat 25% van de bewoners echter geen beroep doet op intensieve mantelzorg of professionele thuiszorg. Op die manier zijn er in Genk in een gebied van inwoners bovenop de hierboven reeds geraamde behoefte 34 senioren die nood hebben aan een beschuttende woonvorm. Wanneer we dit projecteren naar de toekomst, betekent dit in senioren en in senioren Gehandicaptenzorg - geestelijke gezondheidszorg Ook in de gehandicaptensector en de psychiatrie wordt er zorg of begeleiding aangeboden in beschuttende woonvormen (beschermd, zelfstandig, begeleid en beschut wonen). Wanneer we ook deze personen mee een plaats wensen te geven in de woonzorgzone moeten we ook hiervan het aantal gebruikers in kaart brengen. Ook hier geldt dat wanneer deze personen beroep doen op de traditionele thuiszorgdiensten deze al vervat zitten in de cijfers van de gezondheidsenquête (zie hoger). We gaan er van uit dat een derde van deze bewoners geen beroep doet op deze thuiszorgdiensten en dus geen andere hulp krijgt dan deze die wordt aangeboden door de dienst voor beschermd, zelfstandig, begeleid of beschut wonen. Aangezien het hier om een jonger en meestal vrij zelfstandig publiek gaat, doet men minder beroep op de traditionele thuiszorg dan ouderen. Voor een gebied van inwoners in Genk komen we op basis van een herberekening van de Limburgse gebruikscijfers van 2007 uit op 3,9 personen voor het totaal van de beschuttende woonvormen. In 2015 daalt dit naar 3,6 (o.a. door daling aantal jongeren) en in 2025 stijgt dit terug tot 4, Totaal woonzorggebruik Wanneer we al deze gegevens in onderstaande tabel samen brengen, krijgen we een goed zicht op het huidige en toekomstige woonzorggebruik in een gebied van inwoners in Genk. We zien dat er momenteel in Genk in een gebied van inwoners in totaal 765 inwoners zijn die een of andere vorm van zorg of beschut wonen gebruiken. In 2015 schatten we dat dit er 963 zullen zijn, in 2025 loopt dit op tot inwoners. Het gaat hier enkel om die zorgvragen die min of 93 Het gaat meer bepaald om 271 wooneenheden voorbehouden voor senioren en 302 wooneenheden specifiek voor senioren, deze laatste zijn specifiek aangepaste woningen voor ouderen met bijvoorbeeld een gemakkelijke douche, zo weinig mogelijk drempels, voorzien van een lift,

200 176 Hoofdstuk 3 meer chronisch zijn en in verband kunnen worden gebracht met ouderenzorg of wonen met zorg. Zo is het gebruik van bijvoorbeeld de zorgverlening in een acuut ziekenhuis niet mee opgenomen omdat dit niet relevant is voor het bepalen van welke en hoeveel voorzieningen in de woonzorgzone moeten voorzien worden (zie volgende punt). In een gebied van inwoners in Genk zijn er dus momenteel 8% en in de toekomst 9 à 11% van de bewoners die een woonzorgbehoefte hebben. Dit komt overeen met wat vooropgesteld wordt in het Nederlandse concept van de woonzorgzone (Singelenberg, 2001). De overige inwoners van de woonzorgzone gebruiken geen zorg of beschuttende woonvorm en hebben dus vermoedelijk geen vraag naar een bijzondere woonzorgvorm. Omdat zij op termijn echter zorgbehoevend kunnen worden, zullen we in volgend punt voorstellen om voor deze overige 90% van de bewoners van de woonzorgzone maximaal levenslange woonvormen te stimuleren en ook voor hen te streven naar een goede bereikbaarheid van voorzieningen, een toegankelijke woonomgeving, enz.

201 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 177 Tabel 3.23 Inschatting van het huidige ( ) en toekomstige (2015 en 2025) woon- en zorggebruik per gebied van inwoners in Genk, in aantal personen, waar mogelijk ingedeeld naar leeftijd Momenteel Zorgvorm Categorie - 60 j. >= 60 j. Totaal - 60 j. >= 60 j. Totaal - 60 j. >= 60 j. Totaal Residentiële zorg in ROB 2 Fft. O Fft. A Fft. B Fft. C Residentiële zorg in RVT 2 Fft. B Fft C Totaal gebruik residentiële zorg Thuiszorg TVP TVP + GZ Thuiswonend, enkel intensieve mantelzorg GZ Indicatiestelling ZVZ 5 50% Beschuttende woonvorm Ouderenwoning SHM 6 25% / / / Beschermd wonen 6 33% 1,2 / 1,2 1,2 / 1,2 1,2 / 1,2 Zelfstandig wonen 6 33% 0,5 / 0,5 0,3 / 0,3 0,6 / 0,6 Begeleid wonen 6 33% 0,3 / 0,3 0,1 / 0,1 0,3 / 0,3 Beschut wonen 6 33% 1,9 / 1,9 2,0 / 2,0 2,0 / 2,0 Totale woonzorggebruik

202 178 Hoofdstuk 3 1 Momenteel = op basis van cijfers van , zie tekst om te zien welke cijfers van welk jaar zijn. 2 ROB= Rustoord voor Bejaarden, RVT= Rust- en Verzorgingstehuis. Beide voorzieningen kennen meerdere zorgbehoevendheidscategorieën gaande van het O-forfait (minst zorgbehoevend) tot het C-forfait (meest zorgbehoevend). Zie bijlage voor de detailomschrijving van de verschillende zorgbehoevendheidscategorieën. Cijfers zijn op basis van arrondissementele Riziv-cijfers 3 De verschillen die er kunnen zijn tussen de optelling van de individuele cellen en de totalen zijn te wijten aan afrondingen. 4 TVP = thuisverpleging, GZ = Gezinszorg, op basis van Vlaamse cijfers WIV. 5 ZVZ = Zorgverzekering, op basis van cijfers Zorgverzekering Genk 6 Ouderenwoningen = op basis van Genkse cijfers SHM. Beschermd wonen = voor personen met een licht mentale handicap. Men woont in een eigen huis (soms in groep) en krijgt hierbij vrij intensieve begeleiding; Zelfstandig wonen = voor personen met een fysieke handicap die ADL-assistentie nodig hebben. Deze personen wonen kort bij een ADL-centrum van waaruit de hulp aan huis op vraag wordt geboden; Begeleid wonen = voor personen met een verstandelijke, sensorische en/of motorische handicap. Men woont in een eigen huis (soms in groep) en krijgt hierbij begeleiding door een huisbezoek (bijvoorbeeld eenmaal per week). Cijfers beschermd, zelfstandig en begeleid wonen: op basis van Limburgse gebruikscijfers Vlaams Agentschap Personen met een Handicap Beschut wonen = een dienst voor de huisvesting en rehabilitatie van personen uit de psychiatrische sector die tijdelijk niet in staat zijn een zelfstandig leven te leiden. Zowel psychosociaal als praktisch is er begeleiding waarbij een zo groot mogelijke integratie in het maatschappelijke leven wordt nagestreefd. Cijfers beschut wonen: op basis van Limburgse cijfers (SPIL) Bron: Eigen berekeningen HIVA-K.U.Leuven op basis van RIZIV (2006), Gezondheidsenquête WIV (2004), het Vlaamse zorgfonds (2004), SPIL (2007), Vlafo (2007)

203 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Vertaling woonzorggebruik naar (nieuwe) woonzorginfrastructuur In het eerste hoofdstuk bespraken we de verschillende woonzorgvormen uit het oorspronkelijke STAGG-concept van de woonzorgzone (zie samenvattende tabel 1.2). We brengen in herinnering dat het stedelijke scenario per woonzorgzone van à inwoners 36 wooneenheden voorziet in clusterwoningen (24 uurszorg), 60 wooneenheden beschut wonen (zorg op afspraak en op vraag bij noodoproepen) en een 100-tal aanpasbare woningen en dit rekening houdend met de demografische evolutie en de trend van extramuralisering tegen Naast deze woonzorginfrastructuur voorziet de woonzorgzone volgens STAGG ook in zorginfrastructuur. In het woonzorgzoneconcept spreekt men van een coördinatiepunt, een zorgkruispunt en een activiteitencentrum. Deze drie voorzieningen vragen niet noodzakelijk aparte infrastructuur. De taken er van kunnen wanneer dit nog niet het geval is evengoed door bestaande voorzieningen worden opgenomen. We zullen daarom bij de verdere bespreking van de verschillende woonzorgzones (zie punt 5) ook nagaan welke bestaande (zorg)voorzieningen deze functies al opnemen of in de toekomst kunnen opnemen. We maken nu een vertaling van de genoemde kengetallen van woonzorginfrastructuur uit het woonzorgzoneconcept naar de Genkse situatie op basis van het huidige en toekomstige Genkse gebruik zoals we dat in bovenstaand punt berekenden. We formuleren daartoe een aantal hypothesen over de vermoedelijke verhuisbereidheid van de (woon)zorggebruikers wanneer er een ander en uitgebreider aanbod is dan het huidige (zie overzicht in bijlage) en houden hierbij ook rekening met de doelgroep die iedere woonzorginfrastructuur voor ogen heeft (o.a. door de verschillen in geboden zorg en toezicht). We beschrijven daarom kort elke woonzorginfrastructuur uit het concept van de woonzorgzone (zie voor meer details hoofdstuk 1), gebruiken hierbij de meer Vlaams terminologie (zoals gekozen in hoofdstuk 1) en geven weer welke personen hiervan gebruik zouden kunnen maken. Op het einde van dit punt vatten we de nodige aantallen woonzorginfrastructuur in een tabel samen Cluster wonen - verzorgd wonen Bij het vergelijken van de voorzieningen uit het STAGG-concept met de Vlaamse voorzieningen kunnen we stellen dat het clusterwonen (we kozen er eerder de term verzorgd wonen voor) vergelijkbaar is met de zorg voor zwaar zorgbehoevenden in de ROB s en de RVT s. De bewoners krijgen er immers ook continue zorg en toezicht. Eigenlijk gaat het hier om een ver doorgedreven vorm van het assistentiewonen zoals besproken in hoofdstuk 2. We veronderstellen dan ook dat deze woonzorgvorm vooral gepast is voor al de huidige ROB- en RVT-forfait B- en C-zorgbehoevenden. Dit maakt dat er in een gebied van inwoners momenteel 41 personen in aanmerking zouden komen

204 180 Hoofdstuk 3 voor het verzorgd wonen, wat iets hoger is dan het STAGG-kengetal van 36. Tegen 2015 zouden dit er 87 zijn, tegen Het concept clustert omwille van organisatorische en financiële redenen telkens zes wooneenheden waarbij s nachts minimaal twee van dergelijke geclusterde wooneenheden moeten kunnen samengevoegd worden tot 12 wooneenheden. Op deze manier dient volgens het concept de personeelskost voor het werken in kleine leefgroepen niet noodzakelijk een meerkost te beteken. Op basis van de cijfers voor Genk stellen we daarom per WZZ voor om bijvoorbeeld een tweetal clusters van 3 x 6 wooneenheden voor verzorgd wonen te voorzien. In 2015 kunnen dit dan 5 clusters en in clusters zijn van telkens 3 x 6 wooneenheden. Een alternatief is ook om één of meerder clusters van zes wooneenheden te koppelen aan een bestaande voorziening waar al 24-uurs zorg geboden wordt Beschut wonen aanleunwonen In het beschut wonen uit het woonzorgzoneconcept (waarvoor we hoger de meer Vlaamse term aanleunwonen kozen) voorziet men intensieve zorg maar geen continu toezicht. Eigenlijk is deze woonzorgvorm te vergelijken met een intensieve vorm van het aanleunwonen zoals we dat ook besproken in het tweede hoofdstuk. Om die reden menen we dat deze woonzorgvorm geschikt is voor licht en matig zorgbehoevenden, waarmee we ondermeer alle bewoners uit het huidige ROB met een O- of A-forfait bedoelen. Daarnaast menen we dat 10% van de huidige thuiszorggebruikers (definitie zie hoger) in deze woonzorgvorm terecht zou kunnen. We veronderstellen dus dat eerder een laag percentage van de huidige thuiszorggebruikers voor een dergelijke woonzorgvorm kiest omdat ze nu de zorg immers ook thuis in de eigen omgeving verkiezen boven residentiële zorg, al dan niet noodgedwongen. Op die manier menen we dat er momenteel in een gebied van inwoners zo n 81 personen zijn die voor deze woonzorgvorm in aanmerking komen, wat ook hoger is dan het STAGG-kengetal 60. In 2015 zouden er 114 in aanmerking komen voor het aanleunwonen, tegen 2025 loopt dit aantal op tot 131. Ook hier wordt voorgesteld om de wooneenheden voor het beschut wonen of aanleunwonen te clusteren in groepen van 12 tot 15 wooneenheden ondermeer omdat de afstand tot de zorgverlening en andere voorzieningen klein moet blijven. Op deze manier zouden er momenteel per woonzorgzone in Genk bijvoorbeeld 5 units van 15 wooneenheden aanleunwonen nodig zijn. In 2015 zouden het gaan om 8 units en in 2025 om 9 units van telkens 15 wooneenheden voor aanleunwonen Aangepaste woningen Een aangepaste woning is een woning waarin men zelfstandig woont en die materieel is aangepast aan de noden van de bewoner. Bovendien is de woning gelegen

205 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 181 in de nabijheid van een 24-uur bereikbare zorgpost, primaire winkels en openbaar vervoer. We merken op dat een aangepaste woning evengoed een kangoeroewoning kan zijn zoals besproken in het tweede hoofdstuk. We veronderstellen daarom dat 25% van de huidige plus zestigjarige thuiszorggebruikers en 10% van de min zestigjarige thuiszorggebruikers nood heeft aan een aangepaste woning. We maken een onderscheid naar leeftijd omdat jongere thuiszorggebruikers vermoedelijk eerder een levenslange woning zullen verkiezen omdat die woning meer flexibel is aan mogelijke noden in de toekomst. Voorts veronderstellen we dat 25% van de huidige thuiswonende personen die enkel mantelzorg krijgt, gebaat is bij een aangepaste woning en ook bereid is te verhuizen omdat de huidige woning niet meer is aangepast aan hun zorgbehoefte of gezinssituatie. Verder menen we dat alle bewoners van de huidige ouderenwoningen van de sociale huisvestingsmaatschappij zonder thuiszorg en dat alle bewoners van de beschuttende woonvormen uit de gehandicaptensector en psychiatrie in een aangepaste woning terecht moeten kunnen. Op basis van het huidige gebruik komen we op die manier voor een gebied van inwoners aan 164 personen die nood hebben aan een aangepaste woning. In 2015 zijn dit er 205, in Levenslange woningen Wat een levenslange woning is, bespraken we in het tweede hoofdstuk. Als beleidsinstantie zou men eigenlijk 100% levenslange woningen moeten nastreven omdat juist dit soort van woningen geschikt is voor alle levensfasen. Uiteraard is dit niet van vandaag op morgen realiseerbaar. Vermits zeker de resterende huidige thuiszorggebruikers baat zouden hebben bij een levenslange woning, kan men deze aantallen hanteren als een minimum. Het gaat dan om de overige thuiszorggebruikers (65% van de 60+thuiszorggebruikers en 80% van de 60-thuiszorggebruikers) en de overige thuiswonenden met intensieve mantelzorg (75%). Dit wil zeggen dat er momenteel in een gebied van inwoners minimum 479 woningen zouden moeten gebouwd zijn volgens de principes van levenslang wonen. In 2015 zouden dit er dan 557 moeten zijn, in Samenvattend In onderstaande tabel vatten we de raming inzake woonzorginfrastructuur samen voor een gemiddelde Genkse bevolking van inwoners.

206 182 Hoofdstuk 3 Tabel 3.24 Raming behoefte aan woonzorginfrastructuur op basis van het huidige en toekomstig ( ) berekende gebruik in een gebied van inwoners in Genk in aantal personen Toewijzing van gebruikers van huidige woonzorgvormen aan woonzorgvormen uit het woonzorgzoneconcept Verzorgd wonen % ROB B-fft + RVT B-fft -gebruikers 27,3 58,1 69,9 100% ROB C-fft + RVT C-fft - gebruikers 13,8 28,9 35 Aanleunwonen % ROB O-fft + A-fft - gebruikers 19, % Thuiszorggebruikers ,0 46,1 56,9 10% Thuiszorggebruikers 60-27,3 25,8 23,7 Aangepaste woningen % Thuiszorggebruikers ,1 115,2 142,3 10% Thuiszorggebruikers 60-27,3 25,8 23,7 25% Thuiswonenden met enkel intensieve mantelzorg 13,2 17,2 20,4 100% Bewoners van ouderenwoningen zonder thuiszorg 34,2 43,3 54,2 100% Bewoners van beschutte woonvormen buiten de 3,9 3,6 4,1 traditionele thuis- en ouderenzorg Totaal personen voor woonzorgvormen Levenslange woningen Streefdoel 100% 100% 100% 65% Thuiszorggebruikers ,2 299,6 370,0 80% Thuiszorggebruikers ,1 206,1 189,7 75% Thuiswonenden met enkel intensieve mantelzorg 39,6 51,7 61,2 Totaal personen woonzorgvormen, inclusief levenslange woningen Bron: Eigen berekeningen HIVA-K.U.Leuven Het gaat hier telkens om gemiddelde richtcijfers voor een gebied van inwoners in Genk. Grotere woonzorgzones (zoals WZZ Centrum) vragen uiteraard in verhouding meer woonzorginfrastructuur. We herhalen dat we hier bij gebrek aan bevolkingsprojecties per wijk geen rekening houden met de specifieke demografische situatie en evolutie per wijk. Bij het bepalen van prioriteiten (zie punt 5.5) houden we wel rekening met de demografische situatie per wijk. Wanneer we in onderstaande tabel deze ramingen naast de STAGG-raming leggen (zie ook hoofdstuk 1), komen we voor Genk voor wat betreft het verzorgd wonen en aanleunwonen uit op hogere cijfers. Voor wat betreft de aangepaste woningen berekenden we voor Genk een lagere behoefte. Het totale aantal zorgbehoevenden in een WZZ in Genk zoals we dat berekenden in punt is vergelijkbaar met wat STAGG voorop stelt, met name ongeveer 10%. Mogelijks kan dit verschil deels te verklaren zijn door de demografische evolutie die zich onmiskenbaar sinds het werk van STAGG (2000) heeft verder gezet. Anderzijds leggen we met bijvoorbeeld onze veronderstelling dat 10% van de huidige thuiszorggebruikers baat heeft bij het aanleunwonen vermoedelijk de lat hoger dan in het oorspronkelijke STAGG-scenario, waar men meer aangepaste woningen voorziet dan wij voor Genk berekenden. De vraag is dus vooral hoe

207 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 183 sterk passen we de extramuralisering toe en welke zorgbehoevenden hebben baat bij welke woonzorginfrastructuur? 94 De lokale overheid dient hierbij een aantal beleidskeuzen te maken en te beslissen vanaf welke grens men inwoners met een zekere zorgbehoefte stimuleert tot hetzij verhuizen hetzij blijven wonen maar dan moet men als overheid hier ook de nodige voorzieningen voorzien. Hierbij kan zeker niet voorbij gegaan worden aan de mening van de zorgbehoevende zelf (en zijn omgeving) die uiteindelijk zelf zal beslissen of hij in de eigen woning blijft (ook al zijn er dan misschien niet voldoende voorzieningen in de buurt), dan wel of hij naar een meer aangepaste woonzorgvorm verhuist. Tabel 3.25 Vergelijking STAGG-kengetallen en raming voor Genk inzake de behoefte aan woonzorginfrastructuur per woonzorgzone STAGG Raming Genk Plattelands-scenario Stedelijke scenario Aantal zorgbehoevenden 10% 10% 8% 9 à 11% Verzorgd wonen cluster wonen Aanleunwonen beschut wonen Aangepaste woningen Levenslange woningen à tot 8% van de bevolking = dus in WZZ van inwoners voor 600 tot 800 bewoners, wat ruwweg met 300 à 400 woningen kan overeenstemmen Minimaal 35% van de bevolking (zeker alle 55-plussers) Streefdoel = 100% Bron: Eigen berekeningen, STAGG Bij het Hiva-onderzoek voor Leuven waar we eerder al naar verwezen, berekenden we dat in 2015 er in Leuven in een WZZ 81 WGL verzorgd wonen en 248 aanleunwoningen nodig zouden zijn. Het verschil in verzorgd wonen clusterwonen t.o.v. Genk is te verklaren door het grotere residentiële aanbod in Leuven. Het verschil in aantal aanleunwoningen beschut wonen is te verklaren doordat we in onze ramingen voor Leuven er vanuit gingen dat 25 à 50% van de thuiszorggebruikers zou kiezen voor deze woonvorm en dus bereid zou zijn te verhuizen, tegenover 10% in Genk. Het inschatten van deze verhuisbereidheid blijft moeilijk mede door gebrek aan cijfermateriaal hierover. Uit de woonbehoeftestudie die in 2005 in Genk plaats had (Mens en Ruimte, 2005) bleek dat 13,4% van de bevraagde 55-plussers bereid is binnen het jaar te verhuizen. Minimaal 25% is akkoord met de stelling Ik wil later graag wonen in een vernieuwende woonvorm. (Zie ook Peetermans A. & Winters S. (2007), Ouder worden in de stad. Concept voor een zorgvrienelijke wijk in de Leuvense binnenstad, HIVA-K.U.Leuven, te verschijnen).

208 184 Hoofdstuk 3 3. Voorstel van afbakening woonzorgzones 3.1 Theoretisch kader Waarom afbakenen van woonzorgzones? Zoals we in het eerste hoofdstuk al verduidelijkten is een woonzorgzone in de eerste plaats een gewone woonwijk met in grote meerderheid bewoners die geen gebruik maken van zorg en niet meer dan normaal gebruik maken van welzijn en dienstverlening (Singelenberg, 2001). Maar tegelijkertijd is een essentieel kenmerk dat bewoners die vroeg of laat te maken krijgen met lichamelijke beperkingen, er kunnen blijven wonen en dit met maximale zelfstandigheid. Het concept woonzorgzone is in essentie een planningsmodel. Het laat toe om op termijn een gehele wijk zorgvriendelijk(er) te maken. Het concept kan gebruikt worden als toetsingskader wanneer men nieuwe ontwikkelingen in een gebied wenst te realiseren. Voor de afgebakende woonzorgzone kan in kaart gebracht worden wat het huidige aanbod is, wat de noden nu en in de toekomst zijn en hoe men beleidsmatig hier gaat aan werken. Daarom is het belangrijk een gebied af te bakenen waarvoor het zinvol is op niveau van dat gebied te plannen. Het gebied moet dus van voldoende omvang zijn en een interne samenhang vertonen waarbinnen bewoners zich gemakkelijk bewegen Woonzorgzonering door lokale besturen In het eerste hoofdstuk beschreven we al de tendens in Nederland waar hele gemeenten zich nadrukkelijker engageren om woonzorgzones en servicewijken te ontwikkelen (Harkes, 2007). Gezien de omvang van de vergrijzing en de vermaatschappelijking van de zorg vindt men het nodig een samenhangend plan te maken dat voorziet in woonzorgzonering voor de gehele gemeente of regio. Gemeenten willen van hun gehele grondgebied door middel van meerdere zones één aaneengesloten gebied maken waarbinnen wonen en zorg beter op elkaar en op de behoeften zijn afgestemd. Er kan dan nog een start gemaakt worden met één of meerdere pilootgebieden. De afbakening is in woonzorgzones is vooral beleidsmatig van belang om te kunnen plannen op lange(re) termijn. Voor de inwoners mag het daarom geen rigide indeling zijn. Het uitgangspunt is dat inwoners zelf beslissen waar ze gebruik maken van voorzieningen en dit zal waarschijnlijk wel in het gebied zijn waar men woont maar kan omwille van diverse redenen ook in gebieden zijn waar men niet woont en dit zowel binnen als buiten de gemeentegrenzen.

209 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Wat zijn mogelijke criteria? Wanneer we kijken naar voorbeeldprojecten vinden we vier grote criteria terug waarmee men rekening kan houden bij de afbakening: de sociologische samenhang, het aantal inwoners, de fysieke barrières en de vorm van het gebied. Sociologische samenhang: realiteit van de bestaande buurten, de interne samenhang van de buurten, historische samenhangen zoals parochies, de huidige buurtwerking met wijkontwikkelingsplannen. Aantal inwoners: in het STAGG stedelijke scenario voorziet men één woonzorgzone per wijk van inwoners, variërend van tot inwoners. In stedelijke gebieden kan het inwonersaantal hoger zijn dan in landelijke gebieden. Deze aantallen komen voort uit het feit dat er om een bepaalde voorziening in een wijk te kunnen realiseren een zekere schaalgrootte nodig is, en dit zowel operationeel als naar economische haalbaarheid. Dit uit zich bijvoorbeeld ook in een aantal wettelijk opgelegde programmatienormen in Vlaanderen zoals de norm van één dienstencentrum per inwoners of een 130-tal ROB en RVT-plaatsen per inwoners.95 Fysieke barrières: waterwegen, doorgangswegen (expreswegen, snelwegen,...), treinsporen, heuvels, kunnen de grens vormen van een woonzorgzone. Vorm van en afstanden in het gebied: aangezien het uitgangspunt in een woonzorgzone is dat zorg en welzijn maximaal bereikbaar zijn voor alle inwoners, zijn lang uitgerekte gebieden te vermijden. In de uithoeken van deze gebieden is de afstand tot het centraal gelegen zorg/diensten/activiteitencentrum vermoedelijk te ver. Beter is daarom om te werken met min of meer cirkelvormige gebieden die aaneengesloten zijn. Hierdoor wordt voor het merendeel van de inwoners de afstand tot het dichtstbij gelegen zorg/diensten/activiteitencentrum beperkt. Voor lang uitgerekte gebieden kan een oplossing het ontdubbelen van een aantal voorzieningen zijn zodat men een aantal antennes krijgt. Hierbij moet wel voor ogen worden gehouden dat een aantal voorzieningen wellicht niet in een aantal van deze antennes gerealiseerd kunnen worden omdat het aantal inwoners er wellicht klein zal zijn. Dit is in feite wat men in het plattelandsscenario van de woonzorgzone doet, zie ook hoofdstuk 1, figuur Het aantal plaatsen ROB en RVT wordt berekend op basis van het aantal ouderen: 1 plaats per honderd jarigen, 4 plaatsen per honderd jarigen, 12 plaatsen per honderd jaringen, 23 plaatsen per honderd jarigen, 32 plaatsen per honderd 90-plussers.

210 186 Hoofdstuk Afbakening van woonzorgzones in Genk Welke bestaande afbakeningen zijn er in Genk? Wijken - stadsdelen Er zijn 50 NIS statistische sectoren, 96 geclusterd in 30 wijken: gaande van 20 tot ruim inwoners (zie onderstaande figuur), Bron: Figuur 3.1 Dienst Ontwerp en Meting, stad Genk Indeling stad Genk in 30 wijken Deze 30 wijken worden sinds 2007 geclusterd in 8 stadsdelen (zie onderstaande kaart): gaande van tot inwoners. Voordien werkte men bij de dienst wijkontwikkeling met 5 geclusterde gebieden waarin telkens een wijkmanager aanwezig was. Deze indeling was echter niet evenwichtig qua intensiteit van aandacht die de verschillende stadsdelen vroegen omdat o.a. het 96 Een statistische sector is een verzameling van een aantal straten en straatdelen en is een afbakening van een kleine homogene eenheid. Deze eenheden kunnen industriezones zijn, schoolbuurten, buurten met sociale woningbouw of buurten met verspreide bewoning, NIS 2007.

211 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 187 stadsdeel Genk Midden een groot aantal inwoners bevatte en het stadsdeel Genk Zuid de twee impulswijken Kolderbos en Sledderlo bevatte. Bij de herclustering van 5 naar 8 stadsdelen werd rekening gehouden met:97 intensiteit van de aandacht die een wijk vraagt (sociaal-economische en demografische situatie, objectieve woonomgeving, aantal vragen/signalen van de inwoners, dynamiek van de wijk); aantal inwoners; historische verbondenheid van wijken/psychologische grenzen; aaneensluiting van het gebied; duidelijk kerngebied. Genk-Noord Genk-West Genk-Oost Genk-Midden Stadsdeel Bret-Gelieren Kattevenne Stadsdeel Kolderbos-Langerlo Stadsdeel Genk-Centrum Genk-Zuid Bron: Dienst Wijkontwikkeling stad Genk, 2007 Figuur 3.2 Overzicht clustering 30 wijken naar 8 stadsdelen, wijkwerking Genk De 8 stadsdelen zijn dus telkens een groepering van een aantal wijken. Vanuit gesprekken met inwoners van de wijken en vanuit de ervaring van de wijkwerking kwam echter naar voren dat inwoners van een aantal wijken geen echt eigen wijkgevoel kennen (wijk Hasseltweg ) en of zich (al dan niet gedeeltelijk) eerder richten naar andere wijken en dit soms over de grenzen van de 97 Nota Dienst Wijkontwikkeling, stad Genk, 2007.

212 188 Hoofdstuk 3 stadsdelen heen. Dit is ondermeer zo voor (zie ook gearceerde gebieden op onderstaande kaart): wijk Hasseltweg : hoort bij stadsdeel Genk Midden (groen gekleurd), maar een gedeelte van de inwoners voelt zich eerder behorend bij de wijk Boxbergheide wat tot het stadsdeel Genk West behoort (rood/fuchsia gearceerd); wijk Genk Centrum Noord : hoort bij stadsdeel Genk Centrum (blauw gekleurd), maar een gedeelte voelt zich eerder behorend bij de wijk Winterslag 1 wat tot het stadsdeel Genk West behoort (rood/fuchsia gearceerd), een ander gedeelte van Genk Centrum Noord voelt zich eerder bij de wijk Bret wat tot het stadsdeel Bret-Gelieren-Kattevennen behoort (perzik/geel gekleurd). De dienst wijkontwikkeling houdt voor een aantal van zijn dagelijkse werkzaamheden rekening met deze wijkbeleving. Dit is zo ondermeer voor wat betreft het uitnodigen van de inwoners voor wijkvergaderingen in de wijkbureaus en voor de inzet van de stadswachten. Beleidsmatig gebruikt men de indeling in de 8 stadsdelen zoals op de kaart hoger werd voorgesteld. Doordat die indeling de statistische sectoren als basis heeft, kan men gemakkelijker een aantal kerncijfers over de stadsdelen verzamelen. Bron: Dienst Wijkontwikkeling stad Genk, november 2007 Figuur 3.3 Overzicht belevingsaanpak voor de 8 stadsdelen, wijkwerking Genk

213 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk GRS-deelruimten Daarnaast is er de indeling vanuit het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan waar het grondgebied van Genk wordt opgedeeld in 9 deelruimten (zie onderstaande kaart, GRS Genk). Deze opdeling gebeurde op basis van: gelijklopende morfologische of functionele karakteristieken en gelijklopende gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Volgens het GRS is deze opdeling een middel om de specificiteit van elke plek te vatten en de ruimtelijke ontwikkelingen te sturen. De grens van elke deelruimte wordt indicatief aangegeven en moet beschouwd worden als een overgangszone tussen twee deelruimten. Deze indeling is niet gebaseerd op de NIS-statistische sectoren.

214 Overzicht 9 deelruimten GRS Genk GRS Genk, Richtinggevend deel, kaart 2 Figuur 3.4 Bron: 190 Hoofdstuk 3

215 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Toetsing bestaande afbakeningen aan criteria WZZ We overlopen nu de vier criteria (sociologische samenhang, aantal inwoners, fysieke barrières, vorm van en afstanden in het gebied) waarmee rekening dient gehouden te worden bij de afbakening en toetsen de twee bestaande afbakeningen hieraan Sociologische samenhang 8 stadsdelen, dienst wijkontwikkeling Het concept van de woonzorgzone is in essentie een concept op niveau van een wijk waar de beleidsdomeinen wonen, zorg en welzijn een integrale aanpak krijgen. Ook wijkontwikkeling wordt opgezet om op wijkniveau de samenwerking tussen de verschillende sectoren (onderwijs, welzijn, wonen,..) te stimuleren en faciliteren. Daardoor kan men op wijkniveau beter inspelen op de samenhang van problemen en kan wijkontwikkeling beschouwd worden als een bindmiddel tussen sectoren. 98 Juist daarom kan de afbakening van de woonzorgzones volledig aansluiten bij de indeling van Genk in 8 stadsdelen die de dienst wijkontwikkeling hanteert. Een aantal stadsdelen zijn evenwel erg uitgestrekt waardoor de sociologische samenhang er niet in het gehele gebied aanwezig zal zijn. Dit is zo bijvoorbeeld in het stadsdeel Genk Midden waar er wellicht weinig sociologische samenhang zal zijn tussen de inwoners van de wijk Bokrijk en deze van de wijk Vlakveld. Juist omdat de 30 Genkse wijken allemaal een eigen specificiteit en karakter hebben (zie ondermeer omgevingsanalyse lokaal woonbeleidsplan SUM, 2007, te verschijnen) zal dit inherent zijn aan het groeperen van die wijken. De belevingsaanpak van de dienst wijkontwikkeling (zie aangepaste kaart van de 8 stadsdelen) gaat iets meer uit van de echte sociologische samenhang maar is als beleidsinstrument moeilijker te hanteren omdat de bestaande wijkgrenzen er overschreden worden waardoor het dus moeilijker wordt beleidsrelevante statistische gegevens te verzamelen. 9 deelruimten GRS De indeling in 9 GRS-deelgebieden gebeurde vanuit een meer ruimtelijke en planologische invalshoek waardoor de deelgebieden niet altijd aaneengesloten gebieden omvatten (bijvoorbeeld gebieden 7 en 8) en de inwoners dus ook geen duidelijke sociologische samenhang vertonen. Om deze reden lijkt het gebruiken van deze indeling om woonzorgzones af te bakenen minder aangewezen (november 07), Planning van buurt- en wijkontwikkeling: een complexe beleidsopgave.

216 192 Hoofdstuk Aantal inwoners 8 stadsdelen, dienst wijkontwikkeling In onderstaande tabel geven we het aantal inwoners weer op 1 januari 2007 per stadsdeel van Genk. We stellen vast dat er drie stadsdelen zijn die beduidend minder inwoners hebben dan de anderen: Genk Zuid met inwoners, Bret Gelieren Kattevenne met inwoners en Kolderbos Langerlo met inwoners. De overige stadsdelen hebben een inwonersaantal variërend van om en bij tot inwoners. Tabel 3.1 Stadsdeel Overzicht aantal inwoners op 1 januari 2007 per stadsdeel in Genk Aantal inwoners Genk Midden Genk west Genk Noord Genk Zuid Genk Oost Bret Gelieren Kattevenne Kolderbos-Langerlo Genk Centrum Totaal Bron: Dienst beleidsplanning, stad Genk Het hoeft geen probleem te zijn dat bepaalde woonzorgzones meer inwoners hebben dan andere zones. Zaak is dan van het voorzieningenniveau à rato te verhogen. Wel is het zo dat bij weinig inwoners er niet voldoende schaalgrootte is waardoor bepaalde voorzieningen wellicht niet of onvoldoende kunnen worden uitgebouwd. Dit probleem zouden we kunnen oplossen door een aantal stadsdelen samen te voegen of hierin een aantal verschuivingen door te voeren. We komen hier verder op terug. 9 deelruimten GRS De indeling in 9 GRS-deelruimten gaat niet uit van statistische sectoren. Het is daarom zeer moeilijk om het aantal inwoners van de negen gebieden te becijferen. Wel is het zo dat bepaalde gebieden zeer weinig inwoners kennen omdat ze ofwel natuurgebied zijn (deelruimte 3: De Maten), ofwel omdat ze industrieterrein zijn (deelruimte 9: Genk Zuid ) of omdat ze natuurgebieden en industrieterreinen omvatten (deelruimte 7: Gordel ). Het deelgebied Genk Kernstad kent dan weer een zeer hoog inwonersaantal, vermoedelijk tegen de aan. De indeling van de 9-GRS deelruimten is ook om deze reden minder geschikt voor het afbakenen van woonzorgzones.

217 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Fysieke barrières Op onderstaande kaart wordt de bestaande vervoers- en verkeersstructuur van de stad Genk weergegeven. 99 We zien dat de E 314 de stad Genk doorsnijdt op het noordelijk deel van het grondgebied. Er bevinden zich twee op- en afritten binnen de stad Genk die aansluiten op de gewestwegen N726 (Wagemans-keel), N75 (Europalaan, Hasseltweg) en N76 (Westerring). Verder zijn er nog de gewestwegen N750 en N702. Het stelsel van deze gewestwegen, ieder over het grootste gedeelte ingericht als weg met 2x2 rijstroken, vormt samen met het gedeelte van de E314 tussen de genoemde aansluitingen, een volledige ring rond Genk. Deze ring is als een orthogonaal raster bovenop de historisch gegroeide radiale gewestwegen gelegd. In de omgevingsanalyse die gemaakt werd voor het opstellen van het woonbeleidsplan voor Genk (SUM, 2007) lezen we dat er harde structuren zijn die volledige wijken isoleren van anderen. Als voorbeelden noemt men wegen met 2x2 rijstroken (E 314 en gewestwegen) en spoorwegen. In de afbakening die we hanteren is het daarom belangrijk hiermee rekening te houden. De radiale gewestwegen en de gemeentewegen vormen veel minder een fysieke barrière omdat er voldoende oversteekplaatsen zijn en de wegen dus niet verbindingen tussen aaneengrenzende wijken in de weg staan. Wat grote waterwegen betreft is er in het zuiden op het Genkse grondgebied het Albertkanaal dat enkel het industriegebied Genk Zuid doorkruist en dus geen fysieke barrière in woongebied is. 99 GRS Genk, Informatief deel, IV Bestaande ruimtelijke structuur.

218 194 Hoofdstuk 3 Bron: GRS Genk, informatief gedeelte, kaart 41 Figuur 3.5 Bestaande verkeers- en vervoersstructuur stad Genk

219 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk stadsdelen, dienst wijkontwikkeling Op de kaart waarop de belevingsaanpak van de dienst wijkontwikkeling in beeld wordt gebracht (zie hoger), worden ook de belangrijkste wegen en spoor- en waterwegen aangeduid. We zien dat in grote lijnen de indeling in de 8 stadsdelen gelijk loopt met die grote verkeersassen die als een fysieke barrière moeten beschouwd worden. Wat de spoorweg betreft stelt zich vooral een probleem ter hoogte van de wijken Nieuw Termien en Oud Termien. Op de grens tussen deze twee wijken ligt een spoorweg die slechts op een beperkt aantal plaatsen oversteekbaar is. Dit probleem is aangekaart met de NMBS en krijgt in de toekomst mogelijks een oplossing. 9 deelruimten GRS In de indeling in de 9 deelruimten wordt gedeeltelijk rekening gehouden met de ligging van een aantal grote gewestwegen. Met de E 314 wordt er geen rekening gehouden: deze doorkruist een drietal deelruimten ( Gordel, Oud-Winterslag en Woonpark ). Wat de spoorweg betreft gebruikt de GRS-indeling ter hoogte van Termien wel deze als grens tussen de wijken Oud-Termien en Nieuw-Termien: Oud-Termien hoort op die manier bij de deelruimte De Maten. Nieuw-Termien wordt op die manier gegroepeerd bij de deelruimte Kernstad Vorm van en afstanden binnen het gebied 8 stadsdelen, dienst wijkontwikkeling De 8 geclusterde stadsdelen zijn erg verschillend van vorm. Zoals we hoger al stelden, dienen vooral lang uitgerekte gebieden vermeden te worden. We zien dat vooral het stadsdeel Genk Midden erg uitgestrekt is: gaande van de wijk Bokrijk in het uiterste westen van Genk tot de wijk Vlakveld voorbij het midden van Genk. In afstand is dit ruim 8 kilometer. Ook de stadsdelen Bret-Gelieren-Kattevenne en Genk Oost zijn lang uitgerekte gebied waarbij de inwoners ook niet homogeen over het gebied zijn verdeeld. 9 deelruimten GRS Ook de indeling in 9 GRS-deeluimten is niet ideaal wat vorm en afstanden binnen het gebied betreft. Zoals hoger al besproken, kent deze indeling een deelruimte die niet aaneengesloten gebieden bevat ( Gordel en de Zuidelijke Dorpen ). Deze indeling is daarom moeilijk te hanteren voor het afbakenen van woonzorgzones.

220 196 Hoofdstuk Besluit en samenvattende tabel De indeling in de 9 deelruimten uit het GRS van de stad Genk kent een aantal duidelijke nadelen wanneer we deze zouden gebruiken voor de afbakening van de woonzorgzones (zie onderstaande tabel). Vooral het gebrek aan sociologische samenhang in een aantal geografisch niet aaneensluitende gebieden en de onevenwichtige verdeling van de inwoners zijn argumenten om niet verder te werken met deze indeling. 100 De indeling van Genk in 8 stadsdelen (dienst wijkontwikkeling) heeft het ideale uitgangspunt voor het toepassen van het concept van de woonzorgzone, met name het op wijkniveau geïntegreerd samenwerken op een aantal beleidsdomeinen. Wanneer we deze indeling zouden gebruiken als afbakening van de woonzorgzones kent de indeling echter ook een aantal nadelen: enerzijds zijn er een aantal gebieden met weinig inwoners, anderzijds zijn er een aantal gebieden die qua vorm niet echt ideaal zijn. We doen daarom in het volgende punt een voorstel van afbakening waarmee we deze nadelen beperken. Tabel 3.2 Samenvattende tabel: twee bestaande indelingen van het grondgebied Genk getoetst aan de criteria voor afbakening van woonzorgzones Criteria 8 stadsdelen wijkontwikkeling 9 deelruimten GRS Sociologische samenhang Grotendeels aanwezig in indeling stadsdelen, nog meer in de belevingsaanpak Niet overal in elke deelruimte Aantal inwoners Variërend van tot Grote variatie: van quasi geen (industrieterrein) tot tegen de (Genk Kernstad) Fysieke barrières Vorm van en afstanden in het gebied - Indeling stadsdelen volgt in grote mate de grote verkeersassen. - Spoorweg tussen oud en nieuw Termien vraagt oplossing. Drie stadsdelen zijn erg lang uitgerekt van vorm - Er wordt geen rekening gehouden met E 314, wel met gewestwegen - Spoorweg wordt thv termien en Winterslag als grens genomen Twee deelruimten zijn niet aaneensluitend Bron: Samenstelling HIVA-K.U.Leuven, op basis van input dienst Ruimtelijke Ordening en Wijkontwikkeling Stad Genk, november Hiermee willen we geenszins een oordeel vellen over de kwaliteit van de indeling in 9 GRSdeelruimten. Het uitgangspunt van de GRS-indeling is verschillend van wat we met de afbakening van de woonzorgzones beogen waardoor we de GRS-indeling er niet voor kunnen gebruiken.

221 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Voorstel van afbakening Bestaande en gewenste ruimtelijke structuur In plaats van te vertrekken van bestaande indelingen, is een andere optie om woonzorgzones af te bakenen op basis van de realiteit van de verschillende woonkernen waar hoe dan ook de indeling van de 8 stadsdelen en 9 GRS-gebieden ook van vertrekken. Onderstaande kaart uit het GRS geeft de huidige nederzettingenstructuur van Genk weer.

222 198 Hoofdstuk 3 Bron: GRS Genk, informatief gedeelte, kaart 19 Figuur 3.6 Bestaande nederzettingsstructuur volgens GRS Stad Genk

223 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 199 We zien op deze kaart dat Genk niet traditioneel ontwikkeld is:101 de bebouwde structuur van de stad bestaat uit een vlekkenpatroon van al dan niet planmatig ontwikkelde gebieden. Genk is een netwerkstad die bestaat uit een aantal knooppunten, centra van verschillende aard en tussengelegen woongebieden. De woongebieden vormen grote min of meer samenhangende gehelen van overwegend open en halfopen (perifere) bebouwingsvormen, wooneilanden genoemd. De verschillende onderscheiden types van wooneilanden in Genk zijn: de kern van Genk, het centrum; de drie hoofddorpen Winterslag, Zwartberg en Waterschei: met tuinwijken of cités met voorzieningen, gaande van een supermarkt tot sportvoorzieningen zoals een zwembad; een vijftal landelijke kernen: gekend als de van oudsher aanwezige landbouwgemeenschappen in Genk; het perifeer gebied bestaande uit enerzijds planmatig ontworpen verkavelingen zonder voorzieningen en ook niet altijd met een duidelijke kern (is ook zo voor het gebied Hengelhoef Noord Driehoeven en Hoevenzavel) en anderzijds uit een verzameling van verspreide woonlinten met een negental woonkernen. Vanuit deze bestaande structuur werd vanuit het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan ook een globale ontwikkelingsvisie voor de stad ontwikkeld. Genk dient verder te worden opgebouwd rondom het kerngebied (kernstad) waarin de verschillende stedelijke functies geconcentreerd worden. De verschillende woongebieden rond dit kerngebied worden ontwikkeld met behoud van het eigen karakter en identiteit. De woongebieden hebben een lokaal voorzieningenapparaat maar blijven sterk gericht op de Kernstad voor goederen en diensten Afbakening cirkelvormige gebieden op basis van bestaande kernen Door cirkelvormige gebieden van ongeveer twee kilometer doorsnede af te bakenen rond de belangrijkste kernen (Genk centrum, hoofddorpen en woonkernen), komen we ook tot een afbakening van woonzorgzones. Deze methode werd o.a. gebruikt bij het afbakenen van woonservicezones te Middelburg (zie ook hoofdstuk 1, voorbeeldproject Middelburg, afbeelding 1.6). Door in deze methode te vertrekken van de bestaande kernen kunnen we rekening houden met de sociologische samenhang, de fysieke barrières en met de vorm van en de afstanden binnen het gebied. We nemen cirkels van ongeveer twee kilometer doorsnede omdat deze oppervlakte goed de verschillende wijken kan omvatten en de afstanden binnen het gebied toch nog beperkt houdt wat niet onbelangrijk is als deze afbakening verder wordt gebruikt om te bepalen waar bepaalde voorzieningen moeten worden inge- 101 GRS Genk, informatief deel, IV Bestaande ruimtelijke structuur. 102 GRS Genk, richtinggevend gedeelte, o.a. kaart 1.

224 200 Hoofdstuk 3 plant. We benadrukken dat de grenzen van deze cirkelvormige gebieden in de praktijk als overgangszones beschouwd dienen te worden. Op onderstaande kaart doen we deze oefening waarbij we een zo groot mogelijk gedeelte van het bewoonde grondgebied bedekken met deze cirkels rekening houdend met fysieke barrières. Als basis van deze kaart gebruikten we de kaart met de bestaande nederzettingenstructuur van Genk (zie hoger). Bron: Op basis van GRS Genk, informatief gedeelte, kaart 19, 2007 Figuur 3.7 Afbakening van 14 cirkelvormige gebieden van 2 kilometer doorsnede vertrekkende van de bestaande woonkernen We merken op dat zuiver ruimtelijk bekeken we de wijk Nieuw-Termien ook bij Genk Centrum zouden kunnen voegen o.a. omdat de spoorweg een echte fysieke barrière vormt tussen Nieuw- en Oud-Termien. Aangezien men echter vanuit wijkontwikkeling de wijken Nieuw-Termien en Oud-Termien beter op elkaar wenst aan te sluiten, houden we de twee wijken hier toch samen in één gebied. Ook voor Nieuw-Sledderlo en Oud-Sledderlo wordt momenteel een masterplan ontwikkeld om beide wijken nauwer op elkaar te laten aansluiten. Het is evident dat we deze twee wijken daarom in één gebied omvatten. In totaal komen we daardoor uit op 14 cirkelvormige gebieden die op een beperkt aantal plaatsen niet het volledige bewoonde grondgebied van Genk omvatten. Dit is zo o.a. voor (delen van) het bewoonde grondgebied in de wijken Hasseltweg, Oud-Termien, Hengelhoef Noord en de inwoners van het gehucht Caetsbeek in het zuidwesten van het industrieterrein Genk Zuid. Ook het woon-

225 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 201 gebied ten noorden van Genk Centrum valt buiten zowel de cirkel van Genk Centrum, als deze van de wijk Bret. Door de specifieke netwerkstructuur van Genk (zie hoger) komen we uit op een relatief hoog aantal cirkelvormige gebieden (14) in verhouding tot het inwonersaantal (64 000). Hierdoor wonen er dus gemiddeld minder dan inwoners in een gebied, wat voor een aantal voorzieningen wellicht een te kleine schaalgrootte is en waardoor we deze cirkelvormige gebieden rond kernen niet als op zich zelf staande woonzorgzones beschouwen Clustering van cirkelvormige gebieden tot woonzorgzones Om toch zo veel mogelijk van het volledige bewoonde grondgebied te kunnen omvatten en om de schaalgrootte van de gebieden te verhogen clusteren we telkens twee of drie van de cirkelvormige gebieden tot één woonzorgzone. We blijven hierbij rekening houden met de sociologische samenhang en een aantal fysieke barrières. Op deze manier komen we voor Genk uit op zes woonzorgzones (zie onderstaande kaart). Bron: Op basis van GRS Genk, informatief gedeelte, kaart 19, 2007 Figuur 3.8 Clustering van twee tot drie cirkelvormige gebieden tot zes woonzorgzones

226 202 Hoofdstuk 3 In dit voorstel van afbakening van woonzorgzones is de woonzorgzone die wordt gevormd door de gebieden Genk Centrum, Bret en Gelieren wellicht de grootste qua aantal inwoners. Juist doordat de bevolkingsdichtheid er groot is en de afstanden tot de voorzieningen daardoor kleiner zijn, is het logisch dat het gebied in het centrum een groter aantal inwoners bevat. De woonzorgzones die de hoofddorpen Winterslag, Zwartberg en Waterschei omvatten worden gevormd door een aaneenschakeling van de cirkelvormige gebieden waarbij de bewoning meer verspreid is. De twee woonzorgzones die gevormd worden door enerzijds Bokrijk, Oud- Termien en Nieuw-Termien en anderzijds Oud-Sledderlo, Nieuw-Slederlo en Kolderbos, zijn eerder tweepolige gebieden met telkens twee duidelijk aparte kernen. Het gehucht Caetsbeek 103 blijft bij deze clustering buiten de hier afgebakende woonzorgzones vallen. Hoe men beleidsmatig met deze verschillen in opbouw van de woonzorgzones kan omgaan, bespreken we verder wanneer we het aanbod in deze gebieden analyseren en aanbevelingen formuleren. Wanneer we terug kijken naar het theoretische concept van hoe een woonzorgzone kan gevormd worden (zie hoofdstuk 1, punt 4) komen we in dit voorstel van afbakening van woonzorgzones voor Genk dus in feite uit op een mix van het plattelandsscenario (aparte kernen) en het stedelijke scenario (aaneengesloten gebied). Dit heeft alles te maken met de specifieke opbouw van de stad genk Welke wijken en stadsdelen bevatten de woonzorgzones? Hoger beschreven voorstel van afbakening van woonzorgzones vertrekt van de bestaande kernen in Genk. Om beleidsmatig en cijfermatig te kunnen werken met deze afbakening van woonzorgzones gaan we na hoe de huidige indeling in wijken en stadsdelen samenvalt met het voorstel van afbakening. Daarom hernemen we de eerder getoonde kaart met de 8 stadsdelen en 30 wijken en geven hierop het voorstel van de 6 woonzorgzones weer (zie onderstaande kaart). 103 Het gehele industrieterrein Genk Zuid waar het gehucht Caetsbeek deel van uit maakt, telde 621 inwoners op 1 januari 2007.

227 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Bron: 203 Op basis van kaart dienst Wijkontwikkeling stad Genk, 2007 Figuur 3.9 Voorstel 6 woonzorgzones gelegd op de indeling van Genk in 8 staddelen en 30 wijken We stellen vast dat het voorstel van afbakening in zes woonzorgzones vrij goed samenvalt met de indeling in acht stadsdelen. Het stadsdeel Genk Midden wordt omwille van de uitgestrektheid opgesplitst: de wijk vlakveld wordt er bij de woonzorgzone gevoegd die de stadsdelen Genk Centrum en Bret-Gelieren-Kattevenne bevat. De stadsdelen Genk Centrum en Bret-Gelieren-Kattevenne enerzijds, en de stadsdelen Genk Zuid en Kolderbos-Langerlo anderzijds, worden samengevoegd tot twee woonzorgzones. We stellen voorlopig voor om de zes woonzorgzones te benoemen volgens de grootste stadsdelen die ze bevatten: we komen daarmee uit op de woonzorgzones Noord, Zuid, West, Oost, Midden en Centrum. In onderstaande tabel geven we de zes woonzorgzones weer met hun overeenkomende stadsdelen, wijken en inwonersaantallen.

228 204 Hoofdstuk 3 Tabel 3.3 Inwonersaantallen en de omvattende stadsdelen en wijken per woonzorgzone, 1 januari 2007 Woonzorgzone Bevat stadsde(e)l(en) Bevat wijken Verandering in samenstelling Aantal inwoners WZZ Centrum Genk Centrum Genk Centrum Noord, Genkcentrum, / Molenblook Bret Gelieren Bret, Gelieren, Kattevenne / Kattevenne Genk Midden Vlakveld Bokrijk, Hasseltweg, Oud- en Nieuw-Termien, bij WZZ Midden Midden Genk Midden Bokrijk, Hasseltweg, Oud- Vlakveld naar Termien, Nieuw-Termien WZZ centrum West Genk West Boxbergheide, Winterslag 2&4, / Oud-Winterslag, Winterslag Noord Genk Noord Industrieterrein Genk Noord, Nieuw Drie-hoeven, Nieuwe Kempen, Zwartberg-Noord, Zwartberg-Zuid, Driehoeven, / Hoevenzavel Oost Genk Oost Oud-Waterschei, Waterscheid Noord, Waterscheid Zuid, Nieuw Texas Zuid Genk Zuid Industrieterrein Genk Zuid, / Nieuw Sledderlo, Oud Sledderlo Kolderbos- Langerlo Kolderbos, Langerlo / Totaal Bron: Eigen berekeningen op basis van gegevens dienst beleidsplanning, stad Genk 3.3 Besluit Het hier beschreven voorstel van afbakening werd door de verschillende stuurgroepleden intern binnen de verschillende beleidsdomeinen en actoren afgetoetst. Er werd besloten om met de zes voorgestelde woonzorgzones verder te werken. Voor het verdere verloop van dit onderzoek betekent dit dat we voor iedere woonzorgzone op GIS-kaarten zullen aangeven waar de huidige voorzieningen zijn gelegen zodat we leemten in een wijk kunnen opsporen. Ook zullen we per woonzorgzone aangeven wat er beleidsmatig dient te gebeuren wil men deze gebieden ontwikkelen tot echte woonzorgzones. Op basis van deze aanbevelingen kan het lokale bestuur kan dan in een volgende stap nagaan of, waar en hoe men woonzorgzones al dan niet prioritair wenst te ontwikkelen en of en waar men bepaalde basisvoorzieningen wil bij creëren.

229 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Analyse van de spreiding van het huidige woon-, zorg- en voorzieningenaanbod: methodologie 4.1 Algemeen Naast de programmatie (zie punt 1) en de behoefte (zie punt 2) is de spreiding van het aanbod van zorg-, woon- en andere voorzieningen een derde parameter waarmee we rekening houden bij het bepalen welke beleidsacties er in de afgebakende gebieden moeten genomen worden wil men het gebied ontwikkelen tot een volwaardige woonzorgzone (zie punt 5). Om de spreiding van dit aanbod in Genk in kaart te brengen, maakten we gebruik van gegevens van diverse bronnen die we via het GIS-systeem van de stad konden visualiseren. De verschillende kaarten met informatie die deze analyse opleverde, zijn in bijlage in een kaartenbundel toegevoegd. De analyse van deze kaarten nemen we mee op in het punt Het GIS-systeem Het Geografisch InformatieSysteem (kortweg GIS) wordt door verschillende instanties en overheden gebruikt en biedt de mogelijkheid om alle geografisch gerelateerde gegevens in één en dezelfde gegevensdatabank op te slaan door middel van diverse softwaretoepassingen. Een aantal lokale overheden gebruikt dit systeem om geografische en administratieve informatie te bundelen en te visualiseren (bijvoorbeeld voor het beheer van kadastrale gegevens, voor het gegevensbeheer van de diverse nutsleidingen zoals de waterleiding en het riolennetwerk). Ook de stad Genk gebruikte bij de start van dit onderzoeksproject in februari 2007 al voor een aantal toepassingen het GIS-systeem en dit door visualisatie van gegevens op basis van X-Y-coördinaten. Door de installatie van extra software in het najaar van 2007 konden voor dit onderzoeksproject echter ook adresgegevens op kaart gevisualiseerd worden wat ons toeliet de spreiding van het aanbod op kaart te visualiseren. We verkozen het merendeel van de voorzieningen te visualiseren door middel van een punt (of een ander symbool) op een kaart met als ondergrond het stratenplan van Genk, waarop naast de straten ook de spoorweg, het Albertkanaal, de 30 wijken en ook de 6 woonzorgzones zijn weergegeven. Op een eerste algemene overzichtskaart (zie kaartenbundel) wordt ook de bewoning weergegeven, alsook de legende die voor alle kaarten geldt. Voorts werd bij de visualisatie van de sociale woningen een aantal gegevens per straat gegroepeerd waardoor niet iedere individuele sociale woning wordt weergegeven. Ook hier is het voor de analyse immers belangrijker de globale spreiding over de stad en over de verschillende woonzorgzones te kennen dan wel de exacte ligging van iedere individuele woning.

230 206 Hoofdstuk 3 Voor een beperkt aantal voorzieningen werd niet een punt maar wel het exacte gebied ingekleurd. Dit is zo voor de visualisatie van de zone 30, de zone 50 en de bebouwde kom (kaart 14) en voor de groengebieden volgens het gewestplan (kaart 15). Waar mogelijk en relevant werd van een aantal voorzieningen ook het huidige en soms ook het toekomstige volume weergegeven. Dit is zo ondermeer voor de (semi-)residentiële ouderenvoorzieningen (kaart 1), voor de beschuttende woonvormen buiten de ouderenzorg (kaart 3), voor de groepspraktijken van een aantal vrije beroepen (kaart 4), voor de erkende kinderdagverblijven (kaart 7) en voor de sociale woningen (kaart 15a en 15b). 4.3 Keuze van diensten en voorzieningen De diensten en voorzieningen die gevisualiseerd werden, zijn in grote lijnen de verschillende componenten van een woonzorgzone. Het gaat met name om wooninfrastructuur (met inbegrip van de woonomgeving), de zorginfrastructuur en de zorg- en dienstverlening zelf. Bij deze laatste wordt in het concept van de zorgvriendelijke wijk (cf. hoger) een onderscheid gemaakt tussen de haalfuncties, de brengfuncties en de interne levering van functies. Bij de haalfuncties is het belangrijk waar deze gelegen zijn omdat ze vanuit de wijk vlot bereikbaar moeten zijn. Bij de brengfuncties (bijvoorbeeld thuiszorgdiensten, kaart 5 of een deel van de vrije beroepen zoals thuisverpleging, kaart 4) is het niet de lokalisatie van de dienst of organisatie die bepaalt of ze toegankelijk zullen zijn voor de bewoners van de wijk, maar wel het werkingsgebied van die dienst. Zo kunnen organisaties die gevestigd zijn buiten Genk een uitgebreide werking in Genk hebben of kunnen ook organisaties die in het centrum van Genk gevestigd zijn ook in de omliggende woonzorgzones van Genk en daarbuiten een werking hebben. Het in kaart brengen van het werkingsgebied van de organisaties met een brengfunctie is echter moeilijk omdat het exacte werkingsgebied moeilijk terug te vinden is. We beperken dan ook de weergave van deze diensten tot die diensten die een vestigingsplaats in Genk hebben. Wanneer men aan de diensten met een brengfunctie in de woonzorgzone een extra functie wil geven zoals het voorzien in 24 uurshulp kan de lokalisatie van deze diensten wel belangrijk zijn omdat dan een goede bereikbaarheid of korte afstand tot de doelgroep noodzakelijk wordt. Ook bij het in kaart brengen van de socioculturele verenigingen (zoals vrijwilligersorganisaties of seniorenverenigingen) zou het weergeven van de vestigingsplaats niet veel zeggen over het werkingsgebied. Vaak is er ook enkel maar een adres beschikbaar van de voorzitter of secretaris. Om deze reden werden de socioculturele verenigingen niet opgenomen in de kaarten maar werd wel het aanbod aan socioculturele infrastructuur te Genk gevisualiseerd (kaart 8). Door de dienst wijkontwikkeling van de stad Genk wordt er een onderscheid gemaakt tussen primaire, secundaire en potentiële infrastructuur. Primaire socioculturele infrastructuur dient in de eerste plaats voor socioculturele activiteiten en ontmoeting. Het kan zowel gaan om infrastructuur die

231 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 207 polyvalent wordt gebruikt als om infrastructuur die toehoort en gebruikt wordt door één organisatie. Secundaire socioculturele infrastructuur heeft als hoofdgebruik een andere bestemming (bijvoorbeeld sportkantine of jeugdlokaal) maar wordt eveneens gebruikt door één of meerdere socioculturele verenigingen. Potentiële socioculturele infrastructuur wordt op dit ogenblik niet gebruikt als socioculturele infrastructuur maar kan omwille van de mogelijkheden van de accommodatie of omwille van de inplanting in de wijk interessant zijn als toekomstige socioculturele infrastructuur. Wanneer we met al deze elementen rekening hielden, kwamen we tot 15 kaarten waarop de spreiding van volgende diensten en voorzieningen in Genk wordt weergegeven: Zorg- en dienstverleningsfuncties: kaart 1: bestaande en toekomstige (semi-)residentiële voorzieningen voor ouderen, met ondermeer ROB s en RVT s, dagverzorgingscentra, centra voor kortverblijf, ; kaart 2: sociale voorzieningen en zorgvoorzieningen, niet specifiek voor ouderen, met ondermeer de CAW s, de ziekenhuizen, diverse poliklinieken,...; kaart 3: voorzieningen voor wonen met zorg buiten de ouderenzorg, met ondermeer huizen voor beschut wonen voor psychiatrische patiënten, huizen beschermd en begeleid wonen voor personen met een handicap; kaart 4: vrije beroepen uit de zorgverlening met ondermeer: praktijken van huisartsen, kinesisten, thuisverpleegkundigen, ; kaart 5: diensten die diverse zorg en (huishoudelijke) ondersteuning aan huis bieden: brengdiensten, met ondermeer: diensten gezinszorg, oppasdiensten,... ; kaart 6: handelszaken verwant aan zorgverlening, met ondermeer: apotheken, thuiszorgwinkels, pedicure, ; kaart 7: specifieke voorzieningen voor kinderen en jongeren met ondermeer: kinder- en jeugdwerkingen, CLB s, speelpleinen, kinderdagverblijven, scholen,. De jeugdlokalen namen we hier niet mee op maar zouden bij een update hier ook gevisualiseerd kunnen worden; kaart 8: vrijetijd- en ontmoetingsmogelijkheden, met ondermeer: erkende en geplande lokale dienstencentra, de verschillende soorten socioculturele infrastructuur, ; kaart 9: informatie- en vormingsmogelijkheden, met ondermeer het volwassenenonderwijs, voorzieningen waar men informatie en advies kan krijgen over wonen en woningaanpassing, ; kaart 10: zingeving, morele en spirituele ondersteuning met de belangrijkste voorzieningen voor de verschillende erediensten; kaart 11: primaire winkels met ondermeer de slagers, bakkers, warenhuizen, ;

232 208 Hoofdstuk 3 kaart 12: primaire diensten, met ondermeer: bank, verzekerings, mutualiteits- en postkantoren; kaart 13: eet- en drinkgelegenheden met ondermeer sociale restaurants, restaurants, snackbars,... ; Woonfuncties: kaart 14: mobiliteit, met ondermeer: de bushaltes, zone 30, 50 en bebouwde kom, ; kaart 15: woningen en woonomgeving met ondermeer de groengebieden volgens het gewestplan en sociale woningen. Omwille van de leesbaarheid werd deze kaart opgesplitst in kaart 15a (met logementshuizen en sociale woningen) en kaart 15b (met sociale woningen bestemd voor senioren). Tevens worden de woongelegenheden in al de sociale woningen en appartementen gegroepeerd per straat weergegeven. 4.4 Belangrijkste bronnen van gegevens Op basis van verschillende bronnen om de meest exacte en geactualiseerde adresgegevens terug te kunnen vinden, werd in het voorjaar van 2007 een Excel-adresbestand aangemaakt dat door de GIS-cel van de stad Genk aan het GIS-systeem werd gekoppeld. In september 2007 werden de gegevens komende uit de stadsgids geüpdatet. De belangrijkste bronnen van gegevens waren de volgende: Vlaams Agentschap Zorg: o.a. adres- en volumegegevens van de residentiële ouderenvoorzieningen, dienstencentra, aangevuld met informatie van het OCMW (o.a. Seniorengids); Gedigitaliseerde sociale kaart van de provincie Limburg: o.a. adresgegevens van de ziekenhuizen, CAW s, gezondheidscentra, beschuttende woonvormen voor personen met een handicap, brengdiensten, consultatiebureaus Kind & Gezin, ; Stadsgids Genk 2008: o.a. adresgegevens van de thuisverpleegkundigen, huisartsen, scholen, volwassenenonderwijs ; Een aantal gegevens werd gecheckt bij de voorzieningen en beroepsgroepen of vertegenwoordigers er van. Dit is zo ondermeer voor de voorzieningen uit de gehandicaptensector en een aantal vrije beroepen; Internetsites: o.a. dienstencheques.be, goudengids.be, jeugdingenk.genk.be, kindengezin.be, depost.be; Dienst woonbeleid stad Genk: gegevens logementshuizen; Sociale huisvestingsmaatschappij Nieuw Dak: sociale woningen al dan niet specifiek of voorbehouden voor senioren en verhuurd op ; Kruispuntbank der ondernemingen: via de dienst economie van de stad Genk werden hieruit adresgegevens gehaald van thuiszorgwinkels, pedicures, schoonheidsinstituten, kappers, opticiens, primaire winkels en diensten, eet- en drinkgelegenheden, Aangezien deze kruispuntbank een aantal vaste categorieën hanteert (ondermeer gebaseerd op de NACE-codes) waren we soms

233 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 209 gedwongen deze categorieën over te nemen terwijl we eigenlijk maar informatie wilden over een klein geheel. Naast het samengestelde Excel-bestand, koppelde de Gis-cel van de stad Genk ook nog een aantal interne gegevensbestanden aan het GIS-systeem. Hierdoor konden ondermeer de speelpleinen gevisualiseerd worden (via de dienst Jeugd), de socioculturele infrastructuur (via dienst Wijkontwikkeling), de groengebieden uit het gewestplan, de zone bebouwde kom. Al deze gegevens zijn uiteraard maar zo correct en zo actueel als ze door hun bronnen worden weergegeven. We zijn er ons van bewust dat we met de kaarten een momentopname weergeven van een realiteit die erg veranderlijk is. Vermits het echter niet de hoofdbedoeling is om met de kaarten de exacte ligging van individuele voorzieningen te kunnen opzoeken maar veeleer de globale spreiding van de voorzieningen over het Genkse grondgebied weer te geven, denken we dat deze kaarten toch een goed middel hiertoe zijn. 4.5 Gebiedsafbakening Omdat een aantal voorzieningen een duidelijke bovenwijkse (en soms zelfs bovenlokale) functie hebben presenteren we de gegevens telkens zowel op 15 overzichtskaarten van het gehele grondgebied als op 15 detailkaarten voor elk van de zes woonzorgzones zoals we die in een vorig punt afbakenden. Als ondergrond voor zowel de overzichts- als de detailkaarten gebruikten we een digitaal stratenplan dat door de stadsdiensten courant gebruikt wordt. Doordat dit digitale stratenplan echter niet exact met de X-Y-coördinaten overeenkomt, is er voor een aantal voorzieningen een lichte afwijking van hun gevisualiseerde inplanting op kaart ten opzichte van hun reële inplanting. Aangezien deze afwijking beperkt is tot maximum een tiental meter en aangezien voor de analyse van dit onderzoek vooral de spreiding essentieel is en niet zozeer de exacte ligging, beschouwen we deze afwijking als verwaarloosbaar. Op de overzichtskaarten worden de adresgegevens weer gegeven van die voorzieningen die als postcode dragen. Voor de gegevens die uit het gewestplan komen (groengebieden), worden ook gegevens net buiten de gemeentegrenzen gevisualiseerd. Inwoners van Genk doen voor een aantal diensten ook beroep op voorzieningen buiten de gemeentegrenzen. Omgekeerd zijn er uiteraard ook inwoners uit buurgemeenten die beroep doen op voorzieningen op het grondgebied Genk. Dit kan te maken hebben met individuele factoren (voorkeuren, praktische redenen) maar een aantal (vooral grotere) voorzieningen hebben ook een bovenwijkse functie. Zo zal een ROB of RVT zeker ook ouderen van buiten de wijk en van buiten de gemeentegrenzen aantrekken. Tekorten in een bepaalde wijk kunnen daarom voor dit soort van voorzieningen ook in een andere wijk worden opgevangen (Singelenberg, 2004).

234 210 Hoofdstuk 3 Het gebruik maken van voorzieningen die zich niet in de directe woonomgeving bevinden, zal zich uiteraard ook voordoen op het niveau van de zes afgebakende woonzorgzones. We stelden hoger immers al dat deze afbakening in woonzorgzones geen rigide afbakening is. Om die reden zullen we op de detailkaarten van de zes woonzorgzones ook telkens het gebied dat er rond ligt mee blijven visualiseren. 5. Detecteren van leemtes en beleidsaanbevelingen 5.1 Methodologie In dit punt gaan we na wat er beleidsmatig dient te gebeuren wil men de zes afgebakende gebieden ontwikkelen tot volwaardige woonzorgzones. We doen dit voor alle componenten, zeg maar functies van een woonzorgzone (zie ook hoofdstuk 1), met name voor de infrastructuur voor zorg- en dienstverlening (punt 5.2), voor de zorg en dienstverlening zelf (punt 5.3) en voor de infrastructuur voor wonen en woonomgeving (punt 5.4). We leggen hiertoe alle informatie uit de vorige punten van dit hoofdstuk samen en toetsen de vraag (o.a. programmatie, behoefte) af aan het aanbod (o.a. spreiding). In punt 5.5 geven we een aantal elementen waarmee kan rekening gehouden worden wil men binnen al de voorgestelde beleidsaanbevelingen prioriteiten leggen. Tot slot vatten we de belangrijkste beleidsaanbevelingen samen (punt 5.6). Bij de analyse van de zorg- en dienstverleningsinfrastructuur kijken we vooral naar de haalfuncties omdat de bereikbaarheid van de infrastructuur voor de inwoners hier essentieel is. Daarom geven we naast algemene aanbevelingen die voor het gehele Genkse grondgebied van toepassing zijn, waar mogelijk ook aanbevelingen per woonzorgzone. Bij de analyse van de zorg- en dienstverlening zelf bespreken we eerder de brengfuncties. Voor de inwoners zijn de aard en de inplanting van de infrastructuur van deze brengdiensten niet zo belangrijk omdat een groot deel van deze diensten ook aan huis wordt geleverd. Zaak is hier vooral dat bij een eventuele stijging van de vraag de bestaande diensten hun aanbod zullen uitbreiden. Bij de woonfuncties leggen we de focus op de woonzorgvormen en de aangepastheid van de woonomgeving. Voor aanbevelingen inzake het algemene woonbeleid verwijzen we naar het lopende onderzoek van SUM Research (SUM, 2008). We merken op dat we bij deze bespreking uitgaan van de verschillende functies die in een woonzorgzone dienen aanwezig te zijn. Aangezien één functie door verschillende voorzieningen kan opgenomen worden of ook één voorziening verschillende functies kan opnemen, loopt de indeling in functies niet altijd gelijk met de indeling van het aanbod zoals we dat in de kaarten presenteerden. We verwijzen bij de bespreking van iedere functie van de woonzorgzone daarom steeds naar welk aanbod op welke kaarten gevisualiseerd wordt.

235 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 211 Wanneer er door het lokale bestuur gekozen wordt om één bepaalde woonzorgzone prioritair te ontwikkelen, dienen heel wat van de gegeven beleidsaanbevelingen nog verder geconcretiseerd en verfijnd te worden. De ontwikkelde kaarten en het cijfermateriaal omtrent de vraag kunnen voor het lokale bestuur hierbij dan verder als input gebruikt worden en kunnen - wanneer men ook in de toekomst hiermee wenst verder te werken - in de toekomst verder geüpdatet worden. We vatten daarom ook de cijfers over vraag en aanbod en de verbonden beleidsaanbevelingen per WZZ samen in een Excel-document dat door de lokale overheid als werkinstrument kan gehanteerd worden. Wijzigingen in de behoefte en realisaties in het aanbod kunnen dan hierop aangevuld worden zodat zichtbaar is en blijft wat er waar dient te gebeuren. We brengen in herinnering dat de WZZ centrum in vergelijking met de andere WZZ s een hoog inwonersaantal kent (15 300) met een hoge bevolkingsdichtheid en relatief korte afstanden tot de voorzieningen. De WZZ Midden en WZZ Zuid zijn eerder tweepolige gebieden. Voor de WZZ Midden gaat het om de kern Bokrijk-Hasseltweg en de kern Oud-Termien en Nieuw-Termien. Voor de WZZ Zuid gaat het om de kern Oud-Sledderlo en Nieuw-Slederlo en de kern Kolderbos-Langerlo. De WZZ West, WZZ Noord en WZZ Oost, bestaan respectievelijk telkens uit de hoofddorpen Winterslag, Zwartberg en Waterschei en worden verder gevormd door een aaneenschakeling van gebieden met verspreide bewoning. 5.2 Beleidsaanbevelingen inzake infrastructuur voor zorg- en dienstverlening Infrastructuur ter ondersteuning van de huishoudelijke ADL Primaire winkels (bakker, beenhouwer, ) Vraag Hier speelt volledig de vrije markt en het vrije initiatief. Volgens concept van de WZZ: iedere inwoner dient op maximum 500 m loopafstand van een primaire winkel te wonen. Aanbod Zie ook GIS-kaart 11. Algemeen Een aantal primaire handelszaken is geconcentreerd in het centrum of in de drie handelscentra rond de Vennestraat (WZZ West), Hoevenzavel (WZZ Noord) en Stalenstraat (WZZ Oost). Dit is zeker zo voor specifieke handelszaken zoals een vishandel of een wasserette.

236 212 Hoofdstuk 3 Het basisaanbod van bakkers en voedingswinkels is verspreid over het grondgebied aanwezig op een aantal specifieke wijken na. Specifiek WZZ centrum: verspreid aanbod maar in wijk Gelieren geen aanbod en in wijk Bret buiten twee bakkers geen buurtwinkel. WZZ Midden: blinde vlek ter hoogte van Bokrijk-Hasseltweg voor wat betreft een bakker of voedingswinkel in Bokrijk. WZZ West: Blinde vlek t.h.v. Oud-Winterslag. WZZ Zuid: blinde vlek t.h.v. Langerlo. Aanbevelingen De concentratie aan primaire handelszaken in de handelscentra is goed als er ook een minimumaanbod van bakkers en buurtwinkels verspreid over de wijken is. In het merendeel van de wijken is dit het geval. Wanneer men een gebied tot volwaardige woonzorgzone wenst te ontwikkelen moet men nagaan hoe men in genoemde de wijken met een beperkt of geen aanbod aan primaire winkels het initiatief tot het openen van buurtwinkels kan stimuleren. Ook in de anders wijken blijft het noodzakelijk dat buurtwinkels aanwezig blijven. Daartoe kan de lokale overheid o.a. samen met Unizo nagaan hoe bestaande buurtwinkels ondersteund en nieuwe gestimuleerd kunnen worden. In het Buurtwinkel-Plus-Plan van Unizo (2005) 104 vinden we voorbeelden van mogelijke beleidsacties terug voor lokale overheden: de invoering van een buurtwinkelwaardebon voor nieuwe inwoners, het opmaken van een lokaal strategisch commercieel plan, het invoeren van een buurtwinkelpremie, het nadenken over en het stimuleren van de Buurtwinkel+ waar naast het klassieke aanbod van basisproducten ook andere producten en diensten worden aangeboden zoals gemeentelijke diensten, postdiensten, trein- en bustickets, afhaalpunt voor strijk- en droogkuisdiensten, boekendepot voor bibliotheken,... Een andere optie is om na te gaan hoe in deze wijken thuisbezorgdiensten kunnen gestimuleerd worden. Dit punt komt aan bod bij de bespreking van de zorg- en dienstverlening (punt 5.3) Infrastructuur waar men maaltijden buitenshuis kan gebruiken Vraag Naast het vrije initiatief, bieden ook LDC warme maaltijden aan. Tot 2020 is er geen ruimte in de programmatie voor nieuwe LDC. Het concept van de WZZ voorziet drie activiteiten-/ontmoetingscentra waar men ook warme maaltijden kan gebruiken per wijk van inwoners. 104 Zie ook januari 2008.

237 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 213 Aanbod Zie ook GIS-kaart 13. Algemeen Groot gespreid privé-aanbod van restaurants, snackbars,... met concentratie in de vier handelscentra en langs de invalswegen. LDC: 4 erkend, 1 gepland, allen OCMW, goede spreiding over gehele grondgebied. Specifiek WZZ Centrum: aanbod in LDC Ter Hooie en sociaal restaurant Alternatief (Weg naar As), in de buurt van bewoners van de seniorenwoningen t.h.v. de Hooiplaats en de welzijnscampus. Bret, Gelieren: geen sociaal aanbod. WZZ Midden: geen LDC aanwezig, beperkt privé-aanbod in Termien. WZZ West: sociaal aanbod enkel in Boxbergheide, vrij veraf van Winterslag. WZZ Noord: geen LDC, maar LDC De Halm in de Halmstraat (in WZZ Oost) grenst aan WZZ Noord. Dit is vrij veraf voor inwoners van Nieuwe Kempen of Driehoeven. WZZ Oost: 1 LDC aanwezig, tweede gepland. Goede spreiding. WZZ Zuid: LDC aanwezig in Kolderbos-Langerlo, niet in Oud- en Nieuw- Sledderlo. In Kolderbos-Langerlo is er een beperkt privé-aanbod van eetgelegenheden. Aanbevelingen De combinatie met andere vormen van dienstverlening en de mogelijkheden van sociaal contact maakt dat het aanbod van sociale maaltijden zeker moet gestimuleerd blijven. De kwaliteit van de maaltijden, de keuzemogelijkheden en de bereikbaarheid zullen erg bepalend zijn voor het succes. Volgens het concept van de WZZ kunnen de sociale maaltijden in ontmoetingscentra voorzien worden. In wezen komt de opdracht van een lokaal dienstencentrum (LDC) nauw in de buurt van wat een ontmoetingscentrum zou moeten zijn. Maar de programmatie van de LDC s ligt in Vlaanderen (1 per inwoners) dus wel een stuk lager dan wat er in een woonzorgzone zou moeten aanwezig zijn (3 per inwoners). Dit is een knelpunt dat enkel maar op een hoger beleidsniveau kan worden opgelost. Wil men ook warme sociale maaltijden aanbieden aan inwoners die verderaf van een LDC wonen, kan men zoeken naar creatieve oplossingen zoals samenwerking met bestaande of geplande voorzieningen (samenwerking met scholen, rusthuizen, bedrijven,.. waar warme maaltijden worden aangeboden). Een andere mogelijkheid is te voorzien in extra vervoersmogelijkheden op het middaguur naar de bestaande sociale restaurants.

238 214 Hoofdstuk Infrastructuur ter ondersteuning van lichamelijke en geestelijke ADL Consultatieruimten voor zelfstandige (gezondheids)beroepen Vraag Voor de consultatieruimten voor zelfstandige gezondheidsberoepen geldt het vrije initiatief. Enkel wanneer men als zelfstandige gebruik wil maken van de infrastructuur van het LDC (bijvoorbeeld pedicure), geldt de programmatie van de LDC die in Genk volledig is ingevuld. Volgens concept WZZ voorziet men best op loopafstand van de meeste woningen een voorziening voor eerstelijnsgezonsheidszorg. In voorbeeldprojecten gelden meestel richtgetallen van een straal van 300 tot 500 meter. Aanbod Zie ook GIS-kaart 2, 4. Algemeen Globaal gezien is er een goede spreiding van praktijken van huisartsen, kinesisten, thuisverpleegkundigen en tandartsen. In bepaalde wijken zijn er geen aanwezig, terwijl de praktijken van verpleegkundigen eerder geconcentreerd zijn in een aantal wijken (Bret, Oud-Sledderlo, Boxbergheide, Hasseltweg) en de tandartspraktijken vooral geconcentreerd zijn in het centrum. Osteopaten, manueel therapeuten, podologen en diëtisten zijn beperkt in aantal, en zijn in een aantal WZZ s niet aanwezig. Gezondheidscentra en poliklinieken zijn eveneens geconcentreerd in het centrum en in het noordoosten van Genk. Specifiek WZZ Centrum: duidelijke centrumfunctie met een concentratie van het aanbod aan praktijken. Ook de campus St. Jan van het ZOL en 5 gezondheidscentra zijn er gevestigd. Gelieren heeft geen huisartspraktijk. WZZ Midden: Er is geen gezondheidscentrum of polikliniek aanwezig. Bokrijk heeft geen praktijk van thuisverpleegkundigen, Oud-Termien heeft geen kinesistenpraktijk. WZZ West: Er is geen gezondheidscentrum of polikliniek. De wijken Winterslag 2&4 en Winterslag 1 hebben een beperkt aanbod: telkens slechts één huisartsenpraktijk en geen kinesisten-, thuisverpleegkundige- en tandartsenpraktijk. WZZ Noord: Er is één buurtgezondheidscentrum te Zwartberg. Er is een beperkt aanbod van huisartsen, kinesisten, thuisverpleegkundigen en tandartsen in de wijken Nieuwe Kempen en Nieuw Driehoeven. WZZ Oost: Waterschei Noord en Nieuw Texas hebben elk maar één huisartsenpraktijk en geen kinesistenpraktijk. Waterschei Zuid heeft geen prak-

239 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 215 tijk van thuisverpleegkundigen. Wel is er een campus van het ZOL gelegen (André Dumont). Er is één buurtgezondheidscentrum te Waterschei. WZZ Zuid: in de wijken Nieuw-Sledderlo en Langerlo is er quasi geen aanbod. In kolderbos is er een huisartsenpraktijk Geneeskunde voor het Volk. Aanbevelingen Het niet of beperkt aanwezig zijn van een praktijk van zelfstandige gezondheidsberoepen in bepaalde uithoeken van WZZ s is geen probleem als deze professionelen hun diensten vlot aan huis brengen (zie punt 5.3). Wanneer men de aanwezigheid van deze infrastructuur in een aantal wijken wil verhogen kan men in eerste instantie proberen om een samenwerking op te zetten met bestaande voorzieningen zodat men kan werken naar een polyvalent centrum voor ambulante raadpleging van eerste- en sommige tweedelijnsgezondheidszorg. Door het delen van de praktijkruimte met meerdere zorgverstrekkers van meerdere disciplines kunnen de investeringskosten verlaagd worden en kan qua dienstverlening de bereikbaarheid voor de bewoners gegarandeerd worden. In een aantal wijken van bepaalde WZZ s is er echter geen bestaande infrastructuur aanwezig. Dit is zo o.a. in de WZZ Midden (kern rond Bokrijk), WZZ West (wijken winterslag 2&4 en 1) en WZZ Zuid (Sledderlo). Wanneer men hier eerstelijnsgezondheidszorg korter bij de inwoners wil brengen, zal men extra infrastructuur dienen te voorzien. Het voorzien van dergelijke infrastructuur kort in de buurt van alle inwoners van de WZZ zal duur zijn omdat de afgebakende gebieden relatief groot zijn. Een andere optie is om in een eerste stap enkel een kleiner geconcentreerd gebied met verhoogde aanwezigheid van voorzieningen te voorzien. Men kan bijvoorbeeld in de buurt van bewoners van woningen voor senioren deze voorzieningen bereikbaar te stellen op 300 à 500 meter Infrastructuur voor de permanentie van zorgverstrekkers: coördinatiecentrum en zorgcentrum Vraag Er is geen programmatie voor deze infrastructuur, het gaat om nieuwe begrippen in Vlaanderen. Concept WZZ voorziet 1 zorgcentrum met 1 coördinatiecentrum per wijk van inwoners. Aanbod Coördinatiecentra of zorgcentra bestaan vandaag de dag nog niet maar men kan wel beroep doen op de infrastructuur van een LDC, van een ROB-RVT of

240 216 Hoofdstuk 3 van bijvoorbeeld kantoren van thuisverpleegkundigen of diensten gezinszorg (zie verder). Zie ook GIS-kaart 1, 4, 5, 8. Aanbod LDC: zie hoger. Aanbod ROB-RVT: geconcentreerd in WZZ centrum (5 ROB-RVT s: 264 WGL OCMW geconcentreerd op welzijnscampus, 168 privé WGL). Daarnaast in WZZ Noord nog één privé ROB (41 WGL) met plannen voor uitbreiding tot 113 WGL. In overige WZZ geen infrastructuur ROB-RVT. Aanbevelingen Algemeen Hoeveel en waar de coördinatie- en zorgcentra moeten voorzien worden, is afhankelijk van keuzes die men maakt voor de zorgcoördinatie en zorgverstrekking. Vragen die hiervoor vooreerst moeten beantwoord worden zijn o.a. met welke bestaande voorzieningen of partners kan en wil men samenwerken? Binnen de hoeveel tijd dienen zorgverstrekkers na een oproep bij een bewoner te zijn? Dit hangt ondermeer samen met de vraag of en waar men garantie op 24-uurs zorg op vraag wil bieden en of en waar men garantie op 24-uurs noodhulp wil bieden (zie verder). In plaats van een fysieke infrastructuur te voorzien voor een coördinatiecentrum, zou men ook een telefonisch coördinatiecentrum kunnen uitbouwen. We bespreken dit verder onder 5.3 bij de bespreking van de zorgen dienstverlening. Specifiek In de WZZ s Centrum, West, Noord en Oost kan vermoedelijk wel beroep gedaan worden op de bestaande infrastructuur van het LDC en het ROB- RVT. Toch moet men ook hier de vraag stellen of de bestaande infrastructuur niet te veraf is voor inwoners van bepaalde wijken. Wanneer men in de WZZ Centrum bijvoorbeeld in het LDC Ter Hooie een coördinatiecentrum of zorgcentrum wil huisvesten is dit wellicht te veraf gelegen voor de inwoners van Bret en Gelieren. Hiervoor zou dan eventueel een tweede centrum of antenne op de welzijnscampus kunnen ingericht worden, eventueel samen met een centrum voor eerstelijnsgezondheidszorg (zie hoger). In de WZZ Midden en WZZ Zuid (kern rond Sledderlo) is er echter weinig infrastructuur die hiervoor zou kunnen dienst doen. Wil men in deze gebieden ook een coördinatiecentrum of zorgcentrum uitbouwen zal men vermoedelijk nieuwe infrastructuur dienen te voorzien of zal men moeten nagaan of bepaalde andere infrastructuur kan gedeeld worden.

241 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Ruimten voor handelszaken voor (para)medische materiaal Vraag Ook hier geldt de vrije markt en het vrije initiatief. Uitzondering zijn de apotheken waar de vestigingswet geldt. 105 Aanbod Zie ook GIS-kaart 6. In het algemeen zien we een goede spreiding van deze voorzieningen. Een aantal voorzieningen zoals optieken-hoorcentra en thuiszorgwinkelsbandagisterieën zijn eerder geconcentreerd in het handelscentrum. Pedicure: niet aanwezig in WZZ Midden kern Bokrijk-Hasseltweg en WZZ Zuid kern Sledderlo. Er is een groot aanbod van kappers verspreid over het grondgebied. In bepaalde wijken is er geen kapper aanwezig. Het aanbod van apotheken is vrij gespreid over het Genkse grondgebied. Toch zijn er een aantal uithoeken waar een apotheek relatief veraf gelegen is. Dit is zo in WZZ Centrum: Gelieren, WZZ Midden: Hasseltweg, Oud-Termien, WZZ West: Oud-Winteslag, WZZ Noord: Zwartberg Noord. Aanbevelingen Een aantal voorzieningen heeft een meer bovenwijkse functie. Zij zijn enkel in de handelscentra gelegen. Dit is zo bijvoorbeeld voor de dienstverlening van een optiek of hoorcentrum en een thuiszorgwinkel of bandagisterie die men niet wekelijks nodig. Het hoeft geen probleem te zijn dat deze infrastructuur enkel in het echte centrum aanwezig is. Voorwaarde is dan wel dat men voldoende en toegankelijk vervoer naar het centrum moet voorzien. Wanneer men bepaalde deelgebieden binnen een WZZ prioritair wenst te ontwikkelen verdient het toch aanbeveling om na te gaan of dit soort van handelszaken geïnteresseerd is te investeren in de buurt van het gebied. Ook voor wat betreft de apotheken is het noodzakelijk dat deze goed gespreid over de gehele WZZ aanwezig zijn. Het zou ook een meerwaarde zijn wanneer een aantal handelaars zoals een kapper of pedicure hun diensten aan huis zouden aanbieden. Dit is zeker 105 Er geldt momenteel voor geheel België een moratorium waardoor er geen extra apotheken meer kunnen bijkomen. Wel kan bij sluiting van een apotheek, deze apotheek overgebracht worden naar een ander plaats binnen of buiten de gemeente (KB 25/09/1974). Gemeenten met meer dan inwoners dienen over 1 apotheek per inwoners te beschikken. Voor Genk komt dit dus neer op 21 apotheken. Wanneer er een nieuwe apotheek naar een gemeente zou worden overgebracht gelden nog bijkomende voorwaarden zoals een minimumafstand tot de overige apotheken (S. Hympe, FAGG, januari 2008).

242 218 Hoofdstuk 3 nodig in de wijken waar er nu geen zijn. Wanneer in een deelgebied veel ouderen wonen en er veel vraag is naar deze dienstverlening aan huis, kan hier een spontane evolutie in komen. Toch kan men ook als lokale overheid nagaan hoe men dit mee kan ondersteunen Infrastructuur ter ondersteuning van sociale ADL Kantoren of loketten voor informatieverstrekking Vraag Vanuit concept WZZ voorziet men één loket per WZZ voor informatie i.v.m. wonen, zorg en dienstverlening. Aanbod Zie ook GIS-kaart 8,12. Momenteel bestaat dit één-loket niet. De functie kan wel worden opgenomen door het coördinatiecentrum (zie hoger) en kan dus ook een onderdeel zijn van het LDC (zie hoger). Een andere mogelijkheid is samenwerken met of infrastructuur gebruiken van het Sociaal Huis. De loketten sociaal huis zijn verspreid over het grondgebied maar zijn niet aanwezig in WZZ Midden, WZZ Noord en WZZ Zuid. Aanbevelingen Of en hoe men extra infrastructuur voor een één-loket dient te voorzien, hangt opnieuw af of men dit voor alle bewoners van de woonzorgzone beschikbaar wil stellen. Voor inwoners van bepaalde wijken zijn immers de afstanden tot de bestaande infrastructuur relatief groot. Dit is zo voor de inwoners van WZZ Centrum wijken Bret en Gelieren, WZZ Midden, WZZ Noord, WZZ Zuid kern Oud- en Nieuw-Sledderlo. Wanneer men er voor kiest om in deze gebieden geen extra infrastructuur voor een één-loket te voorzien of wanneer men gedurende een aantal uren in de week geen één-loket in bestaande infrastructuur van die wijken wenst of kan organiseren, kan men centraal een telefonische één-loket voorzien van waaruit het merendeel van de vragen verspreid kunnen worden naar de betrokken diensten en van waaruit er afspraken voor huisbezoeken kunnen gemaakt worden (zie verder nog bij de bespreking van de dienstverlening zelf). Ook hier kan nieuwe technologie (zie o.a. hoofdstuk 1 en 2) een oplossing bieden.

243 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Infrastructuur inzake primaire diensten en publieke instanties Vraag Voor het merendeel van de primaire diensten geldt het vrij initiatief. Voor de postkantoren, postpunten en bussen geldt de beheersovereenkomst van De Post met de overheid. 106 Aanbod Zie ook GIS-kaart 12. Gezien de bovenwijkse functie van een aantal diensten vinden we een concentratie van deze diensten in de vier handelscentra van Genk. Dit is zo voor o.a. de bankkantoren. De stadsdiensten met loketfunctie en ook het politiekantoor zijn in het centrum gelegen. Daarnaast stellen we ook een aantal blinde vlekken vast van voorzieningen die minder bovenwijks zijn: WZZ Midden: enkel bank- en verzekeringskantoren, geen mutualiteitskantoor, of andere primaire diensten. WZZ Noord: geen aanbod van primaire diensten. WZZ Zuid: geen aanbod in kern Oud- en Nieuw-Sledderlo. Aanbevelingen Gezien heel wat van deze diensten een eerder bovenwijkse functie hebben, is het normaal dat ze in de buitenwijken niet of heel wat minder aanwezig zijn. Wil men een bepaald gebied tot volwaardige wooonzorgzone ontwikkeling zal men deze diensten toch maximaal bereikbaar moeten houden voor alle inwoners. Dit wil zeggen dat in de WZZ s waar er nu geen aanbod is men als lokale overheid zal moeten zoeken naar oplossingen om deze basisdiensten korter bij de woonwijken te brengen. Enkele mogelijkheden die hiertoe kunnen worden nagegaan zijn de volgende. Nagaan of bepaalde diensten kunnen gekoppeld worden aan buurtwinkels (zie hoger: de buurtwinkel-+ met postdiensten, mutualiteitspostbussen, een geldautomaat,..). 106 Het vierde beheerscontract tussen de Overheid en De Post, is verschenen in het Staatsblad van 20 december 2005 (met erratum op 16 januari 2006)., januari Hierin wordt ondermeer omschreven hoeveel postkantoren met welk soort van dienstverlening er in Vlaanderen moeten aanwezig zijn. Ook wat betreft de rode postbus zijn er maximumafstanden bepaald: in stedelijk gebied moet bij 90 procent van de bevolking op minder dan vijfhonderd meter van de voordeur een rode postbus zijn (hierover hebben we voor Genk geen informatie). Door deze beheersovereenkomst zijn er ook wel wat mogelijkheden om bepaalde postdiensten in zogenaamde postpunten te organiseren. Deze postpunten kunnen gelegen zijn in andere winkels of voorzieningen uitgebaat door een derde die zowel een privé als een publieke partner kan zijn. Daarnaast kunnen ook buurtwinkels en bepaalde warenhuizen een postzegelverkooppunt zijn.

244 220 Hoofdstuk 3 Voor minder mobiele personen is het ook wenselijk dat er voor bepaalde bank-, verzekerings- en mutualiteitsdiensten ook een dienstverlening korter bij of aan huis zou zijn. Dit kan bijvoorbeeld via mobiele kantoren of via de mogelijkheid van huisbezoeken. 107 Als lokale overheid heeft men hier echter minder vat op, men kan alleszins het overleg met deze diensten aangaan. Om verder nog de toegankelijkheid en bereikbaarheid van deze diensten te verzekeren, blijft het ook hier noodzakelijk om voldoende en aangepast vervoer te voorzien Infrastructuur voor sport en recreatie, infrastructuur voor cultuur en ontmoeting, infrastructuur voor informatie- en vorming Vraag Naast de openbare voorzieningen geldt het vrije initiatief. Concept WZZ: drie activiteiten-/ontmoetingscentra per WZZ. Aanbod Zie ook GIS-kaart 7, 8, 9. Voor de activiteiten- of ontmoetingscentra kan gebruik gemaakt worden van de infrastructuur van een wijkbureau, een LDC of de bestaande socioculturele infrastructuur. Het aanbod van primaire en secundaire socioculturele infrastructuur is vrij evenwichtig gespreid over het grondgebied. De potentiële socioculturele infrastructuur kent een minder goede spreiding: niet aanwezig in WZZ Midden, slechts één aan de rand van WZZ Oost en geen in WZZ Zuid, kern Kolderbos-Langerlo. Het vormingsaanbod (volwassenenonderwijs of cultureel en creatief vormingsaanbod) is behoorlijk geconcentreerd aanwezig in WZZ Centrum en Oost. Er is een leemte in WZZ Midden kern Termien, in WZZ Noord en in WZZ Zuid. Stedelijke infrastructuur: WZZ Centrum: duidelijke centrumfunctie met aanwezigheid van bibliotheek, museum, stedelijke sportinfrastructuur en cultureel centrum; WZZ West: aanwezigheid van bioscoop op C-Mine site; WZZ Oost: hier is tweede cultureel centrum gelegen. Het aanbod aan kleuter- en lager onderwijs is goed gespreid over het grondgebied. De secundaire scholen zijn geconcentreerd in WZZ Centrum (Bret, Genk 107 We verwijzen als voorbeeld naar het recente project AUB Postbode van De Post. Wie zich moeilijk kan verplaatsen naar een postkantoor, een PostPunt of een rode brievenbus kan met een affiche of sticker de postbode vragen om aan te bellen. Minder mobiele mensen kunnen zo bij hen thuis van de postbode postzegels kopen of brieven en pakjes meegeven. Er wordt de medewerking gevraagd van de gemeentebesturen en OCMW s om de juiste doelgroep te bereiken.

245 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 221 Centrum Noord) en zijn verder ook aanwezig in alle WZZ s uitgezonderd WZZ Zuid. Aanbevelingen Wanneer men ook in de wijken die ver van een LDC gelegen zijn voor ouderen een beperkt sport- of filmaanbod wil realiseren, kan nagegaan worden in welke mate de bestaande socioculturele infrastructuur hiervoor kan gebruikt worden. Om de dienstverlening van de bibliotheek korter bij alle inwoners te brengen kan men een bibliobus inschakelen, een boekenuitleendienst via vrijwilligers of bijvoorbeeld een boekeninleverdepot in een buurtwinkel organiseren. Gezien een aantal voorzieningen een duidelijk bovenwijkse functie hebben (bibliotheek, cultureel centrum) blijft ook hier aangepast en toegankelijk vervoer een belangrijk aandachtspunt. Deze bovenwijkse voorzieningen dienen immers niet noodzakelijk in de WZZ aanwezig te zijn, men moet er wel aangepast en toegankelijk vervoer naartoe organiseren rekening houdend met de openingsuren of de uren van voorstellingen in deze infrastructuur Infrastructuur voor respijtzorg en dagopvang Voor ouderen (dagverzorging en kortverblijf) Vraag Tegen 2020 zijn er ten opzichte van het huidige aanbod 12 plaatsen dagverzorging (DVC) en 26 plaatsen kortverblijf (KV) extra in de programmatie beschikbaar. Aanbod Zie ook GIS-kaart 1. DVC en KV zijn enkel in Genk centrum aanwezig: DVC: 12 plaatsen aanwezig en 12 gepland op de welzijnscampus; KV: 3 plaatsen aanwezig en 3 gepland op de welzijnscampus. Aanbevelingen De beschikbare ruimte in de programmatie voor dagopvang en kortverblijf wordt best maximaal ingevuld. Om een zo goed mogelijke spreiding te bekomen doet men dit best in die WZZ s die nog geen aanbod hebben. Dit kan hetzij door eigen initiatief, hetzij door stimulatie van privé-actoren bijvoorbeeld vanuit de bestaande ouderenvoorzieningen.

246 222 Hoofdstuk 3 Voor kinderen (dagopvang en voor- en naschoolse opvang) Vraag De vraag naar kinderopvang wordt berekend door de Vlaamse Gemeenschap die deze vraag ook hanteert als parameter voor erkenning van nieuwe voorzieningen. 108 Inzake initiatieven van voorschoolse opvang (0 tot 3 jaar) staat Genk op de 4de plaats in het arrondissement Hasselt gerangschikt als wittevlekgemeente. Inzake buitenschoolse opvang (3 tot 12 jaar) staat Genk op de 2de plaats in het arrondissement. Nieuwe erkenningen zijn in de toekomst vermoedelijk dus wel mogelijk. Aanbod Zie ook GIS-kaart 7. Kinderdagverblijf of minicrèche: 4 aanwezig, enkel in WZZ Centrum, WZZ Oost en WZZ West. Het kinderdagverblijf in WZZ West is pas recent geopend in de Roerstraat (23 plaatsen, vzw Winnie-Tooh) en staat daarom niet op de GIS-kaarten. De voor- en naschoolse opvang is in Genk vooral gelinkt aan de scholen. Het aanbod is gespreid over het grondgebied, uitgezonderd in WZZ Noord is geen voor- en naschoolse opvang aanwezig. Aanbevelingen Voldoende kinderopvang in de buurt is noodzakelijk om woonkernen aantrekkelijk te houden voor gezinnen met jonge kinderen. Men dient daarom eventueel af te toetsen of er geïnteresseerde partners zijn voor nieuwe initiatieven en dit bij voorkeur in die WZZ s waar er nu nog geen zijn. Een aantal voorbeeldprojecten combineert de opvang van kinderen met de opvang van ouderen. Het verdient aanbeveling om na te gaan of er initiatiefnemers zijn die geïnteresseerd zijn een dergelijk gecombineerd aanbod uit te bouwen. 108 In was er een uitbreiding van het aantal plaatsen voorzien. Hierbij werd o.a. rekening gehouden met de Wittevlekkenlijst 2005 : er werd aan iedere gemeente een relatief cijfer gegeven waaruit blijkt of men al dan niet goed voorzien is ten opzichte van de gemiddelde kinderopvang in het arrondissement. Men houdt hierbij o.a. rekening met het aantal kinderen en het aantal arbeidsplaatsen voor vrouwen tussen 25 en 35 jaar. Gemeenten die onder het arrondissementele gemiddelde zitten worden beschouwd als een witte vlek. Voor het toekennen van de nieuwe plaatsen kregen Brussel, Antwerpen en Gent een voorafname van 10% van deze plaatsen. Voor de andere gemeenten werd de volgorde op deze wittevlekkenlijst in combinatie met andere criteria gehanteerd (zoals een snelle realisatie van de plaatsen of een opnamebeleid dat voorrang geeft aan bijvoorbeeld gezinnen met een laag inkomen of aan kinderen van alleenstaande ouders). De stad Genk kreeg hierdoor 23 nieuwe plaatsen in de dagopvang toegekend (ondertussen gerealiseerd in WZZ West, vzw Winnie-Tooh).

247 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Infrastructuur voor zingeving, morele en spirituele ondersteuning Vraag We hebben geen zicht op de vraag. Aanbod Zie ook GIS-kaart 10. We hebben geen aanwijzingen dat het huidige aanbod niet voldoende of niet voldoende gespreid aanwezig zou zijn. Het huidige aanbod in Genk is erg divers: in iedere WZZ zijn er kerken met een katholieke eredienst aanwezig; de overige erediensten zijn slechts in bepaalde wijken aanwezig: bijvoorbeeld de Islamitische eredienst is enkel in WZZ West, Oost en Zuid, de protestantse eredienst enkel in de WZZ Centrum, Noord en Oost aanwezig. Aanbevelingen Het kunnen deelnemen aan een eredienst is belangrijk wil men actief tot een bepaalde gemeenschap behoren. De afstand tot een aantal voorzieningen kan voor een groep van minder mobiele personen een probleem vormen. Ook hier kan voldoende aangepast vervoer voor en na de erediensten een oplossing bieden. De vraag stelt zich of een lokaal bestuur dit zelf moet organiseren of stimuleren. Wellicht kunnen de verschillende geloofsgemeenschappen hierin ook zelf een actieve rol opnemen en extra vervoersmogelijkheden via vrijwilligers opzetten. 5.3 Aanbevelingen inzake de zorg en dienstverlening De beleidsaanbevelingen inzake zorg en dienstverlening zijn vaak van toepassing op het gehele grondgebied omdat het over brengdiensten aan huis gaat. Waar nodig geven we aanbevelingen per specifieke WZZ Dienstverlening ter ondersteuning van huishoudelijke ADL Hulp bij het schoonmaken, bij klusjes aan de woning Vraag: Gezinszorg: in 2020 ruimte voor uren extra ten opzichte van huidige aanbod, maar onderhoud is slechts een deeltaak. We hebben geen zicht op andere vraaggegevens zoals bijvoorbeeld wachtlijsten.

248 224 Hoofdstuk 3 Aanbod: Zie ook GIS-kaart 5. Er is een grote concentratie van diensten die verschillende vormen van dienstverlening aanbieden in het Genkse handelscentrum. Daarbuiten zijn er bijna geen diensten aanwezig. Het gaat om diverse diensten: diensten voor gezinszorg, gesubsidieerde poetsdiensten, PWA-systeem voor klusjes aan woning in werkwinkel, interimkantoren voor dienstverlening via dienstenchecques (poetshulp, strijkhulp, maaltijden bereiden aan huis, boodschappen, extern strijkatelier, vervoer van ouderen en minder mobiele personen). Aanbevelingen: Overleg met de diensten voor gezinszorg is noodzakelijk om na te gaan of en hoe het aanbod kan worden verhoogd. Omdat het aanbod aan verschillende diensten erg verwarrend kan zijn, worden de inwoners best tot deze diensten toegeleid via een éénloket en/of coördinatiepunt (zie hoger) Op zich is de inplanting van deze diensten niet zo belangrijk. Het fysiek aanwezig zijn van een (bij)kantoor van een dergelijke dienst kan echter wel drempelverlagend werken, zeker wanneer dit kantoor gevestigd kan zijn bij een coördinatiecentrum van waaruit alle aanvragen voor zorg gecoördineerd worden. Wanneer men één gebied tot een volwaardige woonzorgzone wenst te ontwikkelen verdient het daarom aanbeveling om minsten ofwel een dienst in de buurt te voorzien ofwel een één-loket als coördinatiecentrum te voorzien waarlangs inwoners tot deze dienstverlening toegeleid worden Hulp bij was en strijk Vraag Gezinszorg: programmatie: zie hoger. Aanbod Zie ook GIS-kaart 5, 11. Een strijkdienst buitenshuis (via dienstencheques of in commerciële wasserette) is een echte haalfunctie. Daar is de inplanting dus wel belangrijk. Ook deze diensten zijn geconcentreerd in het centrum. Aanbevelingen: Wanneer men naast strijk aan huis ook wenst dat ouderen of minder mobiele personen hun strijk kunnen laten doen in strijkateliers, verdient het aanbeve-

249 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 225 ling voor de WZZ s buiten het centrum haal- en brengvervoer aan huis te voorzien of via bijvoorbeeld gedecentraliseerde ophaalpunten in de coördinatiecentra of LDC s te werken Hulp bij de boodschappen Vraag Gezinszorg: programmatie: zie hoger. Aanbod Zie ook GIS-kaart 5, 11. Deze dienstverlening wordt vooral aangeboden door diensten die in de WZZ Centrum gelegen zijn. Ook hier is deze geconcentreerde ligging geen probleem als er een voldoende en toegankelijk aanbod aan huis is en als dit voldoende gekend is bij de inwoners. We stellen vast dat grootwarenhuizen die boodschappen aan huis leveren (zoals Caddyhome van Delhaize of Collivery van Colruyt) dit vooralsnog niet in Genk doen. Aanbevelingen: Bij plaatselijke handelaars kan men nagaan of zij aan huis leveren of bereid zijn te leveren. De lokale overheid kan dergelijke initiatieven ondersteunen ondermeer in het kader van de buurtwinkel + (zie hoger). Ook hier geldt de aanbeveling dat er voor de inwoners één aanspreekpunt zou moeten zijn waar men met al de vragen voor deze diensten terecht kan (het zogenaamde één-loket of coördinatiecentrum) Hulp bij het bereiden van maaltijden aan huis Vraag Gezinszorg (bereiding aan huis): zie hoger. Levering aan huis: OCMW of vrij initiatief. Aanbod Zie ook GIS-kaart 5, 13. OCMW: enkel levering op weekdagen.

250 226 Hoofdstuk 3 Aanbevelingen: Naast het voorzien van infrastructuur voor warme maaltijden (zie hoger) verdient het ook aanbeveling om na te gaan of er naast het huidige OCMWaanbod door de week mogelijkheden zijn om ook in het weekend maaltijden aan huis te laten leveren. Men kan nagaan of men dit als OCMW zelf kan organiseren of men kan bij traiteurs of restaurants peilen naar hun interesse hiervoor zeker in die gebieden die men als WZZ wenst te ontwikkelen Dienstverlening ter ondersteuning van de lichamelijke ADL (Para)medische hulp aan huis Vraag Programmatie is niet van toepassing: huisartsen, kinesisten, logopedisten, tandartsen kunnen huisbezoeken afleggen bij die patiënten waar het volgens de nomenclatuur is toegestaan. Aanbod Zie ook GIS-kaart 4. Tandartsen gaan niet zo gemakkelijk op huisbezoek omdat zij ondermeer specifiek materiaal nodig hebben dat ze niet kunnen mee nemen op huisbezoek. We hebben geen informatie hierover specifiek voor Genk. We bespraken hoger al de spreiding van de tandartsenpraktijken die vrij evenwichtig is over het grondgebied. Omdat ook de andere zorgverstrekkers kunnen geconsulteerd worden in hun praktijkruimte en omdat deze zorgverstrekkers bij een dringende vraag snel ter plekke moeten kunnen zijn, verdient het aanbeveling dat er een goede spreiding is. We bespraken deze spreiding al hoger bij de infrastructuur. Aanbevelingen: We hebben niet direct weet van enige leemten in het aanbod van deze zorgverstrekkers aan huis Verpleegkundige hulp aan huis Vraag Niet van toepassing: wanneer de nomenclatuur het toelaat kan een thuisverpleegkundige aan huis komen.

251 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 227 Aanbod Zie ook GIS-kaart 4, 1. We hebben geen aanwijzing dat het huidige aanbod niet voldoende zou zijn, tenzij voor wat betreft de 24-uurhulp op vraag. Nu is er enkel verpleegkundige hulp op afspraak mogelijk en dit enkel door de dag en s avonds. De ligging van de praktijden van de thuisverpleegkundigen is niet van belang tenzij men deze praktijken wil inschakelen om 24-uurshulp of noodhulp aan huis te organiseren. Aanbevelingen Er kan worden nagegaan of verpleegkundige hulp aan huis ook vanuit een ROB-RVT vanuit bijvoorbeeld de Welzijnscampus of vanuit een privé rusthuis kan geboden worden en dit om vooral de garantie op 24-uur(nood)hulp mogelijk te maken. Vooralsnog is dit wettelijk echter niet toegelaten. Men zou kunnen nagaan of men dit vanuit de overheid als een proefproject kan laten erkennen. Wanneer men er aan denkt dit te organiseren, dient dit uiteraard in nauw overleg met de bestaande thuisverpleegkundigen te gebeuren Verzorgende hulp aan huis Vraag Gezinszorg: zie hoger voor programmatie. Aanbod Zie ook GIS-kaart 5. Momenteel wordt er door deze diensten enkel planbare zorg verleend en dan vooral tijdens de kantooruren. In dat geval is de ligging van deze diensten niet van belang. Aanbevelingen Ook hier dient ment na te gaan of en hoe deze diensten kunnen ingeschakeld worden in de organisatie van 24-uurshulp of noodhulp, wat toch een essentieel aanbod is in een woonzorgzone. Daarnaast dient men ook na te gaan of ook andere verzorgende beroepsbeoefenaars (zoals kapper, pedicure) aan huis kunnen komen. Dit aanbod van eerder commerciële aanbieders kan ook gecoördineerd worden vanuit het coördinatiepunt (zie hoger).

252 228 Hoofdstuk Garantie op 24-uurszorg Vraag LDC en RDC: er is een maximumsubsidieënveloppe voor het personenalarmsysteem (PAS). Maar ook andere vzw s of commerciële diensten kunnen een PAS organiseren. Diensten voor zelfstandig wonen: 109 op 30 juni 2007 waren er in Limburg 20 personen op de wachtlijst met urgentiecode (UC) 1 en Aanbod Zie ook GIS-kaart 1, 3. Momenteel is er in de thuiszorg enkel via een PAS met klassieke telefoonlijn 24-uurs garantie op noodhulp. De alarmcentrale van het WGK-Limurg waarmee ook de CM en een aantal OCMW s samenwerken is gelegen in WZZ Centrum, weg naar As, op de welzijnscampus. In Genk is er momenteel geen aanbod Zelfstandig wonen. Ook vanuit een ROB/RVT of G-dienst van het ziekenhuis kan er een garantie op 24-uurszorg geboden worden aan inwoners in de buurt van deze voorziening. Deze voorzieningen komen momenteel voor in WZZ Centrum, WZZ Noord en WZZ Oost (G-dienst ZOL, campus André Dumont). Aanbevelingen Bij het uitbouwen van een woonzorgzone kan de uitdaging zijn om de PASdienstverlening uit te breiden tot 24-uurshulp op vraag. Dit kan o.a. door nieuwe technologie te integreren in het PAS (zie o.a. mogelijkheden in hoofdstuk 1 en 2). De huidige alarmcentrale ter hoogte van de welzijnscampus en vlakbij een ROB-RVT in WZZ Centrum kan daarbij als uitvalsbasis gebruikt worden. Ook kan men mits goede afspraken tussen de verschillende zorgverstrekkers (ook financieel) een vernieuwend project opzetten waarbij verzorgenden en verpleegkundigen samen als een soort van wijkteam verantwoordelijk zijn voor de zorg binnen de wijk. Via een beurtrolsysteem en een permanentie kan dan, al dan niet enkel in noodgevallen, zorg op vraag worden verstrekt en dit 109 Een dienst voor zelfstandig wonen richt zich op zelfstandig wonende personen met een fysieke handicap die in de buurt van een centrum voor zelfstandig wonen in een aangepaste omgeving wonen (vaak ADL-woningen van een sociale huisvestingsmaatschappij). Om een normaal leven te kunnen leiden, hebben deze personen assistentie nodig bij bepaalde dagelijkse activiteiten zoals hulp bij het opstaan, kleden, hygiëne, Er wordt voorzien in 24-uurshulp op vraag door ADL-assistenten (Maes, 2003 in Hedebouw et al. 2005). 110 Bij de Centrale Registratie van Zorgvragen kent men codes toe die de dringendheid van de vraag weergeven: UC 1 = vraag moet binnen de maand opgelost zijn, UC 2 = vraag moet binnen de 6 maanden opgelost zijn, UC1+2 = dringende vraag, instapklaar.

253 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 229 ook s nachts en in het weekend. Het is juist deze garantie op hulp die ouderen er toe kan aanzetten langer zelfstandig thuis te blijven wonen. Essentieel is dan wel dat deze dienstverlening en eventueel de nieuw gebruikte technologie wordt ingebed in het gehele zorgsysteem en dat er een goede coördinatie is vanuit een centraal coördinatiecentrum of zorgcentrum. Dit centrum kan gelegen zijn in een ROB/RVT, een kantoor van een dienst thuisverpleging of gezinszorg. In een eerste fase zou men dit voor een kleiner afgebakend gebied kunnen doen binnen de woonzorgzone. Na evaluatie en bijsturing én zicht op structurele financiering kan dit uitgebreid worden tot de gehele woonzorgzone of het gehele grondgebied. Een andere mogelijkheid is een samenwerking uit te bouwen met een ADLcentrale van een dienst voor Zelfstandig Wonen. Door bijvoorbeeld een dergelijke centrale te laten samenwerken met een dienst Gezinszorg zou er wellicht ook hulp op vraag aan senioren kunnen geboden worden die in de buurt wonen. Het verdient aanbeveling verder na te gaan of er in Genk een dergelijke dienst zou kunnen komen om van daaruit samenwerking over de sectoren heen op te zetten Hulp bij vervoer Vraag Programmatie: niet van toepassing. Aanbod Zie ook GIS-kaart 5. Gezien deze diensten personen aan huis komen ophalen is hun ligging minder van belang. Er is zowel een aanbod van gesubsidieerde diensten als van commerciële taxidiensten. Aanbevelingen Er moet een voldoende en een voldoende toegankelijk aanbod zijn dat complementair is aan het openbare vervoer (dus ook bijvoorbeeld het aanbod van een liftbus). Vanuit de gegevens die wij hebben kunnen we hier geen uitspraken over doen. Om de toegankelijkheid te verhogen zou alleszins ook hier een centraal coördinatiecentrum kunnen instaan voor een goede toeleiding tot deze en de andere diensten.

254 230 Hoofdstuk Dienstverlening ter ondersteuning van sociale en geestelijke ADL Psychosociale begeleiding en ondersteuning of de hulp bij de administratie en financiële verrichtingen Vraag Gezinszorg: zie hoger voor programmatie. Andere diensten: geen programmatie. Aanbod Zie ook GIS-kaart 2, 5, 12. Momenteel kunnen de inwoners hiervoor terecht bij het courante aanbod zoals dat van de loketten sociaal huis (zie hoger) of de CAW s. Het aanbod van de CAW s is in Genk geconcentreerd in het centrum. Aanbevelingen Het geconcentreerde aanbod van CAW s in het centrum hoeft opnieuw geen probleem te zijn indien deze diensten ook voldoende telefonisch bereikbaar zijn en huisbezoeken doen. Toch kan het interessant zijn dat wanneer men beslist om ergens op het grondgebied een coördinatiecentrum uit te bouwen of een centrum te voorzien waarin hulpverleners een aantal uren per week permanentie kunnen houden, te peilen of er bij de CAW s interesse is voor permanentie. Dit kan immers drempelverlagend werken Hulp bij woningaanpassing of de aandacht voor veiligheid in en om het huis Vraag Programmatie: niet van toepassing. Aanbod Zie ook GIS-kaart 8, 9. De huidige informatie en advies omtrent wonen en woningaanpassing is geconcentreerd in WZZ Centrum en in de 4 LDC. In de WZZ Midden en de WZZ Zuid, kern Sledderlo is er geen dienst waar men terecht kan voor advies in verband met woningaanpassing. Aanbevelingen Zeker ook omtrent de adviesverlening voor woningaanpassing vanuit de LDC s verdient het aanbeveling om na te gaan of de huidige adviesverlening

255 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 231 rond woningaanpassing voldoende gekend en voldoende bereikbaar is voor iedereen. Indien niet dan kan een telefonische helpdesk met de mogelijkheid van het aanvragen van huisbezoeken een oplossing bieden om de dienstverlening korter bij de inwoners te brengen. De afwezigheid van overheidsfinanciering voor de adviesverlening van ergotherapeuten kan hierbij een knelpunt vormen Vrijetijdsbesteding of ontmoeting Vraag Programmatie: enkel voor LDC. Aanbod Zie ook GIS-kaart 8, 9. Zie hoger bij infrastructuur. Het aanbod van het verenigingsleven brachten we niet in kaart omdat ook hier de vestigingsplaats niets zegt over het werkingsgebied. Aanbevelingen Wanneer men er voor kiest om één WZZ prioritair verder te ontwikkelen, is het ook belangrijk contacten te leggen met bestaande sport-, senioren- en andere socioculturele verenigingen zodat ook zij de bewoners van de WZZ met hun aanbod maximaal kunnen bereiken Oppashulp Vraag Programmatie in het arrondissement Hasselt is ingevuld. Aanbod Zie ook GIS-kaart 5. De oppas gebeurt aan huis waardoor de ligging van deze diensten minder belangrijk is. We hebben geen zicht of het bestaande aanbod voldoet aan de vraag. Aanbevelingen Opnieuw is ook hier een goede toeleiding vanuit een coördinatiecentrum als een één-loket noodzakelijk.

256 232 Hoofdstuk Organisatie coördinatie van de zorgvraag Vraag Dit is een wettelijke opdracht voor het SIT-SEL en de GDT. Aanbod Momenteel gebeurt de coördinatie van de thuiszorg binnen het regionale SIT Genk-As-Opglabbeek-Zutendaal (een onderdeel van LISTEL Limburg). De werking blijft momenteel beperkt tot de thuiszorg. Aanbieders van woningen en van andere zorgvormen of van dienstverlening zijn slechts minimaal of niet betrokken. Aanbevelingen: Het geheel van zorgvragen in de WZZ dient gecoördineerd te worden en dit zowel op niveau van de cliënt als op niveau van de verschillende diensten en organisaties actief in de ouderen- en thuiszorg. Maar ook welzijns- en huisvestingsactoren dienen betrokken te worden. Hiertoe start men in eerste instantie best een overleg op waarbij al deze actoren betrokken worden. In een volgende stap kan dit overleg verder mee instaan voor het verder vorm geven van de coördinatie van de totale zorgvraag voor de inwoners van de WZZ. Het permanente overlegplatform ouderenzorg dat hiertoe in Antwerpen werd opgericht kan hiertoe inspirerend zijn. Infrastructureel wordt voor deze functie zoals hoger al gesteld best een coördinatiecentrum voorzien, een andere optie is om vooreerst of minstens met een telefonisch coördinatiecentrum te starten. Een zorgbehoevende zou door middel van één telefoontje heel wat hulp aan huis moeten kunnen krijgen en dit 24u op 24 en 7 dagen op 7. We verwijzen hiervoor o.a. naar het recent opgestarte proefproject van de zorgtelefoon 111 in de regio Aalst. Een pertinente vraag hierbij is wie in deze zorgcoördinatie het initiatief dient te nemen: welke instantie met andere woorden een voortrekkersrol opneemt en de regie van de zorg in een bepaald gebied op zich kan en wil nemen? We denken dat een lokaal bestuur hierin zeker een goed geplaatste instantie kan zijn omdat zij in wezen objectief het welzijn van alle inwoners behartigen. 111 In een aantal gemeenten van Oost-Vlaanderen kunnen mensen die dringend thuis hulp nodig hebben terecht bij de zorgtelefoon. Dit is een gezamenlijk nummer van het Wit-Gele Kruis, Familiehulp Oost-Vlaanderen, Familiezorg Oost-Vlaanderen, en de Christelijke Mutualiteit.

257 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Interne levering van functies Vraag De besproken zorg- en dienstverlening bevat haal- en brengfuncties die ofwel aan huis geleverd worden ofwel door de bewoners in infrastructuur worden opgehaald. Een minderheid van zorgvragers zal omwille van de ernstige zorgbehoevendheid residentiële opvang nodig hebben waar 24 uurszorg en toezicht gegarandeerd wordt. Het gaat om het verzorgd wonen (zie verder) of de zorgverlening zoals ze nu al wordt aangeboden in de ROB-RVT s. Het spreekt voor zich dat in deze woonzorginfrastructuur ook de nodige zorgverlening moet worden verstrekt. Voor de klassieke instellingen zoals de ROB-RVT s en centra voor kortverblijf is dit wettelijk vastgelegd door ondermeer personeelsnormen en kwaliteitswetgeving. Aanbevelingen Wanneer men nieuwe vormen van residentiële zorginfrastructuur zoals het verzorgd wonen (zie verder) in een WZZ wenst te voorzien, zal men creatief moeten zijn om dit ofwel binnen de huidige reglementering te laten passen, ofwel een projectmatige financiering via de overheid te kunnen verkrijgen. Het verzorgd wonen zou immers beschouwd kunnen worden als een voorloper van een nieuwe woonzorgvorm in een toekomstig ouderenbeleid. Daarom kan aan de overheid toch enige vorm van financiering gevraagd worden om deze innovatieve manier van wonen en zorg te ondersteunen. Na verloop van tijd kan het project dan geëvalueerd worden en zal het duidelijker zijn of deze manier van organisatie van wonen en zorg een mogelijk onderdeel kan zijn van het te voeren woon- en zorgbeleid. 5.4 Aanbevelingen inzake de infrastructuur voor wonen en woonomgeving Woningreserves per woonzorgzone Inzake de infrastructuur voor wonen en woonomgeving spitsen we ons in dit onderzoek toe op de woonzorginfrastructuur, met name de levenslange woningen, de woningen voor ouderen, de kangoeroewoningen, het verzorgd wonen, de aanleunwoningen, de aangepaste woningen en de aangepastheid van de woonomgeving. Voor het algemene woonbeleid verwijzen we naar het lopende onderzoek van SUM, het opstellen van een woonbeleidsplan (SUM, 2008). Binnen dit onderzoek werden de woonreserves in kaart gebracht. Op basis van de voorraad aan onbebouwde percelen en de volgens het GRS prioritair aan te snijden percelen werden per wijk richtcijfers opgesteld die de mogelijke woningreserve voor zowel de sociale en de private sector, als voor huur- en koopwoningen in beeld brengt. In onderstaande tabel herberekenden we deze richtcijfers per wijk naar de zes

258 234 Hoofdstuk 3 afgebakende woonzorgzones. We stellen hierbij vast dat vooral de WZZ Midden en in tweede instantie de WZZ Noord een beperkte woningreserve hebben. Bij het in kaart brengen van de toekomstige behoefte naar woonzorginfrastructuur kan men hierdoor per woonzorgzone aftoetsen wat de toekomstige mogelijkheden zijn. Tabel 3.4 Richtcijfers inzake de woningreserves per woonzorgzone voor de sociale en private sector, telkens uitgesplitst naar reserve aan huurwoningen en koopwoningen. WZZ Wijk* Sociaal Privé Huur Koop Subtotaal Huur Koop Subtotaal Totaal Centrum Subtotaal Genk-Centrum Genk-Centrum Noord Kattevenne Molenblook Bret Vlakveld Midden Subtotaal Hasseltweg West Subtotaal Boxbergheide Winterslag Oud-Winterslag Noord Subtotaal Nieuwe Kempen Zwartberg-Noord Driehoeven Oost Subtotaal Oud-Waterschei Waterschei-Noord Waterschei-Zuid Zuid Subtotaal Nieuw-Sledderlo Oud-Sledderlo Kolderbos Langerlo Totaal 6 WZZ * Wijk = wijk met volgens het GRS prioritair aan te snijden percelen Bron: Bewerkingen HIVA-K.U.Leuven op basis van SUM (maart 2008) woonreserves per wijk en wijktype

259 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Niet-gesubsidieerde wooninfrastructuur Levenslange aanpasbare woningen 112 Vraag Concept WZZ: voor nieuwbouw voorziet men een aandeel van minimaal 50% levenslage woningen. Voor bestaande wijken stelt men 25% levenslange woningen voor en 25% rollator-toegankelijke woningen. 113 minimaal scenario: in tabel 3.24 berekenden we op basis van het huidige thuiszorggebruik de nood aan levenslange woningen. In 2007 zijn dit voor een gebied van inwoners (WZZ) 479 woningen. In 2015 zijn dit er 557, in maximaal scenario: vermits het levenslang wonen essentieel is voor het hele concept van de woonzorgzone dat gericht is op het zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen, dient men zeker voor nieuwe woningen specifiek voor ouderen te streven naar 100% levenslange woningen, zeker ook wanneer we rekening houden met de verwachte desinstitutionalisering. Aanbod We hebben geen gegevens ter beschikking over wat het huidige aanbod en de huidige spreiding van levenslange woningen of aanpasbare woningen in Genk is. We kunnen er van uit gaan dat momenteel slechts een beperkt aantal woningen levenslang of aanpasbaar is en eerder op individueel initiatief werd gebouwd. Aanbevelingen Hoe men beleidsmatig levenslange woningen kan stimuleren werd beschreven in de beleidsaanbevelingen in vorig hoofdstuk. Bij voorkeur (maar niet uitsluitend) worden de levenslange woningen ingeplant in de buurt van de coördinatie- en/of zorgcentra. Daar zullen deze woningen het meest hun nut kunnen bewijzen, dit geldt zowel voor de eigendoms- als de huurwoningen. 112 Voor een gedetailleerde beschrijving van deze woonvormen: zie hoofdstuk Bij rollatortoegankelijke woningen kunnen de doorgangen iets smaller zijn omdat de draaicirkel van een rollator kleiner is dan deze van een rolstoel (Singelenberg, 2002).

260 236 Hoofdstuk Private eigendoms- en huurwoningen specifiek voor ouderen Vraag Een redelijk aandeel van het aantal wooneenheden voor ouderen is het aandeel dat deze groep vertegenwoordigt in de stad Genk. Op 1 januari 2007 bestond de Genkse bevolking uit gemiddeld 20,3% 60-plussers. 114 In 2025 loopt dit aandeel op tot 30% van de bevolking (SVR-2005 leeftijdsspecifieke bevolkingsprojecties stad Genk). Als we rekening houden met de gemiddelde huishoudgrootte in Genk, 115 komt een gebied van inwoners in Genk overeen met woningen. Dit wil zeggen dat er dan zo n 1080 woningen voor ouderen zouden moeten zijn per woonzorgzone. Vermoedelijk zal dit aantal nog hoger liggen omdat men ook moet rekening houden met het feit dat ouderen meer alleenstaande zijn waardoor zij meer wooneenheden kunnen innemen. In Genk bedraagt het aandeel eigendomswoningen 69,3%. Op basis van dit aandeel eigenaars en het aandeel van het sociale huurpatrimonium in het totale woningpatrimonium, bepaalde SUM (2008) dat ongeveer 17% van het totale woningpatrimonium in Genk zich op de private huurmarkt situeert. In het GRS wordt daarvoor echter een richtcijfer van 30% vooropgesteld. In het algemeen wordt vastgesteld dat ouderen meer eigenaar zijn van woningen dan jongeren. Ook in Genk blijkt dit het geval te zijn: 77% van de senioren zijn eigenaar (Mens en Ruimte, 2005). Dit betekent dat er per WZZ minimaal 836 private eigendomswoningen voor ouderen nodig zijn tegenover 244 huurwoningen voor ouderen. Op deze manier wordt een gezonde mix van jong en oud in de WZZ voorzien. Aanbod We hebben geen zicht op het aantal private eigendoms- en huurwoningen specifiek voor ouderen. Het aanbod voor senioren vanuit de sociale huisvesting is wel gekend (zie verder, en ook GIS-kaart 15b): er zijn momenteel in Genk 573 wooneenheden voor senioren en dit geconcentreerd in de wijken Nieuw Termien en Genk Centrum. In WZZ Midden, kern Bokrijk-Hasseltweg, in WZZ West, in WZZ Noord en in 114 In Peetermans en Winters (2007, te verschijnen) stelden we dat de leeftijd van een goede periode is om mensen een eventuele verhuis te laten overwegen. Er doen zich in die periode immers een aantal veranderingen in de situatie van het gezin voor. Er is in de eerste plaats de overgang naar pensionnering die rond deze leeftijd plaats vindt of al een aantal jaren achter de rug is. Er komt meer tijd voor hobby s, sociale contacten, cultuur en sport. De kinderen hebben het huis meestal verlaten. Het vooruitzicht van een afhankelijke levensfase ligt nog ver, maar toch vraagt men zich af en toe al af hoe het leven in te richten wanneer men minder zelfredzaam zal zijn. 115 De gemiddelde huishoudgrootte in Genk was op 01/01/2007 2,78. Bron: demografische basisgegevens , dienst beleidsplanning en statistiek, stad Genk.

261 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 237 WZZ Zuid kern Sledderlo is er quasi geen aanbod van sociale ouderenwoningen. Aanbevelingen Er zijn geen wettelijke normen of verplichtingen inzake het aantal woningen voor ouderen. Wel kan men als lokale overheid trachten om een deel van zowel de private eigendoms- als huurwoningen aantrekkelijk te maken voor ouderen (stimuleren van woningaanpassing of verhoging van comfort en veiligheid, stimuleren van integratie van bepaalde technologie,...). Het kan echter niet de bedoeling zijn om ouderenwijken te creëren, er moet steeds een goede mix worden nagestreefd. Bij nieuwbouw projecten kan men aan initiatiefnemers aanbevelen om binnen hun project 30% van de wooneenheden voor ouderen te voorzien en dit zeker in die gebieden waar er nu quasi geen aanbod voor ouderen is. Deze wooneenheden dienen maximaal volgens de principes van het levenslang wonen te worden gebouwd. Tevens dient ook een aantal aangepast te zijn (zie verder). Qua inplanting voorziet men deze specifieke woningen voor ouderen best al iets korter bij voorzieningen, maar toch moet men een goede spreiding over een WZZ en het gehele grondgebied nastreven. Voor Genk betekent dit dat in de wijk Nieuw-Termien en rond het LDC Ter Hooie er al voldoende ouderenwoningen zijn. Beter is om nieuwe woningen voor ouderen te voorzien in de buurt van de andere dienstencentra. Wanneer men de beslissing neemt om ergens op het grondgebied een zorgcentrum met 24-uurs permanentie of coördinatiecentrum uit te bouwen, dienen er in die buurt best ook specifieke woningen voor ouderen voorzien te worden met een mix van koop- en huurwoningen en een mix van sociale en private woningen. Bij grotere projecten kan men stimuleren om een inwonende conciërge te voorzien. Deze persoon kan een oplossing bieden voor kleine ongemakken en heeft ook een toezichtsfunctie die het veiligheidsgevoel bij de bewoners kan verhogen. Door de vertrouwensband die hij (of zij) kan opbouwen met de bewoners, heeft deze persoon ook een signaalfunctie en kunnen eventuele problemen snel aan het coördinatiecentrum worden doorgeven. Om dit in de privé-sector te bekomen kan men eventueel een overleg aangaan met de syndici Kangoeroewoningen Vraag Er is geen wettelijk kader, tenzij een eventuele toekomstige gemeentelijke verordening.

262 238 Hoofdstuk 3 Kangoeroewoningen kunnen als een bijzondere vorm van aangepaste woningen worden beschouwd. In tabel 3.24 berekenden we dat er per WZZ in 2007 behoefte is aan 164 aangepaste woningen, in 2020 zijn dit er 245. Aanbod Ook hier hebben we geen gegevens ter beschikking over hoeveel kangoeroewoningen er in Genk zijn. We kunnen er van uit gaan dat er momenteel slechts een beperkt aantal zijn die op individueel initiatief werden gebouwd. Aanbevelingen Voor de algemene beleidsaanbevelingen i.v.m. kangoeroewonen verwijzen we naar het vorige hoofdstuk. We spitsen ons hier toe op hoe en met welke criteria men kan differentiëren in het toelaten van kangoeroewoningen naar WZZ of naar wijk. Wanneer de lokale overheid er voor kiest om een onderscheid te maken naar waar wel en waar geen kangoeroewoningen mogen ge-/verbouwd worden kan men in een aantal gebieden de ruime definitie van kangoeroewonen hanteren, in andere eerder de enge definitie (zie vorig hoofdstuk inzake kangoeroewonen). In de enge definitie werd kangoeroewonen voorbehouden voor personen met een familiale band en een bestaande zorgbehoefte en zorgrelatie. In de ruime definitie kunnen ook niet verwanten en mensen met een eventuele toekomstige zorgbehoefte een kangoeroewoning bewonen. Om te bepalen waar men welke definitie hanteert kan men rekening houden met de bevolkingsdichtheid van die wijk (zie tabel in bijlage) en het aanbod aan woonzorgvoorzieningen in die wijk. Door kangoeroewoningen toe te laten kan de druk op de omgeving toenemen omdat er extra mensen komen wonen, extra voertuigen geparkeerd staan,. Om te bepalen in welke wijken men de enge definitie hanteert en in welke men de ruime definitie hanteert, kan men dichtheid van de desbetreffende Genkse wijk vergelijken met de Limburgse gemiddelde dichtheid (336 inwoners per km²), Vlaamse gemiddelde dichtheid (450), de Genkse gemiddelde dichtheid (730) of de gemiddelde dichtheid van de centrumsteden (952): 116 De wijken Bokrijk, Kattevenne-Molenblook en de industrieterreinen kennen een dichtheid die lager is dan het Limburgse gemiddelde; De wijken Langerlo, Oud-Waterschei en Oud-Winterslag kennen samen met de bovenstaande wijken een dichtheid die lager is dan het Vlaamse gemiddelde; 116 APS Vlaanderen, cijfers 2006.

263 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 239 De wijken Boxbergheide, Gelieren, Oud-Sledderlo, Oud-Termien en Zwartberg-Noord kennen samen met de bovenstaande wijken een dichtheid die lager is dan het Genkse gemiddelde; De wijken Bret, Driehoeven, Hasseltweg en de bovenstaande wijken hebben een dichtheid die lager is dan het gemiddelde van de Vlaamse centrumsteden. Doet een particulier een aanvraag voor een wijk met een bevolkingsdichtheid die lager is dan het gemiddelde kan men de ruime definitie hanteren, is de bevolkingsdichtheid er hoger, kan men de strenge definitie hanteren. Wanneer de lokale overheid wenst te differentiëren naar wijk kan men ook rekening houden met het huidige aanbod van zorg en/of woonvoorzieningen: doet men een aanvraag in een WZZ waar er maar een beperkt aanbod is, kan men de ruime definitie hanteren. Woonzorgzones met een beperkt aanbod van ouderenwoningen en residentiële woonzorgvoorzieningen zijn: WZZ Midden, kern Bokrijk-Hasseltweg; WZZ Zuid, kern Sledderlo. Men kan ook op wijkniveau gaan differentiëren en in wijken met een beperkt aanbod de ruime definitie toepassen. Wijken zonder aanbod zijn naast de hogergenoemde verder nog: In WZZ Centrum: Bret, Gelieren, Kattevenne-Molenblook; In WZZ Midden: Oud-Termien; In WZZ West: Winterslag 1, Winterslag 2&4, Oud-Winterslag; In WZZ Noord: Driehoeven, Hoevenzavel, Nieuw Driehoeven, Zwartberg Zuid; In WZZ Genk Oost: Nieuw Texas; In WZZ Zuid: Langerlo. Wanneer de lokale overheid met beide criteria wenst rekening te houden en men stelt dat enkel die wijken met een gemiddelde lagere dichtheid dan de centrumsteden én zonder aanbod aan woonzorginfrastructuur kangoeroewonen volgens de ruimte definitie is toegestaan (dus ook voor nietfamilieleden en zonder directe zorg), komen volgende wijken in aanmerking: WZZ Centrum: Bret, Gelieren, Kattevenne-Molenblook; WZZ Midden: Bokrijk, Hasseltweg; Oud-Termien; WZZ West: Oud-Winterslag; WZZ Noord: Driehoeven; WZZ Zuid: Langerlo, Oud-Sledderlo; In de overige wijken kan men dan de enge definitie hanteren. Naast de bepaling waar men de enge en waar men de ruime definitie van het kangoeroewonen kan toepassen, dient een aanvraag voor een kangoeroewoning ook stedenbouwkundig afgetoetst te worden. Ook stedenbouwkundig kan men nog differentiëren naar wijken. Zo kan men meergezinskangoeroewoningen enkel toelaten in wijken waar er plaats voor is (bv.

264 240 Hoofdstuk 3 residentiële wijken zoals Bret, Gelieren,..): er kunnen criteria worden opgesteld m.b.t. de minimumafstand tussen twee woningen,.. of men kan een meergezinskangoeroewoning enkel bij open bebouwing toelaten. Eengezinskangoeroewoningen kan men in de dunbevolkte wijken overal toelaten (afhankelijk van de wijk kan men zien of men de enge of ruime definitie hanteert). In wijken met een hoge bevolkingsdichtheid dient de afweging gemaakt te worden of men ze daar slechts beperkt wil toelaten en dit eventueel via het opleggen van maximumcriteria Gesubsidieerde wooninfrastructuur Sociale huur- en koopwoningen Vraag In 2006 stonden er bij de SHM Nieuw Dak kandidaat-huurders op de wachtlijst. Eind 2005 bedroeg de mediane wachttijd voor een sociale huurwoning in Genk 2 jaar en 2 maanden, wat de langste periode is van de 13 centrumsteden. Zowel het aantal kandidaat-huurders als de mediane wachtlijst neemt de afgelopen jaren toe (SUM, 2008). Zo bedroeg volgens de VMSW 117 in 2007 in Genk de gemiddelde wachttijd 3 jaar en 39 dagen en de mediane wachttijd 2 jaar en 8 maand. Nieuw Dak stelt dat momenteel de kortste wachttijd in Genk zo n 3 à 3,5 jaar bedraagt. Aanbod Zie ook GIS-kaart 15a. Het aandeel van sociale huurwoningen in Genk bedraagt 14%, wat erg hoog is in vergelijking met het Vlaamse gemiddelde van 7,9%. Er is een sterke concentratie van sociale huurwoningen in bepaalde WZZ s en wijken: WZZ Centrum: concentratie in wijk Vlakveld + ook een aantal in wijk Genk Centrum; WZZ Midden: concentratie in wijk Nieuw-Termien; WZZ West: geconcentreerd in wijk Winterslag 2&4 + verspreid enkele daarbuiten; WZZ Noord: verspreid over WZZ maar geconcentreerd in aantal wijken; WZZ Oost: verspreid over wijken Waterschei Noord en Nieuw-Texas + plannen voor uitbreiding in Oud-Waterschei en Waterschei Noord (+/- 84 woongelegenheden); WZZ Zuid: geconcentreerd in Kolderbos en Nieuw-Sledderlo. 117 VMSW (2008), Statistisch Bulletin Kandidaat-Huurders, editie eerste jaarhelft 2007, versie 1.0, referentiedatum 30/06/2007,

265 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 241 Daarnaast verkoopt Landwaarts als bouwmaatschappij woningen vanuit een sociaal uitgangspunt. Het patrimonium van Landwaarts doet het aandeel van het sociale woningpatrimonium oplopen tot 23% (Sum, 2008). We hebben geen zicht op de spreiding van deze sociale koopwoningen. Aanbevelingen Vanuit het onderzoek naar het opmaken van een woonbeleidsplan voor Genk (SUM, 2008) wordt aanbevolen om geen extra sociale woningen te voorzien, maar het huidige aandeel van 14% te behouden. Voor het gehele grondgebied verdient het alleszins aanbeveling om op termijn een betere spreiding van het sociale woningaanbod na streven. Wil men een bepaald gebied verder ontwikkelen tot volwaardige woonzorgzone dan zullen om een goede sociale mix en een goede toegankelijkheid te bekomen er zeker sociale woningen moeten voorzien worden. Dit is zeker zo voor de WZZ Midden, kern Bokrijk-Hasseltweg waar er geen aanbod aan sociale woningen is. Tabel 3.29 geeft weer wat de woningreserve is per wijk en per WZZ. In de WZZ Midden is er enkel in de wijk Hasseltweg ruimte voor 19 sociale woningen Sociale huur- en koopwoningen voor ouderen Vraag Ook hier kan men als streefdoel hanteren dat 30% van het sociale woningpatrimonium tegen 2025 bestemd moet zijn voor ouderen. We hebben geen specifieke wachtlijstgegevens voor sociale woningen bestemd voor ouderen. Aanbod Zie ook GIS-kaart 15b. Momenteel bedraagt het aanbod aan sociale woningen bestemd voor ouderen in Genk 17,4% (573 woningen op een totaal van sociale woningen). Rekening houdend met de toekomstige plannen voor uitbreiding van het aantal sociale woningen voor ouderen stijgt dit aandeel tot 19,7% (688 woningen op een totaal van sociale woningen). De huidige 573 sociale woningen voor ouderen zijn geconcentreerd in: WZZ Centrum: wijk Vlakveld (32) en Genk centrum (205) en in de toekomst ook t.h.v. de welzijnscampus (100); WZZ Midden: wijk Nieuw-Termien (240); In de WZZ West (21), Oost (48) en Zuid (21) zijn er ouderenwoningen in de buurt van het LDC. In de WZZ Oost zijn er plannen voor 15 bijkomende woongelegenheden;

266 242 Hoofdstuk 3 De WZZ Noord heeft 6 woongelegenheden in de wijk Nieuwe Kempen. Aanbevelingen Afhankelijk van of en waar men prioritair woonzorgzones wenst uit te bouwen kan men er prioritair ook sociale woningen voor ouderen voorzien. Het bouwen in de buurt van een voorziening zoals een LDC biedt heel wat mogelijkheden. Wanneer men ook andere voorzieningen wenst uit te bouwen tot coördinatiepunt of zorgpunt, kan men ook daar in de buurt telkens ouderenwoningen voorzien. Dit dient verder opgenomen te worden met de SHM Nieuw Dak. Tabel 3.29 schetst hierbij wat de woningreserve per WZZ is en wat dus de ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Rekening houdend met het aandeel ouderen in 2025 kan men ook in het sociale woningaanbod 30% voor ouderen voorzien. Dit is een beleidsoptie waarover men verder overleg kan plegen. Ook hier kan een gedeelte gebouwd worden volgens het concept van kangoeroewoningen: zie verder. De sociale huur- en koopwoningen voor ouderen dienen maximaal volgens de principes van levenslang wonen gebouwd te worden. Een gedeelte dient ook aangepast gebouwd te worden (zie verder) Kangoeroewoningen gebouwd en beheerd door een SHM Vraag Er is geen wettelijk kader, tenzij een eventuele toekomstige gemeentelijke verordening. Aanbod In Genk zijn er momenteel geen kangoeroewoningen vanuit een SHM. Aanbevelingen: Zie ook beleidsaanbevelingen vorig hoofdstuk. Ook SHM kunnen kangoeroewoningen voorzien en daarmee inspelen op een dubbel publiek, met name gezinnen en ouderen. Om het welslagen van het kangoeroewonen te verzekeren is een gerichte toewijzing essentieel. Het is op dit ogenblik niet helemaal duidelijk of binnen het nieuwe sociaal huurbesluit, dat van kracht is sedert 1 januari 2008 een meer gericht toewijzingsbeleid bij kangoeroewoningen mogelijk is. Omdat ook in de loop van het samenwonen een goede verstandhouding tussen de twee partijen noodzakelijk is, dient er een aanspreekpersoon te zijn die het kangoeroewonen mee kan begeleiden en bij eventuele conflicten kan bemiddelen.

267 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 243 Gezien er meestal geen familiale of sociale band is tussen beide partijen in dit soort van kangoeroeprojecten en om de woningen na stopzetting van het kangoeroewonen achteraf nog op andere manieren te blijven gebruiken, verdient het aanbeveling enkel meergezinskangoeroewoningen te voorzien. Om een maximale spreiding over het grondgebied te bekomen doet men dit best bij voorkeur in wijken waar er nu nog geen of weinig ouderenwoningen zijn (zie hoger). Bij de inplanting dient men er toch wel rekening mee te houden dat deze sociale kangoeroewoningen toch steeds in de buurt van voorzieningen (ontmoetingscentrum, primaire winkels, ) zijn gelegen; Ook hier geldt bij de keuze van inplanting dat men prioriteit kan geven aan die gebieden die men tot WZZ wenst te ontwikkelen. Anderzijds kunnen sociale kangoeroewoningen ook een mogelijkheid zijn om bepaalde leemtes in het aanbod van ouderenvoorzieningen in bepaalde wijken aan te vullen. Zoals hoger gesteld is er geen aanbod in de wijken: In WZZ Centrum: Bret, Gelieren, Kattevenne-Molenblook; In WZZ Midden: kern Bokrijk-Hasseltweg, Oud-Termien; In WZZ West: Winterslag 1, Winterslag 2&4, Oud-Winterslag; In WZZ Noord: Driehoeven, Hoevenzavel, Nieuw Driehoeven, Zwartberg Zuid; In WZZ Genk Oost: Nieuw Texas; In WZZ Zuid: Langerlo, kern Sledderlo; We verwijzen naar tabel 3.29 die de ontwikkelingsmogelijkheden van deze gebieden weergeeft. We wijzen er op dat in bepaalde van deze wijken (bijvoorbeeld Bokrijk, Sledderlo) algemeen een laag voorzieningenniveau aanwezig is. Wanneer men daar een project van sociale kangoeroewoningen wenst te realiseren zal men zeker ook het algemene voorzieningenniveau moeten uitbreiden bijvoorbeeld door het voorzien in een buurtwinkel, ontmoetingsruimte,.. en door te voorzien in aangepast en toegankelijk vervoer.

268 244 Hoofdstuk Eenheden in woonzorgvormen Verzorgd wonen 118 Vraag Programmatie ROB-RVT: tegen 2020 zijn er in Genk 260 niet ingevulde plaatsen in de programmatie. Volgens berekeningen (punt 2.2) is er nu in Genk per WZZ ( inwoners) nood aan 41 WGL voor verzorgd wonen, in , in Aanbod Zie ook GIS-kaart 1. Een gedeelte van het bestaande aanbod ROB-RVT zijn WGL voor zorgbehoevenden behorende tot de B- of C-categorie, het doelpubliek van het verzorgd wonen. In 2004 behoorde in het arrondissement Hasselt (cijfers Riziv) 65% van de bewoners van de ROB en RVT s tot de B- of C-categorie. Dit betekent dat er voor B- en C-bewoners momenteel in: WZZ-centrum 280 WGL zijn; WZZ Noord een 27-tal WGL (met plannen voor uitbreiding) zijn; De overige WZZ s hebben geen aanbod. Aanbevelingen De concentratie en het teveel aan bedden ROB-RVT in WZZ centrum hoeft geen probleem te zijn aangezien een voorziening zoals het OCMW ROB-RVT ook een duidelijke bovenwijkse functie heeft. Singelenberg (2004) stelt dat dergelijke voorzieningen ook heel wat zorgbehoevenden uit andere wijken en vaak uit een gehele regio kunnen aantrekken. In het eigenlijke concept van een zorgvriendelijke wijk is er geen plaats meer voor een intramurale zorgvoorziening. Het uitgangspunt is immers maximale extramuralisering. Men is er zich echter van bewust dat er altijd een groep van personen zal blijven bestaan die zo zorgbehoevend is dat de opname in de intramurale zorg onafwendbaar wordt. Bijgevolg moeten deze voorzieningen wel ingeplant worden maar dit moet dus op een bovenwijks niveau worden bekeken. Ook wat economisch haalbaar is kan meespelen. We verwijzen naar het voorbeeld van het Woon- en Zorghuis Ten Kerselaere, waar het oude RVT wordt 118 Het verzorgd wonen komt overeen met het clusterwonen in het STAGG-concept, dus 24- uurzorg en toezicht en dit in zorgclusters waarbij leefgroepen van een 6-tal personen bijvoorbeeld per 3 geclusterd worden tot 18 personen. Als men in 2007 nood heeft aan 41 WGL verzorgd wonen per WZZ, kan dat dus vertaald worden naar minimaal een 2-tal clusters van 3x6 personen. We houden deze zorgvorm voor zorgbehoevenden behorende tot de ROB en RVT B- en C-categorie.

269 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 245 afgebroken en in de vervangingsbouw in totaal 112 wooneenheden zijn voorzien, bestaande uit 2 clusters van 32 woningen (4 x 8 bewoners) en 1 cluster van 48 woningen (4 x 8 bewoners plus een halfwayhouse). Wanneer men (een gedeelte van) een ROB-RVT als verzorgd wonen organiseert, kan dit ook als zorgcentrum fungeren voor de bewoners van aanleunwoningen (zie volgend punt) waarvoor vanuit het concept gepleit wordt voor de nabijheid van een zorgvoorziening op 50 à 150 meter. Ook kunnen een aantal aangepaste woningen en ouderenwoningen in de nabijheid van dit zorgcentrum worden voorzien. Specifieke aanbevelingen per gebied zijn: WZZ Centrum: geen uitbreiding meer van WGL ROB-RVT. Bekijken hoe men (een gedeelte van) het bestaande aanbod als verzorgd wonen kan organiseren. WZZ Midden, West, Oost, Zuid: zoeken naar mogelijkheden om ruimte in programmatie als verzorgd wonen in te vullen. Indien men dit als lokaal bestuur zelf niet kan of wil organiseren: zoeken naar samenwerking met en/of stimuleren van privé-initiatief. WZZ Noord: toekomstige WGL: aangezien het hier om een privéinitiatief gaat, verdient het aanbeveling om met de initiatiefnemers samen te zitten zodat kan nagegaan worden of en hoe er kan gewerkt worden volgens het principe van verzorgd wonen en of en hoe samenwerking met het lokale bestuur mogelijk is om bijvoorbeeld vanuit het ROB-RVT zorg in de wijk te organiseren. Aanleunwonen 119 Vraag Indien men de WGL van het aanleunwonen bouwt als serviceflat, is er in 2020 in Genk ruimte voor 396 WGL aangezien er momenteel nog geen erkende serviceflats zijn in Genk. Aanleunwoningen kunnen ook via een SHM gebouwd worden. Om te bepalen wat de ruimte is, verwijzen we naar de mogelijke aanbeveling om het aandeel ouderenwoningen van SHM in het totale patrimonium van de SHM te verhogen tot 30%. 119 Met aanleunwonen bedoelen we hier zoals eerder al toegelicht het concept beschut wonen uit de woonzorgzone. We bedoelen hier dus niet het beschut wonen voor psychiatrische patiënten zoals dat momenteel in Vlaanderen via de wet op de ziekenhuizen wettelijk geregeld is. Het aanleunwonen is er bedoeld voor personen met een middelmatige zorgbehoevendheid die voldoende hebben aan huishoudelijke ondersteuning en zorg op afspraak en dus geen 24 uurstoezicht nodig hebben. Via een noodsysteem en bijvoorbeeld de koppeling met een zorgpost in het activiteitencentrum kan er wel noodhulp geboden worden indien nodig. Vanuit het concept stelt men clusters voor van 12 tot 15 bewoners: de nood aan 81 WGL voor aanleunwonen in 2007 komt dan overeen met minimaal 5 clusters van 15 personen.

270 246 Hoofdstuk 3 Een derde mogelijk is om deze WGL te realiseren via een dienst voor zelfstandig wonen (zie hoger). Volgens berekeningen (punt 2.2) is er nu in Genk per WZZ ( inwoners) nood aan 81 WGL voor aanleunwonen, in , in Hierin zitten ook de huidige bewoners van een ROB met een O- en A-profiel bevat. Aanbod Zie ook GIS-kaart 1, 3, 15b. Momenteel zijn er in Genk zo n 300 sociale woningen gekoppeld aan of in de buurt van een LDC die quasi functioneren als een serviceflat. Deze zijn gelegen in: WZZ Centrum: wijk Vlakveld en Genk centrum (206 WGL) en in de toekomst ook t.h.v. de welzijnscampus (100); WZZ West: wijk boxbergheide (21 WGL); WZZ Oost: wijk waterschei Noord (48 WGL); WZZ Zuid: wijk Kolderbos (20 WGL); De overige WZZ s hebben geen aanbod. In 2004 behoorde in het arrondissement Hasselt (cijfers Riziv) 35% van de bewoners van de ROB en RVT s tot de O- of A-categorie. Dit betekent dat er voor O- en A-bewoners momenteel in: WZZ-centrum 151 WGL zijn (+ nog plannen voor uitbreiding); WZZ Noord een 14-tal WGL (met plannen voor uitbreiding tot 40) zijn; De overige WZZ s hebben geen aanbod. Er zijn geen erkende serviceflats. Er is geen dienst voor zelfstandig wonen. Aanbevelingen Vermits er tegen 2025 in iedere WZZ vraag is voor 131 WGL aanleunwonen en dit aanleunwonen te organiseren is vanuit bijvoorbeeld de sociale woningen gekopppeld aan LDC s of vanuit de ROB s, kunnen we berekenen in welke gebieden er geen of een te laag aanbod is: WZZ Centrum: 206 WGL sociale woningen WGL ROB (+ nog plannen voor uitbreiding) maakt samen 357 WGL; WZZ Midden: geen aanbod; WZZ West: 21 WGL; WZZ Noord: 14 à 40 WGL; WZZ Oost: 48 WGL; WZZ Zuid: 20 WGL. Dit betekent dat men enkel in WZZ Centrum voorlopig voldoende WGL heeft die als aanleunwonen kunnen georganiseerd worden, mits bijvoorbeeld het voorzien van 24-uurs (nood)hulp. In de andere WZZ s is het aanbod beperkt en zal er nieuwe infrastructuur nodig zijn wil men dit aanbod er realiseren.

271 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 247 Wanneer men deze nieuwe infrastructuur voor aanleunwoningen wenst te bouwen als serviceflats heeft men nog de gehele programmatie ter beschikking vermits er in Genk nog geen wettelijk erkende serviceflats zijn. Per WZZ zal er moeten gezocht worden hoe de garantie op 24-uurs(nood)hulp kan georganiseerd worden (zie ook hoger). Het ideale is wanneer de nieuwe of verbouwde aanleunwoningen voorzien worden in de nabijheid van een zorgpost van waaruit de zorg kan verleend worden. Daarnaast dient men in de onmiddellijke omgeving ook voldoende voorzieningen te hebben en zeker een ruimte voor ontmoeting te hebben. Ook hier geldt dat voor bepaalde gebieden zoals Bokrijk of Sledderlo het algemene voorzieningenniveau in de wijk zal moeten verhoogd worden; Ook hier verdient het aanbeveling om na te gaan of er ruimte en interesse is voor een dienst voor zelfstandig wonen voor personen met een handicap (zie hoger). Via een samenwerking met deze dienst zou er vanuit de ADL-centrale wellicht ook hulp kunnen geboden worden in nabijgelegen aanleunwoningen. Door een dergelijke samenwerking op te zetten zal de nachtelijke permanentie door het gezamenlijk inzetten van personeel financieel interessanter zijn. Het aanleunwonen zou eventueel ook gefinancierd kunnen worden als een ROB. We beschouwen immers ook de personen behorende tot de ROB O- en A-zorgcategorie als een doelgroep voor het aanleunwonen. Zoals het ROB echter nu wettelijk geregeld is via diverse erkennings- en personeelsnormen en ook de VIPA-subsidiëring is geregeld, lijkt het ons niet mogelijk dat de nieuwe zorgvorm aanleunwonen langs deze wettelijke weg zou kunnen erkend worden. Het aanleunwonen voldoet vermoedelijk immers op enkele cruciale punten niet aan deze normen: bijvoorbeeld inzake het continue toezicht of het ontbreken van een gemeenschappelijke woonruimte omdat men bijvoorbeeld voor ontmoeting of warme maaltijden beroep doet op het LDC. Het is niet tot nog toe niet duidelijke of en wanneer het toekomstige nieuwe thuiszorgdecreet hierin meer mogelijkheden biedt. Aangepaste woningen Vraag Er is geen programmatie van toepassing. Volgens berekeningen (punt 2.2, tabel 3.24) is er nu in Genk per WZZ ( inwoners) nood aan 164 aangepaste woningen, in en in aangepaste woningen. 120 Dit wil zeggen dat tegen 2025 gemiddeld 6,8% 120 In het woonbehoefteonderzoek bij de Genkse Senioren (Mens en Ruimte; 2005) werd het potentieel aan bijkomende aangepaste woningen voor het gehele grondgebied geschat op 900 tot woningen. Onder aangepaste woningen rekent men er momenteel ook alle woningen voor ouderen van de SHM Nieuw Dak. Niet alle aangepaste woningen hoeven echter voor ouderen bedoeld te zijn, en niet alle woningen voor ouderen dienen aangepast te zijn.

272 248 Hoofdstuk 3 van het woningaanbod uit aangepaste woningen zou moeten bestaan (rekening houdend met de gemiddelde huishoudgrootte). 80% van de aangepaste woningen hebben als doelpubliek 60-plussers, de overige 20% zijn gericht naar een jonger publiek. Wanneer we hiermee rekening houden, komen we uit op 1,4% van alle woningen die in 2025 aangepast zou moeten zijn. Bij de ouderenwoningen (zo n huur of koop per WZZ, zie hoger) wil dit zeggen dat er in 2025 zo n 196 aangepast dienen te zijn, of zo n 18%. Vanuit het STAGG WZZ-concept komt men tot de aanbeveling dat een kwart van de aangepaste woningen in de buurt van een zorgcentrum moet zijn gelegen. Aanbod Net zoals bij de levenslange woningen, zijn er ook voor de aangepaste woningen geen gegevens beschikbaar van wat het huidige aanbod en spreiding in Genk is. Ook hier kunnen we er vanuit gaan dat slechts een beperkt aantal woningen aangepast is en eerder op individueel initiatief werd aangepast (bijvoorbeeld met subsidiëring vanuit het Vlaamse Agentschap voor Personen met een Handicap). De sociale huurwoningen van Nieuw Dak, specifiek voor senioren kunnen ook beschouwd worden als een beperkte vorm van aangepaste woningen. De spreiding van dit aanbod werd hoger al besproken (zie ook GIS-kaart 15b). Aanbevelingen Uiteraard zal men dit aanbod net zoals de levenslange woningen niet van vandaag op morgen realiseren. De vooropgestelde percentages kunnen echter wel als richtcijfer dienen bij nieuwe projecten van ontwikkelaars, maar ook in de sociale huisvesting (ADL-woningen zijn bijvoorbeeld aangepaste sociale woningen). Samen met de SHM kan ook worden nagegaan of en hoe een deel van het bestaande aanbod sociale woningen kan verbouwd worden tot aangepaste woningen. Bij zowel particulieren als bij grotere privé-investeerders verdient het aanbeveling om privé-initiatief op dit vlak te stimuleren. De beleidsaanbevelingen die voor het stimuleren van het levenslang wonen in hoofdstuk 2 werden geformuleerd, kunnen hiervoor inspirerend zijn (bijvoorbeeld informeren via éénloket en folder/brochure, subsidiëren via premie,...). Naar inplanting toe is er de aanbeveling dat 25% van deze woningen in de buurt van een zorgcentrum en coördinatiecentrum moeten voorzien worden.

273 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Woonomgeving Vraag Het concept van de WZZ bepaalt voor de woonomgeving dat: er voldoende open ruimte moet zijn, er voldoende groen moet zijn, er mogelijkheden tot ontspannen en ontmoeten in open lucht moeten zijn, de woonomgeving veilig, en ook goed toegankelijk moet zijn. Aanbod Zie ook GIS-kaart 7, 14, 15a, 15b. Vanuit de kaartgegevens hebben we slechts een beperkt zicht op de woonomgeving. Aanwezigheid van groen: er zijn grote stukken groengebied volgens het gewestplan op het grondgebied aanwezig. Zeker aan de rand van alle WZZ is er telkens aansluiting op grote stukken groen. Het aanbod aan speelpleinen is verspreid aanwezig over het gehele grondgebied. Toch zijn er een aantal gebieden waar er geen of slechts een beperkt aantal aanwezig zijn, dit is zo ondermeer in WZZ Centrum wijken Bret en Gelieren, WZZ Midden wijken Bokrijk en Hasseltweg en in WZZ Oost wijk Oud- Waterschei. Naar veiligheid toe hebben we enkel zicht op een deelaspect met name de aanwezigheid van zones waar men maximum 30 of 50 kilometer per uur mag rijden. We zien dat in alle wijken grote oppervlakten zijn ingekleurd als zone 30 of 50 (of als bebouwde kom). Een uitzondering hierop zijn de grote invalswegen. Naar toegankelijkheid toe hebben we enkel beperkte informatie over het openbaar vervoer. We stellen vast dat er heel wat bushaltes in Genk zijn, maar dat in de WZZ Centrum de wijken Molenblook en Gelieren er slechts een beperkt aantal hebben. Dit is ook zo in de WZZ Noord voor de wijken Hoevenzavel en Driehoeven. In de WZZ Midden zien we dat de haltes enkel op de grote invalswegen zijn gelegen en quasi niet in de wijken We hebben geen zicht op hoe toegankelijk de woonomgeving is voor bijvoorbeeld rolwagengebruikers of ouderen die een beperkte mobiliteit hebben (en die daardoor bijvoorbeeld voldoende rustbanken nodig hebben). Aanbevelingen Wanneer men een bepaalde WZZ verder vorm wenst te geven, dient men in de gehele WZZ of eventueel in eerste instantie in een kleiner afgebakend gebied

274 250 Hoofdstuk 3 rond de zorgcentra zeker onderstaande zaken te voorzien. Deze aanbevelingen dienen mee afgestemd te worden op en getoetst te worden aan de al bestaande en geplande beleidsacties van o.a. de dienst wijkontwikkeling. Autovrije afgescheiden fiets- en wandelroutes met voldoende zitbanken die als een centrale as doorheen de WZZ lopen, die langs de belangrijkste voorzieningen lopen, die obstakelvrij zijn en waarvoor een aparte bewegwijzering wordt ontwikkeld. Om de sociale veiligheid te garanderen dient er op wegen en looppaden voldoende verlichting te zijn, mag het openbaar groen de zichtbaarheid niet belemmeren en is het belangrijk dat in de handelscentra bepaalde straten niet uitgestorven zijn na sluiting van kantoren en winkels. Daarom dient ook leegstand beperkt te worden. Niet alleen de weg naar de voorzieningen en primaire diensten dient toegankelijk te zijn, ook de infrastructuur van deze diensten zelf. Het voorzien van een toegankelijkheidsprijs dient verder gezet en eventueel uitgebreid te worden. Aansluitend bij een geplande woonzorgvoorziening of bij aanleunwoningen kan een gemeenschappelijke en rolstoeltoegankelijke tuin of park worden ingericht. Wanneer de voorziening zich ook richt op dementerenden, kan een gedeelte van deze tuin worden afgesloten. Wanneer men een WZZ ook voor alle lagen van de bevolking wil aantrekkelijk maken, is het belangrijk dat het er ook voor gezinnen aangenaam wonen is. Daartoe dienen er ook voldoende speelpleinen te zijn die langs toegankelijke voetgangers- en fietspaden veilig bereikbaar moeten zijn. De gesignaleerde witte vlekken dienen ingevuld te worden prioritair in die gebieden die men als WZZ wenst te ontwikkelen en waar men dus prioritair een evenwichtige mix tussen jong en oud nastreeft. Mobiliteit: er is enkel een soort van programmatie terug te vinden voor het openbaar vervoer via het decreet inzake basismobiliteit 121. We stelden vast dat in een aantal wijken het aantal bushaltes beperkt is. Over de frequentie van bediening, de toegankelijkheid van de bussen en de efficiëntie van de buslijnen hebben we momenteel geen informatie. Wanneer men een woonzorgzone wenst te realiseren dienen alleszins voldoende bushaltes voorzien te worden en is ook een goede verbinding met het treinstation belangrijk. Ook dienen er voldoende gespreid parkeerplaatsen te zijn voor personen met een handicap. Ook hierover hebben we momenteel geen gegevens. 121 Hierin wordt basismobiliteit als een sociaal basisrecht beschouwd waaruit een aantal richtlijnen voortkomen zoals de maximale afstand tot bushokjes, de minimumbediening van het openbaar vervoer,

275 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Bepaling prioriteiten Het streefdoel voor een lokaal bestuur zou het ontwikkelen van het gehele grondgebied tot woonzorgzone moeten zijn. Gezien het feit dat dit echter niet van vandaag op morgen kan verwezenlijkt worden, kan men vanuit een samenhangend plan voor het gehele gebied aan één of meerdere gebieden prioriteit geven. Daarnaast kan men een aantal beleidsaanbevelingen voor het gehele gebied prioritair uitwerken (zie hoofdstuk 1). We geven een aantal elementen waarmee men dient rekening te houden bij het bepalen van deze prioriteiten Demografische situatie Bij het bepalen van prioritair te ontwikkelen gebieden is de demografische situatie een belangrijke factor. Gebieden met veel ouderen vragen snel maatregelen, gebieden met veel aankomende ouderen kunnen in een volgende stap ontwikkeld worden. Vanuit de SVR-2005 projecties zijn er geen cijfers beschikbaar van de demografische evolutie in Genk op wijkniveau. We brachten daarom per statistische sector de huidige leeftijdsverdeling van de Genkse inwoners in kaart op basis van de inschrijving in het rijksregister op 1 januari We gebruikten de leeftijdsgroepen -45 jarigen, jarigen, jarigen en 85-plussers. Op de kaarten 0 (zie kaartenbundel) geven we het overzicht voor het gehele grondgebied en zoomen we via de deelkaarten op iedere woonzorgzone in. We vermelden naast de procentuele verdeling ook telkens de absolute aantallen omdat een aantal statistische sectoren slechts een zeer klein aantal inwoners telt en de procentuele verdeling bijgevolg niet veel zegt. Op basis van deze cijfers hebben we een zicht op het huidige aantal ouderen en krijgen we ook een beeld van het aantal aankomende ouderen per wijk. Hierbij houden we geen rekening met eventuele interne migraties binnen de wijken onderling. We stellen vast dat enkel in de WZZ Centrum en WZZ Midden er statistische sectoren zijn waar meer dan 20% van de bevolking uit 65-plussers bestaat (oranje en rode kleur in taartdiagrammen kaarten 0). Deze hoge concentratie aan ouderen heeft uiteraard ook te maken hebben met een uitgebreid aanbod aan wonen en zorg voor ouderen. Vraag en aanbod spelen immers in op elkaar. Dit geldt zeker voor de statistische sectoren Genk Centrum en Termien Tuinwijk omdat daar grote concentraties aan ouderenwoningen zijn. Maar in de WZZ centrum kennen ook de statistische sectoren Genk Centrum Noord, Vlakveld en Molenblook hoge concentraties 65-plussers. In WZZ Genk Midden gaat het dan om de statistische sector Bokrijk. Verder zijn er nog een aantal statistische sectoren in andere WZZ s die ook een behoorlijk hoog aantal en aandeel aan 65-plussers hebben. Dit is zo o.a. voor Boxbergheide (WZZ Genk West) met 19% 65+plussers, Zwartberg Zuid (17%) en Zwartberg Tuinwijk Noord (19%) beiden in WZZ Genk Noord en quasi de gehele WZZ Genk Oost met 14 à 15% 65-plussers. In de WZZ Genk Zuid zijn er wel een

276 252 Hoofdstuk 3 aantal gebieden met een 13 à 15% aan 65-plussers zoals Flettersdel, Klein Langerlo, Langerlo, maar hier gaat het telkens om kleine aantallen inwoners. Enkel de wijk Kolderbos kent een behoorlijke concentratie 65-plussers (13%) wat daar toch voor zo n kleine 400 ouderen staat. Op basis hiervan zouden we kunnen besluiten dat men op korte termijn vooral de gehele WZZ Centrum en WZZ Midden dient verder te ontwikkelen tot volwaardige woonzorgzone. Gebieden met veel 45- tot 65-jarigen (groene kleur in taartdiagrammen op kaart 0) zijn gebieden met veel aankomende ouderen. In deze gebieden moet men vooral op middellange termijn bekijken of en hoe deze gebieden tot woonzorgzones kunnen ontwikkeld worden. Ook hier kennen Genk Centrum en Genk Midden hoge percentages aankomende ouderen. Zuiver demografisch gezien zijn dit dus zeker redenen om deze gebieden zeker prioritair tot woonzorgzones te ontwikkelen. In WZZ West zijn er ook behoorlijke concentraties van aankomende ouderen en dit zeker in de statistische sectoren Boxbergheide (31%) Oud Winterslag (27%) en Winterslag Tuinwijk 1 (27%). In de WZZ Noord valt vooral de wijk Nieuwe Kempen op die met een aandeel van 36% staat voor een 600-tal 45- tot 65-jarigen. Verder zien we dat een aantal dichtbevolkte gebieden uiteraard ook grote aantallen aankomende ouderen hebben. Dit is zo ondermeer in de WZZ West voor Winterslag Tuinwijk 2&4 (587 aankomende ouderen), in de WZZ Noord in Zwartberg Zuid (403) en Zwartberg Tuinwijk Noord (422) en in de WZZ Oost in Waterschei Noord (808), Waterschei Zuid (679) en Oud-Waterschei (892). In de WZZ Zuid gaat het dan om de wijk Kolderbos met 582 aankomende ouderen. Op basis hiervan kunnen we stellen dat na WZZ Centrum en WZZ Midden, de WZZ West en de WZZ Oost verder ontwikkeld dienen te worden. Daarmee blijven we dus min of meer in het centrum van het grondgebied. In een derde stap kunnen dan de WZZ Noord en Zuid ontwikkeld worden. Toch zullen ondertussen ook hier wijken met hoge aantallen aankomende ouderen zoals de wijk Nieuwe Kempen of Kolderbos de nodige voorzieningen voor wonen met voldoende en aangepaste zorg en dienstverlening moeten hebben Voorzieningenniveau economische haalbaarheid Naast deze zuivere demografische component speelt uiteraard ook de haalbaarheid mee. Voor gebieden die weliswaar een oudere bevolking kennen maar die dun bevolkt zijn en een laag voorzieningniveau kennen, zijn bepaalde aspecten van een woonzorgzone zoals bijvoorbeeld het voorzien van 24-uurszorg veel moeilijker te organiseren zeker in verhouding tot wat dit zou kosten. Het minder investeren in bepaalde voorzieningen of dienstverlening in een aantal dunbevolkte gebieden is een keuze van het lokale bestuur. In dergelijke gebieden kan men in plaats van woningaanpassing voor ouderen een duidelijke politiek voeren die eerder het verhuizen naar gebieden met meer uitgebouwde voorzieningen stimuleert.

277 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 253 Zeker voor wat betreft de tweepolige gebieden WZZ Midden en WZZ Zuid zal dit probleem zich eerder stellen omdat er daar telkens twee duidelijke kernen zijn die - wil men het zelfstandig thuis wonen bevorderen en de afstanden tot de voorzieningen beperkt houden - toch een aantal duidelijke basisvoorzieningen in elk van de twee kernen veronderstelt. Wanneer we zuiver en alleen naar het voorzieningenniveau kijken zien we dat WZZ Centrum een hoog voorzieningenniveau kent. Dit is uiteraard logisch en nodig omdat het gebied een hoge bevolkingsdichtheid kent en ook een centrumfunctie vervult. Dit mag echter niet met zich meebrengen dat het centrum volledig vergrijst. Ook in de gedecentraliseerde kernen zijn er heel wat ouderen waarvoor een basisvoorzieningenniveau nodig is. Daarnaast stellen we vast dat er in Genk een aantal kernen zijn met toch grote concentraties aan (aankomende) ouderen waar het aanbod aan voorzieningen momenteel eerder laag is. Dit is zeker zo in de wijken Kolderbos en Bokrijk, die deel uitmaken van de tweepolige woonzorgzones. Hier dienen duidelijke beleidskeuzes gemaakt te worden: ofwel ontwikkelt men deze gebieden tot volwaardige woonzorgzones en bouwt men er de infrastructuur en dienstverlening uit, ofwel investeert men hier enkel in een aantal basisvoorzieningen waardoor de inwoners ofwel zijn aangewezen op eigen mantelzorg, vrijwilligers en het klassieke bestaande thuiszorgaanbod ofwel impliciet bij ernstige zorgbehoevendheid dienen te verhuizen. 5.6 Samenvattende tabel en besluit In bovenstaande oefening vertrekken we voor het bepalen waar en hoe er op het Genkse grondgebied woonzorgzones kunnen ontwikkeld worden van de ruimte in de wettelijke programmatie, (de spreiding van) het huidige aanbod en de verwachtte nood aan woonzorgvormen. We bakenden zes gebieden af die een logisch geheel vormen qua omvang, fysieke barrières en sociologische samenhang. We formuleerden beleidsaanbevelingen om deze gebieden tot volwaardige woonzorgzones te ontwikkelen op het vlak van de zorg- en dienstverleningsinfrastructuur, de zorg- en dienstverlening zelf en de wooninfrastructuur en woonomgeving. Onderstaand vatten we de belangrijkste aanbevelingen voor het gehele grondgebied en voor de verschillende woonzorgzones samen. De keuze van welke aanbevelingen waar worden uitgevoerd zijn beleidsbeslissingen die in eerste instantie door het lokale bestuur dienen genomen te worden. Wanneer men er voor kiest om bepaalde gebieden verder te ontwikkelen tot volwaardige woonzorgzones zullen de geformuleerde beleidsaanbevelingen nog verder verfijnd en geconcretiseerd dienen te worden.

278 254 Hoofdstuk 3 Tabel 3.5 Belangrijkste beleidsaanbevelingen voor het gehele grondgebied en voor de zes woonzorgzones. Voor het gehele grondgebied: ALGEMEEN - Men dient na te denken over hoe men het proces van woonzorgzonering verder wil laten verlopen en welke strategie men hierbij zal hanteren. Vooreerst dient er een voldoende groot draagvlak gecreëerd te worden: zoveel mogelijk actoren uit de beleidsdomeneinen zorg, wonen en welzijn maar ook uit aanverwante beleidsdomeinen zoals ruimtelijke ordening, wijkontwikkeling dienen overtuigd te zijn van het concept. Hierbij dient men ook af te toetsen of de gestelde beleidsaanbevelingen passen binnen de huidige en toekomstige beleidsopties van de eigen en aanverwante beleidsdomeinen. Het verdient ook aanbeveling dat alle actoren uit de woon- welzijns- en zorgsector betrokken worden bij dit proces en dat er een soort van gezamenlijke visie wordt geformuleerd. Hierbij dient men na te denken over de aanstelling van een projectleider en of projectgroepen die de woonzorgzonering verder kunnen aansturen. Het is ook essentieel dat wanneer men beslist een bepaald gebied tot woonzorgzone te ontwikkelen hierbij ook bewoners een inbreng moeten hebben zodat er maximaal met hun vraag kan rekening gehouden worden. Hoe men naar de volledige bevolking kan communiceren en het totale beleid inzake wonen, zorg en welzijn te Genk kan kenbaar maken, wordt in het volgende hoofdstuk besproken. - Gezien het ontwikkelen van het gehele grondgebied tot woonzorgzone een erg ingrijpend proces is, is een optie om gefaseerd te werken. Demografisch gezien dient men WZZ Centrum en WZZ Midden eerst te ontwikkelen, WZZ Oost en WZZ West in een tweede fase en WZZ Zuid en WZZ Noord in een derde fase. - Men werkt ook best planmatig aan de realisatie van de verschillende aspecten van de woonzorgzones. We ontwikkelden hiertoe een instrument in Excel dat vraag en aanbod in kaart brengt: we zetten de theoretisch behoefte in Genk naast het huidige aanbod per woonzorgzone. Daardoor krijgt men schematisch een beeld wat er per WZZ dient te gebeuren en kan men het overzicht ook updaten als er wijzigingen in de behoefte zijn of er realisaties in het aanbod zijn. Tevens wijzen we op het bestaan van de checklist Global Age-Friendly Cities van de WHO 122 welke ook een hulpmiddel kan zijn om systematisch een aantal zaken af te toetsen.daarnaast is het echter ook zaak om beslissingen te nemen over bepaalde gebieden: wil men gebieden met een laag voorzieningenniveau aantrekkelijk maken voor het wonen met zorg in alle fasen van het leven of zegt men voor een aantal gebieden dat er beter verhuisd wordt als men zorgbehoevend wordt? Voor de tweepolige gebieden WZZ Midden en WZZ Zuid dient men af te wegen of men in beide kernen wil investeren in extra voorzieningen voor wonen, zorg en dienstverlening. Zeker voor wat betreft de kernen rond Kolderbos en Bokrijk waar veel (aankomende ouderen) zijn en er nu weinig voorzieningen zijn. Bij de WZZ Zuid heeft ook de kern Oud- en Nieuw-Sledderlo zeer weinig voorzieningen. In dergelijke gebieden kan men naast of in plaats van het verhogen van het professionele aanbod of het verhogen van het voorzieningenniveau bijvoorbeeld wel een vrijwilligerswerking stimuleren waarmee er 122 WHO (2007), Global Age-friendly Cities: A Guide. Deze gids is in de eerste plaats gericht naar stadsplanners en is gebaseerd op overleg met ouderen in 33 steden in 22 landen over de gehele wereld. De gids bevat een checklist die toelaat de verscheidene aspecten van de leefomgeving te monitoren. Deze checklist (beschikbaar in het Engels en Frans) werd door H. Hinnekint naar het Nederlands vertaald (december 2007). Deze vertaling wordt door het OOK ter beschikking gesteld aan alle geïnteresseerden (zie maart 2008).

279 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk 255 toch een zeker basisaanbod in een wijk kan gerealiseerd worden. Vandaag bestaan reeds zo n voorbeelden. 123 Zaak is vooral van voldoende en kwaliteitsvolle hulp op vraag en hulp buiten de kantooruren ter plaatse te brengen. De haalbaarheid van het toepassen van het concept hangt ook samen met het feit dat een aantal voorzieningen ervan nieuw zijn er bijgevolg ook geen financiering voor is. Men zal dus creatief moeten zijn in het zoeken naar financieringsbronnen. Enkele mogelijkheden zijn bijvoorbeeld het samenleggen van een aantal middelen uit diverse bronnen of het vragen van financiering van een pilootproject vanuit de hogere overheden. - De veelheid aan zorg- en dienstverleningsinfrastructuur zoals die werd besproken (consultatie- en permanentieruimten, ontmoetingsruimten, ruimten voor informatie en advies, coördinatiepunt, activiteitencentrum,...) hoeft hierbij niet afschrikkend te werken. Heel wat van deze functies kunnen immers geclusterd worden en in één of enkele gebouwen worden ondergebracht en dit zeker in bestaande infrastructuur zoals een LDC. Mits goede afspraken kunnen ruimten van een gebouw ook door verschillende partners samen gebruikt worden. 124 INZAKE ZORG EN DIENSTVERLENING (infrastructuur en dienstverlening zelf): - Per WWZ is er nood aan een laagdrempelige voorziening van waaruit de dienstverlening kan aangestuurd worden (coördinatiecentrum) en waar inwoners met al hun vragen omtrent wonen, zorg en welzijn terecht kunnen (één-loket). In een aantal WZZ s kan deze functie bijvoorbeeld opgenomen worden door het LDC in andere WZZ s moet men zoeken naar alternatieven, desnoods via een telefonisch loket naar analogie met de Zorgtelefoon. Bij deze zelfde laagdrempelige voorziening dient te worden nagegaan of er permanentie-uren door 1stelijnsgezondheidswerkers of andere diensten zoals CAW s kan voorzien worden. - Men dient het overleg aan te gaan met Unizo en de plaatselijke handelaars om leemten in het aanbod van primaire winkels te bespreken en na te gaan hoe diensten aan huis kunnen worden geleverd of hoe buurtwinkels kunnen gestimuleerd worden, eventueel volgens het concept van de buurtwinkel-plus. - Voldoende laagdrempelig en toegankelijk vervoer is essentieel om inwoners korter bij bepaalde diensten te brengen. - Quasi alle diensten die huishoudelijke hulp bieden zijn in het centrum gelegen. Wanneer hun dienstenaanbod voldoende is, hoeft dit echter geen probleem te zijn. Een kantoor van een dergelijke dienst gekoppeld aan een coördinatiecentrum van waaruit alle hulp wordt aangestuurd kan echter drempelverlagend werken. - Het verdient aanbeveling na te gaan of een aantal innovatieve projecten kunnen ontwikkeld worden door het opstarten van een 24-uurszorgpost: het voorzien van 24-uurs(nood)hulp op vraag desnoods in eerste instantie in een kleiner afgebakend gebied binnen een woonzorgzone in samenwerking met de bestaande thuiszorgdiensten, de ROB-RVT s of G-dienst van het ziekenhuis; 123 Een voorbeeld is het Nestor -project. De gemeenten Alveringen, Vleteren en Poperinge werken er met vrijwilligers die een aantal diensten aanbieden: klusjesdienst, boodschappendienst, gezelschapsdienst (met zelfs de mogelijkheid tot inslapen) en een vervoersdienst. Voor alle diensten wordt een onkostenvergoeding vastgelegd. Een coördinator brengt vraag en aanbod bij elkaar. Hij waakt over een correcte inning van de onkosten. Het project zorgt voor een verzekering lichamelijke ongevallen en een polis burgerlijke aansprakelijkheid. Het project kadert in het decreet van 23 maart 1994 betreffende het georganiseerd vrijwilligerswerk in de welzijnsen gezondheidssector. 124 We verwijzen als voorbeeld naar het IGLO-project te Antwerpen waar het dienstencentrum als centrale voorziening heel wat functies opneemt zoals een ontmoetingsruimte met cafetaria en polyvalente ruimte, een zorgloket met informatie-, advies- en ombudsfunctie (met centraal aanspreekpunt voor burgers en een coördinatiefunctie m.b.t. eerstelijnsgezondheidszorg en vrijwilligerswerking), een uitvalsbasis voor de zorgverlening aan huis en een service- en wellnesscluster met wassalon, kapsalon, (zie ook hoofdstuk 1, voorbeeldprojecten).

280 256 Hoofdstuk 3 het geïntegreerd aanbieden van verpleging en verzorging door wijkteams bestaande uit zowel thuisverpleegkundigen als gezinsverzorgenden; nagaan of er samenwerking mogelijk is met de ADL-centrale van een op te richten dienst voor zelfstandig wonen voor personen met een lichamelijke handicap; nagaan of er samenwerking mogelijk is met de PAS-centrale gelegen op de welzijnscampus eventueel in combinatie met de integratie van nieuwe technologie. INZAKE WOON(ZORG)INFRASTRUCTUUR EN WOONOMGEVING: - Het huidige aanbod aan woonzorginfrastructuur is erg geconcentreerd. De resterende ruimte in de programmatie (ROB-RVT, DVC, KV, Serviceflats) moet maximaal benut worden en dit bij voorkeur in die gebieden waar er nu nog niets is. De berekende benodigde aantallen per WZZ en de woonreserve kunnen hierbij als richtcijfer gebruikt worden. - Levenslange woningen: streefcijfer voor nieuwbouw = 100%, voor bestaande wijken: 25% levenslang en 25% rollatortoegankelijk. Minimaal per WZZ volgens huidige woonzorggebruik in 2007: 479 woningen, in Private woningen specifiek voor ouderen. Streefdoel: 30% van het woningaanbod, per WZZ zijn dit minimaal 1080 woningen met 77% eigendomswoningen (836) tegenover 23% (244) huurwoningen voor ouderen. Best allen levenslang gebouwd, 18% aangepast. - Private kangoeroewoningen: 1. Bepalen waar ruime definitie (niet noodzakelijk familiale band, zorgrelatie en zorgbehoevendheid) kan toegepast worden, bijvoorbeeld enkel in dunbevolkte gebieden en gebieden met weinig woonzorginfrastructuur zoals in WZZ Centrum: Bret, Gelieren, Kattevenne- Molenblook, in WZZ Midden: Bokrijk, Hasseltweg, Oud-Termien, in WZZ West: Oud- Winterslag, in WZZ Noord: Driehoeven, in WZZ Zuid: Langerlo, Oud-Sledderlo. In de overige wijken dient dan de enge definitie te worden toegepast. 2. Stedenbouwkundig bepalen waar meergezinskangoeroewoningen kunnen toegelaten worden: door opleggen van minimumafstand tussen twee woningen, enkel toelaten bij open bebouwing, - Sociale huur- en koopwoningen: huidig aandeel van 14% huurwoningen op peil houden (zie ook Sum, 2008). Hierbij wel een betere spreiding nastreven: in WZZ Midden, Bokrijk-Hasseltweg nu geen aanbod maar ook maar beperkte woningreserve. 1,4% dient aangepast te zijn. - Sociale huurwoningen voor ouderen. Streefdoel: ook hier kan men 30% als richtcijfer hanteren (is momenteel 17,4%, rekening houdend met geplande woningen stijgt dit tot 19,7%). Afhankelijk van waar men prioritair WZZ s wenst te ontwikkelen voorziet men er best ook prioritair extra sociale woningen voor ouderen. Er is momenteel een beperkt aanbod in WZZ West, Oost, Zuid en Noord. Best een deel uit te bouwen in buurt van een LDC, coördinatiepunt of zorgpunt. Best allen levenslang en 18 % aangepast. Een aantal kan ook volgens het concept van een kangoeroewoning gebouwd worden. - Sociale kangoeroehuurwoningen: zorgen voor een gerichte toewijzing, een aanspreekpersoon, enkel op plaatsen waar er toch een basis is aan voorzieningen (buurtwinkel, ontmoetingsruimte). Gebieden met weinig voorzieningen werden bij de private kangoeroewoningen al opgesomd. - Verzorgd wonen: zoeken naar mogelijkheden om ruimte in programmatie als verzorgd wonen in te vullen en dit vooral in de WZZ s waar er nu nog geen aanbod ROB-RVT is. Indien men dit als lokaal bestuur zelf niet kan of wil organiseren: zoeken naar samenwerking met en/of stimuleren van privé-initiatief. Per WZZ is er tegen 2025 nood aan zo n 105 WGL, enkel in WZZ centrum is dit momenteel ingevuld, hier kan men nagaan hoe het bestaande aanbod deels als verzorgd wonen kan georganiseerd worden. - Aanleunwoningen: Per WZZ is er tegen 2025 nood aan 131 WGL: enkel WZZ Centrum heeft voldoende WGL die men als aanleunwonen kan organiseren, mits bijvoorbeeld het voorzien van 24-uurs (nood)hulp vanuit een nabij gelegen zorgpost. In de andere WZZ s is het aanbod beperkt en is er bijkomende infrastructuur nodig. Men dient na te gaan of men dit kan realiseren via de ruimte in de programmatie voor serviceflats of via de financiering van ROB-RVT. Voor dit laatste zal men echter bij de overheid een uitzondering dienen te vragen omdat het aanleunwonen geen zuiver ROB-RVT is volgens de huidige reglementering.

281 Naar een plan voor woonzorgzones te Genk Aangepaste woningen: Tegen 2025 is er nood aan 1,4% van alle woningen die aangepast zijn. Bij de ouderenwoningen dienen dit er zo n 18% te zijn. 25% dient in de buurt van een zorgcentrum te zijn gelegen. - Woonomgeving: ook hier kan men er aan denken om een innovatief project uit te werken, eventueel in eerste instantie in een klein geconcentreerd gebied bijvoorbeeld in WZZ Centrum ter hoogte van het LDC Ter Hooie of de geplande welzijnscampus. Hier dienen o.a. rolstoeltoegankelijke verkeersvrije wandelroutes voorzien te worden, zitbanken, een eigen bewegwijzering,.. Deze wandelroutes dienen als een centrale as doorheen de WZZ en langs de belangrijkste voorzieningen te lopen en er dient een uitgebreid aanbod aan aangepast, toegankelijk en flexibel openbaar vervoer te zijn. WZZ Centrum: - Demografisch gezien prioritair te ontwikkelen. - Binnen dit gebied eventueel in eerste instantie starten met een kleiner gebied waarbinnen het zorg- en dienstenaanbod hoger is (bijvoorbeeld 24-uurszorg). - Niet uit het oog verliezen dat Bret en Gelieren vaak ook slechts een beperkt aantal voorzieningen hebben en dat voor een aantal inwoners het centrum wellicht ook vrij veraf is. - LDC: nagaan of deze ook de functie van een coördinatiecentrum en één-loket kan opnemen. Gezien hoge aantal inwoners en ouderen eventueel tweede centrum en één-loket te voorzien op de Welzijnscampus. - Geen uitbreiding meer van WGL ROB-RVT. Bekijken hoe men (een gedeelte van) het bestaande aanbod als verzorgd wonen kan organiseren. - Nagaan hoe men (gedeelte) van huidige WGL ROB-RVT voor weinig zorgbehoevenden en WGL SHM voor ouderen nabij LDC kan organiseren als aanleunwonen. - Woonomgeving: wijken Bret en Gelieren: voorzien van speelpleinen, wijken Gelieren en Molenblook nagaan of er voldoende bushaltes zijn, aanleggen van aangepaste wandelroutes. WZZ Midden: - Demografisch gezien prioritair te ontwikkelen. - Beleidsmatig af te wegen of men in beide kernen van de WZZ wil investeren in extra voorzieningen voor wonen, zorg en dienstverlening. Zeker voor wat betreft het gebied Bokrijk waar er veel (aankomende) ouderen zijn maar er toch weinig voorzieningen zijn (quasi geen primaire diensten en winkels, geen woonzorgvoorzieningen,..) en quasi geen woningreserve is. - Nagaan welke bestaande of nieuwe voorziening de functie van coördinatiecentrum en één-loket kan opnemen en dit voor de twee kernen. - Verzorgd wonen: zoeken naar mogelijkheden om ruimte in programmatie als verzorgd wonen in te vullen. - Aanleunwonen: zoeken naar mogelijkheden om bijkomende WGL volgens dit principe te organiseren, evt. via programmatie serviceflats. - Woonomgeving: voorzien van extra speelpleinen Bokrijk-Hasseltweg. Nagaan of er voldoende bushaltes zijn in de wijken.

282 258 Hoofdstuk 3 WZZ West: - Demografisch gezien: ontwikkelen in 2 de fase. - LDC: nagaan of deze ook functie van coördinatiecentrum en één-loket kan opnemen. - Verzorgd wonen: zoeken naar mogelijkheden om ruimte in programmatie als verzorgd wonen in te vullen. - Aanleunwonen: zoeken naar mogelijkheden om bijkomende WGL volgens dit principe te organiseren, evt. via programmatie serviceflats. WZZ Noord: - Demografisch gezien: ontwikkelen in 3 de fase. - Nagaan hoe gebrek aan primaire diensten kan opgelost worden. - Nagaan welke bestaande of nieuwe voorziening de functie van coördinatiecentrum en één-loket kan opnemen, eventueel LDC in naburige WZZ Oost. - Voor kinderen is er momenteel geen enkel aanbod aan voor- en naschoolse opvang of aan dagopvang. Wil men een evenwichtige mix in de bevolkingssamenstelling dient men ook voor hen in voldoende opvangmogelijkheden te voorzien. - Verzorgd wonen: er moet worden nagegaan of en hoe de initiatiefnemers van het bestaande ROB-RVT ( toekomstige WGL) kunnen en willen werken volgens het principe van verzorgd wonen en of en hoe samenwerking met het lokale bestuur mogelijk is om bijvoorbeeld vanuit het ROB- RVT zorg in de wijk te organiseren. - Aanleunwonen: zoeken naar mogelijkheden om bijkomende WGL volgens dit principe te organiseren, evt. via programmatie serviceflats. Hierbij wel rekening houden met eerder beperkte woningreserve. - Woonomgeving: nagaan of er voldoende bushaltes zijn in wijken Hoevenzavel en Driehoeven. WZZ Oost: - Demografisch gezien: ontwikkelen in 2 de fase. - LDC: nagaan of deze ook functie van coördinatiecentrum en één-loket kan opnemen, eventueel ook voor aanpalende WZZ Noord. - Verzorgd wonen: zoeken naar mogelijkheden om ruimte in programmatie als verzorgd wonen in te vullen. - Aanleunwonen: zoeken naar mogelijkheden om bijkomende WGL volgens dit principe te organiseren, evt. via programmatie serviceflats. - Woonomgeving: voorzien van speelplein in Oud-Waterschei. WZZ Zuid: - Demografisch gezien: ontwikkelen in 3 de fase. - Beleidsmatig af te wegen of men in beide kernen wil investeren in extra voorzieningen voor wonen, zorg en dienstverlening. Zeker voor wat betreft het gebied Kolderbos waar veel aankomende ouderen zijn en er nu weinig voorzieningen zijn. Ook in kern Oud- en Nieuw-Sledderlo zijn er weinig voorzieningen (bijvoorbeeld geen aanbod van primaire diensten). Een belangrijke randvoorwaarde hierbij is ook de ontwikkeling van het masterplan voor Sledderlo. - LDC: nagaan of deze ook functie van coördinatiecentrum en één-loket kan opnemen. Daarnaast ook nagaan hoe de dienstverlening ook kan aangeboden worden in de kern Oud- en Nieuw-Sledderlo. - Verzorgd wonen: zoeken naar mogelijkheden om ruimte in programmatie als verzorgd wonen in te vullen. - Aanleunwonen: zoeken naar mogelijkheden om bijkomende WGL volgens dit principe te organiseren, evt. via programmatie serviceflats.

283 259 HOOFDSTUK 4 ONTWIKKELING VAN EEN COMMUNICATIEPLAN 1. Inleiding Het stadbestuur van Genk wenst haar visie op levenslang wonen bekend te maken bij haar inwoners en bij alle actoren die betrokken kunnen worden bij het in de praktijk brengen van deze visie. Hiertoe zal een veelheid aan communicatiemiddelen moeten worden aangewend. In dit hoofdstuk geven we onze visie op een mogelijk communicatieplan. De verdere uitwerking hiervan en het omzetten in concrete acties is een taak voor het stadsbestuur. Voorafgaand aan concrete acties zijn nog een aantal beleidsbeslissingen noodzakelijk zoals verder uit deze tekst nog zal blijken. Om dit denk- en beslissingsproces van het lokale bestuur te ondersteunen, sommen we een aantal inhoudelijke en praktische aspecten op die als een checklist kunnen gebruikt worden. 125 We geven telkens een aantal aanbevelingen en aandachtspunten die mee in rekening kunnen genomen worden en de discussie mee kunnen stofferen. Deze checklist van elementen voor het communicatieplan wordt in punt 2 (de voorbereidende fase) besproken. Wanneer deze elementen duidelijker zijn, kan ook het voorgestelde communicatieplan (zie punt 3, ontwikkelingsfase) verder ingevuld en geconcretiseerd worden. Het lokale bestuur neemt alvast de optie om vooreerst een communicatieronde te doen bij de verschillende actoren van de betrokken beleidsdomeinen om alzo een breed draagvlak te creëren alvorens verdere stappen te ondernemen en alvorens de communicatie naar de bevolking te doen rond het gevoerde beleid van woonzorgzones. 2. Voorbereidende fase 2.1 Communicatieonderwerp De eerste vraag is welke boodschap men wil communiceren: wil men bijvoorbeeld een aantal woonvormen verder bekend maken of ziet men het breder en wil men 125 Gebaseerd op Goubin E. (2002), Tante Mariette en haar fiets. Handboek overheids- en verenigingencommunicatie.

284 260 Hoofdstuk 4 de visie van het bestuur op de integratie van wonen en zorg in Genk promoten en bekend maken? Deze visie dient verder geconcretiseerd te worden ondermeer op basis van de beleidsaanbevelingen van dit onderzoek. Men zou één concreet element kunnen bekend maken (bijvoorbeeld de ontwikkeling van een woonzorgzone op het grondgebied) of men zou kunnen bekend maken dat het Genkse bestuur streeft om zijn burgers zo maximaal mogelijk een gepaste en geïntegreerde oplossing inzake wonen, zorg en welzijn te bieden waardoor men, indien men dat wenst, zo lang mogelijk in de eigen woonst kan wonen. 2.2 Communicatiedoelgroep De tweede vraag is bij wie men de boodschap wil doen toekomen. Goubin (2002) stelt dat men de grootste kans op succes heeft wanneer de communicatiecampagne minstens gedeeltelijk wordt toegespitst en aangepast wordt aan verschillende doelpublieken. Een doelgroep moet hierbij redelijk homogeen zijn qua samenstelling (belangrijk voor de inhoud en de vormelijke aanpak van de campagne) en de groep moet ook tot op zekere hoogte afzonderlijk bereikbaar zijn (belangrijk voor het vaststellen van de communicatiemiddelen). Dus ook op dit punt moeten keuzes gemaakt worden. Enerzijds zijn er de rechtstreeks betrokkenen (zeg maar de burgers) anderzijds zijn er de partners die betrokken moeten worden bij de realisatie van de plannen tot o.a. woonzorgzones. Binnen dit dubbele doelpubliek zijn nog diverse subgroepen te onderscheiden. 2.3 Communicatiedoelstellingen Door het formuleren van concrete doelstellingen wordt duidelijk weergegeven welke de eindsituatie is die men met de communicatiecampagne wenst te bereiken. Doelstellingen kunnen worden geformuleerd op drie niveaus ( stages of mind ): op het kennisniveau, de houding en het gedrag. Wil men gedrag veranderen of beïnvloeden, zal men vooreerst de kennis moeten verhogen. Hierdoor kan de houding ten opzichte van een onderwerp veranderen en kan iemand al dan niet het gewenste gedrag aannemen. Er zijn heel wat concrete doelstellingen voor deze communicatiecampagne te bedenken. Zaak is van te bepalen waar de prioriteiten liggen. 2.4 Bepaling van objectieve en unieke kenmerken Om een goede campagne op te zetten is het volgens Goubin (2002) goed een sterkte-zwakte analyse uit te voeren over het product of de idee waarrond je campagne wil voeren. De positieve kenmerken kunnen immers voor input zorgen bij het bepalen van de communicatiestrategie. De minder goede elementen houden je met je voeten aan de grond en geven aan waar verbetering mogelijk is. Om dit goed te kunnen doen is het uiteraard nodig dat men het eens is over wat het eigenlijke communicatieonderwerp is.

285 Ontwikkeling van een communicatieplan 261 Een ander belangrijk element volgens Goubin (2002) is te bepalen of het campagne-idee of -product een uniek, positief kenmerk heeft. Dit kan in de campagne extra in de verf gezet worden. Wanneer in deze communicatiecampagne het onderwerp zou zijn het promoten en bekend maken van de visie van het bestuur op de integratie van wonen en zorg in Genk zouden unieke kenmerken kunnen zijn: dat Genk als enige lokale overheid werk maakt van het ontwikkelen van woonzorgzones voor het gehele grondgebied; dat men in deze woonzorgzones of een prioritair uit te werken woonzorgzone voorziet in een 24-uurs oproepbare zorg aan huis; dat wanneer burgers verhuizen naar een woning gebouwd volgens de principes van levenslang wonen, ze minder snel moeten verhuizen wanneer men zorgbehoevend wordt; 2.5 Communicatiekanalen en -middelen Men moet nadenken over welke communicatiekanalen en middelen er zijn en welke kunnen worden ingezet voor het overbrengen van de boodschap. Hierbij kan het bestaande overzicht van specifieke communicatiekanalen voor de stad Genk 126 wellicht heel wat inspiratie bieden. Het staat vast dat een communicatieplan gericht naar verschillende doelgroepen zich onmogelijk kan beperken tot één communicatiemiddel. Een combinatie van meerdere middelen zal nodig zijn en dit afhankelijk van de doelgroep waarnaar men zich richt. Anderzijds dient het plan realistisch te zijn tegenover de omvang aan financiële en andere inspanningen die het vereist. 2.6 Praktische aandachtspunten Naast de bovengenoemde inhoudelijke punten, dient men bij de ontwikkeling van een communicatieplan en -campagne volgens Goubin (2002) ook rekening te houden met een aantal praktische punten. Zijn er al vorige campagnes zijn geweest die aansluiten bij de huidige doelstellingen? Hierbij kan men nagaan naar welke doelgroepen deze gericht waren, welke middelen daar werden ingezet en wat de resultaten daar waren. Men kan daar dan op verder bouwen of bepaalde middelen of media juist niet of wel inzetten. Men moet rekening houden met eventuele richtlijnen inzake tekst en vormgeving: in welke mate moet men rekening houden met de huisstijl van de stad en/of het OCMW? Kan het zinvol zijn om sommige communicatiemiddelen zoals brochures in een aantal talen te vertalen? 126 Cf. N. Heylen, dienst communicatie stad Genk.

286 262 Hoofdstuk 4 Verder is het ook cruciaal dat de bepaalde doelstellingen, doelgroep, boodschap, aanspreken bij de doelgroep. Daarom moet de boodschap boeiend en opvallend gecommuniceerd worden. Gebruiken van een centrale visual en een centrale slogan kunnen dit ondersteunen. Ook moet er nagedacht worden over de timing: wanneer moet de informatieen promotiecampagne resultaat opleveren? Afhankelijk wanneer men resultaten wenst, kan men omgekeerd in de tijd beginnen te plannen. Daarnaast is het uiteraard noodzakelijk na te gaan hoe groot het budget is voor deze campagne en wie de campagne coördineert. 3. Ontwikkelingsfase In afwachting dat de lokale overheid de bovenbesproken aandachtspunten doorloopt en een aantal beslissingen neemt (bijvoorbeeld standpunt inzake kangoeroewonen, bepaalde verordeningen of premies, ontwikkeling woonzorgzones), formuleren we een eerste aanzet van communicatieplan. Daartoe formuleerden we zelf een voorlopig communicatieonderwerp, -doelstellingen en timing. Deze aanzet kan inspirerend zijn en kan worden aangepast naarmate men in Genk een andere boodschap naar een andere doelgroep wenst over te brengen, men bepaalde accenten wenst te leggen, men bepaalde prioriteiten voorop stelt en men over budget en middelen beschikt. 3.1 Voorstel onderwerp, doelgroep en doelstellingen Mogelijk onderwerp van de campagne Het Genkse bestuur streeft om zijn burgers zo maximaal mogelijk een gepaste oplossing inzake wonen, zorg en welzijn te bieden waardoor men, indien men dat wenst, zo lang mogelijk in de eigen woonst kan wonen. Mogelijke doelgroepen Rechtstreekse betrokkenen: (Aankomende) ouderen die zoeken naar woonoplossingen bij een (toekomstige) zorgbehoefte. Jonge gezinnen met bouwplannen. Private en publieke actoren: Zorg- en welzijnssector: voorzieningen uit de ouderen- en thuiszorg (rusthuizen, DVC, CKV: publiek, privaat, commercieel, diensten voor thuiszorg, thuisverpleging, geriatrische diensten, sociale dienst ziekenhuis), CAW s, OCMWdiensten, stadsdiensten (wijkontwikkeling, welzijn) zelfstandige zorgberoepen.

287 Ontwikkeling van een communicatieplan 263 Huisvestingssector: sociale huisvestingsmaatschappijen, stadsdiensten (woonbeleid, ruimtelijke ordening), private projectontwikkelaars, aannemers, architecten. Welzijnssector en aanverwante dienstverlenende organisaties: stadsdiensten (wijkontwikkeling,...), OCMW; buurtwerking: Rimo, Stebo; Culturele organisaties als intermediair voor het overbrengen van de boodschap aan de allochtone bevolking; Eventueel ook handel en horeca, (in het onderliggende voorstel van communicatieplan zullen we ons hiernaar in eerste instantie niet richten). Mogelijke communicatiedoelstellingen 1. De gehele bevolking moet meer kennis hebben over het gevoerde woon- en zorgbeleid van de lokale overheid. 2. De (aankomende) senioren moeten meer kennis hebben over de mogelijkheden van woningaanpassing en alternatieve woonvormen en moeten een zicht krijgen op het beleid dat de gemeente en het OCMW hieromtrent voeren. 3. (Toekomstige) inwoners met nieuwbouwplannen moeten geïnformeerd zijn over wat levenslang wonen inhoudt, moeten hier tegenover een positieve ingesteldheid kunnen ontwikkelen en binnen de mate van het mogelijke de principes ook willen toepassen in hun nieuwbouw. 4. Professionelen uit de zorg-, welzijns- en huisvestingssector moeten meer bewust zijn van de mogelijkheden voor burgers om langer zelfstandig te kunnen wonen en moeten hierbij inzien dat overleg en samenwerking over de verschillende sectoren noodzakelijk is. 3.2 Voorstel communicatiekanalen en -middelen Om voor de verschillende doelgroepen de verschillende doelstellingen te kunnen bereiken, zijn volgende communicatiemiddelen en -kanalen mogelijk: Middelen en kanalen gericht naar de inwoners van Genk Geschreven communicatie Een folder met informatie over levenslang wonen gericht naar alle leeftijdsgroepen en een aparte folder met informatie over woningaanpassing en alternatieve woonvormen. Hiervoor zou ook de bestaande brochure van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap inspiratie kunnen bieden (zie bijlage). Deze folder werd uitgewerkt door het Platform Wonen voor Ouderen. Hij heeft twee kanten die elk naar een eigen doelpubliek gericht zijn. Eén kant

288 264 Hoofdstuk 4 heeft als thema aanpasbaar bouwen en geeft de voordelen weer van een levenslange woning. Deze kant is gericht naar personen met (nieuw)bouwplannen. De andere kant heeft als thema wonen voor ouderen en bespreekt de mogelijkheden van woningaanpassing en alternatieve woonvormen. De folder is momenteel niet meer beschikbaar, noch op papier, noch digitaal. Mits een aantal aanpassingen en mits verwijzing zouden delen van de folder wel kunnen gebruikt worden of inspiratie kunnen bieden voor een folder op lokaal niveau. Een uitgebreidere brochure over levenslang wonen met praktische en eenvoudige tips die bij nieuwbouw relatief gemakkelijk toe te passen zijn en die het gevoerde beleid van de Genkse overheid weergeeft, alsook informatie geeft over premies, adressen van adviesbureaus,. Supplementair of complementair kan een gedrukte versie van de ontwerpgids levenslang wonen en de checklist ter beschikking gesteld worden (nu enkel nog on-line beschikbaar). Daarnaast zou ook een uitgebreidere brochure kunnen ontwikkeld worden waarin meer in detail de mogelijkheden van woningaanpassing 127 en alternatieve woonvormen worden besproken. Ook hier kan informatie over premies, adressen van adviesbureaus en het gevoerde lokale beleid worden aan toegevoegd; => Deze vier communicatiemiddelen (twee folders en twee brochures) zijn gericht naar een specifieke doelgroep en dienen dus bij voorkeur aan die specifieke doelgroep verspreid te worden: bij stadsdiensten woonbeleid en ruimtelijke ordening, via welzijnsdiensten, OCMW-diensten, dienstencentra, ouderenverenigingen,... => De oplage is afhankelijk van hoe men deze folders en brochures wenst te verspreiden: in displays, persoonlijke overhandiging bij info-avonden of bepaalde evenementen, per geadresseerde brief, huis aan huis, mailing samen met een infoblad,.. Folder en brochure levenslang wonen: ondermeer nagaan hoeveel personen per jaar een nieuwbouw realiseren in Genk, hoeveel vragen er bij de stadsdiensten over deze materie zijn, maar ook een bredere bevolkingsgroep kan een doelgroep zijn (zeker voor folder). Folder en brochure woningaanpassing en alternatieve woonvormen: baseren op aantal bezoekers dienstencentra, aantal bezoeken bezoekteam, navragen of sociale diensten (OCMW, ziekenhuis, mutualiteiten) geïnteresseerd zijn deze folder ter beschikking te stellen. => Elementen waar rekening mee gehouden moet worden zijn o.a. de eenvoud en duidelijkheid, de leesbaarheid (voldoende grote letters), de grafische illustraties. => Er kan zowel een geschreven als online versie voorzien worden. 127 Een voorbeeld is te vinden bij het thuiszorgcentrum van Kortrijk: brochure Tips voor Woningaanpassing.

289 Ontwikkeling van een communicatieplan 265 Algemene advertenties met verkondiging van beleidsvisie in Stadsmagazine 3600 (oplage: exemplaren). Stedelijk magazine Horizon : is bedoeld voor 55-plussers. Hierin kan in een artikel wat dieper ingegaan worden op woningaanpassing en alternatieve woonvormen en kan door middel van een interview met iemand van het OCMW en iemand van de stad het gevoerde beleid worden verduidelijkt. Daarnaast kan een voorbeeldproject levenslang wonen of woningaanpassing voorgesteld worden. Dit kan als een reeks worden gepubliceerd (iedere maand één artikel) of onder de vorm van een themanummer. Algemene advertentie op gemeentelijke infoborden, de stedelijke website en website OCMW. Op de website kan een luik voor inwoners en een luik met specifieke info voor professionelen voorzien worden. Voor de geschreven pers kan er bij het begin van de campagne een korte perstekst verspreid worden waarin men de gehanteerde visie van het stadsbestuur en OCMW naar buiten brengt. Dit kan meegestuurd worden met de wekelijkse persmailing vanuit de dienst communicatie naar de pers. Ter ondersteuning van het verdere beleid inzake wonen-zorg-welzijn na de communicatiecampagne kan een digitale nieuwsbrief verspreid worden aan geïnteresseerden. Deze kan voor de verschillende doelgroepen een apart luik bevatten en zou bijvoorbeeld in de dienstencentra ook op papier ter beschikking gesteld kunnen worden. Gesproken pers Interview met voorstelling van het beleid op de lokale en regionale radiozenders. Interview met voorstelling van het beleid op Genk 3600 (stadstelevisie) en regionale televisie. Men zou ook beelden kunnen laten zien van voorbeeldprojecten en kijkwoningen. Mondelinge en visuele communicatie Voor allerlei verenigingen (senioren-, socio-cultureel, ) kunnen er lezingen georganiseerd worden waarin het algemene beleid van het Genkse bestuur inzake wonen en zorg kan worden voorgesteld. Infoavonden voor specifieke groepen: voor toekomstige bouwers info over levenslang wonen met informatie door dienst woonbeleid, een architect met kennis van zaken;

290 266 Hoofdstuk 4 voor (aankomende) ouderen: in ieder dienstencentrum één infoavond met uitleg over woningaanpassing (toegankelijkheidsbureau?) en alternatieve woonvormen (dienst woonbeleid, OCMW); voor de allochtone bevolking: infoavond voor vertegenwoordigers van de allochtone gemeenschappen; Om mensen daadwerkelijk aan te zetten tot het levenslang bouwen, tot het aanpassen van de woning, tot het bouwen van of gaan wonen in een alternatieve woonvorm, kan er over nagedacht worden om een aantal kijkwoningen te voorzien, een architectuurwedstrijd te organiseren, een innovatief ontwerp in de kijker zetten,.. (zie ook hoofdstuk 2, beleidsaanbevelingen). Dit kan telkens ook aan bod komen op infoavonden, de geschreven pers en lokale of regionale Tv-uitzendingen. Maar ook aan de kijkwoning zelf kan men aantrekkelijke en duidelijke informatieborden voorzien. Communicatie via een loket Ook een woonwinkel, woonloket of een één-loket waar men terecht kan voor vragen over wonen, zorg en welzijn is een goed kanaal om alle informatie te bundelen en op een gerichte manier informatie aan de inwoners ter beschikking te stellen. Er dient nagegaan te worden in welke mate het huidige loket van de dienst huisvesting, de woonwinkel van Stebo en de loketten sociaal huis deze functie verder kunnen opnemen en meer geïntegreerd kunnen samenwerken Middelen en kanalen gericht naar de professionele actoren Geschreven communicatie Wanneer er specifieke lokale of regionale vakbladen zijn voor beroepsgroepen uit de zorg-, welzijns- en huisvestingssector, kan er ook voor deze bladen een specifieke perstekst geschreven worden. Ook intern dienen personeelsleden van de stad en het OCMW geïnformeerd te worden over het gevoerde beleid en de campagne die er over wordt opgezet. Dit kan bijvoorbeeld via een interne mailing. Op de website van stad/ocmw kan info over het gevoerde beleid voor professionelen voorzien worden. Om iedereen op de hoogte te kunnen blijven houden van de werkzaamheden en het gevoerde beleid na de communicatiecampagne kan een digitale nieuwsbrief verspreid worden aan meewerkende of geïnteresseerden actoren.

291 Ontwikkeling van een communicatieplan 267 Mondelinge communicatie Eigen personeelsleden van de stad en het OCMW kunnen ook geïnformeerd worden over het gevoerde beleid via een interne overlegvergadering. Studiedag (halve dag) of lezing voor professionelen uit de thuiszorg, sociale diensten van de geriatrische afdeling van de omliggende ziekenhuizen, ouderenvoorzieningen, sociale huisvestingsmaatschappijen, bestaande overlegstructuren (Sit/Sel, LOGO, welzijnsoverleg, ). Hier kan het gevoerde beleid worden verduidelijkt en kan de medewerking van de professionele actoren worden gevraagd. Oprichting van een permanent platform waar actoren uit zorg-, welzijns- en huisvestingssector elkaar vinden om communicatie uit te wisselen en overleg aan te zwengelen (waarbij men maximaal kan aansluiten bij de huidige overlegorganen die al bestaan). Vanuit dit platform kunnen op initiatief van de stad of het OCMW werkgroepen worden opgericht om bepaalde initiatieven verder af te toetsen en te concretiseren. Hiertoe zou er bijvoorbeeld iemand van de stad Antwerpen kunnen uitgenodigd worden om uit te leggen hoe men daar werkt en welke resultaten dit daar oplevert. Communicatie via een loket Een woonwinkel of woonloket kan ook zijn expertise ter beschikking stellen aan professionelen die verder geïnformeerd willen worden of met specifieke vragen zitten. 3.3 Voorstel campagnebeeld Het geheel van het communicatie-onderwerp kan te vatten zijn onder de slogan Zorgvriendelijk Genk. Men kan hierbij nog een ondertitel bedenken in de zin van: Een gepaste woning in een gepaste omgeving met zorg op maat voor jong en oud. Hierbij dient een sprekend beeld gekozen te worden dat doorheen de gehele campagne en bij de diverse te ontwikkelen communicatiemiddelen kan gebruikt worden. Omdat dit beeld gezien het dubbele doelpubliek zowel jong als oud moet aanspreken, kan een foto gebruikt worden waarop een gezin met meerdere generaties is afgebeeld met op de achtergrond een woning in een woonomgeving (winkel, groen,...). De opa of oma symboliseert dan de nood aan woningaanpassing of alternatieve woonvormen. De dochter of zoon met een baby of peuter in een wandelwagen symboliseert de noodzaak om ook op die leeftijden een gepaste woning te hebben. De woonomgeving duidt er op dat ook de woonomgeving waarin een (aan)gepaste woning staat, moet voldoen aan een aantal eisen. De gebruikte tekeningen in de al besproken folder en op de cover van de ontwerpgids levenslang wonen kunnen hiervoor ook inspiratie bieden.

292 268 Hoofdstuk Voorstel fasering In een communicatiecampagne zijn er vier fasen te onderscheiden (Goubin, 2002): 1. in de belangstelling brengen; 2. informeren; 3. overtuigen; 4. ondersteunende info op het einde en na afloop van de campagne. In ons voorstel van communicatieplan zullen we ook deze vier fasen hanteren. 3.5 Voorstel van communicatieplan Zorgvriendelijk Genk Al de bovengenoemde elementen vormen samen het mogelijke communicatieplan. We geven dit gehele plan in onderstaande tabel weer en stellen er per fase in de communicatie voor elke doelstelling een aantal mogelijke communicatiemiddelen en kanalen voor. Het is voor ons moeilijk hieraan een timing te verbinden. We laten dit over aan het stadsbestuur.

293 Ontwikkeling van een communicatieplan 269 Tabel 4.6 Voorstel van communicatieplan Zorgvriendelijk Genk Beschikbaar budget Timing Doelstellingen Fase van in de belangstelling brengen Te bepalen door stad/ocmw Fase van informeren Fase van overtuigen Fase van ondersteunende info Te bepalen door stad/ocmw Te bepalen door stad/ocmw Te bepalen door stad/ocmw Permanent te onderhouden 1. Verhogen kennis v. gehele bevolking over - Informatie op website stad/ocmw gevoerde beleid. - Spotjes lokale en regionale televisie en radio 2. Verhogen kennis v. (aankomende) senioren over woningaanpassing en alternatieve woonvormen (en gevoerd beleid hierover) - Advertentie Stadsmagazine Advertentie stedelijke infoborden - Perstekst voor geschreven pers - Informatie op website stad/ocmw - Perstekst voor geschreven pers - Artikel of themanummer Horizon - Informatie op website stad/ OCMW - Programma lokale en regionale televisie en radio - Informatie in Stadsmagazine Lezingen voor verenigingen - Informatie beschikbaar in woonloket/-winkel - Informatie op website stad/ocmw - Programma lokale en regionale televisie en radio - Lezingen voor verenigingen - Informatie op website stad/ocmw - Nieuwsbrief Zorgvriendelijk Genk - Informatie beschikbaar in woonloket/-winkel - Informatie op website - Informatie op website - Informatie op website stad/ocmw stad/ocmw stad/ocmw - Woonloket - Woonloket/-winkel - Woonloket/-winkel - Folder woningaanpassing en alternatieve woonvormen in displays gemeente, bibliotheek, OCMW, LDC, - Maling met folder naar alle 55-plussers of bezoekers LDC - Lezingen bij seniorenverenigingen, via adviesraad voor senioren, - Infoavond voor allochtone intermediairen - Folder en brochure woningaanpassing en alternatieve woonvormen - Architectuurwedstrijd, kijkwoning,.. - Infoavond bij seniorenverenigingen, via adviesraad voor senioren, - Infoavond in dienstencentrum, wijkbureau,.. - Folder en brochure woningaanpassing en alternatieve woonvormen - Nieuwsbrief Zorgvriendelijk Genk (ook gedrukte versie in minimaal de LDC beschikbaar)

294 270 Hoofdstuk 4 Beschikbaar budget Timing Doelstellingen Fase van in de belangstelling brengen Te bepalen door stad/ocmw Fase van informeren Fase van overtuigen Fase van ondersteunende info Te bepalen door stad/ocmw Te bepalen door stad/ocmw Te bepalen door stad/ocmw Permanent te onderhouden 3. Verhogen v. kennis en stimuleren tot levenslang bouwen bij inwoners met nieuwbouwplannen (en - Informatie op website stad/ocmw - Perstekst voor geschreven pers - Informatie op website stad/ocmw gevoerde beleid hierover) - Folder levenslang wonen in displays gemeente, bibliotheek, OCMW, LDC, Bewustmaking van de noodzakelijkheid en aanzetten tot samenwerking en geïntegreerd beleid van professionelen uit zorg-, welzijns- en huisvestingssector - Informatie op website stad/ocmw - Perstekst voor specifieke lokale of regionale vakbladen - Informatie op website stad/ocmw - Informatie op website stad/ocmw - Woonloket/-winkel - Woonloket/-winkel - Woonloket/-winkel - Folder meegeven bij iedere vraag over bouw (en ev. ook bij renovatie) - Informatie op website stad/ocmw - Folder en brochure levenslang wonen, ontwerpgids en checklist - Architectuurwedstrijd, kijkwoning, - Infoavond - Informatie op website stad/ocmw - Folder en brochure levenslang wonen, ontwerpgids en checklist - Nieuwsbrief Zorgvriendelijk Genk - Informatie op website stad/ocmw - Woonloket/-winkel - Woonloket/-winkel - Woonloket/-winkel - Interne communicatie over gevoerd beleid naar eigen personeel stad/ocmw via mailing, vergadering, - Infoavond, studiedag, lezingen voor prof. actoren uit zorg-, welzijns- en huisvestingssector - Oprichting permanent platform en werkgroepen (of aansluiting bij bestaande overlegstructuren) - Permanent platform en werkgroepen - Nieuwsbrief Zorgvriendelijk Genk voor professionelen

295 Ontwikkeling van een communicatieplan Verder verloop Na de verdere uitwerking van het communicatieplan, kan in een volgende fase de uitvoering starten. Hierbij is de zaak om na te gaan of eventueel een tussentijdse bijsturing nodig is. Eventueel moet de campagne geïntensifieerd worden wanneer niet het beoogde succes wordt bereikt of moet er extra mankracht worden ingezet om de respons op te vangen. Tot slot kan men een eindevaluatie uit voeren waarin men nagaat of de doelstellingen van de communicatiecampagne bereikt zijn en nagaat wat er goed of fout liep, zodat men weet wat men in de toekomst eventueel anders kan aanpakken.

296

297 273 BESLUIT De huidige en toekomstige generaties ouderen hebben andere behoeften en verwachtingen dan deze in het verleden. Een vergrijzende samenleving moet zich hierop organiseren. Het beleid moet nieuwe oplossingen mee mogelijk maken. En zeker het lokale bestuur vervult hierin een sleutelrol. Als voortvloeisel uit het woonbehoefteonderzoek voor de Genkse senioren, onderzochten we in dit onderzoeksproject of en hoe nieuwe woonvormen, technologie en het concept van de woonzorgzone een antwoord kunnen bieden op deze veranderde vragen van een ouder wordende bevolking in Genk. We stelden hierbij vast dat vooral het concept van de woonzorgzone maximaal inspeelt op de algemene behoeften en een maximale integratie van wonen, zorg en welzijn nastreeft. We beschouwen in dit onderzoek dan ook de inzet van technologie en nieuwe woonvormen eerder als deelantwoorden die zich richten op specifieke behoeften. Dé grote uitdaging van dit onderzoeksproject was na te gaan hoe er kan gewerkt worden aan het zorgvriendelijk maken van het gehele Genkse grondgebied. In een eerste hoofdstuk schetsten we het algemene kader van veranderende vragen en antwoorden van een ouder wordende bevolking. We gaven een overzicht van welke nieuwe woonvormen er bestaan, welke techologie kan worden ingezet bij wonen en zorg en wat het concept van de woonzorgzone inhoudt. We focusten hier op hoe lokale besturen het concept van de woonzorgzone kunnen toepassen op het gehele grondgebied. Hoewel samenwerking over de verschillende beleidsdomeinen heen en met verschillende partners niet eenvoudig is, neemt het lokale bestuur een ideale positie in om hierin de regierol op te nemen. In een tweede hoofdstuk bespraken we drie woonvormen in het bijzonder: het kangoeroewonen, het levenslang wonen en het aanleun- en assistentiewonen. We bespraken de belangrijkste kenmerken en formuleerden beleidsaanbevelingen hoe het lokale bestuur deze drie woonvormen kan stimuleren in Genk. Voor wat het kangoeroewonen betreft schetsten we een kader dat kan gehanteerd worden bij de definitie van deze woonvorm. Zolang immers een definitie en regulerend kader vanuit de hogere overheden uitblijft, dient men als lokale overheid een duidelijke definitie vast te leggen. De Genkse overheid zal hierbij een aantal beleidsopties dienen te nemen: ofwel wil men het kangoeroewonen stimu-

298 274 Besluit leren waardoor men de informele zorg ondersteunt en ook aan inbreiding kan doen, ofwel wil men eerder voorzichtig omgaan met het kangoeroewonen om geen extra druk op bepaalde dichtbevolkte wijken te zetten of om misbruiken tegen te gaan. Het lokale bestuur zal daarom moeten beslissen welke eisen men stelt aan het kangoeroewonen: vereist men de aanwezigheid van een tweede volwaardige zelfstandige wooneenheid (en aan welke voorwaarden moet deze dan voldoen?), vereist men dat de kangoeroewoning een eengezins- dan wel een meergezinswoning is, vereist men de aanwezigheid van effectieve zorgbehoevendheid van een van de bewoners, vereist men een familiale band tussen de bewoners en wenst men bij de definiëring en bepaling van de voorwaarden een onderscheid te maken naar wijken? Om deze beleidsbeslissingen te ondersteunen schetsten we een kader van mogelijkheden met telkens een afweging van de vooren de nadelen. Wanneer hierin beslissingen zijn genomen kan men verder werken aan regulerende en stimulerende maatregelen. We schetsten ook hoe het levenslang wonen kan gestimuleerd worden. Deze woonvorm verdient maximale aandacht omdat ze geschikt is voor alle inwoners in alle fasen van het leven. Deze woonvorm kan gestimuleerd worden door het informeren van de bevolking, door een modelwoning te voorzien, door een architectuurwedstrijd te organiseren en door het overleg aan te gaan met de sociale huisvestingsmaatschappij en het sociaal verhuurkantoor ten einde een zo maximaal mogelijk aantal levenslange woningen te voorzien. Ook kan de lokale overheid een premie voorzien en kan het zelf in het eigen woning- en voorzieningenaanbod maximaal de principes van het levenslang wonen toepassen. Het aanleun- en assistentiewonen zijn in essentie twee woonvormen waarbij de bewoners gegroepeerd, zelfstandig wonen maar waar men door de nabijheid van professionele zorgverlening langer zelfstandig kan wonen. Wanneer men als lokale overheid deze woonvormen wenst te stimuleren zal men zich zeker ook naar professionele zorg- en huisvestingsactoren moeten richten omdat het om gegroepeerde woningen gaat en de investering voor nieuwe projecten dus relatief groot zal zijn. Men kan stimulerend werken door een aangepast regulerend kader te voorzien voor deze woonvormen bijvoorbeeld inzake stedenbouwkundige vergunningen of ruimtelijke planning. In het derde hoofdstuk pasten we het concept van de woonzorgzone toe op Genk. We bakenden zes woonzorgzones af die quasi het gehele bewoonde grondgebied bedekken en toelaten om op termijn het gehele grondgebied zorgvriendelijk te maken. Het moet echter duidelijk zijn dat deze afbakening voor de inwoners niet rigide is en dat inwoners dus steeds de keuzevrijheid hebben inzake op welke voorziening ze waar beroep doen. Voor elke van deze zes woonzorgzones brachten we door middel van het GISsysteem het aanbod aan woon- en zorginfrastructuur en voorzieningen in kaart. Dit aanbod toetsen we af aan de berekende huidige en toekomstige richtcijfers van de vraag naar wonen en zorg. Hierdoor kwamen we tot een aantal beleidsaanbevelingen voor het lokale bestuur.

299 Besluit 275 Men voorziet best een aantal alternatieve woonzorginfrastructuur, met name de beschutte woningen (in dit rapport aanleunwoningen genoemd), het clusterwonen ( verzorgd wonen ) en de aangepaste woningen uit het concept omdat ze door hun aangepast karakter en hun nabijheid van zorg- en dienstverlening een antwoord bieden op de woonvraag van de zorgbehoevende bewoners van de wijk. In deze alternatieve woonzorgvormen wordt expliciet het wonen en de zorg gescheiden. Naar financiering toe brengt dit een belangrijk knelpunt met zich mee. De huidige VIPA-subsidiëring voor ROB s en RVT s is immers een gemengde subsidiëring voor zowel de woon- als zorginfrastructuur. Er zal dus nagegaan moeten worden of en hoe de ruimte in de ROB- en RVT-programmatie maximaal kan aangewend worden om in deze alternatieve woonzorginfrastructuur te voorzien. Om een maximaal aanbod te kunnen realiseren verdient het aanbeveling hierbij ook privé-intiatief te stimuleren of na te gaan hoe de huidige privé-rusthuizen het huidige aanbod anders willen organiseren en ook meer mee willen afstemmen op de wijk. Inzake zorg- en dienstverlening en de infrastructuur ervoor verdient het aanbeveling na te gaan hoe in gebieden met een laag voorzieningenniveau toch de nodige dienstverlening kan gebracht worden. Het verdient immers aanbeveling een rijk aanbod van goed op elkaar afgestemde haalfuncties en brengfuncties te voorzien. Ook hier dient er ruimte te zijn zowel voor privaat initiatief als voor de gesubsidieerde zorg- en dienstverlening. Inwoners moeten over deze diensten informatie kunnen krijgen vanuit een één-loket van waaruit deze verschillende diensten ook gecoördineerd kunnen worden. Een grote uitdaging zal eveneens zijn om 24-uurs (nood)zorg op vraag aan huis te voorzien. Dergelijke innovatieve initiatieven kunnen eventueel in een eerste fase in een beperkt gebied georganiseerd worden. Ook dient er hiervoor maximaal gebruik gemaakt te worden van al bestaande dienstverlening en infrastructuur. Samenwerking hiervoor met de bestaande lokale dienstencentra, loketten sociaal huis en de PAS-noodcentrale kunnen hierbij heel wat mogelijkheden bieden. Samen met een goede coördinatie van de zorg is de garantie op zorg essentieel om ouderen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. De integratie van technologie kan hierbij ondersteunend zijn. Ook het idee van een wijkteam van verzorgenden en thuisverpleegkundigen kan hierbij verder worden uitgewerkt en zou als een pilootproject kunnen fungeren. Door een dergelijk wijkteam in te zetten kan immers de extramuralisering en de autonomie van thuiswonende ouderen ondersteund worden. Zaak is zeker ook het voldoende zorgvriendelijk maken van de woonomgeving: het voorzien van toegankelijke en verkeersvrije wandelroutes als centrale as tussen de belangrijkste voorzieningen en diensten is immers een meerwaarde voor alle inwoners. De realisatie van dit alles kan niet van vandaag op morgen. Het vraagt nadenken en plannen, overleggen en bijsturen. Het in de praktijk brengen van een zorgvriendelijk Genk vergt heel wat meer dan louter bijkomende woon(zorg)infrastructuur en dienstverlening. Het is een creatief proces waarbij

300 276 Besluit innovatieve projecten een kans moeten krijgen, actief op zoek gegaan moet worden naar partners en financiële middelen. We pleiten dan ook voor een gefaseerde aanpak waarbij er voldoende tijd wordt genomen voor het creëren van een breed draagvlak binnen de verschillende beleidsdomeinen. Hierbij moet ook het advies ingewonnen worden van de ouderen en andere betrokkenen zelf waardoor men maximaal vraaggestuurd kan werken. Het is pas nadat iedereen overtuigd is van de noodzaak van deze geïntegreerde aanpak dat er kan gestart worden met de verdere uitwerking van een geïntegreerd beleid en van het communicatieplan waartoe we in het vierde hoofdstuk een aanzet gaven. Het toepassen van het concept van de woonzorgzone door het lokale bestuur laat alvast toe om een lange termijn planning op te stellen inzake wonen, zorg en welzijn voor het gehele Genkse grondgebied en voor alle inwoners van Genk. De opzet hierbij dient heel wat meer te zijn dan het louter voorzien van bijkomende woon(zorg)infrastructuur en dienstverlening. Het is een creatief proces waarbij innovatieve projecten een kans moeten krijgen. Hierbij zal men ook creatief dienen te zijn in het aanboren van financieringskanalen. De grote meerwaarde van het concept woonzorgzone ligt hem immers in de geïntegreerde aanpak van wonen en zorg op wijkniveau. Bij deze geïntegreerde aanpak zal het samenwerken met diverse partners over de beleidsdomeinen en over de traditionele sectoren heen een belangrijke maar niet te onderschatten uitdaging zijn. Hierbij is het lokale bestuur dé uitgesproken gangmaker.

301 BIJLAGEN 277

302

303 279 Bijlage 1/ Engagementsverklaring kangoeroewoningen OCMW Malle ENGAGEMENTSVERKLARING Tussen Het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, vertegenwoordigd door de heer, respectievelijk voorzitter en secretaris van het OCMW, Blijkerijstraat 51 te 2390 Malle, En De heer/mevrouw... Hierna de bewoner van de kangoeroewoning genoemd, Wordt overeengekomen wat volgt: Artikel. 1. De bewoner van de kangoeroewoning engageert zich om voor de bewoner van de bejaardenwoning bepaalde activiteiten te verrichten. Artikel. 2. De activiteiten van de bewoner van de kangoeroewoning omvatten ondersteuning en hulpverlening ten aanzien van de bewoner van de bejaardenwoning. De concrete invulling hiervan wordt onderling overeengekomen en is voor herziening vatbaar. De maatschappelijk assistent, verantwoordelijk voor de dienst sociale woningen, controleert op geregelde tijdstippen de gemaakte afspraken. Artikel. 3. De diensten door de bewoner van de kangoeroewoning worden onbezoldigd verstrekt. Artikel. 4. De engagementsverklaring loopt zolang de huurovereenkomst loopt. Opgemaakt in 3 exemplaren waarvan de ondergetekenden verklaren een exemplaar te hebben ontvangen. Opgemaakt te Malle op.../.../... De secretaris De voorzitter De bewoner van de kangoeroewoning

304 280 Bijlage 2/ Folder Aanpasbaar bouwen Wonen voor ouderen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Woonbeleid, i.s.m. Platform Wonen van Ouderen

305 Folder Aanpasbaar bouwen Wonen voor ouderen 281

306 282 Bijlage 2

307 Folder Aanpasbaar bouwen Wonen voor ouderen 283

Van woonzorgzones naar zorgvriendelijke gemeenten

Van woonzorgzones naar zorgvriendelijke gemeenten Van woonzorgzones naar zorgvriendelijke gemeenten Toelichting bij de visie achter woonzorgzones Sien Winters HIVA - KULeuven Inhoud 1. Nieuwe ontwikkelingen in wonen en zorg 2. Woonzorgzones 3. Zorgvriendelijke

Nadere informatie

Alternatieve en innoverende vormen van huisvesting, dienstverlening en zorg voor ouderen: een algemene inleiding

Alternatieve en innoverende vormen van huisvesting, dienstverlening en zorg voor ouderen: een algemene inleiding Opvangmogelijkheden in de zorg Alternatieve en innoverende vormen van huisvesting, dienstverlening en zorg voor ouderen: een algemene inleiding Rebekka Verniest Departement Onderzoek en Ontwikkeling Landsbond

Nadere informatie

Alternatieve en innoverende vormen van huisvesting, dienstverlening en zorg voor ouderen een algemene inleiding

Alternatieve en innoverende vormen van huisvesting, dienstverlening en zorg voor ouderen een algemene inleiding Opvangmogelijkheden in de zorg Alternatieve en innoverende vormen van huisvesting, dienstverlening en zorg voor ouderen een algemene inleiding Rebekka Verniest - Olivier Gillis - Aline Fransen Departement

Nadere informatie

ADVIES ONTWERPBESLUIT AANPASSINGSPREMIE VOOR WONINGEN

ADVIES ONTWERPBESLUIT AANPASSINGSPREMIE VOOR WONINGEN ADVIES ONTWERPBESLUIT AANPASSINGSPREMIE VOOR WONINGEN Advies 2018-18 / 30.08.2018 www.vlaamsewoonraad.be INHOUD 1 Situering... 3 2 Beknopte inhoud... 3 3 Bespreking... 3 3.1 Algemeen 3 3.2 Modaliteiten

Nadere informatie

Herwig Teugels (Kenniscentrum WWZ) gesprek geleid door Nicolas Bernard (USL-B)

Herwig Teugels (Kenniscentrum WWZ) gesprek geleid door Nicolas Bernard (USL-B) Rondetafelgesprek nr. 1: Projectontwikkeling en woningaanpassing om langer zelfstandig te blijven wonen Herwig Teugels (Kenniscentrum WWZ) gesprek geleid door Nicolas Bernard (USL-B) Thuis kunnen blijven

Nadere informatie

Antwerpen, Cultureel Congrescentrum Elzenveld

Antwerpen, Cultureel Congrescentrum Elzenveld Studiedag: Woonzorgzones in Vlaanderen: van idee naar uitvoering Antwerpen, Cultureel Congrescentrum Elzenveld Organisatie door het Hoger Instituut voor de Arbeid (HIVA-K.U.Leuven) Katholieke Universiteit

Nadere informatie

betreffende een betere ondersteuning van de mantelzorg in het Vlaamse beleid

betreffende een betere ondersteuning van de mantelzorg in het Vlaamse beleid stuk ingediend op 1228 (2010-2011) Nr. 1 7 juli 2011 (2010-2011) Voorstel van resolutie van mevrouw Marijke Dillen, de heren Filip Dewinter, Jan Penris en Wim Wienen en mevrouw Gerda Van Steenberge betreffende

Nadere informatie

ADVIES WIJZIGING BVR SUBSIDIËRING TERREINEN WOONWAGENBEWONERS

ADVIES WIJZIGING BVR SUBSIDIËRING TERREINEN WOONWAGENBEWONERS ADVIES WIJZIGING BVR SUBSIDIËRING TERREINEN WOONWAGENBEWONERS Advies 2017-09 / 6.07.2017 www.vlaamsewoonraad.be INHOUD 1 Situering... 3 2 Beknopte inhoud... 3 3 Bespreking... 3 3.1 Algemeen 3 3.2 Wijzigende

Nadere informatie

een zorglandschap waar de organisatie niet echt wijk- of engagement, resulteer bijna

een zorglandschap waar de organisatie niet echt wijk- of engagement, resulteer bijna WOONZORGZONE Olen-Centrum, een ander verhaal De weg naar een aangenaam, veilig en warm samen leven in Olen-Centrum Jan Van Velthoven, gerontoloog Inleiding zorg woon OLEN- CENTRUM Het lokale bestuur in

Nadere informatie

Doelstelling OCMW. Acties. De rol van OCMW bij het promoten van aanpasbaar bouwen, woningaanpassing en assistentiewoningen in Gent

Doelstelling OCMW. Acties. De rol van OCMW bij het promoten van aanpasbaar bouwen, woningaanpassing en assistentiewoningen in Gent Doelstelling OCMW Menswaardig bestaan Bvb Leefloon De rol van OCMW bij het promoten van aanpasbaar bouwen, woningaanpassing en assistentiewoningen in Gent Ouderen Zolang mogelijk thuis / in wijk Betaalbaar

Nadere informatie

Als thuis blijven wonen moeilijk wordt

Als thuis blijven wonen moeilijk wordt Als thuis blijven wonen moeilijk wordt Herent-Winksele-Veltem-Beisem Het is ieders droom om zo lang mogelijk op een zelfstandige manier thuis te blijven wonen. In elk leven komt er echter een moment waarop

Nadere informatie

ZORG EN WONEN VOOR OUDEREN

ZORG EN WONEN VOOR OUDEREN ZORG EN WONEN VOOR OUDEREN COMMISSIE VOOR WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID, GEZIN EN ARMOEDEBELEID HOORZITTING WOENSDAG 11 DECEMBER 2013 JUL GEEROMS VOORZITTER, MIE MOERENHOUT - DIRECTEUR, ANNICK DE DONDER STAFMEDEWERKER

Nadere informatie

Duurzaam samenwerken in een buurtgericht netwerk voor kinderen en gezinnen

Duurzaam samenwerken in een buurtgericht netwerk voor kinderen en gezinnen Duurzaam samenwerken in een buurtgericht netwerk voor kinderen en gezinnen Welke uitdagingen liggen er? Het lokaal geïntegreerd gezinsbeleid neemt een belangrijke plaats in binnen het lokaal sociaal beleid,

Nadere informatie

Infovergadering adviesraden WOONBELEIDSPLAN WOONPLUS LWW. Wetteren 16 mei 2017

Infovergadering adviesraden WOONBELEIDSPLAN WOONPLUS LWW. Wetteren 16 mei 2017 Infovergadering adviesraden WOONBELEIDSPLAN WOONPLUS LWW Wetteren 16 mei 2017 Verwelkoming Infovergadering adviesraden 16 mei 2017 2 Agenda 1. Verwelkoming 2. Toelichting bij de opmaak van een woonbeleidsplan

Nadere informatie

Aandachtspunten t.a.v. de PROVINCIES. 2. Mobiliteit Ouderen willen zich overal kunnen verplaatsen, ook bij beperking van de persoonlijke mobiliteit.

Aandachtspunten t.a.v. de PROVINCIES. 2. Mobiliteit Ouderen willen zich overal kunnen verplaatsen, ook bij beperking van de persoonlijke mobiliteit. OOK Vlaams OUDEREN OVERLEG KOMITEE vzw - Vlaamse OUDERENRAAD Aandachtspunten t.a.v. de PROVINCIES 1. Informatie en communicatie Ouderen willen de diensten en taken van de provincie beter kennen. 2. Mobiliteit

Nadere informatie

Wijken voor wonen en zorg

Wijken voor wonen en zorg Wijken voor wonen en zorg Inhoud Wat ging vooraf? Wat zijn de basisprincipes van een zorgwoonwijk Wat is er ruimtelijk mogelijk? Hoe vang je niet-ruimtelijke componenten op? Partnerschappen Ruimtelijke

Nadere informatie

Onderzoeksvoorstel Woonzorgmonitor Limburg Presentatie 24 juni Sien Winters HIVA Thérèse Steenberghen SADL

Onderzoeksvoorstel Woonzorgmonitor Limburg Presentatie 24 juni Sien Winters HIVA Thérèse Steenberghen SADL Onderzoeksvoorstel Woonzorgmonitor Limburg Presentatie 24 juni 2010 Sien Winters HIVA Thérèse Steenberghen SADL 1. Doel van de studie Het ontwikkelen van een instrument dat moet toelaten vraag naar en

Nadere informatie

Graag wens ik een actuele stand van zaken te verkrijgen met betrekking tot het aanbod van voorzieningen voor ouderen in woonzorgcentra.

Graag wens ik een actuele stand van zaken te verkrijgen met betrekking tot het aanbod van voorzieningen voor ouderen in woonzorgcentra. SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 519 van ELS ROBEYNS datum: 11 mei 2016 aan JO VANDEURZEN VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN Woonzorgcentra Limburg - Bijkomende bedden Aangezien de provincie

Nadere informatie

VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD

VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD STUK 459 (2011-2012) Nr. 1 VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD ZIT TING 2011-2012 17 NOVEMBER 2011 VOORSTEL VAN RESOLUTIE van mevrouw Elke ROEX betreffende het waarborgen van het recht op kinderopvang

Nadere informatie

Visie sociaal wonen. 25 juni 2019

Visie sociaal wonen. 25 juni 2019 Visie sociaal wonen Intro Steven Vleugels Studiedienst IOK IGS Kempens Woonplatform Wie zijn jullie? Een visie? Wat verwachten jullie van een visie sociaal wonen? Welke aspecten zouden zeker aan bod moeten

Nadere informatie

STRAMIEN VOOR DE OPMAAK VAN EEN ZORGSTRATEGISCH PLAN VOOR OUDEREN- EN THUISZORGVOORZIENINGEN

STRAMIEN VOOR DE OPMAAK VAN EEN ZORGSTRATEGISCH PLAN VOOR OUDEREN- EN THUISZORGVOORZIENINGEN STRAMIEN VOOR DE OPMAAK VAN EEN ZORGSTRATEGISCH PLAN VOOR OUDEREN- EN THUISZORGVOORZIENINGEN In zijn ZSP maakt de initiatiefnemer op beknopte en overzichtelijke wijze zijn zorgstrategische visie voor de

Nadere informatie

Zorgvastgoed België. 80 plus is heel gewoon

Zorgvastgoed België. 80 plus is heel gewoon Zorgvastgoed België Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Antwerpen, donderdag 16 juni 2016 80 plus is heel gewoon Vergrijzing wereldwijd verspreid In 2020 zal 1/5 Vlamingen

Nadere informatie

Aanpasbaar bouwen, kostprijs?

Aanpasbaar bouwen, kostprijs? Aanpasbaar bouwen, kostprijs? Hannelore Knevels, sectorarchitect vmsw Aanpasbaar bouwen, kostprijs? Inhoud presentatie 1. Situering VMSW 2. C2008 3. Kostprijs aanpasbaar bouwen 4. Voorbeeldprojecten 5.

Nadere informatie

ADVIES WIJZIGING ADL-BESLUIT

ADVIES WIJZIGING ADL-BESLUIT ADVIES WIJZIGING ADL-BESLUIT Advies 2018-02 / 18.01.2018 www.vlaamsewoonraad.be INHOUD 1 Situering... 3 2 Beknopte inhoud... 3 3 Bespreking... 4 3.1 Algemeen 4 3.2 Zorg en wonen 4 3.3 Huurmodaliteiten

Nadere informatie

Het woonzorgcentrum van de toekomst

Het woonzorgcentrum van de toekomst Het woonzorgcentrum van de toekomst Opleiding voor directies Pascal Debbaut 02/02/2017 Agenda Doel workshop Het rustoord Evoluties in het zorglandschap Het woonzorgdecreet Woonzorgzones Opdracht 2 Doel

Nadere informatie

woonzorgcentrum HET GULLE HEEM centrum voor ouderenzorg en thuiszorg HET GULLE HEEM

woonzorgcentrum HET GULLE HEEM centrum voor ouderenzorg en thuiszorg HET GULLE HEEM woonzorgcentrum HET GULLE HEEM centrum voor ouderenzorg en thuiszorg HET GULLE HEEM Woonzorgcentrum Het Gulle Heem maakt deel uit van het Centrum voor ouderenzorg en thuiszorg Het Gulle Heem. Dit centrum

Nadere informatie

lokalebesturen.limburg.be Vergrijzing en zorgvraag in beeld gebracht

lokalebesturen.limburg.be Vergrijzing en zorgvraag in beeld gebracht Vergrijzing en zorgvraag in beeld gebracht Karolien Bloemen Voorstelling Ouder worden in je buurt 20 oktober 2014 Overzicht Vergrijzing en verzilvering Zorgvraag van ouderen Huidige zorgaanbod Provinciale

Nadere informatie

WOONZORGCENTRUM HET GULLE HEEM

WOONZORGCENTRUM HET GULLE HEEM CENTRUM OUDERENZORG EN THUISZORG HET GULLE HEEM WOONZORGCENTRUM HET GULLE HEEM Het Centrum ouderenzorg en thuiszorg Het Gulle Heem beschikt over: - een woonzorgcentrum met RVT-erkenning, met daarin ook

Nadere informatie

Krijtlijnen voor een ouderenbeleid aan de kust Conclusies & beleidsaanbevelingen

Krijtlijnen voor een ouderenbeleid aan de kust Conclusies & beleidsaanbevelingen Oostende panoramazaal CC De Grote Post 29 mei 2015 Krijtlijnen voor een ouderenbeleid aan de kust Conclusies & beleidsaanbevelingen Brecht Vandekerckhove - SumResearch Studiedag Ook de aangespoelden blijven!

Nadere informatie

Toewijzing erkenningskalenders

Toewijzing erkenningskalenders Aan de initiatiefnemers van de woonzorgcentra en de centra voor kortverblijf in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Contactpersoon E-mail Telefoon Team Ouderenzorg ouderenzorg@zorg-en-gezondheid.be

Nadere informatie

limburg.be Masterplan Ouderenzorg in Limburg 2014-2030

limburg.be Masterplan Ouderenzorg in Limburg 2014-2030 Masterplan Ouderenzorg in Limburg 2014-2030 Demografie: vergrijzing Huidig zorggebruik Huidig zorgaanbod Toekomstige zorgvraag Aanbevelingen en conclusies Overzicht Sterke vergrijzing in Limburg limburg.be

Nadere informatie

De Sociale plattegrond

De Sociale plattegrond De Sociale plattegrond Sector:Thuiszorg Spreker: Katelijne Vanderkerken ( t Punt OCMW Sint-Niklaas) Thuiszorg maatschappelijk gestuurd Welvaartsstaat garandeert het recht op zorg De overheid kiest zo lang

Nadere informatie

Bewonerspanel Woonvormen

Bewonerspanel Woonvormen Interne Bedrijven, Gemeente Utrecht onderzoek@utrecht.nl / 030 286 1350 www.utrecht.nl/onderzoek Bewonerspanel Woonvormen Extra ruimte is belangrijkste wens voor toekomstige woning Bijna de helft van de

Nadere informatie

VLAAMS PARLEMENT VOORSTEL VAN RESOLUTIE. van mevrouw Ria Van Den Heuvel en de heren Jan Roegiers, Carlo Daelman en Koen Helsen

VLAAMS PARLEMENT VOORSTEL VAN RESOLUTIE. van mevrouw Ria Van Den Heuvel en de heren Jan Roegiers, Carlo Daelman en Koen Helsen Stuk 2223 (2003-2004) Nr. 1 VLAAMS PARLEMENT Zitting 2003-2004 5 maart 2004 VOORSTEL VAN RESOLUTIE van mevrouw Ria Van Den Heuvel en de heren Jan Roegiers, Carlo Daelman en Koen Helsen betreffende een

Nadere informatie

Inspiratiedag Toegankelijke zorginfrastructuur. Inleiding van de dag. Mieke Broeders, directeur. Enter vzw, Vlaams Expertisecentrum Toegankelijkheid

Inspiratiedag Toegankelijke zorginfrastructuur. Inleiding van de dag. Mieke Broeders, directeur. Enter vzw, Vlaams Expertisecentrum Toegankelijkheid Inspiratiedag Toegankelijke zorginfrastructuur Inleiding van de dag Mieke Broeders, directeur Enter vzw, Vlaams Expertisecentrum Toegankelijkheid Enter Enter vzw vzw, - Belgiëplein Vlaams Expertisecentrum

Nadere informatie

Workshop 1 GIS-toepassingen Demografie en capaciteit Ouderenvoorzieningen (Antwerpen) 20 oktober

Workshop 1 GIS-toepassingen Demografie en capaciteit Ouderenvoorzieningen (Antwerpen) 20 oktober Workshop 1 GIS-toepassingen Demografie en capaciteit Ouderenvoorzieningen (Antwerpen) 20 oktober 1 GIS toepassing bij zorgstrategische planning h Plan OCMW Antwerpen goedgekeurd door OCMW-raad en he Commissie

Nadere informatie

Meegroeiwonen MEEGROEIWONEN Meegroeiwonen in de praktijk? Een dynamische visie op mens en ruimte. ... een duurzame,

Meegroeiwonen MEEGROEIWONEN Meegroeiwonen in de praktijk? Een dynamische visie op mens en ruimte. ... een duurzame, MEEGROEIWONEN Meegroeiwonen Een dynamische visie op mens en ruimte Houbrechts Lieve Adviseur wonen en zorg Vzw Toegankelijkheidsbureau 08.05.2012... een duurzame, lange termijnvisie op wonen en bouwen......

Nadere informatie

ZORGBEDRIJF ANTWERPEN

ZORGBEDRIJF ANTWERPEN 1 ZORGBEDRIJF ANTWERPEN Hoe inpikken op een snel veranderende samenleving? Visie,strategie,organisatie en mensen tony jossa 25.03.2010 WAAROM Toenemende vergrijzing en verwitting Veranderende behoeften,

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, inzonderheid op artikel 23;

Gelet op het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, inzonderheid op artikel 23; MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP 7 APRIL 1998. - Besluit van de Vlaamse regering houdende de afbakening van woonvernieuwings- en woningbouwgebieden De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 15

Nadere informatie

Ouder worden in Maassluis

Ouder worden in Maassluis Ouder worden in Maassluis Samenvatting discussiebijeenkomsten Ouderen ten behoeve van de Heroriëntatie van het ouderenbeleid in de gemeente Maassluis. Sector Welzijn Juli 2003 Voorwoord Nederland vergrijst

Nadere informatie

1 Assistentiewoningen

1 Assistentiewoningen 1 Assistentiewoningen 1.1 Situering Het Woonzorgdecreet definieert een groep van assistentiewoningen als een voorziening die bestaat uit één of meerdere gebouwen die functioneel een geheel vormen en waar,

Nadere informatie

Voorontwerp van decreet betreffende het lokaal sociaal beleid

Voorontwerp van decreet betreffende het lokaal sociaal beleid VR 2017 2402 DOC.0170/2BIS Voorontwerp van decreet betreffende het lokaal sociaal beleid DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin; Na beraadslaging,

Nadere informatie

Sociale kracht in Houten Burgerpeiling 2014

Sociale kracht in Houten Burgerpeiling 2014 in Houten Burgerpeiling 2014 Onderzoek uitgevoerd in opdracht van: Gemeente Houten Projectnummer 598 / 2015 Samenvatting Goede score voor Sociale Kracht in Houten Houten scoort over het algemeen goed als

Nadere informatie

Organisatie van opvang en vrijetijdsbesteding van schoolkinderen [1]

Organisatie van opvang en vrijetijdsbesteding van schoolkinderen [1] Organisatie van opvang en vrijetijdsbesteding van schoolkinderen [1] Ten gevolge van de goedkeuring van de bisconceptnota betreffende de organisatie van opvang en vrijetijdsbesteding van schoolkinderen,

Nadere informatie

Centrumsteden en vergrijzing vergeleken per provincie. Socio-demografisch profiel (SDP) Anne-Leen Erauw Belfius Research. 21 maart 2017 Berchem

Centrumsteden en vergrijzing vergeleken per provincie. Socio-demografisch profiel (SDP) Anne-Leen Erauw Belfius Research. 21 maart 2017 Berchem Centrumsteden en vergrijzing vergeleken per provincie Socio-demografisch profiel (SDP) Anne-Leen Erauw Belfius Research 21 maart 2017 Berchem 1 Belfius studies Expertise van Belfius in de lokale sector

Nadere informatie

Coördinatie en regie van lokale woonzorgnetwerken

Coördinatie en regie van lokale woonzorgnetwerken Coördinatie en regie van lokale woonzorgnetwerken Bram Verschuere Universiteit Gent Bram.Verschuere@Ugent.be @VerschuereBram VOORBEELDEN VAN LOKALE REGIE EN COORDINATIE IN DE SFEER VAN WELZIJN - Lokaal

Nadere informatie

Wonen in multifunctionele woonkernen

Wonen in multifunctionele woonkernen Herziening RSL2 Ontwerp 27 november 2017 Wonen in multifunctionele woonkernen Inleiding Kernnota Thema s Stadsdelen & Deelruimten Prioritaire Projecten 101 Wonen in multifunctionele woonkernen B. Bestaande

Nadere informatie

Kinderopvang en MFC s realiseren samen inclusieve kinderopvang voor elk kind en elke ouder

Kinderopvang en MFC s realiseren samen inclusieve kinderopvang voor elk kind en elke ouder Open oproep Pionieren in samenwerking Kinderopvang en MFC s realiseren samen inclusieve kinderopvang voor elk kind en elke ouder INLEIDING Vlaams minister Jo Vandeurzen streeft naar een sterkere samenwerking

Nadere informatie

Residentie De Anjers

Residentie De Anjers Residentie De Anjers - een groep van erkende assistentiewoningen - Igor Balen nv Inhoud Voorstelling Senioren Campus OCMW Balen / toekomstplannen / voorstellen initiatiefnemers / wat is een groep erkende

Nadere informatie

Onbekommerd wonen in Breda

Onbekommerd wonen in Breda Onbekommerd wonen in Breda Verslag van de aanpak GWI 1998-2015 Geschikt Wonen voor Iedereen 2 Aanleiding In Nederland is sprake van een dubbele vergrijzing. Het aantal ouderen neemt flink toe en ze worden

Nadere informatie

Startnotitie nota mantelzorg en vrijwilligerswerk Hellevoetsluis 2015

Startnotitie nota mantelzorg en vrijwilligerswerk Hellevoetsluis 2015 Startnotitie nota mantelzorg en vrijwilligerswerk Hellevoetsluis 2015 Datum: maart 2015 Afdeling: Samenlevingszaken In- en aanleiding Voor u ligt de startnotitie voor de aankomende beleidsnota van de gemeente

Nadere informatie

GEMEENTE KALMTHOUT. Toewijzingsreglement voor sociale huurwoningen. Goedgekeurd door de minister op 14 november 2012

GEMEENTE KALMTHOUT. Toewijzingsreglement voor sociale huurwoningen. Goedgekeurd door de minister op 14 november 2012 GEMEENTE KALMTHOUT Toewijzingsreglement voor sociale huurwoningen Goedgekeurd door de minister op 14 november 2012 INHOUD 1. SITUERING... 1 1.1 Wettelijk kader... 1 1.1.1 Standaardregime... 1 1.1.2 Eigen

Nadere informatie

Hoge Raad voor Vrijwilligers over het EYAA 2012 (European Year of Active Ageing 2012)

Hoge Raad voor Vrijwilligers over het EYAA 2012 (European Year of Active Ageing 2012) Hoge Raad voor Vrijwilligers over het EYAA 2012 (European Year of Active Ageing 2012) De Hoge Raad voor Vrijwilligers (HRV) kijkt relatief tevreden terug op 2011, het Europees Jaar voor het Vrijwilligerswerk.

Nadere informatie

Het Woonzorgdecreet als basis voor een toekomstgericht ouderenbeleid

Het Woonzorgdecreet als basis voor een toekomstgericht ouderenbeleid Het Woonzorgdecreet als basis voor een toekomstgericht ouderenbeleid Karine Moykens Kabinetschef van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Zo lang mogelijk zo zelfstandig mogelijk blijven

Nadere informatie

25 Integratie OCMWgemeente: aan vertrouwen en een sterker beleid

25 Integratie OCMWgemeente: aan vertrouwen en een sterker beleid 25 Integratie OCMWgemeente: bouwen aan vertrouwen en een sterker beleid Ellen Dierckx Coördinator dienstencentrum tewerkstelling den travoo OCMW Balen Achtergrond Aanleiding: KHK-onderzoek 2007 leefomstandigheden

Nadere informatie

Woon- en Zorgcentrum De Wingerd. www.wingerd.info

Woon- en Zorgcentrum De Wingerd. www.wingerd.info Woon- en Zorgcentrum De Wingerd www.wingerd.info Woon- en Zorgcentrum De Wingerd demografie & dementie uitdagingen voor Vlaanderen www.wingerd.info Vergrijzing in Vlaanderen Ontgroening en vergrijzing

Nadere informatie

Steunpunt Wonen 2012-2015: van onderzoeksvragen naar resultaten en beleidsimpact

Steunpunt Wonen 2012-2015: van onderzoeksvragen naar resultaten en beleidsimpact Steunpunt Wonen 2012-2015: van onderzoeksvragen naar resultaten en beleidsimpact Sien Winters Coördinator Steunpunt Wonen www.steunpuntwonen.be Inhoud Van onderzoeksvragen behandelde thema s resultaten

Nadere informatie

DE VERGRIJZING: GEVAAR OF UITDAGING? Luc Martens burgemeester Roeselare

DE VERGRIJZING: GEVAAR OF UITDAGING? Luc Martens burgemeester Roeselare DE VERGRIJZING: GEVAAR OF UITDAGING? Luc Martens burgemeester Roeselare Globaal overzicht 1. Kwantitatief: de spanning tussen vraag en aanbod 2. Cijfers: begin maar zeker niet eindpunt 3. Kwalitatief:

Nadere informatie

In de communicatie naar onze inwoners wordt er steeds gesproken over een woonzorgcampus.

In de communicatie naar onze inwoners wordt er steeds gesproken over een woonzorgcampus. Inhoud Situering... 2 Wat is een woonzorgcampus?... 2 Woonzorg of toch assistentiewoningen?... 2 Kernvraag indien woonzorgcampus... 4 Voorgeschiedenis... 4 Huidige Stand van zaken... 4 Toekomst... 4 Kernvraag

Nadere informatie

VLAAMSE OUDERENRAAD Advies 2011/2 over de aanpassing van het Decreet ouderenbeleidsparticipatie

VLAAMSE OUDERENRAAD Advies 2011/2 over de aanpassing van het Decreet ouderenbeleidsparticipatie VLAAMSE OUDERENRAAD Advies 2011/2 over de aanpassing van het Decreet ouderenbeleidsparticipatie Vlaamse Ouderenraad vzw 26 augustus 2011 Koloniënstraat 18-24 bus 7 1000 Brussel VLAAMSE OUDERENRAAD Advies

Nadere informatie

Meer woonkansen voor ouderen

Meer woonkansen voor ouderen Meer woonkansen voor ouderen Ouderen willen zo lang mogelijk in hun vertrouwde leefomgeving blijven wonen. Met een slimme combinatie van maatregelen maakt u als gemeente dat mogelijk. Uw resultaten: Efficiënte

Nadere informatie

OUDERENZORG Detectie van de toekomst, ontwikkelen van visie Opportuniteit tot samenwerking.

OUDERENZORG Detectie van de toekomst, ontwikkelen van visie Opportuniteit tot samenwerking. OUDERENZORG Detectie van de toekomst, ontwikkelen van visie Opportuniteit tot samenwerking. Het ouderenzorglandschap in vogelvlucht 3 GROTE DELEN : Thuiszorg Thuiszorgondersteunende dienstverlening & aanvullende

Nadere informatie

VLAAMSE OUDERENRAAD Standpunt over woonzorgzones als concept binnen een geïntegreerd woonzorgbeleid

VLAAMSE OUDERENRAAD Standpunt over woonzorgzones als concept binnen een geïntegreerd woonzorgbeleid VLAAMSE OUDERENRAAD Standpunt over woonzorgzones als concept binnen een geïntegreerd woonzorgbeleid Vlaamse Ouderenraad vzw 16 december 2015 Koloniënstraat 18-24 bus 7 1000 Brussel Standpunt over woonzorgzones

Nadere informatie

Arbeid biedt een maatschappelijke meerwaarde ten opzichte van inactiviteit. 3

Arbeid biedt een maatschappelijke meerwaarde ten opzichte van inactiviteit. 3 17 SOCIALE ECONOMIE 18 Sociale economie Iedereen heeft recht op een job, ook de mensen die steeds weer door de mazen van het net vallen. De groep werkzoekenden die vaak om persoonlijke en/of maatschappelijke

Nadere informatie

Tabel 1. Overzicht van de Vlaamse woonzorgcentra - stand van zaken op 31/12/2013

Tabel 1. Overzicht van de Vlaamse woonzorgcentra - stand van zaken op 31/12/2013 Woonzorgcentra (WZC) 1.1 Situering Met het Woonzorgdecreet werd de term rusthuis vervangen door woonzorgcentrum. Een woonzorgcentrum biedt huisvesting en verzorging aan gebruikers van minimum 65 jaar in

Nadere informatie

WOONZORGCENTRUM HET GULLE HEEM

WOONZORGCENTRUM HET GULLE HEEM CENTRUM OUDERENZORG EN THUISZORG HET GULLE HEEM WOONZORGCENTRUM HET GULLE HEEM Het Centrum ouderenzorg en thuiszorg Het Gulle Heem beschikt over: - een woonzorgcentrum met RVT-erkenning, met daarin ook

Nadere informatie

Toekomstgericht antwoord geven op de uitdagingen van de vergrijzing

Toekomstgericht antwoord geven op de uitdagingen van de vergrijzing Toekomstgericht antwoord geven op de uitdagingen van de vergrijzing Cijfers en feiten 2011: 1,86 miljoen 65 plussers 2020: 2,22 miljoen De volgende 10 jaar groeit de groep van 80-plussers tot bijna 577.000,

Nadere informatie

Huis van het Kind sleutelactor in een kindvriendelijke stad of gemeente?

Huis van het Kind sleutelactor in een kindvriendelijke stad of gemeente? Huis van het Kind sleutelactor in een kindvriendelijke stad of gemeente? Didier Reynaert Hogeschool Gent Sarah Vanden Herrewegen Huis van het Kind Geraardsbergen Inhoud Voorstelling Sarah en Didier Duiding

Nadere informatie

Bisconceptnota. Betreft: Krachtlijnen voor een nieuwe organisatie voor de opvang- en vrije tijd van schoolkinderen

Bisconceptnota. Betreft: Krachtlijnen voor een nieuwe organisatie voor de opvang- en vrije tijd van schoolkinderen DE VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN Bisconceptnota Betreft: Krachtlijnen voor een nieuwe organisatie voor de opvang- en vrije tijd van schoolkinderen 1. Situering 1.1. Vlaams Regeerakkoord

Nadere informatie

COMMISSIE WELZIJN, WERK EN MILIEU - MONDELINGE VRAAG - ANTWOORD

COMMISSIE WELZIJN, WERK EN MILIEU - MONDELINGE VRAAG - ANTWOORD COMMISSIE WELZIJN, WERK EN MILIEU - MONDELINGE VRAAG - ANTWOORD OPSCHRIFT Vergadering van: 20 oktober 2015 Nummer: 2015_MC_00361 Onderwerp: Worden onze woonzorgcentra onbetaalbaar? - Mieke Bouve Raadslid(-leden):

Nadere informatie

Doorlooptijden van investeringsprojecten inzake sociale woningbouw Wat kan een overheid doen?

Doorlooptijden van investeringsprojecten inzake sociale woningbouw Wat kan een overheid doen? Doorlooptijden van investeringsprojecten inzake sociale woningbouw Wat kan een overheid doen? Kurt Herregodts, Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen VMSW op weg naar de Beheersovereenkomst Commissie

Nadere informatie

Provinciaal beleid woningdelen

Provinciaal beleid woningdelen Provinciaal beleid woningdelen Infoavond Vlaamse Proefomgeving voor experimentele woonvormen, 1 juni 2017 Kathleen Van der Veken, dienst wonen Provinciaal beleid woningdelen 1. woningmarkt Vlaams- Brabant

Nadere informatie

Wonen in multifunctionele woonkernen

Wonen in multifunctionele woonkernen Herziening RSL2 Ontwerp 7 maart 2017 Wonen in multifunctionele woonkernen Inleiding Kernnota Thema s Stadsdelen & Deelruimten Prioritaire Projecten 99 Wonen in multifunctionele woonkernen B. Bestaande

Nadere informatie

België - Vlaanderen. Alle Vlamingen zijn betrokken. Pijlers van het Vlaams zorgen ouderenbeleid. Vermaatschappelijking van zorg 29-11-13

België - Vlaanderen. Alle Vlamingen zijn betrokken. Pijlers van het Vlaams zorgen ouderenbeleid. Vermaatschappelijking van zorg 29-11-13 België - Vlaanderen Dementievriendelijke gemeenschap Landelijk Congres - Moderne Dementiezorg Jo Vandeurzen Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin 25 november 2013 Alle Vlamingen zijn betrokken

Nadere informatie

Meer woonkansen voor ouderen

Meer woonkansen voor ouderen Meer woonkansen voor ouderen Ouderen willen zo lang mogelijk in hun vertrouwde leefomgeving blijven wonen. Met een slimme combinatie van maatregelen maakt u als gemeente dat mogelijk. Uw resultaten: Efficiënte

Nadere informatie

VLAAMSE OUDERENRAAD Standpunt over de commercialisering van de residentiële ouderenzorg in Vlaanderen

VLAAMSE OUDERENRAAD Standpunt over de commercialisering van de residentiële ouderenzorg in Vlaanderen VLAAMSE OUDERENRAAD Standpunt over de commercialisering van de residentiële ouderenzorg in Vlaanderen Vlaamse Ouderenraad vzw 19 december 2012 Koloniënstraat 18-24 bus 7 1000 Brussel VLAAMSE OUDERENRAAD

Nadere informatie

nr. 124 van GRIET COPPÉ datum: 28 oktober 2016 aan JO VANDEURZEN Bouw innovatieve zorginfrastructuur - Proefprojecten

nr. 124 van GRIET COPPÉ datum: 28 oktober 2016 aan JO VANDEURZEN Bouw innovatieve zorginfrastructuur - Proefprojecten SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 124 van GRIET COPPÉ datum: 28 oktober 2016 aan JO VANDEURZEN VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN Bouw innovatieve zorginfrastructuur - Proefprojecten De Vlaamse

Nadere informatie

VLAAMS VRIJWILLIGERSBELEID

VLAAMS VRIJWILLIGERSBELEID VLAAMS VRIJWILLIGERSBELEID Advies 2016-17 / 29.09.2016 www.vlaamsewoonraad.be INHOUD 1 Situering... 3 2 Beknopte inhoud... 3 3 Bespreking... 3 3.1 algemeen 3 3.2 geringe traditie 4 3.3 aanvullende werking

Nadere informatie

DEELNOTA. Wet maatschappelijke ondersteuning. Leidraad werken aan wonen met welzijn en zorg. Leidraad werken aan wonen met welzijn en zorg

DEELNOTA. Wet maatschappelijke ondersteuning. Leidraad werken aan wonen met welzijn en zorg. Leidraad werken aan wonen met welzijn en zorg DEELNOTA Wet maatschappelijke ondersteuning Deelnota bij WMO-nota 2010-2014 De kracht van Almere 1 Inhoud Inleiding 3 Welke doelen willen we bereiken? 4 Wie zijn de spelers in dit proces? 5 Wat zijn de

Nadere informatie

INHOUD. Inhoud 5. Inleiding 13. Leeswijzer 15

INHOUD. Inhoud 5. Inleiding 13. Leeswijzer 15 INHOUD Inhoud 5 Inleiding 13 Leeswijzer 15 Hoofdstuk 1: Het concept kleinschalig genormaliseerd wonen 19 1. Wat is kleinschalig genormaliseerd wonen? 19 2. Wat zijn de kernprincipes van het concept kleinschalig

Nadere informatie

WERKGROEP GEZONDHEID REGIONAAL ZORGSTRATEGISCH PLAN

WERKGROEP GEZONDHEID REGIONAAL ZORGSTRATEGISCH PLAN VISIETEKST WERKGROEP GEZONDHEID REGIONAAL ZORGSTRATEGISCH PLAN 2017-2024 P a g i n a 2 INHOUD 1. Wat vooraf ging 2. Roadshow 3. Keuzes en beleid 4. Gestelde doelstellingen 5. Meerjarenplan 6. Vooropgestelde

Nadere informatie

KRIJTLIJNEN VOOR EEN DUURZAAM WOONBELEID. Publieksmoment Woonbeleidsplan Vlaanderen 29 november 2011

KRIJTLIJNEN VOOR EEN DUURZAAM WOONBELEID. Publieksmoment Woonbeleidsplan Vlaanderen 29 november 2011 KRIJTLIJNEN VOOR EEN DUURZAAM WOONBELEID Publieksmoment Woonbeleidsplan Vlaanderen 29 november 2011 1 Situering Aanleiding advies woonplan 30/06/2011 Vaststelling: woonbeleid ontbreekt lange termijnvisie

Nadere informatie

NAAR EEN VITALE SAMENWERKING tussen KINDEROPVANG en LOKAAL BESTUUR

NAAR EEN VITALE SAMENWERKING tussen KINDEROPVANG en LOKAAL BESTUUR NAAR EEN VITALE SAMENWERKING tussen KINDEROPVANG en LOKAAL BESTUUR Een lokale engagementsverklaring als basis voor een vitale samenwerking tussen kinderopvang en lokaal bestuur Zowel in het decreet van

Nadere informatie

WOON-ZORG AAN DE KUST

WOON-ZORG AAN DE KUST WOON-ZORG AAN DE KUST Appartementsgebouwen renoveren: een aanpak op maat Rita Agneessens Architect-urban planner Health Care Accelerator Build en care B2Ai Human Centered Architecture B2Ai Human Centered

Nadere informatie

Het klassieke antwoord

Het klassieke antwoord 2012-04-20 studiedag Vraaggestuurde zorg - Workshop 2 Intersectorale samenwerking als antwoord op vraaggestuurde zorg NAH Woonproject Huis Ten Bosse 120 WZC Sint Vincentius Deinze De Heide vzw Merelbeke

Nadere informatie

Sociale huur in kleine kernen Westhoek Leader Westhoek - 18/11/2013 1 5. en dus geen sociale koopwoningen of doelgroepwoningen van het OCMW/gemeente.

Sociale huur in kleine kernen Westhoek Leader Westhoek - 18/11/2013 1 5. en dus geen sociale koopwoningen of doelgroepwoningen van het OCMW/gemeente. Sociale huur in kleine kernen Westhoek 10 aanbevelingen ifv inplanting en concept sociale huur Leader Westhoek - 18/11/2013 I. Aanbevelingen voor het lokaal woonbeleid a) Bewust kiezen voor een onderbouwde

Nadere informatie

ZORG VOOR SENIOREN NU EN IN DE TOEKOMST

ZORG VOOR SENIOREN NU EN IN DE TOEKOMST ZORG VOOR SENIOREN NU EN IN DE TOEKOMST INTRAMURALE DIENST Woonzorgcentrum De Meers Centrum voor Kortverblijf De Kouter Dagverzorgingscentrum De Meers Dagverzorgingscentrum De Manège Serviceflat Residentie

Nadere informatie

Beleidsaanbevelingen. Wat leert ons het Grote Woononderzoek?

Beleidsaanbevelingen. Wat leert ons het Grote Woononderzoek? Beleidsaanbevelingen. Wat leert ons het Grote Woononderzoek? Sien Winters KU Leuven - HIVA Studiedag Wonen in Vlaanderen anno 2013. Wat leert ons het Grote Woononderzoek 2013 Brussel, Vlaams Parlement,

Nadere informatie

Eén gezin één plan. Meer capaciteit en samenwerking in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp

Eén gezin één plan. Meer capaciteit en samenwerking in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp Eén gezin één plan Meer capaciteit en samenwerking in de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp Inhoud De oproep Context en beleidskeuzes Finaliteit van de oproep: één gezin, één plan Samenstelling en uitbouw

Nadere informatie

Voorontwerp van decreet betreffende het lokaal sociaal beleid

Voorontwerp van decreet betreffende het lokaal sociaal beleid Voorontwerp van decreet betreffende het lokaal sociaal beleid DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin; Na beraadslaging, BESLUIT: De Vlaamse minister

Nadere informatie

Tweede adviesnota. van het STEM-PLATFORM. aan de stuurgroep. donderdag, 12 december Brussel, Koning Albert II - Laan.

Tweede adviesnota. van het STEM-PLATFORM. aan de stuurgroep. donderdag, 12 december Brussel, Koning Albert II - Laan. Tweede adviesnota van het STEM-PLATFORM aan de stuurgroep donderdag, 12 december 2013 Brussel, Koning Albert II - Laan Pagina 1 Beoordelingskader voor de subsidiëring van initiatieven ter ondersteuning

Nadere informatie

ADVIES OVER HET FONDS TER STIMULERING VAN STEDELIJKE EN PLATTELANDSINVESTERINGEN

ADVIES OVER HET FONDS TER STIMULERING VAN STEDELIJKE EN PLATTELANDSINVESTERINGEN ADVIES OVER HET FONDS TER STIMULERING VAN STEDELIJKE EN PLATTELANDSINVESTERINGEN Advies 2017-05 / 30.03.2017 www.vlaamsewoonraad.be INHOUD 1 Situering... 3 2 Beknopte inhoud... 3 3 Bespreking... 3 3.1

Nadere informatie

Betreft: Krachtlijnen voor een nieuwe organisatie voor de opvang- en vrije tijd van schoolkinderen

Betreft: Krachtlijnen voor een nieuwe organisatie voor de opvang- en vrije tijd van schoolkinderen Conceptnota Betreft: Krachtlijnen voor een nieuwe organisatie voor de opvang- en vrije tijd van schoolkinderen 1. Situering Deze conceptnota heeft tot doel om, binnen de contouren van het Vlaams Regeerakkoord

Nadere informatie

Bijlage XVII. Subsidiëring van de infrastructuur in woonzorgcentra en centra voor kortverblijf

Bijlage XVII. Subsidiëring van de infrastructuur in woonzorgcentra en centra voor kortverblijf Bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van... tot wijziging van verschillende besluiten, wat betreft de invoering van infrastructuursubsidies voor woonzorgcentra en centra voor kortverblijf Bijlage

Nadere informatie

Beleidsplan Ruimte Vlaanderen Werkgroep Gebiedsontwikkeling in regio s

Beleidsplan Ruimte Vlaanderen Werkgroep Gebiedsontwikkeling in regio s Beleidsplan Ruimte Vlaanderen Werkgroep Gebiedsontwikkeling in regio s Partnerforum Gent 18 oktober 2016 Ruimtelijke staat van Vlaanderen Demografische evoluties (groei, krimp, vergrijzing, gezinsverdunning,

Nadere informatie

Toegankelijkheid van communicatie: over begrijpen en begrepen worden

Toegankelijkheid van communicatie: over begrijpen en begrepen worden Toegankelijkheid van communicatie: over begrijpen en begrepen worden Toegankelijkheid We gaan er vaak van uit dat de toegankelijkheid van de fysieke omgeving een voldoende voorwaarde is om iedereen te

Nadere informatie

G E M E E N T E L I J K E F I C H E S O U D E R E N Editie 2010

G E M E E N T E L I J K E F I C H E S O U D E R E N Editie 2010 G E M E E N T E L I J K E F I C H E S O U D E R E N Editie Gemeente Sint-Truiden Welkom op de startpagina van de lijke fiches ouderen! De lijke fiches ouderen bevatten een basisdatafiche en een fiche met

Nadere informatie