ONTWERPBESLUIT ONTGRONDINGENWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Transcriptie

1 ONTWERPBESLUIT ONTGRONDINGENWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 23 maart 2018 Onderwerp : Ontgrondingenwet - gemeente Maasdriel; Activiteit : ontgronding Maasuiterwaard Hedelse Bovenwaarden-Casterenshoef; Kadastrale percelen : kadastrale gemeente Maasdriel, sectie S, nummers 207, 209, 403 en 404; Verlenen/weigeren : vergunning verlengen. Aanvrager : LBP SIGHT, namens F.H. Terwindt (Rodruza BV) Zaaknummer :

2 I. GEGEVENS 1 AANVRAAG Bij brief van 11 mei 2017 en kenmerk B085527ac jhu, ontvangen op 15 mei 2017, heeft adviesbureau LBP SIGHT, namens F.H. Terwindt (Rodruza BV), een verzoek ingediend om de uitvoeringtermijn van de bestaande ontgrondingsvergunning voor de kleiwinning Hedelse Bovenwaarden-Casterenshoef in de Maasuiterwaard met 6 jaar te verlengen tot en met mei De ontgronding is gelegen op de percelen kadastraal bekend gemeente Maasdriel, sectie S, nummers 207, 209, 403 en 404, in de gemeente Maasdriel. De vergunning van 10 mei 2006 met nummer RE en zaaknummer waarop dit verlengingsverzoek betrekking heeft hebben wij verleend aan F.A. Terwindt. Het betreft een gewijzigde vergunning van de oorspronkelijke vergunning d.d. 20 mei 1976 met kenmerk nr / om op deze locatie keramische klei te winnen met de verplichting tot hercultivering. Met de vergunning van 10 mei 2006 is de vergunning van 1976 ingetrokken, is de inrichting van de ontgronding gewijzigd en erop gericht om het gebied na ontkleiïng meer natuurgericht op te leveren. Deze vergunning voorziet dan ook in reliëfvolgend ontkleien waarbij de aanwezige hagen en houtwallen gespaard blijven. De vrijkomende bovengrond wordt niet teruggeplaatst zoals bij hercultivering het geval zou zijn maar verwerkt in de taluds en in de hoogwatervluchtplaats. Uit oogpunt van natuur en landschap was de wijziging een door ons gewenste verbetering ten opzichte van de oude vergunning uit 1976 die paste in ons beleid gericht op natuurontwikkeling in de uiterwaarden. Thans wordt aldus verzocht om verlenging van de termijn waarbinnen de ontgrondings- en inrichtingsverplichtingen moeten worden uitgevoerd (voorschrift 8). 2 PROCEDURE Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet is het verboden te ontgronden zonder vergunning. Volgens artikel 8, tweede lid, zijn wij bevoegd om over deze aanvraag te beslissen. De Ontgrondingenwet verklaart in artikel 10, eerste lid, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing op de totstandkoming van een vergunning ingevolge de Ontgrondingenwet. Ondanks dat verlengingsverzoeken in de regel van eenvoudige aard zijn en niet als een ingrijpende wijziging worden aangemerkt, volgen wij voor ons besluit op onderhavig verlengingsverzoek toch de uniforme openbare voorbereidingsprocedure volgens de Awb, de zogenaamde uitgebreide procedure. Naar ons oordeel is het niet geheel uitgesloten dat bij onderhavig verzoek andere belangen dan die van de vergunninghouder in het geding zijn. Wij hebben de ontvangst van de aanvraag bevestigd en de aanvraag dan ook aan de betrokken bestuursorganen toegestuurd met het verzoek om ons hierover te adviseren. Op 19 januari 2018 hebben wij de vergunninghouder verzocht het verzoek aan te vullen. Op 7 maart 2018 hebben wij de aanvullende informatie ontvangen en het verlengingsverzoek verder in behandeling genomen. 3 ADVIEZEN De Omgevingsdienst Rivierenland (ODR) heeft ons namens de gemeente Maasdriel per brief van 8 september 2017, ontvangen op 11 september 2017, medegedeeld dat de ontgronding in overeenstemming is met de regels van zowel het geldende als het ontwerpbestemmingsplan en geen Omgevingsvergunning (voormalige aanlegvergunning) nodig is. 2

3 Zij heeft wel aanvullende opmerkingen op het belang archeologie en de bescherming van flora en fauna (soortenbescherming) in het gebied. Onder II belangenafweging zullen wij nader ingaan op de inhoud, de afweging van het ingekomen advies en laatstgenoemde belangen. Rijkswaterstaat heeft geen advies uitgebracht waarmee wij ervan uitgaan dat zij geen bezwaar heeft tegen het verlengen van de huidige vergunning. II. BELANGENAFWEGING Voor Rodruza BV wordt op deze locatie al vele jaren keramische klei gewonnen. In voorschrift 8 van voornoemde vergunning van 10 mei 2006 is opgenomen dat de ontgronding binnen 12 jaar na van kracht worden van het besluit, opgeleverd dient te zijn. Dat houdt in dat de ontgronding omstreeks 1 juni 2018 gereed zou moeten zijn. Uitgaande van de te winnen hoeveelheid keramische klei van m3 werd ten tijde van de aanvraag in 2004 voorzien dat met een vergunningsduur van 12 jaar per jaar gemiddeld circa m3 keramische klei gewonnen zou gaan worden. In de eerste jaren van de vergunningsperiode werd door Rodruza BV bovengemiddeld meer keramische klei vanuit deze winlocatie verwerkt. De vergunningsduur van 12 jaar en tijdige eindoplevering leek in die zin dan ook geen probleem te vormen. Ten tijde van de aanvraag was echter nog op geen enkele wijze de economische en bouwcrisis te voorzien die ook grote gevolgen had voor de productie en afzet van bakstenen door het Rodruzaconcern en meer specifiek de productie en afzet van de productielocatie Rossum. De productielijn van Rossum was juist ingericht op de verwerking van Maaskleien; zoals die vanuit de winlocatie Casterenshoef wordt gewonnen. Ook in de eerste jaren van de bouwcrisis heeft Rodruza BV er alles aan gedaan om de klei-afzet toch op peil te houden. Echter, vanaf 2010/2011 is de afzet van keramische klei vanuit de locatie Casterenshoef door de crisis toch fors teruggelopen. Met name in de jaren 2011 tot en met 2015 is de klei-afzet substantieel achter gebleven. Vanwege de crisis heeft 1 van de 2 ovens van de productielocatie 'Rossum' (en De Zandberg') in de jaren 2012 en 2013 zelfs gedeeltelijk stilgelegen. Ten tijde van de crisis stond de liquiditeit (werkkapitaal) onder grote druk. Waar normaal gesproken ruime depots werden aangelegd om te voorkomen dat er in slecht weer een nieuw depot moest worden aangelegd, werd er in de crisis zeer strak gepland en werden de depots aanzienlijk kleiner gemaakt. Dit leidde tot een 'inteereffect' en dus een lagere consumptie. In 2015 werden de eerste signalen van een kentering zichtbaar en dat heeft zich in 2016 versterkt doorgezet. Nederland laat de economische en bouwcrisis weer achter zich en dat heeft ook duidelijk zijn positieve weerslag op de productie en afzet van bakstenen vanuit de productielocatie Rossum. Dit vertaalt zich in een duidelijk stijgende klei-afzet voor 2016; vergelijkbaar met de destijds voorziene jaarlijkse kleibehoefte ten tijde van de vergunningverlening in Dit blijkt ook uit de opgave van de gewonnen hoeveelheden die conform voorschrift 11 elk jaar door vergunninghouder moet worden gedaan. Op basis van de meest recente kleiramingen blijkt er eind 2016 nog circa m3 winbare keramische klei binnen de concessie aanwezig. Rodruza BV voorziet een jaarlijkse keramische kleibehoefte van â m3/jaar voor de komende jaren vanuit deze vigerende concessie. Dit betekent dat een verlenging van de opleveringstermijn van de vergunning voor de duur van 6 jaar; tot en met mei 2024 benodigd is om alle beschikbare klei te kunnen winnen. 3

4 Gelet op het bovenstaande overwegen wij als volgt: Vergunninghouder heeft er uiteraard belang bij de resterende keramische klei te kunnen winnen. Wij kunnen ons vinden in het vorenstaande en hebben begrip voor de verklaringen waarom de beschikbare klei niet binnen de geldigheidstermijn van de vigerende vergunning kon worden gewonnen. In de voorbije crisisjaren waren in de bouwnijverheid zowel landelijk als regionaal de omzetten in de grond- weg- en waterbouw en vooral in de woning- en utiliteitsbouw erg laag wat een structureel lagere vraag naar bouwgrondstoffen tot gevolg heeft gehad. De lopende ontgrondingsprojecten, gericht of mede gericht, op zand- grind- en kleiwinning hebben daardoor een langere exploitatietermijn. De kleiwinning is daarnaast gekoppeld aan oplevering als natuur. Wij achten het daarom uit het oogpunt van natuur en landschap van belang dat de ontgronding wordt uitgevoerd en ingericht conform de vigerende vergunning. Ook de directe omgeving is erbij gebaat dat een dergelijk project tot uitvoering komt en de inrichting daadwerkelijk wordt gerealiseerd volgens de uitgangspunten van de ontgrondingsvergunning en het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Er is dus als zodanig ook een meer algemeen maatschappelijk belang gemoeid met de uitvoering van deze vergunning. Zoals eerder beschreven zijn de ontgrondings- en inrichtingswerkzaamheden in overeenstemming met de regels van zowel het geldende als het ontwerp bestemmingsplan. Ook uit het oogpunt van het algemeen beleid dat is gericht op het zuinig en hoogwaardig gebruik van bouwgrondstoffen en om de keramische industrie te voorzien in de behoefte aan grondstoffen, past het naar ons oordeel in de lijn de vergunning te verlengen. Het plangebied ligt vrij geïsoleerd ten opzichte van de omgeving, ten oosten van de Rijksweg A2. De effecten van verlenging van de uitvoeringstermijn op de omgeving zullen zeer beperkt zijn. Er zijn ons inziens dan ook geen belangen van derden in het geding. Door de gevraagde verlenging wijzigt op zich de uitvoering en inrichting van de vergunning niet. De ontgrondingswerkzaamheden worden enkel over een langere periode uitgesmeerd, de hoeveelheid te winnen en af te voeren specie blijft gelijk. Overwegende het vorenstaande stemmen wij in met het verzoek tot verlenging van de geldigheidstermijn waarbinnen de ontgrondings- en inrichtingswerkzaamheden moeten worden gerealiseerd met 6 jaar tot 1 juni Wij zullen voorschrift 8 van de vergunning dan ook conform het verzoek van de vergunninghouder wijzigen. Verder overwegen wij als volgt: Wij hebben bij de besluitvorming voor de vergunning van 10 mei 2006 alle bij de ontgronding betrokken belangen gewogen. Het plangebied, de grondeigendommen, de uitgangspunten ten aanzien van het provinciaal beleid voor zand- en kleiwinning, de uitvoering van de ontgraving en de inrichting van het terrein zijn niet gewijzigd. Echter gezien de lange looptijd van de vergunning en op grond van het ingekomen advies van de ODR zullen wij in het onderhavige geval de volgende belangen heroverwegen: a Archeologie; b Natuur en landschap; c Overige Ad a. Archeologie Wij hebben het verlengingsverzoek voor advies voorgelegd aan de ODR. Naar aanleiding van dit advies, d.d. 8 september 2017, constateren wij het volgende. Op basis van de toenmalig beschikbare kennis in de periode van de aanvraag (2004) en ons besluit (2006) is de archeologische verwachting voor het plangebied als laag ingeschat. Sinds 2007 is nieuwe wetgeving van kracht ten aanzien van archeologie. 4

5 De gemeente Maasdriel heeft in 2013 een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld. Het gebied heeft volgens deze beleidskaart inmiddels een hoge archeologische verwachting gekregen voor de periode midden-romeinse tijd tot en met nieuwe tijd (vanaf ca 70 AD). Gelet op de datering van de Maasafzettingen ter plaatse moet deze datering voor de laat-romeinse tijd bijgesteld worden naar het einde van de derde eeuw na Christus. De vele vondsten in en nabij de huidige Maasgeul aan de zuidkant van het kleiwingebied dateren in bijna alle gevallen van daarvoor (Romeinse tijd en ouder) maar moeten als gevolg van erosie stroomafwaarts verplaatst zijn. Daarnaast is in de tussenliggende 12 jaar nieuwe informatie beschikbaar gekomen. Gelet hierop adviseert ODR de voorwaarden van de ontgrondingsvergunning licht aan te scherpen. Namens gemeente Maasdriel acht de ODR het noodzakelijk dat van actieve meldingsplicht wordt overgegaan tot passieve archeologische begeleiding. Voordeel hiervan is dat periodiek, op basis van onderling gemaakte afspraken, het plangebied geïnspecteerd kan worden door een gecertificeerd archeologisch bedrijf (conform SIKB BRL 4000). Het bedrijf zet geregistreerde archeologische actoren in die voldoen aan de kwaliteitseisen zoals gesteld aan een archeologische begeleiding. Waar dat nodig wordt geacht kan men waarnemingen doen die vervolgens -belangrijk argument voor aanscherping van de voorwaarden- officieel worden vastgelegd in een KNA-conform standaardrapport. In overleg met onze provinciaal archeoloog nemen wij het advies van de ODR over, met name gelet op de vele vondsten die de afgelopen jaren zijn gedaan in de omgeving van de kleiwinning. Hierom wordt voorschrift 5 van de huidige vergunning van een actieve meldingsplicht bijgesteld naar een passieve archeologische begeleiding. Dit betekent dat het plangebied periodiek geïnspecteerd wordt door een gecertificeerd archeologisch bedrijf. Voor de begeleiding dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld dat door de provinciaal archeoloog moet worden goedgekeurd. In het PvE dient in ieder geval opgenomen te worden dat een toolkitsessie archeologie aan de civiele uitvoerder wordt gegeven, de frequentie van inspectie en de wijze van handelen indien een vindplaats wordt aangetroffen. Van de resultaten van de passieve begeleiding dient na afloop van het werk een rapportage te worden opgesteld en ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de provinciaal archeoloog. Wij zullen hieromtrent voorschrift 5 dan ook conform het vorenstaande wijzigen. De belangen voor archeologie zijn zodoende voor de toekomst voldoende gewaarborgd. Ad b. Natuur en landschap In het advies van de ODR wordt tevens ingegaan op flora en fauna in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Op basis van dit advies heeft vergunninghouder ons, op ons verzoek, op 7 maart 2018 van nieuwe informatie voorzien. Gezien de ligging van het plangebied op vrij grote afstand van een Natura 2000-gebied is niet aan te nemen dat er negatieve invloeden op dit beschermd gebied zullen zijn. In de vergunning van 10 mei 2006 zijn de belangen voor natuur en landschap afgewogen en de mogelijke ecologische consequenties van de ontgronding onderzocht. De natuurontwikkeling die volgens deze vergunning wordt gerealiseerd past in ons provinciaal beleid. Landschappelijk is het belangrijk dat de aanwezige houtwallen in het gebied gespaard blijven. De natuurlijke inrichting van het gebied vindt dan ook plaats met behoud van de huidige en voor het gebied kenmerkende hagenstructuur. De vergunninghouder heeft in de aanvraag voor de vergunning van 2006 de ecologische consequenties van de ontgronding onderzocht. Er zijn destijds geen aanwijzingen gevonden dat in het gebied beschermde dier- of plantensoorten voorkomen met een bijzondere ecologische en/of beleidsmatige betekenis. Doordat de aanwezige houtwallen en hagen gehandhaafd blijven en het dijktalud niet wordt vergraven, zullen de eventueel aanwezige soorten geen negatieve effecten ondervinden. 5

6 In 2004 is ook een ontheffing krachtens de Flora- Faunawet (kenmerk FF/75C/2004/232) voor een aantal algemeen voorkomende soorten verleend. Deze ontheffing is destijds afgegeven voor een periode van 5 jaar, de maximale termijn. In reactie op een verlengingsverzoek in 2009 heeft Dienst Regelingen vervolgens bevestigd dat een verlenging van deze ontheffing niet meer nodig was. Voor deze algemeen voorkomende soorten was inmiddels de algemene vrijstelling van kracht. De natuurgerichte kleiwinning wordt namens de vergunninghouder door een terzakekundige GWWaannemer (Van de Wetering) gerealiseerd. De verantwoordelijk uitvoerder van deze aannemer kent de vergunningsvoorwaarden en de eisen vanuit de Wet Natuurbescherming (voorheen Flora- en Faunawet). De uitvoerder inspecteert de terreinen voorafgaand aan de start van de werkzaamheden c.q. de kleicampagne. Hierbij is er nooit een concrete aanleiding geweest om daarop een project begeleidend ecoloog op te roepen. Ook zijn externe bronnen, zoals waarneming.nl, geraadpleegd voor eventuele ecologische aandachtspunten. Sinds 2011 zijn er 34 waarnemingen gemeld via waarneming.nl in of in de nabijheid van het plangebied. De enige waarneming van een zeldzame soort betrof Rivierfonteinkruid. Deze soort is aangetroffen in de Maas, derhalve buiten het werkgebied. Sporen van de Bever zijn enkel waargenomen op de directe Maasoever, eveneens buiten het werkgebied. Dit gold ook voor de planten Beemdkroon en Bermooievaarsbek. Deze werden buiten het werkgebied waargenomen op de winterdijk. Het verzoek van vergunninghouder betreft enkel een verlenging van de termijn waarbinnen de ontgrondings- en inrichtingsactiviteiten gereed moeten zijn. De belangen voor natuur en landschap en de omstandigheden met betrekking tot de flora en fauna zijn ten behoeve van de vergunning van 2006 en onderhavig verlengingsverzoek afdoende gewogen en hebben zich ons inziens niet tot nauwelijks gewijzigd. Wij achten de bescherming van de soorten hiermee voldoende gewaarborgd. Wij zullen hieromtrent dan ook geen aanvullende voorschriften in deze vergunning opnemen. Ad c. Overige De destijds in de ontgrondingsvergunning van 10 mei 2006 aan de orde gestelde en gewogen belangen zijn niet tot nauwelijks gewijzigd en worden ons inziens niet geschaad. Andere belangen die geschaad zouden kunnen worden door de beoogde ontgronding zijn voor zover ons bekend niet in het geding. CONCLUSIE Op grond van vorenstaande overwegingen komen wij tot de conclusie dat wij onder voorwaarde instemmen met de gevraagde verlenging van de vergunning omdat de ontgronding van belang is uit het oogpunt van kleiwinning en natuurontwikkeling. Uit oogpunt van de overige bij de ontgronding betrokken belangen ontmoet de verlenging geen overwegende bezwaren met inachtneming dat wij het voorschrift met betrekking tot archeologie enigszins zullen aanscherpen. III. BESLUIT Gedeputeerde Staten van Gelderland; - Gezien het verzoek van adviesbureau LBP SIGHT, namens F.H. Terwindt; - Gelet op de wijzigingsvergunning d.d. 10 mei 2006 met nummer RE en zaaknummer ; - Gelet op de Ontgrondingenwet en de Omgevingsverordening Gelderland; - Gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze vergunning; - En gelet op de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 6

7 HEBBEN BESLOTEN De ontgrondingsvergunning d.d. 10 mei 2006 met nummer RE en zaaknummer te verlengen en te wijzigen. De wijzingen houden het volgende in: A. Voorschrift 8 wordt vervangen door een nieuw voorschrift, dat luidt: De ontgrondingsactiviteiten en inrichtingsverplichtingen moeten volgens de gestelde voorwaarden voor 1 juni 2024 zijn beëindigd, c.q. zijn voltooid. B. Voorschrift 5 wordt vervangen door een nieuw voorschrift, dat luidt: Het Programma van Eisen (PvE) ten behoeve van de passieve begeleiding dient binnen 3 maanden na het onherroepelijk worden van dit besluit aan ons te worden toegezonden. Het PvE en de daaruit voortkomende werkzaamheden dienen opgenomen te worden in een aangepast werkplan wat ter goedkeuring aan ons wordt voorgelegd en tevens onderdeel te zijn van het jaarlijks te actualiseren werkplan volgens voorschrift 6. Voordat de ontgronding kan worden opgeleverd dient een rapportage te worden opgesteld van de resultaten van de passieve begeleiding en ter goedkeuring worden voorgelegd aan de provinciaal archeoloog. Zienswijzen Gedurende de periode van terinzagelegging kunnen door eenieder schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren worden gebracht. Schriftelijke zienswijzen kunnen worden gericht aan Gedeputeerde Staten van Gelderland, Postbus 9090, 6800 GX Arnhem, of aan post@gelderland.nl, onder vermelding van het zaaknummer dat op de eerste bladzijde van het ontwerpbesluit staat vermeld. Voor een mondelinge zienswijze of toelichting over het ontwerpbesluit kan contact worden opgenomen met het Provincieloket (telefoonnummer (026) ). Wij maken u erop attent dat alleen beroep tegen het uiteindelijke besluit kan worden ingediend als de indiener ook een zienswijze heeft ingebracht tegen het ontwerpbesluit en men belanghebbende is. De periode van terinzagelegging is te vinden onder de technische informatie van de kennisgeving. Deze kennisgeving is in te zien op de website van Overheid.nl. 7