ARBITRAGE] 1 JÜRGEN VANPRAET EN KAREL-JAN VANDORMAEL. Wet 10 oktober 1967 Gerechtelijk Wetboek (B.S., 31 oktober 1967) Inhoudsopgave

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "ARBITRAGE] 1 JÜRGEN VANPRAET EN KAREL-JAN VANDORMAEL. Wet 10 oktober 1967 Gerechtelijk Wetboek (B.S., 31 oktober 1967) Inhoudsopgave"

Transcriptie

1 tree 3688 sport.book Page 653 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. JÜRGEN VANPRAET EN KAREL-JAN VANDORMAEL In twee arresten van 19 januari 2005 (schorsingszaak) en 20 oktober 2004 (vernietigingszaak) diende het Grondwettelijk Hof zich uit te spreken over de vraag of de publicatie op een website van disciplinaire schorsingen van sportbeoefenaars in overeenstemming is met het recht op privacy (GwH 20 oktober 2004, nr. 162/2004 (schorsingsberoep) en GwH 19 januari 2005, nr. 16/2005 (vernietigingsberoep)). De verzoeker vorderde de vernietiging en de schorsing van artikel 40, 6, tweede lid van het decreet van 27 maart 1991 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening, ingevoegd door artikel 31 van het decreet van 19 maart 2004 tot wijziging van het decreet van 27 maart 1991 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening, dat luidt: De disciplinaire schorsingen van meerderjarige sportbeoefenaars worden voor de duur van de schorsing bekendgemaakt op de hiertoe door de regering gepubliceerde website en via de officieel door de sportfederaties opgerichte communicatiekanalen. Deze bekendmaking omvat naam, voornaam en geboortedatum van de sportbeoefenaar, begin en einde van de schorsingsperiode en de sportdiscipline waarin de overtreding werd vastgesteld. De bekendmaking van persoonsgegevens op een dergelijke algemene wijze houdt volgens het Grondwettelijk Hof een inmenging in van het recht op eerbiediging van het privéleven zoals gewaarborgd bij artikel 22 van de Grondwet en bij de voormelde verdragsbepalingen. Opdat een dergelijke inmenging toelaatbaar is, is vereist dat ze noodzakelijk is om een bepaald wettig doel te bereiken, hetgeen onder meer inhoudt dat een redelijk verband van evenredigheid moet bestaan tussen de gevolgen van de maatregel voor de betrokken persoon en de belangen van de gemeenschap. Bovendien dient de decreetgever rekening te houden met artikel 22, 1 ste lid van de Grondwet, volgens hetwelk enkel de federale wetgever kan bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden het recht op eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven kan worden beperkt. Weliswaar doet de omstandigheid dat een inmenging in het privéleven het gevolg is van de regeling van een welbepaalde aan de decreetgever toegewezen aangelegenheid geen afbreuk aan diens bevoegdheid, maar de decreetgever is gehouden door de algemene federale regelgeving die als minimumregeling geldt in welke aangelegenheid ook. In zoverre de bestreden bepaling de publicatie beoogt van persoonsgegevens, impliceert dit dat de decreetgever gehouden is door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. Een beperkte vorm van elektronische publicatie ten behoeve van de toezichthoudende ambtenaren en de verantwoordelijken van de sportverenigingen kan noodzakelijk worden geacht om de effectieve naleving van de aan sportbeoefenaars opgelegde sancties te verzekeren en dient een wettig doel. De door het decreet voorgeschreven verspreiding van persoonsgegevens op een niet-beveiligde en dus voor eenieder toegankelijke website gaat evenwel verder dan die doelstelling vereist. Een dergelijke publicatie heeft niet enkel tot gevolg dat eenieder van die gegevens kennis kan nemen, ook al strekt dit hem tot geen enkel nut, maar ze maakt het ook mogelijk dat de bekendgemaakte gegevens voor andere doeleinden worden gebruikt en verder worden verwerkt, waardoor zij ook nog verspreid kunnen worden nadat de sancties zijn afgelopen en de publicatie van de bedoelde website is verdwenen. Doordat, enerzijds, blijkt dat de bestreden publicatie niet noodzakelijk is om de door de decreetgever nagestreefde wettige doelstelling te bereiken, vermits die doelstelling ook op een voor de betrokkenen minder nadelige wijze kan worden gerealiseerd en, anderzijds, de gevolgen van de maatregel onevenredig zijn met die doelstelling, oordeelde het Grondwettelijk Hof dat het aangevochten decreet strijdig is met artikel 22 van de Grondwet en met de verdragsbepalingen die een analoge draagwijdte hebben. }1. Ingevoegd bij art. 1 wet 10 oktober 1967, B.S., 31 oktober 1967 Wet 10 oktober 1967 Gerechtelijk Wetboek (B.S., 31 oktober 1967) Inhoudsopgave Blz. Zesde deel. Arbitrage (art. 1676) }1. Opschrift ingevoegd bij art. 2 wet 14 juli 1972, B.S., 8 augustus 1972 (Uittreksel) }1 [ZESDE DEEL ARBITRAGE] 1 Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier 653

2 1.1. Voorwaarden voor objectieve arbitreerbaarheid Het geschil moet vatbaar zijn voor het sluiten van een dading Om arbitreerbaar te zijn moet de materie waarop het geschil betrekking heeft vatbaar zijn voor het sluiten van een dading. Dit is slechts het geval indien partijen vrij kunnen beschikken over een bepaald recht, dat met andere woorden in de handel moet zijn (G. KEUTGEN en G.-A. DAL, o.c., 104; B. DEMEULENAERE, Arbitrabiliteit in het Belgische arbitragerecht anno 1998, TPR 1998, 646). In de regel is een materie arbitreerbaar en is de niet-arbitreerbaarheid de uitzondering. Bovendien is het algemeen aanvaard in rechtsleer en rechtspraak dat wettetree 3688 sport.book Page 654 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1676) GUIDO DE CROOCK Vooraf De arbitrage in sportzaken als middel om snel een beslissing te bekomen is algemeen bekend. Het Tribunal Arbitral du Sport (TAS) te Lausanne wordt zowat beschouwd als het hoogste internationale Sporttribunaal ( Het TAS werd opgericht in 1984 en kende een steeds toenemend aantal geschillen. De uitspraken van het TAS worden algemeen erkend en spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van de lex sportiva. Naast de zetel te Lausanne zijn er nog twee afdelingen, één te Sydney en één te New York. Verder is er steeds een ad hoc afdeling van het TAS ter gelegenheid van de Olympische spelen. Voor sportgeschillen is er op Belgisch niveau het Belgisch Arbitragehof voor de Sport (BAS) ( opgericht op 1 oktober 1991 en grondig vernieuwd met ingang van 23 januari Het BAS is belast met de arbitrage in sportaangelegenheden voor zover de statuten of reglementen van een sportvereniging, of een bijzondere overeenkomst hierin voorzien. Het BAS is tevens belast met de arbitrage in die aangelegenheden waar een wet of decreet verplichtend in arbitrage bij het BAS voorzien. De arbitrage kan als voorwerp hebben het beroep tegen een beslissing van een sportbond, wanneer deze beroepsmogelijkheid in de statuten of reglementen ervan is bepaald. De arbitrage kan ook betrekking hebben op elk ander geschil in sportaangelegenheden dat de partijen in laatste aanleg door arbitrage willen beslechten (art. 1 reglement BAS). De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek hebben uiteraard alleen betrekking op de arbitrage welke in België plaatsheeft. Gelet op de mondialisering van de sportsector en het belang van het TAS, wordt bij de bespreking van de verschillende artikels ook waar relevant aandacht besteed aan de beslissingen van het TAS en de rechtspraak van het Federaal Gerechtshof in Zwitserland. In heel wat arbitrages in sportaangelegenheden zal immers de toepassing van het Zwitsers recht aan de orde zijn, zeker in arbitrages voor het TAS. }1 [Art Elk geschil dat reeds is ontstaan of nog kan ontstaan uit een bepaalde rechtsbetrekking, waarover een dading mag worden aangegaan, kan bij overeenkomst aan arbitrage worden onderworpen. 2. }2 [Ieder die bekwaam of bevoegd is om een dading aan te gaan, kan een overeenkomst tot arbitrage sluiten. De publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen, onverminderd het bepaalde in de bijzondere wetten, slechts een overeenkomst tot arbitrage sluiten indien de overeenkomst de beslechting van een geschil betreffende de totstandkoming of de uitvoering van een overeenkomst tot doel heeft. De voorwaarden die golden voor het sluiten van het contract waarvan de uitvoering aan arbitrage wordt onderworpen gelden eveneens voor het sluiten van de overeenkomst tot arbitrage. Daarenboven mogen de publiekrechtelijke rechtspersonen in alle aangelegenheden, bepaald bij wet of bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, overeenkomsten tot arbitrage sluiten. Het besluit mag eveneens de voorwaarden en de regels van totstandkoming van de overeenkomst bepalen.] 2 3. Het bepaalde in de voorgaande leden laat de uitzonderingen die elders in de wet voorkomen onverlet.] 1 }2. Lid 2 vervangen bij art. 3 wet 19 mei 1998, B.S., 7 augustus Artikel 1676, lid 1 Ger.W.: Objectieve arbitreerbaarheid van een geschil Arbitrage is een vorm van private geschillenbeslechting waarbij partijen verkiezen om hun geschil definitief te laten beslechten door een onafhankelijk en onpartijdig scheidsgerecht en het bijgevolg onttrekken aan een beslissing door een door de overheid ingestelde rechtsmacht (G. KEUTGEN en G.-A. DAL, L arbitrage en droit belge et international. Tome I Le droit belge, Brussel, Bruylant, 2006, 27; D. DEMEULEMEESTER, Wraking en institutionele arbitrage, NJW 2005, 650; T. LYSENS en L. NAUDTS, Deskundige. Verzoener, bemiddelaar of arbiter, NJW 2010, 343; B. TILLEMAN, Dading, APR, Antwerpen, Kluwer, 2000, 14, nr. 21). De vrijheid van partijen om hun geschil aan arbitrage te onderwerpen is echter niet onbeperkt. De voornaamste beperking heeft betrekking op het voorwerp van het geschil, dat vatbaar moet zijn voor arbitrage (B. DE- MEULENAERE, Artikel Ger.W. in X. (ed.), Gerechtelijk Recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1999, 171, nr. 13). Artikel 1676, lid 1 Ger.W. bepaalt op een algemene wijze onder welke voorwaarden een geschil kan worden onderworpen aan arbitrage. In wat volgt worden de belangrijkste elementen van de zogenaamde objectieve arbitreerbaarheid van een geschil nader toegelicht. 654 Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier

3 tree 3688 sport.book Page 655 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1676) lijke bepalingen die de niet-arbitreerbaarheid van een materie behelzen, restrictief dienen te worden geïnterpreteerd (B. DEMEULENAERE, Artikel Ger.W., o.c., 171, nr. 15) Arbitrage en openbare orde Over rechten of aangelegenheden die de openbare orde raken, kan in principe geen dading worden afgesloten (M. PIERS en H. VERBIST, Concessiegeschillen en arbitrage. Welk recht bepaalt vatbaarheid voor arbitrage?, NJW 2005, 619). Dit is anders voor rechten die van dwingende aard zijn, waarover in de regel een dading kan worden afgesloten nadat het geschil reeds is ontstaan. De scheidingslijn tussen beide categorieën van rechten is echter niet altijd even duidelijk te trekken. In de rechtsleer wordt klassiek een aantal domeinen onderscheiden die in principe niet vatbaar zijn voor arbitrage: strafrechtelijke aansprakelijkheid, geschillen die binnen de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank vallen (zie art. 1678, lid 2 Ger.W. en art. 13 en 69 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, BS 22 augustus 1978, hierna verkort: Arbeidsovereenkomstenwet ) of wanneer de staat van een persoon het voorwerp van het geschil is. Een arbiter kan zich derhalve bijvoorbeeld niet uitspreken over de strafrechtelijke aansprakelijkheid in het kader van een verkeersongeval (Pol. Stavelot 11 december 1989, JLMB 1990, 773). Echter, aangezien artikel 2046 BW bepaalt dat een dading kan worden aangegaan over de burgerlijke belangen die uit een misdrijf ontstaan, kan een geschil met betrekking tot deze aangelegenheid wel aan arbitrage worden onderworpen (Rb. Charleroi 15 november 1991, JT 1992, 226; M. STORME en M. VOORDECKERS, Overzicht van Belgische rechtspraak: Arbitrage , TPR 2005, 1250) Een toepassingsgeval: Arbitrage en Europees mededingingsrecht Een belangrijk leerstuk in dit verband is de verhouding tussen arbitrage en Europees mededingingsrecht. In dit verband dient men zich de vraag te stellen of een geschil dat betrekking heeft op de toepassing van artikel 101 en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (de vroegere art. 81 en 82 van het EG- Verdrag) ( VWEU ) vatbaar is voor arbitrage. In de oudere rechtsleer werd de stelling verdedigd dat het een arbiter niet was toegestaan om de Europese mededingingsregels toe te passen indien het geschil betrekking had op de geldigheid van een overeenkomst, aangezien deze regels van openbare orde zijn (voor een gedetailleerde bespreking zie: O. CAPRASSE, Les sociétés et l arbitrage, Brussel, Bruylant, 2002, ). Dit impliceerde dat een arbiter zich onbevoegd moest verklaren telkens een partij (mogelijk zelfs ongerechtvaardigd) opwierp dat de overeenkomst waar het geschil betrekking op had, nietig was wegens strijdigheid met artikel 81 EG-Verdrag (d.i. het huidige art. 101 VWEU) (H. VAN HOUTTE, Distribution arbitration and European competition law in CEPINA, L arbitrage et la distribution commerciale, Brussel, Bruylant, 2005, 94). Na verloop van tijd heeft de rechtsleer een flexibelere houding aangenomen: een geschil is enkel niet vatbaar voor arbitrage indien het voortvloeit uit een overeenkomst die strijdig is met het Europees mededingingsrecht (B. DEMEULENAERE, Artikel Ger.W., o.c., 180, nr. 29). Deze (ondertussen niet langer gangbare) visie impliceerde dat een arbiter de initiële bevoegdheid heeft om het geschil in behandeling te nemen en te onderzoeken, maar dat hij, op het moment dat hij een schending van een norm van openbare orde vaststelt, zich alsnog onbevoegd moest verklaren (O. CAPRASSE, o.c., 92). Het Hof van Justitie heeft duidelijkheid gebracht in zijn Eco Swiss-arrest (HvJ, Eco Swiss v. Benetton, zaak C- 126/97): Wanneer een nationale rechter volgens de regels van zijn nationale procesrecht een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis op grond van strijd met nationale regels van openbare orde moet toewijzen, moet hij dat ook doen wanneer dat vonnis zijns inziens in strijd met artikel 81 EG-Verdrag [het huidige artikel 101 VWEU] is. Bijgevolg moeten arbiters het Europees mededingingsrecht toepassen, aangezien dit domein behoort tot de regels van openbare orde binnen de lidstaten, onverminderd de bevoegdheden die exclusief werden toegekend aan de Europese Commissie (door de decentralisatie als gevolg van de inwerkingtreding van Verordening 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de art. 81 en 82 van het verdrag, zijn voormelde exclusieve bevoegdheden aanzienlijk afgenomen) of nationale mededingingsautoriteiten (G. KEUTGEN en G.-A. DAL, o.c.,116). Vandaag bestaat er een algemene tendens in de rechtsleer waarbij de arbitreerbaarheid van dergelijke geschillen wordt erkend (G. KEUTGEN en G.-A. DAL, o.c., 114). Zo kan een arbiter bijvoorbeeld uitspraak doen over de verenigbaarheid van een overeenkomst met artikel 101 VWEU (en desgevallend de nietigheid ervan uitspreken) of een misbruik van machtspositie vaststellen overeenkomstig artikel 102 VWEU (G. KEUTGEN en G.-A. DAL, o.c., 115 en 120). Bovendien kan de arbiter desgevallend uitspraak doen over een verzoek tot toekenning van schadevergoeding aan een partij die beweert schade te hebben geleden als gevolg van het mededingingsbeperkend handelen van haar tegenpartij. Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier 655

4 Artikel 13 van de Arbeidsovereenkomstenwet bepaalt dat werknemers en hun werkgevers zich niet vooraf kunnen verbinden om geschillen die uit de overeenkomst kunnen ontstaan, aan scheidsrechters voor te leggen. Deze regel wordt bevestigd door artikel 1678, lid 2 Ger.W. dat de beslechting van geschillen die onder meer ontstaan uit een arbeidsverhouding, voorbehoudt voor de arbeidsrechtbanken (cf. art. 578 t.e.m. 583 Ger.W.). Een arbitrageovereenkomst die wordt gesloten na het ontstaan van het geschil is echter wel geoorloofd. Artikel 69 van de Arbeidsovereenkomstenwet voorziet verder in een specifieke uitzondering op het principe van niet-arbitreerbaarheid voor de arbeidsovereenkomst van hogere bedienden met een jaarloon boven een bepaalde drempel (de Arbeidsovereenkomstenwet voorziet in een drempel van euro; overeenkomstig art. 131 van de Arbeidsovereenkomstenwet wordt dit loonbedrag jaarlijks geïndexeerd: vanaf 1 januari 2012 is dit bedrag vastgesteld op euro). In dergelijk geval kan de arbeidsovereenkomst wel een arbitragebeding bevatten. Hetzelfde principe geldt voor betaalde sportbeoefenaars die hun werkzaamheden in dienstverband verrichten. Artikel 9 van de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars (BS 9 maart 1978) leest als volgt: De betaalde sportbeoefenaars en hun werkgevers mogen zich niet bij voorbaat verbinden om de geschillen die uit de toepassing van deze wet ontstaan aan scheidsrechters voor te leggen. Betree 3688 sport.book Page 656 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1676) GUIDO DE CROOCK Ook arbiters in een procedure voor het TAS moeten het Europees mededingingsrecht toepassen wanneer dit op de zaak van toepassing is (M. COCCIA, Applicable law in CAS proceedings: what to do with EU law? in M. BERNASCONI en A. RIGOZZI (ed.), Sport Governance, Football Disputes, Doping and CAS Arbitration, Berne, Weblaw, 2009, 69-93). Zelfs wanneer het toepasselijk recht niet dat is van een lidstaat van de EU, omdat bijvoorbeeld partijen voor de toepassing van het Zwitsers recht op hun overeenkomst kozen, moeten de arbiters de Europese mededingingsregels toepassen wanneer ze op de Europese markt betrekking hebben. Ze moeten dit volgens de meeste auteurs zelf ambtshalve toepassen, weliswaar na partijen op dit punt te hebben gehoord (M. COCCIA, o.c., 90).De arbitreerbaarheid van Europese mededingingsregels is door het Zwiters Federaal Gerechtshof erkend (ATF 28 april 1992, 118 II 193, te consulteren op De verkeerde toepassing van het Europese mededingingsrecht door het TAS is echter op zich geen reden tot vernietiging van de beslissing door het Zwitsers Federaal Gerechtshof (M. COCCIA, o.c., 91). Schending van de openbare orde is volgens artikel 190, lid 2, e van la loi fédérale sur le droit international privé (LDIP) van 18 december 1987 een reden tot vernietiging. Het Zwitsers Federaal Gerechtshof heeft het begrip openbare orde in artikel 190, lid 2, e LDIP sterk afgebakend. Het onderstreepte dat alleen het schenden van de openbare orde tot vernietiging kan leiden, wanneer de beslissing essentiële regels schendt die volgens opvattingen in Zwitserland de basis vormen van elk rechtssysteem en volgens het Federaal Gerechtshof horen mededingingsregels daar niet onder (TF 8 maart 2006, 4P.278/2005, ATF 28 april 1992, 132 III 389.). Het Hof overwoog dat les dispositions du droit de la concurrence, quel qu'il soit, ne font pas partie des valeurs essentielles et largement reconnues qui, selon les conceptions prévalant en Suisse, devraient constituer le fondement de tout ordre juridique. Arbiters bij het TAS hoeven dus niet per se een vernietiging te vrezen bij verkeerde toepassing van de Europese mededingingsregels Beoordeling en gevolg van niet-arbitreerbaarheid In de eerste plaats komt het aan de arbiter zelf toe om te beoordelen of een geschil dat hem is voorgelegd arbitreerbaar is (cf. art. 1697, lid 1 Ger.W.). Het laatste woord zal evenwel toekomen aan de overheidsrechter in het kader van een eventuele vernietigingsprocedure van de arbitrale uitspraak op grond van artikel 1704 Ger.W. Indien de geadieerde overheidsrechter tot het besluit komt dat een arbiter ondanks zijn onbevoegdheid daartoe uitspraak heeft gedaan over een niet-arbitreerbaar geschil, zal hij de nietigheid van deze arbitrale sententie moeten uitspreken (cf. art. 1704, lid 2, Ger.W.). Een arbiter die wordt geconfronteerd met een geschil dat niet-arbitreerbaar is, moet zich zonder rechtsmacht verklaren (G. KEUTGEN en G.-A. DAL, o.c., 137). De nietigheidsvordering overeenkomstig artikel 1704, lid 2, b Ger.W. dient niet in limine litis (d.i. vóór alle andere rechtsmiddelen) te worden opgeworpen. De overheidsrechter kan de vernietiging ook ambtshalve uitspreken. Deze controle door de gewone rechter betreft een wettelijkheidscontrole (naar analogie met de controle door het Hof van Cassatie in gewone zaken) en leidt niet tot een hervorming van de arbitrale uitspraak (L. MATRAY en P. MARTENS, Arbitrage en openbare orde, TPR 1998, 213). De interventie van de overheidsrechter is bijgevolg beperkt tot de loutere vernietiging van de arbitrale uitspraak Wettelijke uitsluitingen of beperkingen (art. 1676, lid 3 Ger.W.) Artikel 1676, lid 3 Ger.W. impliceert dat de principiële arbitreerbaarheid van een geschil geen afbreuk doet aan wettelijke bepalingen ter zake. Hieronder worden een aantal wettelijke bepalingen opgesomd die de arbitreerbaarheid van bepaalde materies uitsluiten of beperken Arbeidsovereenkomstenwet en betaalde sportbeoefenaars 656 Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier

5 Over de arbitreerbaarheid van geschillen die ontstaan in het kader van de wet van 27 juli 1961 betreffende de eenzijdige beëindiging van voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop (BS 5 oktober 1961, hierna verkort: Alleenverkoopwet ) is er in de rechtsleer reeds veel gezegd en geschreven (zie onder meer de volgende bijdragen: M. PIERS en H. VERBIST, o.c., ; L. MERTENS, Arbitrabilité des litiges concernant la résiliation des concessions de vente exclusive soumises à la loi belge du 27 juillet 1961: la bouteille à encre est-elle enfin épuisée?, TBH 2007, ; M. TRAEST, De beoordeling van de arbitreerbaarheid van een geschil bij een exceptie van rechtsmacht: het Hof van Cassatie kiest voor de lex fori, TBH 2005, ; P. HOLLANDER, L arbitrabilité des litiges en matière de résiliation de concessions de vente soumises à la loi du 27 juillet 1961: fin de la controverse?, TBH 2005, ; D. MERTENS, Over de arbitreerbaarhied van concessiegeschillen. Eindelijk een uitgemaakte zaak? (noot onder Cass. 14 januari 2010), RW , ; K. SWERTS en B. VOLDERS, Over de arbitreerbaarheid van agentuurgeschillen (noot onder Cass. 3 november 2011), RABG 2012, ). Uit artikel 4 van de Alleenverkoopwet volgt dat, in geval van beëindiging van een verkoopconcessie met uitwerking op het (gehele of gedeeltelijke) grondgebied van België, de benadeelde concessiehouder (als beschermde partij) de concessiegever kan dagvaarden in België en dat de Belgische rechtbank uitsluitend het Belgische recht zal toepassen (zie ook D. MERTENS, o.c., 1088; A. HANSEBOUT, De vijftigjarige Alleenverkoopwet: een tandeloos oud vrouwtje of een dynamische jonge dame?, RW , 431). Luidens artikel 6 van de Alleenverkoopwet zijn de bepalingen van de Alleenverkoopwet van dwingend recht (zie ook Cass. 9 juni 1977, Arr.Cass. 1977, 1041; Gent 19 november 2007, RW , 635; A. HANSEBOUT, o.c., 431). Artikel 6 van de Alleenverkoopwet impliceert dat een arbitrageovereenkomst die is gesloten na het ontstaan van het geschil in principe arbitreerbaar is (D. MERTENS, o.c., 1090). Toekomstige geschillen inzake de eenzijdige beëindiging van concessies van alleenverkoop die uitwerking hebben op (minstens een gedeelte van) het Belgisch grondgebied, zijn principieel niet arbitreerbaar. Dit principe geldt evenwel enkel voor geschillen die voortvloeien uit de eenzijdige beëindiging van een concessie van onbepaalde duur, niet voor geschillen met een ander voorwerp, bijvoorbeeld de weigering van een concessiegever om een concessie van bepaalde duur te hernieuwen (Kh. Brussel 29 oktober 1991, TBH 1993, 1118, noot A. NUYTS; zie ook M. NEUT, De beoordeling door de Belgische rechter, ten tijde van het opwerpen van de exceptie van onbevoegdheid, van de arbitreerbaarheid van een geschil inzake de eenzijdige beëindiging van een alleenverkoopconcessie (noot onder Kh. Leuven 14 september 1999), RW , 1304). In zijn Audi-NSU arrest van 28 juni 1979 heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat voornoemde geschillen niet arbitreerbaar zijn als het arbitragebeding werd overeengekomen vóór het beëindigen van de concessieovereenkomst en tot doel en gevolg heeft dat een buitenlandse wet wordt toegepast (Cass. 28 juni 1979, Arr.Cass , 1303, RW , 539, noot R. VANDER ELST en Pas. 1979, I, 1260; D. MERTENS, o.c., 1088). In de praktijk komt het courant voor dat een buitenlandse concessiegever in een concessieovereenkomst met een Belgische concessienemer een arbitragebeding opneemt waarin een buitenlands rechtsstelsel toepasselijk wordt verklaard in geval er een geschil zou rijzen. De vraag die tot de nodige controverse in de rechtsleer en rechtspraak heeft geleid, is of een Belgische rechter die wordt geconfronteerd met een exceptie van arbitrage, de geldigheid van een arbitragebeding dient te beoordelen overeenkomstig de lex contractus (d.i. het rechtstree 3688 sport.book Page 657 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1676) taalde sportbeoefenaars mogen zich dus niet bij voorbaat verbinden om de geschillen die ontstaan uit de toepassing van deze wet aan arbitrage te onderwerpen (D. DEDECKER, Overeenkomsten in het sportrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 31). Ook voor niet-professionele sportbeoefenaars die vallen onder het toepassingsgebied van het decreet van 24 juli 1996 tot vaststelling van het statuut van de niet-professionele sportbeoefenaars geldt deze regel (zie art. 7 van het decreet dat in de nietigheid voorziet van iedere overeenkomst tot arbitrage, gesloten vóór het ontstaan van het geschil waartoe de toepassing van het decreet aanleiding kan geven). Deze algemene regel komt tevens tot uiting in, bijvoorbeeld, het reglement van de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB). Zo bepaalt artikel 1761, overweging 13 van het KBVB-reglement dat geschillen inzake arbeidsovereenkomsten van trainers of spelers enkel aan arbitrage kunnen worden onderworpen mits beide partijen de arbitrage aanvaarden in een na het ontstaan van het geschil gesloten arbitrageovereenkomst (zie ook: Arbrb. Brussel 8 maart 1982, JTT 1982, ; Arbrb. Hasselt 24 juni 1974, RW , ; M. PIERS, Sectorale arbitrage, Antwerpen, Intersentia, 2007, 61) Wet op de landverzekeringsovereenkomst De wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst (BS 20 augustus 1992) bepaalt in artikel 36, 1 dat het beding waarbij de partijen bij een verzekeringsovereenkomst zich vooraf verbinden de geschillen die uit de overeenkomst zouden ontstaan, voor te leggen aan scheidsrechters, voor niet geschreven wordt gehouden. Aangezien het gaat om een wettelijke bepaling van dwingende aard, is een arbitrageovereenkomst die wordt gesloten nadat het geschil is gerezen, principieel geldig (B. DEMEULENAERE, Artikel Ger.W., o.c., 184, nr. 43; H. CLAESSENS, Arbitrage en private verzekeringen in M. STORME en F. DE LY (eds.), Verzekeringen en geschillenbeslechting, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1994, 8; M. STORME en M. VOOR- DECKERS, o.c., 1251) Alleenverkoopwet Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier 657

6 tree 3688 sport.book Page 658 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1676) stelsel waarnaar de arbitrageovereenkomst verwijst) of de lex fori (d.i. het eigen rechtsstelsel van de betrokken rechter of arbiter) (A. HANSEBOUT, o.c., 436). In eerste instantie dient hiervoor te worden gekeken naar de mogelijke toepasselijkheid van internationale verdragsbepalingen. Het (VN-)Verdrag van New York van 10 juni 1958 betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken (BS 15 november 1975, hierna verkort: Verdrag van New York ) bevat echter geen expliciete bepaling inzake het toepasselijke rechtsstelsel met betrekking tot een exceptie van rechtsmacht. Dit in tegenstelling tot de erkenning en tenuitvoerlegging van scheidsrechterlijke uitspraken, voor dewelke de lex fori toepasselijk wordt verklaard (art. V.2 van het Verdrag van New York). In een arrest van 15 oktober 2004 oordeelde het Hof van Cassatie dat artikel 2, lid 3 van het Verdrag van New York toelaat dat de rechter aan wie die vraag [d.i. of het geschil vatbaar is voor arbitrage] wordt onderworpen, de vraag aan zijn rechtstelsel toetst en zodoende de grenzen bepaalt waarin private rechtspraak over bepaalde materies verenigbaar is met de wettelijke orde (Cass.15 oktober 2004, NJW 2005, 630; RW, 1063). Het geschil is dus pas arbitreerbaar als dit zowel volgens het eigen recht (de lex fori) als het gekozen recht (lex contractus) arbitreerbaar is (A. DESTRYCKER, Actualia Concessie in G. STRAETMANS en D. MERTENS, Actualia handelstussenpersonen, Antwerpen, Intersentia, 2006, ). Blijkens de gekozen formulering leek het Hof van Cassatie de feitenrechter een beoordelingsvrijheid toe te kennen inzake de al dan niet toepassing van de lex fori (D. MERTENS, o.c., 1089). In zijn arrest van 16 november 2006 heeft het Hof van Cassatie echter duidelijk gemaakt dat de rechter de lex fori in acht moet nemen in zijn beoordeling: Wanneer het arbitragebeding onderworpen is aan een vreemde wet, dient de overheidsrechter aan wie een exceptie van rechtsmacht wordt opgeworpen de arbitreerbaarheid uit te sluiten wanneer het geschil op basis van de lex fori niet aan de rechtsmacht van de nationale rechtbanken mag worden onttrokken (Cass. 16 november 2006, TBH 2007, , noot L. MERTENS). In zijn arrest van 14 januari 2010 heeft het Hof van Cassatie bevestigd dat artikel 2 van het Verdrag van New York niet belet dat de rechter de arbitreerbaarheid van het geschil toetst aan de dwingende regels van zijn interne rechtsorde en dat, wanneer de arbitrageovereenkomst aan een vreemde wet is onderworpen, de rechter de arbitrage moet uitsluiten wanneer het geschil krachtens alle relevante rechtsregels van de lex fori niet aan de rechtsmacht van de nationale rechter mag worden onttrokken (Cass. 14 januari 2010, Justelnr. F , D. MERTENS, o.c., 1089; A. HANSEBOUT, o.c., 436). Een geschil over de eenzijdige beëindiging van een concessie van alleenverkoop is in ieder geval arbitreerbaar wanneer (buitenlandse) scheidsrechters verplicht zijn om de dwingende bepalingen van de Alleenverkoopwet toe te passen of, indien een buitenlands rechtsstelsel van toepassing is op het gerezen geschil, dit regime een equivalente bescherming biedt aan de concessiehouder (P. HOLLANDER, o.c., 501; L. MERTENS, o.c., 898; D. MERTENS, o.c., 1090). GUIDO DE CROOCK Bijzonderheden inzake de arbitreerbaarheid in het sportrecht The field of play decision In de sport zijn feitelijke beslissingen van de scheidsrechters in beginsel niet vatbaar voor betwisting, zogenaamde field of play decisions zijn derhalve niet vatbaar voor arbitrage noch voor betwisting voor de gewone rechter. De scheidsrechter moet de spelregels toepassen, maar de feiten die hij daarvoor in aanmerking neemt, kunnen niet het voorwerp zijn van het geschil. Als voorbeeld kan worden verwezen naar het duidelijk met de hand gescoorde doelpunt door Thierry Henry in de kwalificatiewedstrijd Ierland Frankijk voor het Wereldkampioenschap in Zuid-Afrika. Alhoewel gans de wereld op televisie het handspel zag, merkte de scheidsrechter niets op en valideerde het doelpunt. Ook al zou men bijvoorbeeld via televisiebeelden het bewijs leveren van het handspel, dan nog zou dit niet baten om de beslissing van de scheidsrechter teniet te doen. In de jurisprudentie van het TAS werd de field of play decisions -leer herhaaldelijk bevestigd (TAS 8 september 2005, 2004/A/727, Vanderlei De Lima & Brazilian Olympic Committee (BOC) v. International Association of Athletics Federations (IAAF); TAS 20 mei 2008, 2008/A/1483, Asian Handball Federation (AHF), Kazakhstan Handball Federation (KzHF), Kuwait Handball Association (KHA) v. International Handball Federation (IHF); TAS 6 maart 2009, 2008/A/164, Netherlands Antilles Olympic Committee (NAOC) v. International Association of Athletics Federations (IAAF) & United States Olympic Committee (USOC), al deze beslissingen op In de triatlon voor dames op de Olympische Spelen te Londen 2012 besliste de fotofinish over goud en zilver tussen de Zwitserse Nicolas Spirig en de Zweedse Lisa Norden, deze laatste werd tweede geklasseerd en vocht deze beslissing aan bij de ad hoc afdeling van het TAS op de Spelen. Het arbitragecollege verwierp de klacht onder verwijzing naar de leer van de field of play decision (TAS 12 augustus 2012, OG 12/10, Swedish National Olympic comittee/swedish triathlon federation/ International Triathlon Federation/International Triathlon Union- N. Spirig- L. Norden- I.O.C, Op dit beginsel bestaat alleen een uitzondering indien de scheidsrechterlijke beslissing is aangetast door fraude of louter arbitrair is. De betwisting in verband met een verkeerde toepassing door de scheidsrechter van de spelregels is daartegen wel mogelijk en kan dus eventueel wel via arbitrage worden beslecht (L. SILANCE, Les Sports et le droit, Brussel, 658 Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier

7 Een bestaand of toekomstig geschil Uit de tekst van artikel 1676, lid 1 Ger.W. blijkt dat zowel bestaande als toekomstige geschillen kunnen worden onderworpen aan arbitrage. Arbitrageovereenkomsten worden traditioneel in twee categorieën opgedeeld: in het geval dat een arbitrageovereenkomst wordt gesloten op het ogenblik dat er reeds sprake is van een bestaand geschil spreekt men van een compromis, terwijl in geval dat een arbitragebeding betrekking heeft op mogelijke toekomstige geschillen die uit een gesloten overeenkomst zouden voortvloeien, men van een clause compromissoire spreekt (B. DEMEULENAERE, Artikel Ger.W., o.c., 166, nr. 1). Overeenkomstig artikel 18, lid 1 Ger.W. moet het geschil daadwerkelijk bestaan op het moment dat een arbitrageprocedure wordt ingesteld bij het scheidsgerecht. De gedinginstellende partij moet met andere woorden een actueel belang hebben bij het instellen van de procedure (J. LAENENS, K. BROECKX en D. SCHEERS, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2004, 84). Echter, men dient hierbij tevens artikel 18, lid 2 Ger.W. in acht te nemen, dat bepaalt dat een rechtsvordering kan worden toegelaten indien zij is ingesteld om schentree 3688 sport.book Page 659 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1676) De Boeck & Larcier, 1998, ). Zo werd in 2005 door de wereldvoetbalbond FIFA beslist tot het herspelen van de kwalificatiewedstrijd voor het wereldkampioenschap tussen Oezbekistan en Bahrein. De scheidsrechter had bij vergissing een vrije trap gegeven aan Bahrein, daar de spelers van Oezbekistan bij het nemen van een strafschop door Bahrein te vroeg de strafschopzone inliepen, terwijl de scheidsrechter eigenlijk de strafschop had dienen te laten hernemen De uitputting van de interne rechtsmiddelen Een andere beperking eigen aan het sportrecht is dat eerst de interne rechtsmiddelen dienen uitgeput te zijn alvorens beroep kan worden gedaan op arbitrage, wanneer er binnen de sportfederatie organen zijn die ingevolge het reglement als bevoegd orgaan zijn aangeduid om het geschil te beslechten. De erkenning van de autonomie van de vereniging impliceert de erkenning van deze rechtsorde. Zowel de rechtbanken als de arbitragecolleges hebben dit principe herhaaldelijk onderlijnd (Rb. Tongeren 26 mei 2000, Sportrechtspraak, Brugge, die Keure, 2006, 202; Rb. Brussel 28 november 2000, Sportrechtspraak, Brugge, die Keure, 2006, 76). Het beginsel dat eerst de interne rechtsmiddelen dienen te worden uitgeput, geldt echter slechts voor zover deze interne rechtsmiddelen schorsende werking hebben (Voorz. Rb. Antwerpen 24 juni 1993, in S. VAN MULDERS, C. COOMANS, J. MAESCHALCK en L. SILANCE, Sportrechtspraak, Brugge, die Keure, losbl , nr. 44; Voorz. Rb. Gent 28 april 2011, E.C. G., A.R. 11/686/B, onuitg.; P. LEMMENS, Het beroep op de rechter in sportzaken in A. DE BECKER (ed.), Sport en Recht, Antwerpen, Kluwer,1986, 93-94) Marginale toetsing De arbitreerbaarheid van het geschil betekent niet dat het geschil volledig aan de beoordeling van de scheidsrechters wordt onderworpen. In beginsel moet rekening gehouden worden met het principe van de marginale toetsing. Dit impliceert dat de rechter of de arbiter slechts de binnen de federatie genomen beslissing zal vernietigen wanneer deze beslissing de eigen reglementen schendt, wanneer ze strijdig is met wetten van openbare orde of goede zeden of in strijd is met fundamentele rechtsbeginselen of wanneer de beslissing, gelet op de feiten, in redelijkheid niet kon worden genomen (zie nopens het begrip marginale toetsing, J. RONSE, Marginale toetsing in het privaatrecht, TPR 1977, 211). Externe arbitragecolleges oefenen dus slechts een wettigheidstoezicht uit en geen opportuniteitscontrole. Herhaaldelijk werd dit eveneens bevestigd door de rechtspraak (Voorz. Rb. Brussel 7 juli 1997, in C. COOMANS, F. HENDRICKX, J. MAESCHALK en P. PAQUAY, Sportrechtspraak, Brugge, die Keure, 2006, 112; Voorz. Rb. Turnhout 12 oktober 2000, C. COOMANS, F. HENDRICKX, J. MAESCHALCK en P. PACQUAY, Sportrechtspraak, Brugge, die Keure, 2006, 116; Voorz. Rb Mechelen 25 januarie 2001, in C. COOMANS, F. HENDRICKX, J. MAESCHALK en P. PAQUAY, Sportrechtspraak, Brugge, die Keure, 2006, 118; Rb. Mechelen, 2 oktober 2001, in C. COOMANS, F. HENDRICKX, J. MAESCHALK en P. PAQUAY, Sportrechtspraak, Brugge, die Keure, 2006, 81). Ook in het licht van artikel 6 EVRM volstaat een wettigheidstoezicht op de bestreden beslissing, voor zover dit toezicht een controle op de feitelijke grondslag en op de proportionaliteit ervan omvat. Het is niet vereist dat de rechter zich inlaat met de opportuniteit van de bestreden beslissing (P. LEMMENS, Het beroep op de rechter in sportzaken in A. DE BECKER (ed.), Sport en Recht, Antwerpen, Kluwer, 1986, 96.). Van het beginsel van de marginale toetsing kan echter worden afgeweken in het reglement van de federatie. In dat geval is het arbitragecollege een orgaan met volle rechtsmacht. Zo is de beslissing van de Licentiecommissie voor Hoger Beroep van de KBVB enkel vatbaar voor verhaal bij het Belgisch Arbitragehof voor de Sport, dat de zaak in zijn geheel herneemt, zowel in rechte als in feite met volheid van rechtsmacht (art. 416 KBVB-reglement). Ook in de beroepsprocedure voor het TAS wordt de zaak in zijn geheel hernomen zowel in feite als in rechte (R. 57 TAS-Code Tas-Code te raadplegen op Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier 659

8 2. Artikel 1676, lid 2 Ger.W.: Subjectieve arbitreerbaarheid 2.1. Natuurlijke personen en privaatrechtelijke rechtspersonen Artikel 1676, lid 2 Ger.W. handelt over de subjectieve arbitreerbaarheid, waarmee de voorwaarden worden bedoeld waaraan een persoon moet voldoen om een geldige arbitrageovereenkomst te kunnen sluiten (B. DE- MEULENAERE, Arbitrabiliteit in het Belgisch arbitragerecht anno 1998, TPR 1998, 646). Volgens artikel 1676, lid 2 Ger.W. is ieder die bekwaam of bevoegd is om een dading aan te gaan bevoegd om een overeenkomst tot arbitrage te sluiten. Een arbitrale uitspraak die voortvloeit uit een arbitrageovereenkomst die werd gesloten door een niet-bekwame of onbevoegde persoon, kan worden vernietigd op grond van artikel 1704, lid 2, c Ger.W. Wat de vereiste van bekwaamheid betreft, kan worden verwezen naar de gemeenrechtelijke bepaling van artikel 1108 BW dat stelt dat men bekwaam moet zijn om een overeenkomst aan te gaan. Deze algemene norm geldt a fortiori ook voor het aangaan van een arbitrageovereenkomst (G. CLOSSET-MARCHAL, Le juge étatique et l instance arbitrale, JT 2010, 245). Minderjarigen kunnen bijgevolg geen geldige arbitrageovereenkomst aangaan, behoudens vertegenwoordiging door de ouders met gerechtelijke machtiging (M. STORME en M. VOORDECKERS, Overzicht van Belgische rechtspraak: Arbitrage , TPR 2005, 1252). Een gefailleerde verliest krachtens artikel 16 van de Faillissementswet van 8 augustus 1997 (BS 28 oktober 1997) het beheer over al zijn goederen vanaf de faillietverklaring. Een arbitrageovereenkomst die werd afgesloten na de datum van faillietverklaring is bijgevolg niet tegenstelbaar aan de faillissementsboedel (G. KEUTGEN en G.-A. DAL, L arbitrage en droit belge et international. Tome I Le droit belge, Brussel, Bruylant, 2006, 65). Voor een meer getree 3688 sport.book Page 660 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1676) ding van een ernstig bedreigd recht te voorkomen, hetgeen een feitenkwestie is en door de arbiter dient te worden beoordeeld Het geschil is ontstaan uit een bepaalde rechtsbetrekking Het geschil in kwestie moet van juridische, en niet van feitelijke aard zijn (M. PIERS, Arbitreerbaarheid en toepasselijk recht: is de controverse nu ten einde?, RW , 1050). Hoewel (het voorwerp van) het geschil niet hoeft te worden gespecificeerd in de arbitrageovereenkomst, moet het geschil dat men wil onderwerpen aan arbitrage zijn ontstaan uit een bepaalde rechtsbetrekking, hetgeen impliceert dat partijen niet geldig kunnen overeenkomen dat al hun bestaande en toekomstige geschillen in eender welk verband aan arbitrage worden onderwerpen (B. DEMEULENAERE, Artikel Ger.W., o.c., 170, nr. 12). Het geschil dat aan arbitrage wordt onderworpen moet niet noodzakelijkerwijze zijn ontstaan uit een contractuele relatie, maar kan even goed uit een onrechtmatige daad of een andere buitencontractuele verhouding voortvloeien. Hier dient evenwel een onderscheid te worden gemaakt tussen natuurlijke personen en privaatrechtelijke rechtspersonen enerzijds, en publiekrechtelijke rechtspersonen anderzijds, aangezien geschillen die zijn gebaseerd op niet-contractuele gronden voor publiekrechtelijke rechtspersonen in principe niet arbitreerbaar zijn (B. DEMEU- LENAERE, Artikel Ger.W. in X. (ed.), Gerechtelijk Recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1999, 200, nr. 18; zie hierover de commentaar bij art. 1676, lid 2 Ger.W.) Verschil tussen arbitrage en bindende derdenbeslissing Net zoals bij arbitrage, wordt in geval van een bindende derdenbeslissing aan een derde persoon de bevoegdheid toegewezen om een geschil tussen partijen bindend en onherroepelijk te beslechten (Luik 22 oktober 2010, DAOR 2011, ; J. LAENENS, K. BROECKX EN D. SCHEERS, o.c., ). In geval van een bindende derdenbeslissing doen partijen enkel beroep op een derde om een bindende beoordeling te geven van één of meerdere feitelijke aspecten van hun juridische verhouding, niet van het geschil in zijn geheel (H. VAN HOUTTE, K. COX en S. COOLS, Overzicht van rechtspraak: Arbitrage ( ), TBH 2007, 113). Het verschil tussen beide methodes van geschillenbeslechting ligt verder in de juridische kracht en afdwingbaarheid van de gewezen beslissing (Luik 22 oktober 2010, DAOR 2011, ; voor een gedetailleerde bespreking, zie B. TILLEMAN, o.c., 14-18). Indien een in het ongelijk gestelde partij weigert om de bindende derdenbeslissing na te leven, kan de in het gelijk gestelde partij zich enkel tot de rechtbank wenden om de uitvoering van de beslissing te vorderen in een procedure ten gronde, waarbij de rechter deze beslissing in de regel zal bevestigen: hij heeft immers slechts een marginaal toetsingsrecht (Antwerpen 18 oktober 2006, RW , ; H. VAN HOUTTE, K. COX en S. COOLS, o.c., 113). In het geval een arbitrale uitspraak niet vrijwillig wordt nageleefd, voorziet het Gerechtelijk Wetboek in een bijzondere procedure met oog op de tenuitvoerlegging van dergelijke uitspraak, de zogenaamde exequaturprocedure. Het betreft evenwel geen procedure ten gronde (E. VAN DEN WIJNGAERT, De rol van de rechter in de internationale arbitrage, Tijdschrift@ipr.be 2002, nr. 3, 139; M. STORME en M. VOORDECKERS, o.c., 1309). De bevoegde rechter kan de tenuitvoerlegging derhalve enkel toestaan of (op limitatief opgesomde gronden) weigeren (cf. art. 1710, lid 3 Ger.W. voor Belgische arbitrale uitspraken en art Ger.W. voor buitenlandse arbitrale uitspraken). 660 Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier

9 tree 3688 sport.book Page 661 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1677) detailleerde bespreking in dit verband wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 1688 Ger.W. en de aldaar geciteerde rechtsleer en rechtspraak. 2.2 Publiekrechtelijke rechtspersonen Oorspronkelijk ging de wetgever (en de rechtspraak) uit van de principiële onbekwaamheid van publiekrechtelijke rechtspersonen tot het sluiten van een arbitrageovereenkomst (B. DEMEULENAERE, Artikel Ger.W. in X. (ed.), Gerechtelijk Recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1999, 197, nr. 13). Zo oordeelde het Hof van Cassatie in zijn arrest van 10 oktober 1996 dat alleen de hoven en rechtbanken bevoegd zijn om kennis te nemen van geschillen waarbij een publiekrechtelijke rechtspersoon is betrokken, zelfs als die rechtspersoon de rechthebbende is van een privaatrechtelijke rechtspersoon die een overeenkomst tot arbitrage betreffende de overgedragen zaak heeft gesloten (Cass. 10 oktober 1996, Arr.Cass. 1996, 911 en RW , 996). Sinds de inwerkingtreding van de wet van 19 mei 1998 tot wijziging van (een aantal van) de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de arbitrage (BS 7 augustus 1998) bepaalt artikel 1676, lid 2 Ger.W. uitdrukkelijk dat de Staat en publiekrechtelijke rechtspersonen principieel bekwaam zijn om een arbitrageovereenkomst te sluiten (H. VERBIST, De rechtsbescherming van partijen in privaatrechtelijke handelsarbitrage, Gandaius publicaties, Antwerpen, Intersentia, ). Het betreft weliswaar een beperkte bekwaamheid, aangezien de bekwaamheid zich beperkt tot (i) geschillen die betrekking hebben op de totstandkoming van een overeenkomst of [die] de uitvoering van een overeenkomst tot doel hebben en (ii) aangelegenheden bepaald bij wet of Koninklijk Besluit. Alle geschillen die voortvloeien uit deze overeenkomsten kunnen aan arbitrage worden onderworpen, zoals bijvoorbeeld de interpretatie van de contractuele voorwaarden die zijn vervat in de overeenkomst (B. DEMEU- LENAERE, o.c., 200, nr. 18). Niet-contractuele geschillen (bijvoorbeeld geschillen met betrekking tot onrechtmatige daad) zijn echter per definitie uitgesloten, behoudens uitzondering bij wet of Koninklijk Besluit. GUIDO DE CROOCK Wanneer een disciplinair orgaan van de Vlaamse Gemeenschap (bv. de disciplinaire commissie of disciplinaire raad medisch verantwoord sporten) een beslissing neemt inzake een dopingovertreding en de internationale federatie beroep aantekent bij het TAS, kan de Vlaamse overheid aan deze arbitrageprocedure niet deelnemen vermits dit geschil niet valt onder het toepassingsgebied van art. 1676, lid 2 Ger.W. In een zaak van een atleet vrijgesproken door de disciplinaire commissie van de Vlaamse Gemeenschap tekende de internationale atletiekfederatie beroep aan via arbitrage bij het TAS. De arbitrage was gericht tegen de Vlaamse Gemeenschap en de betrokken atleet. De Vlaamse Gemeenschap kon niet deelnemen aan deze arbitrageprocedure. Het TAS schorste de atleet levenslang, welke beslissing enkel gelding had buiten Vlaams grondgebied (TAS 27 mei 2007, 2006/A/1159, IAAF/Ligue Royale Belge d Athlétisme & R.E.S., onuitg.). }1 [Art Een overeenkomst tot arbitrage behoort te zijn vervat in een door partijen ondertekend geschrift, of in andere hen bindende stukken, waarin zij blijk hebben gegeven van hun wil om het geschil aan arbitrage te onderwerpen.] 1 1. Een arbitrageovereenkomst is een consensuele overeenkomst Naar Belgisch recht komt een overeenkomst in de regel solo consensu tot stand. De loutere wilsovereenstemming tussen partijen volstaat om van een geldige overeenkomst te kunnen spreken. Een arbitrageovereenkomst is een voorbeeld van een consensuele overeenkomst, daar artikel 1677 Ger.W. niet voorziet in een sanctie in geval een geschrift zou ontbreken. Het ontbreken van een geschrift zal desgevallend wel tot bewijsproblemen kunnen leiden. Het geschrift inzake arbitrage geldt derhalve enkel ad probationem en niet ad validatem (Brussel 4 november 1991, JT 1992, 60; Gent 7 januari 2011, NJW 2011, ; M. LOOYENS, Artikel 1677 Ger.W. in X. (ed.), Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1999, 80, nr. 2; M. STORME en M. VOORDECKERS, Overzicht van Belgische rechtspraak: Arbitrage , TPR 2005, 1253). Om het bestaan van een arbitrageovereenkomst te bewijzen, vereist de wet niet dat een formeel geschrift bestaat. Een rechter kan het bestaan van een arbitrageovereenkomst tevens afleiden uit stukken, zelfs niet-ondertekende, die hem worden voorgelegd en waaruit de wilsovereenstemming tussen partijen blijkt om hun geschil aan arbitrage te onderwerpen (Cass. 27 oktober 1995, Arr.Cass. 1995, 992; G. KEUTGEN en G.-A. DAL, L arbitrage en droit belge et international. Tome I Le droit belge, Brussel, Bruylant, 2006, 138; T. LYSENS en L. NAUDTS, Deskundige. Verzoener, bemiddelaar of arbiter, NJW 2010, 344). Het bestaan van een arbitrageovereenkomst kan eveneens worden afgeleid uit de vrijwillige uitvoering van de overeenkomst door de partijen die Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier 661

10 Een vraagstuk waaraan in de rechtsleer nogal wat aandacht wordt besteed, is de al dan niet tegenwerpelijkheid van een arbitrageclausule die is opgenomen in de algemene voorwaarden van een contractspartij (zie in dit verband onder meer: M. PIERS, Sectorale arbitrage, Antwerpen, Intersentia, 2007, 95-98; M. LOOYENS, o.c., 82, nr. 6; B. DEMEULENAERE, De tegenwerpelijkheid van arbitrale clausules vervat in algemene contractvoorwaarden (noot onder Arbit.Besl. 20 januari 1987), DCCR 1989, ). Als uitgangspunt dient te worden vooropgesteld dat de bepalingen van artikel 1677 Ger.W. in ieder geval niet beletten dat een arbitragebeding wordt opgenomen in algemene voorwaarden (Gent 7 januari 2011, NJW 2011, ; Kh. Hasselt 15 februari 1999, Limb.Rechtsl. 1999, 121; J. SCHRAEYEN (ed.), Algemene voorwaarden, Gent, Larcier, 2012, 256, nr. 524). Met betrekking tot de tegenstelbaarheid van een arbitragebeding dat is opgenomen in algemene voorwaarden rijst de vraag of er sprake is van een geldige aanvaarding van de algemene voorwaarden door de andere contractspartij(en). Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de gemeenrechtelijke criteria inzake tegenstelbaarheid van algemene voorwaarden (Brussel 4 november 1991, JT 1992, 60). Algemene voorwaarden (en het arbitragebeding in het bijzonder) moeten voldoen aan de volgende criteria: de tegenpartij moet effectief kennis hebben genomen of kennis hebben kunnen nemen van de algemene voorwaarden en (iii) de algemene voorwaarden moeten zijn aanvaard door de andere contractspartij (S. ONGENA, Algemene voorwaarden, Mechelen, Kluwer, 2006, 4; M. PIERS, Sectorale arbitrage, o.c., 96; J. SCHRAEYEN, o.c., 11, nr. 35). Of een partij daadwerkelijk de gelegenheid heeft gehad om kennis te nemen van de algemene voorwaarden dient steeds in concreto aan de hand van de feitelijke omstandigheden te worden beoordeeld. Zo oordeelde het hof van beroep te Antwerpen dat een arbitrageding vervat in algemene voorwaarden afgedrukt op de achterzijde van een overeenkomst (van 1 bladzijde) de partijen bindt (Antwerpen 18 juni 1998, nr AR 3198, onuitg., Antwerpen.html; Kh. Hasselt 4 december 2002, P&B 2004, 160, noot M. PIERS). Een belangrijk element in het kader van de beoordeling van de tegenstelbaarheid van algemene voorwaarden betreft de hoedanigheid van partijen. De voorwaarden voor tegenstelbaarheid worden door de rechter strikter geïnterpreteerd ten aanzien van consumenten, gelet op artikelen 4 en 40 van de wet van 6 april 2010 betreffende markpraktijken en consumentenbescherming (BS 12 april 2010). Van handelaars mag immers worden aangenomen dat zij enige onderlegdheid en kennis hebben van het opstellen van overeenkomsten, alsmede van de gevolgen ervan op het vlak van uitvoering en gebondenheid (Gent 7 januari 2011, NJW 2011, ). Indien het geschil een grotere waarde heeft dan 375 euro, is bovendien een geschrift vereist, wil men het bewijs van een rechtshandeling leveren tegen een particulier (cf. art BW), dit in tegenstelling tot het bewijs in handelszaken, dat in principe vrij is (cf. art. 25 W.Kh). Ten aanzien van consumenten verbiedt artikel 74, 21 van de wet van 6 april 2010 betreffende markpraktijken en consumentenbescherming daarnaast bedingen die ertoe strekken de bewijsmiddelen waarop een consument zich kan beroepen op ongeoorloofde wijze te beperken of de consument een bewijslast op te leggen die normaliter op de andere partij bij de overeenkomst rust (voor een uitgebreide bespreking over de verhouding tussen arbitrage en (Europees) consumentenrecht, zie M. PIERS, Europees consumentenrecht en arbitrage, TPR 2010, ). In een recent arrest oordeelde het hof van beroep te Gent tevens dat een arbitrale clausule die in duidelijke bewoordingen is opgenomen in een door de opdrachtgever voor akkoord ondertekende offerte inzake aanneming geldig is, zelfs al was deze arbitrale clausule in iets kleinere maar voldoende grote letters opgesteld. Volgens het hof maakte de arbitrale clausule een voorwaarde uit waaronder de aannemer wenste te contracteren, en was hij er derhalve door gebonden (Gent 18 maart 2008, TGR 2008, ). Andere relevante elementen ter beoordeling van de tegenstelbaarheid van algemene voorwaarden zijn het al dan niet courant karakter van een bepaalde clausule vervat in de algemene voorwaarden en langdurigheid van de handelsrelatie tussen partijen. Een contractspartij die gebruik wenst te maken van haar algemene voorwaarden, en meer bepaald van het erin vervatte arbitragebeding, doet er dus goed aan om haar algemene voorwaarden op een duidelijke, leesbare matree 3688 sport.book Page 662 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1677) vrijwillig verschijnen voor het arbitraal college (Antwerpen 15 maart 2000, AJT , 915; G. CLOSSET-MAR- CHAL, Le juge étatique et l instance arbitrale, JT 2010, 247, nr. 4). Artikel II.2 van het Verdrag van New York van 10 juni 1958 inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken (BS 15 november 1975), waarbij België (alsook, onder meer China, Frankrijk, India, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten) Verdragsstaat is, bepaalt dat onder schriftelijke overeenkomst tevens tussen partijen gewisselde brieven en telegrammen moet worden begrepen. Deze regel werd bevestigd door het Hof van Cassatie in zijn arrest van 27 oktober 1995 (Cass. 27 oktober 1995, Arr.Cass. 1995, 922 en RW , 1097). Andere voorbeelden van dergelijke stukken zijn briefwisseling tussen partijen, faxen, bestelbonnen of facturen. Ook briefwisseling tussen raadslieden van partijen waarin arbiters worden aangeduid, kan als bewijs van wilsovereenstemming tussen partijen dienen (H. VAN HOUTTE, K. COX en S. COOLS, Overzicht van rechtspraak: Arbitrage ( ), TBH 2007, 123). 2. Arbitragebeding in algemene voorwaarden 662 Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier

11 In het kader van deze regelgevende en rechtsprekende functie voorzien bepaalde sportbonden in hun reglement op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze in een interne arbitrageregeling. Het reglement van de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB, beschikbaar op bevat een eigen, specifieke arbitrageregeling (zie art KBVB-reglement). Deze interne arbitrageregeling strekt ertoe geschillen tussen clubs en aangeslotenen via arbitrage te beslechten. Geschillen tussen clubs/spelers en de federatie zelf kunnen natuurlijk niet door de interne organen van de federatie worden beslecht. Voor deze geschillen voorzien de reglementen van veel federaties externe arbitrage. De Koninklijke Belgische Basketbalbond, duidt het Belgisch Arbitragehof voor de Sport (of een andere commissie) aan als rechtsprekende instantie (zie art. 69 van het reglement van de Koninklijke Belgische Basketbalbond beschikbaar op Dergelijke externe arbitrage is ook opgenomen in artikel 117, 13 van het reglement van de KBVB dat als volgt luidt: De KBVB en, door hun aansluiting, de clubs en hun aangeslotenen, verbinden zich ertoe elk geschil, na de uitputting van de interne middelen voor zover deze in huidig reglement zijn voorzien, te beslechten via scheidsrechterlijke procedure bij het Belgisch Arbitragehof voor de Sport en volgens de reglementen van dit Hof. De KBVB en, door hun aansluiting, de clubs en hun aangeslotenen, verbinden er zich ook toe om in te stemmen met devrijwillige tussenkomst van elke andere belanghebbende partij. Soms bevat het reglement een specifieke referentie naar arbitrage bij een extern orgaan. Zo voorziet artikel van het reglement van de KBVB dat de sporter beroep kan aantekenen tegen de beslissing van het Vlaams dopingtribunaal bij het TAS. Ook komen arbitrale bedingen voor in de statuten van clubs van de federatie, ingevolge de verplichting hen door het reglement van de federatie opgelegd. Zo bepaalt artikel 306, 22 van het KBVB-reglement dat de statuten van de clubs een clausule moeten bevatten die bepaalt dat na uitputting van de voorgeschreven statutaire procedure een scheidsrechterscollege, samengesteld uit drie leden van de Rechtscommissie, alle geschillen zal beslechten nopens het beheer van de club die binnen de club ontstaan en die onder de toepassing van het reglement vallen. De bij de KBVB aangesloten club is verplicht haar statuten ter goedkeuring voor te leggen aan het uitvoerend comité. Via het reglement wordt dus arbitrage verplicht voor geschillen in de schoot van de club die onder toepassing van het reglement vallen. De clubs worden tevens verplicht in hun statuten op te nemen dat geschillen met betrekking tot FIFA-statuten, -reglementen en -richtlijnen in eerste instante zullen beslecht worden binnen de arbitrageorganen van FIFA en in hoger beroep bij TAS (art. 306, 22 KBVB-reglement). Clubs die wensen deel te nemen aan een door de sportbond erkende en georganiseerde competitie zijn doorgaans verplicht om het door die sportbond uitgevaardigde reglement, met inbegrip van de geschillenbeslechting via arbitrage, te aanvaarden. Met andere woorden, de clubs die lid zijn of zich willen aansluiten bij de KBVB zijn verplicht om de rechtsmacht van de interne arbitrageorganen van de KBVB te aanvaarden (M. PIERS, Sectorale arbitree 3688 sport.book Page 663 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1677) nier te formuleren en expliciet naar het bestaan van dergelijke algemene voorwaarden te verwijzen (voor een gedetailleerde bespreking over de tegenstelbaarheid van algemene voorwaarden, zie J. SCHRAEYEN (ed.), o.c., 11-29). Een toepassingsgeval hiervan zijn de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het arrest van het hof van beroep te Gent van 1 december 2009 (Gent 1 december 2009, 2006/AR/2029, TBH 2010, 445, noot K. COX). Appellante had een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt tegen geïntimeerde tot betaling van een factuur. Geïntimeerde had de betrokken factuur geprotesteerd houdende dat de kosten aan een andere partij hadden moeten worden doorgerekend. Geïntimeerde stelde dat zij geen contract had gesloten met appellante en weigerde mee te werken aan de arbitrageprocedure. Later vorderde geïntimeerde de vernietiging van de arbitrale uitspraak, aangezien er volgens geïntimeerde geen geldige arbitrageovereenkomst werd gesloten. Geïntimeerde argumenteerde dat haar protest tegen de factuur diende te worden beschouwd als een protest tegen de algemene factuurvoorwaarden, en bijgevolg ook tegen het daarin opgenomen arbitragebeding. Het hof van beroep te Gent oordeelde dat een arbitragebeding moet worden beschouwd als een ongebruikelijk beding, hetgeen tot gevolg heeft dat de stilzwijgende aanvaarding ervan niet wordt vermoed. Volgens het Hof moet uit de stukken, die tussen de partijen zijn uitgewisseld, met zekerheid kunnen worden afgeleid dat partijen ontegensprekelijk voor arbitrage hebben gekozen en strekt het protest van een factuur zich uit tot alle vermeldingen van de factuur en dus ook tot de algemene verkoopsvoorwaarden. Het hof concludeerde dat het op de factuur voorkomende arbitragebeding geen gevolg kan hebben, wanneer de ontvanger van de factuur beweert niet contractueel gebonden te zijn met de afzender van de factuur (K. COX, Rechtspraak/Jurisprudence Arbitrage, TBH 2010, ). 3. Arbitrage in de sportsector Sportclubs, zowel op professioneel als op recreatief niveau, zijn doorgaans als lid aangesloten bij een sportbond, liga of federatie. Sportbonden hebben een regelgevende functie: zij vaardigen een reglement uit dat de sportclubs bindt. Ter handhaving van hun reglement is het gebruikelijk dat sportbonden over (een) rechtsprekende instantie(s) beschikken (L. SILANCE, De nationale en internationale organisatie van de sport in X. (ed.), Handboek voor sportrecht, Brugge, die Keure, 1995, 31). GUIDO DE CROOCK Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier 663

12 tree 3688 sport.book Page 664 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1677) trage, o.c., 125). Zij zijn ook verplicht in geval van geschil met de federatie, dit geschil te laten beslechten via arbitrage bij het Belgisch Arbitragehof voor de Sport. Ook spelers die in competitieverband wensen aan te treden zijn principieel verplicht zich akkoord te verklaren met de reglementen van de betrokken sportbond, die voor bepaalde materies externe of interne arbitrage opleggen. Piers stelt in dit verband dat het er in feite op neerkomt dat door de arbitrage te weigeren, de speler ook zijn kans om deel te nemen aan wedstrijden verlaagt (M. PIERS, Sectorale arbitrage, o.c., 130). Paulsson spreekt in dergelijk geval van een purported consent die vaak louter fictief is (J. PAULSSON, Arbitration of international sports disputes, Arb.Int l 1993, ). In al deze gevallen kan dan de vraag worden gesteld of het centrale principe van de wilsautonomie steeds gerespecteerd wordt In de rechtsleer werd dan ook geargumenteerd dat, bij ontstentenis van een daadwerkelijke wil om gebonden te zijn door een arbitragebeding, dergelijk beding niet bindend kan zijn (R. VOLCKAERT en F. VOLCKAERT, Arbitrage in de sport: een must?, T.Sport 1997, 194; G. SIMON, L arbitrage des conflits sportifs, Rev.Arb. 1995, ). Doorgaans wordt echter aanvaard dat de clubs gebonden zijn door het arbitragebeding dat is opgenomen in het reglement van de sportbond waarbij ze zijn aangesloten. De clubs hebben volgens deze strekking het arbitragebeding wetens en willens aanvaard. De clubs nemen deel aan het bestuur van de federatie. Gesteld wordt dat effectieve clubs via hun afgevaardigden in nationale en provinciale algemene vergaderingen vertegenwoordigd zijn, en zij bijgevolg de inhoud van het reglement en de bepalingen inzake arbitrage mede kunnen bepalen (M. PIERS, Sectorale arbitrage, o.c., 128, nr. 175). Deze stelling moet echter worden genuanceerd. De stemming op de algemene vergadering van een federatie zoals de KBVB gebeurt door de vertegenwoordigers van de liga s (belangengroepering van clubs spelende in dezelfde afdeling). De liga stemt wellicht conform de meerderheid van haar clubs, maar een individuele club moet zich bij de meerheid neerleggen. Bovendien hebben sommige liga s een percentage welke hen niet toelaat een stemming te blokkeren (art. 130 KBVB-reglement). Deze getrapte besluitvorming in combinatie met een ongelijk aantal stemmen heeft tot gevolg dat reglementswijzigingen en dus ook een arbitragebeding kunnen worden goedgekeurd zonder het individueel akkoord van een liga of club. Voor de sportbeoefenaar kan de toestemming niet worden afgeleid uit de goedkeuring van het reglement. Individuele sportbeoefenaars hebben geen mogelijkheid om het reglement te wijzigen. De aansluitingskaart of licentie welke de sportbeoefenaar ondertekent verwijst echter vaak naar het aanvaarden van de reglementen van de federatie of bevat zelfs een arbitragebeding. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Luik aanvaardde dan ook onder verwijzing naar de leer van de toetredingscontracten dat een wielrenner gebonden is door het arbitragebeding gezien hij door zijn toetreding/aansluiting bij de federatie, ook de reglementen van deze federatie heeft aanvaard (Voorz. Luik 27 november 2007, Ius & Actores 2009, , met kritische noot van L. VANFRAECHEM, Internationale bevoegdheid in sportzaken, Ius & Actores 2009, ). In een arrest van het hof van beroep te Brussel in een geschil tussen de liga van tweede afdeling tegen de KBVB wees het hof de vordering af wegens gebrek aan hoogdringendheid. Het hof verwees naar de geldende reglementen van de KBVB, welke voor dit geschil een arbitrage bij het Belgisch Arbitragehof voor de Sport voorzagen. Het hof overwoog dat niet aannemelijk werd gemaakt dat men er niet in slaagde tijdig een arbitragebeslissing ten gronde te bekomen, waardoor het hof op impliciete wijze dan ook de bindende kracht van het arbitragebeding voor de clubs (eisers) aannam in een geschil met de federatie (Brussel 20 januari 2009, AR 2008/KR/253, onuitg.). Vast staat dat in een streng consensualistische visie steeds vragen zullen worden gesteld bij de wilsovereenstemming van de club of de sporter. In een pluralistische visie op het rechtssysteem kan men stellen dat naast de rechtsordes van de staten, ook een sportieve rechtsorde bestaat door de reglementen en rechtspraak van de nationale en internationale sportfederaties. Binnen dit kader moet arbitrage dan ook worden aanvaard (over dit juridisch pluralisme: M. VAN HOECKE, Konflikterende rechtsorden: sport en recht in X (ed.), Publiek recht, ruim bekeken. Opstellen aangeboden aan J. Gijssels, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 1994, ; A. RIGOZZI, L arbitrage international en matière de sport, Basel, Bruylant Helbing & Lichtenhahn, 2005, 72-87, nr ). Zelfs de wetgever erkent impliciet de verplichte arbitrage in het sportrecht. Het artikel 10 van het decreet van 25 mei 2012 betreffende de preventie en bestrijding van doping in de sport en de artikelen 12 en 13 van het besluit van de Vlaamse regering van 19 oktober 2012 houdende uitvoering van het decreet van 25 mei 2012 betreffende de preventie en bestrijding van doping in de sport voorzien in een beroep bij het TAS tegen een beslissing van WADA houdende de toekenning of weigering van een TTN (toestemming wegens therapeutische noodzaak voor het gebruik van een verboden stof of methode). Het besluit van de Vlaamse regering van 19 oktober 2012 houdende uitvoering van het decreet van 25 mei 2012 betreffende de preventie en bestrijding van doping in de sport voorziet in artikel 80 eveneens in een verhaal voor bepaalde partijen bij het TAS voor betwistingen inzake aangifteverzuim van verblijfgegevens of gemiste dopingcontroles. Bij het arbitragebeding in statuten van nationale of internationale federaties rijst ook onvermijdelijk de vraag of in hoofde van de club of de sporter deze vorm van institutionele arbitrage wel verenigbaar is met de vereisten van artikel 6 EVRM. Artikel 6 EVRM verhindert niet dat partijen, in plaats van zich te wenden tot de klassieke overheidsrechter, kiezen voor arbitrage ter regeling van hun patrimoniale rechten, op voorwaarde dat deze keuze duidelijk is, wettelijk toegelaten en zonder dwang tot stand kwam (EHRM 28 oktober 2010, JLMB 2011, 1080). Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gaf in geciteerd arrest geen algemeen antwoord 664 Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier

13 tree 3688 sport.book Page 665 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1678) op de vraag of arbitrage in statuten of reglementen wel kan worden aanvaard in het licht van artikel 6 EVRM, wanneer men geen partij was bij de opstelling ervan. Het Hof achtte de schending bewezen op basis van de vaststelling dat de arbiters geen onafhankelijk en onpartijdig gerecht waren bij de wet ingesteld waarbij de debatten openbaar waren. De verenigbaarheid van arbitrage opgedrongen via verplichtingen in statuten of reglementen met artikel 6 EVRM blijft voor velen een heet hangijzer (L. MISSON en L. KAËNS, Arbitrage et droits fondamentaux (noot onder EHRM 28 oktober2010), JLMB 2011, 1085). Een scheidsrechterlijk beding is nochtans niet in strijd met artikel 6, lid 1 van het EVRM, althans voor zover daarin zonder dwang werd toegestemd (P. LEMMENS, Het beroep op de rechter in sportzaken in A. DE BECKER (ed.), Sport en Recht, Antwerpen, Kluwer, 1986, 89; EHRM 27 februari 1980, Deweer v. België, 49.). Zo in een reglement arbitrage is voorzien voor beslechting van geschillen, moeten deze instanties wel een eerlijk proces waarborgen. Dit veronderstelt goede trouw voorzienbaarheid en gelijkheid van wapens (Voorz. Rb. Namen 7 september 2007, JLMB 2007, afl. 36, 1519.). Vermits heel wat arbitrages in sportzaken uitgaan van het TAS en deze uitspraken enkel kunnen vernietigd worden door het Federaal Gerechtshof in Zwitserland, is de rechtspraak van dit Hof in sportzaken uiteraard zeer belangrijk. Twee Belgische tennissers betwistten de bevoegdheid van het TAS om via arbitrage uitspraak te doen in beroep tegen de beslissing van het Vlaamse Dopingtribunaal en wendden zich tot het Federaal Gerechtshof. Het Federaal Gerechtshof overwoog in beroep dat het consensueel karakter inzake arbitrage in sportzaken met goedwillendheid wordt ontmoet, met de bedoeling de snelle oplossing van geschillen inzake sport te bevorderen door gespecialiseerde rechtbanken zoals het TAS. De rechtspraak van het Federaal Gerechtshof wordt gekenmerkt door zijn grote soepelheid waarmee arbitrageclausules, zoals deze die het TAS aanduiden, worden aanvaard. Het arbitragebeding in reglementen wordt ook als sporttypisch omschreven (TF 13 februari 2012, 428/2011). Hiermee bevestigde het Zwitsers Federaal Gerechtshof zijn eerdere rechtspraak waarbij arbitrage voor de professionele sportbeoefenaar aanvaard werd als een volwaardige wijze van rechtsbedeling en evenwaardig aan de rechtsbedeling via de gewone rechtbank (TF 133 III 235, 245; TF 4A_456/ mei 2010 overweging 3.3.; TF 4P.253/ maart 2004 overweging 5.4I.; A. RIGOZZI, Available Remedies against CAS Awards in M. BERNASCONI en A. RIGOZZI (ed.), Sport Governance, Football Disputes, Doping and CAS Arbitration, Berne, Weblaw, 2009, 129; I. EU- SEBIO, Compétence du TAS et jurisprudence du Tribunal fédéral suisse: perspectives pour les arbitres du TAS in M. REEB en D. MAVROMATI (ed.), TAS Séminaire 2011, Lausanne, ICAS, 2012, 48.). }1 [Art Een overeenkomst tot arbitrage is niet geldig indien daarin aan een van de partijen een bevoorrechte positie bij de aanwijzing van de }2 [arbiter] 2 of de }2 [arbiters] 2 is toegekend. 2. Onder voorbehoud van de bij de wet bepaalde uitzonderingen is van rechtswege nietig iedere overeenkomst tot arbitrage, afgesloten vóór het ontstaan van een geschil, waarvan de arbeidsrechtbank kennis moet nemen krachtens de artikelen 578 tot 583.] 1 }2. Lid 1 gewijzigd bij art. 14 wet 19 mei 1998, B.S., 7 augustus Bevoorrechte positie inzake benoeming van arbiter Een arbitrageovereenkomst is een sui generis contract dat is gestoeld op de gelijkheid van contractspartijen (D. DEMEULEMEESTER, Arbitrage: Boetiekrecht?, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2007, 22). Dergelijke gelijkheid uit zich onder meer in het recht van beide partijen om vrij te bepalen door welke arbiter(s) zij hun geschil wensen beslecht te zien. De wetgever acht de gelijkheid van partijen inzake de benoeming van arbiters dermate belangrijk dat hij in een sanctie heeft voorzien in het geval aan één van de partijen in de arbitrageprocedure een bevoorrechte positie bij de aanwijzing van de arbiter(s) wordt toegekend: in dergelijk geval bepaalt artikel 1678, lid 1 Ger.W. dat de arbitrageovereenkomst ongeldig is. GUIDO DE CROOCK Een partij mag de nietigheid echter niet meer inroepen voor de rechter, indien die partij tijdens de arbitrageprocedure op de hoogte was van de ongelijkheid en nagelaten heeft deze op dat moment in te roepen (K. Cox, Art Ger. W. in X. (ed.), Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2009, 5, nr. 10). Het hof van beroep te Gent heeft bevestigd dat de bepalingen van artikel 1678, lid 1 Ger.W. van dwingend recht zijn (Gent 15 maart 2001, AR 1969/48969, http//:law.kuleuven.be/ipr/eng/arbitration /Onuitgegeven%20rechtspraak/ %20 Gent.html). Luidens de parlementaire voorbereiding van artikel 1678, lid 1 Ger.W. doelt de notie bevoorrechte positie enkel op de situatie waarbij één partij meer rechten krijgt toegewezen bij de benoeming of de samenstelling Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier 665

14 tree 3688 sport.book Page 666 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1678) van het scheidsgerecht, bijvoorbeeld wanneer een partij twee arbiters mag aanwijzen, terwijl de andere partij er slechts één mag aanwijzen (MvT, Parl.St. Kamer , nr. 988/1, 11-12). Bepaalde rechtspraak heeft aan het begrip bevoorrechte positie in de loop der tijd een ruimere interpretatie gegeven, waarbij onder meer streng wordt geoordeeld wanneer een arbiter lid is van een bepaalde (beroeps)organisatie uit wier midden de arbiter wordt aangeduid en waarvan slechts één van de partijen lid is (Brussel 23 juni 1992, Res Jur.Imm. 1993, 83, noot M. SENELLE; Kh. Leuven 19 september 1989, TBH 1990, 1022, noot H. VAN HOUTTE). De ratio hiervan is de vrees voor een benadeling van de economisch zwakkere partij, welke doorgaans de partij zal zijn die niet is aangesloten bij een (beroeps)organisatie. VAN HOUTTE, COX en COOLS wijzen er evenwel op dat niet alle rechtbanken een even stringente houding aannemen in dit verband (H. VAN HOUTTE, K. COX en S. COOLS, Overzicht van rechtspraak: Arbitrage ( ), TBH 2007, 134). In een recent arrest oordeelde het Hof van Cassatie dat het (betalende) lidmaatschap van een partij bij de aangewezen arbitrage-instelling niet noodzakelijk impliceert dat er sprake is van een bevoorrechte positie bij de aanwijzing van de arbiters (Cass. 29 mei 2009, TBH 2009, 734). In dergelijk geval moet er in concreto worden nagegaan of het betalend lidmaatschap van een partij een invloed heeft gehad op de keuze van de arbitrageinstelling voor de aangewezen arbiters. Het Hof voegde hier evenwel aan toe dat de appelrechters niet hebben geoordeeld dat er enkel sprake zou kunnen zijn van een bevoorrechte positie wanneer de arbiter uit het eigen midden wordt aangesteld, zodat zij geen voorwaarde toevoegden aan artikel 1678, lid 1 Ger.W.). Volgens STORME en VOORDECKERS moet er geen overdreven gewicht worden toegekend aan de regel van artikel 1678, lid 1 Ger.W. (M. STORME en M. VOORDECKERS, Overzicht van Belgische rechtspraak: Arbitrage , TPR 2005, 1257). Zij argumenteren dat arbitrage een bepaalde deskundigheid veronderstelt en dat dit noodzakelijkerwijs moet worden gezocht in de beroepscategorie waartoe één of meerdere van de partijen behoort. GUIDO DE CROOCK Een bijzonder probleem rijst bij meerpartijen-arbitrage. Vele arbitragereglementen voorzien dat indien er meerdere verweerders zijn, zij zich dienen akkoord te verklaren omtrent de aanduiding van één arbiter. Nochtans hebben de verweerders niet steeds hetzelfde belang. In dat verband is er in de internationale arbitrage het belangrijke arrest Dutco van het Franse Hof Van Cassatie van 7 januari 1992 (Cass. Fr. 7 januari 1992, Rev.Arb. 1992, 470; M. DE RUYSCHER, ICC-arbitragereglement vernieuwd, NJW 2012, (403) 406.). Het Hof stelde vooreerst dat het beginsel van de gelijkheid van partijen de openbare orde raakt en partijen er niet kunnen aan verzaken voorafgaand het geschil. Het Hof was tevens van oordeel dat de gelijkheid bij de aanduiding van de arbiters geschonden wordt, wanneer een reglement voorziet dat indien meerdere verweerders niet akkoord zijn omtrent één arbiter de Voorzitter van het Arbitrage-instituut in dat geval de arbiter aanduidt in plaats van verweerders. De eiser is immers wel vrij zijn arbiter aan te duiden. In de sector van de sport gebeurt het vaak dat ingevolge reglementaire bepalingen een derde welke bij de procedure in eerste aanleg niet betrokken is, het recht heeft tegen een beslissing in eerste aanleg beroep aan te tekenen. Het gebeurt vaak voor het TAS dat een beroep tegen een beslissing van een nationale dopingorganisatie uitgaat van een derde partij UCI/WADA. Het beroep is dan meestal gericht tegen de nationale dopingorganisatie en de atleet, bijvoorbeeld wanneer de internationale federatie van oordeel is dat de sanctie aan de atleet opgelegd niet voldoende is. In zo een geval zijn er dan meestal twee verweerders, het nationaal orgaan dat de tuchtstraf uitsprak en de atleet. Artikel R.54 van de TAS-code verwijst voor arbitrage met meerdere eisers of verweerders in de beroepsprocedure naar de regels in artikel R die gelden voor de gewone arbitrageprocedure voor het TAS. Overeenkomstig artikel R.41.1 van de TAS-code moeten de twee verweerders één arbiter aanduiden. Artikel R.41.1 stelt wel dat indien er drie partijen zijn met verschillend belang en bij gebrek aan akkoord tussen de partijen de Voorzitter van de beroepskamer de scheidsrechters van partijen aanduidt. Het Federaal Gerechtshof (TF 4 augustus 2006, 4P.105/2006.) werd reeds gevat met argumenten ontleend aan de franse DUTCO -rechtspraak, maar kwam tot geen principiële uitspraak omdat het opmerkte dat partijen bij hun verschijning voor het TAS uitdrukkelijk hadden verklaard nopens de samenstelling van het arbitraal college geen opmerkingen te hebben (A. RIGOZZI, Constitution du tribunal arbitrale et indépendance des arbitres, Gaz.Pal. 13 juli-17 juli 2007, 31-35). Het is echter niet uit te sluiten dat vroeg of laat met meer kans op succes dit middel wordt aangewend, wanneer een partij wel voorbehoud maakt bij zijn verschijning voor het TAS. Het blijft immers een feit dat de vaststelling dat er drie partijen zijn met strijdig belang, in welk geval de voorzitter van de beroepskamer de arbiters aanduidt, een beoordeling vereist van het TAS en omtrent deze beoordeling (bv. wanneer geoordeeld wordt dat er geen strijdig belang is) een partij het niet eens kan zijn. Institutionele Arbitrage in de federatie gebeurt door arbiters door de federatie benoemd. Bij de meeste federaties hebben de sporters zelfs niet op getrapte wijze inspraak in het bestuur van de federatie; het zijn de afgevaardigden van de clubs die de federatie beheren. Deze afgevaardigden benoemen ook vaak de interne arbitrageorganen. Bij het opstellen van de lijsten van de arbiters zal men er dus zorg voor dragen niet enkel arbiters te benoemen komende uit beheersorganen van clubs, maar ook onafhankelijke arbiters welke geen relatie hebben met clubs. Indien de benoeming gebeurt door de federatie, samengesteld enkel uit vertegenwoordigers van clubs, 666 Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier

15 tree 3688 sport.book Page 667 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1679) en de benoemde arbiters ook enkel arbiters zijn aangesloten bij clubs, zou men kunnen stellen dat in een geschil tussen een sportclub en de sporter er ongelijkheid is. De arbitragecommissie van het betaald voetbal in de KBVB (art. 262 KBVB-reglement) is een goed voorbeeld hoe op een evenwichtige wijze lijsten best worden samengesteld. Ze is samengesteld uit zestien leden: acht leden die de clubs van het Betaald Voetbal vertegenwoordigen en acht leden die de vakbondsorganisaties van de spelers vertegenwoordigen. Ook bij het opstellen van de lijsten van de BAS en het TAS werd er zorg voor gedragen arbiters te benoemen komende zowel uit federaties en clubs als arbiters welke niet deelnemen aan het bestuur van een federatie/liga of club. 2. Geschillen die onder bevoegdheid van arbeidsrechtbank vallen Artikel 1678, lid 2 Ger.W. bepaalt dat een arbitrageovereenkomst die betrekking heeft op een geschil dat tot de materiële bevoegdheid behoort van de arbeidsrechtbanken krachtens de artikelen 578 tot 583 Ger.W. nietig is, althans voor zover dergelijke arbitrageovereenkomst is afgesloten vóór het ontstaan van het geschil (A. BOE- HLE, I. DELBROUCK en M. VAN HOECKE, Arbitrage, in reeks Bibliotheek van gerechtelijk recht, Gent, Seminarie voor Privaatrechtelijk Procesrecht aan de Rijksuniversiteit te Gent, 1973, 12). Het betreft derhalve een bepaling van dwingend recht, hetgeen impliceert dat een arbitrageovereenkomst wel geldig kan worden afgesloten nadat het geschil is ontstaan (Arbit.Besl. 22 februari 1982, TSR 1983, 221, noot A. TRINE). Artikel 1678, lid 2 Ger.W. biedt een waarborg voor de gelijkheid der partijen, en tracht meer bepaald de (economisch zwakkere) werknemers bescherming te bieden. Artikel 1678, lid 2 Ger.W. voorziet verder in een uitzondering in het geval dat een wettelijke bepaling een afwijkende regeling zou voorschrijven. In dit verband kan bijvoorbeeld worden verwezen naar artikel 69 van de Arbeidsovereenkomstenwet (wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, BS 22 augustus 1978) dat een werkgever toelaat om een arbitrageovereenkomst af te sluiten met een (hogere) bediende die de in dit artikel bepaalde loondrempel overschrijdt (de Arbeidsovereenkomstenwet voorziet in een drempel van euro; overeenkomstig art. 131 van de Arbeidsovereenkomstenwet worden de loonbedragen jaarlijks geïndexeerd: vanaf 1 januari 2012 werd dit bedrag vastgesteld op euro). }1 [Art De rechter bij wie een aan arbitrage onderworpen geschil aanhangig is gemaakt, verklaart zich, op verzoek van een partij, onbevoegd om daarvan kennis te nemen, tenzij er ten aanzien van dat geschil geen geldige overeenkomst tot arbitrage is of deze is geëindigd; de exceptie moet voor elke andere exceptie of verweer worden voorgedragen. 2. Met een overeenkomst tot arbitrage is niet onverenigbaar dat een partij zich tot de rechter wendt in verband met het nemen van bewarende maatregelen of ter verkrijging van een voorlopige voorziening; dit betekent niet dat die partij van arbitrage afziet.] 1 1. Artikel 1679, lid 1 Ger.W.: De exceptie van arbitrage 1.1. De exceptie van arbitrage is een exceptie van rechtsmacht De exceptie van arbitrage is, in tegenstelling tot wat de wettekst doet vermoeden, een exceptie van rechtsmacht, en geen exceptie van onbevoegdheid (M. STORME en M. VOORDECKERS, Overzicht van Belgische rechtspraak: Arbitrage , TPR 2005, 1259). De laatstgenoemde exceptie is pas aan de orde nadat is vastgesteld dat de overheidsrechter rechtsmacht heeft, d.i. wanneer de beslechting van het geschil werd toevertrouwd aan de rechterlijke macht waartoe de rechter behoort (J. LAENENS, Rechtsmacht versus bevoegdheid, P&B 1994, 84). Het precieze onderscheid tussen deze twee begrippen is niet altijd even duidelijk. Rechtsmacht is de staatsmacht die door de grondwetgever is opgedragen aan de hoven en de rechtbanken voor het beslechten van geschillen waarbij subjectieve rechten betrokken zijn. Aldus handelt een exceptie van rechtsmacht over de vraag of een geschil tot het imperium van de rechterlijke macht in haar geheel behoort (H. VAN HOUTTE, K. COX en S. COOLS, Overzicht van rechtspraak: Arbitrage ( ), TBH 2007, 125). Bevoegdheid daarentegen heeft betrekking op de vraag over welke geschillen een Belgische rechter dan precies rechtsmacht heeft (M. PIERS, De beslissing van de rechter over een exceptie van arbitrage is onmiddellijk vatbaar voor hoger beroep, TBH 2004, 574). Het begrip rechtsmacht is dus een ruimer begrip dan het begrip bevoegdheid. Op de relevantie van dit onderscheid wordt hierna teruggekomen Opwerping in limine litis Een exceptie van arbitrage zal pas door de rechter in overweging moeten worden genomen indien een partij haar in limine litis, d.w.z. vóór elk ander middel of verweer opwerpt. Aangezien deze aangelegenheid niet tot de openbare orde behoort, kan de gewone rechter een gebrek aan rechtsmacht niet ambtshalve opwerpen (M. STORME en M. VOORDECKERS, o.c., 1261). Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier 667

16 tree 3688 sport.book Page 668 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1679) Zo oordeelde de rechtbank van koophandel te Brussel dat partijen die de verwijzing naar een andere ratione loci bevoegde rechtbank hadden gevraagd onder voorbehoud van alle andere standpunten, waaronder de exceptie van arbitrage, stilzwijgend afstand hadden gedaan van de exceptie van rechtsmacht, en bijgevolg van de exceptie van arbitrage (Kh. Brussel 16 januari 1991, TBH 1992, 137, noot J. LAENENS). In tegenstelling tot de arbitreerbaarheid van een geschil, waarover een geadieerde rechter ambtshalve uitspraak kan doen, kan een rechter zich niet ambtshalve zonder rechtsmacht verklaren indien een partij deze exceptie niet in limine litis heeft opgeworpen, daar deze exceptie de openbare orde niet raakt (H. VAN HOUTTE, K. COX en S. COOLS, o.c., 125). Het opwerpen van een exceptie in limine litis veronderstelt een contentieuze fase (M. VERRYCKEN, G. VAN OOS- TERWIJCK, J. LAENENS en W. LAMBRECHTS, Taak en bevoegdheid van de vrederechter, Brussel, Ced.Samsom, 1979, 283, nr. 46). Zo verhindert een procedure tot minnelijke schikking in toepassing van artikel 731 Ger.W. niet dat een partij zich in het navolgende geding in limine litis op een arbitragebeding beroept tot afwijzing van de rechtsmacht van de aangesproken rechter (Vred. Zottegem-Herzele, RW , ). In casu hadden de eisers geargumenteerd dat de verweerders, door het feit dat de procedure werd voorafgegaan door een gewone verzoeningsprocedure overeenkomstig artikel 731 Ger.W., de bevoegdheid van de vrederechter hadden aanvaard en zij derhalve niet meer konden volhouden dat zij de exceptie in limine litis hadden opgeworpen. Dit argument werd niet weerhouden door de rechter. Aangezien een exceptie van arbitrage betrekking heeft op de (afwezigheid van) rechtsmacht van de overheidsrechter, kan een partij overeenkomstig artikel 1050 Ger.W. onmiddellijk hoger beroep instellen tegen de beslissing van de rechter inzake de opgeworpen exceptie. Artikel 1050, lid 2 Ger.W., dat bepaalt dat tegen beslissingen inzake bevoegdheid slechts hoger beroep kan worden ingesteld samen met het beroep tegen het eindvonnis, is derhalve niet van toepassing (M. PIERS, De beslissing van de rechter over een exceptie van arbitrage is onmiddellijk vatbaar voor hoger beroep, TBH 2004, ). 2. Artikel 1679, lid 2 Ger.W.: Arbitrage en kort geding Artikel 1679, lid 2 Ger.W. impliceert dat een exceptie van arbitrage voor de rechter enkel kan worden ingeroepen in een procedure ten gronde (M. LOOYENS, Artikel Ger.W. in X. (ed.), Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1999, 92, nr. 1). Het staat een partij immers vrij om, ondanks de aanwezigheid van een arbitrageovereenkomst, voorlopige en bewarende maatregelen te vorderen voor de kort geding rechter (J. DECOKER, Kort geding en arbitrage in drie stappen, TBH 2005, 88). Dit impliceert niet dat een partij verzaakt of afstand doet van arbitrage (Gent 7 januari 2011, NJW 2011, 504) Vereiste van spoedeisendheid Op grond van artikel 584 Ger.W. moet de in kort geding geadieerde rechter nagaan of de zaak spoedeisend is. Volgens vaste cassatierechtspraak is er sprake van hoogdringendheid in de zin van artikel 584 Ger.W. van zodra de vrees voor schade van een bepaalde omvang of voor ernstige ongemakken een onmiddellijke beslissing wenselijk maakt (zie o.m. Cass. 21 mei 1997, Pas. 1987, I, nr. 565, 1160). Indien de eisende partij geen spoedeisendheid aanvoert in de gedinginleidende akte moet de kort geding rechter zich onbevoegd verklaren (Cass. 11 mei 1990, Arr.Cass , 1175, Pas. 1990, I, 1050; RW , 987, noot J. LAENENS). Spoedeisendheid is niet alleen een bevoegdheidsvereiste, maar tevens een gegrondheidsvereiste. Met andere woorden, indien de rechter in kort geding oordeelt dat de in casu gevorderde maatregelen niet urgent zijn, moet hij de vorderingen als ongegrond afwijzen (voor een uitgebreide bespreking van de belangrijkste principes van het civiele kort geding, zie S. BEERNAERT, Algemene principes van het civiele kort geding, RW , ; D. LINDEMANS, Kort geding, Antwerpen, Kluwer, 1985, 358 p.). In de rechtsleer is het algemeen aanvaard dat een relevant element in de beoordeling van de spoedeisendheid de vergelijking met de duur van de gewone rechtspleging voor de overheidsrechter is, alsmede het tijdsbestek waarbinnen de gevorderde maatregelen kunnen worden toegewezen (J. DECOKER, o.c., 89). In geval van arbitrage dient men dus vast te stellen of een in kort geding gevorderde voorlopige of bewarende maatregel op een even efficiënte en snelle manier kan worden verkregen voor een scheidsgerecht als voor de rechter in kort geding. Een belangrijke overweging in dit verband is dat op het moment dat een geschil ontstaat of de noodzaak tot het vorderen van een spoedeisende maatregel zich voordoet, het scheidsgerecht of de arbiter nog moeten worden benoemd, hetgeen vanzelfsprekend, naargelang de bereidheid tot samenwerking tussen partijen, enige tijd zal vergen (M. LOOYENS, Artikel Ger.W., o.c., 92-93, nr. 2). Zo oordeelde de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Hasselt dat een zaak de facto als spoedeisend is te beschouwen wanneer aan te nemen valt dat het enige tijd duurt om de arbitrage te organiseren en ondertussen een moeilijk te herstellen nadeel zou kunnen ontstaan (Voorz. Rb. Kh. Hasselt 16 februari 2004, TBH 2005, 86). De overheidsrechter zal steeds in concreto moeten nagaan of de gevorderde maatregelen op een even efficiënte manier kunnen worden verkregen voor het scheidsgerecht. 668 Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier

17 Partijen kunnen onderling kwalificatie- of hoedanigheidsvereisten overeenkomen in hun arbitrageovereenkomst of in een latere overeenkomst, alsook bepaalde categorieën van personen daarin uitsluiten (J.-P. FIE- RENS, Is een goed advocaat ook een goed arbiter? in X. (ed.), Liber amicorum Jo Stevens, Brugge, die Keure, 2011, 294). Als voorbeelden van dergelijke (conventionele) hoedanigheidsvereisten kunnen worden genoemd: het hebben van een bepaalde nationaliteit, minimumleeftijd of talenkennis, het behoren tot een betree 3688 sport.book Page 669 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1680) Een andere relevante overweging in hoofde van partijen is dat een scheidsgerecht niet de mogelijkheid heeft om een bewarend beslag op te leggen aan de andere in het geding betrokken partij (cf. art. 1696, lid 1 Ger.W.; G. KEUT- GEN en G.-A. DAL, L arbitrage en droit belge et international. Tome I Le droit belge, Brussel, Bruylant, 2006, 344). Voorts is het een procedureel nadeel dat een beschikking van een arbiter in kort geding nog een uitvoerbaarverklaring (exequatur) behoeft van de overheidsrechter, indien een partij de arbitrale uitspraak niet vrijwillig nakomt (cf. art Ger.W.) Bestaan van de arbitrageprocedure Het feit dat het scheidsgerecht reeds is samengesteld en de arbitrageprocedure reeds aanhangig is, doet geen afbreuk aan de keuzemogelijkheid die partijen hebben met betrekking tot het vorderen van voorlopige en bewarende maatregelen (Brussel 23 juni 1987, Ann.dr.Lg. 1990, 242; Voorz. Rb. Kh. Hasselt 16 februari 2004, TBH 2005, 86; G. KEUTGEN en G.-A. DAL, o.c., ). In dergelijk geval zal de overheidsrechter er wel over moeten waken dat de door hem opgelegde maatregelen de arbitrageprocedure niet ondermijnen (M. LOOYENS, Artikel Ger.W. in X. (ed.), Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1999, 96, nr. 6). Partijen kunnen in hun arbitrageovereenkomst het recht beperken of uitsluiten om voorlopige en bewarende maatregelen te vorderen bij de kort geding rechter (M. PIERS, Sectorale arbitrage, Antwerpen, Intersentia, 2007, ; E. VAN DEN WYNGAERT, De rol van de rechter in de internationale arbitrage, Tijdschrift@ipr.be, 2002, nr. 3, 127). Echter, aangezien de voorlopige maatregelen die een scheidsgerecht kan opleggen niet altijd toereikend zijn als gevolg van de beperkingen aan de rechtsmacht van een scheidsgerecht, wordt in bepaalde rechtsleer gesteld dat een afstand van dit recht slechts kan worden overeengekomen wanneer het scheidsgerecht reeds is samengesteld (M. PIERS, o.c., ). Op die manier wordt gewaarborgd dat een partij haar rechten steeds gerechtelijk beschermd ziet, hetzij door het scheidsgerecht, hetzij door de overheidsrechter. De afstand van dit recht kan echter geen afbreuk doen aan het recht van partijen om zich tot de kort geding rechter te wenden teneinde een feitelijke toestand te doen stoppen (G. DE LEVAL, Éléments de procédure civile, Brussel, Larcier, 2005, 455). }1 [Art Ieder die bekwaam is tot het aangaan van een overeenkomst kan }1 [arbiter] 1 zijn, met uitzondering van, zelfs ontvoogde, minderjarigen, van personen wie een gerechtelijk raadsman is toegevoegd en van hen die onherroepelijk zijn uitgesloten van het kiesrecht of in de uitoefening van het kiesrecht zijn geschorst.] 1 ; gewijzigd bij art. 14 wet 19 mei 1998, B.S., 7 augustus Principiële keuzevrijheid van partijen inzake benoeming van arbiters Een belangrijke troef van arbitrage is dat partijen in principe een algemene keuzevrijheid genieten inzake de benoeming van de arbiter(s) (A. FAURES en J. VAN DEN HEUVEL, Qualités de l arbitre Kwaliteitsvereisten van de arbiter in CEPINA, Macht en onmacht van de arbiter, Brussel, Bruylant, 2003, 26). Dit vloeit voort uit het beginsel van partijautonomie, dat centraal staat in een arbitrageprocedure Wettelijke beperkingen Het Gerechtelijk Wetboek stelt geen bijzondere hoedanigheids- of bekwaamheidsvereisten waaraan een arbiter dient te voldoen. Een algemeen vereiste die de wet stelt, is dat een arbiter bekwaam moet zijn om een overeenkomst te sluiten (cf. art BW). Een persoon die niet zelfstandig rechtshandelingen kan stellen, kan geen arbitrale uitspraak vellen (M. DE RUYSSCHER, Stating the obvious? Een arbiter is geen werknemer (noot bij UK Supreme Court 27 juli 2011), TBH 2012, 252). Daarnaast zijn volgende categorieën van personen uitgesloten om een mandaat als arbiter op te nemen: (ontvoogde) minderjarigen, personen aan wie een gerechtelijk raadsman is toegevoegd en de personen die onherroepelijk zijn uitgesloten van het kiesrecht of in de uitoefening van het kiesrecht zijn geschorst. Artikel 298 Ger.W. bepaalt verder dat de leden van de hoven, rechtbanken, parketten en griffies niet tegen bezoldiging in een scheidsgerecht mogen optreden. De wetgever heeft geoordeeld dat het onverenigbaar is met het ambt van magistraat of griffier om een bezoldigd mandaat van arbiter op te nemen. In dit verband dient te worden opgemerkt dat een cumul van het ambt van magistraat of griffier en een onbezoldigd mandaat van arbiter wel is toegestaan (M. LOOYENS, Artikel 1687 Ger.W. in X. (ed.), Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 116, nr. 7) Conventionele beperkingen Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier 669

18 tree 3688 sport.book Page 670 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1681) paalde beroepsgroep of getuigen van een zekere graad van expertise in een bepaald domein (M. DE RUYSSCHER, o.c., 254; A. FAURES en J. VAN DEN HEUVEL, o.c., 26-28). Het verdient voorts opmerking dat enkel natuurlijke personen kunnen worden benoemd als arbiter (M. STORME en M. VOORDECKERS, Overzicht van Belgische rechtspraak: Arbitrage , TPR 2005, 1266; G. KEUTGEN en G.- A. DAL, L arbitrage en droit belge et international. Tome I Le droit belge, Brussel, Bruylant, 2006, 153). Gelet op de technische complexiteit van bepaalde geschillen die het voorwerp uitmaken van een arbitrageprocedure, is het voor partijen aangewezen om bij de keuze van een arbiter in detail na te gaan aan welke criteria die persoon moet voldoen. In het algemeen zal een arbiter blijk moeten geven van bepaalde vaardigheden en competenties die essentieel zijn voor zijn functie: het uitstralen en blijk geven van gezag, zin voor redelijkheid en rechtvaardigheid, ervaring, enz. (A. FAURES en J. VAN DEN HEUVEL, o.c., 28; J.-P. FIERENS, o.c., 296). Partijen doen er dus goed aan om dergelijke kwaliteitsvereisten nader te bepalen in hun arbitrageovereenkomst. 2. Institutionele arbitrage en sportarbitrage In de praktijk worden vaak arbitrage-instellingen belast met de aanwijzing van de arbiters, alsmede de administratieve ondersteuning van de partijen en het bepalen van de procedureregels. In dergelijk geval spreekt men van institutionele arbitrage, in tegenstelling tot arbitrage ad hoc, waarbij het de partijen zelf zijn die de organisatorische en procedurele regels van de arbitrage vastleggen. Het voordeel van een institutionele arbitrage is dat partijen beroep kunnen doen op de ervaring en deskundigheid van een professionele instelling en zij zich zelf niet moeten bekommeren om de praktische afhandeling van hun geschil (M. PIERS, Sectorale arbitrage, Antwerpen, Intersentia, 2007, 6). Een nadeel van institutionele arbitrage zijn de kosten die ermee gepaard gaan. België kent meer dan dertig arbitrage-instellingen, die elk hun eigen reglement hebben (M. PIERS, o.c., 6; H. VERBIST, De rechtsbescherming van partijen in privaatrechtelijke handelsarbitrage, in reeks Gandaius publicaties, Antwerpen, Intersentia, 2011, 68). Een bekende Belgische arbitrage-instelling is CEPINA, het Belgisch Centrum voor Arbitrage en Mediatie. Voorbeelden van buitenlandse arbitrage-instellingen zijn het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) en de International Court of Arbitration bij de International Chamber of Commerce (ICC) (voor een gedetailleerde bespreking van het ICC-arbitragereglement, in het bijzonder vanuit een Belgischrechtelijk oogpunt, zie Y. HERINCKX, Le nouveau règlement d arbitrage de la CCI: observations de droit belge, TBH 2012, ). Met betrekking tot de kwalificaties en hoedanigheidsvoorwaarden waaraan een arbiter moet voldoen, schrijft het CEPINA-reglement een eerder algemene norm voor. Zo bepaalt artikel 9, lid 1 van het CEPINA-reglement dat bij de benoeming van de arbiters rekening wordt gehouden met de beschikbaarheid, de kwalificaties en de bekwaamheid van de arbiter om de arbitrage te voeren [ ]. De ICC Arbitration Rules bevatten een gelijkaardige bepaling. Bij het bevestigen of het aanwijzen van arbiters houdt de International Court of Arbitration rekening met de beschikbaarheid en de bekwaamheid van een arbiter om de arbitrageprocedure volgens de regels van de ICC af te wikkelen (art ICC Arbitration Rules). Artikel S14 van de Statutes of the Bodies Working for the Settlement of Sports-Related Disputes van het Tribunal Arbitral du Sport (TAS) stelt dat bij het selecteren van arbiters onder meer de volgende parameters in acht worden genomen: full legal training, recognized competence with regard to sports law and/or international arbitration, a good knowledge of sport in general and a good command of at least one CAS [TAS] working language. Het Reglement van het Belgisch Arbitragehof voor de Sport (BAS) voorziet geen bijzondere vereisten voor de arbiters van het BAS. Ze mogen ingevolge artikel 1 van het reglement wel geen deel uitmaken van de algemene vergadering of raad van bestuur van de vzw BAS of de raad van bestuur van het BOIC. GUIDO DE CROOCK Naast de inhoudelijke kwaliteitsvereisten waaraan de arbiter dient te voldoen, is ook de mate waarin de arbiter beschikbaar is (gelet op eventuele andere professionele verplichtingen) om de procedure in goede banen te leiden en binnen een redelijke termijn een beslissing te kunnen vellen van belang. Sedert 1 januari 2010 is het voor een arbiter van het TAS verboden nog als advocaat te pleiten voor het TAS. Deze regel werd ingevoerd om te vermijden dat in hoofde van een partij twijfel zou rijzen omtrent de onafhankelijkheid of onpartijdigheid van het arbitragecollege. Een advocaat die opgenomen is op de lijst van de arbiters bij het BAS mag niet pleiten voor het BAS, en dit tot het verstrijken van de termijn van zes maanden na zijn schrapping op de lijst van de arbiters. }1 [Art Een scheidsgerecht moet zijn samengesteld uit een oneven aantal }2 [arbiters] 2. Het kan uit één }2 [arbiter] 2 bestaan. 2. Voorziet de overeenkomst tot arbitrage in een even aantal }3 [arbiters] 3, dan wordt een bijkomende }3 [arbiter] 3 benoemd. 670 Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier

19 tree 3688 sport.book Page 671 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1682) 3. Hebben partijen het aantal der }4 [arbiters] 4 niet in de overeenkomst tot arbitrage bepaald en worden zij het alsnog niet over het aantal eens, dan bestaat het scheidsgerecht uit drie }4 [arbiters] 4.] 1 }2. Lid 1 gewijzigd bij art. 14 wet 19 mei 1998, B.S., 7 augustus 1998 }3. Lid 2 gewijzigd bij art. 14 wet 19 mei 1998, B.S., 7 augustus 1998 }4. Lid 3 gewijzigd bij art. 14 wet 19 mei 1998, B.S., 7 augustus 1998 In principe zijn partijen vrij om het aantal arbiters te bepalen in hun arbitrageovereenkomst. Echter, de wet bepaalt uitdrukkelijk dat een scheidsgerecht moet zijn samengesteld uit een oneven aantal arbiters (M. STORME en M. VOORDECKERS, Overzicht van Belgische rechtspraak: Arbitrage , TPR 2005, 1267). Het risico op patstellingen binnen een scheidsgerecht, die tot de onoplosbaarheid van een bepaald geschil zouden kunnen leiden, werd door de wetgever als te groot ingeschat (M. LOOYENS, Artikel 1681 Ger.W. in X. (ed.), Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1999, 100, nr. 2). Indien een arbitrageovereenkomst voorziet in de benoeming van een even aantal arbiters, leidt dit niet tot de nietigheid van de arbitrageovereenkomst (H. VAN HOUTTE, K. COX en S. COOLS, Overzicht van rechtspraak: Arbitrage ( ), TBH 2007, 135; Antwerpen 14 oktober 1987, Pas. 1988, II, 31). In dergelijk geval legt de wet aan partijen de verplichting op om een bijkomende arbiter te benoemen overeenkomstig artikel 1685, lid 1 Ger.W. Indien aan deze verplichting wordt verzuimd, is de latere arbitrale uitspraak vernietigbaar op grond van artikel 1704, lid 2, f Ger.W., aangezien de arbitrale uitspraak in dergelijk geval is gewezen door een ongeldig samengesteld scheidsgerecht. Deze grond tot vernietiging dient door een partij in de loop van het geding te worden opgeworpen, op straffe van onontvankelijkheid van de vordering (art. 1704, lid 4 Ger.W.). Zo oordeelde de rechtbank van eerste aanleg te Bergen dat indien partijen tijdens de arbitrageprocedure op de hoogte waren van het feit dat er slechts twee arbiters waren en geen van beide partijen hiertegen is opgekomen in de loop van de procedure, de relatieve nietigheid van de arbitrale uitspraak was gedekt door de handelswijze van partijen (Rb. Bergen 21 maart 2000, RRD 2001, 55). Indien de arbitrageovereenkomst geen regeling bevat inzake het aantal te benoemen arbiters, en de partijen hieromtrent alsnog geen akkoord kunnen vinden, bestaat het scheidsgerecht uit drie arbiters. In voorkomend geval zal iedere partij in principe één arbiter aanwijzen, die op hun beurt een derde arbiter tevens voorzitter van het scheidsgerecht benoemen (cf. art Ger.W.). }1 [Art Partijen kunnen bij de overeenkomst tot arbitrage of daarna de }1 [arbiter] 1 of de }1 [arbiters] 1 aanwijzen dan wel een derde met die aanwijzing belasten. Hebben partijen de }1 [arbiters] 1 niet aangewezen en zijn zij ook niet overeengekomen op welke wijze deze moeten worden aangewezen, dan wijst ieder van hen na het ontstaan van het geschil een }1 [arbiter] 1, of, zo nodig, een gelijk aantal }1 [arbiters] 1 aan.] 1 ; gewijzigd bij art. 14 wet 19 mei 1998, B.S., 7 augustus De benoeming van arbiters is een essentieel onderdeel van de arbitrale procedure, aangezien deze benoeming uitmondt in de oprichting van een private jurisdictie die de opdracht heeft om het tussen partijen gerezen geschil te beslechten (G. KEUTGEN en G.-A. DAL, L arbitrage en droit belge et international. Tome I Le droit belge, Brussel, Bruylant, 2006, 27). Partijen hebben de keuze inzake de wijze van benoeming van de arbiter(s): ofwel wijzen zij zelf de arbiter(s) aan (die op hun beurt desgevallend een voorzitter aanduiden, tenzij partijen de voorzitter in onderling overleg aanwijzen), ofwel belasten zij een derde met deze aanwijzing (M. DE RUYSSCHER, Stating the obvious? Een arbiter is geen werknemer (noot bij UK Supreme Court 27 juli 2011), TBH 2012, 251). In de praktijk zal deze derde vaak een arbitrage-instelling zijn (bv. CEPINA, het Nederlands Arbitrage Instituut of de International Court of Arbitration bij het International Chamber of Commerce, in welk geval men spreekt van institutionele arbitrage ). Bij ontstentenis van een benoeming door partijen of door een arbitrage-instelling kunnen partijen in hun arbitrageovereenkomst ook bepalen dat zij een beroep zullen doen op de gewone rechter voor de aanwijzing van scheidsrechters, zelfs indien de gewone rechter geen bevoegdheid heeft om over de grond van het geschil te oordelen (zie o.m. art. 585, 1, en Ger.W.) (Ph. DE BOURNONVILLE en G. VAN DOOSSELAERE, Statuut van de arbiter in CEPINA, Macht en onmacht van de arbiter, Brussel, Bruylant, 2003, 64-65). Indien de arbitrageovereenkomst niets bepaalt omtrent de benoemingswijze van de arbiters en indien partijen niet alsnog overeenstemming kunnen bereiken over de benoeming, is de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bevoegd om de arbiters te benoemen (Voorz. Rb. Namen 2 oktober 1996, JT 1997, 276; E. VAN DEN WYNGAERT, De rol van de rechter in de internationale arbitrage, Tijdschrift@ipr.be, 2002, nr. 3, 136). Partijen kunnen zelf bepalen op welk tijdstip zij overgaan tot benoeming van de arbiter(s): hetzij bij het sluiten van de arbitrageovereenkomst, hetzij op een later tijdstip, dat in de meeste gevallen na het ontstaan van het geschil zal zijn (M. LOOYENS, Artikel 1682 Ger.W. in X. (ed.), Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1999, 104, nr. 2). Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier 671

20 tree 3688 sport.book Page 672 Friday, March 29, :51 AM Wet 10 oktober Ger. W. (Art. 1683) Het reeds (bij naam) benoemen van de arbiter in de arbitrageovereenkomst wordt afgeraden, daar er zich allerlei omstandigheden kunnen voordoen in de periode tussen het sluiten van de arbitrageovereenkomst en het ontstaan van het geschil die de arbiter mogelijk verhinderen om zijn opdracht te aanvaarden (overlijden, ziekte, onbeschikbaarheid, gebrek aan onafhankelijkheid of onpartijdigheid, enz.) (M. LOOYENS, Artikel 1682 Ger.W., o.c., 104, nr. 2). Bovendien moet de arbiter zelf nog instemmen met de aanvaarding van zijn opdracht. In voorkomend geval vervalt de arbitrageovereenkomst van rechtswege, aangezien zij wordt vermoed een intuitu personae-overeenkomst te zijn, hetgeen impliceert dat zij wordt geacht te staan of te vallen met de persoon van de arbiter (M. LOOYENS, Artikel 1687 Ger.W. in X. (ed.), Gerechtelijk recht, Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 1999, 117, nr. 9). Indien het geschil wordt beslecht door één arbiter, zal de arbiter in principe in onderling overleg worden gekozen door de partijen. Indien de partijen opteren voor drie arbiters, wijzen beide partijen één arbiter aan, waarna de twee gekozen arbiters gezamenlijk een derde arbiter aanwijzen, die dan normaliter de rol van voorzitter van het scheidsgerecht op zich zal nemen. Indien partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de aanwijzing van de arbiter, en er geen benoeming van het scheidsgerecht is opgedragen aan een arbitrage-instelling, kunnen partijen zich hiervoor tot de gewone rechter wenden (cf. art Ger.W.). }1 [Art De partij die een geschil bij het scheidsgerecht aanhangig wil maken, geeft daarvan kennis aan de tegenpartij. In deze kennisgeving wordt naar de overeenkomst tot arbitrage verwezen en voorts het onderwerp van het geschil aangegeven, indien dit laatste niet reeds in de overeenkomst tot arbitrage is geschied. 2. Wanneer er meer dan één }2 [arbiter] 2 moet worden aangewezen en het aan partijen is om hen aan te wijzen, bevat de kennisgeving eveneens de namen van de }2 [arbiter] 2 of }2 [arbiters] 2 die door de partij die zich op de overeenkomst tot arbitrage beroept, zijn aangewezen; in deze kennisgeving wordt tevens de tegenpartij 1. Gedinginleiding door middel van kennisgeving uitgenodigd om de door haar aan te wijzen }2 [arbiter] 2 of }2 [arbiters] 2 op te geven. 3. Is een derde belast met de aanwijzing van de }3 [arbiter] 3 of van de }3 [arbiters] 3 en heeft hij zulks nog niet verricht, dan wordt ook aan hem een kennisgeving, als bedoeld in het eerste lid, gedaan, waarin hij wordt uitgenodigd om tot de aanwijzing over te gaan. 4. Is van de aanwijzing van een }4 [arbiter] 4 eenmaal kennis gegeven, dan kan deze niet meer worden ingetrokken.] 1 }2. Lid 2 gewijzigd bij art. 14 wet 19 mei 1998, B.S., 7 augustus 1998 }3. Lid 3 gewijzigd bij art. 14 wet 19 mei 1998, B.S., 7 augustus 1998 }4. Lid 4 gewijzigd bij art. 14 wet 19 mei 1998, B.S., 7 augustus 1998 De kennisgeving overeenkomstig artikel 1683 Ger.W. is een noodzakelijke vormvereiste voor het aanhangig maken van een geschil (M. STORME en M. VOORDECKERS, Overzicht van Belgische rechtspraak: Arbitrage , TPR 2005, 1269; H. VAN HOUTTE, K. COX en S. COOLS, Overzicht van rechtspraak: Arbitrage ( ), TBH 2007, 138). Deze kennisgeving dient, naast het onderwerp van het geschil, de naam van de arbiter te bevatten die door de gedinginstellende partij werd aangewezen (althans in het geval er meer dan één arbiter is), en nodigt de tegenpartij tevens uit om de naam van de arbiter(s) op te geven die zij wenst te benoemen. Indien een derde (bv. een arbitrage-instelling) werd belast met de aanwijzing van de arbiter(s), en zulks nog niet is gebeurd, dient de kennisgeving door de gedinginleidende partij tevens aan deze derde te gebeuren. Het is derhalve niet relevant wie de kennisgeving doet, wel dat de tegenpartij wordt geïnformeerd over het instellen van de vordering (M. PIERS, De vernietiging van de arbitrale uitspraak op grond van een schending van de rechten van verdediging, P&B 2008, 97). 2. Institutionele arbitrage 2.1. CEPINA Indien de arbitrageprocedure tussen partijen overeenkomstig het CEPINA-reglement verloopt en de partijen zijn overeengekomen dat hun geschil door één arbiter wordt beslecht, moeten zij de gezamenlijk door hen aangewezen arbiter ter goedkeuring voordragen aan het benoemingscomité of de voorzitter van CEPINA (art. 9, lid 2 CEPINA-reglement). Indien partijen niet tot een gezamenlijk akkoord kunnen komen omtrent de benoeming van de alleenzetelende arbiter binnen één maand na de kennisgeving van het verzoek tot arbitrage, benoemt het benoemingscomité of de voorzitter ambtshalve een arbiter. Hetzelfde geldt indien de door partijen voorgedragen kandidaat niet wordt aanvaard en de partijen geen nieuwe kandidaat voordragen. Indien partijen hun geschil beslecht wensen te zien door drie arbiters, draagt elk van de partijen een kandidaat ter goedkeuring voor. In principe wordt de derde arbiter benoemd door het benoemingscomité of de voorzitter, tenzij partijen een andere regeling zijn overeengekomen. Deze derde arbiter bekleedt van rechtswege het voorzitterschap van het scheidsgerecht. 672 Larcier Wet en Duiding Sport (1 februari 2013) Larcier

JEROEN STEVENS. 1. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 - Ger.W. (Art. 1676)

JEROEN STEVENS. 1. Gerechtelijk Wetboek Wet 10 oktober 1967 - Ger.W. (Art. 1676) Een belangrijk leerstuk in dit verband is de verhouding tussen arbitrage en Europees mededingingsrecht. Hierbij dient men zich de vraag te stellen of een geschil dat betrekking heeft op de toepassing van

Nadere informatie

Rolnummer Arrest nr. 162/2004 van 20 oktober 2004 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 162/2004 van 20 oktober 2004 A R R E S T Rolnummer 3072 Arrest nr. 162/2004 van 20 oktober 2004 A R R E S T In zake : de vordering tot schorsing van artikel 40, 6, tweede lid, van het Vlaamse decreet van 27 maart 1991 inzake medisch verantwoorde

Nadere informatie

De nieuwe Belgische arbitragewet

De nieuwe Belgische arbitragewet Belgisch Nederlands Colloquim Zee en Vervoersrecht 25/09/2014 De nieuwe Belgische arbitragewet door Sigrid Van Rompaey 14/10/2014 1 I. Historiek II. België een UNCITRAL land III. Arbitreerbaarheid IV.

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 16 NOVEMBER 2006 C.02.0445.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.02.0445.F VAN HOPPLYNUS INSTRUMENTS, naamloze vennootschap, Mr. Philippe Gérard, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen COHERENT

Nadere informatie

Rolnummer 3072. Arrest nr. 16/2005 van 19 januari 2005 A R R E S T

Rolnummer 3072. Arrest nr. 16/2005 van 19 januari 2005 A R R E S T Rolnummer 3072 Arrest nr. 16/2005 van 19 januari 2005 A R R E S T In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 40, 6, tweede lid, van het Vlaamse decreet van 27 maart 1991 inzake medisch verantwoorde

Nadere informatie

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T. nr van 23 april 2007 in de zaak A /IX-3642.

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T. nr van 23 april 2007 in de zaak A /IX-3642. RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T nr. 170.302 van 23 april 2007 in de zaak A. 130.668/IX-3642. In zake : het BEROEPSINSTITUUT VAN VASTGOEDMAKELAARS, dat woonplaats kiest bij advocaat

Nadere informatie

Voorwerp van de vordering voor de eerste rechter. De vordering van appellant, ingesteld bij exploot van 5 juli 2007, strekt ertoe:

Voorwerp van de vordering voor de eerste rechter. De vordering van appellant, ingesteld bij exploot van 5 juli 2007, strekt ertoe: Gelet op de door de wet vereiste processtukken, in behoorlijke vorm overgelegd, waaronder het bestreden vonnis, door de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen op 9 mei 2008 op tegenspraak uitgesproken,

Nadere informatie

BIJLAGE 5. REGLEMENT VOETBALBOND

BIJLAGE 5. REGLEMENT VOETBALBOND BIJLAGE 5. REGLEMENT VOETBALBOND ARTIKEL III/17 BESLECHTING VAN GESCHILLEN 1. Principe De clubs gaan de verbintenis aan elk geschil betreffende hun rechten die voor arbitrage vatbaar zijn overeenkomstig

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 5 JANUARI 2006 C.04.0184.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.04.0184.N FIAT AUTO BELGIO, naamloze vennootschap, met zetel te 1140 Brussel, Genèvestraat 175, eiseres, vertegenwoordigd door mr.

Nadere informatie

INHOUD. Ten geleide De UNCITRAL Modelwet nu ook in België Maud Piers... v. De arbitrageovereenkomst en de arbitreerbaarheid Luc Demeyere...

INHOUD. Ten geleide De UNCITRAL Modelwet nu ook in België Maud Piers... v. De arbitrageovereenkomst en de arbitreerbaarheid Luc Demeyere... INHOUD Ten geleide De UNCITRAL Modelwet nu ook in België Maud Piers...................................................... v De arbitrageovereenkomst en de arbitreerbaarheid Luc Demeyere....................................................

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 5 MEI 2008 C.05.0223.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.05.0223.F AXA BELGIUM, naamloze vennootschap, Mr. Michel Mahieu, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen 1. B. P., 2. AXA BELGIUM, naamloze

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 22 NOVEMBER 2013 C.12.0405.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.12.0405.F C. B., Mr. Caroline De Baets, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen 1. X. D. en, 2. V. B, Mr. Michèle Gregoire, advocaat

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017 Datum van inontvangstneming : 06/03/2017 Vertaling C-45/17-1 Zaak C-45/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 30 januari 2017 Verwijzende rechter: Conseil d État (Frankrijk) Datum

Nadere informatie

De toepassing van de Verordening betreffende wederzijdse erkenning op procedures van voorafgaande machtiging

De toepassing van de Verordening betreffende wederzijdse erkenning op procedures van voorafgaande machtiging EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL ONDERNEMINGEN EN INDUSTRIE Leidraad 1 Brussel, 1.2.2010 - De toepassing van de Verordening betreffende wederzijdse erkenning op procedures van voorafgaande machtiging

Nadere informatie

Artikel 1. Artikel 2. Artikel 3

Artikel 1. Artikel 2. Artikel 3 Artikel 1 1. Dit verdrag is van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van scheidsrechterlijke uitspraken, gewezen op het grondgebied van een andere Staat dan die waar de erkenning en tenuitvoerlegging

Nadere informatie

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Afdeling openbaarheid van bestuur 14 december 2009 ADVIES 2009-78 Advies uit eigen beweging over de gevolgen voor de openbaarheid

Nadere informatie

Hof van Cassatie, arrest van 14 januari 2010

Hof van Cassatie, arrest van 14 januari 2010 Hof van Cassatie, arrest van 14 januari 2010 Internationale bevoegdheid Artikel 624, 2 Ger. W. (oud) Om zich onbevoegd te verklaren moet de rechter zowel plaats van ontstaan als van uitvoering van de verbintenis

Nadere informatie

TTC IMMO MORTSEL, feitelijke vereniging, waarvan de feitelijke zetel gevestigd is te Mortsel, Maalderijstraat 22-24

TTC IMMO MORTSEL, feitelijke vereniging, waarvan de feitelijke zetel gevestigd is te Mortsel, Maalderijstraat 22-24 ARBRITRALE BESLISSING - 12 September 2013 BELGISCH ARBITRAGEHOF VOOR DE SPORT In zake: TTC IMMO MORTSEL, feitelijke vereniging, waarvan de feitelijke zetel gevestigd is te Mortsel, Maalderijstraat 22-24

Nadere informatie

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen. Rolnummer 2268 Arrest nr. 29/2002 van 30 januari 2002 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen. Het Arbitragehof,

Nadere informatie

Rolnummer 2485. Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Rolnummer 2485. Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T Rolnummer 2485 Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende de wet van 4 juli 2001 tot wijziging van artikel 633 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door

Nadere informatie

Organisatie van de rechtspraak - België

Organisatie van de rechtspraak - België Organisatie van de rechtspraak - België c) Nadere bijzonderheden over de rechterlijke instanties 1. Vredegerecht De vrederechter is de rechter die het dichtst bij de burgers staat. Hij wordt overeenkomstig

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 14 JANUARI 2010 C.08.0503.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.08.0503.N SEBASTIAN INTERNATIONAL Inc., vennootschap naar Amerikaans recht, met zetel te Woodland Hills, 6109 Desoto Avenue, CA 91367

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 10 SEPTEMBER 2007 S.07.0003.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. S.07.0003.F A. T., Mr. Michel Mahieu, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen OPENBAAR CENTRUM VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN VAN LUIK.

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 29 MEI 2015 C.13.0615.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.13.0615.N Ch. V., eiseres, vertegenwoordigd door mr. Johan Verbist, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 2000 Antwerpen,

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 3 MAART 2008 C.05.0476.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.05.0476.F CLINIQUES UNIVERSITAIRES SAINT-LUC, vereniging zonder winstoogmerk, Mr. François T Kint, advocaat bij het Hof van Cassatie,

Nadere informatie

Rolnummer 4045. Arrest nr. 200/2006 van 13 december 2006 A R R E S T

Rolnummer 4045. Arrest nr. 200/2006 van 13 december 2006 A R R E S T Rolnummer 4045 Arrest nr. 200/2006 van 13 december 2006 A R R E S T In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van artikel 468, 3, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 21

Nadere informatie

Auteur. Elfri De Neve. www.elfri.be. Onderwerp. Anatocisme. Copyright and disclaimer

Auteur. Elfri De Neve. www.elfri.be. Onderwerp. Anatocisme. Copyright and disclaimer Auteur Elfri De Neve www.elfri.be Onderwerp Anatocisme Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom,

Nadere informatie

De contractuele uitsluiting en beperking van de tienjarige aansprakelijkheid van de architect (Cass. 5 september 2014)

De contractuele uitsluiting en beperking van de tienjarige aansprakelijkheid van de architect (Cass. 5 september 2014) De contractuele uitsluiting en beperking van de tienjarige aansprakelijkheid van de architect (Cass. 5 september 2014) FORUM ADVOCATEN BVBA Nassaustraat 37-41 2000 Antwerpen T 03 369 95 65 F 03 369 95

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 24 FEBRUARI 2012 C.11.0463.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.11.0463.F BELGISCHE STAAT, minister van Financiën, Mr. François T Kint, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen 1. C. G., 2. F.S.,

Nadere informatie

Hieronder volgt dus de beknopte verklaring van enkele termen die in de arresten van het Hof worden gebruikt.

Hieronder volgt dus de beknopte verklaring van enkele termen die in de arresten van het Hof worden gebruikt. Kort lexicon tot nut van de rechtzoekende, waarin enige uitleg wordt gegeven van de meest gangbare geschreven rechtstaal van het Hof van Cassatie en van het parket bij dit Hof ( 1 ). Dit korte lexicon

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 2 MAART 2012 C.11.0089.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.11.0089.F 1. J-Cl. B., 2. M. S., Mr François T Kint, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen 1. D-A. cvba, 2. P. D., 3. V. A., Mr. Pierre

Nadere informatie

Voorstel van decreet. van de heren Sas van Rouveroij, Ivan Sabbe, Björn Rzoska, Bart Tommelein en Lode Vereeck

Voorstel van decreet. van de heren Sas van Rouveroij, Ivan Sabbe, Björn Rzoska, Bart Tommelein en Lode Vereeck stuk ingediend op 2198 (2013-2014) Nr. 1 3 oktober 2013 (2013-2014) Voorstel van decreet van de heren Sas van Rouveroij, Ivan Sabbe, Björn Rzoska, Bart Tommelein en Lode Vereeck houdende wijziging van

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 30 JUNI 2011 C.10.0490.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.10.0490.F STAD LA LOUVIÈRE, Mr. Paul Wouters, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen B.M., I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep

Nadere informatie

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum Instantie Hof van Cassatie Onderwerp Overeenkomst - Bestanddelen - Toestemming - Gebrek - Geweld - Morele dwang - Gebrekkige wil - Voorwaarde - Artt. 1109 en 1112, BW Datum 23 maart 1998 Copyright and

Nadere informatie

ADVIES Nr 10 / 2001 van 25 APRIL 2001

ADVIES Nr 10 / 2001 van 25 APRIL 2001 ADVIES Nr 10 / 2001 van 25 APRIL 2001 O. Ref. : 10 / A / 2001 / 10 BETREFT : Ontwerp van koninklijk besluit waarbij de V.Z.W. Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat gemachtigd wordt om toegang

Nadere informatie

Knipperlichten 2013 Business Contracts

Knipperlichten 2013 Business Contracts Knipperlichten 2013 Business Contracts Contrast law seminars studiedag 20 februari 2013 1 ALGEMEEN Opzegging van overeenkomsten van bepaalde duur (1) Opzegging van overeenkomst van onbepaalde duur steeds

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 25 MAART 2010 C.09.0542.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.09.0542.N RICHEMONT INTERNATIONAL, vennootschap naar Zwitsers recht, met zetel te 1752 Villars-sur-Glane, Fribourg, Zwitserland, Route

Nadere informatie

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling Sociale Zekerheid SCSZ/11/142 BERAADSLAGING NR 11/092 VAN 6 DECEMBER 2011 MET BETREKKING TOT DE ONDERLINGE UITWISSELING VAN PERSOONSGEGEVENS

Nadere informatie

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum Instelling hof van beroep Brussel Onderwerp Gerechtelijke vereffening-verdeling. Artikel 1207 e.v. Ger. W. Deelakkoorden: geldigheid en bindende kracht. Artikel 1447 BW betreffende de overname van de gezinswoning

Nadere informatie

JURISPRUDENTIE VAN HET HVJEG 1987 BLADZIJDEN 3611

JURISPRUDENTIE VAN HET HVJEG 1987 BLADZIJDEN 3611 JURISPRUDENTIE VAN HET HVJEG 1987 BLADZIJDEN 3611 ARREST VAN HET HOF (DERDE KAMER) VAN 24 SEPTEMBER 1987. BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK TEGEN J. A. DE RIJKE. VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING,

Nadere informatie

Hof van Cassatie, arrest van 15 oktober 2004

Hof van Cassatie, arrest van 15 oktober 2004 Hof van Cassatie, arrest van 15 oktober 2004 Arbitrage Verdrag van New York van 10 juni 1958 houdende erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken artikel 2, 3 beoordeling

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 22 JUNI 2012 C.11.0467.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.11.0467.F 1. M. B., 2. P. B., 3. K. B., Mr. Pierre Van Ommeslaghe, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen SOGINVEST nv, Mr. Johan Verbist,

Nadere informatie

Uitvoering van overheidsopdrachten van werken

Uitvoering van overheidsopdrachten van werken 111 Uitvoering van overheidsopdrachten van werken Kennismaking met de algemene uitvoeringsregels en de algemene aannemingsvoorwaarden en duiding van de belangrijkste verschillen met het gemeen aannemingsrecht

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015 Datum van inontvangstneming : 19/06/2015 Vertaling C-222/15-1 Zaak C-222/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 15 mei 2015 Verwijzende rechter: Pécsi Törvényszék (Hongarije) Datum

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 27 JANUARI 2006 C.04.0201.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.04.0201.N V. A., Mr. Cécile Draps, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen D. P. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep

Nadere informatie

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving advies 55.474/3 van 24 maart 2014 over een voorontwerp van decreet houdende instemming met de Euromediterrane luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten,

Nadere informatie

Rolnummer Arrest nr. 123/2009 van 16 juli 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 123/2009 van 16 juli 2009 A R R E S T Rolnummer 4667 Arrest nr. 123/2009 van 16 juli 2009 A R R E S T In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het Vlaamse decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen-

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 1 OKTOBER 2010 C.09.0563.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.09.0563.N D. W. E., eiser, vertegenwoordigd door mr. Paul Wouters, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1050 Brussel,

Nadere informatie

Advies. Verplicht outplacement - Sanctie. Brussel, 30 oktober 2017

Advies. Verplicht outplacement - Sanctie. Brussel, 30 oktober 2017 Advies Verplicht outplacement - Sanctie Brussel, 30 oktober 2017 SERV_20171030_Verplicht_outplacement_sanctie_ADV Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen Wetstraat 34-36, 1040 Brussel T +32 2 209 01 11

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 2 JANUARI 2014 C.12.0463.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.12.0463.N 1. WIBRA BELGIË nv, met zetel te 9140 Temse, Frank Van Dyckelaan 7A, 2. WIBRA HOLDING bv, vennootschap naar Nederlands recht,

Nadere informatie

Gelet op de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016

Gelet op de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 1/5 Advies nr. 111/2018 van 7 november 2018 Betreft: Ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 tot vaststelling van de informatie die opgenomen wordt in de

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 13 FEBRUARI 2006 C.04.0454.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.04.0454.F M. M., Mr. Isabelle Heenen, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen T. M. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep

Nadere informatie

Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten

Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten Bron : Wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten (Belgisch Staatsblad,

Nadere informatie

niet verbeterde kopie

niet verbeterde kopie Rolnummer 3859 Arrest nr. 191/2006 van 5 december 2006 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 728, 2, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg

Nadere informatie

Rolnummer 5678. Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T

Rolnummer 5678. Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T Rolnummer 5678 Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 418, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, gesteld door het Hof van Cassatie.

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 17.6.2003 COM(2003) 348 definitief 2003/0127 (CNS) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese

Nadere informatie

Zaak T-193/02. Laurent Piau tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Zaak T-193/02. Laurent Piau tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen Zaak T-193/02 Laurent Piau tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen Reglement van Fédération internationale de football association (FIFA) betreffende activiteit van spelersmakelaars Besluit van

Nadere informatie

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt.

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt. Discussienota van het Hof van Justitie van de Europese Unie over bepaalde aspecten van de toetreding van de Europese Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 6 APRIL 2006 C.05.0290.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.05.0290.N NUCLEAR LASER MEDICINE S.R.L., vennootschap naar Italiaans recht, met zetel te 20090 Settala-Milaan (Italië), Via Cascina Conighetto,

Nadere informatie

Hoofdstuk I: Inzake de toepasselijke wetgeving:

Hoofdstuk I: Inzake de toepasselijke wetgeving: Hoofdstuk I: Inzake de toepasselijke wetgeving: Afdeling I: De oorspronkelijke wet van 5 juli 1998 en de diverse wetswijzigingen: Bij wet van 5 juli 1998 2 werd een titel IV toegevoegd aan het Gerechtelijk

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 6 DECEMBER 2012 C.11.0654.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.11.0654.F A. V., advocaat, handelend in de hoedanigheid van curator van het faillissement van de coöperatieve vennootschap met onbeperkte

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 12 OKTOBER 2009 C.08.0559.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.08.0559.F GT MANAGEMENT, bvba, Mr. John Kirkpatrick, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen POLYCAR, vennootschap naar Italiaans

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 12 SEPTEMBER 2014 C.11.0430.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.11.0430.N UNITED ANTWERP MARITIME AGENCIES (UNAMAR) nv, met zetel te 2000 Antwerpen, Brouwersvliet 25, eiseres, vertegenwoordigd

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 28 APRIL 2006 C.05.0460.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.05.0460.F PRO-PAK INTERNATIONAL B.V. vennootschap naar Nederlands Recht, Mr. Johan Verbist, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen

Nadere informatie

Beslissing D S betreffende de opleidingsinstellingen voor treinbegeleiders.

Beslissing D S betreffende de opleidingsinstellingen voor treinbegeleiders. Beslissing D-2018-01-S betreffende de opleidingsinstellingen voor treinbegeleiders. Kruidtuinlaan 50 bus 72 1000 Brussel www.regul.be Inhoudsopgave 1. Voorwerp en wettelijke basis... 3 2. Feiten en retroacta...

Nadere informatie

Rolnummer : 26 Arrest nr. 20 van 25 juni 1986

Rolnummer : 26 Arrest nr. 20 van 25 juni 1986 Rolnummer : 26 Arrest nr. 20 van 25 juni 1986 In zake : de prejudiciële vraag gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen bij arrest van 26 september 1985 in de zaak van de N.V. TRENAL tegen DE BUSSCHERE

Nadere informatie

Vaak gestelde vragen. over het Hof van Justitie van de Europese Unie

Vaak gestelde vragen. over het Hof van Justitie van de Europese Unie Vaak gestelde vragen over het Hof van Justitie van de Europese Unie WAAROM EEN HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE UNIE (HVJ-EU)? Om Europa op te bouwen hebben een aantal staten (thans 28) onderling verdragen

Nadere informatie

Auteur. Onderwerp. Datum

Auteur. Onderwerp. Datum Auteur Stefan Nerinckx Onderwerp Het toepasselijk recht op verbintenissen voortvloeiend uit (internationale) arbeidsovereenkomsten: een nieuwe Europese verordening in de maak? Datum april 2005 Copyright

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013 Datum van inontvangstneming : 04/03/2013 Vertaling C-49/13 1 Zaak C-49/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 29 januari 2013 Verwijzende instantie: Úřad průmyslového vlastnictví

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 29 april 2002 S.01.0035.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. S.01.0035.F.- RIJKSDIENST VOOR PENSIOENEN, Mr. Philippe Gérard, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen A. L. M., Mr. Cécile Draps, advocaat

Nadere informatie

Gelet op het bestreden arrest, op 21 februari 1997 op verwijzing gewezen door het Hof van Beroep te Gent;

Gelet op het bestreden arrest, op 21 februari 1997 op verwijzing gewezen door het Hof van Beroep te Gent; HET HOF, Gelet op het bestreden arrest, op 21 februari 1997 op verwijzing gewezen door het Hof van Beroep te Gent; Gelet op het arrest van dit Hof van 15 januari 1988; Over het eerste middel, gesteld als

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008 2009 31 232 Wijziging van de Wet luchtvaart en de Luchtvaartwet ter implementatie van verordening (EG) nr. 2111/2005 inzake de vaststelling van een

Nadere informatie

C.O.B.A. 4 COMMISSIE VOOR ONRECHTMATIGE BEDINGEN

C.O.B.A. 4 COMMISSIE VOOR ONRECHTMATIGE BEDINGEN C.O.B.A. 4 COMMISSIE VOOR ONRECHTMATIGE BEDINGEN Aanbeveling betreffende strafbedingen Brussel, 21 oktober 1997 1 Gelet op de artikelen 35, par. 3, lid 2, en 36 van de wet van 14 juli 1991 betreffende

Nadere informatie

2. Soorten en verband

2. Soorten en verband Bij dit alles moet de rechter de rechten van verdediging eerbiedigen. Dit betekent dat hij, wanneer hij de rechtsgrond wenst te wijzigen en aan te passen, de debatten dient te heropenen om partijen toe

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 28 april 2003 S.01.0184.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. S.01.0184.F.- CORA, Mr. Cécile Draps, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen M.C. I. Bestreden beslissing Het cassatieberoep is gericht

Nadere informatie

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum Instantie Hof van Cassatie Onderwerp Jaarlijkse vakantie - Vakantiegeld - Bedienden - Veranderlijk loon - Enkel en dubbel vakantiegeld - Berekening - Art. 39, K.B. 30 maart 1967 Datum 15 januari 1996 Copyright

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 21 DECEMBER 2009 C.08.0499.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.08.0499.F HANCIAUX, nv, Mr. Jacqueline Oosterbosch, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen C. R., I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 18 SEPTEMBER 2008 C.07.0098.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.07.0098.F 1. D. J., 2. D. S., 3. D. L., Mr. Cécile Draps, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen BROUWERIJEN ALKEN-MAES, naamloze

Nadere informatie

BIJLAGEN. bij de MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat

BIJLAGEN. bij de MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat EUROPESE COMMISSIE Straatsburg, 11.3.2014 COM(2014) 158 final ANNEXES 1 to 2 BIJLAGEN bij de MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Een nieuw EU-kader voor het versterken van

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 2 OKTOBER 2009 C.08.0200.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.08.0200.F FORTIS INSURANCE BELGIUM, Mr. Antoine De Bruyn, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen P. D. I. RECHTSPLEGING VOOR HET

Nadere informatie

Rechtsweigering Art.5 Gerechtelijk Wetboek

Rechtsweigering Art.5 Gerechtelijk Wetboek Rechtsweigering Art.5 Gerechtelijk Wetboek FORUM ADVOCATEN BVBA Nassaustraat 34 A 2000 Antwerpen T 03 369 95 65 F 03 369 95 66 E info@forumadvocaten.be W www.forumadvocaten.be I. Intrede Artikel 4 Burgerlijk

Nadere informatie

Hof van Cassatie LIBERCAS

Hof van Cassatie LIBERCAS Hof van Cassatie LIBERCAS 4 2012 CASSATIEBEROEP STRAFZAKEN Strafzaken Beslissingen vatbaar voor casstieberoep Strafvordering Beslissingen uit hun aard niet vatbaar voor cassatieberoep Ontvankelijkheid

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 18 DECEMBER 2008 C.07.0018.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.07.0018.F 1. B. J., 2. N. L., Mr. John Kirkpatrick, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen WAALS GEWEST, Mr. Lucien Simont, advocaat

Nadere informatie

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 145, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 145, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Gent. Rolnummer 2499 Arrest nr. 20/2003 van 30 januari 2003 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 145, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Nadere informatie

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE RAAD EN DE COMMISSIE BETREFFENDE DE WERKING VAN HET NETWERK VAN MEDEDINGINGSAUTORITEITEN

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE RAAD EN DE COMMISSIE BETREFFENDE DE WERKING VAN HET NETWERK VAN MEDEDINGINGSAUTORITEITEN GEZAMEIJKE VERKLARING VAN DE RAAD EN DE COMMISSIE BETREFFENDE DE WERKING VAN HET NETWERK VAN MEDEDINGINGSAUTORITEITEN "1. De vandaag vastgestelde verordening betreffende de uitvoering van de mededingingsregels

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017 Datum van inontvangstneming : 18/09/2017 Vertaling C-478/17-1 Zaak C-478/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 9 augustus 2017 Verwijzende rechter: Tribunalul Cluj (Roemenië) Datum

Nadere informatie

Vraag 1 Een nieuw Europees Verdrag zoals het Verdrag van Lissabon (2007) (a) is rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten.

Vraag 1 Een nieuw Europees Verdrag zoals het Verdrag van Lissabon (2007) (a) is rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten. Vraag 1 Een nieuw Europees Verdrag zoals het Verdrag van Lissabon (2007) is rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten. Verordering moet nog geratificeerd worden door de bevoegde Belgische parlementaire

Nadere informatie

(B.S., 14 november 1998)

(B.S., 14 november 1998) Wet 31 augustus 1998 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (B.S., 14 november 1998) HOOFDSTUK I. Voorafgaande

Nadere informatie

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum Instantie Hof van Cassatie Onderwerp Arbeidsovereenkomst - Algemeen - Overeenkomst - Overeengekomen voorwaarden - Eenzijdige wijziging Datum 20 december 1993 Copyright and disclaimer Gelieve er nota van

Nadere informatie

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum Instantie Hof van Cassatie Onderwerp Faillissement, Faillissementsakkoord en gerechtelijk akkoord - Gevolgen (personen, goederen, verbintenissen) - Verbintenissen - Schuldvordering - Aangifte Gevolg -

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 22 APRIL 2013 C.12.0285.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.12.0285.F M. L. Mr. John Kirkpatrick, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen M. H. Mr. François T Kint, advocaat bij het Hof van Cassatie.

Nadere informatie

Rolnummer 4792. Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T

Rolnummer 4792. Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T Rolnummer 4792 Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 4, 2, en 6, 2, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken,

Nadere informatie

I n s t i t u u t van de B e d r i j f s r e v i s o r e n. C o m m i s s i e v a n B e r o e p. N e d e r l a n d s t a l i g e K a m e r

I n s t i t u u t van de B e d r i j f s r e v i s o r e n. C o m m i s s i e v a n B e r o e p. N e d e r l a n d s t a l i g e K a m e r I n s t i t u u t van de B e d r i j f s r e v i s o r e n C o m m i s s i e v a n B e r o e p N e d e r l a n d s t a l i g e K a m e r Openbare terechtzitting van 16 december 2016 In de zaak 0467/2013/(

Nadere informatie

Date de réception : 24/02/2012

Date de réception : 24/02/2012 Date de réception : 24/02/2012 Vertaling C-30/12-1 Zaak C-30/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 23 januari 2012 Verwijzende rechter: Okresný súd Prešov (Slowakije) Datum van

Nadere informatie

Rechtsvordering : ook nadien niet-aangegeven inkomsten

Rechtsvordering : ook nadien niet-aangegeven inkomsten Rechtsvordering : ook nadien niet-aangegeven inkomsten Auteur(s): Filip Smet Editie: 1202 p. 9 Publicatiedatum: 21 april 2010 Rechtbank/Hof: Cassatie Datum van uitspraak: 11 februari 2010 Wetboek: W.I.B.

Nadere informatie

Date de réception : 07/02/2012

Date de réception : 07/02/2012 Date de réception : 07/02/2012 Vertaling C-9/12-1 Zaak C-9/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 6 januari 2012 Verwijzende rechter: Rechtbank van koophandel te Verviers (België)

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 21 DECEMBER 2007 C.06.0457.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.06.0457.F 1. GARAGE HERBOSCH-LA LOUVIERE, naamloze vennootschap, 2. HERBOSCH SAINT-GHISLAIN TOURNAI, naamloze vennootschap, Mr. Philippe

Nadere informatie

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum Instantie Hof van Cassatie Onderwerp Arbeidsovereenkomst Aard van de wet. Toepassingssfeer - Dringende reden. - Termijnen. - Dwingende wet. - Art. 35, derde en vierde lid, Arbeidsovereenkomstenwet Datum

Nadere informatie

ARREST van 20 oktober 1997 in de zaak A 96/ ARRET du 20 octobre 1997 dans l affaire A 96/

ARREST van 20 oktober 1997 in de zaak A 96/ ARRET du 20 octobre 1997 dans l affaire A 96/ BENELUX-GERECHTSHOF COUR DE JUSTICE BENELUX A 96/3/10 ARREST van 20 oktober 1997 in de zaak A 96/3 ------------------------- Inzake : COTRABEL BVBA tegen LAUTE DIRK Procestaal : Nederlands En cause : ARRET

Nadere informatie

Essentie. 1.1 Inleiding en achtergrond

Essentie. 1.1 Inleiding en achtergrond HOOFDSTUK 1 Essentie 1.1 Inleiding en achtergrond In dit onderzoek staat de arbitrabiliteit van vennootschappelijke besluiten centraal. Vennootschappelijke besluiten zijn de beslissingen genomen door organen

Nadere informatie