STUDIE 60 BEROEPSPROFIEL. architect (m/v)



Vergelijkbare documenten
STUDIE 61 BEROEPSPROFIEL. interieurarchitect (m/v)

BURGERLIJKE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE ARCHITECT VERBONDEN DOOR EEN ARBEIDSOVEREENKOMST

Juridische aspecten outsourcing onder architectuur 25 september Polo van der Putt Partner Vondst Advocaten

HOOFDSTUK I. Definities. Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

HOOFDSTUK I. Definities. Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

RVV 377 RAAD VOOR HET VERBRUIK ADVIES

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP

Boek I, titel 2 van het Wetboek van economisch recht Hoofdstuk 5. Definities eigen aan boek XIV:

RAAD VOOR HET VERBRUIK ADVIES. Over het verzoek tot bescherming van de beroepstitel van interieurarchitect van de Unie van Designers van België (UDB).

6 SEPTEMBER Koninklijk besluit tot bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van het beroep van vastgoedmakelaar.

BS 31/05/2002 in voege 01/06/2002. Gewijzigd door: MB 16/01/2006 BS 10/02/2006 MB 23/03/2007 BS 05/04/2007

VLAAMSE RAAD VOORSTEL VAN DECREET. - van de heer G. Moens C.S. - houdende erkenning van het Postuniversitair Centrum Limburg TOELICHTING

HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO

DECREET. houdende de erkenning en de subsidiëring van organisaties voor volkscultuur en de oprichting van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP

Gecoördineerde tekst:

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,

FUNCTIEFAMILIE 1.3 Technisch specialist

11 JUNI Ministerieel besluit tot vaststelling van de gemeenschappelijke criteria voor de erkenning van tandartsen-specialisten

DOCTORAATSVEREISTE BIJ TOEGANG TOT EEN BETREKKING VAN WETENSCHAPPELIJK DIRECTEUR EN ALGEMEEN DIRECTEUR BIJ EEN VLAAMS WETENSCHAPPELIJKE INSTELLING

N Vastgoedmakelaar A06 Brussel, MH/BL/LC A D V I E S. over

ADVIES. 24 april 2019

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Samenwerkingsovereenkomst

NATIONALE KAMER VAN NOTARISSEN

EUROPESE CENTRALE BANK

Coordinatie--erkenningscriteria--geneesheren-specialisten--Klinische-hematologie--BIJZONDERE-CRITERIA--MB doc

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

HOOFDSTUK I. Definities. Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

VR 2016 DOC.0943/1BIS

N Landmeters A05 Brussel, MH/BL/LC A D V I E S. over DE GELIJKWAARDIGHEID VAN DIPLOMA'S VOOR HET BEKOMEN VAN DE TITEL VAN LANDMETER-EXPERT

Vest. V. Beroepen A04 Brussel, BL/LC A D V I E S. over DE REGLEMENTERING VAN DE TITEL EN HET BEROEP VAN LANDMETER-EXPERT ***

VERWERVING EN AANVANG OPDRACHT

Advies van 10 maart 2014 met betrekking tot de wijziging van het koninklijk besluit van 22 november 1990

In artikel 23 van dezelfde wet, worden de onderdelen b), c), d) en f) opgeheven.

Gelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, inzonderheid op artikel 15;

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,

Competenties met indicatoren bachelor Civiele Techniek.

NEDERLANDSE CULTUURGEMEENSCHAP

HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO

TITEL I OPRICHTING VAN EEN INTERN VERZELFSTANDIGD AGENTSCHAP "INTERNE AUDIT VAN DE VLAAMSE ADMINISTRATIE"

AANBEVELING AANGAANDE DE STAGE

4 lokale PPS-projecten : PPS-projecten van de lokale besturen en van de ervan afhangende rechtspersonen;

Eerste cohousingproject, Gallië, 50 BC

Bijlage 1. Diplomavoorwaarden (koppeling diploma - administratief niveau)

Doc. nr. Th gez. en veiligheid zelfst A07 Brussel, MH/FD/LC A D V I E S. over een

De contractuele uitsluiting en beperking van de tienjarige aansprakelijkheid van de architect (Cass. 5 september 2014)

Statuten. Diensten van de Eerste minister

Ontwerp van protocol van bouwwerken uitgevoerd door een zelfbouwer

Inhoud hoofdstuk 1. het wettelijke kader van de uitoefening van het beroep van architect

N Interieurarchitect A 04 Brussel, MH/BL/JP A D V I E S. over

ICT-coördinator Contractueel voltijds (38/38) Functiebeschrijving

Modelbepalingen erkenning van onderaannemers

Koninklijk besluit van 4 mei 1999 betreffende het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten

Advies- en ingenieursbureaus DEONTOLOGISCHE CODE

Willem de Zwijger College

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Functiefamilie ET Thematische experten

Nummer: INF/MDT/1215

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 29 januari

FUNCTIEBESCHRIJVING. deskundige juridische aangelegenheden. De deskundige juridische aangelegenheden rapporteert aan het diensthoofd stafdienst..

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Persoonlijke kopie van ()

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,

24 APRIL Ministerieel besluit. tot vaststelling van de criteria voor erkenning. waarbij de beoefenaars van de verpleegkunde

VR DOC.0633/1BIS

ADVIES. 10 maart 2014

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING. Fiscale regularisatie niet uitsplitsbare bedragen.

A. Inleiding. De Hoge Raad had zijn advies uitgebracht op 7 september 2017.

ONTWERP VAN MEMORIE VAN TOELICHTING

Bijlage V. Bij het advies van de Commissie NLQF EQF. Tabel vergelijking NLQF-niveaus 5 t/m 8 en Dublin descriptoren.

Buitenlandse Stages voor Magistraten, Griffiers en Secretarissen

OVERGANGSBEPALINGEN VOOR BEWEGINGEN VOORTGANGSRAPPORT 2018

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Functie en bevoegdheden Sociale raad

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

N Financiële planners A2 Brussel, 27 maart 2014 MH/SL-EDJ/AS ADVIES. over

MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk

Functiefamilie ES Experten organisatieondersteuning

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op... (datum);

ADVIES UITGEBRACHT DOOR DE ECONOMISCHE EN SOCIALE RAAD VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST TIJDENS ZIJN ZITTING VAN 20 SEPTEMBER 2001

FUNCTIEBESCHRIJVING. Graad: Deskundige Functietitel: Coördinator uitvoering

TRANSPARANTIEVERSLAG 2013

VR DOC.0432/1

Diensthoofd openbare werken B1-B3

Ontwerp van samenwerkingsakkoord

VLAAMSE RAAD ONTWERP VAN DECREET. houdende aanvulling van de wet van 26 maart de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging

Vlaamse overheid Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Afdeling Strategie en Coördinatie Koning Albert II-laan 35, bus Brussel

PROFESSIONALISME / PROFESSIONALITEIT DEONTOLOGISCHE ASPECTEN

FORMULIER KANDIDATUUR KWALIFICATIE AANNEMER : LEVEREN &

BS 20/05/2014. HOOFDSTUK 3. - Psychotherapie. Afdeling 1. - Uitoefening van de psychotherapie

Deontologische code - Commissie Projectsourcing

Het domeinspecifieke referentiekader professioneel gerichte bacheloropleiding Biomedische laboratoriumtechnologie

RAAD VOOR HET VERBRUIK ADVIES

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Deontologische Code inzake notariële bemiddeling

Hof van Cassatie van België

Gelet op artikel 12e, tweede lid, van de Wet op de architectentitel;

VR DOC.0389/1BIS


Transcriptie:

STUDIE 60 BEROEPSPROFIEL architect (m/v)

BEROEPSPROFIEL architect (m/v) sector : architectuur studiegebied : architectuur opleiding : architectuur beroep : architect Werkgroep beroepsprofiel van de Vlaamse Hogescholen in opdracht van de Vlaamse Onderwijsraad D/1997/6356/53 De leden van de werkgroep beroepsprofielen zijn inhoudelijk verantwoordelijk voor het beroepsprofiel. De Vlor heeft enkel ingestaan voor een uniforme en toegankelijke lay-out.

INHOUD BEROEPSPROFIEL ARCHITECT INHOUD 1 INLEIDING 1 1.1 Ontstaan van de werkgroep 1 1.2 Onderwijscontext 2 2 HET BEROEPSPROFIEL 4 2.1 Inleiding 4 2.2 Omschrijving 5 2.2.1 Het beroepsdomein van de architect 6 2.2.2 De beroepsvaardigheden van de architect 6 2.3 Beroepenveld 8 2.3.1 De maatschappelijke oriëntatie 8 2.3.2 De Belgische context van het beroep 9 2.3.3 De Europese context van het beroep 12 3 HET EIGENLIJKE BEROEPSPROFIEL 14 3.1 De beroepsvormen 14 3.2 De traditionele beroepsactiviteit 15 3.3 De architect-ambtenaar, de architect-bezoldigde 16 3.4 Ontwikkelingen en uitbreidingen van het architectenberoep 17 4 BIBLIOGRAFIE 19 5 MEDEWERKERS 20

BEROEPSPROFIEL ARCHITECT 1 1 INLEIDING 1.1 Ontstaan van de werkgroep Op 22 maart 1995 heeft de Minister aan de VLOR opgedragen het overleg te organiseren over de opstelling van beroeps- en opleidingsprofielen. Op 10 oktober 1995 worden definitief de voorzitters van de verschillende werkgroepen aangeduid en samengeroepen. Zij ontvangen de nodige richtlijnen voor het samenstellen van hun werkgroep, waarin zowel vertegenwoordigers van de onderwijswereld als vertegenwoordigers van de beroepswereld moeten zetelen. Voor het studiegebied Architectuur komen drie hogescholen in aanmerking: Hogeschool Antwerpen, Departement Architectuur, Mutsaertstraat 31, 2000 Antwerpen, Basisopleiding: Architectuur en Interieurarchitectuur (2 cycli) Hogeschool voor wetenschap en kunst, Departement Architectuur Sint-Lucas, Campus Brussel, Paleizenstraat 65-67, 1030 Brussel, Basisopleiding: Architectuur en Interieurarchitectuur (2 cycli), Campus Gent, Zwartezustersstraat 34, 9000 Gent, Basisopleidingen: Architectuur en Interieurarchitectuur (2 cycli) Provinciale Hogeschool Limburg, Departement Architectuur, Universitaire Campus Gebouw E, 3590 Diepenbeek, Basisopleidingen: Architectuur en Interieurarchitectuur (2 cycli) Het departement Architectuur Sint-Lucas omvat ook de basisopleiding Interieurvormgeving van één cyclus, maar deze wordt opgenomen in een andere werkgroep. Bij de samenstelling van de werkgroep verklaren de drie departementshoofden zich bereid te participeren en dit voor beide basisopleidingen. Op deze wijze zijn de drie betrokken hogescholen gelijkwaardig vertegenwoordigd. De beroepswereld is representatief te omvatten door: de Orde van Architecten, Nationale Raad, Livornostraat 160, Bus 2, 1050 Brussel de BVA Bond van Vlaamse Architecten (Vlaamse vleugel van de FAB, Federatie van Architectenverenigingen van België) Ernest Allardstraat, 21, 1000 Brussel de AINB, Associatie van Interieurarchitecten van België, Spastraat 8, 1000 Brussel Zowel de AINB als de BVA zijn vertegenwoordigd in de Hoge Raad voor de Middenstand. Er werd besloten dat later zou uitgemaakt worden of, hetzij uitbreiding van de werkgroep, hetzij een subwerkgroep, nodig zou zijn bij de studie van de basisopleiding Interieurarchitectuur.

2 BEROEPSPROFIEL ARCHITECT Aldus werd de volledige werkgroep samengesteld als volgt: Bongaerts Peter, Provinciale Hogeschool Limburg, departementshoofd De Schepper Jan, namens de AINB Janssens A.J. Lode, Hogeschool voor wetenschap en kunst, departementshoofd, (voorzitter werkgroep) Toubhans Walter, Hogeschool Antwerpen, departementshoofd tot juni '96 vervangen door De Wachter Sylvain, departementshoofd, juli '96, vervangen door Schellekens Paul, voor architectuur, en Plasmans Rob, voor interieurarchitectuur, vanaf aug. '96 Van Cauwenberghe Piet, namens de BVA Vauterin Bernard, namens de Orde van Architecten aanvankelijk vervangen door Verbruggen Herwig, directeur Door de dubbele vertegenwoordiging vanwege de Hogeschool Antwerpen werd vanaf okt. '96 toegelaten dat ook de andere hogescholen een interieursarchitect toevoegen: Botte Manu, Hogeschool voor wetenschap en kunst Van de Wijngaert Walter, Provinciale Hogeschool Limburg Een eerste werkvergadering greep plaats in de VLOR, in bijzijn van de Heer Luc Robijns op 14 dec. 1996. Tussen eind feb.'96 en begin juni '96 heeft de werkgroep geoordeeld beter niet samen te komen, gezien de Hogeschool Antwerpen niet over een officieel vertegenwoordiger kon beschikken. Na een twaalftal vergaderingen kan de werkgroep nu haar eerste dossiers Beroepsprofiel Architectuur en Beroepsprofiel Interieurarchitectuur neerleggen. 1.2 Onderwijscontext Het is duidelijk dat het initiatief uitgaat van de Heer Minister Luc Van Den Bossche, Vlaams Minister van onderwijs en dit in het kader van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen van de Vlaamse Gemeenschap. Zonder afbreuk te doen aan de autonomie die met dit decreet aan het hogeschoolonderwijs werd gegeven, wenst de Minister door de gezamenlijke omschrijving van Beroeps- en Opleidingsprofielen de maatschappelijke relevantie en verantwoordelijkheid gewaarborgd te zien van dit onderwijs (zie vooral art. 36 van het decreet). Vanuit dit kader is het belangrijk de volgende vaststellingen voor ogen te houden: Hogescholen zijn, in het belang van de samenleving, terzelfdertijd werkzaam op het gebied van het hogeschoolonderwijs, de maatschappelijke dienstverlening en eventueel het projectmatig wetenschappelijk onderzoek in het kader van een samenwerking met een binnenlandse of buitenlandse universiteit of derden. Daarenboven maakt de ontwikkeling en de beoefening van de kunsten deel uit van de opdracht van de hogescholen. Dit is de zending van de hogescholen volgens art. 3 van het decreet. Het hogeschoolonderwijs is hoger onderwijs van academisch niveau, en derhalve geen hoger beroepsonderwijs. De omschrijving van de Beroeps- en opleidingsprofielen situeert zich binnen het hogeschoolonderwijs, en maakt abstractie van het academisch onderwijs binnen de universiteiten. Dit houdt in, meer bepaald voor het studiegebied Architectuur, dat de rol van de opleiding tot burgerlijk ingenieur-architect aan de universiteiten t.o.v. dit dossier niet wordt bestudeerd. Daardoor wordt ook de complementaire verhouding tussen de opleidingen architect en burgerlijk ingenieurarchitect niet duidelijker.

BEROEPSPROFIEL ARCHITECT 3 Het in dit dossier behandelde beroepsprofiel wordt derhalve ontwikkeld voor zover het nodig is om de maatschappelijke relevantie en verantwoordelijkheid van de opleidingen in de architectuur (en interieurarchitectuur) aan te geven in de hogescholen. Enerzijds is het duidelijk dat een beroepsprofiel omschreven voor en vanuit de beroepswereld zelf, een andere betekenis kan krijgen; doch dit behoort niet tot de opdracht van deze werkgroep. Anderzijds blijkt uit de zending van de hogescholen dat de opleiding in het studiegebied Architectuur een ruimere academische opdracht heeft dan degene die enkel leidt tot de beroepen architect en interieurarchitect.

4 BEROEPSPROFIEL ARCHITECT 2 HET BEROEPSPROFIEL 2.1 Inleiding De Raad van de Europese Gemeenschap heeft op 10 juni 1985 een richtlijn 85/ 384/EEG uitgevaardigd omtrent de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels die toegang geven tot de werkzaamheden op het gebied van de architectuur, d.w.z. die gewoonlijk onder de beroepstitel van architect verricht worden. Deze richtlijn wil tevens de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten vergemakkelijken. Art. 3 omschrijft vooral in de punten 6,10 en 11 de relaties tussen opleiding en beroep. Zowel het document III/F/9125/3/89-NL van 31.08.90 als het document III/F/5175/1/92-NL van 15.04.92 en het document III/5283/1/93-NL van 06.12.93 specifiëren steeds nauwkeuriger deze aspecten (zie uittreksels in bijlage). Zo wordt onder meer gesteld, dat: "De onderwijsinstelling, de nationale beroepsinstellingen en de autoriteiten die de diploma's moeten bekrachtigen, zijn voor de opleiding verantwoordelijk... De instellingen moeten vrij zijn hun programma's te ontwerpen en te ontwikkelen." "Als studieobject geldt eveneens... de kennis van architectuur als professioneel verschijnsel met betrekking tot bedrijfsmanagement en beroepscodes." "De opleiding omvat meerdere gelijkwaardige concepten zoals: technisch concept; de maakbaarheid van het bouwwerk constructief concept, de behoudbaarheid van het bouwwerk gebruiksconcept, de bruikbaarheid van het bouwwerk economisch concept, de verhandelbaarheid van het bouwwerk sociaal concept, de territorialiteit van het bouwwerk professioneel concept, de organiseerbaarheid van het bouwwerk... Uit dit alles blijkt de Europese bezorgdheid omtrent de relatie tussen opleiding en maatschappelijke deeltaak (beroep). De Vast Raad van het Hoger Onderwijs formuleert in haar advies van 19.12.90 anderzijds dat: "Zelfs wanneer een specifieke professionele vorming beoogd wordt, dan nog kan geen enkele vorm van hoger onderwijs als louter beroepsopleiding omschreven worden". Het is juist het abstractieniveau dat bepalend is voor het hoogste niveau van onderwijs. Het hoger onderwijs van twee cycli, van academisch niveau, is evenzeer als het academisch onderwijs, sterk verbonden met de wetenschappelijke onderbouwing, maar zal tevens zorgen voor conceptuele, creatieve en relevante toepassingen van dit onderzoek en de toetsing van de resultaten aan de realiteit. Een nauw contact met de beroepswereld is dus nodig. De decreten van 23 oktober 1991 en 13 juli 1994 hebben het grootste gedeelte van de adviezen van de Vaste Raad een wettelijke grond gegeven. Zo wordt daarin gesteld dat "de basisopleidingen van twee cycli (architectuur, respectievelijk interieurarchitectuur) en de overeenkomstige graden van academisch

BEROEPSPROFIEL ARCHITECT 5 niveau zijn en dus gestoeld zijn op wetenschappelijke kennis. In het geheel dragen ze bij tot de algemeen menselijke vorming en zijn ze in het bijzonder gericht op de toepassing van de wetenschappen, het zelfstandig denken en het ontwikkelen van de creativiteit." Dit tegenover de opleidingen van één cyclus die "gericht zijn op het verwerven van beroepsvaardigheden, gestoeld op wetenschappelijk onderbouwde kennis. In het geheel dragen ze bij tot de algemeen menselijke vorming en zijn ze in het bijzonder gericht op de praktische toepassing van de wetenschappen, het zelfstandig denken en het ontwikkelen, van creativiteit en beroepsvaardigheid." In de brief van 22.03.95 van de Minister aan de VLOR, wordt een belangrijke verduidelijking gegeven naar de context en de bedoeling van het omschrijven van de beroepsprofielen: Afgezien van de grote autonomie waarover de hogescholen vanaf 01 sept. 95 beschikken, kunnen zij zich echter niet onttrekken aan hun maatschappelijke opdracht en verantwoordelijkheid. Het werken op grond van beroepsprofielen, opleidingsprofielen en basiscompetenties is daarom een dwingende noodzaak. De Dienst voor Onderwijsontwikkeling hanteert verder de volgende definitie: Een beroep is een geheel van bijeenhorende taken; de onderlinge samenhang en de aard van die taken zijn onafhankelijk van de organisatie waarbinnen de arbeid verricht wordt; over dit geheel bestaat een maatschappelijke consensus. Een taak is een geheel van handelingen gericht op een omschreven prestatie, rekening houdend met de middelen waarover de beoefenaar beschikt en de eisen die hem zijn gesteld. In de directieven van de VLOR luidt de definitie van het beroepsprofiel tenslotte als volgt: het beroepsprofiel is een geordende opsomming van taken, die doorgaans in een beroep of functie worden uitgevoerd en van de kwaliteitsstandaarden en vereiste kwalificatie die daarvoor gelden. In deze opsomming komen best ook toekomstige beroepsuitzichten aan bod. Veranderingen in technologie en arbeidsorganisatie beïnvloeden veranderingen in de vereiste kwalificaties en kwantitatieve en kwalitatieve verschuivingen in de tewerkstelling. 2.2 Omschrijving Architect is hij of zij die architectuur maakt - daarom maken we in eerste instantie geen onderscheid tussen architect en interieurarchitect. De term architect wordt in deze introductie in overdrachtelijke zin gebruikt voor de beroepscategorieën architect en interieurarchitect en mag dus niet geïndividualiseerd worden voor elke beroepsbeoefenaar. Deze introductie vertolkt een visie die steunt op een positief begrip van de eigen en dus immanente dynamiek van het beroep zelf. Concreet kan dit door een beschrijving van het specifieke domein waarop de architect op basis van zijn opleiding gerechtigd is om beroepsmatig te handelen. Binnen dat domein bezit het handelen van de architect een grote maatschappelijke relevantie en kunnen de diverse beroepscategorieën zich in brede zin ontwikkelen, doch steeds afhankelijk van tal van maatschappelijke randvoorwaarden.

6 BEROEPSPROFIEL ARCHITECT 2.2.1 Het beroepsdomein van de architect Het specifieke beroepsdomein van de architect is uiteraard dat van de architectuur. Dat is natuurlijk een tautologische bepaling. Daarom is het nuttig het beroepsdomein architectuur passend te omschrijven door middel van enkele basiscategorieën en hun bijhorende dimensies. 2.2.1.1 De ruimtelijke dimensie Zowel beschouwd vanuit de eeuwenlange traditie als vanuit de hedendaagse context van de architectuur kan er geen twijfel over bestaan dat de architect beroepsmatig omgaat met ruimte. Onder ruimte wordt verstaan: de meervoudige dimensie van de materiële werkelijkheid. De objectpool van het werk van de architect staat steeds in relatie tot ruimte. Voor de architect speelt de beroepsactiviteit zich niet alleen direct of indirect af in de ruimte, zij bestaat vooral uit het vormgeven van een klein of een groot deel van de ruimte. Hierdoor is het werk van de architect zeer fysisch en tastbaar voor de anderen. 2.2.1.2 De contextuele en sociale dimensie Het beroepsdomein van de architect heeft niet alleen een zeer belangrijke objectpool. Het is evenmin los te denken van de subjectpool. De architect gaat niet op een zuiver objectieve wijze om met ruimte. Ze is voor hem altijd wezenlijk subjectbetrokken. Die ruimte is steeds op één of andere wijze een leefruimte van en voor een individu, een micro- of een macrogemeenschap. Daarom kan men in een hedendaags perspectief stellen dat de categorie van de leefbaarheid een zeer beslissende dimensie van het beroepsdomein van de architect uitdrukt. De leefbaarheid van de ruimte krijgt in toenemende mate een maatschappelijke en ook politieke dimensie - zie bijvoorbeeld het maatschappelijke en politieke debat over het (opnieuw) leefbaar maken van de steden. 2.2.1.3 De beeldende dimensie Het beroepsdomein van de architectuur kan slechts tot op zekere hoogte worden beschreven vanuit de object- en subjectpolariteit. Het domein bezit namelijk ook een wezenlijke dimensie die deze polariteit overstijgt. Bedoeld is de wezenlijke culturele dimensie van het beroepsdomein architectuur. De cultuurwaarde van de objectruimte die de architect creëert, is steeds groter dan haar subjectwaarde. De culturele meerwaarde is op een eigentijdse wijze weergegeven in de wereld van het beeld., want binnen het beroepsdomein van de architectuur is de ruimte wegens haar materieel wezen altijd beeldend. Omdat de menselijke beschaving in de loop van de 20ste eeuw in het stadium van de beeldcultuur gekomen is, is het vanzelfsprekend dat de architect in de toekomst beroepshalve meer beeldbewust en dus beeldkritisch zal handelen. 2.2.2 De beroepsvaardigheden van de architect Om op het beroepsdomein architectuur verantwoord te kunnen handelen, moet de architect over een geheel van diverse beroepsvaardigheden beschikken. Het woord vaardigheid wordt hier gebruikt in de betekenis van bekwaamheid. De architect is iemand die gereed is om de leefbare ruimte in al haar aspecten te ontwikkelen. Uiteraard is het onmogelijk om al die vaardigheden op een even volmaakte wijze te verwerven en te bezitten. Toch dient de architect van iedere vaardigheid een voldoende graad en van enkele een uitstekende graad te bezitten, afhankelijk van zijn specifieke beroepsbeoefening.

BEROEPSPROFIEL ARCHITECT 7 2.2.2.1 Esthetische vaardigheden De architect handelt binnen zijn beroepsdomein vanuit, onmisbare esthetische vaardigheden. Esthetisch gaat terug op het Griekse aistheisis, hetgeen het vermogen om zintuiglijk waar te nemen betekent. Een architect is esthetisch bekwaam, want hij gaat zintuiglijk vaardig om met de ruimte. Concreet houdt dit het volgende in: ruimte waarderen: de architect is iemand die een gegeven of een toekomstige ruimte op haar esthetische kwaliteiten kan onderzoeken en beoordelen; dit gaat zowel over de ruimte en vorm van het object als de meso en macro stedenbouwkundige ruimte. ruimte ontwerpen: een wezenlijk aspect van het beroep architect bestaat in het creatieve moment van het ontwerp van de ruimte; tijdens het ontwerp komt dan de vormgeving tot stand. het programma ontwikkelen en beheersen: het principieel onderscheid tussen de vrije beeldende kunstenaar en de architect bestaat in de gebondenheid van het architectuurontwerp; de gebondenheid die hier is bedoeld, betreft in de eerste plaats de interne gebondenheid; het ontwerp van de architect wordt niet alleen door een analyse van de vorm, maar evenzeer en zelfs tegelijkertijd door het programma van het project bepaald; het specifieke van de esthetische vaardigheid van de architect bestaat er juist in dat hij, behalve de vormgeving van de ruimte, ook het inhoudelijk programma dat de ruimte gaat bepalen, ontwikkelt en beheerst. 2.2.2.2 Organisatorische vaardigheden Zonder een aantal organisatorische vaardigheden kan de architect niet verantwoord zijn beroep uitoefenen. Met het woord organisatorisch wordt bedoeld dat de architect binnen zijn domein ook een organisator dient te zijn. Dat houdt concreet in: de procesbeheersing: op organisatorisch vlak moet de architect binnen zijn beroepsdomein het ontstaansproces van de ruimte kunnen beheersen. Hij kan de volledige weg van het concept tot aan de uitvoering en afwerking van het ontwerp overzien, begeleiden, sturen, kortom beheersen; dat impliceert dat hij iemand is die niet alleen goed in teamverband functioneert, maar ook een team kan inspireren, motiveren en leiden de budgetbeheersing: een andere belangrijke organisatorische vaardigheid die onlosmakelijk deel uitmaakt van de beroepshandeling van de architect, betreft de budgetbeheersing; architecturale ruimteschepping is wegens haar duurzaamheid een belangrijke economische handeling waarvan de budgetbeheersing een substantieel deel uitmaakt het teamwork: een hechte samenwerking met opdrachtgever en producent/uitvoerder, maar ook met aanvullende specialisten als ingenieur, landmeter, projectmanager, evenals het instaan voor de architecturale coördinatie 2.2.2.3 Technische vaardigheden De architect kent de methodes om zijn ontwerpen in materiële ruimte om te zetten, voornamelijk via grafische technieken: materialen: kennis van de materialen en hun toepassing, hun voor- en nadelen, hun verwerking constructie: grondige kennis van de constructieprincipes en hun duurzaamheid, nodig om het ontwerp volgens al zijn vereisten te realiseren uitvoeringstechnieken: kennis van de huidige technische mogelijkheden en beperkingen inzake uitvoering voorstellingstechnieken: door tekeningen en beschrijvende teksten het ontwerp uitwerken tot een haalbaar en uitvoerbaar bouwdossier

8 BEROEPSPROFIEL ARCHITECT 2.2.2.4 Maatschappelijke vaardigheden De architect heeft inzicht in de brede context waarin zijn beroep is ingebed. Hij kent de achtergronden en de waarden van zijn maatschappelijke opdracht en behandelt deze vanuit ethisch oogpunt: de stedenbouwkundige context, de historische achtergronden, de sociaal-economische draagkracht, het respect voor gebruikers, de duurzaamheid van gebouwen en constructies, het milieu, Hij heeft inzicht in de wet- en regelgeving met betrekking tot het ontwerpen van ruimtes en hun uitvoering: beroepsaansprakelijkheid, beroepsdeontologische regels, technische normering, veiligheidsreglementering, stedenbouwkundige wetten en regels, milieunormen en -wetten, enz. 2.2.2.5 Intellectuele vaardigheden De vorige vier basisvaardigheden culmineren in een fundamentele intellectuele basishuishouding. De architect behoort beroepsmatig tot de maatschappelijke groep van intellectuelen omdat hij in staat is tot: conceptueel denken: hij heeft niet alleen toegang tot het conceptueel denken, hij kan er zich ook dynamisch in bewegen en daardoor zelf concepten binnen zijn beroepsdomein ontwikkelen; in de architecturale concepten vloeien technische, esthetische en organisatorische vaardigheden in elkaar tot een beheersing van het grote aantal variabelen dat het beroepsdomein inhoudt bewustmaken: hij speelt een eersterangsrol om individuen, gezinnen, alsook maatschappelijke, industriële en politieke verantwoordelijken een kritisch en kwalitatief ruimtebewustzijn bij te brengen; er heerst immers een algemeen verspreid ruimte-analfabetisme, niettegenstaande het algemeen menselijk feit dat iedereen individueel en in groep voortdurend ruimtebepalende initiatieven neemt verwerken van informatie: in toenemende mate bestaat de intellectuele vaardigheid in het beheersen, beheren en verwerken van een onophoudelijke informatiestroom, en in het kritisch-productief omgaan met de alomtegenwoordige informatiemedia; het beroep van architect steunt uit de eigen aard van zijn wezen op het kunnen verwerken van accurate informatie die zich uitstrekt over de diverse terreinen van zijn beroepsactiviteit (maatschappij, technologie, kunst, cultuur,...). 2.3 Beroepenveld (Vanaf hier wordt in de tekst met de term architect, enkel de specifiek gediplomeerde architect bedoeld, binnen zijn specifieke beroepsuitoefening). 2.3.1 De maatschappelijke oriëntatie De vaardigheden van de afgestudeerde architect moeten hem toelaten, als zelfstandige of in dienstverband, om specifieke taken met grote deskundigheid, beroepsbekwaamheid en verantwoordelijkheidszin uit te voeren. Specifieke beroepservaring, permanente en/of aanvullende vorming zijn echter onmisbaar om deze maatschappelijke oriëntaties behoorlijk in te vullen: het uitwerken van een architecturaal concept volgens het programma en de vereisten die door de opdrachtgever en omgeving worden gesteld plannen tekenen, om gebouwen en ruimten te realiseren, de uitvoering hiervan te controleren en te begeleiden (zelfstandig of in dienstverband)

BEROEPSPROFIEL ARCHITECT 9 bestaande ruimten organiseren en inrichten : onderzoek verrichten en adviezen formuleren inzake functionaliteit, indeling en gebruik van ruimten (tentoonstellingen, standen, landschapsbureaus, bedrijfshallen, markten en pleinen, ) werken met een belangrijk ruimtelijk impact technisch en procedureel beheersen en vanuit een globale visie coördineren met het oog op het bekomen van een ruimtelijke meerwaarde voor het geheel (infrastructuurwerken, plein- en wegenaanleg, mobiliteitsplannen, landinrichting, in technische diensten, studie- of ontwerpbureaus van gemeenten, provincies, bedrijven of instellingen ) in multidisciplinaire equipes: onderzoek en prospectie verrichten naar de weerslag (het effect) van vestiging, inplanting, vormgeving van functies en/of gebouwen op bepaalde plekken, rekening houdend met gegevens van ecologische aard (bv. hinderlijke activiteiten), economische aard (bv. marktgegevens), culturele aard (bv. historische context), verkeerstechnische aard (bv. bereikbaarheid), enz. oordelen over de technische en architecturale kwaliteiten van gebouwen en ruimten, en adviezen uitspreken omtrent aanpassing of bijsturing van technische, functionele of esthetische aard (als deskundige, raadgever, controleur, inspecteur, kwaliteitskeuring, ) de voorwaarden ontwerpen waarin kwalitatieve architecturale realisaties kunnen tot stand komen, onder vorm van adviezen, voorschriften, regels, van ruimtelijk, esthetische, functionele, historische, stedebouwkundige aard, de economische facetten van het bouwen - kostprijs en termijn - leiden en beheren op een rationele en verantwoorde wijze (in multidisciplinaire teams, bouwondernemingen, projectontwikkelaars, bank- en verzekeringswezen) de materiële elementen van het bouwen helpen ontwikkelen : de materialen en de verwerkingstechnieken mee bedenken, testen, beoordelen en keuren of afkeuren in functie van technische, functionele, esthetische en economische haalbaarheid onderzoek verrichten naar historiek van gebouwen, hun interieur en hun omgeving, en adviezen formuleren inzake bescherming, restauratie, verwerking en inpassing met nieuwe functies, materialen, ruimten en verhoudingen (monumentendiensten en -commissies, gebouwenbeheer, ) een leefbaar, betrouwbaar en hoog gekwalificeerd bureau (meehelpen) uitbouwen op basis van integriteit, deskundigheid en intellectuele onafhankelijkheid 2.3.2 De Belgische context van het beroep De bestaande wetgeving met o.m. de huidige titel- en beroepsbescherming, heeft het beroep van architect in grote mate bepaald naar inhoud en vorm. De architectuuropleiding valt onder het hoger onderwijs van academisch niveau of onder het academisch onderwijs en duurt vijf jaar. De studies leiden tot respectievelijk de graad van architect of de graad van burgerlijk ingenieurarchitect en geven beide recht op het voeren van de titel van architect. Wet van 20.2.1939 op de bescherming van de titel en het beroep van architect: Art. 1 1: Niemand mag de titel voeren van architect, noch het beroep ervan uitoefenen, indien hij niet in het bezit is van een diploma, waaruit blijkt dat hij met goed gevolg de examenproeven heeft afgelegd, welke vereist zijn voor het bekomen van dit diploma. De opleiding, het diploma en de titel moeten toelaten het beroep uit te oefenen, volgens de verwachtingen die de maatschappij aan de architect stelt.

10 BEROEPSPROFIEL ARCHITECT En omgekeerd: wie zijn architectuuropleiding omzet in een professionele praktijk en hiermee beantwoordt aan de maatschappelijke verwachtingen t.a.v. de architect, oefent in feite het beroep uit van architect. Dat de opleiding en de beroepsuitoefening nog steeds tot dezelfde titel leiden - opleidingstitel en beroepstitel heten beide architect - betekent dat de beroepsuitoefening sterk verbonden blijft met de architectuuropleiding en derhalve niet beperkt wordt tot de taak die wettelijk voor de architect is voorbehouden: Wet van 20.2.1939 op de bescherming van de titel en het beroep van architect: Art. 4: De staat, de provincies, de gemeenten, de openbare instellingen en de particulieren moeten een beroep doen op de medewerking van een architect voor het opmaken van de plannen en de controle op de uitvoering der werken, voor welke door de wetten, besluiten en reglementen een voorafgaandelijke aanvraag om toelating tot bouwen is opgelegd. Wie het beroep van architect uitoefent moet zich onderwerpen aan de deontologische regels en normen, opgesteld door de Orde van Architecten. Wet van 26.6.1963 tot instelling van een Orde van Architecten: Art. 5: Niemand mag in België het beroep van architect in welke hoedanigheid ook uitoefenen als hij niet op één van de tabellen van de Orde of op een lijst van stagiairs is ingeschreven ( ) Een voorwaarde om ingeschreven te zijn op de tabel van de Orde van Architecten, en derhalve om het beroep uit te oefenen is o.m. het vervullen van een stage van 2 jaar bij een erkend stagemeester (K.B. 13/05/1965 - Stagereglement). Deze laatste is, behoudens enkele uitzonderingen, vrijwel steeds een traditionele beoefenaar van het beroep, d.w.z. in hoofdzaak bezig met de beschermde taken van de architect : nl. het opmaken van de plannen en het uitoefenen van de controle op de werken, als zelfstandige of in overheidsdienst. De wetgeving rond de tienjarige garantieplicht ziet eveneens de architect in zijn traditionele beroepsbeoefening. Deze verantwoordelijkheid geeft de architect een bijzonder statuut dat hem verplicht de technische vereisten en de controle op de werken als essentiële onderdelen van zijn beroepsactiviteit te beschouwen. Burgerlijk Wetboek Art. 1792: Indien een gebouw dat tegen vaste prijs is opgericht, geheel of gedeeltelijk teniet gaat door een gebrek in de bouw, zelfs door de ongeschiktheid van de grond, zijn de architect en de aannemer daarvoor gedurende tien jaren aansprakelijk. Burgerlijk Wetboek Art. 2270: Na verloop van tien jaren zijn de architecten en de aannemers ontslagen van hun aansprakelijkheid met betrekking tot de grote werken die zij hebben uitgevoerd of geleid. Een eerste belangrijk gevolg van dit stelsel van wetten en deontologische regels is, dat de brede oriëntatie van kennis en vaardigheden in de opleiding, geleidelijk versmald wordt naar een veel engere beroepsuitoefening. Deze evolutie ligt mede aan de basis van een geleidelijke oververzadiging op de beroepsmarkt. De doorsnee architectenloopbaan vertoont dan ook heel wat verborgen problemen. Veel architecten haken mettertijd af en heroriënteren zich, vaak pas na professionele en financiële moeilijkheden. Steeds meer bureaus combineren hun praktijk met aanvullende activiteiten. Anderen buigen na enige tijd hun praktijk om naar verwante beroepssectoren, soms tot op de rand van de wet- en regelgeving inzake verenigbaarheid van beroepen. Wet van 20.2.1939 op de bescherming van de titel en het beroep van architect: Art. 6: Het uitoefenen van het beroep van architect is onverenigbaar met dat van aannemer van openbare of private werken.

BEROEPSPROFIEL ARCHITECT 11 De Orde van Architecten specifieert in het Reglement van Beroepsplichten (KB 18.4.1985 art.10 en 11) deze tekst en verbiedt aan architecten de aanneming van bouwwerken, koop en verkoop van onroerend goed, in rechtstreekse of onrechtstreekse zin. Onder strikte voorwaarden wordt evenwel een deelname aan Vennootschappen van Onroerende Diensten toegestaan. Een tweede gevolg van deze wetten en regels is dat de opdrachtgever van zijn directe maatschappelijke verantwoordelijkheid t.a.v. de architectuur van het gebouwde, ontheven wordt. Hij voldoet aan zijn wettelijke plicht door een architect aan te stellen voor het opmaken van de plannen en het uitoefenen van de controle voor werken waarvoor een vergunning is vereist. Architectuur wordt hier ongemoeid gelaten en valt derhalve integraal onder de maatschappelijke opdracht van de architect. Zijn economische afhankelijkheid van de opdrachtgever daarentegen, zorgt ervoor dat de architect niet steeds zijn architecturale vaardigheden in de praktijk kan omzetten. Schaarse opdrachtgevers besteden de nodige aandacht aan de architectuur die zij (mee-)bouwen. Zeldzaam zijn de overheidsopdrachten, waaraan wedstrijd- of andere selectie-procedures voorafgaan met het oog op de beste architecturale en stedenbouwkundige inpassing. Dit wettelijk kader enerzijds en de opleiding van de architect anderzijds, leiden tot de vaststelling dat beiden in groeiend onevenwicht zijn. De architect die wordt opgeleid in de architectuur, verschilt sterk van de architect die door het wettelijk en deontologisch kader wordt uitgetekend. Waar de architect in de opleiding voornamelijk een ruime ontwerper is met een groot maatschappelijk engagement, staat de architect van de praktijk veelal ten dienste van de opdrachtgever en van de prioriteiten die deze hem oplegt. De verzadiging van de beroepsmarkt en de stijgende belangstelling voor de uitwijkmogelijkheden van de architectuurbeoefenening maken deze tegenstelling steeds duidelijker. Zo heeft de afgestudeerde architect weliswaar voldoende inzicht in het wettelijk en deontologisch stramien dat hem mogelijks te wachten staat. Doch dit is minder het geval voor de ruime beroepsmogelijkheden die zich daarnaast hebben ontwikkeld. Elke opdracht, elke taak waarvoor hij - buiten de traditionele beroepsbeoefening - gevraagd wordt, moet hij doorgaans zelf bedenken, uitvinden of gaandeweg opbouwen. Meewerken, meedenken, inschakelen in een groter netwerk van bedrijfsen beleidsstructuren komen in zijn opleiding en zijn stage weinig aan bod en confligeren zelfs met de rol van onafhankelijk en soeverein ontwerper die hem wordt toebedeeld. M.a.w. de afgestudeerde architect beschikt over onvoldoende technieken om zijn bagage van vaardigheden, kennis en inzichten naar een breder werkterrein te implementeren. Hij heeft té weinig inzicht in de samenwerkingsverbanden en besluitvormingsprocessen om zijn maatschappelijke oriëntaties op een professionele manier te rendabiliseren. Hij mist de noodzakelijke sociale, agogische, economische, methodieken om zijn architecturale inzichten in te passen in een groter geheel van besluitvorming. De brede en algemene architecturale vorming van de architect blijft hierdoor voor een groot gedeelte onbenut. Dit stelt de architect in een bijzonder kwetsbare positie op de arbeidsmarkt, in het bijzonder tegenover de ingenieurs, de planologen en stedenbouwkundigen, de technisch tekenaars, de landmeters, en de vele andere, in hoofdzaak technische beroepen.

12 BEROEPSPROFIEL ARCHITECT Een verder gevolg is dat deze technici op alle niveaus de architect omringen en dat zij steeds meer de architecturale voorwaarden gaan opleggen die het gebouwde patrimonium bepalen. En dit was geenszins de bedoeling van de Wet van 20.2.1939, die in haar voorbereiding bewust het bouwen als het vervullen van een scheppende taak wou voorbehouden voor de architect. 2.3.3 De Europese context van het beroep De architect is gemachtigd zijn beroep uit te oefenen in alle landen van de Europese Unie, volgens de vigerende regelgeving van het land dat hij gekozen heeft. Deze regelgeving verschilt van land tot land. De Europese Richtlijn van 10 juni 1985 gaat hierbij uit van een belangrijk gemeenschappelijk vertrekpunt waarin gesteld wordt : dat de architectonische schepping, de kwaliteit van de constructies, de harmonieuze inpassing daarvan in het omringende milieu, de instandhouding van natuurlijke landschappen en stadsgezichten alsmede van het collectieve en particuliere erfgoed, van openbaar belang zijn; dat de onderlinge erkenning van de diploma s, certificaten en andere titels derhalve moeten worden gebaseerd op kwalitatieve en kwantitatieve criteria die waarborgen dat de houders van de erkende diploma s, certificaten en andere titels begrip hebben voor en uitdrukking kunnen geven aan de behoeften van individuen, sociale groepen en collectiviteiten op het stuk van ruimtelijke ordening, het ontwerp, de planning en de verwezenlijking van constructies, het behoud en de exploitatie van het gebouwde erfgoed en de instandhouding van het natuurlijke evenwicht; De richtlijn gaat echter ook uit van een aantal verschillen die er bestaan, o.m. in de opleiding, de diploma s en certificaten, de erkenning, de bescherming en/of de registratie van de beroepstitel, de stage, de uitzonderingen en de voorwaarden (bv. ingenieurs, kunstenaars, die al dan niet toegelaten worden tot het beroep). Onder de bepaling van de werkingssfeer tracht de richtlijn evenwel het geheel te vatten in art. 1: Deze richtlijn is van toepassing op de werkzaamheden op het gebied van de architectuur. In de zin van deze richtlijn worden onder werkzaamheden op het gebied van de architectuur de werkzaamheden verstaan die gewoonlijk onder de beroepstitel van architect worden verricht. Een belangrijk verschil met de Belgische Wetgeving is dat de architect hier als de beoefenaar van de architectuur wordt voorgesteld, wat de overbrugging naar de opleiding volstrekt logisch maakt. Met de bedoeling de opleidingen in de verschillende lidstaten meer in overeenstemming te brengen stelt de richtlijn een aantal duidelijke eisen naar de opleiding : de studies moeten op universitair niveau zijn de theoretische én de praktische aspecten van de architectuuropleiding moeten voldoende aandacht krijgen een minimumpakket van vaardigheden wordt vooropgesteld (samengevat) : vormgeving, geschiedenis, menswetenschappen, beeldende kunsten, stedenbouw en planologie, inzicht in de relaties architectuur-omgeving-mensen-, de maatschappelijke rol van de architect, onderzoek, constructie en bouwkunde, technologie, functionaliteit, comfort, begrotingen, voorschriften, en tenslotte passende kennis van de industrieën, organisaties, voorschriften en procedures die een rol spelen bij de omzetting van ontwerpen in gebouwen en het inpassen van plannen in de planologie. (Artikel 3)

BEROEPSPROFIEL ARCHITECT 13 de minimum duur van de studie en de stage, variërend van in totaal 4 tot 6 jaar een eindexamen op universitair niveau Ook hier wordt de nadruk gelegd op het belang van een bredere maatschappelijke implementatie van de architectuurdiscipline. Verder regelt de richtlijn een optimale toegankelijkheid van de diverse architectuurdiploma s in de Lidstaten van de Europese Unie. Zij somt alle erkende diploma s, certificaten en titels op die onderling erkend worden. Voor wijziging in de programma s, de titelvoering of de reglementering van sommige landen schrijft zij procedures voor met mogelijkheid tot bezwaar van andere Lidstaten, en met advies en goedkeuring door een Raadgevend Comité. Zij regelt ook de voorwaarden die een beroepsorganisatie (de Orde bv.) kan stellen aan onderdanen van andere Lidstaten, met o.m. de eisen van een verplichte stage en de verklaringen, attesten en/of documenten die de betrokkene moet voorleggen om de beroepstitel in het gastland te mogen voeren. Hoewel de opleiding in hoge mate aan deze richtlijnen voldoet, ondervindt het beroep zelf tot op heden weinig invloed van deze richtlijn. Alleen waar de concurrentie van buitenlandse architecten voelbaar is, dienen sommige bureaus zich aan te passen aan de structuren en de kwalificaties die voor Europese opdrachten worden geëist (omvang, multidisciplinaire werking, ISO-norm).

14 BEROEPSPROFIEL ARCHITECT 3 HET EIGENLIJKE BEROEPSPROFIEL Onder architect wordt hier verstaan : zowel de beroepstitel van de personen die ingeschreven zijn op de tabel van de Orde van Architecten en op de lijsten van stagiairs en die bijgevolg gemachtigd zijn om in België het architectenberoep uit te oefenen; als de opleidingstitel van architecten die beroepsmatig bezig zijn met architectuur zonder ingeschreven te zijn op de tabel van de Orde van Architecten. De wijze van de beroepsuitoefening en de houding van de architect worden door de Orde van Architecten omschreven in het Reglement van Beroepsplichten. De meeste architecten vallen onder één of ander beroepsstatuut dat door de Orde wordt omschreven.. Het beroep van architect concentreert zich in hoofdzaak rond het opmaken van de plannen en de controle op de uitvoering der werken, voor gebouwen waarvoor voorafgaandelijk een toelating is vereist wat door de Orde uitgebreid wordt tot de zgn. volledige opdracht. Tevens zijn vele architecten als ambtenaar of bezoldigde actief binnen een grotere werkomgeving. Hun activiteit wordt hier sterk bepaald door de functie die zij beoefenen binnen het groter geheel. Hiernaast zijn talrijke nevenactiviteiten ontstaan die rechtstreeks verband houden met de professionele kennis en ervaring van de architect. Sommige deelaspecten van de traditionele beroepsuitoefening zijn hierdoor geëvolueerd tot een soort spontane specialisatie binnen het beroep. 3.1 De beroepsvormen De wijze van beroepsuitoefening wordt ingedeeld volgens het statuut van de architect. Dit kan verschillende vormen aannemen, los van zijn beroepsactiviteit: de stagiair: elke architect die zijn beroep wil uitoefenen als lid van de Orde van Architecten, vat zijn loopbaan aan met 2 jaar verplichte stage bij een ervaren stagemeester. In tegenstelling tot vele andere beroepen staat de stage onder toezicht van de Orde en dus helemaal los van de opleiding. Hierdoor is de breuk met de opleiding reeds voelbaar nog voor men zijn eigenlijke beroepspraktijk kan aanvatten de zelfstandige met eigen bureau: het merendeel van de architecten, ingeschreven in de Orde, runt als zelfstandige een éénmanspraktijk, al dan niet met hulp van echtgenote, bediende(n) of stagiair(s). Naar Europese normen werken deze bureaus eerder kleinschalig en zijn hiermee dikwijls aangewezen op kleine of middelgrote opdrachten de zelfstandige binnen een vennootschap: een sterk groeiende groep van architectenbureaus zijn de vennootschappen: één of meerdere architecten stichten een professionele of middelenvennootschap, waarvan ook andere disciplines zoals ingenieurs, interieurarchitecten, landschapsarchitecten, stedenbouwkundigen, kunnen deel uitmaken. Hieronder bevinden zich de economisch sterkere bureaus die vooral de grotere opdrachten in de wacht slepen. Doch de werkwij-

BEROEPSPROFIEL ARCHITECT 15 ze blijft algemeen kleinschaliger dan in de meeste buurlanden, waardoor ook zij op een zeker schaalniveau, de internationale concurrentie moeilijk aankunnen de architect-ambtenaar: vormt een kleine groep in overheidsdienst. Alleen zij die noodgedwongen (ondertekenen van de plannen) ingeschreven zijn in de Orde, zijn als architect gekend. De beroepsuitoefening van de andere architecten is onbekend, temeer nu de graad van architect binnen het openbaar ambt van het Vlaams Gewest is afgeschaft. de architecten-bezoldigden: zijn vaak niet ingeschreven in de Orde aangezien zij zelden de plannen ondertekenen. Zij maken dan deel uit van een architectenbureau of zijn in loondienst bij een bedrijf, actief in de bouwsector of hiermee verwant. de architect-medewerker: vergelijkbaar met architect-bediende, doch wordt per opdracht vergoed volgens overeenkomst. Als freelancer is hij zelfstandige met soms ook een eigen bureau. Vele stagiairs blijven een tijdlang als medewerker op een architectenbureau teneinde met voldoende kennis van zaken de beslissing te nemen om al dan niet met een eigen bureau te starten. de architect-lesgever: Zijn statuut laat in de meeste gevallen de combinatie met een zelfstandige uitoefening van het beroep van architect, mogelijk binnen bepaalde regelgevingen, doch de huidige fiscale regeling werkt eerder ontmoedigend. 3.2 De traditionele beroepsactiviteit De beroepsbezigheid van de architect situeert zich voornamelijk rond wat door de Orde van Architecten als volledige opdracht wordt omschreven. De opdracht van de architect wordt hier vereenvoudigd tot een overzichtelijk takenpakket met bruikbare, onderscheiden delen die als afzonderlijke fasen in het bouwproces kunnen worden uitgevoerd. Zij worden omschreven in een type-overeenkomst voor architectuuropdracht tussen architect en opdrachtgever, gebaseerd op de Deontologische Norm nr.2 van de Orde van Architecten, waarin tevens een ereloonschaal zit vervat. De deontologie, de beroepsaansprakelijkheid (en verzekering) en ook de Wet op de Stedenbouw ziet de architectuuropdracht als één geheel, eventueel op te splitsen in twee gescheiden delen: het opmaken van de plannen en de controle op de uitvoering. In de praktijk is deze werkwijze reeds goed ingeburgerd, doch er blijven vele afwijkingen. De meeste opdrachten omvatten de architecturale leiding van het volledige ontstaansproces van het gebouw. Zij onderzoeken en ontwerpen, overleggen met opdrachtgever en vergunningsverlenende instanties; maken een lijvig dossier op, onderhandelen met uitvoerders en producenten en begeleiden het gebouw tot aan de laatste afwerkingsdetails. Zij worden vaak zelfs betrokken bij de tuinaanleg, het interieur, de design. Er zijn echter ook nog steeds architecten die hun opdracht trachten te beperken: sommigen begeleiden tot de gesloten ruwbouw, anderen maken bouwdossiers zonder toezicht, en nog anderen tekenen (of ondertekenen) alleen de plannen voor promotoren en huisjesbouwers. Deze praktijken zijn niet toegelaten maar nog steeds verspreid, voornamelijk in streken waar de architect onvoldoende is ingeburgerd in de tradities van het bouwen. Het ontwerpen: hoewel het ontwerpen (het vormgeven, het ordenen, het aanpassen, ) van ruimte het belangrijkste deel vormt van de architectenopleiding, wordt in de realiteit de ontworpen ruimte veelal met economische en kwantificeerbare maatstaven beoordeeld. Te weinig architecten bezitten de intellectuele

16 BEROEPSPROFIEL ARCHITECT én economische sterkte om blijvend te investeren in de bredere cultureelmaatschappelijke dimensies van de architectuur. Gevolg is dat zij mettertijd naar eenvoudige oplossingen grijpen die veeleer door de inzichten van de opdrachtgever worden bepaald. Het ontwerpen wordt hierdoor een oppervlakkige bezigheid, die binnen sommige architectenbureaus tot een minimale inspanning wordt herleidt. Het bouwdossier: krijgt een steeds grotere betekenis in de architectenpraktijk. En dit, ook voor de kleinere bouwprojecten, die het vroeger met één enkel plan van de bouwaanvraag tot de oplevering moesten stellen. Nochtans, hoe beter, preciezer en vollediger de plannen, de lastenboeken en de meetstaten zijn, hoe minder kans op foute interpretaties of ontevreden klanten. De drempelverlaging naar gerechtelijke procedures doet de architect voor zekerheid kiezen, met vaak een zware en ingewikkelde administratie voor gevolg. Dit neemt dan ook een steeds groter deel van het tijdsbestek van de architect in. De werfcontrole: hoewel nog steeds gebouwd wordt zonder de verplichte controle, lijkt het globale luik werfleiding, met inbegrip van aanbesteding, prijsvergelijking, contracten, werfcontroles en -verslagen, afrekeningen, aan belang te winnen. Ook hier blijkt de rechtspraak de architect steeds meer op zijn zware verantwoordelijkheden te wijzen. De werfcoördinatie en -leiding: gaat eigenlijk een stap verder dan de aanvankelijke architectuuropdracht. Door de evolutie van de laatste decennia, waarbij de aanneming van bouwwerken in talrijke loten wordt opgedeeld, heeft de architect er een belangrijke taak bij gekregen: hij wordt geacht de bouwwerf niet alleen in de ruimte maar ook in de tijd te coördineren. Hij stelt een werfplanning op, deelt verslagen uit en zorgt dat alle vakmannen precies op elkaar inhaken zodat het gebouw op tijd gerealiseerd en opgeleverd wordt. Budgetbeheer: naast de tijd moet de architect ook het geld beheren. Begrotingraming-aanbesteding-prijsvergelijking-prijscontroles-nazicht van rekeningen en facturen-afrekeningen zijn aspecten die de architect het ganse bouwproces lang in de hand moet houden en zonodig bijsturen. Hij is vaak de enige die zicht heeft op de totale bouwkost waardoor hij tegenover de opdrachtgever een bijzonder delicate verantwoordelijkheid heeft. 3.3 De architect-ambtenaar, de architect-bezoldigde In overheidsdienst, gesubsidieerde instellingen en bedrijven werken voornamelijk architecten in dienstverband. Veelal vormen zij een schakel in een groter geheel waardoor de beroepsactiviteit van de architect hier veelal toegespitst wordt op één van de vele facetten van de architectuur. Het Reglement van Beroepsplichten van de Orde (K.B. 18/04/1985) vermeldt uitdrukkelijk deze vormen van uitoefening van het beroep doch vermeld niet tot welke activiteiten deze beroepsvormen zich mogen uitstrekken of verdiepen. Vandaar beschouwen velen zich niet meer als eigenlijke beoefenaars van het beroep en zijn zij derhalve niet ingeschreven op de tabel van de Orde van Architecten, behalve wanneer zij het attest van de Orde moeten voorleggen (bv. de bouwaanvraag). Zij kunnen binnen een grotere structuur stelselmatig instaan voor het ontwerp en de administratie van eigen bouwprojecten. Zij kunnen belast worden met een onderwijstaak of bezig zijn met architectuuronderzoek. Zij kunnen taken vervullen van deskundige voor bv. onderhoud en herstel van gebouwen en infrastructuur, onderzoek inzake nieuwe inplantingen, voorbereiding eigen bouwdossiers, enz.

BEROEPSPROFIEL ARCHITECT 17 Soms krijgen zij een leidende functie die hen in staat stelt om de technische en functionele vereisten van gebouwen en gemeenschappelijke ruimten architecturaal te coördineren. Zij maken soms deel uit van politieke kabinetten of krijgen de taak van stadsarchitect, waarbij dan het inzicht en de deskundigheid van de architect mee deel uitmaakt van het beleid van stad of gewest. Dit laatste blijkt echter in ons land slechts moeizaam te realiseren, waardoor beslissingen in verband met ruimte nog te dikwijls door niet-professionelen wordt genomen, al dan niet bijgestaan door technici als ingenieurs, landmeters, bouwkundig tekenaars, 3.4 Ontwikkelingen en uitbreidingen van het architectenberoep Hoewel de meeste van deze categorieën eerder marginaal blijven, beoefenen toch meer en meer architecten hun beroep op een andere wijze uit dan door de Orde van Architecten werd omschreven. Zij leggen zich toe op deelopdrachten, vaak in onderaanneming voor architectenbureaus of rechtstreeks voor de opdrachtgever. Belangrijk detail is dat zij zich minder laten opnemen op de tabel van de Orde van Architecten, gezien zij geen plannen ondertekenen of bouwvergunningen aanvragen en dus buiten de noodzaak en de controle vallen. De onafhankelijke ontwerper keert de toenemende technische, economische en administratieve complexiteit van het architectenbureau de rug toe en legt zich exclusief toe op de essentie van het architectuurdomein: het ontwerpen. Hij houdt zich uiteraard alleen met dié projecten bezig waar de kwaliteit van de architectuur gewaardeerd wordt, wat slechts een klein deel van de opdrachten uitmaakt. Dit profiel is in het buitenland reeds lang gangbaar, en vindt nu ook meer ingang in ons land. Dikwijls geven zij hun ontwerp voor uitvoering door aan collega s of bureaus die juist in de realisatie gespecialiseerd zijn. De architect-raadgever: voor sommige taken die buiten de zogenaamde volledige opdracht vallen kan de architect als raadgever optreden. Zo kan hij bijvoorbeeld (kandidaat-)kopers bijstaan bij het aanschaffen van een stuk bouwgrond, een huis of een appartement, soms nieuw - in promotie of sleutelklaar - gebouwd. Hij kan onderhouds- of herstellingswerken adviseren of begeleiden, adviserende nota s opstellen, onderzoek uitvoeren naar de economische en stedebouwkundige haalbaarheid van een project, enz. Kostenbeheer, haalbaarheidstudies, kwaliteitsbeheer, projectmanagement, zijn specialisaties die uit de Angelsaksische bouwwereld komen binnengewaaid. Aanvankelijk voor grote projecten, worden zij nu ook reeds ingezet voor middelgrote gebouwen en constructies. Het zijn ook vaak géén architecten, hoewel het werk een substantieel onderdeel uitmaakt van de architectentaak. Enkel bijgeschoolde architecten wagen zich aan dergelijke specialisaties. Ook binnen het architectenbureau tekenen zich bijzondere taken af die veelal door een architect worden uitgevoerd: een specialist bureautechnieken en informatica moet de precieze noodzaak van de werkende architect kennen (dossierclassificatie, documentatie, archivering, werkmateriaal en meubilair, software en hardware, ); de administratief verantwoordelijke maakt contracten, offertes, voor- en nacalculaties van de dossiers, boekhouding, enz. ; de projectleider loodst de architectuuropdrachten naar een kwalitatief én rendabel resultaat; de ontwerper maakt schetsen, geeft conceptadvies, kiest materialen, kleuren, en de tekenaar zet schetsontwerpen om in voorontwerpen en bouwplannen, veelal onder begeleiding van een projectleider; de bouwtechnieker staat in voor goede constructiedetails en dito beschrijvingen; de bestekmaker maakt lasten-