Studiedienst van de Vlaamse Regering

Vergelijkbare documenten
Pact Vlaanderen groeit in 2020 uit tot een competitieve, polyvalente kenniseconomie die op een duurzame manier welvaart creëert.

De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens

Statistisch Product. Milieu-uitgaven van ondernemingen

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

7 FOCUS GROENE ECONOMIE. Visie op een groene economie FOCUS GROENE ECONOMIE 457

Regionale economische vooruitzichten

d e b o u w i n d e B e l g i s c h e e c o n o m i e

0. KENGETALLEN. Bron: FOD Economie (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie), INR, VDAB, RVA en Steunpunt WSE.

PERSBERICHT Brussel, 5 december 2014

PERSBERICHT Brussel, 16 januari 2017

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

PERSBERICHT Brussel, 13 oktober 2016

HAAGSE MONITOR RECESSIECIJFERS januari 2010

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2015

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015

PERSBERICHT Brussel, 11 december 2015

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

Regionale economische vooruitzichten

PERSBERICHT Brussel, 7 november 2014

PERSBERICHT Brussel, 14 december 2016

PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015

PERSBERICHT Brussel, 12 november 2015

PERSBERICHT Brussel, 19 januari 2016

PERSBERICHT Brussel, 11 september 2015

PERSBERICHT Brussel, 15 maart 2016

PERSBERICHT Brussel, 14 januari 2015

Leeftijd en geslacht jaar jaar jaar. Studieniveau en geslacht Laag Midden Hoog

Diagnose van de Vlaamse arbeidsmarkt. Luc Sels

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013

FARMACIJFERS De geneesmiddelenindustrie in België : een vector voor groei. De kerncijfers

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

PERSBERICHT Brussel, 13 mei 2015

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present)

PERSBERICHT Brussel, 28 maart 2013

De werkloosheid op haar hoogste peil sinds het begin van de crisis

jul/09 mei/09 jun/09 sep/09 sep/08 jan/09 feb/09 mrt/09 jun/09 aug/09 sep/09 aug/09

Economie. 1 Kempense economie presteert in de Vlaamse middenmoot Kempen Provincie Antwerpen Vlaams Gewest

Omschrijving: De werkzaamheidsgraad is het aandeel werkenden ( volgens IAB-statuut) in de bevolking.

Examen HAVO. Economie 1

NATIONALE REKENINGEN Derde kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Vooruitzichten Belgische economie Herstel zet zich gematigd voort maar blijft fragiel

67,3% van de jarigen aan het werk

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Statistisch Bulletin. Jaargang

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

PERSBERICHT Brussel, 14 september 2017

PERSBERICHT Brussel, 30 september 2013

Arbeidsmarktbarometer 2011 Basisonderwijs en Secundair onderwijs

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014

Trends op de Belgische arbeidsmarkt ( )

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2014

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Diagnose van de Vlaamse Arbeidsmarkt

ALGEMENE ECONOMIE /03

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten,

CO2-monitor 2013 s-hertogenbosch

HET VERLOOP VAN DE SOCIAALECONOMISCHE INDICATOREN EN DE CONJUNCTUUR IN WEST-VLAANDEREN 1 :

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2017

Studiedienst van de Vlaamse Regering Regionale economische vooruitzichten

Uitdagingen op de arbeidsmarkt van morgen Chemie, kunststoffen en life sciences. Luc Sels Decaan Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen

Onze economie kan gezien worden als een grote boot. Om deze

Evolutie sinds 1954 van de vergoede volledige werkloosheid in perspectief geplaatst

Statistisch Bulletin. Jaargang

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs

Het waren weekjes weer wel: 38 en 39

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

PERSBERICHT Brussel, 26 september 2016

Eindexamen economie havo II

FOCUS OP TALENT BAROMETER. Kansengroepen in cijfers

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 4 e editie. Opzet en inhoud

Arbeidsmarkt in Zuid-Oost-Vlaanderen

ECONOMISCHE MONITOR EDE 2015 I

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

Vlaamse bedrijven produceren minder afval en sorteren voortaan ook pmd

Inkomsten en uitgaven van de landsoverheid Curaçao in 2014

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie

Statistisch Bulletin. Jaargang

Socio-economische blik op de Kempen

Recepten voor duurzame groei Beschouwingen naar aanleiding van het Jaarverslag 2014 van de Nationale Bank van België

Hinder door een handicap of langdurige gezondheidsproblemen

Statistisch Bulletin. Jaargang

DE GENKSE ARBEIDSMARKT (cijfers )

Heel gunstige arbeidsmarktevolutie in Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten -

5.6 Het Nederlands hoger onderwijs in internationaal perspectief

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 5 e editie. Opzet en inhoud. Deze factsheet is de vijfde editie van de

Socio-economische blik op de Kempen

Statistisch Bulletin. Jaargang

UNIZO KMO-BAROMETER. KMO-Barometer mrt 07 jun 07. dec 06

2.2.1 Aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt

Hoe groen is de Vlaamse economie? December Vlaamse Overheid

Persbericht. Economie groeit 0,9 procent in eerste kwartaal Centraal Bureau voor de Statistiek. Kwartaal-op-kwartaalgroei aangetrokken

HET VERLOOP VAN DE SOCIAALECONOMISCHE INDICATOREN EN DE CONJUNCTUUR IN WEST-VLAANDEREN 1

UNIZO KMO-BAROMETER. KMO-Barometer mrt 07 jun 07. dec 06. sep 07

Eindexamen vwo economie II

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Instituut voor de nationale rekeningen

Transcriptie:

in Vlaanderen 2014 Groene mie in 201 ren Gro Grroene economie in Vlaand Groene economie in Vlaanderen 2014 Studiedienst van de Vlaamse Regering

Samenstelling Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid Studiedienst van de Vlaamse Regering Veerle Beyst Kim Creminger Verantwoordelijke uitgever Josée Lemaître Administrateur-generaal Boudewijnlaan 30 bus 23 1000 Brussel Depotnummer D/2014/3241/343 http://www.vlaanderen.be/svr

MONITOR GROENE ECONOMIE 1. Inleiding Dit is de eerste editie van de monitor groene economie. Hiermee willen we een beeld schetsen van hoe het gesteld is met de vergroening van de economie in Vlaanderen. Deze topic staat zowel op internationaal, Europees als Vlaams niveau op de beleidsagenda. Zo is groene economie een van de prioritaire onderwerpen in het huidige Milieubeleidsplan 2011-2015 (MINA). Ook in het volgende Milieubeleidsplan (MINA-5) wordt dit opgenomen als een van de hoofdthema s. Het nieuwe Regeerakkoord 2014-2019 wil door middel van vergroening van de economie in het algemeen en van de fiscaliteit in het bijzonder, milieuvervuiling ontraden en bestraffen en milieuzorg belonen en bevorderen. Er werd samen met de departementen LNE en EWI, de Studiedienst van de Vlaamse Regering, het Agentschap Ondernemen, OVAM en ECOOM een project opgestart om de vergroening van de economie te monitoren. Een belangrijk en beleidsrelevant kader voor groene groei wordt aangereikt door de Green Growth Strategy van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In dit kader heeft de OESO een uitgebreide indicatorenset opgezet om de vergroening van de economie in bepaalde regio s en landen in kaart te brengen. De OESO en de United Nations Environment Programme (UNEP) werkten nauw samen met andere organisaties zoals de Wereldbank, Eurostat, het Europees Milieuagentschap en de United Nations Statistics Division om een gemeenschappelijke set kernindicatoren voor groene economie te ontwikkelen. In het boek Vlaamse Regionale Indicatoren (VRIND 2014) werd een focus gewijd aan vergroening van de economie in Vlaanderen. 2. Waarom een vergroening van de economie monitoren? Het huidig economisch systeem is erop gericht met een zo efficiënt mogelijke inzet van productiefactoren (arbeid, kapitaal, grondstoffen ), zoveel mogelijk productie van goederen en diensten te realiseren. Consumptie van deze geproduceerde goederen en diensten zorgt ervoor dat onze materiële behoeften vervuld geraken, waardoor welvaart gecreëerd wordt. De creatie van maximale welvaart wordt in de hedendaagse economie als doel vooropgesteld en heeft de Westerse landen de voorbije decennia een hoog welvaartsniveau opgeleverd. Dit betekent niet noodzakelijk dat we ook een hoog welzijnsniveau ervaren. Wij kopen namelijk vaak producten die het minimaliseren van hun milieu-impact niet als hoofdkenmerk hebben. Veelal zijn ze zo ontworpen dat ze gebruik maken van nieuwe grondstoffen, dat ze tijdens hun levensloop veel hulpbronnen (water, energie,..) gebruiken en dat ze na hun gebruik als afval eindigen. Dit economisch systeem wordt ook wel een lineaire economie genoemd. Het lineaire model is op lange termijn onhoudbaar, grondstoffen zijn immers beperkt voorradig. Bovendien kan de natuur niet ongelimiteerd afval en schadelijke stoffen opnemen. Oorspronkelijk gebruikte het economisch systeem de natuurlijke omgeving zonder die fundamenteel aan te tasten, maar de grenzen van wat het natuurlijk systeem kan dragen komen dichterbij. Het doorgedreven proces van welvaartscreatie is zo op een aantal vlakken een bedreiging geworden voor de natuurlijke omgeving of heeft die reeds op onomkeerbare wijze aangetast. Grondstoffen worden duurder en natuurlijke hulpbronnen (materialen, energie, water, ruimte ) worden steeds schaarser. Het proces 3

van welvaartscreatie verstoort zo bepaalde evenwichten en kan zorgen voor een afname van het welzijn. Zowel uit ethische als pragmatische oogpunten kunnen we de natuurlijke omgeving van de mens niet blijven in gevaar brengen. Als we de toenemende vraag naar producten op de huidige wijze blijven beantwoorden, geraken de natuurlijke hulpbronnen waarop onze samenleving steunt, uitgeput en kunnen we het huidige proces van welvaartscreatie niet volhouden. Bovendien leidt de negatieve impact van het proces van welvaartscreatie op de natuurlijke omgeving globaal gezien tot een netto welzijnsverlies, zodat de economie in principe contraproductief wordt. Er dringt zich dus een heroriëntering van de lineaire economie naar een groene economie op. In een groene economie is het welvaartscreatieproces erop gericht een positieve bijdrage te leveren aan een globale welzijnsverhoging op korte én lange termijn. In een groene economie vormt de kwaliteit en leveringszekerheid van natuurlijke hulpbronnen (materialen, energie, water, ruimte ) en ecosysteemdiensten geen probleem meer. Een groene economie is veerkrachtig, robuust en respecteert de grenzen van onze planeet. Groene economie is gebaseerd op een nieuwe dynamiek die de milieu gerelateerde uitdagingen niet als een bedreiging ziet maar als een opportuniteit. Deze uitdagingen vereisen vernieuwende, creatieve oplossingen en innovatieve ondernemers. Ze bieden daardoor nieuwe kansen voor een zinvolle economische ontwikkeling. Een groen economisch systeem heeft geen voortschrijdende nadelige invloed meer op het ecologisch systeem en het welvaartscreatieproces draagt opnieuw bij tot een verhoogd welzijn. Een vergroening van de economie veronderstelt in essentie een systeemverandering en dus niet louter een optimalisatie van het bestaande systeem. Er moet samenhangend ingezet worden op een vergroening van de 3 bouwstenen van ons economisch systeem: 1) de producten en diensten (wat we produceren en consumeren), 2) de productie (hoe we produceren) en 3) de consumptie (hoe we consumeren). Het hele economische systeem (alle sectoren, alle actoren) moet daarbij gevat worden. Via het indicatorenkader van de OESO kan de mate waarin deze 3 bouwstenen reeds 'vergroend' zijn gemonitord worden. 3. Het indicatorenkader van de OESO Het meetkader van de OESO is gebaseerd op een uitgewerkt model van het huidige economisch systeem, zoals in onderstaande figuur schematisch wordt weergegeven. Economische input wordt hierbij via het productieproces omgezet in economische output, zijnde goederen en diensten. Voorbeelden van inputs zijn arbeid, kapitaal (zoals machines e.d.) maar ook vanuit het natuurlijk kapitaal (niet-hernieuwbare en hernieuwbare hulpbronnen zoals bossen, dieren, ertsen, water ) wordt input aan het productiesysteem geleverd. Het natuurlijk kapitaal heeft ook regulerende functies (sink functions in het schema) zoals het bufferen en in zekere mate afvangen van luchtvervuiling, watervervuiling zuiveren, het klimaat reguleren of lawaai bufferen. De OESO maakte de selectie van indicatoren op basis van hun beleidsrelevantie, wetenschappelijke correctheid en meetbaarheid. Het OESO-meetkader bestaat uit 5 sets. Een eerste en vrij algemene set heeft betrekking op de globale socio-economische context van een bepaalde regio of een bepaald land. Binnen deze set komen hoofdzakelijk de klassieke en alom bekende economische indicatoren voor, zoals het bbp, werkzaamheidsgraad en andere kenmerken 4

van economische groei. Als aanvullende indicator op het bbp wordt voor Vlaanderen ook de index of sustainable economic welfare (ISEW) opgenomen. Figuur 1: Meetkader OESO Bron: OESO (2011). De volgende vier sets van indicatoren hebben betrekking op de vraag in welke mate de onderzochte regio reeds een transitie maakt naar een groene economie of op welk vlak de regio goed scoort of vooral nog kan groeien in de richting van een groene economie. Een eerste groep van indicatoren betreft de milieu- en hulpbronnenproductiviteit. Deze indicatoren zijn een maat voor het al of niet productief omspringen van onze economie met de gebruikte hulpbronnen (energie, materialen, ruimte ). Een tweede groep indicatoren meet in welke mate het natuurlijk kapitaal wordt uitgeput om goederen en diensten (m.a.w. de output van het economisch productieproces) en dus welvaart te creëren. Een derde groep indicatoren brengt de milieudimensie van leefkwaliteit of de directe impact van het milieu op de mens in beeld. Een vierde groep indicatoren bespreekt de opportuniteiten die uit deze milieuoverwegingen ontstaan en in hoeverre het overheidsbeleid hier op inspeelt. Hieronder verstaan we innovatie, technologie, de groene sector en groene beleidsinstrumenten. Uit de lange lijst indicatoren van het OESO-meetkader werden voor Vlaanderen enkele belangrijke indicatoren gekozen. Naast databeschikbaarheid op regionaal vlak hielden we rekening met de relevantie voor het Vlaamse beleid. Waar een Vlaamse invulling niet mogelijk was, is er gekozen voor een variant van de indicator of een proxy. Hier en daar werden eigen indicatoren toegevoegd aan het meetkader. Je vindt alle ingevulde indicatoren in het Excel-bestand. 5

Figuur 2: overzicht indicatoren groene economie voor Vlaanderen Bron: OESO (2013), SVR. 6

4. Synthese Vlaanderen doet het economisch goed en behoort tot de Europese top wanneer het gaat over materiële welvaart. Uit alternatieve indicatoren zoals de ISEW blijkt wel dat deze welvaart niet automatisch leidt tot een hoger welzijn. Hulpbronnenefficiëntie is een cruciale vereiste wanneer we willen komen tot een vergroening van de economie. In Vlaanderen zijn het energiegebruik en de CO 2 -emissies ontkoppeld van de economische activiteit. Toch blijft de energieproductiviteit van Vlaanderen relatief laag ten opzichte van de meeste andere EU-lidstaten. In 2012 heeft Vlaanderen na Finland de laagste energieproductiviteit van de West-Europese lidstaten (EU15). Een belangrijke oorzaak voor dit lage cijfer is de energie-intensieve industrie zoals de chemie, de ijzer- en staalnijverheid en de voedingsnijverheid. Een belangrijk deel van haar productie wordt geëxporteerd, het energiegebruik en de samenhangende uitstoot worden echter toegerekend aan het Vlaamse Gewest. Het aandeel hernieuwbare energie stijgt maar fossiele brandstoffen blijven dominant in de energiemix. De inspanningen rond recyclage en hergebruik lonen maar er zijn toch nog waardevolle materialen die eindigen als afvalstof. Voor Vlaanderen geldt bovendien dat ruimte een zeer schaars goed is, maar een eenduidige verbetering van de ruimteproductiviteit is voorlopig nog niet waar te nemen. Bij de indicatoren over hulpbronnenproductiviteit is het moeilijk te zeggen wat de oorzaak is van een productiviteitsstijging. Is er echt sprake van een vergroening van de economie? Ligt dat aan bepaalde sectoren en halen zij daar ook concurrentievoordelen uit? Het bbp is de voorbije decennia vooral gestegen door technologische vooruitgang, omdat er meer geïnnoveerd wordt en er een hogere arbeidsproductiviteit is. Daarnaast is er in Vlaanderen een sterke verschuiving geweest in de economie, van industrie naar diensten. Diensten kunnen over het algemeen meer toegevoegde waarde creëren op een beperktere oppervlakte, met minder energieverbruik of schadelijke emissies. De trend van meer waardecreatie per eenheid bebouwde oppervlakte, per eenheid CO 2 -uitstoot enzovoort. heeft dus meer te maken met de structuur van de economie en minder met een structurele vergroening van het economische systeem. De druk op het natuurlijk kapitaal blijft hoog in Vlaanderen. Vele ecosystemen zijn aan het degraderen. Vooral in regio s als Vlaanderen, met een hoge bevolkingsdichtheid en waar veranderingen in landgebruik leiden tot een toenemende fragmentatie van natuurlijke habitats, wordt de biodiversiteit bedreigd. Er wordt ook te veel van het beschikbare zoetwater onttrokken waardoor er sprake is van waterstress. Milieucondities en milieu gerelateerde risico s hebben een impact op de gezondheid van de mens. Hoewel de blootstelling aan vervuilende polluenten is afgenomen, blijft de ziektelast door milieufactoren hoog. Overschrijdingen van luchtkwaliteitsnormen komen nog regelmatig voor in stedelijke hotspots door de concentratie van industriële activiteiten en het verkeer. We besluiten dat de overheid nog heel wat werk voor de boeg heeft om bedrijven en burgers meer te overtuigen om te kiezen voor groene productie en consumptie. De Europese Commissie stelt voor om de zware belastingdruk op arbeid te verlagen en te vervangen door milieu- of andere groene 7

belastingen. Daarnaast moet worden ingezet op een gedragsverandering bij de consument door in te spelen op hun bewust en onbewust consumptiepatroon. Op basis van deze indicatorenset trachten we de vergroening van de economie in Vlaanderen in kaart te brengen. Het is een eerste vingeroefening en ze is nog niet volledig. Zo heeft de OESO voor een aantal indicatoren nog geen methodiek opgesteld. Sommige indicatoren kunnen voor Vlaanderen nog niet berekend worden. Er is ook nood om nieuwe of andere indicatoren uit te werken en bestaande indicatoren verder te verdiepen om de resultaten beter te kunnen interpreteren. Tot nu toe is er bij de indicatoren over hulpbronnenproductiviteit enkel gekeken naar de aanbodszijde of de aan productiegerelateerde emissies en verbruiken. De aan consumptiegerelateerde milieu-impact is nog een lacune. Het effect van de import van consumptiegoederen is daarom nog niet in te schatten. Een andere lacune zijn indicatoren om het materialenbeleid op te volgen. Op Europees niveau wordt hier ook nog volop aan gewerkt. Het natuurlijk kapitaal wordt momenteel in kaart gebracht door indicatoren die vooral de toestand van de stocks beschrijven. Op termijn is het de bedoeling de waarde van het natuurlijke kapitaal op een gemonetariseerde manier weer te geven. Met betrekking tot eco-innovatie en andere beleidsinstrumenten die de vergroening kunnen stimuleren, zijn er nog mogelijkheden om extra indicatoren op te nemen. 8

MONITOR GROENE ECONOMIE Hoe deze monitor gebruiken? Elke indicator bestaat uit 2 tabbladen. Op het eerste tabblad vindt u de metadata horende bij de indicator. De metadata omvatten o.a. de definitie, de meetmethode, bron... Op het tweede tabblad vindt u de data, een tabel of grafiek en een bespreking van de indicator. Wanneer u op de hyperlink van een indicator klikt, komt u in het eerste tabblad met de metadata terecht. Economische groei, productiviteit en competitiviteit Arbeidsmarkt, opleiding en inkomen Koolstof- en energieproductiviteit Hulpbronnen-productiviteit 1 Socio-economische context en kenmerken van groei 1.1 reëel bbp 1.2 landbouw, % bruto toegevoegde waarde 1.3 industrie, % bruto toegevoegde waarde 1.4 diensten, % bruto toegevoegde waarde 1.5 bbp, in koopkrachtpariteiten 1.6 arbeidsproductiviteit 1.7 proxy: geharmoniseerde competitiviteitsindicator 1.8 inflatie: geharmoniseerde consumptieprijsindex (proxy voor België) 1.9 index voor duurzame economische welvaart 1.10 arbeidsmarktparticipatie 1.11 werkloosheidsgraad 1.12 ouderen-afhankelijkheidsratio 1.13 levensverwachting bij geboorte 1.14 inkomensongelijkheid: Ginicoëfficiënt 2 Milieu- en hulpbronnenproductiviteit 2.1 CO2-emissies 2.2 CO2-productiviteit 2.3 CO2-intensiteit 2.4 energieproductiviteit 2.5 energie-intensiteit 2.6 hernieuwbare energievoorziening 2.7 aandeel hernieuwbare elektriciteit 2.8 hoeveelheid restafval per inwoner 2.9 hoeveelheid primair bedrijfsafval 2.10 afvalrecuperatie (huishoudelijk afval) 2.11 afvalrecuperatie (bedrijfsafval): afval dat tweede leven krijgt Waterproductiviteit 2.12 toegevoegde waarde per eenheid waterverbruik Ruimteproductivi-teit 2.13 productiviteit van bebouwde oppervlaktes 3 Natuurlijk kapitaal Hernieuwbare stocks Zoetwater voorraden 3.1 water stress, totale zoetwater abstractie Niet-hernieuwbare stocks Minerale voorraden 3.2 aandeel ingezette alternatieven voor oppervlaktedelfstoffen Landvoorraden 3.3 evolutie bodembezetting Biodiversiteit en ecosystemen Milieu en gezondheid, risico's Milieudiensten CO 2 -productiviteit Energie-productiviteit Toegang tot drinkwater en afvalwaterbehandeling Materiaalproductiviteit (niet-energie) Dieren in het wild Gezondheidsproblemen en gerelateerde kosten 3.4 bedreigde zoogdieren 3.5 bedreigde vogels 3.6 bedreigde vaatplanten 4 Milieukwaliteit 4.1 verloren gezonde levensjaren door milieuvervuiling 4.2 blootstelling van de bevolking aan luchtvervuiling, PM10, PM2,5 4.3 blootstelling van de bevolking aan luchtvervuiling, ozon 4.4 bevolking aangesloten op een waterzuiveringsinstallatie 5 Groene beleidsinstrumenten en economische opportuniteiten Technologie en innovatie Milieugoederen en - diensten Internationale financiële stromen Prijzen en transfers Opleiding en ontwikkelen van bekwaamheid Patenten voor groene groene patenten 5.1 groei Productie van 5.2 tewerkstellingsgraad in bepaalde milieusectoren milieugoederen en - omzet in de milieu- en energiesector 5.3 diensten Internationale Buitenlandse directe investeringen financiële stromen voor 5.4 groene groei Milieutaksen 5.5 niveau en structuur van de milieubelastingen 5.6 bereidheid om financiële inspanningen te leveren voor het milieu Energieprijzen 5.7 prijzen en taksen van brandstoffen voor het wegverkeer 5.8 levenslang leren 5.9 milieubewustzijn 9

Thema Socio-economische context en kenmerken van groei Indicator 1.1 Reëel bbp (Index 2005 = 100) Definitie Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Het reëel bbp is het (nominaal) bbp gecorrigeerd voor prijsevolutie en wordt uitgedrukt in volumes of in reële prijzen. Toename van het reëel bbp Geen Vlaams Gewest; internationaal vergelijkbaar Vergelijking tijd Jaarcijfers sedert 1990 (vanaf 1995 op basis van ESR 95 concept, 1990-1994 geretropoleerde cijfers op basis van ESR 79 concept) Frequentie en stiptheid Officiële registratie: De data voor T komen jaarlijks beschikbaar eind T+1 of in het voorjaar van T+2. Herzieningen zijn mogelijk in het najaar van T+2. Schattingen en prognoses: deze lopen een vijftal jaren in de toekomst. Telkens is er in juni van elk jaar een update. Hier wordt de reeks afgesloten tot en met het laatste afgesloten kalenderjaar. Laatst gewijzigd 9/10/2014 Meetmethode Het bbp wordt geschat op basis van jaarrekeningen van de bedrijven + schattingen voor de niet-jaarrekeningplichtige bedrijven (op basis van BTW, RSZ, ) Bron data Meer informatie Hermreg http://www.plan.be/press/press.php?lang=nl&tm=64&is=67 10

BBP 200.000 IN VOLUME (ketting met referentiejaar 2005) (in mln ) 6 Vlaams Reëel Gewest bbp groei indices (2005 = 100) indices (1990 = 100) 180.000 1990 126.881,8 72,8 100,0 5 1991 129.108,2 1,8 74,1 101,8 160.000 1992 130.837,8 1,3 75,1 103,1 4 1993 129.946,5-0,7 74,5 102,4 140.000 1994 135.090,6 4,0 77,5 106,5 3 1995 139.397,8 3,2 80,0 109,9 120.000 1996 141.189,9 1,3 81,0 111,3 2 1997 147.814,4 4,7 84,8 116,5 100.000 1998 150.366,9 1,7 86,3 118,5 1 1999 156.099,9 3,8 89,5 123,0 80.000 2000 161.982,8 3,8 92,9 127,7 0 2001 162.526,1 0,3 93,2 128,1 60.000 2002 164.538,9 1,2 94,4 129,7-1 2003 165.802,0 0,8 95,1 130,7 40.000 2004 171.553,0 3,5 98,4 135,2-2 2005 174.329,2 1,6 100,0 137,4 20.000 2006 179.378,5 2,9 102,9 141,4-3 2007 185.769,8 3,6 106,6 146,4 0 2008 187.051,0 0,7 107,3 147,4-4 199019911992199319941995199619971998199920002001200220032004200520062007200820092010201120122013 2009 181.175,5-3,1 103,9 142,8 2010 185.207,3 2,2 106,2 146,0 2011 189.740,6 2,4 108,8 149,5 2012 189.751,7 0,0 108,8 149,5 2013 190.370,1 0,3 109,2 150,0 Reëel bbp in mln. euro (links) Economische groei in % (rechts) Bespreking Tussen 1990 en 2013 steeg in Vlaanderen het reëel bbp. In de jaren van de financieel-economische crisis, daalde het bbp. De economische groei, dit is de groei van het reëel bbp, is een belangrijke indicator om uitspraken te doen over de gezondheid van een economie. Bij daling van de economische groei, spreken we van een laagconjunctuur. In de voorbije decennia valt vooral de lage (of zelfs negatieve) economische groei op tijdens de jaren 2000-2003 (de dotcom-bubble) en sinds de crisis van 2008, In de meest recente jaren blijft de economische groei laag en trekt de economie moeilijk aan. 11

Thema Indicator Definitie Socio-economische context en kenmerken van groei 1.2 Aandeel van de landbouw in de totale bruto toegevoegde waarde en in de totale tewerkstelling Aandeel landbouw in bruto toegevoegde waarde: Verhouding van de bruto toegevoegde waarde in de landbouw tot de totale bruto toegevoegde waarde. Aandeel landbouw in totale werkgelegenheid: Verhouding van de werkgelegenheid in de landbouw tot de totale werkgelegenheid. Landbouw: gedefinieerd volgens A38 (Nace 2008): Sectie 'AA' (landbouw, bosbouw en visserij) Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Geen Niveau Vlaams Gewest Jaarcijfers sedert 1995 (start regionale rekeningen volgens ESR95) Officiële registratie: De data voor T komen jaarlijks beschikbaar eind T+1 of in het voorjaar van T+2. Herzieningen zijn mogelijk in het najaar van T+2. Schattingen en prognoses Hermreg: deze lopen een vijftal jaren in de toekomst. Telkens is er in juni van elk jaar een update. Hier wordt de reeks afgesloten tot en met het laatste afgesloten kalenderjaar. Laatst gewijzigd 9/10/2014 Meetmethode Bron data Meer informatie Toegevoegde waarde: op basis van administratieve bronnen (jaarrekeningen, BTW-gegevens,...); Werkgelegenheid: op basis RSZ en RSVZ, omgerekend naar definities ESR95. De data voor de recentste en voor toekomstige gegevens zijn afkomstig uit econometrische schattingen. Hermreg http://www.plan.be/press/press.php?lang=nl&tm=64&is=67 12

Bruto toegevoegde waarde in basisprijzen Aandeel (lopende van de prijzen) landbouw, : Vlaams Gewest (in %) (In miljoen ) 3,0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Bruto toegevoegde waarde in landbouw, 1.806,3 bosbouw en 1.830,5 visserij 2.021,4 1.928,9 1.711,6 2.055,1 2.070,7 1.859,4 2,5 Totale bruto toegevoegde waarde 106.705,3 107.989,2 113.753,4 117.659,8 122.175,3 129.158,3 133.333,8 137.497,6 Aandeel bruto toegevoegde waarde in de landbouw 1,69 1,70 1,78 1,64 1,40 1,59 1,55 1,35 2,0 Bezoldigde 1,5 werkgelegenheid : Vlaams Gewest (In personen) 1,0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Werkgelegenheid in de landbouw 60.591 58.977 57.933 57.449 57.075 55.769 54.753 53.637 Totale werkgelegenheid 2.213.648 2.225.973 2.244.534 2.291.363 2.322.679 2.373.249 2.408.495 2.403.168 Aandeel 0,5 werkgelegenheid van de landbouw2,74 2,65 2,58 2,51 2,46 2,35 2,27 2,23 0,0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 aandeel landbouw in bruto toegevoegde waarde aandeel landbouw in totale tewerkstelling Bespreking Het aandeel van de landbouw, bosbouw en visserij in de bruto toegevoegde waarde en in de tewerkstelling ligt zeer laag. In 2013 bedraagt het aandeel van de landbouw in de bruto toegevoegde waarde 0,93 %. Dat van de tewerkstelling ligt iets hoger met 1,53 %. Toch dalen beide aandelen opmerkelijk, en dat sinds 1995. In de Vlaamse economie vindt er steeds meer en meer een verschuiving plaats van de primaire en secundaire sector naar de tertiaire sector. 13

Thema Indicator Definitie Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Socio-economische context en kenmerken van groei 1.3 Aandeel van de industrie in de totale bruto toegevoegde waarde en in de totale tewerkstelling Aandeel industrie in de bruto toegevoegde waarde: Verhouding van de bruto toegevoegde waarde in de industrie tot de totale bruto toegevoegde waarde. Aandeel industrie in totale tewerkstelling: Verhouding van de werkgelegenheid in de industrie tot de totale werkgelegenheid. Industrie: gedefinieerd volgens NACE rev. 1.1: Sectie 'D' + 'CB' (winning van niet-energiehoudende delfstoffen) - 'DF' (aardolieraffinage en kernenergie) Stijging toegevoegde waarde, behoud tewerkstelling industrie Geen Niveau Vlaams Gewest Jaarcijfers sedert 1995 (start regionale rekeningen volgens ESR95) Officiële registratie: De data voor T komen jaarlijks beschikbaar eind T+1 of in het voorjaar van T+2. Herzieningen zijn mogelijk in het najaar van T+2. Schattingen en prognoses: deze lopen een vijftal jaren in de toekomst. Telkens is er in juni van elk jaar een update. Hier wordt de reeks afgesloten tot en met het laatste afgesloten kalenderjaar. Laatst gewijzigd 9/10/2014 Meetmethode Bron data Meer informatie Toegevoegde waarde: op basis van administratieve bronnen (jaarrekeningen, BTW-gegevens,...); Werkgelegenheid: op basis RSZ en RSVZ, omgerekend naar definities ESR95. De data voor de recentste en voor toekomstige gegevens zijn afkomstig uit econometrische schattingen. Hermreg http://www.plan.be/press/press.php?lang=nl&tm=64&is=67 14

Bruto toegevoegde waarde in basisprijzen (lopende prijzen) : Vlaams Gewest Aandeel industrie, Vlaams Gewest (In miljoen ) 30 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 Bruto toegevoegde 25 waarde 25.716,4 in de industrie 25.917,1 27.458,6 27.593,2 27.916,6 29.420,1 29.230,4 29.804,4 29.227,5 Totale bruto toegevoegde 106.705,3 waarde107.989,2 113.753,4 117.659,8 122.175,3 129.158,3 133.333,8 137.497,6 141.814,3 Aandeel industriële bruto toegevoegde 24,1 waarde 24,0 24,1 23,5 22,8 22,8 21,9 21,7 20,6 20 Totale binnenlandse werkgelegenheid : Vlaams Gewest (In personen) 15 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 Werkgelegenheid 10 in de industrie 470.148 463.620 460.527 459.686 455.291 460.543 465.371 446.072 431.671 Totale werkgelegenheid2.213.648 2.225.973 2.244.534 2.291.363 2.322.679 2.373.249 2.408.495 2.403.168 2.396.245 Aandeel 5industriële werkgelegenheid 21,2 20,8 20,5 20,1 19,6 19,4 19,3 18,6 18,0 in % 0 Aandeel industriële bruto toegevoegde waarde Aandeel industriële werkgelegenheid Bespreking Het aandeel van de industrie neemt trendmatig af in de tijd. Dat is te verklaren door 1 uitbesteding van niet-industriële activiteiten aan de tertiaire sector (vb. catering); 2 sterkere concurrentie omwille van meer internationale activiteiten: dat drukt de prijzen; 3 relatief sterkere vraag naar persoonsgerichte diensten door een welvarender en ouder wordende bevolking. In 2008 en 2009 daalde het aandeel van de industrie in de bruto toegevoegde waarde sterker omwille van de crisis die vooral de uitvoergerichte activiteiten trof (dus meer de industrie). In de jaren 2010 en 2011 stabiliseerde het aandeel van de industrie in de bruto toegevoegde waarde, maar de conjunctuurverzwakking van 2012 en 2013 trof opnieuw de industrie harder, met een dalend aandeel van deze sector in de bruto toegevoegde waarde als gevolg. Het aandeel van de industrie in de totale werkgelegenheid neemt continu af. 15

Thema Indicator Definitie Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Socio-economische context en kenmerken van groei 1.4 Aandeel van de diensten in de totale bruto toegevoegde waarde en in de totale tewerkstelling Aandeel diensten in totale bruto toegevoegde waarde: Verhouding van de bruto toegevoegde waarde in de tertiaire sector tot de totale bruto toegevoegde waarde. Aandeel diensten in tewerkstelling: Verhouding van de werkgelegenheid in de tertiaire sector tot de totale werkgelegenheid. Diensten: gedefinieerd als marktdiensten + niet-marktdiensten. Volgens NACE 2008 op A38-niveau: sectie GG t.e.m. TT Geen Niveau Vlaams Gewest Jaarcijfers sedert 1995 (start regionale rekeningen volgens ESR95) Officiële registratie: De data voor T komen jaarlijks beschikbaar eind T+1 of in het voorjaar van T+2. Herzieningen zijn mogelijk in het najaar van T+2. Schattingen en prognoses: deze lopen een vijftal jaren in de toekomst. Telkens is er in juni van elk jaar een update. Hier wordt de reeks afgesloten tot en met het laatste afgesloten kalenderjaar. Laatst gewijzigd 9/10/2014 Meetmethode Bron data Meer informatie Toegevoegde waarde: op basis van administratieve bronnen (jaarrekeningen, BTW-gegevens,...); Werkgelegenheid: op basis RSZ en RSVZ, omgerekend naar definities ESR95. De data voor de recentste en voor toekomstige gegevens zijn afkomstig uit econometrische schattingen. Hermreg http://www.plan.be/press/press.php?lang=nl&tm=64&is=67 16

Bruto toegevoegde waarde in basisprijzen (lopende prijzen) : Vlaams Gewest (In miljoen ) Aandeel diensten, Vlaams Gewest (in %) 78 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Bruto toegevoegde waarde in de dienstenbedrijfstakken 68.608,8 69.388,9 72.940,7 76.727,9 80.685,1 85.179,3 89.736,1 93.420,7 Totale 76 bruto toegevoegde waarde 106.705,3 107.989,2 113.753,4 117.659,8 122.175,3 129.158,3 133.333,8 137.497,6 Aandeel bruto toegevoegde waarde in de diensten 64,3 74 64,3 64,1 65,2 66,0 65,9 67,3 67,9 Totale binnenlandse werkgelegenheid : Vlaams Gewest 72 (In personen) 70 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Werkgelegenheid in de dienstenbedrijfstakken 1.508.387 1.530.037 1.553.739 1.601.400 1.635.407 1.678.892 1.708.845 1.726.306 Totale 68 werkgelegenheid 2.213.648 2.225.973 2.244.534 2.291.363 2.322.679 2.373.249 2.408.495 2.403.168 Aandeel werkgelegenheid van de diensten 68,1 68,7 69,2 69,9 70,4 70,7 71,0 71,8 66 64 62 60 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Aandeel diensten in bruto toegevoegde waarde Aandeel diensten in werkgelegenheid Bespreking Het aandeel van de tertiaire sector neemt sterk toe in de tijd, en dit zowel voor de toegevoegde waarde als voor de werkgelegenheid. Waar het aandeel van de tertiaire sector in de bruto toegevoegde waarde in 2000 nog neerkwam op 65,9 %, is dit in 2013 toegenomen tot 74,1 %. Voor de werkgelegenheid zien we een toename van 70,7 % tot 77,1 %. Net zoals in alle andere ontwikkelde economieën, is er in Vlaanderen een toenemende tertiairisering aan de gang. Bovendien bleek de tertiaire sector beter bestand tegen de financieel-economische crisis dan de andere sectoren. 17

Thema Indicator Definitie Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Socio-economische context en kenmerken van groei 1.5 bbp in koopkrachtpariteiten De bbp-cijfers worden hierbij aangepast waarbij rekening gehouden wordt met de koopkrachtverschillen tussen landen. Deze indicator is internationaal vergelijkbaar. Een toename van het bbp in kkp Geen Niveau Vlaams Gewest, deze indicator kan vergeleken worden met andere landen en regio's. Jaarcijfers sedert 1995 (start regionale rekeningen volgens ESR95) Officiële registratie: De Hermregdata voor T komen jaarlijks beschikbaar eind T+1 of in het voorjaar van T+2. Herzieningen zijn mogelijk in het najaar van T+2. Schattingen en prognoses: deze lopen een vijftal jaren in de toekomst. Telkens is er in juni van elk jaar een update. Hier wordt de reeks afgesloten tot en met het laatste afgesloten kalenderjaar. Op basis van de AMECO-databank wordt de verhouding van het bbp in kkp t.ov. het bbp van België ook toegepast op Vlaanderen. Laatst gewijzigd 9/10/2014 Meetmethode Bron data Meer informatie De verhouding van bbp in kkp ten opzichte van het bbp voor België wordt toegepast op Vlaanderen. Dit is ook de methode die Eurostat toepast voor het berekenen van het bbp in kkp voor andere regio's van de EU-lidstaten. AMECO, 27/08/2014 - gewesten: HERMREG, jun 2014 http://www.plan.be/press/press.php?lang=nl&tm=64&is=67 18

jaar bbp in kkp (in miljoen euro kkp) Bbp in kkp (in mln. euro), Vlaams Gewest 1995 108.619,4 250.000 1996 111.505,0 1997 118.905,5 1998 121.614,0 1999 128.481,4 200.000 2000 141.196,0 2001 144.101,6 2002 151.537,2 150.000 2003 151.957,5 2004 157.131,1 2005 161.955,8 2006 169.456,9 100.000 2007 178.211,3 2008 178.780,9 2009 171.333,9 50.000 2010 183.480,4 2011 190.501,5 2012 195.158,7 2013 195.437,2 0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Bespreking Het bbp in koopkrachtpariteiten is een interessante indicator in een internationale context, omdat het prijsverschillen tussen landen uitvlakt. We zien dat het bbp in koopkrachtpariteiten een gelijkaardige evolutie kent als het nominaal bbp voor het Vlaams Gewest, met een inzinking in 2008-2009 door de crisis. Tussen 2012 en 2013 is het bbp in kkp quasi niet gegroeid. 19

Thema Indicator Definitie Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd Frequentie en stiptheid Socio-economische context en kenmerken van groei 1.6 Arbeidsproductiviteit Bruto toegevoegde waarde per werkzame persoon, uitgedrukt in kettingeuro's met referentiejaar 2005. Een toename van de arbeidsproductiviteit in reële termen Geen Niveau Vlaams Gewest Jaarcijfers sedert 1995 (start regionale rekeningen volgens ESR95) Officiële registratie: De data voor T komen jaarlijks beschikbaar eind T+1 of in het voorjaar van T+2. Herzieningen zijn mogelijk in het najaar van T+2. Schattingen en prognoses: deze lopen een vijftal jaren in de toekomst. Telkens is er in juni van elk jaar een update. Hier wordt de reeks afgesloten tot en met het laatste afgesloten kalenderjaar. Laatst gewijzigd 9/10/2014 Meetmethode Bruto toegevoegde waarde uit de jaarrekeningen van de bedrijven + schattingen voor de niet-jaarrekeningplichtige bedrijven. Selectie voor Vlaams Gewest. (op basis BTW, RSZ, ). Werkgelegenheid: op basis RSZ en RSVZ, omgerekend naar definities ESR95. De data voor de recentste en voor toekomstige gegevens zijn afkomstig uit econometrische schattingen. Bron data Meer informatie Hermreg http://www.plan.be/press/press.php?lang=nl&tm=64&is=67 20

tabel + grafiek Vlaams Gewest Arbeidsproductiviteit (in kettingeuro's met referentiejaar 2005), Vlaams Gewest 66.000 Bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, in kettingeuro's (referentiejaar 2005) in miljoen euro 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 64.000 #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### 62.000 Totale werkgelegenheid 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 60.000 #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### #### 58.000 Arbeidsproductiviteit 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 56.000 ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### ### 54.000 52.000 Bespreking De arbeidsproductiviteit is de belangrijkste determinant van de Vlaamse welvaart. Op lange termijn gaat de arbeidsproductiviteit doorgaans in stijgende lijn, en dit tot en met 2007. In 2008 en meer nog in 2009 was er een inzinking als gevolg van de financieel-economische crisis. Nadien volgde een gedeeltelijk herstel. Maar de zwakke conjunctuur zorgde voor lage (of licht negatieve) groeicijfers in 2012 en 2013. Het gevolg was dat de reële arbeidsproductiviteit in die jaren vrij constant bleef. Het Vlaamse Gewest staat op een 3de plaats (na correctie voor pendel) in vergelijking met de 15 innovatieve benchmarkregio's in 2010, na West- en Zuid-Nederland. Het Vlaamse Gewest behoort dus tot de top 5. 21

Thema Indicator Definitie Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Socio-economische context en kenmerken van groei 1.7 Geharmoniseerde competitiviteitsindicator (Harmonized Competitiveness Indicator of HCI) / gebaseerd op de consumptieprijsindex De HCI is een maat voor de prijs- en kostencompetitiviteit van een land. De HCI voor het Vlaamse Gewest wordt berekend ten opzichte van een ruime set van 56 handelspartners. De reeks start in januari 2004. De Vlaamse HCI is in sterke mate afgestemd op de berekeningen van de HCI's van de eurolanden door de Europese Centrale Bank (ECB). Een exacte vergelijkbaarheid is niet mogelijk omdat de ECB het basismateriaal voor de berekeningen niet vrijgeeft en enkel de methode omschrijft in een aantal papers. Een daling van de HCI wijst op een verbeterende concurrentiekracht. Dat kan doordat de inflatie lager is in het Vlaamse Gewest in vergelijking met de meeste of de belangrijkste van de partnerlanden, doordat de wisselkoers van de euro gunstig evolueert ten opzichte van de niet-eurolanden of doordat er zich wijzigingen voordoen in het handelspatroon (meer handel met landen die qua inflatie en/of wisselkoers ongunstiger evolueren). Het omgekeerde is uiteraard waar voor een stijging van de Vlaamse HCI. Een lagere HCI (= competitievere Vlaamse economie) Geen Niveau Vlaams Gewest (zegt iets over de prijs- en kostencompetiviteit van de Vlaamse economie). Er zijn ook HCI's voor de eurolanden, maar die zijn niet strikt 100% vergelijkbaar. Vergelijking tijd Maandcijfers sedert 2004 Frequentie en stiptheid De Vlaamse HCI wordt jaarlijks door SVR berekend in mei. De recentste waarde voor de berekeningen slaat dan op januari/februari. Laatst gewijzigd 9/10/2014 Meetmethode Het gaat is essentie om een gewogen reële wisselkoers (gewogen = naar een korf van handelspartners). Daarbij wordt rekening gehouden met inflatieverschillen met de handelspartners en met de intensiteit van de handelsrelaties. De export wordt zodanig verrekend dat rekening wordt gehouden met 'derde markteffecten' of de concurrentie die het Vlaams Gewest ondervindt op derde markten van andere exporteurs. Bron data Meer informatie SVR op basis van UNCTAD, Eurostat, INR en OESO. http://www.ecb.int/stats/exchange/hci/html/index.en.html 22

tabel + grafiek Vlaams Gewest ### jan feb maa apr mei jun jul aug sep okt ### nov dec jan feb maa apr mei 1,06 jun jul aug sep okt nov ### dec jan feb maa apr mei jun jul aug sep okt 1,04 nov dec ### jan feb maa apr mei jun jul aug sep okt nov dec ### jan feb 1,02 maa apr mei jun jul aug sep okt nov dec ### jan feb maa apr mei 1 jun jul aug sep okt nov dec ### jan feb maa apr mei jun jul aug 0,98 sep okt nov dec ### jan feb maa apr mei juni juli augustus1 september oktober 0,96 november december ### januari februari maart april mei juni juli augustus1 september oktober november december ### januari februari maart 0,94 april mei juni juli augustus1 september oktober november december ### januari februari maart april mei juni 0,92 juli augustus1 1 Geharmoniseerde competitiviteitsindicator (HCI) Vlaams Gewest 0,9 Bespreking De HCI moet zo gelezen worden dat een daling wijst op een verbeterde concurrentiekracht. Dit kan omwille van volgende redenen: * een lagere inflatie in het Vlaamse Gewest in vergelijking met de meeste handelspartners; * een gunstige evolutie van de wisselkoers van de euro ten opzichte van de niet-eurolanden; * wijzigingen in het handelspatroon, bijvoorbeeld een groter gewicht van landen die qua inflatie en wisselkoers ongunstig evolueren; * een combinatie van bovenstaande Het omgekeerde is uiteraard waar voor een stijgende HCI. Concreet is de verzwakking van de Vlaamse HCI in 2009 en in de eerste helft van 2010 in belangrijke mate te wijten aan de goedkopere US dollar. De HCI verbeterde vervolgens tot in de zomer van 2012 door de daling van de euro ten opzichte van de US dollar. Ook de afname van de inflatieverschillen met belangrijke handelspartners speelt een rol. Vanaf het najaar van 2012 tot in de lente van 2013 verslechterde de HCI opnieuw. Dit kwam door de appreciatie van de euro ten opzichte van de Japanse Yen, de Chinese Yuan en de US dollar. Vanaf de zomer 2013 tot en met maart 2014 deed de Vlaamse HCI het opnieuw minder goed. De voornaamste redenen zijn de depreciërende dollar en Yen. Maar toch bevond het niveau van de Vlaamse HCI zich nog steeds onder dit van 2008-2009 (dat wil dus zeggen dat de competitiviteitspositie dan nog slechter was). Vanaf april 2014 tot heden is er opnieuw een kentering ten goede: de verbeterening in de Vlaamse HCI is te wijten aan de depreciatie van de euro ten opzichte van de munten van de voornaamste niet-euro handelspartners (dollar, yen, pond, yuan, Indische roepia...) 23

Thema Indicator Definitie Gewenste richting Dimensies Vergelijking ruimte Socio-economische context en kenmerken van groei 1.8 Inflatie: Geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP) De geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP) is een maatstaf die een correcte vergelijking mogelijk maakt tussen de inflatiegraden van de lidstaten van de Europese Unie. Deze index is een indicator voor de prijsstabliteit in de lidstaten van de Eurozone en wordt door de ECB gebruikt voor haar monetair beleid. De index wordt berekend op basis van een methodologie die geharmoniseerd is over de lidstaten heen. Deze index is niet beschikbaar op gewestelijk niveau. Het cijfer voor België wordt gebruikt als proxy voor Vlaanderen. De ECB streeft een inflatie na dat net geen 2% moet zijn. Dit wordt beschouwd als een gezond inflatiecijfer. Geen Niveau Rijk Vergelijking tijd Maandcijfers sedert 2002 Frequentie en stiptheid De Belgische HICP wordt maandelijks berekend door de FOD Economie, Middenstand en Energie Laatst gewijzigd 9/10/2014 Meetmethode De HICP meet de evolutie in de prijzen van een bepaalde korf van goederen en diensten aangekocht door de huishoudens. Het gewicht van de geconsumeerde goederen en diensten in deze korf wordt bepaald op basis van de consumptie door de huishoudens volgens de huishoudbudgetenquête waarvan de posten geharmoniseerd zijn op Europees vlak. Bron data Meer informatie NBB, Belgostat www.nbb.be 24

2000 HICP, België 2001 (in %) 2002 7 0,3 2,1 2,5 2,3 2,4 3 1,7 3,5 4 4 3,7 3 2,7 2,5 2,2 3 3,1 3 2,8 2,5 1,9 1,9 1,8 2 2,6 6 5 4 3 2 1 0-1 -2-3 Bespreking Tussen 1995 en 2014 kende de inflatie in België, die in dit geval als proxy voor de inflatie in Vlaanderen gebruikt wordt, een sterk fluctuerend verloop. In periodes van hoogconjunctuur zien we dat de inflatie sterk toeneemt, in periodes van laagconjunctuur en de daarmee gepaard gaande verslechterende economische situatie neemt de inflatie sterk af. In 2014 krijgen we voor het eerst sinds jaren een inflatie die zeer dicht bij 0 % ligt. Men vreest voor het eerst voor deflatie. Deflatie kan nefast zijn voor de prille economische groei. Deflatie impliceert dat prijzen dalen, waardoor consumenten de neiging kunnen hebben om (belangrijke) aankopen uit te stellen. Economen spreken pas over deflatie als de prijzen structureel dalen, en dat laatste is momenteel nog niet het geval omdat de dalende prijzen vooral het gevolg zijn door de dalende energie- en voedselprijzen. 25

Thema Indicator Definitie Gewenste richting Socio-economische context en kenmerken van groei 1.9 Index voor duurzame economische welvaart (ISEW, index for Sustainable Economic Welfare) De ISEW is een aangepast bruto binnenlands product (bbp), dat de werkelijke economische welvaart, zoals die door de mensen wordt ervaren, beter weergeeft. Het normale bbp houdt geen rekening met de inbreng van onbetaalde arbeid, meer bepaald huishoudelijke arbeid, of met de productie van goederen en diensten door de overheid. Daarom wordt bij de bestedingen van de huishoudens, zoals die normaal in de berekening van het bbp worden opgenomen, een raming gevoegd van de waarde van de huishoudelijke arbeid en van de waarde van de overheidsdiensten. Anderzijds vergroten defensieve uitgaven, zoals de strijd tegen de inkomensonzekerheid, niet echt de welvaart maar houden die enkel in stand. Die uitgaven worden dus in mindering gebracht. Ten slotte houdt het bbp geen rekening met de inkomensongelijkheid. Ook dat wordt door de ISEW gecorrigeerd: wanneer de inkomensongelijkheid toeneemt, neemt de reële economische welvaart van de mensen af. Daarenboven is het bbp blind voor economische consequenties op lange termijn: economische groei kan ten koste gaan van het milieukapitaal dat aan toekomstige generaties wordt doorgegeven. De ISEW corrigeert die afwijking door de depreciatie van het natuurlijk kapitaal af te trekken. Toename van de ISEW Dimensies Vergelijking ruimte Vergelijking tijd 1990-2012 Frequentie en stiptheid ISEW per capita, bbp per capita Vlaams Gewest; Beperkte internationale vergelijkbaarheid omwille van verschillen in de methodologie. jaarlijks Laatst gewijzigd 16/07/2014 Meetmethode Bron data Meer informatie De ISEW vertrekt van de private consumptieve bestedingen in de veronderstelling dat deze een goede inschatting geven van de psychische diensten die consumenten ervaren bij het gebruik van goederen en diensten. Maar om te komen tot de echte baten zijn er aanpassingen nodig. De waarde van huishoudelijke arbeid, de welvaartsverliezen door inkomensongelijkheid en uitgaven met een defensieve aard worden in rekening gebracht. De echte kosten van economische activiteiten hebben voornamelijk betrekking op de achteruitgang van het milieu en de uitputting van het natuurlijk kapitaal. De ISEW houdt rekening met wateren luchtverontreiniging, de kosten van klimaatverandering, de aantasting van de ozonlaag en de vervangingskost voor het gebruik van niethernieuwbare energiebronnen. MIRA, Hogeschool Gent http://www.milieurapport.be/upload/main/0_onderzoeksrapporten/2014/r apport_isew_vlaanderen_update_2014_tw.pdf http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/mira-t/gevolgen-voor-mensnatuur-en-economie/milieu-en-economie/duurzame-economischewelvaart/index-voor-duurzame-economische-welvaart-voor-vlaanderen/ 26

1990 Index 1991 voor duurzame 1992 economische 1993 welvaart 1994 (ISEW) 1995 1996 1997 ISEW 30000 per capita 5376,4 5539,7 5566,3 5641,6 5769,1 5863,6 6053,6 6217,8 bbp per capita 19976,7 20219,2 20339,9 20098,0 20813,2 21406,9 21563,6 22439,5 25000 20000 15000 10000 5000 0 ISEW per capita bbp per capita Bespreking Tussen 1990 en 2012 steeg in Vlaanderen het bbp per capita gestaag met ongeveer 28%. Tussen 2008 en 2012 kromp het bbp/capita ten gevolge van de financieel-economische crisis. De Index voor Duurzame Economische Welvaart voor Vlaanderen kende een ander verloop. Tussen 1990 en 2012 steeg de ISEW per capita met 16%. De duurzame economische welvaart in Vlaanderen nam toe tot het jaar 2000, om nadien terug te vallen. Tussen 2002 en 2008 daalde de ISEW/capita met bijna 15% door een toename van de inkomensongelijkheid. In 2009 steeg de ISEW/capita opvallend sterk (+10,5%) als gevolg van de financieeleconomische crisis (de kosten van onze economische activiteiten namen af). Het bbp per capita daalde toen sterk door de crisis. In 2010 daalde de ISEW/capita sterk (-10,9%) om de volgende 2 jaren ongeveer op een stabiel niveau te blijven- een contrast met de daling van het bbp/capita in deze periode. 27

Thema Indicator Definitie Socio-economische context en kenmerken van groei 1.10 Arbeidsmarktparticipatie: werkzaamheidsgraad De werkzaamheidsgraad meet het aantal werkenden ten opzichte van de bevolking op beroepsactieve leeftijd (20-64 jaar) Gewenste richting Dimensies % Vergelijking ruimte Vergelijking tijd 2000-2013 Frequentie en stiptheid Toename van de werkzaamheidsgraad Internationaal vergelijkbaar jaarlijks Laatst gewijzigd 16/10/2014 Meetmethode toegepast voor Vlaanderen Bron data Meer informatie Cijfers in kaart gebracht na bevraging (Labour Force Survey) FOD Economie - ADSEI - EAK, Eurostat LFS (Bewerking Departement WSE/Steunpunt WSE) http://www.werk.be/cijfers/vlaanderen-2020/werkzaamheid/totaal 28

Werkzaamheidsgraad totaal (20-64 jaar) Werkzaamheidsgraad in de Europese Vlaanderen Unie, 2000-2012 (in %) 73 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek - EAK, Eurostat LFS (Bewerking Departement WSE/Steunpunt WSE) 72 71 Update Eurostat 20/06/2013 (%) 70 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Totaal Vlaams Gewest 68,9 68,6 68,6 68,1 69,7 70,4 70,6 71,9 72,3 71,5 72,1 69 Waals Gewest 60,5 60,4 60,1 60,6 60,3 61,6 61,6 62,6 62,8 61,7 62,2 Brussels H. Gewest 59,2 58,2 58,9 57,5 58,6 59,4 57,9 59,4 60,2 59,5 59,2 België 65,3 65,0 65,0 64,7 65,6 66,5 66,5 67,7 68,0 67,1 67,6 68 67 66 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Bespreking Het behalen van een globale werkzaamheidsgraad van 76% bij de 20-64-jarigen tegen 2020 maakt de kerndoelstelling uit van het Vlaamse arbeidsmarktbeleid. Bij het bepalen van deze streefnorm werd uitgegaan van de werkzaamheidsgraad van 2008, die toen 72,3% bedroeg en al een half decennium aan het groeien was. In 2013 komt de werkzaamheidsgraad met 71,9% onder dit startpunt. Door de wereldwijde economische malaise stokte ook de Vlaamse werkzaamheidsgraad in de meest recente jaren. 29

Thema Socio-economische context en kenmerken van groei Indicator 1.11 Werkloosheidsgraad, in % Definitie het aandeel van de werklozen (15-64 jaar) in de beroepsbevolking (15-64 jaar). Beroepsbevolking: het aantal personen dat actief is op de arbeidsmarkt, hetzij als werkende hetzij als werkloze (werkzoekende). Werkloze (in de ILObetekenis), iedere persoon die in de referentieweek geen bezoldigde betrekking had, actief op zoek is naar een betrekking (minstens één sollicitatie in de periode van vier weken die eindigt met de referentieweek) en beschikbaar zou zijn om binnen de twee weken te beginnen te werken. Gewenste richting verlaging van de werkloosheidsgraad Dimensies in % Vergelijking ruimte Vlaams Gewest Vergelijking tijd 1999-2013 Frequentie en stiptheid jaarlijks Laatst gewijzigd 16/10/2014 Meetmethode Bron data Meer informatie EAK-survey (Enquête Arbeidskrachten of Labour Force Survey), die op Europees niveau wordt georganiseerd. FOD Economie - ADSEI EAK, Eurostat LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE) http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/393.htm 30

Werkloosheidsgraad, in % 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 Vlaams 6 Gewest 5,4 4,3 4,0 4,9 5,7 5,4 5,5 5,0 4,4 3,9 5,0 5 4 3 2 1 0 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Bespreking In 2013 steeg de globale ILO-werkloosheidsgraad (15-64 jaar) in het Vlaamse Gewest verder tot 5,1%. Net zoals de voorgaande jaren waren Vlamingen op beroepsactieve leeftijd minder vaak op zoek naar een job dan gemiddeld genomen in de Europese Unie. 31

Thema Indicator Definitie Gewenste richting Dimensies Socio-economische context en kenmerken van groei 1.12 Ouderen-afhankelijkheidsratio Populatie (20-64 jaar)/ Populatie (65 jaar en ouder): deze ratio geeft aan hoeveel personen uit de actieve leeftijdsgroep instaan voor een oudere. Toename van de ouderen-afhankelijkheidsratio geen Vergelijking ruimte Vlaams Gewest Vergelijking tijd 1999-2013 Frequentie en stiptheid jaarlijks Laatst gewijzigd 16/10/2014 Meetmethode Bron data Meer informatie wettelijke bevolking op basis van het Rijksregister FOD Economie - ADSEI http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/structuur/woonplaats/ 32