AAN DE HOGË RAAD PFR NEDERLANDFM Naar aanleiding van üw brief van 29 september 2011 heb Ik de eer het volgende op te merken.

Vergelijkbare documenten
Naar aanleiding van uw brief van 18 oktober 2011 heb ik de eer het volgende op te merken.

AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Naar aanleiding van uw briefvan 11 april 2013 heb ik de eer het volgende op te merken.

R/?6o3. X2. i.v. te betreffende de aanslag vennootschapsbelasting. Toelichting. Den Haag, 8 SEP Kenmerk:

^ 2, 09/00344, inzake WIÊÊIÊÊÊÊÊ te mm^^iêê betreffende de aan hem opgelegde

In artikel 7, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 is het volgende bepaald.

De Hoge Raad der Nederlanden,

3 SFR. 20« Den Haag, Kenmerk:

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

Edelachtbaar college,

.. ' :,> ' ',!. ' ' : Naar aanleiding van uw brief yàn 26 september 2017 heb ik de eer het vólgende op te mérken.

Naar aanleiding van uw brief van 6 januari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

CxS/oiaéi cas. Den Haag, 22 OKT 2008 AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN. Kenmerk: DGB

Naar aanleiding van uw brief van 11 februari 2011 heb ik de eer het volgende op te merken.

Naar aanleiding van uw brief van 6 juni 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

A. Het in het belastbaar inkomen 1998 begrijpen van het voordeel uit het tegen inkoopsprijs aankopen vaneen auto, groot fl

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

Naar aanleiding van uw brief van 31 mei 2011 heb Ik de eer het volgende op te merken.

Naar aanleiding van uw brief van 22 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

2. Cassatiemiddelen Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen:

Hoge Raad der Nederlanden

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden.

I n z a k e: T e g e n:

Naar aanleiding van üw brief van 20 november 2018 heb ik de eer het volgende op te merken.

ECLI:NL:HR:2017: Geding in cassatie. Uitspraak

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 8 maart 1988 *

1.2 Belanghebbende heeft op 24 maart 2004 bij de gemeente Zaanstad een aanvraag voor eén bouwvergunning eerste fase ingediend.'

i (Verenigd Koninkrijk) betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie

1 Het geding in feitelijke instanties

DenHaa9 '05JAN2010. Kenmerk: DGB

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

ECLI:NL:RBZWB:2013:7492

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

2. Conclusie Op grond van al het vorenstaande kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Wij verzoeken Uw Raad daarom de uitspraak van het Hof te

«**«<*«rtr wn P: 2/7. mei 2018 heb ik de eer het volgende opte. Vooraf. TOta»^ «" t(jn dbmveiplicjg' Z* T* Middel. n met 31 december 2014.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6797) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1 Het geding in feitelijke instanties

Aftrek en/of compensatie van btw definitief na verwerken factuur?

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987

Hoge Raad / Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over de directeur Belastingen van de Belastingdienst niet gegrond.

Namens de vennootschap onder firma V.O.F. Ik bouw betaalbaar in Almere:

Beroep in cassatie tegen de uitspraak van Hof 's-hertogenbosch F 09/03362 Og -OLp. <S ö co a inzake de gemeente Gemert-Bakel.

HOGE RAAD, 24 april 1991 (nr ) (Mrs. Jansen, Van der Linde, Baardman, Bellaart, Korthals Altes)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

HOGE RAAD ARREST. nr. 31/695. gewezen op het beroep in cassatie van X te Z. tegen

ten deze vertegenwoordigd door en domicilie kiezende ten kantore van advocaat/belastingkimdig^ i

ECLI:NL:RBDHA:2017:15972

ECLI:NL:HR:2013:BZ5048

Leerlingenvervoer en btw Hoge Raad stelt prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

Rechtbank Oost-Nederland 14 maart 2013, nrs. AWB 12/1843 en AWB 12/3008

Feiten. Standpunt inspecteur

's-gravenhage (hierna: het Hof) van 1 mei 2009, onder nummer BK 07/ heeft afgewezen.

Gerechtshof Den Haag BK-15_ Belastingrecht. Hoger beroep. Rechtspraak.nl FutD

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit. Verloop procedure en feitelijke achtergrond

Uitspraak 22 oktober rolnr. 95/82 M I. Griffie 3050/81 Type: ev. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer;

ECLI:NL:GHAMS:2001:AB0583 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00157

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N,

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

LJN: BF7176, Hoge Raad, Print uitspraak. Datum uitspraak: Datum publicatie: Soort procedure: Cassatie

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 februari 2013, nummer AWB LEE 11/2397, in het geding tussen belanghebbende en

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013


BESLUIT. 3. De Raad heeft wegens de hiervoor in randnummer 1 genoemde overtreding aan Bouwbedrijf P. Moll B.V. een boete opgelegd.

Hoge Raad der Nederlanden, Edelhoogachtbaar College,

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

Naar aanleiding van uw brief van 14 augustus 2013 heb ik de eer het volgende op te merken.

GERECHTSHOF AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL. van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

1.2. Het Gerechtshof heeft nagelaten te onderzoeken hoe de Belgische autoriteiten de beschikking hebben gekregen over de deze microfiches.

Naar aanleiding van uw brief van 21 januari 2013 heb ik de eer het volgende op te merken.

Toelichting op het middel. Den Haag, 30 OKT Kenmerk: DGB

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Enkelvoudige Belastingkamer. een uitspraak en een besluit van de Inspecteur der omzetbelasting te Y, de inspecteur.

Datum van inontvangstneming : 28/03/2013

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 27 oktober 1993 *

/ Belastingrecht. Hoger beroep

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

RAADSINFORMATIEBRIEF 17R.00447

Cassatieberoep van de Staatssecretaris inzake de 12% regeling : BPM: afschrijvingsbasis gebruikte auto. 13 mei 2011, 1:00 uur

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Edelhoogachtbare dames en heren,

Besluit van 25 januari 2013, nr. BLKB 2013/82M, De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Bestuurdersaansprakelijkheid wegens het onverantwoord verstrekken van een risicovolle lening

ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258


Hoofdstuk 270 / De winst- en verliesrekening 270.1

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

ARREST VAN HET HOF (Zesde Kamer) 8 februari 1990*

Transcriptie:

Den Haag, 3 NOV 2011 Kenmeric: DGB 2011-6082 Motivering van het beroepschrift In cassatie (rolnummer 11/04272) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 16 augustus 2011, nr. X 10/00268, inzake iiii'iii B.V. te twiiéiiwli betrefiende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak van 1 Jahuari 2005 tot en met 31 december 2005. AAN DE HOGË RAAD PFR NEDERLANDFM Naar aanleiding van üw brief van 29 september 2011 heb Ik de eer het volgende op te merken. Als middel van cassatie draag ik voor: Schending van het Nederlandse recht, met name van het bepaalde in de artikelen 1 en 4 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) en/of artikel 8:77 van da Algemene wet bestuursrecht, doordat het Hof van oordeel Is dat belanghebbende op het moment van ontvangst van de onderhavige betalingen van de Staat geen prestatie heeft verricht In de zin van de Wet, zulks In verband met het hiemavolgende ten onrechte althans op gronden die deza beslissing niet kunnen dragen. Voor de vaststaande feiten kan worden verwezen naar onderdeel 2 van de uitspraak van het Hof. Daarin zijn in het bijzonder opgenomen de bepalingen van de overeenkomst die door belanghebbende met de Staat, vertegenwoordigd door het IVlinisterie van Defensie, is gesloten. Ingevolge die overeenkomst heeft de Staat in 2005 een bedrag van 1.065.000 aan belanghebbende betaald. Het gesdiil betreft de beantwoording van de vraag of de door de Staat betaalde bijdrage kan worden aangemerkt ais een vergoeding voor een door belanghebbende verrichte prestatie in de zin van de Wet. Het Hof beantwoordt die vraag uiteindelijk ontkennend, met welk oordeel ik mij niet kan verenigen. Het Hof is van oordeel dat de overeenkomst veeleer het verstrekken van krediet door de Staat aan belanghebbende behelst. Dit oordeel acht ik in het licht van de vaststaande feiten (rechtens) onjuist - mede bezien ln Payinii 1

het licht van wat onder kredietverstrekking wordt verstaan - en in ieder geval zonder nadere motivering onljegrijpelljk, Met het Hof (r.o. 4.4.) ben Ik van mening dat, mede gelet op het zogenoemde CPP-arrest van het Hof van Justitie van 25 febmari ig99, zaak C-349/96, BNB iggg/224, de onderhavige overeenkomst één prestatie met meerdere elementen behelst die zo nauw met elkaar zijn verbonden, dat zij objectief gezien een niet ta splitsen prestatie vormen, en dat splitsing daarvan kunstmatig zou zijn. Vervolgens dient het Hof aan de hand van de kenmerkende en essentiële elementen van da overeenkomst tot een dulding van da prestatie te komen. Het Hof komt tot de conclusie dat tn dezen sprake is van kredietverstrekking door de Staat aan belanghebbende. Een oordeel dat naar mijn mening blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting aangaande het begrip kredietverstrekking dan wei In het licht van de vaststaande feiten (volstrekt) onbegrijpelijk is. Het Hof acht hiertoe doorslaggevend dat: - de bijdragen die de Staat in het kader van de overeenkomsten heeft: verstrekt dienen te worden terugbetaald met vermeerdering van rente, - de Staat als Investeerder in de ontwikkeling geen product ter beschikking gesteld krijgt, doch slechts een "preiferred buyer^positie verkrijgt. Ml. Het onder het eerste gedachtestreepje opgenomen element mist feitelijke grondslag dan wel Is onvolledig. Ingeval kan worden aangenomen dat belanghebbende geen wanprestatie pleegt betreffende de verrichte ontwikkelwetkzaamheden en de dienaangaande te leveren voortgangsrapportages (Annexen A en B) valt In de overeenkomst geen enkele terugbetalingsverplichting te lezen of begrijpen, anders dan de hiema nog te bespreken betaling door belanghebbende aan de Staat van 2% van de opbrengst van verkopen aan derden. Een 'terugbetaling' die zich overigens nu juist afspeelt in het traject nadat het medicijn Is ontwikkeld, waaraan het Hof blijkens het tweede gedachtestreepje en r.o, 4.5. en 4.6. minder betekenis wenst toe te kennen en Juist meer focust op het ontwikkelingstraject van het medicijn. Binnen dat ontwikkelingstraject kunnan we constateren dat, mits belanghebbendo geen wanprestatie pleegt, van een terugbetalingsverplichting geen sprake is. Indien de desbetreffienda werkzaamheden dus niet tot de beoogde ontwikkeling en regisb-atie van het medicijn 'Anthraxumab' zou leiden, dan resteert: voor Pagina 2

belanghebbende geen schuld jegens de Staat. Sterker nóg, belanghebbende heeft vanaf dé aanvang van deze overeenkomst al niet een schuldenaarpositle Jegens de Staat, hetwelk bij een kredietverstrekking uiteraard wel het geval is. In een kwalificatie als verstrekken van krediet ligt Immers besloten dat de ontvanger van het geld een schuld heeft tegenover de geldverstrekker, waarvan in de vaststaande feiten niets is vastgesteld. Integendeel, op geen enkele wijze is gebleken dat belanghebbende ter zaké van deze overeenkomst een schuld in zijn jaarstukken heeft opgevoerd. Door desondanks te oordelen dat ln casu sprake is van het verstrekken van krediet door de Staat aan belanghebbende geeft het Hof dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting rnet betrekking tot het begrip kredietverstrekking dan wel zijn de vastgestelde feiten daartoe volstrekt ontoereikend. Ad 2. Het onder het tweede gedachtestreepje opgenomen aspect overtuigt geenszins, reeds omdat voor het verrichten van een dienst geen noodzaak bestaat dat een product ter beschikking wordt gesteld. Indien met het Hof zou worden verondersteld dat da kenmerkende elementen van de overeenkomst dienen te worden gezocht in de ontwikkeling van het medicijn (artikel 2 van de overeenkomst) en dus min of meer geabstraheerd zou moeten worden van het 'nafraject', resteert mijns Inziens het volgende. Tegenover de betaling door de Staat van een bedrag van maximaal 3 min verplicht belanghebbende zich tot de ontwikkeling van een medicijn tegen miltvuurinfectie (antrax). Een medicijn dat door het Ministerie van Defensie met name noodzakelijk wordt gracht, omdat juist het defensiepersoneel ean verhoogd risica loopt op een besmetting met het antraxvirus. Indien die ontwikkeling op een goede wijze wordt uitgevoerd door belanghebbende Is gean sprake van een schuld aan de Staat. lk vermag niet ln te zien dat een dergelgke overeenkomst bestaande uit de door belanghebbende onder bezwarende titel verrichte prestatie buiten het bereik zou vallen van de artikelen 1 en 4 van de Wet. Voor de goede orde merk Ik nog op dat ook indien de door da Staat te betalen vergoeding als een subsidie wordt geduid, deze tot de heffingsgrondslag als bedoeld in artikel 8 van de Wd: dient te worden gerekend, méde gezien het in dezen aan de Staat toe te rekenen verbruik van de prestatie cq. het als gebruiker van de prestatie kunnen aanmerken van de Staat. Vgl. het arrest van uw Raad van 20 februari 2009, nr. 41209, BNB 2009/127. Mitsdien zou ook bij het slechts In acht nemen van de ontwikkelingsfase, zoals het Pagina 3 9 /t^ #

Hof voorstaat, een kwalificatie als verstrekken van krediet door de Slaat aan belanghebbende niet in overeenstemming zijn met de vastgestelde feiten. Zodoende snijden de twee gronden (onder de gedachtestreepjes) die de basis vormen voor de door het Hof getrokken conclusie geen hout. De in het veriengde daarvan In r.o. 4.6. gebezigde opmerkingen zijn In dit kader mijns inziens het beste te kenschetsen als doel- annex cirkelredeneringen. Kenmerkend voor een kredietovereenkomst acht ik in Iéder geval dat er voor de ontvanger een schuld ontstaat ter grootte van da hoofdsom, die In beginsel wordt terugbetaald. Het Hof gaat daaraan voorbij door in r.o. 4.6 te oordelen dat nu op het moment van aangaan van de overeenkomst al rekening wordt gehouden dat geen terugbetaling zal volgen, er niet aan in de weg staat dat de overeenkomst In wezen ziet op het verkrijgen van krediet. Daarenboven Is het verienen van krediet een unierechtelijk begrip (artikel 135, lid 1, letter b, C en d van de BTW Richtlijn). Vrijstellingen moeten In de regel strikt wonien uitgelegd. De uitspraak van het Hof dient daarmee ook in overeenstemming te zijn. Het Hof heeft mede tegen die achtergrond het begrip krediet thans sowieso te 'ruim' uitgelegd, door te oordelen dat de mogelijkheid dat geen terugbetaling zal volgen er niet aan in de weg staat dat de overeenkomst in wezen ziet Op het verkrijgen van krediet. Tevens Is de vraag gerechtvaardigd of naar maatstaven van unlerecht ten principale wel sprake kan zijn van krediet Ingeval de "terugbetaling" bestaat uit een percentage van de omzet WJ verkoop aan derden van de (nog te ontwikkelen) producten. Ad 3. In mijn visie dienen voor een juiste kwalificatie van de in de overeenkomst besloten liggende prestatie alle aspecten van die overeenkomst te worden meegenomen, dus met inbegrip van het traject na de ontwikkeling van het medicijn. Het bepaalde in Annex C van de overeenkomst - outline of contract between the State and teailléitsb on the purchase, delivery and stockpiling of Anthraxumab - dient zodoende ook in de beschouwingen te worden betrokken. Naar mijn mening is het kenmerkend en essentiële element van de overeenkomst dat belanghebbende tegen vergoeding primair de ontwikkeling van het medicijn verricht en aansluitend bepaalde specifieke rechten verieent aan de Staat. Het betreft het recht om het medicijn Antraxumab (na Pagina 4 9 /3 #

ontwikkeling en registratie) tegen een gereduceerde prijs te mogen kopen, fiet redit om dit medicijn (royalty free) te mogen gebruiken en het recht om fiet medicijn op voorraad te (mogen) houden. De Staat verwerft met deze overeenkomst het recht van bevoorrechte koper. Dat de essentiële en kenmerkende elementen van de overeenkomst niet bestaan uit het verstrekken van krediet, maar uit het tegen vergoeding ontwikkelen van het medicijn en het verlenen van bepaalde rechten, blijkt uit het volgende: 1^ a. Uit de preambule van de overeenkomst tussen ^/gb^^êêt^ en het Ministerie van Defensie (onderdeal: "introduction*) wordt het doel van de overeenkomst uiteengezet. IHet doel van de overeenkomst bestaat eruit dat de Staat het noodzakelijk acht dat er een medicijn beschikbaar komt tegen het biologische wapen "Anthrax" en dat de Staat daarvoor een financiële bijdrage wll leveren. Hierbij gaat hel niet zozeer om het ontwikkelen van een medicijn ten behoeve van da bevolking als geheel. De ontwikkeling van het medicijn vindt plaats met het oog op de specifibka behoefte van het Ministerie van Defensie. Pit blijkt bijvoorbeeld uit het doel van de ontwikkeling, zoals die in artikel 1 van de overeenkomst (deflnitie Defence Purpose) Is verwoord. yc De overeenkomst heeft voorts tot doel dat üi^ M^aan de Staat - ingeval hat komt tot registratie van het medicijn - In ruil voor dia financisie bijdrage het reclit verschaft het medicijn tegen een gereduceerde prijs te mogen kopen en het recht verschaft van meest bevoorrechte koper (preferred buyer). Het doel van de overeenkomst Is derhalve niet het verstrekken van krediet. b. In het feitencomplex zoals vastgesteld door het Gerechtshof is ook het object van de overeenkomst opgenomen (onderdeel "ARTICLE 2 - OBJECTIVE"). ' In artikel 2.2 Is bepaald dat de Staat de noodzaak onderkent om een antl-anthrax drug beschikbaar te hebben en dat zij financieel zal bijdragen voor het ontwikkelen van en registreren van (het medicijn) Anthraxumab. In artikel 2.3 Is vervolgens bepaald dat de Staat ats tegenprestatie voor haar financiële bijdrage het recht verkrijgt om het medicijn Anthraxumab (na ontwikkeling en registratie) te kopen In da Pagina S

landen waar het medicijn op voorgeschreven wijze wordt geregistreerd en legaal verkrijgbaar is. Tevens verkrijgt de Staat het recht om het medicijn op voorraad te hebben. Voorts Is in artikei 2.3 bepaald dat de Staat het recht verkrijgt om Anthraxumab te gebruiken voor defensieve doeleinden in elk land waar da Staat dit - naar eigen oordeel - nodig heeft. Met andere woorden, uit artikel 2 van da overeenkomst blijkt hetgeen partijen met da overeenkomst beogen, namelijk dat de Staat aan belanghebbende een bijdrage betaalt voor ontwikkeling en registratie van een medicijn tegen Anthrax en dat belanghebbende In ruil daarvoor aan de Staat rechten verleent, ln alle landen waar het medicijn Anthraxumab wordt goedgekeurd en wordt geregistreerd. c. In het eerste deel van artikel 10 van de overeenkomst Is bepaald dat de Staat het recht vérkrijgt om het medicijn te kopen tegen gereduceerd tarief. In het tweede deel van artikei 10 wordt vervolgens bepaald dat SBHHI^ de bijdrage van de Staat zal "terugbetalen" ingeval het medicijn aan derde partijen wordt verkocht. De terugbetaling bestaat uit 2% van dé ontvangen verkoopopbrengst. De "terugbetaling" Is gemaximaliseerd tot de verstrekte bijdrage van de Staat, verhoogd met rente. Het kenmerkende en essentiële element varj. artikel 10 van de overeenkomst Is niet de "terugbetaling van de bijdrage", maar de prijs van ds toekomstig aan de Staat te leveren medicijnen. De voorwaarde dat er terugbetaald moet worden Ingeval het medicijn aan derden wordt geleverd, duldt erop dat belanghebbende een soort van licentie verstrekt aan de Staat c.q. de verplichting op zich neemt om voor (door)betaling van dia 2% aan de Staat zorg le dragen ingeval het medicijn aan derden wordt verkochti d. In artikel 11 van de overeenkomst is vervolgens bepaaid dat de Staat het recht verkrijgt van (een niet exclusief royalty-free) licentierecht voor eigen defensiedoéleinden, Hét Gerechtshof heeft ten onrechte dit onderdeel niet mede aangemerkt als zijnde kenmerkend en essentieel. e. Bij de overeenkomst behoort "Annex C". Evenals in de overeenkomst heeft Annex C een soort preambule. In Pagina 6 8 //

deze preambule staat dat partijen (MMpi^^^ en de Staat} de Intentie hebban om - na ontwikkeling en registratie van het medicijn Anthraxumab - een leveringscontract aan te gaan en dat partijen met Annex C de hoofdlijnen van het toekomstig te sluiten contract willen vastleggen. Ook Annex C heeft derhalve niet het kenmerk en niet het essentiële doel om krediet te verstrekken, maar heeft als doel op hoofdlijnen afspraken te maken voor toekomstige leveringen. Derhalve ben ik van mening dat het oordeel van het Hof dat belanghebbende op het moment van ontvangst van de onderhavige betalingen van de Staat geen prestatie heeft verricht In de zin van de Wet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting dan wel in het licht van de vaststaande feiten onbegrijpelijk is. De door het Hof gegeven kwalificatie van verstrekken van krediet door de Staat aan belanghebbende Is evenmin in overeenstemming (te brengen) met de in de vastgestelde feiten opgenomen bepalingen van de overeenkomst. > Voor de goede orde merk ik op de Rechtbank Leeuwarden naar mijn mening met haar uitspraak van 14 oktober 2010, nr. 08/01270, op goede gronden een juiste uitspraak heeft gedaan. Op grond van het vorenstaande ben ik van oordeel dat de uitspraak van het Hof niet In stand zal kunnen blijven. DE STAATSSECRETARIS VAN HNANCIËN, namens deze, De DIRECTEUR-GENERAAL BELASTINGDIENST, loco Pagina 7 8 /S #