De Wilde averuit (Artemisia campestris subsp. campestris) in Nijmegen



Vergelijkbare documenten
Notitie. Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas)

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen

hoofdjes, dat langer is dan deze (Rijksherbarium, Leiden) Bij het gereedmaken van het verspreidingskaartje van Filago pyramidata L.

Prachtanjer (Dianthus superbus L.) terug. in Nederland, maar... via natuurlijke weg? Inleiding

memo gemeente Lingewaard, Dion Steenbergen , hoofdlijnen mitigatieplan kleine wolfsmelk Houtakker II, Bemmel

Korte mededeling. Geschubde mannetjesvaren in Nederland voor het eerst op een muur gevonden

Kleine schorseneer aan het infuus voortgang herstelplan in Drenthe

Struinen door De Stille Kern

Natuur in de IJsseldelta

Bermenplan Assen. Definitief

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode

Advies betreffende de verspreiding van het kruipend moerasscherm langs de Grote Geule (Beveren-Waas)

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst

Warkruid (Cuscuta) LPW-Florasleutel samengesteld door Bert Berten

Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg

CGM/ Advies Inperkingsmaatregelen voor werkzaamheden met genetisch gemodificeerde Geranium robertianum en Geranium pyrenaicum

Kleurkeur: keurmerk voor goed bermbeheer. Context: steeds minder insecten. -76% insectenbiomassa Anthonie Stip

De Staart in kaart. 4 jaar bosontwikkeling op voormalige akkers

Groene glazenmaker in de provincie Groningen

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, september 2008

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

Wespenorchis (Epipactis)

Boerenwormkruid (Tanacetum vulgare)

Heideblauwtje Argus-Bläuling en Heivlinder Ockerbindinger Samtfalter. in de Nederlands-Duitse Grensstreek. Jan Hermans NHGL Peter Kolshorn - BSKS

BEHEERPLAN BATENDIJK (ONG.) TE BORCULO

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, 31 augustus - 2 september 2009

: Geschiedenis lezen aan planten; populaties met wortels in het verleden. Piet Bremer Provincie Overijssel

Waarnemingen. AIC te Castricum

Achtergrondinformatie

BERGVENNEN. ROUTE 2,3 km

Flora van open moerassen,

Aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Mevrouw dr. J.M. Cramer Postbus GX Den Haag

Ecologisch werkprotocol voor het verplaatsen van een Tongvaren (Asplenium scolopendrium) in een kassencomplex te Strijen (Zuid-Holland)

Toekomst agrarisch natuur- en landschapsbeheer rond Winterswijk. Jan Stronks

Brabantse bijen behoeven betere bescherming (beknopte beschouwing betreffende beheer & beleid) Tim Faasen

Het wel en wee van het gentiaanblauwtje in Kampina

2 Bemesting Meststoffen Soorten meststoffen Grondonderzoek Mestwetgeving 49

Onderzoek naar de waarde van een ponyweide aan de Nemelerbergweg 17a (Zwolle) voor de knoflookpad.

Vlinders van de Habitatrichtlijn,

Heidebeheer en fauna. Verslag veldwerkplaats Droog Zandlandschap Strabrechtse Heide, 4 juni 2009

De Dennen. Wandelen. Paardrijden. Fietsen. Onderedeel van Nationaal Park Duinen van Texel

niet-inheemse vaatplanten in Nederland

Reptielen van de Habitatrichtlijn,

LPW-Florasleutel samengesteld door Bert Berten. Klokje (Campanula)

Lesbrief. Dijken. Kijken naar dijken. Afdeling Communicatie waterschap Hollandse Delta

Pagina 1 van 7 Archeologie West-Friesland, Nieuwe Steen 1, 1625 HV Hoorn, Postbus 603, 1620 AR Hoorn

Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord

De grond waarop wij wonen.

Project rosse sprinkhaan: monitoringverslag 2001

HYPERICUM 11, maart 2013

Oplegnotitie bestrijding Japanse duizendknoop.

1.2 landschap, natuur en recreatie. Landschap

De Japanse duizendknoop

BILAN. RAPPORT 2006 Nijmegen - (GLD) - Nijmegen, Winckelsteegh DEFINITIEF CONCEPT. Veldonderzoek naar rode eekhoorn

Landschappen van Maas en Peel; geschiedenis, kenmerken en waarden van het cultuurlandschap van Noord- en Midden- Limburg

Viltkruiden en droogbloemen in Groesbeek

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Nat schraalland

Herintroductie bever,

Boterbloem (Ranunculus)

Flora van naaldbossen,

Quick scan ecologie Westlandgracht te Amsterdam

Veldverslag zeegrasmitigatielocaties: begin augustus Wouter Suykerbuyk en Laura Govers

Hendriksbosch. Het Hendriksbosch is bezit van de gemeente Nunspeet. Het dennenbos ligt op een steenworp afstand van het station.

De Dennen. Wandelen. Paardrijden. Fietsen. Onderedeel van Nationaal Park Duinen van Texel

3. Inventarisatie. Organisatie. Figuur 1: Grafiek met het aantal retour gezonden inventarisatieformulieren per organisatie.

Kleine tijm: achteruitgang in cascade. E.J. Weeda

De teelt van zonnebloemen

Sedum acre (muurpeper)

Memo. Figuur 1 Ligging Planlocatie (rode ster) (Bron: Google Maps)

Inhoud. Voorwoord 5. Trefwoordenlijst 113. Inhoud

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen

Oefening in hoekenwerk of individueel werk dat d.m.v. een correctiesleutel kan verbeterd worden.

Boom nummer Schouw commissie MH 15 september /70

GRAS IS OM IN TE LIGGEN, deel 105

Woordenschat les 8.1. Vervuilde grond?

NIEUWSBRIEF FLORON-FWT, NR.2, APRIL 1990

Bijen en Landschapsbeheer

Inhaalslag Verspreidingsonderzoek. De mossen van de Habitatrichtlijn: Geel schorpioenmos & Tonghaarmuts. BLWG Rapport

Oevers 2x maaien Oever 2

WERKBLAD OPDRACHTEN. Locatie: De Drie Linden Giersbergen 8 Drunen Nationaal Park De Loonse en Drunense Duinen

Eindrapport DAGVLINDERS OP HET ZEEHOSPITIUMTERREIN TE KATWIJK

Betaalbaar Natuurlijk Groenbeheer in Eindhoven. Frank Verhagen Beheerder natuurlijke gebieden

QUICKSCAN EDESEWEG 51 WEKEROM

Spanningen en ecologische problemen binnen regio s 11

Nader onderzoek flora en fauna. Spoorverdubbeling, Wehl

Planten uit de Habitatrichtlijn

Evolutie van het Melkviooltje en verwanten door hybridisatie en polyploïdie

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, 7-14 juni 2013


Veldinventarisatie ringslang en levendbarende hagedis A37, omgeving Zwartemeer

MEMO maaibeleid. Beheergroep Streefbeeld en maairegime Waar kan dit voorkomen Gazon

Beatrixstraat te Halfweg

Voorbeelden van indeling van levensstadia of levensfasen bij verschillende planten en plantengroepen.

De ontrafeling van in Nederland ingeburgerde Amerikaanse herfstasters (Symphyotrichum Nees subg. Symphyotrichum sect. Symphyotrichum, Asteraceae)

Nieuwe natuur en nieuw land, kolonisatie en rol van uitzaai voorbeelden uit Overijssel en Flevoland

GPS Wandeling Kootwijkerzand

Aantal 2014 Opp. Luchtfoto 2014

Transcriptie:

1 De Wilde averuit (Artemisia campestris subsp. campestris) in Nijmegen Geschiedenis, voorkomen en beheer G.M. Dirkse Gerard.dirkse@natuurmuseum.nl Natuurmuseum Nijmegen Gerard Noodtstraat 121 6511 ST Nijmegen

2009 Stichting Natuurmuseum Nijmegen en omstreken Teksten mogen alleen worden overgenomen met bronvermelding. Oplage: 10 Samenstelling : G.M. Dirkse (Natuurmuseum Nijmegen) Foto s: J.J. Steendam Productie: Natuurmuseum Nijmegen Bezoekadres: Gerard Noodtststraat 121, 6511 ZA, Nijmegen Telefoon: 024 3297070 Fax: 024 3297079 E-mail: info@natuurmuseum.nl Homepage: www.natuurmuseum.nl 2

3 Inhoud Inleiding 4 De Wilde averuit botanisch 4 Vroeger voorkomen 7 Huidig voorkomen 7 Nijmeegse vindplaatsen in het gehele areaal 8 Voorwaarden voor duurzaam beheer 9 Voorstellen voor beheer 9 Voorstel voor monitoring 10 Bijlagen (los bijgevoegd) 1. RD (Rijks Driehoek) coördinaten (in meters) van Wilde averuit (Artemisia campestris subsp. campestris) in Nijmegen. 2. RD (Rijks Driehoek) coördinaten (in meters) van rode-lijst soorten in de Nijmeegse spoorkuil. 3. Verspreiding van de Wilde Averuit (Artemisia campestris subsp. campestris) in Nijmegen: enkele planten bij de Tunnelweg en heel veel in de Nijmeegse spoorkuil. Het spoorwegemplacement bezuiden de Tunnelweg (gelegen tussen de Tunnelweg en de Graafseweg) viel buiten de inventarisatie. 4. Verspreiding van de wilde averuit (Artemisia campestris subsp. campestris) in de Nijmeegse spoorkuil. De meeste planten groeien in de hondenuitlaatplaats, die zich op de kaart verraadt door de opvallende dichtheid aan blauwe punten.

4 Inleiding Nijmegen heeft een rijke flora. Dat is een zegen voor plantenliefhebbers en een verantwoordelijkheid voor de gemeente en alle inwoners. Vanwege de ligging in het oostelijke rivierengebied, is de flora van Nijmegen verrijkt met enige oostelijke en zuidoostelijke droogteminnende plantensoorten, waaronder de Wilde averuit (Artemisia campestris subsp. campestris). Deze soort staat in Nederland op de rode lijst als bedreigd (Van der Meijden 2005). Hoewel de Wilde averuit geen wettelijk beschermde plant is en een vermelding op de nationale rode lijst een lage beschermingscategorie inhoudt heeft Nijmegen, vanwege een extra voorwaarde bij het positieve raadsbesluit over de busbaan door de spoorkuil, toch een bijzondere verantwoordelijkheid voor deze plant. Nijmegen besloot de spoorkuil op te nemen in de stedelijke infrastructuur en tegelijkertijd de zorg op zich te nemen voor het voortbestaan van de Wilde averuit die speciaal in de spoorkuil veel voorkomt. Betrokken omwonenden maken zich sindsdien, al enige jaren, bij herhaling zorgen over het lot van de Wilde averuit in de spoorkuil en weten hun zorgen herhaaldelijk verwoord in lokale kranten. In 2008 wil de gemeente Nijmegen haar verantwoordelijkheid nemen voor instandhouding van de biodiversiteit, door een beheerplan voor de Wilde averuit te laten opstellen. In opdracht van de gemeente Nijmegen behandelt dit rapport het vroegere voorkomen in Nijmegen, geeft het een lijst van de huidige Nijmeegse vindplaatsen en een verspreidingskaart. De Nijmeegse vindplaatsen worden beschouwd in het licht van het voorkomen in Nederland en Europa, in het bijzonder aangrenzend Duitsland. Tenslotte formuleert het voorwaarden voor duurzaam beheer en doet het voorstellen voor beheer en monitoring. Met uitzondering van het onderdeel over de huidige Nijmeegse vindplaatsen, dat op veldwaarnemingen is gebaseerd, is het rapport een verslag van literatuuronderzoek. De Wilde averuit botanisch Planten worden samengevat in soorten, genera, families en hogere groeperingen. Samen met andijvie, sla, witlof, distels, paardenbloemen en asters behoort de Wilde averuit (Artemisia campestris subsp. campestris) tot de Composietenfamilie, Asteraceae, door anderen ook wel Compositae genoemd. Beide namen zijn toegestaan. De familie omvat 32 600 soorten en is de soortenrijkste op aarde (Mabberley 2008). Het geslacht Artemisia (Alsem in het Nederlands) telt 400 soorten. Het zijn geurige (aromatische) kruiden en struiken, die groeien in droge gebieden in de gematigde streken op het noordelijk halfrond: de Russische steppen en Amerikaanse sage brush. Artemisia campestris is een van de veelvormigste soorten uit het geslacht Artemisia. Tutin et al. (1976) vatten in de Flora Europaea de Europese vormen samen in zes ondersoorten. Wagenitz (1987) houdt het voor Midden-Europa voorlopig op drie ondersoorten. In Nederland komen twee ondersoorten voor (Van der Meiden 2005): Duinaveruit (A. campestris subsp. maritima) en Wilde averuit (A. campestris subsp. campestris). Duinaveruit groeit langs de Europese westkust en werd in 1909 voor het eerst in Nederland gevonden (Mennema et al. 1985). Zij komt bij Nijmegen niet voor en blijft in dit rapport buiten beschouwing. Bij Nijmegen komt de Wilde averuit (A. campestris subsp. campestris) voor en daarover gaat de rest van dit rapport. De in afwijking van haar verwante soorten weinig geurige Wilde averuit (A. campestris subsp. campestris) heeft een stevige houtige wortel (tot 1,50 m diep) met boven de grond vele niet bloeiende takken. De planten zijn meerjarig. De bovengrondse delen sterven in de winter grotendeels af. De overwinteringsknoppen bevinden zich tot 50 cm boven de grond. In de voorzomer lopen de planten uit deze bovengrondse knoppen weer uit. De kale, bruinrode

5 stengels groeien vanaf juni gewoonlijk 20-80 cm recht omhoog, maar het basale deel is vaak liggend. Jonge bladen zijn zijdeachtig behaard, maar verkalen snel. De basale bladen zijn 23voudig veervormig ingesneden, met op doorsnede ronde, 1-2 mm brede bladslippen. De bovenste bladen zijn enkelvoudig. De kleine bloemen staan bijeen in bruinige hoofdjes van 1.5-3.5 mm lang. De bloempjes zelf zijn geelachtig of roodachtig (Tutin et al. 1976; Van der Meijden 2005). De bloeitijd is van augustus tot in oktober. De zaden zijn zeer kort levend, zij overleven minder dan een jaar (Tamis et al. 2004). Aangezien de planten geen uitlopers vormen, speelt vegetatieve verspreiding geen rol van betekenis. Wel kunnen de diepwortelende planten jarenlang op dezelfde plaats blijven groeien. Fig. 1. Wilde averuit in de Nijmeegse spoorkuil, juli 2008. Kale, humusarme, droge grond is voor deze soort noodzakelijk voor duurzaam voorkomen.

Fig. 2. Jonge bloeiwijzen van Wilde Averuit. Nijmeegse spoorkuil, juli 2008. 6

7 Vroegere voorkomen De oudste gegevens over het voorkomen van Wilde averuit bij Nijmegen dekken de 19 de eeuw en gaan alle terug op twee Nijmeegse botanici, te weten De Beijer en Abeleven. De Beijer was de belangrijkste Nijmeegse botanicus in de eerste helft van de 19 de eeuw en Abeleven vervulde die rol in de tweede helft van de 19 de eeuw. De Nijmeegse gemeentesecretaris De Beijer heeft, op een enkel stukje na over het kweken van Robinia, zelf niets over de Nijmeegse flora gepubliceerd. Zijn kennis van de Nijmeegse flora is bewaard gebleven in boeken en publicaties van anderen zoals de fora van Van Hall (1825) en de landbouwstatistiek van 1825 (Roessingh en Schaars 1996). De flora van Van Hall was in de eerste helft van de 19 de eeuw de belangrijkste Nederlandse flora. Aan beide werken heeft De Beijer veel bijgedragen. Onze bron voor de tweede helft van de 19 de eeuw, de Nijmeegse apotheker Abeleven, schreef twee Nijmeegse flora s. De eerste publiceerde hij in 1848 samen met Gevers Deijnoot en de tweede publiceerde hij in 1888, alleen. Volgens de oude Gelderse landbouwstatistiek (Roessingh en Schaars 1996), waar De Beijer aan bijdroeg, was Wilde averuit in 1825 een van de algemeenste kruiden in de droge, niet door rivieren overstroomde Gelderse graslanden. Dit beeld klopt niet voor de omgeving van Nijmegen. Bij Nijmegen was zij volgens de opgaven der ouderen, veel minder algemeen. Van Hall (1825) citeert een opgave van De Beijer: 'Bij Nijmegen'. Gevers Deijnoot en Abeleven (1848) zijn specifieker. Zij vonden haar in de Nijmeegse vestingwerken buiten de Hezelpoort, op zandige gronden te Ubbergen, Heumen en St Anna, op de griend te Weurt, in het Oosterhoutse bos. Abeleven (1888) noemt minder vindplaatsen: de voormalige vestingwerken; zandige gronden. Vuyck (1902) catalogiseerde alle Nederlandse plantenvondsten uit de 19 de eeuw. Hij bevestigt de bovenvengenoemde vondsten uit de eerste helft van de 19 de eeuw en vermeldt geen vondsten uit de tweede helft. Hoewel de weinig samenhangende 19 de -eeuwse feiten nauwelijks een conclusie rechtvaardigen, weerspreken zij een afname van vindplaatsen in de tweede helft van de 19 de eeuw niet. Deze conclusie is plausibel omdat de belangrijke groeiplaatsen van de Wilde averuit, zoals de rivierzandafzettingen bij Weurt en Oosterhout evenals de Nijmeegse vestingwerken in die periode voor de landbouw of stadsuitbreiding werden opgeruimd. In de 20 ste eeuw worden wilde averuiten weinig uit Nijmegen gemeld. Heukels (1922) citeert een opgave van J. Kemp voor Nijmegen. Sissingh (1940) vermeldt haar voor de Riethorst bij Plasmolen. Kern en Reichgelt (1952) vonden Wilde averuit op rivierduinen langs de Maas en de Waal. Sloff en Van Soest (1939) suggereren dat haar aanwezigheid op rivierduinen bij Mook en bij Middelaar een 'indringing' vanuit het Waalgebied zou kunnen zijn, bevorderd door de spoorweg Nijmegen-Venlo. Sollman (1980) geeft haar op voor de Kwartierse Dijk bij Babberich. Herrenkohl (1871) vond haar in aangrenzend Duitsland op twee plaatsen benoorden Kleef. Huidige voorkomen Dirkse et al. (2007) vonden de Wilde averuit zeer zeldzaam op schrale zandgrond langs de Waal; op meerdere plekken bij het NS-station van Nijmegen; in de spoorkuil tussen de St Annastraat en het NS-station van Nijmegen. In de periode 1980-2006 kwam de Wilde averuit in Nijmegen in vijf kilometerhokken voor. Zij rapporteren dat sinds 2001 de grote groeiplaats in de spoorkuil wordt verkleind door een busbaan, een fietspad, een speelveld en een hondenuitlaatplaats. En dat in 2003 een groot deel van de groeiplaats door de NS werd ingericht voor de opslag van materieel, een bestemming die door protesten van omwonenden na enkele maanden ongedaan werd gemaakt. De grootste groeiplaats van de Wilde averuit was in ieder geval al vanaf 1990 in de spoorkuil. Maar over het aantal planten dat daar groeide of over hun vitaliteit is niets met zekerheid bekend.

8 Fig.3. De door struiken en bomen omgeven Nijmeegse spoorkuil (juli 2008) met het hoog omheinde trapveldje, de laag omheinde hondenuitrenveld en daarbuiten, helemaal links het niet omheinde hondenlosloopgebied. Het gebied herbergt de grootste populatie van Wilde averuit in de omgeving van Nijmegen. In de hondenuitrenveld groeiden ten tijde van de inventarisatie naar schatting 2000-4000 planten van de Wilde averuit. In 2008 werd Wilde averuit in de spoorkuil en enkele plaatsen daarbuiten ongeveer per meter gekarteerd. Daarvoor werd het hele gebied van de hondenuitlaatren en het hondenlosloopgebied in stroken van ongeveer een meter afgelopen. Elke Wilde averuit die meer dan een meter van een andere af stond werd gekarteerd. Dit werk werd uitgevoerd met een hand held computer en een met bleutooth daaraan gekoppelde gps. De waarnemingen werden vastgelegd met het programma Turbovegce. Wilde averuit werd vastgesteld in de Nijmeegse spoorkuil en langs het goederenspoor bij de spoortunnel. In de spoorkuil komt zij alleen voor aan de zijde van de Dr. Jan Berendsstraat. Daar staat zij naar schatting met 2000-4000 exemplaren zowel in het omheinde deel van de hondenuitlaaren als daarbuiten in het niet omheinde deel, het zogeheten hondenlosloopgebied. Zij staat niet alleen in de hondenuitlaatplaats, maar ook op de recent gevormde zandige hellingen van de voetgangerstrap die van de bushalte omhooggaat naar de Dr. Jan Berendsstraat. Hoewel minder, komt zij ook voor in de zandige berm tussen het fietspad en de busbaan. Het voorkomen op de beide recent ontstane milieu s maakt aannemelijk dat de Wilde averuit zich lokaal gemakkelijk verspreid. Langs het goederenspoor bij de Tunnelweg staan verspreid nog een tiental planten. Dit is het restant van een grotere populatie die hier in 2005 werd aangetroffen. Kort geleden zijn in het spoortraject boven de Tunnelweg en vandaar naar het noorden, waar in 2005 nog wilde averuiten groeiden, een voorziening voor voetgangers aangelegd en de bielzen vervangen. Vermoedelijk groeit Wilde averuit op meer plaatsen op het spoorwegemplacement. Omdat verdere verkenning langs de sporen niet mogelijk bleek, moet dit potentiële groeigebied verder buiten beschouwing blijven. De recente Nijmeegse vindplaatsen liggen in twee kilometerhokken. Alle populaties ogen vitaal, dat wil zeggen vertonen geen opvallende sporen van vraat, aantasting of gebrek, zoals bladverkleuring. Nijmeegse vindplaatsen in het gehele areaal. De Wilde averuit komt voor in een groot gebied van West-Europa tot ver in Rusland. De west grens van het areaal volgt op afstand de Atlantische kust van de Pyereneën over Denemarken naar Zuid-Zweden. Over Finland strekt het areaal zich ver naar het oosten. Zij komt niet voor in regenrijke vlaktes en middelgebergten. Afhankelijk van de opvattingen over de indeling in soorten (taxonomie) strekt het zich uit over meer of minder grote delen van het noordelijk

9 halfrond, inclusief Amerika. Langs de westgrens in Europa raakt het areaal steeds meer verbrokkeld. In het oosten van Duitsland is het nog aaneengesloten, maar halverwege splitst het zich en begint de verbrokkeling. Westelijk Niedersachsen, Nordrhein-Westfahlen en Hessen vormen een wig tussen het noordelijke deel in Oost-Niedersachsen en Sleeswijk- Holstein, en zuidelijke uitloper in Beieren, Zuid-Hessen, de Pfalz en Rheinland. Vanuit Rheinland strekt zich een steeds ijler wordende uitloper van het areaal Naar Nederland uit (Benkert et al. 1996; Haeupler & Schönfelder 1989). De dichtstbijgelegen Duitse vindplaatsen liggen aan de Rijn bij Wissel en iets verder langs de Lippe (Haeupler et al.2003). De grote groeiplaats bij Wissel telt naar schatting honderden vitale planten. De Wilde averuit is in Nederland verspreid in het oostelijke rivierengebied en in de Zuidhollandse duinen. In Nederland is de Wilde averuit in essentie een plant van met rivierdalen geassocieerde zandafzettingen. Volgens Mennema et al. (1985) wordt haar verspreiding weliswaar begunstigd door spoorwegen, maar gaat zij desondanks sterk achteruit tengevolge van zandwinning en graslandverbetering langs de rivieren. Te Linde en Van den Berg (2003) vermelden een handjevol vindplaatsen langs de IJssel en de Waal en constateren een achteruitgang ten gevolge van de intensivering van onder andere het graslandgebruik, de verstedelijking en de vermesting van bermen. Zoals eerder gezegd is de Wilde averuit in Nederland een bedreigde plantensoort (Van der Meijden 2005) Voorwaarden voor duurzaam beheer Wagenitz (1987) vat de ecologie van de Wilde averuit als volgt samen: open heiden in het gematigd Atlantische gebied tot in de extreem continentale steppen met Absintalsem (Artemisia absinthium); op droge, matig zure tot sterk alkalische bodems, ook in duinen, langs spoorlijnen en op muren. In het laagland groeit zij vooral in warme en droge gebieden. Zij houdt weliswaar stand in bremstruwelen, maar niet in de schaduw van bos. In hooiland houdt zij het evenmin vol. Over noodzakelijk beheer zegt Wagenitz niets. Weeda et al. (1991) geven de ecologie als volgt weer: Met haar diep reikende wortelstelsel en geringe bladoppervlak is zij goed tegen droogte en hitte bestand; anderzijds wordt zij op meer vochten humushoudende bodems door andere planten verdrongen. Ook Weeda et al. (1991) vermelden slechts matregelen die vermeden moeten worden: vergraving, recreatie, zware bemesting, kunstmatige beregening. Voor het beheer mag men er van uitgaan dat Wilde averuit haar jaarlijkse bovengrondse groeicyclus van bladontplooiing tot zaadzetting volbrengt in de periode van juni tot en met oktober. Toegepast op de Nijmeegse situatie wijzen de ecologische samenvattingen op een open, niet gehooid of bemest grasland op matig zure tot basische, vrij schrale, droge, humusarme grond, zonder schaduw van bomen. Brem of jeneverbes mogen opslaan, maar geen bomen. Dit zijn voorwaarden voor het duurzaam voortbestaan van de Wilde averuit in Nijmegen. Voorstellen voor beheer Enige betreding of gegraaf door honden kan geen kwaad, kan zelfs gunstig zijn want het terrein blijft daardoor open. De voorstellen voor het beheer van de groeiplaats van Wilde averuit in de spoorkuil houden vooral maatregelen in die vermeden dienen te worden. Aangezien de planten van zon en droogte houden en schaduw door bomen en vochtigheid hen doen verdwijnen, dient de omgeving zoveel mogelijk boomvrij gemaakt te worden en de opslag van bomen en bramen geheel verwijderd te worden. Brem mag blijven staan. De begroeiing dient zo weinig mogelijk gemaaid te worden en zeker niet bemest. Zwarte grond, tuingrond is voor de Wilde averuit funest. De vorming van humus moet zoveel mogelijk worden tegengegaan.

10 In het kort en aangenomen dat de situatie in de spoorkuil verder niet wordt gewijzigd: 1 hoe minder bomen hoe beter; 2 hoe minder maaien hoe beter; 3 hoe minder mest en ander afval hoe beter; 4 geen zwarte grond. Dus: 1 haal alle bomen en bramen weg uit de groeiplaatsen, ook de houtige gewassen langs de randen; 2 maai buiten het groeiseizoen (juni-oktober) van de Wilde averuit; 3 haal alle mest en afval weg; 4 verbied gebruik of opslag van zwarte grond. Voorstel voor monitoring Voor monitoring kan worden volstaan met eens per vijf jaar de populatie te karteren, net als dit nu is gebeurd.

11 Literatuur Abeleven, Th.H.A.J. 1888. Flora van Nijmegen (1e gedeelte: Plantae vasculares). Nederlandsch kruidkundig archief Tweede serie deel 5: 250-340. Benkert, D., F. Fukarek, H. Korsch 1996. Verbreitungsatlas der Farn- und Blütenpflanzen Ostdeutschlands. Gustav Fischer, Jena,, Ulm. Dirkse, G.M., S.M.H. Hochstenbach & A.I. Reijerse 2007. Flora van Nijmegen en Kleef 1800-2006, von Nimwegen und Kleve 1800-2006. Het Zevendal, Mook. Gevers Deijnoot, P.M.E. & Th.H.A.J. Abeleven 1848. Flora Noviomagensis sive Enumeratio plantarum circa Noviomagum sponte crescentium (Plant. Phanerog. et Cryptog. contin.). D.J. Haspels, Nijmegen. Haeupler, H., A. Jagel & W. Schumacher 2003. Verbreitungsatlas der Farn- und Blütenpflanzen in Nordrhein-Westfalen. Landesanstalt für Ökologie, Bodenforschung und Forsten Nordrhein-Westfalen, Recklinghausen. Haeupler, H. & P. Schönfelder 1989. Atlas der Farn- und Blütenpflanzen der Bundesrepublik Deutschland. Eugen Ulmer Verlag, Stuttgart. Hall, H.C. van 1825. Flora belgii septentrionalis sive index plantarum indigenarum, quae hucusque in VII provinciis repertae sunt. Vol. 1 pars 1 & 2. J.C. Sepp en zoon, Amsterdam. Herrenkohl, F.G. 1871. Verzeichnis der phanerogamischen und cryptogamischen Gefäss- Pflanzen der Flora von Cleve und Umgegend. Verhandlungen des naturhistorischen Vereins der Preussischen Rheinlande und Westphalens 28: 124-232. Heukels, H. 1922. Nieuwe plantensoorten en variëteiten gevonden in Nederland in 1921. Nieuwe vindplaatsen in Nederland van zeldzame plantensoorten in 1921. De Levende Natuur 26: 344-348. Kern, J. & Th. Reichgelt 1952. Onze rivieroevers, schatkamers voor de floristiek. De levende natuur 55: 106-115; 126-134. Linde, B. te & L.-J. van den Berg 2003. Atlas van de flora van Oost-Gelderland. Stichting de Maandag, Babberich. Mabberley, D.J. 2008. Mabberley s plant-book a portable dictionary of plants, their classification and uses. Cambridge University Press, Cambridge. Meijden, R. van der 2005. Heukels' flora van nederland. Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten. Mennema, J., A.J. Quené-Boterenbrood & A.J. Plate 1985. Atlas van de Nederlandse flora. 2. Zeldzame en vrij zeldzame planten. Bohn, Scheltema & Holkema, Utrecht.

12 Roessingh, H.K. & A.H.G. Schaars 1996. De Gelderse Landbouw beschreven omstreeks 1825. Een heruitgave van het landbouwkundig deel van de Statistieke beschrijving van Gelderland (1826). Vereniging voor Landbouwgeschiedenis, Wageningen. Sissingh, G. 1940. Ongepubliceerde rapportages over de omgeving van Groesbeek en Grave. Archief Staatsbosbeheer. Sloff, J.G. & J.L. van Soest 1939. Het fluviatiele district in Nederland en zijn flora II. Nederlandsch Kruidkundig Archief 49: 268-326. Sollman, F. 1980. De botanische waarde van de Kwartierse Dijk. De Levende Natuur 82: 28-32. Tutin, T.G., V.H. Heywood, N.A. Burges, D.M. Moore, D.H. Valentine, S.M. Walters & D.A. Webb 1976. Flora Europaea. Volume 4. Pantaginaceae to Compositae (and Rubiaceae). Cambridge University Press, Cambridge. Vuyck, L. 1902. Prodromus florae Batavae. Vol. 1. Pars II. Dicotyledonae - Calyciflorae. Nederlandsche Botanische Vereeniging, Leiden. Wagenitz, G. 1987. Gustav Hegi. Illustrierte Flora von Mitteleuropa Band VI Teil 4. Verlag Paul Parey, Berlin/Hamburg Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1991. Nederlandse ecologische flora wilde planten en hun relaties 4. IVN in samenwerking met VARA en de Vewin.