PENDELEN PER MOTORFIETS: EEN IMPACTANALYSE



Vergelijkbare documenten
Doorstromingsstudie: Spitsstrook E19 Noord richting Antwerpen

Emissies van het wegverkeer in België

Doorstromingsstudie: Microsimulatie hoofdwegennet R2 ter hoogte van Tijsmanstunnel

R1 Antwerpen-West Microsimulatie belijningsmaatregelen

DOORSTROMINGSSTUDIE SPITSSTROOK E314

Doorstromingsstudie Weefzone R1 binnenring tussen Antwerpen-Oost en Antwerpen-Zuid Microsimulatie belijningsmaatregelen

Voorbehouden rijstrook op E17 naar R2/E34

Evaluatie 1 jaar LEZ in Antwerpen

Deelrapport Doorrekeningen Plan-MER Oosterweelverbinding (Fase 4) Bijlage 9: Overzichtsgrafieken indicatoren Scenario s zonder exploitatievarianten

Haalbaarheidsstudie spitsstroken

VRT Terzake (November 2011): filekosten

Onderwerp : Simulatie belijningsmaatregelen op R0

Haalbaarheidsstudie spitsstroken

Schatting verliestijden op trajecten. Sven Maerivoet 3 februari 2011

Evaluatie spitsstrook E34-E313

Bestemming 2030: chaos op de autowegen of alternatieve trajecten?

Fijn stof in Vlaanderen; gezondheidseffecten, oorsprong en reductiemaatregelen

Luchtkwaliteit: hoe kunnen lokale overheden het verschil maken? Luchtkwaliteitsconferentie 5 december 2014

Is inhalend vrachtverkeer een achterhaald fenomeen

Gemeente Heusden. Aanvullend onderzoek aansluitingen Drunen Eindrapport

Schatting verliestijden op trajecten

a) Omschrijf in woorden tot welke algemene effecten de introductie van nieuwe transportvoorzieningen leidt. U behoeft het diagram niet te geven.

Wat ging vooraf? Dit is gedaan aan de hand van het beoordelingskader uit de NRD (zie hiernaast).

Belijningsmaatregelen weefzone Ekeren Antwerpen-Noord op A12

SAMENVATTING. Verkeerskundige analyse en MKBA van het Meccanotracé en de Oosterweelverbinding in Antwerpen. In opdracht van:

Mobiliteitsbeheersing en rekeningrijden

Doorstromingsstudie E17 De Pinte - knooppunt Zwijnaarde Microsimulatie belijningsmaatregelen

Notitie Vergelijking Plateau- en Klagenfurtalternatief Rijksweg 74 ten aanzien van luchtkwaliteit

Internalisering van externe kosten van wegverkeer in Vlaanderen. Samenvatting. Griet De Ceuster. Transport & Mobility Leuven

Voertuigverliesuren Verkeersbeeld provincie Utrecht

Langetermijn vooruitzichten voor transport in België: Referentiescenario

Aanbod, gebruik en reistijdverlies hoofdwegennet,

Deelrapport Doorrekeningen Plan-MER Oosterweelverbinding (Fase 4) Bijlage 7: Resultaten modelscenario REF4.3.0

Vooruitzichten van de transportvraag in België tegen 2040

Deelrapport Doorrekeningen Plan-MER Oosterweelverbinding (Fase 4) Bijlage 2: Resultaten nulscenario s (NUL0.0.0 en NUL1.00)

Logistieke Dag Limburg 2012:

De hoofdstuknummers in deze bundel corresponderen met de hoofdstukken in het diktaat 1 VERKEERSSTROOMTHEORIE OF: HOE ONTSTAAN FILES?

Voertuigverliesuren Verkeersbeeld provincie Utrecht

Verwachte effecten van uitbreiding van infrastructuur

Vooruitzichten van de transportvraag in Belgë tegen 2030

INSCHATTING VAN DE IMPACT VAN DE KILOMETERHEFFING VOOR VRACHTVERVOER OP DE VOEDINGSINDUSTRIE. Studie in opdracht van Fevia

b) wat leert dit cijfermateriaal ons over het vergroeningspotentieel/de vergroeningsmogelijkheden van deze voertuigcategorie?

Verkeerskundige analyse en MKBA van het Meccanotracé en de Oosterweelverbinding in Antwerpen

Verificatie en calibratie MaDAM

NOTA. 1. Voorwerp van de nota. 2. probleemstelling

a) Wat was de gemiddelde snelheid gemeten vóór de opstelling van de trajectcontrole?

Onderzoek ontlasten Vlietbruggen. Onderzoeksresultaten. Adviesgroep 10 mei 2016

Examen Verkeerskunde (H01I6A) en Verkeerskunde Basis (H0111B)

Hoe gebeurt de beoordeling van de verschillende alternatieven?

Doorstromingsstudie Gent: B401 en parallelbaan E17

Deelrapport Doorrekeningen Plan-MER Oosterweelverbinding (Fase 4) Bijlage 15: Resultaten modelscenario REF3.2.1

Verkeerskundige analyse en MKBA van het Meccanotracé en de Oosterweelverbinding in Antwerpen

3. Kenmerken van personenwagens

Verkeersafwikkeling weefvak A4 Nieuw-Vennep/Hoofddorp. April 2002

3200 = 40 = 30,5 vtg/km 4200

INTERNALISERING VAN EXTERNE KOSTEN VAN TRANSPORT IN VLAANDEREN: ACTUALISERING Eef Delhaye Griet De Ceuster

FIETSEN BRENGT OP EEN AANZET TOT ECONOMISCHE EVALUATIE VAN FIETSEN, GEZONDHEIDSBATEN INBEGREPEN. Bruno Van Zeebroeck

Rapportage verkeerscijfers CO2-monitor

Kunstlaan 47-49, 1000 BRUSSEL Eric AERDEN Vooruitgangsstraat 56, 1210 BRUSSEL T GSM Persbericht

3 Witteveen & Bos Provincie Noord-Brabant

Analyse omleidingsweg Anzegem

Microsimulatie R0 Onderzoek naar het effect van een mogelijke snelheidsverlaging op de doorstroming

Doelstelling 5: duurzaam en efficiënt verplaatsings en vervoersgedrag

Dit tentamen bestaat uit 6 vragen. Voor elke vraag zijn 10 punten te behalen. Het tentamencijfer is 1+ [aantal punten]/60.

RINGWEG OOST LEIDEN verkeerssimulaties

Hoe gebeurt de beoordeling van de verschillende alternatieven?

Verkeerskundige Analyse van het Meccanotracé en de Oosterweelverbinding in Antwerpen m.i.v. hoofdweg R11

SAMENVATTING Invloed van nieuwe weginfrastructuur op de CO2 uitstoot in België

Project plan-mer. Omvorming van de RO vak A3/E40 (Sint-Stevens-Woluwe) A1/E19 (Machelen) Advies van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie

Waarom zijn er meer files in Brussel terwijl het aantal auto s op de weg vermindert?

Voorburg, 21 januari 197~ Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid SWOV

Proeftuin Leuven. Voorstelling Resultaten. Sven Maerivoet

Kruispunt 1, 2 en 3: Aansluiting N307 - A50

Bijlage B: Ontwerp-tracébesluit A7/N7 Zuidelijke Ringweg Groningen, fase 2

Ontwerp van decreet. Tekst aangenomen door de plenaire vergadering ( ) Nr februari 2012 ( ) stuk ingediend op

Case Simulink EE4- Building a SSV - Team PM1 21 maart 2014

Kerncijfers. 1. Personenmobiliteit. Personenmobiliteit

Hoe komen de annual air quality kaarten tot stand?

17 GEMIDDELD WEEKVERLOOP

Toelichting op vragen over het MER

STUDIENOTA. Onderwerp : 1. Voorwerp van de studienota

ANALYSE VAN DE VERKEERSCONGESTIE IN BELGIË

Luchtkwaliteit in Zeist

Notitie. blad 1 van 8

Stand van zaken onderzoek Brienenoordcorridor Zuid

Kilometerbeprijzing in een stedelijke omgeving

Kilometerheffing vrachtverkeer

Langetermijn vooruitzichten van transport in België: Referentiescenario en twee beleidsscenario s

Federale Overheidsdienst FINANCIEN. Tarieven van de verkeersbelasting

Analyse verkeerseffecten variant 2.1

1 Aanleiding. Randweg Klaaswaal. Provincie Zuid-Holland. Toelichting modelanalyse. 27 juni 2018 ZHA355/Mes/

Dienstorder MOW/AWV/2013/12

Meting zonnepaneel. Voorbeeld berekening diodefactor: ( ) Als voorbeeld wordt deze formule uitgewerkt bij een spanning van 7 V en 0,76 A:

Notitie. Stadsontwikkeling Rotterdam

SISTA. Sven Maerivoet. Katholieke Universiteit Leuven Department of Electrical Engineering ESAT-SCD (SISTA)

STUDIERAPPORT. Onderzoek maatregelen Liefkenshoektunnel

1. De doorstroming op etmaalniveau op de t Goylaan is in 2017 t.o.v licht verbeterd;

Plan-MER Oosterweelverbinding

MIRT-Verkenning A20 Nieuwerkerk aan den IJssel - Gouda

Haalbaarheidsstudie spitsstroken Studierapport Microsimulatie weefstrook E40 Sint-Denijs-Westrem Zwijnaarde

Transcriptie:

PENDELEN PER MOTORFIETS: EEN IMPACTANALYSE Eindrapport in opdracht van: Febiac vzw Woluwedal 46, bus 6 1200 BRUSSEL 21 september 2011 TRANSPORT & MOBILITY LEUVEN DIESTSESTEENWEG 57 3010 KESSEL-LO (LEUVEN) BELGIË +32 (16) 31.77.30 http://www.tmleuven.be Rapportnummer: 10.69 Auteur: I. Yperman (TML)

2

Inhoud INHOUD...3 TABELLEN...4 FIGUREN...5 1 INLEIDING...6 2 EFFECT OP VERKEERSAFWIKKELING EN CONGESTIE...7 2.1 CASE STUDY LEUVEN-BRUSSEL... 7 2.1.1 Referentiescenario... 8 2.1.2 Scenario met modale verschuiving... 19 2.1.3 Effect van modale verschuiving op verkeersafwikkeling... 27 2.2 GLOBAAL EFFECT OP HOOFDWEGENNET... 29 2.2.1 Case study: scenario met modale verschuiving inclusief aanzuigeffect... 30 2.2.2 Voertuigverliesuren en tijdsbaten op het volledige hoofdwegennet... 32 2.3 GLOBAAL EFFECT OP ONDERLIGGEND WEGENNET... 33 3 EFFECT OP EMISSIES... 35 3.1 EMISSIES VAN MOTORFIETSEN EN PERSONENWAGENS... 35 3.1.1 Emissiefactoren... 35 3.1.2 Externe emissiekosten... 38 3.2 CASE STUDY LEUVEN-BRUSSEL: EMISSIEKOSTEN... 40 4 CONCLUSIES... 44 4.1 EFFECT OP VERKEERSAFWIKKELING EN CONGESTIE... 44 4.1.1 Case study -... 44 4.1.2 Globaal effect op hoofdwegennet... 44 4.1.3 Globaal effect op het onderliggend wegennet... 45 4.2 EFFECT OP EMISSIES... 45 REFERENTIES... 46 BIJLAGE A: BESCHRIJVING VAN HET LINK TRANSMISSIE MODEL... 48 3

Tabellen Tabel 1: Waarderingen emissies 2010 in /kg (CO2 in /ton), waardes euro 2009 (bron: De Nocker et al. (2010)) 39 4

Figuren Figuur 1: Het beschouwde studiegebied tussen en 7 Figuur 2: Locaties in het studiegebied waarop telgegevens verzameld worden 9 Figuur 3: Verkeersintensiteiten en snelheden in Sterrebeek richting op dinsdag 18 mei 2010. 10 Figuur 4: waarnemingspunten R0 Zaventem in een intensiteit-snelheid diagram 11 Figuur 5: waarnemingspunten R0 Zaventem in een dichtheid-intensiteit diagram 12 Figuur 6: intensiteiten op de hoofdrijbaan in Sterrebeek richting (opgemeten en gesimuleerd) 13 Figuur 7: snelheden op de hoofdrijbaan in Sterrebeek richting (opgemeten en gesimuleerd) 13 Figuur 8: Filevoortplanting in de ochtendspits in het referentiescenario 17 Figuur 9: Reistijd op de E40 tussen en Sint-Stevens-Woluwe in de ochtendspits in het referentiescenario 18 Figuur 10: pae-waarde van de motorfiets in functie van de verkeersdichtheid 21 Figuur 11: Filevoortplanting in de ochtendspits in het scenario met modale verschuiving 26 Figuur 12: Reistijd op de E40 tussen en Sint-Stevens-Woluwe in de ochtendspits in het scenario met modale verschuiving27 Figuur 13: Reistijd op de E40 tussen en Sint-Stevens-Woluwe in de ochtendspits in het referentiescenario en in het scenario met modale verschuiving 28 Figuur 14: Reistijd op de E40 tussen en Sint-Stevens-Woluwe in de ochtendspits in het referentiescenario en in de scenario s met modale verschuiving 29 Figuur 15: Reistijd op de E40 tussen en Sint-Stevens-Woluwe in de ochtendspits in het scenario met modale verschuiving inclusief aanzuigeffect en in de andere beschouwde scenario s 32 Figuur 16: Emissiefactoren voor motorfietsen en personenwagens op snelwegen in functie van de gemiddelde snelheid 37 Figuur 17: Emissiefactoren van de verschillende polluenten voor motorfietsen en personenwagens 38 Figuur 18: Externe emissiekosten voor motorfietsen en personenwagens op snelwegen in functie van de gemiddelde snelheid 39 Figuur 19: Externe emissiekosten van de verschillende polluenten voor motorfietsen en personenwagens 40 Figuur 20: Externe emissiekosten voor alle voertuigcategorieën op snelwegen in functie van de gemiddelde snelheid 41 Figuur 21: Totale emissiekosten per voertuigcategorie op het traject - in de ochtendspits 42 Figuur 22: Totale emissiekosten per polluent op het traject - in de ochtendspits 43 5

1 Inleiding Het verminderen van de verkeerscongestie en het verbeteren van de luchtkwaliteit ten gevolge van het wegverkeer vormen belangrijke uitdagingen voor onze mobiliteit. In deze studie gaan we na of het pendelen per motorfiets in deze context een bijdrage kan leveren. We onderzoeken of het realiseren van een modale verschuiving van personenwagens naar motorfietsen een effect heeft op de verkeersafwikkeling en congestie. Verder bestuderen we ook welke impact dergelijke modale verschuiving zou hebben op verkeersemissies en luchtkwaliteit. Het rapport is opgebouwd als volgt: In Hoofdstuk 2 wordt het effect op de verkeersafwikkeling en de verkeerscongestie onderzocht van een modale verschuiving in het pendelverkeer van personenwagens naar motorfietsen. Het effect op emissies wordt in kaart gebracht in Hoofdstuk 3. In Hoofdstuk 4 tenslotte worden de belangrijkste conclusies geformuleerd. 6

2 Effect op verkeersafwikkeling en congestie In dit hoofdstuk bestuderen we het effect op de verkeersafwikkeling van een modale verschuiving in het pendelverkeer van personenwagens naar motorfietsen. Omdat motorfietsen minder fysieke ruimte innemen op het wegdek, kan een vlottere verkeersdoorstroming verwacht worden wanneer meer pendelaars hun wagen aan de kant laten staan en zich per motorfiets naar het werk verplaatsen. De impact op verkeersafwikkeling wordt bestudeerd aan de hand van een case study waarbij het verkeer op het snelwegtraject - nauwkeurig gesimuleerd wordt (cf. Sectie 2.1), eerst in een referentiescenario en vervolgens in een scenario waarbij een modale verschuiving optreedt van personenwagens naar de motorfiets. In Sectie 2.2 bekijken we het effect van een modale verschuiving op het globale hoofdwegennet in België. Sectie 2.3 beschouwt tenslotte de globale impact op het onderliggend wegennet. 2.1 Case study - Als case study beschouwen we de verkeersafwikkeling op het snelwegtraject - in een typische ochtendspits. Figuur 1 toont het studiegebied: de snelweg E40 tussen en, met in het Oosten de aansluiting van de E314 op de E40 (in ), en in het Westen de aansluiting van de E40 op de R0 rond (in Sint-Stevens-Woluwe). Figuur 1: Het beschouwde studiegebied tussen en In een eerste stap construeren we het referentiescenario, waarbij de verkeersafwikkeling in de huidige situatie in kaart wordt gebracht (Sectie 2.1.1). Vervolgens beschouwen we een scenario waarbij een modale verschuiving van personenwagens naar motorfietsen gerealiseerd wordt (Sectie 2.1.2). Door vergelijking van beide scenario s kunnen we het effect van de modale verschuiving bepalen op de verkeersafwikkeling (Sectie 2.1.3). 7

2.1.1 Referentiescenario Het referentiescenario geeft de verkeersafwikkeling in de huidige situatie weer. Met behulp van een verkeersmodel worden realistische simulaties gemaakt van de verkeersstromen in het studiegebied. 2.1.1.1 Verkeersmodel Het verkeersmodel dat we gebruiken is het Link Transmissie Model (LTM) dat ontwikkeld werd aan de KU (Yperman (2007)). LTM simuleert verkeersstromen in netwerken op realistische wijze. Het is een dynamisch model dat de evolutie van de verkeerstoestand weergeeft in tijdsintervallen van willekeurige grootte (bv. 5 minuten). Het proces van file-opbouw en fileafbouw wordt in detail gemodelleerd. Dit state-of-the-art model leent zich uitstekend tot het simuleren van files en voortplanting van files in grote verkeersnetwerken. Een gedetailleerde beschrijving van het model en van de werking ervan is opgenomen in bijlage A. Het verkeersmodel wordt gevoed met een verkeersvraag en een verkeersnetwerk. Nadat deze ingevoerd zijn, berekent het model hoe de verkeersstromen zich voortplanten in het verkeersnetwerk. Als output krijgen we een grafische weergave van verkeersintensiteiten, - snelheden en dichtheden op de verschillende netwerkonderdelen in het verloop van de tijd. Het ontstaan en het voortplanten van files wordt gevisualiseerd in een filmpje. Ook de reistijden in het verloop van de tijd vormen een output van het model. 2.1.1.2 Verkeersvraag Een verkeersvraag moet gedefinieerd worden en ingegeven worden in het model. Voor de beschouwde case study kan de verkeersvraag afgeleid worden uit verkeerstellingen die beschikbaar gesteld werden door het Vlaams Verkeerscentrum. We kunnen beroep doen op verkeerstellingen op 7 locaties in het studiegebied, waar continu telgegevens verzameld worden door middel van detectoren die in het wegennet liggen. Deze locaties bevinden zich ter hoogte van het op- en afrittencomplex van (E314), Haasrode (E40), Bertem (E40), Sterrebeek (E40), Kraainem (E40), Wezembeek-Oppem (R0) en Zaventem (R0). Figuur 2 geeft een overzicht van deze 7 locaties waarop telgegevens verzameld worden: 8

Zaventem Sterrebeek Bertem Kraainem Wezembeek-Oppem Haasrode Figuur 2: Locaties in het studiegebied waarop telgegevens verzameld worden Voor elke locatie zijn 6 tellingen beschikbaar: op de oprit, de afrit, de hoofdrijbaan tussen op- en afrit en dit telkens in beide rijrichtingen. De telgegevens op deze locaties werden door het Vlaams Verkeerscentrum beschikbaar gesteld voor de hele maand mei 2011, per tijdsinterval van 5 minuten. Enkel in Bertem waren geen meetgegevens beschikbaar voor de periode mei 2011. Voor deze locatie werd daarom teruggegrepen naar gegevens uit de maand mei 2010. Om een typische ochtendspits weer te geven wordt de ochtendspits van donderdag 12 mei 2011 geselecteerd. Op deze dag is het totale verkeersvolume in de ochtendspits gelijk aan de mediaan van de verkeersvolumes in de ochtendspits van alle werkdagen in mei 2011. De ochtendspits van 12 mei 2011 wordt verondersteld representatief te zijn voor een typische ochtendspits. In Bertem en Sterrebeek worden de gegevens van dinsdag 18 mei 2010 weerhouden om een typische ochtendspits voor te stellen. Op deze dag komen de verkeersvolumes in de ochtendspits in Sterrebeek nagenoeg overeen met de verkeersvolumes op donderdag 12 mei 2011. Figuur 3 toont een voorbeeld van de opgemeten intensiteiten en snelheden in Sterrebeek op de hoofdrijbaan richting op dinsdag 18 mei 2010. De blauwe curve geeft het verloop van de verkeersintensiteiten (PersonenAutoEquivalenten/5min) over de dag, de rode curve geeft de snelheid van de verkeersstroom (km/u). 9

Sterrebeek hoofdrijbaan richting 18 mei 2010 700 intensiteit (PAE/5min) snelheid (km/u) 600 500 400 300 200 100 0 0u 1u 2u 3u 4u 5u 6u 7u 8u 9u 10u 11u 12u 13u 14u 15u 16u 17u 18u 19u 20u 21u 22u 23u 24u Tijdsindex Figuur 3: Verkeersintensiteiten en snelheden in Sterrebeek richting op dinsdag 18 mei 2010. Tussen 5u en 7u is er een sterke toename van de verkeersintensiteit. Rond 6u45 ontstaat er een file die gekenmerkt wordt door een lagere snelheid van de verkeersstroom. De file duurt tot ongeveer 9u. Verderop zullen we de periode van 6u30 tot 9u30 beschouwen als ochtendspitsperiode. Merk op dat er op 18 mei 2010 rond 14u een incident optreedt. Tot ongeveer 20u worden lage intensiteiten en heel lage snelheden waargenomen. Op een normale dag is er in Sterrebeek richting na de middag geen structurele file meer. Op basis van de verkeerstellingen van 12 mei 2011 en 18 mei 2010 op de verschillende locaties worden herkomst-bestemmingsmatrices gedistilleerd voor elk tijdsinterval van 5 minuten tussen 6u30 en 9u30. Per tijdsinterval geven deze matrices het aantal vooropgestelde verplaatsingen tussen de verschillende herkomsten en bestemmingen. De verkeersvraag wordt ingevoerd in het verkeersmodel in de vorm van herkomst-bestemmingsmatrices. Deze matrices worden opgesteld door toepassing van een aan de KU ontwikkelde HB schattingsmethodiek (Frederix et al. (2010)). De verkeerstellingen bevatten ook informatie over de samenstelling van de verkeersstromen. Gemiddeld genomen krijgen we in de ochtendspits voor het beschouwde studiegebied: 83,4% voertuigen korter dan 4.9m (personenwagens en motorfietsen) 7,5% voertuigen met lengte tussen 4.9m en 6.9m (bestelwagens) 9,1% voertuigen langer dan 6.9m (vrachtwagens en bussen) De eerste categorie kan onderverdeeld worden in personenwagens en motorfietsen volgens de verhouding van afgelegde voertuigkilometers op het Belgische snelwegennet van beide voertuigcategorieën. We beroepen ons hiervoor op de verkeerstellingen van het Federaal Planbureau (Federaal Planbureau (2009)). Dit resulteert dan in volgende verkeerssamenstelling: 0.9% motorfietsen 10

82.5% personenwagens (< 4.9m) 7.5% bestelwagens (4.9m < X <6.9m) 9.1% vrachtwagens en bussen (> 6.9m) 2.1.1.3 Verkeersnetwerk Naast de verkeersvraag moet ook een verkeersnetwerk geconstrueerd en ingevoerd worden. Hiertoe wordt het studiegebied opgedeeld in wegsecties die ongeveer 1 km lang zijn. Voor elke wegsectie wordt een maximale snelheid, een capaciteit (of maximale intensiteit) en een maximale dichtheid gedefinieerd. Waar mogelijk leiden we deze grootheden af uit de verkeerstellingen. We illustreren dit met de wegsectie die overeenkomt met de hoofdrijbaan op de buitenring R0 in Zaventem. In Figuur 4 worden alle waarnemingen (verkeerstellingen) uit de maand mei 2011 op de buitenring R0 in Zaventem geplot als een puntenwolk. Elk punt stelt een waarneming voor (intensiteit en gemiddelde snelheid) in een tijdsinterval van 5 minuten. Figuur 4: waarnemingspunten R0 Zaventem in een intensiteit-snelheid diagram De verkeersdichtheid wordt berekend als het quotiënt van de intensiteit en de gemiddelde snelheid. Figuur 5 zet de waarnemingspunten uit in een dichtheid-intensiteit diagram. 11

Figuur 5: waarnemingspunten R0 Zaventem in een dichtheid-intensiteit diagram Uit deze waarnemingen kunnen we volgende waarden afleiden die worden toegekend aan de beschouwde wegsectie op de buitenring R0 in Zaventem: maximale snelheid = 120 km/u capaciteit = maximale intensiteit = 8000 vtg/u maximale dichtheid = 400 vtg/km Op analoge wijze worden de maximale snelheid, capaciteit en maximale dichtheid van de andere schakels in het verkeersnetwerk bepaald. 2.1.1.4 Resultaten Na het invoeren van de verkeersvraag en het verkeersnetwerk kan het verkeersmodel beginnen rekenen. Voor elke wegsectie berekent het verkeersmodel verkeersintensiteiten, -dichtheden en snelheden per tijdsstap van 5 minuten. Op die manier worden de verkeersstromen gesimuleerd in het studiegebied op 12 mei 2011 tussen 6u30 en 9u30. Na de simulatie wordt gecontroleerd of de resulterende intensiteiten en snelheden overeenstemmen met de telgegevens. Op alle locaties en tijdsstappen blijken simulatieresultaten goed overeen te stemmen met telgegevens. Figuur 6 en Figuur 7 geven ter illustratie de gesimuleerde en de gemeten intensiteiten en snelheden in Sterrebeek. 12

9000 Sterrebeek hoofdrijbaan richting 8000 7000 Intensiteit [pae/u] 6000 5000 4000 3000 2000 1000 Metingen Simulatie 0 6u 7u 8u 9u 10u 11u Tijdsindex Figuur 6: intensiteiten op de hoofdrijbaan in Sterrebeek richting (opgemeten en gesimuleerd) 140 Sterrebeek hoofdrijbaan richting 120 100 Snelheid [km/u] 80 60 40 20 Metingen Simulatie 0 6u 7u 8u 9u 10u 11u Tijdsindex Figuur 7: snelheden op de hoofdrijbaan in Sterrebeek richting (opgemeten en gesimuleerd) Filevoortplanting Figuur 8 geeft een beeld van de filevoortplanting in de ochtendspits. Om de 10 minuten wordt een momentopname weergegeven. De balkjes op de verschillende schakels stellen verkeersdichtheden voor. Dikkere en donkerdere balkjes stellen hogere dichtheden voor. 13

6u30 6u40 6u50 7u00 7u10 14

7u20 7u30 7u40 7u50 8u00 15

8u10 8u20 8u30 8u40 8u50 16

9u00 9u10 9u20 9u30 Figuur 8: Filevoortplanting in de ochtendspits in het referentiescenario Om 6u40 ontstaat een file ter hoogte van de aansluiting van de E40 op de R0. De hoofdrijbaan op de buitenring R0 ter hoogte van Zaventem heeft onvoldoende capaciteit om beide stromen i) vanaf de oostelijke E40 en ii) vanaf de zuidelijke R0 op te vangen. Deze wegsectie op de buitenring R0 fungeert als bottleneck. Achter deze bottleneck ontstaat een file op de E40 richting. Vanaf 6u40 wordt deze file richting steeds langer en krijgt ze een steeds hogere verkeersdichtheid. Om 7u30 is de file helemaal teruggeslagen tot in Haasrode. Om 7u40 slaat de file ook terug tot in. Vanaf 8u begint de file terug op te lossen in de richting van. Om 9u10 is de file verdwenen. 17

Reistijden De files geven ook aanleiding tot hogere reistijden. Figuur 9 geeft de reistijd op de E40 vanaf de samenvoeging E40-E314 () tot de splitsing E40-R0 (Sint-Stevens-Woluwe) in het verloop van de tijd. Vanaf 6u40 begint de reistijd toe te nemen. Om 7u50 duurt een ritje op de E40 tussen en Sint-Stevens-Woluwe 14 minuten langer dan om 6u40. Na 7u50 neemt de reistijd geleidelijk aan weer af, om rond 9u terug op het niveau van 6u40 uit te komen. 22 Reistijden - in de ochtendspits 20 18 16 Reistijd [minuten] 14 12 10 8 6 4 2 referentiescenario 0 6u00 7u00 8u00 9u00 10u00 Tijdsindex Figuur 9: Reistijd op de E40 tussen en Sint-Stevens-Woluwe in de ochtendspits in het referentiescenario Voertuigverliesuren Voor het referentiescenario bepalen we het totaal aantal voertuigverliesuren. Deze geven weer hoeveel tijd door alle voertuigen samen verloren wordt. Ze geven een goede indicatie van de verkeerscongestie. In eerste instantie bepalen we de verliestijden in het verloop van de tijd, op de E40 vanaf de samenvoeging E40-E314 () tot de splitsing E40-R0 (Sint-Stevens-Woluwe). Verliestijden geven het verschil tussen de ondervonden reistijd en de reistijd in een onbelast netwerk met vrijstromend verkeer. Vervolgens bepalen we voertuigverliesuren door de verliestijden te vermenigvuldigen met de verkeersvolumes die aan deze verliestijden worden blootgesteld. Voertuigverliesuren geven weer hoeveel verliestijd door alle voertuigen samen wordt opgelopen: 18

VVU = t= 9u30 t= 6u30 qvdt waarbij VVU = voertuigverliesuren in de ochtendspits (voertuiguren) q = verkeersvolume (voertuigen/tijdseenheid) V = verliestijd (u) In het referentiescenario worden in totaal 1925 voertuigverliesuren opgelopen. 2.1.2 Scenario met modale verschuiving In dit scenario beschouwen we een modale verschuiving van personenwagens naar motorfietsen. We nemen aan dat 10% van de personenwagens vervangen wordt. Eerst bekijken we hoe we de simulatieparameters moeten aanpassen om dergelijke modale verschuiving te kunnen modelleren (Sectie 2.1.2.1). Daarna voeren we een simulatie uit met deze nieuwe parameters en bekijken we de resultaten (Sectie 2.1.2.2). 2.1.2.1 Aanpassen simulatieparameters Personenauto-equivalent (pae) van de motorfiets De ruimte die motorfietsen innemen op de weg kan vergeleken worden met de ruimte die personenwagens innemen, en kan vervolgens uitgedrukt worden in personenauto-equivalenten (pae). De pae waarde van de motorfiets geeft eigenlijk weer hoeveel personenauto s hetzelfde effect zouden hebben op de doorstroming van het verkeer en de capaciteit van de weg. Wanneer er weinig verkeer is op de weg, kan aangenomen worden dat motorfietsen evenveel ruimte innemen op de weg als personenwagens. Een motorfiets heeft dan een pae waarde van 1. Wanneer het echter drukker wordt op de weg, en de snelheid van de verkeersstroom daalt, gaan motorfietsen minder ruimte innemen. Sommige motorfietsen houden minder afstand tot hun voorliggers of gaan tussen twee rijstroken inrijden. Het personenauto-equivalent van de motorfiets wordt hierdoor kleiner. Wanneer het verkeer volledig stilstaat, kan aangenomen worden dat alle motorfietsen tussen twee rijstroken in gaan rijden. In dat geval heeft de motorfiets een pae-waarde van 0. De pae-waarde van een motorfiets is dus afhankelijk van de snelheid en van het verkeersregime op de weg. Bovendien is de pae-waarde ook afhankelijk van het wegtype (autosnelweg, regionale weg, kruispunt, ) en van het aandeel motorfietsen in de verkeersstroom. In de literatuur worden verschillende waarden teruggevonden voor de pae van een motorfiets. In 1963 stelde Holroyd een waarde vast van 0.6 pae, gebaseerd op empirisch materiaal dat onderzocht werd aan de UK Transport and Road Research Laboratory (Holroyd (1963)). Deze 19

waarde werd niet gedifferentieerd naar wegtype of verkeersstroomregime. Bovendien zijn de voertuig- en verkeersstroomkarakteristieken uit 1963 wellicht niet meer relevant voor de huidige situatie. In 2007 erkende Lee dat de pae-waarde afhankelijk is van het aandeel motorfietsen en van de snelheid van de verkeersstroom. Hij ontwikkelde een model om de pae van motorfietsen te bepalen in verschillende omstandigheden. Afhankelijk van de verkeerssituatie stelt Lee waarden vast van 0.4 pae tot 0.75 pae (Lee (2007)). Verschillende onderzoekers stellen waarden vast van 0 pae tot 0.33 pae in stedelijke omgeving nabij verkeerslichten (Ellis (2005), UK Department for Transport (2004), Powell (2000), Holroyd (1963)). Deze waarden kunnen echter niet toegepast worden voor snelwegen. Minh vindt een pae-waarde van 0.28 (Minh (2005)) en Powell vindt waarden tussen 0 pae en 0.65 pae (Powell (2000)), maar deze zijn gebaseerd op tests in Indonesië, Maleisië en Thailand met zeer hoge percentages motorfietsen en kunnen niet zomaar toegepast worden in Europa. Wigan overschouwt de bestaande literatuur en besluit dat de best beschikbare waarde voor autosnelwegen 0.5 pae bedraagt. Voor de beschouwde case study wordt deze waarde van 0.5 pae weerhouden om de verkeerstoestand met maximale intensiteit (capaciteit) te karakteriseren. Bij deze maximale intensiteit (q M ) hoort een verkeersdichtheid k M. Bij vrij stromend verkeer met een lage verkeersdichtheid (k 0) nadert de waarde naar 1 pae. In dat geval is de onderlinge afstand tussen voertuigen nagenoeg identiek, of het nu om personenwagens of motorfietsen gaat. Tussenliggende verkeersregimes (0 < k M < k MAX ) worden gekenmerkt door een tussenliggende waarde (1 > pae > 0.5). Bij sterk gecongesteerd verkeer met hoge verkeersdichtheid (k k MAX ) nadert de waarde naar 0 pae. Motorfietsen rijden in dat geval tussen de rijstroken in en passeren personenwagens zonder deze te hinderen. Tussenliggende verkeersregimes (k M < k < k MAX ) worden gekenmerkt door een tussenliggende waarde (0.5 > pae > 0). Rekening houdend met bovenstaande informatie gaan we uit van volgend verband tussen de pae en de verkeersdichtheid: k pae_motorfiets = (1 0.5 ) voor k k M k M k k M pae_motorfiets = 0.5(1 ) voor k k M kmax k M waarbij: k = verkeersdichtheid (pae/km) k M = verkeersdichtheid bij capaciteitsregime (pae/km) k MAX = maximale verkeersdichtheid (pae/km) Dit verband wordt grafisch voorgesteld in Figuur 10: 20

1 PAE motorfiets ifv dichtheid 0.9 0.8 PAE motorfiets (-) 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 km 0.1 kmax 0 0 50 100 150 200 250 300 350 400 450 dichtheid (pae/km) Figuur 10: pae-waarde van de motorfiets in functie van de verkeersdichtheid Simulatieparameters Om het scenario met modale verschuiving te simuleren worden de verkeersstromen vanuit de herkomstpunten aangepast, evenals de capaciteit van de knelpuntschakels. Dit gebeurt als volgt: * pw. c pw pw f p pw paemoto BGmoto Q = Q (1 f. p. pae + BG * * C = C k ( pae c moto paemoto ). f. p pw. Q waarbij: Q = aangepaste verkeersvraag vanuit herkomstpunt (pae/u) Q * = oorspronkelijke verkeersvraag vanuit herkomstpunt (pae/u) f = fractie personenwagens die vervangen wordt (-) p pw = oorspronkelijk percentage personenwagens in de verkeersstroom (-) pae pw = pae-waarde personenwagen (-) BG pw = bezettingsgraad personenwagen (-) BG moto = bezettingsgraad motorfiets (-) pae c moto = pae-waarde motorfiets bij congestie (k M < k) (-) C = aangepaste capaciteit knelpuntschakel (pae/u) C * = oorspronkelijke capaciteit knelpuntschakel (pae/u) pae k moto = pae-waarde motorfiets bij capaciteit (k = k M ) (-) Door toepassing van deze formules kan de modale verschuiving gemodelleerd worden. Er wordt verondersteld dat een bepaalde fractie f (in dit geval 10%) van het personenwagenverkeer de auto inruilt voor een motorfiets. Daarbij wordt ook rekening gehouden met een verschillende bezettingsgraad van personenwagens t.o.v. motorfietsen. In een auto zitten doorgaans meer personen dan op een motorfiets. Voor pendelverkeer in Vlaanderen wordt een bezettingsgraad vastgesteld van 1.1 personen per auto (OVG Vlaanderen (2010)). Voor motorfietsen nemen we een bezettingsgraad aan van 1 persoon per motorfiets. Merk op dat 10 personenwagens dus ) 21

vervangen zullen worden door 11 motorfietsen. Het aantal bestelwagens en vrachtwagens blijft ongewijzigd. Volgende simulatieparameters worden weerhouden: f = 10% p pw = 83.4% pae pw = 1 BG pw = 1.1 BG moto = 1 pae k moto = 0.5 2.1.2.2 Resultaten Nadat de simulatieparameters aangepast zijn kunnen we m.b.v. het verkeersmodel een scenario met modale verschuiving doorrekenen. Dit levert volgende resultaten op: Filevoortplanting Figuur 11 geeft een beeld van de filevoortplanting in de ochtendspits. Om de 10 minuten wordt een momentopname weergegeven. De balkjes op de verschillende schakels stellen verkeersdichtheden voor. Dikkere en donkerdere balkjes stellen hogere dichtheden voor. 6u30 6u40 22

6u50 7u00 7u10 7u20 7u30 23

7u40 7u50 8u00 8u10 8u20 24

8u30 8u40 8u50 9u00 9u10 25

9u20 9u30 Figuur 11: Filevoortplanting in de ochtendspits in het scenario met modale verschuiving Om 6u40 ontstaat een file ter hoogte van de aansluiting van de E40 op de R0. De hoofdrijbaan op de buitenring R0 ter hoogte van Zaventem heeft onvoldoende capaciteit om beide stromen i) vanaf de oostelijke E40 en ii) vanaf de zuidelijke R0 op te vangen. Deze wegsectie op de buitenring R0 fungeert als bottleneck. Achter deze bottleneck ontstaat een file op de E40 richting. Vanaf 6u40 wordt deze file richting steeds langer en krijgt ze een steeds hogere verkeersdichtheid. Om 7u50 bereikt de file haar hoogtepunt en is ze teruggeslagen tot ergens halverwege tussen Sterrebeek en Bertem. Vanaf 8u begint de file terug op te lossen in de richting van. Om 8u30 is de file verdwenen. Reistijden De files geven ook aanleiding tot hogere reistijden. Figuur 12 geeft de reistijd op de E40 vanaf de samenvoeging E40-E314 () tot de splitsing E40-R0 (Sint-Stevens-Woluwe) in het verloop van de tijd. Vanaf 6u40 begint de reistijd toe te nemen. Om 7u50 duurt een ritje op de E40 tussen en Sint-Stevens-Woluwe 6 minuten langer dan om 6u40. Na 7u50 neemt de reistijd geleidelijk aan weer af, om rond 8u30 terug op het niveau van 6u40 uit te komen. 26

22 Reistijden - in de ochtendspits 20 18 16 Reistijd [minuten] 14 12 10 8 6 4 2 scenario modale verschuiving 10% 0 6u00 7u00 8u00 9u00 10u00 Tijdsindex Figuur 12: Reistijd op de E40 tussen en Sint-Stevens-Woluwe in de ochtendspits in het scenario met modale verschuiving Merk op dat het hier gaat om reistijden van een gemiddeld voertuig in de verkeersstroom. Voor motorfietsen wordt aangenomen dat ze dezelfde snelheid aanhouden als personenwagens. Voertuigverliesuren De voertuigverliesuren, die weergeven hoeveel tijd alle voertuigen samen verliezen, wordt bepaald op analoge wijze als aangegeven in Sectie 2.1.1.4. In het scenario met modale verschuiving worden in totaal 706 voertuigverliesuren opgelopen. 2.1.3 Effect van modale verschuiving op verkeersafwikkeling Door vergelijking van het scenario met modale verschuiving met het referentiescenario kunnen we het effect van de modale verschuiving bepalen op de verkeersafwikkeling. 2.1.3.1 Filevoortplanting In beide scenario s ontstaat op hetzelfde moment (6u40) en om dezelfde reden een file op de E40 ter hoogte van de aansluiting met de R0. De file slaat terug richting. De file slaat in het referentiescenario een stuk sneller terug en ze wordt er ook een stuk langer. Om 7u40/7u50 bereikt de file een hoogtepunt. In het referentiescenario staat de file dan helemaal tot in (cf. Figuur 8), terwijl in het scenario met modale verschuiving de file niet verder komt dan ergens 27

halverwege tussen Sterrebeek en Bertem (cf. Figuur 11). Vanaf 8u begint de file terug op te lossen in de richting van. In het referentiescenario is de file om 9u10 verdwenen, terwijl ze in het scenario met modale verschuiving reeds opgelost is om 8u30. We kunnen concluderen dat de file korter wordt en sneller verdwijnt ten gevolge van de modale verschuiving. 2.1.3.2 Reistijden Deze bevindingen worden bevestigd wanneer we de reistijden in beide scenario s vergelijken. Figuur 13 geeft de reistijden op de E40 vanaf de samenvoeging E40-E314 () tot de splitsing E40-R0 (Sint-Stevens-Woluwe) in het verloop van de tijd. 22 Reistijden - in de ochtendspits 20 18 16 Reistijd [minuten] 14 12 10 8 6 4 2 referentiescenario scenario modale verschuiving 10% 0 6u00 7u00 8u00 9u00 10u00 Tijdsindex Figuur 13: Reistijd op de E40 tussen en Sint-Stevens-Woluwe in de ochtendspits in het referentiescenario en in het scenario met modale verschuiving Vanaf 6u40 begint de reistijd toe te nemen. De reistijd neemt sneller toe in het referentiescenario. Om 7u50 is het reistijdverlies in dit scenario bijna dubbel zo groot in vergelijking met het scenario met modale verschuiving, waar de file een stuk korter is. De file is niet alleen korter, ze verdwijnt ook sneller in het scenario met modale verschuiving. Om 8u30 zijn de reistijden terug op het oorspronkelijk niveau terechtgekomen. In het referentiescenario gebeurt dit pas om 9u10. 28

2.1.3.3 Voertuigverliesuren Ten gevolge van de modale verschuiving dalen de voertuigverliesuren (i.e. de tijd die alle voertuigen samen in z n geheel verliezen) van 1925 u naar 706 u. Dit komt neer op een reductie met 63%. Merk op dat hierbij geen rekening gehouden wordt met mogelijke aanzuigeffecten. 2.1.3.4 Scenario zonder congestie Naast het scenario waarbij 10% van de personenwagens vervangen wordt door motorfietsen, bekijken we ook eens welke modale verschuiving nodig zou zijn om de files volledig weg te werken. Hiertoe passen we de simulatieparameter f (fractie personenwagens die vervangen wordt) stelselmatig aan en bekijken we steeds de resulterende verkeersafwikkeling na doorrekening met het verkeersmodel. Uiteindelijk blijkt dat een modale verschuiving van 25% van de personenwagens nodig is om de congestie volledig op te lossen. Figuur 14 geeft de bijhorende reistijden in vergelijking met de andere scenario s. 22 Reistijden - in de ochtendspits 20 18 16 Reistijd [minuten] 14 12 10 8 6 4 2 referentiescenario scenario modale verschuiving 10% scenario modale verschuiving 25% 0 6u00 7u00 8u00 9u00 10u00 Tijdsindex Figuur 14: Reistijd op de E40 tussen en Sint-Stevens-Woluwe in de ochtendspits in het referentiescenario en in de scenario s met modale verschuiving 2.2 Globaal effect op hoofdwegennet In deze Sectie bekijken we de impact op voertuigverliesuren wanneer een modale verschuiving gerealiseerd wordt op het hele hoofdwegennet in België. We trachten het effect te bepalen wanneer op dit volledige hoofdwegennet in de spitsperiode 10% van de personenwagens 29

vervangen wordt door motorfietsen. Hiertoe gaan we de effecten van de modale verschuiving die vastgesteld werden in de case study extrapoleren naar het hele hoofdwegennet. Het is echter duidelijk dat de effecten van een modale verschuiving afhankelijk zijn van de lokale verkeerssituatie. Achter elke bottleneck ontwikkelt zich een file met andere karakteristieken, die afhankelijk zijn van lokale omstandigheden, zoals de lokale verkeersvraag en de capaciteit van de lokale bottleneck en stroomopwaartse wegsecties. Het verband tussen enerzijds de modale verschuiving en anderzijds de verandering in verkeersafwikkeling, de reductie in reistijden en de reductie in voertuigverliesuren verschilt dus voor elke locatie. Het resultaat van een globale berekening voor het volledige hoofdwegennet op basis van een extrapolatie van de resultaten van de case study kan daarom enkel fungeren ter indicatie van de grootte-orde van de impact van een globale modale verschuiving. Om meer nauwkeurige resultaten te verkrijgen zou een verkeerssimulatie over het volledige Belgische hoofdwegennet gemaakt moeten worden. Dit valt echter buiten het bestek van deze studie. In wat volgt bepalen we eerst voor de case study - het effect op reistijden en voertuigverliesuren van een modale verschuiving van 10% van de personenwagens naar motorfietsen, waarbij we rekening houden met een aanzuigeffect (Sectie 2.2.1). Vervolgens worden de resultaten geëxtrapoleerd naar het volledige hoofdwegennet (Sectie 2.2.2). Ook de totale tijdsbaten worden berekend. 2.2.1 Case study: scenario met modale verschuiving inclusief aanzuigeffect In de case study - werd ten gevolgde van de modale verschuiving een reductie van 63% van het aantal voertuigverliesuren vastgesteld. Daarbij werd echter geen rekening gehouden met mogelijke aanzuigeffecten. Wanneer een bepaalde transportoptie aantrekkelijker wordt, kan verwacht worden dat deze optie meer verkeer zal aantrekken. Zo zal een verbeterde situatie met kortere reistijden op het hoofdwegennet extra verkeer aantrekken naar dit hoofdwegennet. Dit extra verkeer komt voor een deel voort uit verplaatsingen die vroeger niet gemaakt werden, en voor een deel uit verplaatsingen die vroeger gemaakt werden op een alternatieve wijze, bv. via het onderliggend wegennet of via een andere verkeersmodus (openbaar vervoer, fiets, ). Door middel van de elasticiteit wordt aangegeven hoeveel extra verkeer aangetrokken wordt, wanneer de verkeerssituatie verbetert, i.e. wanneer de transportkost daalt. In de literatuur wordt voor pendelverkeer ( essentiële trips in de piekperiode ) een prijselasticiteit (t.o.v. de gegeneraliseerde transportprijs) -0.2 voorgesteld (Mayeres (1999)). Dit houdt in dat voor pendelverkeer geldt dat de verkeersvraag met 0,2% stijgt wanneer de totale prijs van een verplaatsing met 1% daalt, of omgekeerd, dat de verkeersvraag met 0,2% daalt wanneer de totale prijs van een verplaatsing met 1% stijgt. Voor de beschouwde case study - bepalen we nu de grootte van het aanzuigeffect en de impact hiervan op voertuigverliesuren. 30

We redeneren vanuit een typische verplaatsing, waarbij we aannemen dat de verplaatsing van naar op de E40 vanaf de samenvoeging E40-E314 () tot de splitsing E40- R0 (Sint-Stevens-Woluwe) over een traject van 14 km kan doorgaan als typische verplaatsing. De kost van deze verplaatsing bestaat enerzijds uit een voertuigkost (aankoop, onderhoud, brandstof, verkeersbelasting, verzekering, ) en anderzijds uit een tijdskost. De voertuigkost wordt weerspiegeld in de kilometervergoeding die officieel geldt voor dienstverplaatsingen met de eigen wagen. Deze voertuigkost bedraagt momenteel 0.33 /km (Agentschap voor binnenlands bestuur (2011)). Over het traject van 14 km bedraagt de voertuigkost 4.7. Om de tijdskost te bepalen wordt de reistijd gemonetariseerd. Voor pendelverkeer veronderstellen we een tijdswaardering van 21.6 /u per reiziger (bron: De Ceuster (2010)). Anders uitgedrukt heeft een pendelaar er 21.6 voor over om een uur reistijd uit te sparen in de spitsperiode. Combineren we dit cijfer met de bezettingsgraad van 1,1 reizigers per voertuig, dan krijgen we een tijdswaardering van 23.76 /u per voertuig voor pendelverkeer. In het referentiescenario varieert de tijdskost voor de verplaatsing van 14 km tussen 2.8 (voor verplaatsingen die plaatsvinden voor 6u40 en na 9u00) en 8.3 (voor een verplaatsing om 7u50). In het scenario met modale verschuiving varieert deze tijdskost tussen 2.8 en 5.5. Voor een verplaatsing om 7u50 (op het hoogtepunt van congestie) ligt de totale kost van een verplaatsing (voertuigkost + tijdskost) 21% lager in het scenario met modale verschuiving t.o.v. het referentiescenario (totale verplaatsingskosten bedragen respectievelijk 10.2 en 13.0 ). Bijgevolg wordt op dat moment ongeveer 4% extra verkeer aangetrokken. Voor verplaatsingen voor 6u40 en na 9u00 blijft de transportkost gelijk en wordt geen extra verkeer aangetrokken. Tussen 6u40 en 9u00 wordt gemiddeld genomen ongeveer 2% extra verkeer aangetrokken. Wanneer we m.b.v. het verkeersmodel een scenario doorrekenen waarbij deze extra verkeersvraag in rekening wordt gebracht, levert dit volgende resultaten op: Reistijden Figuur 15 vergelijkt de reistijden in dit scenario met modale verschuiving inclusief aanzuigeffect met de reistijden in de andere beschouwde scenario s. T.o.v. het scenario met modale verschuiving zonder aanzuigeffect nemen de reistijden sneller toe (t.g.v. een langere file) en duurt het langer vooraleer de reistijden terug op het oorspronkelijk niveau uitkomen (i.e. vooraleer de file opgelost is). 31

22 Reistijden - in de ochtendspits 20 18 16 Reistijd [minuten] 14 12 10 8 6 4 2 referentiescenario scenario modale verschuiving 10% scenario modale verschuiving 25% scenario modale verschuiving 10% + aanzuig 0 6u00 7u00 8u00 9u00 10u00 Tijdsindex Figuur 15: Reistijd op de E40 tussen en Sint-Stevens-Woluwe in de ochtendspits in het scenario met modale verschuiving inclusief aanzuigeffect en in de andere beschouwde scenario s Voertuigverliesuren Ten gevolgde van het aanzuigeffect neemt het aantal voertuigverliesuren toe van 706 u (in het scenario met modale verschuiving zonder aanzuigeffect) naar 1158 u. Tegenover het referentiescenario treedt in het scenario met modale verschuiving inclusief aanzuigeffect een reductie in voertuigverliesuren op van 40%. In het scenario met modale verschuiving zonder aanzuigeffect bedroeg deze reductie in voertuigverliesuren 63%. Nochtans is het aanzuigeffect slechts goed voor (gemiddeld) 2% extra verkeer. Merk dus op dat de resultaten in deze case study erg gevoelig zijn voor kleine schommelingen in de verkeersvraag. 2.2.2 Voertuigverliesuren en tijdsbaten op het volledige hoofdwegennet We bepalen nu de reductie in voertuigverliesuren en de resulterende tijdsbaten, wanneer een modale verschuiving van 10% van de personenwagens naar motorfietsen plaatsvindt op het volledige hoofdwegennet in België. Zoals hoger beschreven extrapoleren we het resultaat van de case study naar het volledige hoofdwegennet. Rekening houdend met het aanzuigeffect veronderstellen we dus dat er 40% minder voertuigverliesuren voorkomen ten gevolge van een modale verschuiving van 10% van de personenwagens. Merk nogmaals op dat dit cijfer (40%) enkel een indicatieve waarde heeft. 32

In de studie Analyse van de congestie in België (Maerivoet S. & I. Yperman (2008)) werd vastgesteld dat op het hoofdwegennet in België dagelijks door alle voertuigen samen ongeveer 37.000 verliesuren worden opgelopen. Wanneer hierin ten gevolge van de modale verschuiving een reductie van 40% optreedt, kunnen dagelijks ongeveer 15.000 voertuigverliesuren worden uitgespaard. Combineren we deze waarde met de tijdswaardering van 23.76 /u per voertuig, dan bekomen we een totale tijdsbaat van ongeveer 350.000 per dag ten gevolge van de modale verschuiving van personenwagens naar motorfietsen. 2.3 Globaal effect op onderliggend wegennet Het effect van een modale verschuiving op het onderliggend wegennet is moeilijk te bepalen zonder bijkomend onderzoek en bijkomende gevalsstudies en verkeerssimulaties. Het onderliggend wegennet wordt gekenmerkt door een aantal andere karakteristieken dan het hoofdwegennet. Zo zal er bijvoorbeeld een andere verkeerssamenstelling voorkomen op het onderliggend wegennet. Er zal ook een ander verband van toepassing zijn tussen de personenauto-equivalent van de motorfiets en de verkeersdichtheid. Verder is ook het aandeel pendelverkeer op het onderliggend wegennet kleiner dan op het hoofdwegennet. Exacte cijfers daarover hebben we niet. Wanneer echter aangenomen wordt dat het personenvervoer op het hoofdwegennet in de ochtendspits voor 100% uit pendelverkeer bestaat, dan dient (om de som te laten kloppen) ook aangenomen te worden dat pendelaars 30% uitmaken van het personenverkeer op het onderliggend wegennet (berekend op basis van het gemiddelde percentage pendelverkeer tijdens de ochtendspits in Vlaanderen (55%)(OVG Vlaanderen (2010)) en op basis van de bekende verkeersvolumes op hoofd- en onderliggend wegennet (hoofdwegennet 34.86 x 10 9 vtgkm/jaar; onderliggend wegennet 61.15 x 10 9 vtgkm/jaar)(maerivoet S. & I. Yperman (2008))). Gezien het verschillend karakter van hoofd- en onderliggend wegennet zal in het algemeen een ander verband bestaan tussen enerzijds de modale verschuiving en anderzijds de verandering in verkeersafwikkeling, de reductie in reistijden en de reductie in voertuigverliesuren. Op basis van de beschouwde case study - kunnen geen kwantitatieve uitspraken over het onderliggend wegennet gedaan worden. We kunnen echter wel volgende beschouwingen maken: In de literatuur worden voor het onderliggend wegennet in het algemeen lagere waarden voorgesteld voor de pae van de motorfiets in vergelijking met het hoofdwegennet (cf. Sectie 2.1.2.1). Enerzijds zal het aantrekkelijker geworden hoofdwegennet een deel verplaatsingen aantrekken die zich vroeger op het onderliggend wegennet afwikkelden. Merk op dat dit fenomeen een gunstige invloed kan hebben op het inperken van sluipverkeer. Anderzijds zal ook het onderliggend wegennet aantrekkelijker worden (kortere reistijden) waardoor ook hier een aanzuigeffect kan ontstaan. 33

Wanneer enkel voor pendelverkeer een modale verschuiving gerealiseerd wordt, zal de totale shift relatief gezien ruim 3 keer kleiner zijn indien slechts 30% van het verkeer bestaat uit pendelaars t.o.v. de situatie op het hoofdwegennet waarbij aangenomen wordt dat 100% van het personenverkeer uit pendelaars bestaat. Daartegenover staat dat het dagelijks aantal voertuigverliesuren op het onderliggend wegennet ruim 5 keer hoger ligt dan het dagelijks aantal voertuigverliesuren op het hoofdwegennet (Maerivoet S. & I. Yperman (2008)). Op basis van bovenstaande beschouwingen zou op eerste zicht een tijdsbaat verwacht kunnen worden die in dezelfde grootte-orde ligt als de tijdsbaat op het hoofdwegennet. Bijkomend onderzoek is echter noodzakelijk om deze stelling te onderbouwen en om meer concrete cijfers te verkrijgen. 34

3 Effect op emissies In dit hoofdstuk bekijken we het effect op emissies van een modale verschuiving van personenwagens naar motorfietsen. Enerzijds kan een effect verwacht worden door een verschil in emissies tussen motorfietsen en personenwagens. Sectie 3.1 gaat hier dieper op in. Anderzijds kan ook een effect worden verwacht ten gevolge van het gewijzigde karkater van de verkeersafwikkeling. De totale impact op emissies (i.e. de som van deze twee effecten) wordt bestudeerd in Sectie 3.2 aan de hand van de case study -. 3.1 Emissies van motorfietsen en personenwagens 3.1.1 Emissiefactoren Een emissiefactor geeft de uitstoot weer van een bepaald polluent per afgelegde voertuigkilometer (eenheid: g/km). In deze studie bepalen we emissiefactoren van 7 polluenten (CO 2, NO X, NO 2, PM 2.5 _uitlaatemissies, EC, PM 2.5 _niet-uitlaatemissies, VOC) voor 4 voertuigklassen: Een motorfiets 250 cc, emissieklasse Euro 3 Een gemiddelde personenwagen Een gemiddelde bestelwagen Een gemiddelde vrachtwagen De bovengenoemde polluenten zijn samen verantwoordelijk voor de (zo goed als) volledige externe kost van emissies in de transportsector (cf. Sectie 3.1.2). Andere polluenten dragen daar nauwelijks toe bij en worden in deze studie niet beschouwd. Merk op dat NO 2 een onderdeel is van NO X. PM 2.5 zijn fijne stofdeeltjes met een diameter kleiner dan 2.5 micrometer. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen PM 2.5 _uitlaatemissies die rechtstreeks uit de uitlaat komen, en PM 2.5 _niet-uitlaatemissies die veroorzaakt worden door slijtage van remmen, banden en wegdek. EC staat voor Elemental Carbon of roet en is een onderdeel van de PM 2.5 _uitlaatemissies. VOC staat voor Volatile Organic Compounds of Vluchtige Organische Stoffen. De emissiefactor van een gemiddelde personenwagen wordt samengesteld op basis van emissiefuncties die beschikbaar zijn per brandstofsoort, per cilinderinhoud en per emissieklasse (Euro1, Euro2, ). Deze emissiefuncties worden daarbij gewogen naargelang het aantal afgelegde kilometers op het Belgische snelwegennet van voertuigen binnen de bepaalde subcategorie (brandstofsoort, cilinderinhoud en emissieklasse). De emissiefuncties die we gebruiken zijn de meest recent beschikbare COPERT IV emissiefuncties (Ntziachristos et al., (2010)). De COPERT IV database is grotendeels gebaseerd op metingen van de emissies tijdens rollerbank testcycli in combinatie met emissiemodellen. Deze ritcycli zijn zoveel mogelijk representatief voor bepaalde ritpatronen in de stad of op snel- 35

en buitenwegen. In deze studie gebruiken we de emissiefuncties die opgesteld werden voor snelwegen. Het aantal afgelegde kilometers op het Belgische snelwegennet van voertuigen binnen de verschillende subcategorieën (brandstofsoort, cilinderinhoud en emissieklasse) uit het Belgische wagenpark wordt afgeleid uit het transportmodel TREMOVE v3.3 (De Ceuster et al. (2010)). In het vervolg van deze Sectie 3.1.1 vergelijken we de emissiefactor van een gemiddelde personenwagen met de emissiefactor van een motorfiets subcategorie 4-takt, 250 cc, emissieklasse Euro 3. In het scenario met modale verschuiving wordt namelijk aangenomen dat gemiddelde personenwagens vervangen worden voor nieuwe motorfietsen van het type 4-takt, 250 cc, emissieklasse Euro 3. Emissiefactoren zijn afhankelijk van de gemiddelde snelheid van de voertuigen. Figuur 16 geeft de emissiefactoren weer van de verschillende polluenten voor motorfietsen en personenwagens in functie van de gemiddelde snelheid van de voertuigen op snelwegen: 0.3 Emissiefactoren CO2 motorfiets < 250 cc, Euro 3 gemiddelde personenwagen 1 0.9 0.8 Emissiefactoren NOx motorfiets < 250 cc, Euro 3 gemiddelde personenwagen 0.25 0.7 Emissie C02 (ton/km) 0.2 0.15 0.1 Emissie NOx (g/km) 0.6 0.5 0.4 0.3 0.05 0.2 0.1 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Snelheid (km/u) 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Snelheid (km/u) 0.25 Emissiefactoren NO2 motorfiets < 250 cc, Euro 3 gemiddelde personenwagen 0.045 0.04 0.035 Emissiefactoren PM2.5 motorfiets < 250 cc, Euro 3 gemiddelde personenwagen Emissie NO2 (g/km) 0.2 0.15 0.1 Emissie PM2.5 (g/km) 0.03 0.025 0.02 0.015 0.05 0.01 0.005 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Snelheid (km/u) 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Snelheid (km/u) 36

0.035 0.03 Emissies EC in functie van snelheid motorfiets < 250 cc, Euro 3 gemiddelde personenwagen 0.02 0.018 0.016 Emissiefactoren PM2.5-niet-uitlaat motorfiets < 250 cc, Euro 3 gemiddelde personenwagen Emissie EC (g/km) 0.025 0.02 0.015 0.01 0.005 Emissie PM2.5-niet-uitlaat(g/km) 0.014 0.012 0.01 0.008 0.006 0.004 0.002 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Snelheid (km/u) 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Snelheid (km/u) 1 0.9 Emissiefactoren VOC motorfiets < 250 cc, Euro 3 gemiddelde personenwagen 0.8 0.7 Emissie VOC (g/km) 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Snelheid (km/u) Figuur 16: Emissiefactoren voor motorfietsen en personenwagens op snelwegen in functie van de gemiddelde snelheid De meeste polluenten kennen een minimale emissiefactor bij een gemiddelde snelheid van 60 à 70 km/u. Voor alle snelheden geldt dat de emissiefactoren van de polluenten CO 2, NO X, NO 2, PM 2.5 en EC hoger zijn voor een gemiddelde personenwagen dan voor een motorfiets (type 4- takt, 250 cc, emissieklasse Euro 3). Enkel de emissiefactor van VOC is hoger voor motorfietsen. Figuur 17 zet de emissiefactoren van de verschillende polluenten voor motorfietsen en personenwagens nog eens naast elkaar. De emissiefactoren gelden in dit geval voor de snelweg bij een gemiddelde snelheid van 90 km/u. 37

Emissiefactoren (g/km) (CO2:ton/km) Snelweg - Gemiddelde snelheid 90 km/u motorfiets < 250 cc, Euro 3 gemiddelde personenwagen 0.6000 0.5000 g/km (CO2: ton/km) 0.4000 0.3000 0.2000 0.1000 0.0000 CO2 NOx NO2 PM2.5_uitlaat EC PM2.5_niet-uitlaat VOC Figuur 17: Emissiefactoren van de verschillende polluenten voor motorfietsen en personenwagens 3.1.2 Externe emissiekosten Emissies hebben een negatieve invloed op de volksgezondheid, op het klimaat, op ecosystemen, of meer algemeen op het milieu. Door rekening te houden met deze milieuschade kunnen emissies gemonetariseerd worden of gekoppeld worden aan zogenaamde externe emissiekosten. Externe kosten zijn kosten die veroorzaakt worden door een verplaatsing, maar waar de gebruiker zelf geen rekening mee houdt. De koppeling van emissies aan externe emissiekosten gebeurt door middel van een monetaire waardering van deze emissies. In deze studie baseren we de monetaire waardering van de emissies op de resultaten van de studie Actualisering van de externe milieuschadekosten door VITO (De Nocker et al. (2010)). In deze studie werden schadekosten bepaald voor Vlaanderen volgens de ExternE methode. Deze methode beschouwt alle stappen vanaf de emissie tot haar impact op het milieu. Daarbij wordt rekening gehouden met de verspreiding van de emissies, en met de effecten op mens en milieu (toename ziekteverschijnselen, verminderde oogstopbrengsten, slijtage van bouwmaterialen, aandeel in het broeikaseffect, ). Deze effecten worden gemonetariseerd aan de hand van principe van willingness-to-pay, of hoeveel iemand bereid is te betalen om een milieueffect te vermijden. Tabel 1 geeft de emissiewaarderingen van de beschouwde polluenten weer, die gelden voor wegvervoer op de snelweg: 38

Tabel 1: Waarderingen emissies 2010 in /kg (CO2 in /ton), waardes euro 2009 (bron: De Nocker et al. (2010)) NOx ( /kg) PM2.5 ( /kg) VOC ( /kg) CO2 ( /ton) 0.577 135.503 7.535 20.000 Merk op dat waarderingen beschikbaar zijn voor NO X en PM 2.5, maar niet voor de subcategorieën NO 2 en EC. Wanneer we bovenstaande emissiewaarderingen combineren met de emissiefactoren voor motorfietsen en personenwagens, kunnen we voor beide voertuigcategorieën de totale externe emissiekosten (van alle polluenten samen) bepalen in functie van de gemiddelde snelheid. Figuur 18 geeft het resultaat. 2 1.8 Externe emissiekosten motorfiets < 250 cc, Euro 3 gemiddelde personenwagen 1.6 Emissiekost (EUR/100km) 1.4 1.2 1 0.8 0.6 0.4 0.2 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 Snelheid (km/u) Figuur 18: Externe emissiekosten voor motorfietsen en personenwagens op snelwegen in functie van de gemiddelde snelheid Bij alle snelheden liggen de externe emissiekosten van motorfietsen (type 4-takt, 250 cc, emissieklasse Euro 3) lager dan deze van een gemiddelde personenwagen. Voor beide voertuigcategorieën zijn de externe emissiekosten minimaal bij een gemiddelde snelheid van 60 à 70 km/u. In 39

Figuur 19 worden de externe emissiekosten van de verschillende polluenten voor motorfietsen en personenwagens met elkaar vergeleken. De emissiefactoren gelden in dit geval voor de snelweg bij een gemiddelde snelheid van 90 km/u. Externe kosten emissies (EUR/100km) Snelweg - Gemiddelde snelheid 90 km/u motorfiets < 250 cc personenwagen EUR/100km 0.9 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 0 CO2 NOx PM2.5_uitlaat PM2.5_niet-uitlaat VOC TOT Figuur 19: Externe emissiekosten van de verschillende polluenten voor motorfietsen en personenwagens Vooral de externe kosten van CO 2 -, PM 2.5 - en VOC-emissies zijn relevant. Personenwagens genereren in vergelijking met motorfietsen hogere kosten t.g.v. CO 2 en fijn stof, maar lagere kosten t.g.v. VOC. De totale externe emissiekost van motorfietsen (type 4-takt, 250 cc, emissieklasse Euro 3) ligt 21% lager dan deze van een gemiddelde personenwagen. 3.2 Case study -: emissiekosten Voor de beschouwde case study - (cf. Sectie 2.1) bepalen we externe emissiekosten in het referentiescenario en in het scenario met modale verschuiving. Door vergelijking van beide scenario s kunnen we dan het effect van de modale verschuiving bepalen op de externe emissiekosten. Eerst bepalen we in beide scenario s de externe emissiekost voor elk individueel voertuig, rekening houdend met de gemiddelde snelheid van dit voertuig over zijn traject van naar. Externe emissiekosten worden bepaald door emissiewaarderingen te combineren met emissiefactoren (cf. Sectie 3.1.2). Figuur 20 geeft de totale externe emissiekost in functie van de gemiddelde snelheid voor alle voertuigcategorieën. 40