KRIMP in SRAN (stadsregio Arnhem - Nijmegen) Situatie 2012. Analyse van status en dynamiek met behulp van SCODEK. Metaalweg 18 6551 AD Weurt



Vergelijkbare documenten
KRIMP in SRAN (stadsregio Arnhem-Nijmegen) Analyse van oorzaken en effecten met behulp van SCODEK

KRIMP in Twente. Situatie Analyse van status en dynamiek met behulp van SCODEK. Einsteinstaart 12A 7601 PR ALMELO.

Dynamische Twente Index 2014 Onderdeel Mens, inkomen en bedrijvigheid, thema krimp. Analyse van status en dynamiek met behulp van SCODEK

Eerste uitkomsten werkgelegenheidsonderzoek Gelderland

GEM. LEEFT jaren GEM SRAN ,5 7,11 6,76% 3,38% 2,17 42,2 GEM Zuid Limburg WOZ/BIN K

Bevolkingskrimp & leefbaarheid

Economische Barometer Stadsregio Arnhem Nijmegen. Dynamiek kwartaal 4

382,40 per inwoner 2/5 WMO ,00 382,40 per inwoner 2/5 werk ,00

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer Augustus 2014

BEVOLKINGSGROEI VERGELEKEN

Masterclass Krimp. Presentatie Angelique vanwingerden. 16 september 2011 Kennisnetwerk Krimp Noord-Nederland (KKNN)

Demografische ontwikkeling Gemeente Drechterland Augustus 2014

Demografische ontwikkeling Gemeente Medemblik Augustus 2014

Informatiebijeenkomst Wonen raadsleden regio Nijmegen e.o. 8 oktober 2013

Trendrapportage Economie Arnhem

Demografische ontwikkeling Gemeente Koggenland Augustus 2014

Dordrecht in de Atlas 2013

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn Augustus 2014

WELKOM bij de training succes boeken met vrijesectorhuur

Kwartaalbericht Woningmarkt

Zicht op de Gelderse koopmarkt

Regionale en subregionale Woonagenda s

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2015 Erfgoed positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 29 mei Utrecht.nl/onderzoek

Levensloopbestendige wijk

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2017 Thema geluk. De positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 18 mei Utrecht.

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 7 e editie. Opzet en inhoud

Verhuisplannen en woonvoorkeuren

Krimp in Fryslân. Inwonertal

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Gelderland, november 2017

Nederlands-Duitse grensstreek Sociaal-economische foto

Migratie en pendel Twente. Special bij de Twente Index 2015

Economische Monitor Stedelijk netwerk. Arnhem-Nijmegen CONCEPT. Rozendaal Rheden Doesburg. Arnhem. Zevenaar. Renkum. Westervoort. Duiven Montferland

Beter leven voor minder mensen

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen Augustus 2014

Strategisch Thema. -Stad in de regio- Modules. Datum: februari Strategisch Thema -Stad in de regio- 0

Beter leven voor minder mensen

Regionale arbeidsmarktprognose

Hybride aandrijving voor de woningmarkt

De grijze golf. Demografische ontwikkeling Drechtsteden tot Figuur 1 Bevolking Drechtsteden , totaal

Leefbaarheid en bevolkingskrimp: Groningers waarderen leefbaarheid positief, al zien ze wel achteruitgang

Atlas voor gemeenten 2013: de positie van Utrecht. notitie van Onderzoek.

WONINGMARKTAFSPRAKEN ZEEUWS-VLAANDEREN DEEL 2: DE BALANS. [jaarlijkse rapportage over het jaar20xx]

Informatiebijeenkomst Wonen raadsleden regio Liemers. 24 september 2013

Demografische ontwikkeling Gemeente Medemblik

Migratiestromen en inkomensontwikkelingen in de provincie Groningen

Informatiebijeenkomst Wonen raadsleden regio Arnhem e.o. 2 oktober 2013

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2016 Thema Water. De positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 29 juni Utrecht.

Welke partijen heeft u betrokken bij het beantwoorden van de vragen in deze vragenlijst?

WoON-themarapport. Woningbouwplanningen van kwantiteit naar kwaliteit

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 4 e editie. Opzet en inhoud

Opmerking bij driejaarsgemiddelden Continu Vakantie Onderzoek (CVO)

Economie en arbeidsmarkt in Noord-Nederland

Demografische ontwikkelingen

drenthe rapportage september 2016 leefbaarheid

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Gelderland, mei 2017

Kernprofiel Zuiddorpe

Inleiding. Vervolgens worden uitgangspunten geformuleerd die van belang zijn voor de regionale woonvisie.

Woningmarktrapport - 1e kwartaal Gemeente Wijdemeren

Demografische ontwikkelingen gemeente Utrechtse Heuvelrug Uitwerking onderzoeksvraag door Radha Parahoe (april 2010)

Onderzoeksflits Atlas voor gemeenten 2019

Woningmarktrapport - 4e kwartaal Gemeente Amsterdam

VOORSTEL aan KAN-RAAD

Regiobericht 1.0 Noord

Aanwijzing woningmarktregio

Taxonomie. Inzicht en Monitoring. van de Nederlandse Gemeenten. Versie 2017

Overzichtsrapport SER Gelderland

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Gelderland, januari 2018

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 6 e editie. Opzet en inhoud

Notitie dialoogsessie Rijk van Nijmegen

Grote gemeenten goed voor driekwart van bevolkingsgroei tot 2025

Kernprofiel Axel mei 2018

Waardering van leefbaarheid en woonomgeving

Crisismonitor Drechtsteden augustus 2010 (cijfers tot en met juni 2010)

Demografische ontwikkeling Gemeente Drechterland

Kernprofiel Sas van Gent

WijkWijzer Deel 1: de problemen

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 5 e editie. Opzet en inhoud. Deze factsheet is de vijfde editie van de

Factsheets. Profielen gemeentes van Utrecht

Snelstart GPR Gebouw. Versie: 14 juni 2013

Regie op energie. Investeren in de productie van duurzame energie in de regio Arnhem-Nijmegen

Crisismonitor Drechtsteden

Onderzoeksflits Atlas voor gemeenten 2018

Samenvatting Twente Index 2016

Stefan Teeling Leeuwarden, november 2015 FACTSHEET METSLAWIER

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Gelderland, februari 2019

Crisismonitor Drechtsteden

Woningmarktrapport - 4e kwartaal Gemeente Dordrecht

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Gelderland, juni 2017

Woningmarktrapport - 3e kwartaal Gemeente Landgraaf

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Gelderland, december 2016

4 doelstellingen. Woon- en Leefbaarheidsmonitor Belangrijkste uitkomsten. Beter leven met minder mensen. Over het Woon- en Leefbaarheidplan

Demografische ontwikkeling Gemeente Wervershoof

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn

Toekomstige demografische veranderingen gemeente Groningen in een notendop

Plaats en betekenis van de Stadsregio Arnhem Nijmegen voor de Gelderse economie. jaartal Veluwe Achterhoek Arnhem Nijmegen

Kernprofiel Zuiddorpe

Bevolkingsprognose Deventer 2015

KOOPSTROMENONDERZOEK.

DEMOGRAFISCHE ONTWIKKELING

Transcriptie:

KRIMP in SRAN (stadsregio Arnhem - Nijmegen) Situatie 2012 Analyse van status en dynamiek met behulp van SCODEK Opdrachtgever: Envita Nijmegen BV Metaalweg 18 6551 AD Weurt Rapportnummer: Status rapport: B1006/R01 Publieksversie Datum : 3 april 2013 Invisor Postbus 40220 3504 AA UTRECHT Tel: 06-14066466 E-mail: info@invisor.nl Omgevingsmanagement

Inhoudsopgave 1 Inleiding...1 2 Toelichting op SCODEK model...3 2.1 Inleiding...3 2.2 Duiding krimpindicatoren...4 2.2.1 Oorzaakindicatoren...4 2.2.2 Effectindicatoren...4 2.3 SCODEK...8 3 Situatie krimp in Stadsregio Arnhem Nijmegen per 2012...9 4 Status en dynamiek van de oorzaken van krimp... 12 4.1 Bevolkingsgroei, groene en grijze druk... 12 4.2 Migratie... 15 4.3 Resumé... 16 5 Status en dynamiek van de effecten van krimp... 17 5.1 Voorzieningen... 17 5.1.1 Isolement ten opzichte van voorzieningen... 17 5.1.2 Krimpgevoeligheid... 17 5.2 Woningmarkt... 18 5.3 Verhuismobiliteit en doorstroming op de woningmarkt... 20 5.4 Werken en economie... 21 5.5 Werkgelegenheid... 23 5.6 (Gezondheids)zorg... 25 5.7 Leefbaarheid... 26 5.8 Resumé... 29 6 Toetsing en interpretatie... 30 6.1 Algemeen... 30 6.2 Geografische functionaliteit... 31 6.3 Clusteranalyse... 39 6.4 Aandachtspunten... 40 6.5 Doorzicht in demografische ontwikkelingen... 42 7 Samenvatting, conclusies en aanbevelingen... 48 Bijlagen: Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Oorzaak indicator Effect indicatoren Score SCODEK model rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012

1 INLEIDING Algemeen Bevolkingskrimp is een fenomeen waar in Nederland veel over te doen is. De aandacht gaat hierbij vaak met name uit naar de gekende krimpgebieden Zeeuws Vlaanderen, Parkstad Limburg, Delfzijl en omgeving en oost Groningen. De vraag is of in de Stadsregio Arnhem - Nijmegen (SRAN) sprake is van krimp en of, indien dat het geval is, de gevolgen van krimp hier een soortgelijke impact zullen hebben als voor de krimpgebieden Zeeuws Vlaanderen, Parkstad Limburg, Delfzijl en omgeving en oost Groningen wordt voorspeld. Indien er ergens sprake is van bevolkingskrimp in de SRAN zou dit ten dele al zichtbaar moeten zijn in een toename van de negatieve effecten die in het algemeen met bevolkingskrimp worden geassocieerd. Deze negatieve effecten zijn bijvoorbeeld verminderde leefbaarheid door het wegvallen van voorzieningen, zoals bijvoorbeeld huisartsen, ziekenhuizen, scholen en winkels, of negatieve trends op de huizenmarkt, zoals leegstand, prijsdaling en lange verkooptijden, toenemende vraag naar zorg, etc. Invisor Omgevingsmanagement brengt met behulp van het Scoremodel demografische Krimp (SCODEK) de status en de dynamiek van demografische krimp in beeld. Met SCODEK kunnen gemeenten worden geïdentificeerd waar demografische krimp zich manifesteert of zich in de nabije toekomst zal manifesteren. Door middel van indicatoren kan worden bepaald of en in welke vorm effecten van demografische krimp zich manifesteren en op welke punten gemeenten kwetsbaar zijn. Rapportage Het onderzoek naar krimp in de Stadsregio Arnhem - Nijmegen maakt deel uit van per COROP-gebied periodiek uitgevoerd landsdekkend onderzoek. Het rapport presenteert de actuele status en dynamiek van demografische krimp in de betreffende 20 gemeenten (B-niveau) voor het jaar 2012 op basis van het SCODEK model. Het rapport is opgesteld door Invisor in opdracht van en in collegiale samenwerking met Envita Nijmegen. In het rapport SCODEK, techniek en methode (A-niveau) (Invisor, 2010, gereviseerd in 2012) wordt nader ingegaan op de achtergronden, de techniek en methodiek van het SCODEK model en op de indicatoren en de bijbehorende indices. De van voorliggende rapport afgeleide publieksversie (C-niveau) is beschikbaar voor de respectievelijke doelgroepen. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 1/50

Leeswijzer In het onderzoek is gebruik gemaakt van de meest recente data. In het rapport zijn, daar waar beschikbaar en illustratief, de resultaten van de SRAN gemeenten vergeleken met voor de gekende krimpgebieden karakteristieke gemeenten als Delfzijl, Heerlen, Hulst en/of Borger-Odoorn. In het gehele rapport wordt qua beoordeling een kleurcode met de volgende systematiek gehanteerd: Groei/gunstig Kritiek/alert Krimp/ongunstig Alvorens in te gaan op de analyse van krimp in Stadsregio Arnhem - Nijmegen wordt de werking van het krimpmodel SCODEK-2 (hoofdstuk 2) beknopt toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt de resultaten van het SCODEK voor het COROP-gebied SRAN besproken. In hoofdstuk 4 en 5 wordt de status en de dynamiek van de achterliggende oorzaak- respectievelijk de effectindicatoren besproken. In hoofdstuk 6 worden de resultaten getoetst en geïnterpreteerd. Hierbij wordt onder andere gerefereerd aan PRIMOS voorspellingen. In het afsluitende hoofdstuk 7 wordt de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek samengevat. In de bijlagen zijn de resultaten van de scores van de oorzaak- en van de effectindicatoren en van de resulterende score volgens het SCODEK-model grafisch weergegeven. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 2/50

2 TOELICHTING OP SCODEK MODEL In het rapport SCODEK, techniek en methode (A-niveau) (Invisor, 2010, gereviseerd in 2012) wordt nader ingegaan op de achtergronden, de techniek en methodiek van het SCODEK model en op de indicatoren en de bijbehorende indices. Onderstaande wordt een beknopte samenvatting van de inhoud van genoemd rapport gegeven. 2.1 Inleiding Algemeen Het SCODEK model met indicatoren is ontwikkeld op basis van een uitgebreide analyse van de demografische gegevens van de 40 COROP (Coördinatie Commissie Regionaal OnderzoeksProgramma) gebieden in Nederland. Deze uit meerdere gemeenten samengestelde gebieden zijn onderscheiden omdat zij ruimtelijke en economische samenhang vertonen. Binnen het SCODEK model wordt een ruimtelijke eenheid (bijvoorbeeld een COROP gebied) beschouwd als complex dynamisch systeem. Binnen het model zijn een aantal tools ontwikkeld om de oorzaken en effecten van demografische krimp kwalitatief en kwantitatief in beeld te brengen. Door middel van indeling in verschillende thema s en door voor elk van deze thema s representatieve indicatoren te selecteren, zijn de ontwikkelingen in het (krimp)systeem te karakteriseren en te volgen. Hierdoor is het model een solide basis voor verdere begripsvorming van de processen die van oorzaken naar effecten leiden. Bij SCODEK worden bij de karakterisatie van de thema s door indicatoren uitsluitend bestaande gegevens gebruikt. De gegevens worden periodiek gegenereerd en met regelmaat gemonitoord zodat het mogelijk is om de uitkomsten van deze tools geregeld te actualiseren. De meeste gegevens zijn niet alleen beschikbaar op gemeentelijke, doch tevens tot op buurtniveau zodat de oorzaken en effecten van krimp op het hiervoor meest geschikte schaalniveau kunnen worden beoordeeld. Het krimpmodel SCODEK kan modulair worden uitgebouwd. De oorspronkelijke versie van SCODEK had 4 thema s en 7 indicatoren. Omdat de kennis en het begrip van de samenhang tussen oorzaken en gevolgen is toegenomen is SCODEK uitgebreid. SCODEK-2 heeft met betrekking tot de oorzaak 1 thema en 4 indicatoren en voor het effect 7 thema s en 29 indicatoren. Krimpindicatoren De binnen het model ontwikkelde tools leiden tot de identificatie van thema s met bijbehorende oorzaak- en effectindicatoren. Op basis van een integrale combinatie van deze krimpindicatoren is een scoresystematiek ontwikkeld. De scoresystematiek is hiërarchisch en is uitgelegd in onderstaande schema: Term CoROP gebied Thema Indicator (oorzaak en effect) Index Waardering SCODEK score Thema score Indicator score Waarde Scoresystematiek De SCODEK classificatie ontstaat door een combinatie van de onderliggende themascores. Een thema bestaat uit een of meerdere indicatoren. De thema score is een resultante van de scores van de afzonderlijke indicatoren. Een indicator kan worden gerepresenteerd door een index. De waarde van de index wordt omgezet in de score van de indicator. Met behulp van zogenaamde interventie-indicatoren kan worden bepaald welke indicatoren stuurbaar zijn. Met behulp hiervan kunnen voorspellingen worden gedaan wat de uitkomsten zullen zijn van maatregelen die bedoeld zijn om de effecten van demografische krimp (in positieve zin) te beïnvloeden. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 3/50

Monitoring Naast het monitoren van gegevens kunnen ook de oorzaakindicatoren en effectindicatoren worden gemonitoord. Hierdoor kan de genese van het krimpmodel SCODEK in de tijd worden gevolgd en kan met behulp van krimpscores het effect van de genomen maatregelen worden vastgesteld. 2.2 Duiding krimpindicatoren 2.2.1 Oorzaakindicatoren Aan de basis van de krimpproblematiek staat de manier waarop de bevolking zich ontwikkeld. Aan de oorzaakzijde is sprake van 1 thema (demografie). Dit thema wordt gerepresenteerd door 4 indicatoren. De eerste indicator van de oorzaak van krimp is als absolute toename of afname van het aantal inwoners (1) van een bepaald gebied of gemeente. Verder kan de oorzaak van krimp worden uitgedrukt worden als de manier waarop de samenstelling van de bevolking zich ontwikkeld. Hiervoor bestaan de termen groene en grijze druk. Groene druk (2) is de ratio tussen het percentage van de bevolking < 20 jaar (jeugd) en het percentage van de bevolking tussen 20 en 65 jaar (de productieven ). Grijze druk (3) is de ratio tussen het percentage van de bevolking > 65 jaar (gepensioneerden) en het percentage van de bevolking tussen 20 en 65 jaar (de productieven ). Tenslotte speelt de balans tussen inkomende en vertrekkende verhuizers nog een rol voor krimp. Indien dit migratiesaldo (4) negatief is vertrekken er meer personen dan dat er bij komen. Deze vier indicatoren vormen gezamenlijk de oorzaakindicatoren van demografische krimp. In de scoresystematiek krijgt elk van deze indicatoren maximaal 2,5 punt, voor een gesommeerd maximum van 10 punten. 2.2.2 Effectindicatoren De aan de effectzijde onderscheiden 29 indicatoren onderscheiden vertegenwoordigen 7 thema s. Deze thema s vertegenwoordigen de harde en de zachte kant van de effecten. In het navolgende wordt kort ingegaan op de relatie van deze indicatoren met demografische krimp. Voorzieningen Het is een misvatting te veronderstellen dat voorzieningen verdwijnen als gevolg van demografische krimp. Feitelijk is er sprake van een verdunning van voorzieningen omdat het draagvlak minder wordt. Het effect per saldo is dat de afstand tot de voorzieningen als gevolg van demografische krimp kan toenemen. Voor sommige voorzieningen is deze toename in afstand mogelijk ongewenst. Dit geldt bijvoorbeeld als minder mobiele groepen (zoals kinderen en ouderen) minder makkelijk toegang hebben tot primaire voorzieningen zoals huisarts of lager onderwijs. Om de situatie tot uitdrukking te brengen zijn twee indexen ontworpen en uitgewerkt. - Isolement ten opzichte van voorzieningen wordt uitgedrukt als de Km-index. De Km-index is de equivalent afstand in kilometers tot veertien (primaire en secundaire) voorzieningen. Hieronder vallen onder meer huisarts, ziekenhuis, primair en secundair onderwijs, supermarkt en spoorwegstation. Aangezien er verschil is in het relatief belang van de verschillende voorzieningen is het belang gewogen conform de Maslow systematiek: primaire voorzieningen, zoals huisarts en lager onderwijs wegen zwaarder mee dan bijvoorbeeld café of bioscoop. De Km-index is uitgewerkt tot op buurt- en buurtschapniveau. - Krimpgevoeligheid ten opzichte van voorzieningen wordt uitgedrukt als de Kg-index. Hiermee wordt de toename van het isolement ten opzichte van negen voorzieningen tot uitdrukking gebracht wanneer bepaalde voorzieningen zouden wegvallen. De Kg-index geeft aan in welke mate het isolement zal toenemen. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 4/50

De Km-index geeft een situatie weer zoals deze op een bepaald moment is ( status ). De Kg-index is feitelijke een waarschuwingsindex ( alert ) en geeft inzicht in het potentiële effect van demografische krimp. Bij de beoordeling van de gevolgen van krimp op de leefbaarheid moet de nulwaarde eveneens in beschouwing worden genomen, omdat demografische krimp niet noodzakelijk de oorzaak hoeft te zijn van een negatieve beleving van isolement. Er zijn twee indicatoren geselecteerd op buurtniveau. Deze twee indicatoren geven inzicht in de mate van isolement van een buurt en van de gevolgen van het eventueel wegvallen van voorzieningen op de mate van isolement. 1. Isolement ten opzichte van voorzieningen (Km-index). Indien er sprake is van dunbevolkte gebieden die geografisch ver van kernen zijn gelegen, kunnen bewoners van deze gebieden ver van voorzieningen (zoals winkels, huisarts, scholen) verwijderd zijn. Een dergelijk isolement kan met een vergrijzende bevolking die minder mobiel wordt problematisch worden omdat naast geografisch isolement ook sociaal isolement dreigt en de leefbaarheid van geïsoleerde gebieden onder druk komt te staan. Isolement wordt uitgedrukt als de Km-index. De Km-index is de equivalent afstand in kilometers tot een aantal voorzieningen. Aangezien er verschil is in het relatief belang van de verschillende voorzieningen is het belang gewogen conform de Maslow systematiek. De Km-index is uitgewerkt tot op buurt- en buurtschapniveau. 2. Krimpgevoeligheid ten opzichte van voorzieningen (Kg-index). Hiermee wordt de toename van het isolement ten opzichte van voorzieningen tot uitdrukking gebracht wanneer bepaalde voorzieningen zouden wegvallen. Krimpgevoeligheid wordt uitgedrukt als de Kgindex en is uitgewerkt tot op buurt- en buurtschapniveau. Woningmarkt De woningmarkt is een van de kwetsbare zaken in gebieden die te maken hebben met demografische en/of economische krimp. Deze kwetsbaarheid komt tot uiting als een onderwaardering van de woningwaarde ten opzichte van de (lokale en landelijke) verwachtingswaarden en als een groeisnelheid van de woningwaarde die (veel) lager is dan die van de verwachtingswaarden. De zwakte van de woningmarkt komt ook tot uiting als een relatief hoge toegankelijkheid van de woningmarkt voor omliggende gemeenten, gecombineerd aan lage groeisnelheden. Dit betekent dat huizen wel betaalbaar zijn, maar dat de animo voor koop laag is. Slechts weinig mensen willen in een dergelijke gemeente wonen, ondanks de relatief lage woningprijzen. Dit thema dient ook in relatie met het thema verhuismobiliteit te worden beschouwd. De vijf indicatoren in dit thema geven op gemeentelijk niveau inzicht in de relatieve kracht van de woningwaarde en de mate waarin de woningwaarde onder druk staat of komt. 3. Woningwaarde t.o.v. landelijke verwachtingswaarde (LAVER index). Uit de analyse van de gemiddelde woningwaarden van alle gemeenten van Nederland (ca. 425 gemeenten) kan een verwachtingswaarde worden berekend voor de woningwaarde in een bepaalde gemeente. Aan de hand van deze indicator kan worden vastgesteld in hoeverre de woningwaarde boven of onder deze verwachtingswaarde ligt. 4. Woningwaarde t.o.v. lokale verwachtingswaarde (LOVER index). Uit de analyse van de gemiddelde woningwaarden van alle gemeenten van Nederland (ca. 425 gemeenten) kan een lokale verwachtingswaarde worden berekend voor de woningwaarde in een bepaalde gemeente. Aan de hand van deze indicator kan worden vastgesteld in hoeverre de woningwaarde boven of onder de lokale verwachtingswaarde ligt. 5. Ontwikkeling woningwaarde t.o.v. landelijke verwachtingswaarde (Δ-LAVER index). Door het analyseren van tijdreeksen kan worden bepaald hoe de woningwaarde in een bepaalde gemeente zich ontwikkeld ten opzichte van de landelijke verwachtingswaarde. 6. Ontwikkeling woningwaarde t.o.v. van lokale verwachtingswaarde (Δ-LOVER index). Door het analyseren van tijdreeksen kan worden bepaald hoe de woningwaarde in een bepaalde gemeente zich ontwikkeld ten opzichte van de locale verwachtingswaarde. 7. Toegankelijkheid van de woningmarkt (R-HP/BINK index) Deze wordt bepaald door de relatieve verhouding van woningwaarde en besteedbaar inkomen per huishouden. De indicator bepaald de mate waarin inwoners van omliggende gemeenten zich een woning kunnen permitteren in de betreffende gemeente. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 5/50

Verhuismobiliteit Een hoge verhuismobiliteit is vaak karakteristiek voor een stedelijke omgeving. Het is gerelateerd aan buurten met veel huurwoningen, een relatief jonge bevolking en lagere inkomens. Anderzijds is een hoge verhuismobiliteit een probaat middel tegen vergrijzing. Het houdt buurten relatief jong. Gerelateerd aan verhuismobiliteit kan de beschikbare woningvoorraad op de woningmarkt worden bepaald, de omlooptijd, alsmede de relatieve verkooptijden. Hiermee komt overschot of schaarste op de woningmarkt tot uitdrukking. Een lage omlooptijd (en dus een lange relatieve verkooptijd) zijn karakteristiek voor demografische of economische krimpgemeenten. Veel meer dan bijvoorbeeld een hoge beschikbare woningvoorraad. Er zijn vier indicatoren geselecteerd op gemeenteniveau. Deze hebben betrekking op de doorstroming op de woningmarkt en de (relatieve) schaarste van woningen. Drie hiervan hebben betrekking op verkoop van koopwoningen. 8. Beschikbare woningvoorraad (BEVO). Deze indicator geeft aan welk percentage woningen te koop is van de totale voorraad koopwoningen. 9. Omloopsnelheid. Deze indicator geeft het percentage koopwoningen van de totale voorraad koopwoningen aan dat jaarlijks van eigenaar wisselt. 10. Relatieve verkooptijd (REVERT index). Tijd die nodig is om een woning te verkopen en te berekenen door het aantal woningen te koop te delen door het aantal woningen verkocht in een jaar tijd. 11. Verhuismobiliteit (MOBI index). Aantal personen dat per jaar per duizend inwoners verhuisd. Hierin worden inkomende verhuizers en uitgaande verhuizers elk voor 0,5 meegerekend. Werk en economie De indicatoren voor het thema werk en economie hebben betrekking op inkomen en uitkeringen en de verhouding tussen aantal werkenden en aantal uitkeringsontvangers. Hiermee wordt de economische positie van een gemeente in beeld gebracht en de ontwikkeling hiervan in de tijd. De combinatie van demografische krimp en economische krimp kan op termijn allerlei ongewenste neveneffecten tot gevolg hebben zoals verminderde leefbaarheid en een zwakke woningmarkt. De economische situatie wordt beoordeeld aan de hand van inkomens en uitkeringen en de ontwikkelingen hiervan over de tijd. Hiervoor zijn op gemeenteniveau zes indicatoren beschikbaar. 12. Besteedbaar inkomen per huishouden (BINK index). Geeft aan wat huishoudens gemiddeld te besteden hebben in een gemeente. 13. Groei van het besteedbaar inkomen per huishouden (Δ-BINK index). Geeft aan hoe snel het beschikbaar inkomen per huishouden toeneemt. De beschouwde periode is vijf jaar. 14. De uitkeringsindex (UK). Geeft aan wat de situatie is met betrekking tot uitkeringen in een bepaalde gemeente. 15. Groei van de uitkeringsindex (Δ-UK index). Geeft aan hoe snel het totaal aantal uitkeringsontvangers veranderd in een gemeente. De beschouwde periode is vijf jaar. 16. De werk- en uitkeringsindex (WUK index). Is een maat voor de verhouding tussen werkenden en uitkeringsontvangers. 17. Groei van de werk- en uitkeringsindex (Δ-WUK index). Geeft aan hoe snel de verhouding tussen werkenden en uitkeringsontvangers veranderd in een gemeente. De beschouwde periode is vijf jaar. Werkgelegenheid De situatie rond werkgelegenheid wordt in beeld gebracht door de werkgelegenheid zowel kwantitatief als kwalitatief te beoordelen. De werkgelegenheid wordt uitgedrukt als de verhouding tussen het aantal aanwezige banen en de productieve beroepsbevolking tussen 20 en 65 jaar weergeeft (B/PI index). Wanneer B/PI < 1 betekent dit dat het aantal banen kleiner is dan de potentiële beroepsbevolking en de bewoners van een dergelijke gemeente dus naar elders hun emplooi moeten vinden. De economische activiteit van een dergelijke gemeente is dan relatief laag, er is weinig aanzuigende werking op bedrijven en banen en dus mensen. De kans dat arbeidsactiviteit verloren rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 6/50

gaat door bijvoorbeeld consolidatie is groot, hetgeen leegloop van een dergelijke gemeente kan veroorzaken. Verder is het aantal bedrijfsvestigingen en de ontwikkeling hiervan een indicator van de bedrijvigheid in een gemeente. De kwaliteit van de werkgelegenheid wordt tot uitdrukking gebracht als de verhouding tussen het percentage werkgelegenheid in commerciële dienstverlening en het percentage werkgelegenheid in nijverheid. Deze werkgelegenheidskarakteristiek (WEKA) geeft weer of een gemeente naar verhouding veel of weinig werkgelegenheid heeft in commerciële dienstverlening. Hiervoor zijn is in de regel hoger opgeleid personeel nodig met relatief hoge inkomens. Uit andere studies blijkt dat woningwaarde correleert met hogere inkomens (Hol, 2012). Een hoge waarde van de WEKA correleert eveneens met hogere inkomens. Gemeenten met een hoge WEKA zijn naar verwachting minder kwetsbaar voor verlies van werkgelegenheid aan lage(re) lonenlanden. De situatie met betrekking tot werkgelegenheid wordt beoordeeld met behulp van zes indicatoren op gemeentelijk niveau. Daarvan worden er slechts twee gebruikt om mee te rekenen en zijn de overige vier bedoeld om een beter kwalitatief begrip te krijgen van de situatie. 18. Banen per productieve inwoner (B/PI index). de mate waarin een gemeente werkgelegenheid schept komt tot uiting in de verhouding tussen het aantal banen in een gemeente en het aantal productieve inwoners. 19. Verandering van het aantal banen per productieve inwoner (Δ-B/PI index). Met deze indicator kan de groei van het aantal banen worden beschouwd over tijd. De beschouwde periodes zijn 6 jaar en 2 jaar. 20. Aantal bedrijfsvestigingen. Aantal bedrijven dat actief is in een gemeente uitgedrukt per productieve inwoner (kwalitatief). 21. Verandering van het aantal bedrijfsvestigingen. Verandering van het aantal bedrijven dat actief is in een gemeente uitgedrukt per productieve inwoner. De beschouwde periode is vijf jaar (kwalitatief). 22. Werkgelegenheidskarakteristiek (WEKA). Het quotiënt van het percentage banen in commerciële dienstverlening en het percentage banen in de nijverheid. In de regel vraagt commerciële dienstverlening hoger opgeleid personeel en worden er hogere salarissen betaald dan nijverheid. Werkgelegenheid in nijverheid is kwetsbaar voor verplaatsing naar lage(re) lonen-landen. 23. Verandering van het werkgelegenheidskarakteristiek (Δ-WEKA index). Verandering van de werkgelegenheidskarakteristiek over de tijd. De beschouwde periode is 5 jaar (kwalitatief). Gezondheidszorg De ZORG-indicator geeft uitdrukking aan de relatieve behoefte aan zorg voor vier verschillende leeftijdscohorten. Hiervoor wordt gekeken naar zorg door de huisarts, specialisten, fysiotherapeuten en ziekenhuisopname. De ZORG-indicator heeft een referentieniveau van 1,00. Dit referentieniveau omvat een hypothetische situatie waarin alle vier de leeftijdscohorten 25% van de totale bevolking omvatten. Bij relatief jongere bevolking is de ZORG-indicator < 1,00 en bij een oudere bevolking > 1,00. Om de relatieve afname van zorg te kunnen bepalen moet ook het effect van demografische krimp worden verdisconteerd. Bij demografische krimp is er enerzijds sprake van vergrijzing en ontgroening en anderzijds neemt de bevolking af. Beide effecten werken in tegengestelde richting. Als de vergrijzing sneller gaat dan de bevolkingsafname, neemt de ZORG-indicator (en dus de vraag naar zorg) toe. Voor de relatieve vraag naar (gezondheids)zorg zijn twee indicatoren ontwikkeld op gemeentelijk niveau. 24. Relatieve inzet van zorgverleners (ZORG index). Geeft de relatief benodigde inzet van een viertal groepen van zorgverlening (huisarts, specialist, fysiotherapeut en ziekenhuisopname) gebaseerd op vier leeftijdscohorten. 25. Verandering van de relatieve inzet van zorgverleners (Δ-ZORG index). De verandering van de relatieve zorginzet is het gevolg van vergrijzing/ontgroening enerzijds en demografische krimp anderzijds. De twee oorzaken van verandering werken in tegengestelde richting. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 7/50

Leefbaarheid Demografische en economische krimp kan verpaupering in de hand werken. Dit komt dan tot uitdrukking als een verslechtering van de leefbaarheid. De KAPU-index is een efficiënte methode om de leefbaarheid in beeld te brengen en de ontwikkeling over tijd te duiden. In de KAPU-index zijn zes sociaaleconomische buurtfactoren verwerkt. Met de KAPU-index kan het ontstaan van probleembuurten gevolgd worden. Om leefbaarheid te bepalen wordt gebruik gemaakt van de KAPU-index. De KAPU-index wordt berekend wordt op buurtniveau en is getoetst aan bestaande, meer bewerkelijke methodieken zoals RIGO leefbaarheidsmonitor (LEMON) en de leefbarometer van het voormalige ministerie van VROM. De correlatie met deze methodieken is dermate dat een representatieve afspiegeling van de leefbaarheid wordt gewaarborgd. 26. Leefbaarheidsindex (KAPU-index). Aan de hand van een aantal buurtkarakteristieken wordt de leefbaarheid tot uitdrukking gebracht. 27. Verandering van de leefbaarheidsindex (Δ-KAPU index). Hiermee wordt de verandering van de leefbaarheidsindex over een periode van drie jaar in beeld gebracht. 28. Welstandsindex. Het percentage huishoudens met hoge inkomens gedeeld door het percentage huishoudens met lage koopkracht. 29. Verandering van de welstandsindex. De verandering van de welstandsindex over de periode van een jaar. 2.3 SCODEK De wijze van berekening van indicatoren is nooit objectief omdat een waarde wordt toegekend aan een getal (index). Er wordt echter wel een kader gecreëerd waarmee verschillende gebieden of gemeenten onderling vergeleken kunnen worden. De ernst en urgentie van aanpak van demografische krimp kan worden bepaald door de oorzaak te koppelen aan het effect. Met SCODEK wordt duidelijk op welke onderdelen het effect zich het meest nadrukkelijk manifesteert. Door deze scores periodiek met SCODEK te bepalen kan bovendien worden vastgesteld of de situatie verergert of dat maatregelen die reeds genomen effect hebben. Een gemeente kan met de SCODEK-2 systematiek maximaal 700 punten scoren. De interpretatie van de scores is weergegeven in tabel 1. Tabel 1: Systematiek SCODEK-2 met toelichting interpretatie van scores Score Punten Interpretatie 1/5 oorzaak * 1/5 effect < 28 Geen significante effecten van demografische krimp ¼ oorzaak * ¼ effect 28 tot 43,75 Lichte effecten van demografische krimp meetbaar aanwezig. Maatregelen te overwegen ¼ oorzaak * ½ effect of 43,75 tot 87,50 Matige effecten van demografische krimp meetbaar aanwezig. ½ oorzaak * ¼ effect Maatregelen aanbevolen. ½ oorzaak * ½ effect 87,50 tot 175 Sterke effecten van demografische krimp meetbaar aanwezig. Maatregelen noodzakelijk > ½ oorzaak * ½ effect > 175 Zeer sterke effecten van demografische krimp meetbaar aanwezig. Maatregelen noodzakelijk rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 8/50

3 SITUATIE KRIMP IN STADSREGIO ARNHEM NIJMEGEN PER 2012 Voor de berekening van de oorzaken en effecten voor de 20 gemeenten in de SRAN is de in hoofdstuk 2 beschreven methodiek (SCODEK) gebruikt. De kwantificering van de indicatoren wordt in hoofdstuk 4 en 5 verder toegelicht. Oorzaken In tabel 2 zijn de scores voor de oorzaakindicatoren, alsmede de themascore weergegeven. Tabel 2: Indicator- en themascores voor oorzaken krimp Indicatoren met bijbehorende score Gemeente Bevolking Groene druk Grijze druk Migratiesaldo THEMASCORE Arnhem 0,0 0,5 0,0 0,0 0,5 Beuningen 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Doesburg 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Duiven 0,0 0,0 0,0 1,5 1,5 Groesbeek 1,5 0,0 0,5 0,0 2,0 Heumen 1,5 0,0 0,5 2,5 4,5 Lingewaard 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Millingen aan de Rijn 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Montferland 0,0 0,0 0,5 0,5 1,0 Mook en Middelaar 1,5 0,0 1,5 2,5 5,5 Nijmegen 0,0 1,5 0,0 0,0 1,5 Overbetuwe 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Renkum 2,5 0,0 2,5 0,0 5,0 Rheden 2,5 0,0 1,5 0,0 4,0 Rijnwaarden 0,0 0,0 0,0 0,5 0,5 Rozendaal 0,0 0,0 2,5 1,5 4,0 Ubbergen 0,0 0,0 1,5 0,0 1,5 Westervoort 2,5 0,0 0,0 2,5 5,0 Wijchen 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Zevenaar 0,0 0,0 0,5 0,0 0,5 REFERENTIE Borger-Odoorn 1,5 0,0 0,5 1,50 3,5 Delfzijl 2,5 0,0 1,5 2,50 6,5 Heerlen 2,5 1,5 0,0 2,50 6,5 Hulst 1,5 0,5 0,5 1,50 4,0 *Renkum Westervoort bevolking lineair dalend Uit tabel 2 blijkt dat de som van de verschillende indicatoren voor krimp het grootst zijn voor Heumen, Renkum, Rheden, Rozendaal, Westervoort en Mook en Middelaar. Voor deze gemeenten geldt dat zij allen een themascore hebben van 2,5 of meer (1/4 maximale score van oorzaakindicatoren). Behoudens Rozendaal is in deze gemeenten is al reeds enkele jaren sprake van demografische krimp. Opvallend is dat de themascore voor de oorzaakindicatoren van deze zes gemeenten vergelijkbaar zijn met die van gekende krimpgemeenten, zoals Delfzijl, Heerlen en Borger-Odoorn. De score voor Hulst (Zeeuws Vlaanderen) ligt zelf wat lager dan die van Westervoort, Renkum en Mook en Middelaar. Groene druk speelt alleen een rol voor de gemeente Nijmegen, waarschijnlijk omdat het een relatief grote studentenstad is. Grijze druk is vooral sterk aan de orde in Rozendaal en Renkum en in mindere mate bij de gemeente Groesbeek, Mook en Middelaar, Rheden en Ubbergen. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 9/50

Het migratiesaldo is negatief voor zeven gemeenten, waarbij het migratiesaldo in Westervoort het hoogst is, gevolgd door Heumen en Mook en Middelaar. Effecten In tabel 3 zijn de combiscores voor de effecten weergegeven. Tabel 3: Themascores voor effecten van krimp Thema s met bijbehorende score Gemeente Voorzien ingen Woning markt Verhuis mobiliteit Werk en economie Werkgelegen heid (gezondheid) zorg Leefbaar heid % effect Arnhem 0,2 2,5 0,5 5,5 2,0 1,0 5,1 24,0% Beuningen 1,3 0,5 5,5 0,3 2,9 2,0 0,5 18,4% Doesburg 1,3 2,5 5,3 5,0 2,8 3,4 3,3 33,5% Duiven 0,8 1,5 7,1 0,3 0,0 2,0 2,5 20,3% Groesbeek 1,2 0,5 4,8 3,0 4,2 2,5 0,2 23,3% Heumen 1,4 2,0 4,3 0,5 4,6 2,7 0,0 22,1% Lingewaard 2,0 0,0 5,0 0,3 3,0 1,0 2,5 19,6% Millingen aan de Rijn 8,1 4,5 7,1 2,5 7,1 5,0 0,0 49,0% Montferland 2,2 2,5 8,2 2,3 2,0 2,8 0,0 28,5% Mook en Middelaar 2,9 0,0 9,2 0,0 5,7 5,4 0,0 33,1% Nijmegen 0,2 0,0 0,0 4,0 2,0 1,0 5,1 17,5% Overbetuwe 3,0 2,0 3,7 0,0 1,9 1,0 1,0 18,1% Renkum 1,0 2,0 3,4 2,3 1,7 4,7 0,4 21,9% Rheden 1,6 0,5 3,0 2,5 1,9 2,9 0,2 17,9% Rijnwaarden 4,9 1,5 9,1 3,0 3,6 5,0 1,0 40,1% Rozendaal 0,0 0,0 8,7 0,0 1,0 4,1 2,5 23,3% Ubbergen 2,5 2,0 2,4 1,8 4,9 2,9 0,4 24,0% Westervoort 0,0 10,0 5,4 1,8 6,7 2,0 3,4 41,7% Wijchen 1,8 0,0 4,3 1,8 1,7 2,0 0,0 16,5% Zevenaar 0,9 2,5 5,1 1,5 2,9 3,2 2,5 26,6% REFERENTIE Borger-Odoorn 3,5 7 5,3 3,25 5,2 2,9 0 38,8% Delfzijl 2,6 6,5 4,9 5 1,3 2,1 0,5 32,7% Heerlen 0,6 8,5 1,8 9 0,8 2,8 3,6 38,7% Hulst 2,3 6,5 3,9 4,75 5,4 3,9 0,5 38,9% Uit tabel 3 volgt dat effecten in diverse gemeenten bij de meeste gemeenten in verschillende mate aanwezig zijn. Voor Rozendaal zijn voor de woningmarkt geen gegevens voorhanden. Gelet op het feit dat Rozendaal een van de meest welvarende gemeenten is in Nederland, wordt hiervoor eenzelfde dynamiek aangehouden als voor de gemeenten Groesbeek, Mook en Middelaar en Wijchen en wordt om deze reden een score van 0 toegekend. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 10/50

SCODEK score Tabel 4 geeft het resultaat weer, waarbij oorzaak (de mate waarin er sprake is van demografische krimp) vermenigvuldigd is met het effect. Tabel 4: Oorzaken x effecten Voor Gemeente zieningen Woning markt Verhuis mobiliteit Werk en economie Werk gelegenheid Zorg Leefbaar heid Arnhem 0,1 1,3 0,3 2,8 1,0 0,5 2,6 8,4 Beuningen 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Doesburg 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 SCODEK SCORE Duiven 1,2 2,3 10,7 0,4 0,0 3,0 3,8 21,3 Groesbeek 2,4 1,0 9,6 6,0 8,3 5,0 0,4 32,7 Heumen 6,2 9,0 19,4 2,3 20,6 12,2 0,0 69,6 Lingewaard 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Millingen aan de Rijn 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Montferland 2,2 2,5 8,2 2,3 2,0 2,8 0,0 20,0 Mook en Middelaar 16,1 0,0 50,6 0,0 31,2 29,7 0,0 127,6 Nijmegen 0,3 0,0 0,0 6,0 3,0 1,5 7,6 18,3 Overbetuwe 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Renkum 4,8 10,0 17,0 11,3 8,5 23,3 1,8 76,5 Rheden 6,5 2,0 12,0 10,0 7,5 11,4 0,8 50,2 Rijnwaarden 2,4 0,8 4,6 1,5 1,8 2,5 0,5 14,0 Rozendaal 0,0 34,8 0,0 3,9 16,4 10,0 65,1 Ubbergen 3,8 3,0 3,6 2,6 7,4 4,3 0,6 25,2 Westervoort 0,0 50,0 27,0 8,8 33,4 10,0 17,0 146,1 Wijchen 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Zevenaar 0,5 1,3 2,6 0,8 1,4 1,6 1,3 9,3 REFERENTIE Borger-Odoorn 12,3 24,5 18,6 11,4 18,2 10,2 0,0 95,0 Delfzijl 16,9 42,3 31,9 32,5 8,5 13,7 3,3 148,9 Heerlen 3,9 55,3 11,7 58,5 5,2 18,2 23,4 176,2 Hulst 9,2 26,0 15,6 19,0 21,6 15,6 2,0 109,0 De hoogste scores vallen toe aan Westervoort en Mook en Middelaar. De score voor Mook en Middelaar en voor Westervoort is vergelijkbaar met die van de krimpgemeente Delfzijlt. Genoemde gemeenten vallen in de categorie sterke krimp, waarbij de effecten reeds duidelijk waarneembaar zijn. Voor Westervoort en Mook en Middelaar is er sprake van een dermate impact waarbij maatregelen overwogen moeten worden. Verder scoren de gemeenten Heumen, Renkum, Rheden en Rozendaal is de categorie matige krimp. Ook hier is het nemen van maatregelen wenselijk. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 11/50

4 STATUS EN DYNAMIEK VAN DE OORZAKEN VAN KRIMP In voorgaand hoofdstuk zijn (per thema) de verschillende krimpindicatoren aan bod gekomen en is de betekenis hiervan uitgelegd en gekwantificeerd. Door analyse van de krimpindicatoren kan inzicht worden gegeven in de aard en mate van demografische krimp. Hiermee kunnen krimpgemeenten nader worden gekarakteriseerd. In voorliggend hoofdstuk wordt ingegaan op de status en dynamiek van de indicatoren die ten grondslag liggen aan de oorzaak van demografische krimp. 4.1 Bevolkingsgroei, groene en grijze druk In tabel 5a t/m 5c zijn de groeisnelheden van de bevolking, de groene en grijze druk weergegeven. voor de SRAN weergegeven voor de jaargang 2012 en de verandering t.o.v. 2008. Bevolkingsgroei De groeipatronen zijn afzonderlijk beschouwd en beoordeeld op trends, in het bijzonder de 2 de orde polynoom. Ingeval krimp heeft de trendlijn de vorm van een bergparabool (zie als voorbeeld grafiek 1). Grafiek 1: Bevolkingsontwikkeling in Heumen 16900 Heumen 16800 16700 16600 16500 16400 Heumen Poly. (Heumen) 16300 16200 1995 2000 2005 2010 2015 Voor bevolkingsgroei is derhalve bepaald of er sprake is van een parabool met een maximum. In dat geval is er sprake van demografische krimp. Het maximum van de parabool is dan het moment waar krimp is begonnen. De waarde van de indicator is dan het aantal jaren dat er reeds sprake is van demografische krimp. In tabel 5a zijn de resultaten opgenomen. Uit tabel 5a blijkt dat over de periode van 2000 tot 2012 in 7 van de 20 gemeenten sprake is van netto bevolkingsafname. Vooral in Westervoort is de krimp aanzienlijk De grotere kernen van de SRAN (Arnhem, Nijmegen, Overbetuwe, Lingewaard en Zevenaar) laten juist een (aanzienlijke) bevolkingsgroei zien. De groeipatronen zijn afzonderlijk beschouwd en beoordeeld op trends, in het bijzonder de 2 de orde polynoom. In zes gevallen (Heumen, Mook en Middelaar, Groesbeek, Renkum, Rheden en Westervoort) bleek er sprake te zijn van een parabool met een maximum, kenmerkend voor de overgang naar bevolkingskrimp. De eerder gememoreerde grafiek 1 (Heumen) is hiervan een voorbeeld en laat zien dat er sprake is van een neergaande trend nadat het maximum is bereikt. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 12/50

Tabel 5a:(Groei van) bevolking Bevolking Gemeente 2012 groei %/jr jaren krimp Indicator score Arnhem 149.226 0,92 0,0 Beuningen 25.428 0,16 0,0 Doesburg 11.596 0,16 0,0 Duiven 25.528-0,01 0,0 Groesbeek 18.885-0,26 4,5 1,5 Heumen 16.414-0,34 7,3 1,5 Lingewaard 45.737 0,60 0,0 Millingen aan de Rijn 5.904 0,20 0,0 Montferland 35.042-0,10 0,0 Mook en Middelaar 7.867-0,67 7,1 1,5 Nijmegen 165.180 0,62 0,0 Overbetuwe 46.256 1,06 0,0 Renkum 31.626-0,12 11,5 2,5 Rheden 43.612-0,01 12,4 2,5 Rijnwaard 11.008 0,01 0,0 Rozendaal 1.514 0,02 0,0 Ubbergen 9.386 0,13 0,0 Westervoort 15.293-0,20 13,4 2,5 Wijchen 40.733 0,66 0,0 Zevenaar 32.432 0,51 0,0 LEGENDA GUNSTIG 0 0,0 ALERT 0-3 0,5 KRITISCH 3-10 1,5 ONGUNSTIG > 10 2,5 Groene druk De groene druk is gedefinieerd als de verhouding tussen het aantal personen van 0 tot 20 jaar ten opzichte van de personen in de zogenaamde 'productieve' leeftijdsgroep van 20 tot 65 jaar. Ontgroening is geen belangrijk fenomeen in het SRAN gebied, zo blijkt uit tabel 5b. Alleen voor Arnhem en Nijmegen speelt ontgroening een bescheiden rol. Voor de meeste gemeenten zal ontgroening de komende jaren geen rol van betekenis spelen. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 13/50

Tabel 5b: Ontgroening Gemeente Groene druk* 2012 groei %/jr Index waarde Indicator score Arnhem 33,8 0,16 0,96 0,5 Beuningen 40,0-0,79-3,82 0,0 Doesburg 39,2-0,22-3,87 0,0 Duiven 44,2-0,80-8,00 0,0 Groesbeek 36,9-0,55-1,08 0,0 Heumen 44,2-0,32-8,72 0,0 Lingewaard 41,2-0,08-6,08 0,0 Millingen aan de Rijn 37,8-0,79-1,61 0,0 Montferland 38,9-0,34-3,39 0,0 Mook en Middelaar 41,4-0,30-5,95 0,0 Nijmegen 31,4-0,05 3,68 1,5 Overbetuwe 45,1-0,06-10,01 0,0 Renkum 40,0 0,03-5,05 0,0 Rheden 37,9-0,01-2,89 0,0 Rijnwaard 37,7-0,12-2,52 0,0 Rozendaal 50,7 0,53-16,50 0,0 Ubbergen 38,9 0,18-4,17 0,0 Westervoort 36,9-1,10-0,25 0,0 Wijchen 41,1-0,30-5,65 0,0 Zevenaar 36,9-0,05-1,83 0,0 LEGENDA GUNSTIG 0 0,0 ALERT 0-3 0,5 KRITISCH 3-10 1,5 ONGUNSTIG > 10 2,5 *Groene druk = De verhouding tussen het aantal personen van 0 tot 20 jaar ten opzichte van de personen in de zogenaamde.'productieve' leeftijdsgroep van 20 tot 65 jaar Grijze druk Grijze druk is gedefinieerd als de verhouding tussen het aantal personen van 65 jaar of ouder ten opzichte van de personen in de zogenaamde 'productieve' leeftijdsgroep van 20 tot 65 jaar. Vergrijzing speelt wel een belangrijke rol in de SRAN, zo blijkt uit tabel 5c.. Negen gemeenten hebben in meer of mindere mate te maken met vergrijzing. In sommige gemeenten is de grijze druk veel hoger dan in de krimpgebieden zoals Parkstad en Oost-Groningen. SRAN is dus een regio waarvan met name de sub-urbane en landelijke gemeenten aan het vergrijzen zijn. Rozendaal en Renkum spannen de kroon, maar ook voor de gemeenten Rheden, Mook en Middelaar en Ubbergen vergrijzen relatief snel. De grote steden Arnhem en Nijmegen, hebben minder last van vergrijzing. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 14/50

Tabel 5c: Vergrijzing Gemeente Grijze druk** 2012 groei %/jr Indexwaarde Indicator score Arnhem 20,3 0,25-14,33 0,0 Beuningen 23,2 0,73-10,71 0,0 Doesburg 31,3 1,59-1,32 0,0 Duiven 22,5 0,48-11,78 0,0 Groesbeek 36,0 0,76 2,14 0,5 Heumen 33,6 1,68 1,12 0,5 Lingewaard 26,1 1,05-7,33 0,0 Millingen aan de Rijn 27,1 0,92-6,52 0,0 Montferland 33,3 1,31 0,26 0,5 Mook en Middelaar 37,0 1,71 4,57 1,5 Nijmegen 21,2 0,32-13,32 0,0 Overbetuwe 25,4 0,83-8,36 0,0 Renkum 44,2 0,74 10,31 2,5 Rheden 43,4 0,61 9,32 1,5 Rijnwaard 26,6 1,06-6,81 0,0 Rozendaal 53,9 0,92 20,28 2,5 Ubbergen 39,2 1,23 6,05 1,5 Westervoort 20,4 0,66-13,61 0,0 Wijchen 26,6 1,14-6,69 0,0 Zevenaar 33,4 1,55 0,72 0,5 LEGENDA GUNSTIG 0 0,0 ALERT 0-3 0,5 KRITISCH 3-10 1,5 ONGUNSTIG > 10 2,5 **Grijze druk = De verhouding tussen het aantal personen van 65 jaar of ouder ten opzichte van de personen in de zogenaamde 'productieve' leeftijdsgroep van 20 tot 65 jaar. 4.2 Migratie Migratie is het komen en gaan van bewoners van een gemeente. Migratie betekent is de regel het verwisselen van huis en van woonomgeving, omwille van het verkrijgen van werk elders of om te verhuizen naar een betere passende leefomgeving. Een negatief migratiesaldo is vanuit de optiek van bevolkingskrimp een van de aanjagers van de krimpproblematiek. Het betekent dat een gemeente als minder gunstig wordt beschouwd als vestigingsomgeving. Het brengt een proces op gang tot uitdrukking komt als de negatieve effecten voor de verschillende thema s die onderdeel maken van deze analyse. Vanuit demografische oogpunt is migratie bestrijdbaar door bijvoorbeeld de omgeving aan te passen aan wensen van huishoudens die overwegen te vertrekken en voor hen die overwegen zich te vestigen. Migratie is, nadat huishoudens eenmaal zijn verhuisd, in de regel irreversibel. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 15/50

Tabel 6: Migratiesaldo Gemeente MIGRATIESALDO in % Over 5 jaar Standaard deviatie Indicator score Arnhem 0,31 0,32 0,0 Beuningen 0,12 0,18 0,0 Doesburg 0,09 0,54 0,0 Duiven -0,31 0,27 1,5 Groesbeek 0,54 0,30 0,0 Heumen -0,60 0,40 2,5 Lingewaard 0,46 0,31 0,0 Millingen aan de Rijn 0,23 0,61 0,0 Montferland -0,02 0,36 0,5 Mook en Middelaar -0,53 0,68 2,5 Nijmegen 0,12 0,30 0,0 Overbetuwe 0,93 0,70 0,0 Renkum 0,36 0,28 0,0 Rheden 0,34 0,39 0,0 Rijnwaarden -0,08 0,47 0,5 Rozendaal -0,39 1,16 1,5 Ubbergen 0,36 0,39 0,0 Westervoort -0,87 0,80 2,5 Wijchen 0,21 0,45 0,0 Zevenaar 0,28 0,40 0,0 Legenda GUNSTIG > 0 0 ALERT 0 - -0,1 0,5 KRITISCH -0,1- -0,5 1,5 ONGUNSTIG < -0,5 2,5 Uit tabel 6 blijkt dat een negatief migratiesaldo met name een rol speelt voort de gemeenten Westervoort, Heumen, Mook en Middelaar en in mindere mate voor Duiven, Montferland, Rijnwaarden en Rozendaal. Vergeleken met de krimpgemeenten is alleen het migratiesaldo voor Delfzijl meer negatief dan dat van Westervoort, Heumen en Mook en Middelaar. De overige krimpgemeenten hebben een minder negatief migratiesaldo. 4.3 Resumé Voor een aantal gemeenten in de SRAN speelt demografische krimp reeds een belangrijke rol. Met name de scores van vergrijzing en migratiesaldo zijn vergelijkbaar tot soms hoger dan voor de vier gekende Nederlandse krimpgemeenten. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 16/50

5 STATUS EN DYNAMIEK VAN DE EFFECTEN VAN KRIMP In hoofdstuk 4 is ingegaan op de oorzaakindicatoren. In voorliggend hoofdstuk wordt ingegaan op de status en dynamiek van de indicatoren die ten grondslag liggen aan de effecten van demografische krimp. 5.1 Voorzieningen 5.1.1 Isolement ten opzichte van voorzieningen Isolement is een probleem wanneer door vergrijzing de mobiliteit van mensen afneemt en waardoor mensen in een sociaal isolement kunnen raken. In tabel 7 is het percentage buurten en wijken weergegeven die sterk of uiterst geïsoleerd zijn ten opzichte van belangrijke voorzieningen, zoals huisarts, scholen, supermarkt, etc. Tabel 7: Percentage geïsoleerde buurten Gemeente % niet % licht % sterk % uiterst Km index score Arnhem 71,0 24,7 3,7 0,0 0,09 Beuningen 0,0 82,5 17,5 0,0 0,44 Doesburg 0,0 62,5 37,5 0,0 0,94 Duiven 11,1 88,9 0,0 0,0 0,00 Groesbeek 5,9 76,5 17,6 0,0 0,44 Heumen 0,0 100,0 0,0 0,0 0,00 Lingewaard 0,0 65,4 34,6 0,0 0,87 Millingen aan de Rijn 0,0 0,0 0,0 100,0 5,00 Montferland 7,1 64,3 28,6 0,0 0,71 Mook en Middelaar 0,0 66,7 33,3 0,0 0,83 Nijmegen 59,1 43,2 0,0 0,0 0,00 Overbetuwe 0,0 60,6 39,4 0,0 0,98 Renkum 0,0 90,5 9,5 0,0 0,24 Rheden 20,0 40,0 40,0 0,0 1,00 Rijnwaarden 0,0 29,4 58,8 11,8 2,06 Rozendaal 100 0,0 0,0 0,0 0,00 Ubbergen 0,0 63,6 36,4 0,0 0,91 Westervoort 0,0 100,0 0,0 0,0 0,00 Wijchen 10,3 69,0 20,7 0,0 0,52 Zevenaar 63,0 33,3 3,7 0,0 0,09 Uit tabel 7 blijkt dat de gemeente Millingen aan de Rijn uitsluitend buurten kent die uiterst geïsoleerd zijn ten opzichte van voorzieningen. Millingen aan de Rijn bereikt de maximale score bereikt. Rijnwaarden, Rheden, Overbetuwe, Doesburg, Ubbergen, Lingewaard en Mook en Middelaar zijn voor een groot deel ook sterk of uiterst geïsoleerd van voorzieningen. Beuningen, Groesbeek, Montferland en Wijchen kennen sterk geïsoleerde buurten. De grote steden Arnhem en Nijmegen hebben geen nauwelijks sterk tot uiterst geïsoleerde buurten. De gemeenten Duiven, Heumen, Rozendaal en Westervoort hebben geen sterk of uiterst geïsoleerde buurten. 5.1.2 Krimpgevoeligheid In tabel 8 is het percentage buurten en wijken weergegeven die sterk of uiterst krimpgevoelig zijn ten opzichte van belangrijke voorzieningen, zoals huisarts, scholen, supermarkt, etc. Krimpgevoeligheid is een probleem wanneer door demografische krimp (maar ook bijvoorbeeld door bezuinigingen) voorzieningen wegvallen waardoor het geografisch en sociaal isolement toenemen. Hierdoor komt de rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 17/50

leefbaarheid van dergelijke gebieden nog verder onder druk te staan hetgeen de leegloop verder in de hand kan werken. Tabel 8: Percentage krimpgevoelige buurten Gemeente % niet % licht % sterk % uiterst Kg index score Arnhem 92,6 2,5 4,9 0,0 0,12 Beuningen 22,5 45,0 32,5 0,0 0,81 Doesburg 0,0 87,5 12,5 0,0 0,31 Duiven 33,3 33,3 33,3 0,0 0,83 Groesbeek 17,6 52,9 29,4 0,0 0,74 Heumen 15,0 30,0 55,0 0,0 1,38 Lingewaard 23,1 30,8 46,2 0,0 1,15 Millingen aan de Rijn 0,0 0,0 75,0 25,0 3,13 Montferland 0,0 39,3 60,7 0,0 1,52 Mook en Middelaar 0,0 16,7 83,3 0,0 2,08 Nijmegen 84,1 9,1 6,8 0,0 0,17 Overbetuwe 15,2 6,1 75,8 3,0 2,05 Renkum 23,8 47,6 28,6 0,0 0,71 Rheden 50,0 25,0 25,0 0,0 0,63 Rijnwaarden 0,0 0,0 88,2 11,8 2,79 Rozendaal 100,0 0,0 0,0 0,0 0,00 Ubbergen 18,2 18,2 63,6 0,0 1,59 Westervoort 71,4 28,6 0,0 0,0 0,00 Wijchen 3,4 44,8 51,7 0,0 1,29 Zevenaar 55,6 11,1 33,3 0,0 0,83 Uit tabel 8 volgt dat Rijnwaarden, Mook en Middelaar en Millingen aan de Rijn de hoogste percentages krimpgevoelige buurten hebben (meer dan 80%). Een deel van Rijnwaarden en Millingen aan de Rijn is uiterst krimpgevoelig. Millingen scoort zelfs 100% sterk en uiterst krimpgevoelige buurten. Heumen, Montferland, Overbetuwe, Ubbergen en Wijchen scoren > 50% krimpgevoelige buurten. De grote steden Arnhem en Nijmegen hebben minder problemen met krimpgevoeligheid, de scores liggen hier onder de 10%. De buurten in de gemeenten Rozendaal en Westervoort zijn niet krimpgevoelig. SRAN is een regio met twee sterk urbane centra waarin veel voorzieningen geconcentreerd lijken te zijn. De landelijke gemeenten hebben naar verhouding weinig voorzieningen. De surburbane gemeenten zijn vaak iets beter voorzien maar kennen vaak nog een relatief hoog percentage sterk krimpgevoelige buurten. De som van de Kg-index en de Km-index is de score voor het thema isolement. De themascore is opgenomen in tabel 3. 5.2 Woningmarkt Demografische krimp heeft in de regel gevolgen voor de woningmarkt. Er ontstaat op termijn een woningoverschot. Kansrijken hoger opgeleiden met hogere inkomens kunnen wegtrekken naar andere plaatsen. De effecten van krimp hebben gevolgen voor de verkooptijden en voor de woningwaarde (en dus de verkoopprijs). In voorliggende paragraaf wordt de woningmarkt in relatie gebracht met woningwaarde. Het effect van (langere) verkooptijden wordt beschouwd in paragraaf 5.3.. Het effect van leegstand heeft veel minder consequenties voor de woningwaarde dan een brain/money-drain. Voor de SRAN is het aannemelijk de demografische krimp wel leegstand kan veroorzaken maar dat een brain/moneydrain minder voor de hand liggend is. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 18/50

Tabel 9: Woningmarkt Gemeente LOVER LAVER Δ-LOVER Δ-LAVER R-HP/BINK Arnhem 14,1% -6,1% -0,8% 1,0% 0,98 2,5 Beuningen -1,1% 3,4% 0,1% 1,1% 1,07 0,5 Doesburg 8,5% -0,7% -1,4% -0,2% 1,01 2,5 Duiven -2,8% -1,2% -0,9% 0,0% 1,01 1,5 Groesbeek 17,7% 16,6% -0,9% 0,4% 1,20 0,5 Heumen 5,5% 14,2% -1,1% 0,2% 1,19 2,0 Lingewaard 3,3% 4,6% -0,1% 0,7% 1,09 0,0 Millingen aan de Rijn 5,1% -1,9% -2,3% -1,3% 0,97 4,5 Mook en Middelaar 5,4% 14,6% -1,8% -0,5% 1,18 2,5 Montferland 8,8% 6,8% -0,1% 0,6% 1,11 0,0 Nijmegen 20,7% 3,7% -0,1% 1,1% 1,05 0,0 Overbetuwe 1,3% 4,9% -1,3% -0,2% 1,09 2,0 Renkum 5,9% 10,5% -1,3% 0,0% 1,14 2,0 Rheden 8,4% 3,9% -0,4% 0,3% 1,04 0,5 Rozendaal GEEN DATA Rijnwaarden 6,7% -3,0% -0,4% -0,3% 0,98 1,5 Ubbergen 15,1% 13,2% -1,3% 0,0% 1,16 2,0 Westervoort -7,3% -11,4% -1,8% -1,1% 0,90 10,0 Wijchen 5,0% 6,0% 0,4% 1,3% 1,11 0,0 Zevenaar 1,7% -3,7% -1,0% -0,1% 0,99 2,5 ** Statistisch niet beoordeelbaar GUNSTIG > 5% > 5% 0,2% - -0,2% 0,2% - -0,2% 0,95-1,05 KRITISCH 0 - -5% 0 - -5% -0,2% - -1,0% -0,2% - -1,0% 0,90-0,95 0,5 ONGUNSTIG < -5% < -5% < - 1,0% < - 1,0% < 0,9 2 VERHIT > 10% > 10% > 2,0% > 2,0% > 1,10 Thema score De ontwikkeling van de woningwaarde over de 6-jaars periode van 2005-2010 is vergeleken met de ontwikkeling van de verwachtingswaarde voor woningwaarde voor de betreffende gemeenten over dezelfde periode. De indicatoren zijn het percentuele verschil van de woningwaarde ten opzichte van de verwachtingswaarden en de ontwikkeling over tijd ten opzichte van de verwachtingswaarde. Tenslotte is de relatieve toegankelijkheid van de woningmarkt een indicator. Met betrekking tot woningwaardeontwikkeling zijn er twee onwenselijke scenario s denkbaar: 1. De woningmarkt is onderkoeld. De woningwaarde ligt dan onder de lokale en landelijke verwachtingswaarden (2 de en 3 de kolom in tabel 9) de ontwikkeling van de woningwaarde kan de verwachtingswaarden niet volgen. De groei (4 de en 5 de kolom in tabel 9) ligt lager dan de 1,0. De relatieve toegankelijkheid van de woningmarkt (R-HP/BINK, 6 de kolom) ligt beneden 1,0. Dat wil zeggen dat de woningwaarde beduidend lager is dan de omliggende gemeenten. Dit betekent dat de vraag naar woningen in deze gemeente relatief laag is. Onderkoeling is typisch voor perifere krimpgemeenten. 2. De woningmarkt is oververhit. De woningwaarde ligt altijd boven de lokale verwachtingswaarde en meestal ook boven de landelijke verwachtingswaarde. De groei is groter dan 1,0, dat betekent dat de woningwaarde sneller toeneemt dan de verwachtingswaarden. De relatieve toegankelijkheid van de woningmarkt (R-HP/BINK, 6 de kolom) ligt boven 1,0. Dat wil zeggen dat de woningwaarde beduidend hoger is dan de omliggende gemeenten. Woningen in deze gemeenten zijn zeer gewild maar ook gevoelig voor het zeepbeleffect. Waardedaling als gevolg van economische crisis kan relatief groot zijn. Gekoppeld aan een lage verhuismobiliteit werkt oververhitting demografische krimp in de hand. Met name door vergrijzing. Idealiter is de woningmarkt niet onderkoeld of oververhit. In tabel 10 is een interpretatie van de indicatoren in onderlinge samenhang. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 19/50

Tabel 10: Interpretatie woningmarkt situatie 2010 Gemeente Interpretatie woningmarkt Arnhem Licht onderkoeld Beuningen Normaal maar met wei. Doesburg Normaal maar oververhitting dreigt Duiven Normaal Groesbeek Sterk oververhit. Nu zeepbeleffect Heumen Sterk oververhit, tekenen van afkoeling Lingewaard Normaal, lichte onderkoeling mogelijk Millingen aan de Rijn Licht onderkoeld, maar sterke onderkoeling dreigt. Mook en middelaar Oververhit, omslag naar onderkoeling. Zeepbeleffect Montferland Licht oververhit Nijmegen Normaal maar onderkoeling op termijn mogelijk Overbetuwe Normaal maar onderkoeling op korte termijn Renkum Licht oververhit,omslag naar onderkoeling Rheden Normaal maar onderkoeling op termijn mogelijk Rozendaal Rijnwaarden Normaal Ubbergen Sterk oververhit, snelle afkoeling. Zeepbeleffect Westervoort Sterk onderkoeld, situatie verslechtert Wijchen Licht oververhit, sterke oververhitting dreigt. Zevenaar Licht onderkoeld, situatie verslechtert Directe effecten van demografische krimp, zoals deze optreden in de perifere krimpgemeenten zijn vooral waarneembaar in Westervoort. Westervoort bereikt de maximale score voor beoordeling van de woningmarkt. Verder is de situatie in Mook en Middelaar, Heumen en Ubbergen interessant: hier lijkt de zeepbel te worden doorgeprikt. De toegankelijkheid van de woningmarkt is laag, maar het groeitempo ten opzichte van de verwachtingswaarden is inmiddels gestagneerd. Dit duidt snelle vermindering van de woningwaarde. Voor Rozendaal zijn geen inkomensgegevens beschikbaar. De verwachting is dat ook hier de woningmarkt redelijk verhit is. Naast Westervoort is ook de situatie op de woningmarkt in Doesburg, Overbetuwe, Renkum, Zevenaar en Millingen a/d Rijn enigszins zorgelijk. Ook hier daalt de woningwaarde sneller dan de lokale verwachtingswaarde. 5.3 Verhuismobiliteit en doorstroming op de woningmarkt De verhuismobiliteit is een indicator voor de doorstroming op de woningmarkt. In het kader van demografische krimp is doorstroming belangrijk om vergrijzing te voorkomen. Aan de hand van marktcijfers van augustus 2012 worden de indicatoren Beschikbare woningvoorraad (BEVO %), omloopsnelheid (% OMLOOP) en relatieve verkooptijd (REVERT) bepaald (zie tabel 10). De beschikbare woningvoorraad geeft een indicatie van de relatieve krapte op de koopmarkt. Relatieve schaarste begint bij < 5% BEVO. De omloopsnelheid geeft aan welk percentage woningen van het koopbestand jaarlijks van eigenaar wisselt. De relatieve verkooptijd is het quotiënt tussen woningen op de markt en woningen die het laatste jaar verkocht zijn. REVERT wordt beschouwd als de belangrijkste indicator voor marktmobiliteit. De marktmobiliteit is de benodigde tijd in jaren om de beschikbare woningvoorraad in zijn geheel te verkopen, zonder rekening te houden met nieuw aanbod. In tabel 11 zijn tevens de mobiliteitsgegevens van de verschillende gemeenten weergegeven (MOBI). De mobiliteitsgegevens hebben betrekking op zowel huur- als koopwoningen en betreffen het aantal personen die verhuisd is per 1.000 inwoners. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 20/50

Tabel 11: Verhuismobiliteit GEMEENTE BEVO (%) OMLOOP (%) MOBI (p/1000) REVERT (-) THEMA SCORE Arnhem 8,30 3,60 124,2 2,28 0,5 Beuningen 5,20 1,60 64,0 3,15 5,5 Doesburg 8,90 2,40 75,0 3,65 5,3 Duiven 7,40 2,00 56,5 3,65 7,1 Groesbeek 7,50 2,20 75,9 3,44 4,8 Heumen 5,50 2,40 62,4 2,3 4,3 Lingewaard 6,70 2,20 66,9 2,99 5,0 Millingen aan de Rijn 8,30 2,30 55,8 3,58 7,1 Montferland 10,20 1,70 68,4 6,04 8,2 Mook en Middelaar 8,70 1,60 57,8 5,45 9,2 Nijmegen 7,20 3,90 128,5 1,85 0,0 Overbetuwe 7,00 3,00 68,8 2,34 3,7 Renkum 8,50 2,60 87,6 3,27 3,4 Rheden 7,90 2,80 84,1 2,86 3,0 Rijnwaarden 10,00 1,40 58,9 7,15 9,1 Rozendaal 9,10 1,30 63,5 6,86 8,7 Ubbergen 6,10 2,90 76,8 2,05 2,4 Westervoort 6,40 1,80 72,5 3,57 5,4 Wijchen 5,50 2,00 68,9 2,74 4,3 Zevenaar 5,20 1,40 79,0 3,77 5,1 LEGENDA GUNSTIG >100 < 2 0 KRITISCH 50-10 2-5 0-5 ONGUNSTIG < 50 > 5 5 De minst goede doorstroming is te vinden in de gemeenten Montferland, Mook en Middellaar, Rijnwaarden en Rozendaal. De gemeenten Nijmegen en Arnhem kennen de beste doorstroming op de woningmarkt. Arnhem en Nijmegen hebben de hoogste verhuismobiliteit. Hierin zijn ook de verhuizingen van en naar huurwoningen en kamers meegenomen. De verschillen tussen de verschillende gemeenten in SRAN zijn zeer groot. Opvallend is bovendien dat veel gemeenten in de SRAN veel slechter scoren dan de gemeenten in de gekende krimpgebieden. 5.4 Werken en economie Bij de indicatoren die werk en inkomen inzichtelijk maken wordt gekeken naar het besteedbaar inkomen per huishouden (BINK), de uitkeringen (uitkeringsindex of UK) en de verhouding tussen werkenden en (langdurige) inkomensontvangers (WUK). BINK Gegevens over het besteedbaar Inkomen per huishouden (BINK) zijn weergegeven in tabel 12. De beoordeling is geschaald aan de hand van inkomenskwartielen. Van de groei van de inkomens over de laatste 5 jaar is bovendien de correlatiecoëfficiënt meegenomen. Dit geeft aan in hoeverre inkomensgroei structureel is: hoe dichter bij R-kwadraat bij 1,000 ligt, des te duidelijker de trend (groei) is. Uit tabel 12 blijkt dat drie welvarende gemeenten in de SRAN inkomens kent in het hoogste kwartiel. Daarnaast zijn er ook 5 gemeenten met inkomens in het laagste kwartiel. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 21/50

Zoals te verwachten liggen de grote steden in het laagste kwartiel. De helft van de gemeenten in de SRAN kennen een gemiddeld besteedbaar inkomen per huishouden (BINK) dat hoger is dan het Nederlands mediaan-inkomen. De groeisnelheid van de inkomens ligt veelal hoger dan 1.000,-/jaar. Toename van BINK over de laatste vijf jaar is nagenoeg lineair, zo blijkt uit R-kwadraat van de regressielijn over de laatste 5 jaar. Tabel 12: Besteedbaar inkomen particuliere huishoudens BINK ( ) R-kwadraat Gemeente x 1000 L5 GROEI ( ) x 1000/jr INDICATOR SCORE Arnhem 29,8 0,96 1,16 2,0 Beuningen 37,0 0,97 1,45 0,25 Doesburg 32,0 0,98 1,18 2,0 Duiven 35,6 0,97 1,36 0,25 Groesbeek 34,5 0,93 1,31 0,5 Heumen 39,3 0,93 1,74 0,0 Lingewaard 35,6 0,92 1,43 0,25 Millingen aan de Rijn 32,7 0,94 1,13 2,0 Montferland 34,5 0,94 1,24 1,25 Mook en Middelaar 39,2 0,94 1,61 0,0 Nijmegen 30,3 0,96 1,12 2,0 Overbetuwe 37,0 0,96 1,67 0,0 Renkum 37,6 0,91 1,43 0,25 Rheden 33,7 0,95 1,11 1,0 Rijnwaarden 31,7 0,98 0,94 2,0 Rozendaal x x x 0,0 Ubbergen 34,6 0,92 1,11 1,25 Westervoort 34,3 0,95 1,25 1,25 Wijchen 35,5 0,96 1,37 0,25 Zevenaar 33,8 0,97 1,33 0,5 GUNSTIG > 38,53 > 1,66 KRITISCH 33,50-35,70 1,31-1,46 0,25 ONGUNSTIG < 33,50 < 1,31 1 WUK en UK De WUK en UK zijn indices die de situatie met betrekking tot uitkeringsontvangers en de verhouding tussen werkenden en langdurige uitkeringsontvangers in beeld brengt. Het zijn qua uitkeringen lange termijn indicatoren. Voor de periode 2004-2008 zijn tevens de correlatiecoëfficiënten (R-kwadraat) weergegeven om te bepalen in hoeverre toename of afname van WUK en UK structureel zijn. Hoe dichter R-kwadraat bij 1,00 ligt, des te duidelijker de trend (Δ-WUK en Δ-UK). Uit tabel 13 blijkt dat Arnhem een relatief hoog aandeel uitkeringsontvangers heeft en de meest ongunstige verhouding tussen werkenden en langdurige uitkeringsontvangers. Doesburg, Groesbeek en Nijmegen volgen op afstand. Wat tevens opvalt is dat in vrijwel alle gemeenten sprake is van een snelle, structurele verbetering van de situatie gedurende de periode 2003-2008. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 22/50

Tabel 13: UK en WUK WUK Gemeenten WUK 2008 Δ-WUK R-kwadraat UK 2008 Δ-UK R-kwadraat UK INDICATOR SCORE Arnhem 5,99 0,33 0,94 154-10,0 0,99 3,5 Beuningen 10,63 0,60 0,95 80-5,6 0,84 0,0 Doesburg 6,49 0,31 0,95 138-5,0 0,93 3,0 Duiven 10,74 0,63 0,93 80-5,8 0,95 0,0 Groesbeek 7,30 0,40 0,89 130-7,8 0,93 2,5 Heumen 10,72 0,66 0,94 84-4,6 0,93 0,5 Lingewaard 10,34 0,58 0,93 84-5,6 0,98 0,0 Millingen aan de Rijn 9,70 0,60 0,95 91-5,2 0,90 0,5 Montferland 8,02 0,61 0,99 113-8,7 0,99 1,0 Mook en Middelaar 10,70 0,85 0,96 86-6,6 0,92 0,0 Nijmegen 7,28 0,55 0,93 126-10,0 0,90 2,0 Overbetuwe 11,39 0,85 0,95 81-5,8 0,94 0,0 Renkum 8,70 0,32 0,97 102-4,7 0,99 2,0 Rheden 7,82 0,43 0,97 118-6,0 0,92 1,5 Rijnwaarden 8,15 0,50 0,94 104-6,3 0,93 1,0 Rozendaal 16,39 1,09 0,82 47-5,3 0,95 0,0 Ubbergen 9,65 0,52 0,90 92-6,8 0,99 0,5 Westervoort 9,78 0,68 0,85 99-6,9 0,97 0,5 Wijchen 9,63 0,36 0,92 89-4,8 0,95 1,5 Zevenaar 8,76 0,54 0,96 102-7,3 0,99 1,0 GUNSTIG > 10 > 0,5 WAARDE < 50 < - 5 WAARDE < 10 < 0,5 0,5 > 125 > - 5 0,5 KRITISCH < 7,5 <0,25 1 > 100 > -2,5 1 ONGUNSTIG < 5 < 0,1 2 > 150 > 0 2 5.5 Werkgelegenheid Banen per productieve inwoner De werkgelegenheid bepaald mede de krimp in SRAN. Hiertoe is het aantal banen per productieve inwoner bepaald voor de verschillende gemeenten. Verder is gekeken naar de relatieve groei van het aantal B/PI in de periode van 2008 tot en met 2012. De resultaten hiervan zijn weergegeven in tabel 14. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 23/50

Tabel 14: Aantal banen per productieve inwoner B/PI laatste 5 waarnemingen Gemeente 2012 R-kwadraat Richting INDICATOR INDICATOR SCORE B/PI SCORE Δ-B/PI Arnhem 1,095 0,90-0,033 0 2 Beuningen 0,436 0,60 0,017 3,5 0 Doesburg 0,456 0,88 0,015 3,6 0 Duiven 0,947 0,75 0,013 0 0 Groesbeek 0,530 0,92-0,085 1,5 2 Heumen 0,477 0,96-0,072 2,0 2 Lingewaard 0,427 0,82 0,041 3,9 0 Millingen aan de Rijn 0,168 0,00-0,083 5,9 2 Montferland 0,550 0,93 0,055 2,5 0 Mook en Middelaar 0,340 0,58-0,024 4,2 2 Nijmegen 0,926 0,92-0,013 0 2 Overbetuwe 0,561 0,82 0,024 2,2 0 Renkum 0,588 0,42 0,024 2,1 0 Rheden 0,566 0,67 0,020 2,7 0 Rijnwaarden 0,344 0,98 0,053 4,8 0 Rozendaal 0,677 0,11 0,284 4,1 0 Ubbergen 0,435 0,60-0,007 3,5 2 Westervoort 0,216 0,65-0,010 5,6 2 Wijchen 0,585 0,94 0,025 2,0 0 Zevenaar 0,688 0,26-0,024 1,1 2 GUNSTIG > 0,8 > 0,02 KRITISCH 0,25-0,8 < 0,005 ONGUNSTIG < 0,25 < 0,00 Millingen aan de Rijn en Westervoort scoren het laagst, veel inwoners zijn hier afhankelijk van werkgelegenheid elders. Rozendaal en Montferland laten de meeste groei zien. De gemeenten Arnhem, Nijmegen en Duiven hebben een hoge B/PI en alleen de werkgelegenheid in Duiven groeit. Met name Duiven is bijzonder. Dit is een relatief kleine gemeente, maar een van de economische motoren in de SRAN. Gemeenten met een lage B/PI zijn in de regel gevoelig voor de effecten van demografische krimp. Bewoners kunnen migreren naar andere gemeenten waar wel werk is. Werkgelegenheidskarakteristiek WEKA De werkgelegenheidskarakteristiek is de verhouding tussen het aantal banen in de commerciële dienstverlening en het aantal banen in de nijverheid. De nijverheid omvat onder de maakindustrie. In deze bedrijfstak zijn de banen gevoelig voor verplaatsing naar lage lonen landen. Hierdoor zijn gemeenten met een hoge WEKA meer kwetsbaar in economisch mindere tijden. De WEKA en de Δ- WEKA zijn weergegeven in tabel 15. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 24/50

Tabel 15: Werkgelegenheidskaraktersitiek (WEKA) Gemeenten WEKA WEKA R-kwadraat Δ-WEKA INDICATOR SCORE Arnhem 5,0 0,00 0,00 0 Beuningen 2,9 0,72-0,04 0,8 Doesburg 3,8 0,12 0,07 0 Duiven 3,5 0,36 0,03 0 Groesbeek 2,0 0,24-0,04 1,6 Heumen 3,3 0,22 0,04 0 Lingewaard 2,3 0,12-0,01 1,6 Millingen aan de Rijn 2,6 0,72-0,06 0,8 Montferland 2,2 0,94-0,10 1,6 Mook en Middelaar 3,5 0,12 0,03 0 Nijmegen 4,5 0,03-0,01 0,8 Overbetuwe 3,2 0,68 0,06 0 Renkum 4,4 0,1 0,02 0 Rheden 3,6 0,29 0,03 0 Rijnwaarden 2,2 0,52-0,05 1,6 Rozendaal 12 0,88 0,90 0 Ubbergen 3 0,06-0,02 0,8 Westervoort 2,7 0,24-0,03 0,8 Wijchen 2,3 0,19-0,02 1,6 Zevenaar 3,1 0,72-0,05 0,8 KRITISCH < 2,5 0,8 < 0,01 0,8 Nijverheid is belangrijk voor de landelijkere gemeenten Montferland, Groesbeek, Lingewaard, Rijnwaarden en Wijchen. Deze gemeenten hebben de laagste WEKA en zijn daarmee het meest kwetsbaar voor verplaatsing van dit soort werkzaamheden naar het buitenland. In elf gemeenten neemt de WEKA af. 5.6 (Gezondheids)zorg Demografische krimp, in het bijzonder vergrijzing, heeft gevolgen voor de behoefte aan zorg. Naarmate de bevolking van een gemeente ouder wordt, neemt de vraag naar zorg toe. Dit proces wordt deels of geheel gecompenseerd door het afnemende bevolkingsaantal. In tabel 16 is de relatieve zorgbehoefte weergegeven. Als vergelijk is een denkbeeldige bevolkingsopbouw gebruikt waarin de vier bevolkingscohorten (0-25 jaar; 25-45 jaar; 45-65 jaar en > 65 jaar) een percentuele opbouw hebben van 30%; 25%; 25% en 20%. De relatieve zorgbehoefte van een dergelijke bevolkingsopbouw is 0,939. Een bevolkingsopbouw met een meer vergrijsde karakteristiek heeft een hogere zorgbehoefte. Voorts is met behulp van demografie de situatie in 2015 weergegeven. Ook hiervan is de relatieve zorgbehoefte bepaald en het percentuele verschil met 2012. Opgemerkt wordt dat bij een afnemende bevolking de werkelijke zorgbehoefte kan afnemen doordat er minder mensen in een gemeente wonen. De toename door ouderdom wordt dan meer dan gecompenseerd door de afname van de bevolking. Dit effect is niet verrekend in de indicator. De resultaten van de uitwerking zijn weergegeven in tabel 16. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 25/50

Tabel 16: Relatieve zorgbehoefte, situatie 2012 en 2015 Relatieve zorgbehoefte GEMEENTE ZORG 2012 ZORG 2015 Δ-ZORG (%) INDICATOR SCORE Arnhem 0,874 0,887 1,5 1,00 Beuningen 0,906 0,944 4,3 2,00 Doesburg 0,967 0,999 3,3 3,35 Duiven 0,895 0,931 4,0 2,00 Groesbeek 0,970 0,988 1,9 2,50 Heumen 0,954 0,989 3,7 2,70 Lingewaard 0,919 0,937 2,0 1,00 Millingen aan de Rijn 0,910 1,002 10,1 5,00 Montferland 0,956 0,986 3,1 2,80 Mook en Middelaar 0,948 1,039 9,6 5,40 Nijmegen 0,879 0,890 1,3 1,00 Overbetuwe 0,902 0,921 2,1 1,00 Renkum 1,013 1,030 1,7 4,65 Rheden 0,997 1,005 0,8 2,85 Rijnwaarden 0,920 0,968 5,3 5,00 Rozendaal 1,002 1,019 1,6 4,10 Ubbergen 0,997 0,983-1,4 2,85 Westervoort 0,923 0,952 3,1 2,00 Wijchen 0,918 0,942 2,6 2,00 Zevenaar 0,964 0,994 3,1 3,20 Legenda GUNSTIG < 0,94 0 < 1,0% 0 KRITISCH 0,94-1,04 0-5 1,0 % -5,0% 0-5 ONGUNSTIG > 1,04 5 > 5% 5 Renkum en Rozendaal hebben in 2012 de grootste relatieve zorgbehoefte. Het tempo waarin deze behoefte toeneemt is relatief laag. De snelheid waarmee de behoefte aan zorg groeit is het hoogst voor Millingen a/d Rijn, Mook en Middelaar en Rijnwaarden. In 2015 hebben naast Renkum en Rozendaal, ook Millingen, Mook en Middelaar en Rheden een relatieve zorgbehoefte > 1,0. Opvallend is verder dat voor de gemeenten Ubbergen voor wat betreft de relatieve zorgbehoefte de zorgbehoefte in 2015 afneemt. Arnhem en Nijmegen hebben in 2012 met afstand de laagste relatieve zorgbehoefte. In 2015 zijn de is dit nog steeds het geval. 5.7 Leefbaarheid Demografische krimp kan gevolgen hebben voor de leefbaarheid, met name als kansrijken, hoger opgeleiden en/of hogere inkomens een gemeente verlaten. Hierdoor kan de leefbaarheid in de verschillende buurten onder druk komen te staan. De KAPU-index is een uit sociaaleconomische buurtfactoren samengestelde index die een hoge correlatie heeft met de uitkomsten van leefbaarheidsonderzoeken. Met de KAPU-index kan (in vergelijking tot periodieke enquêtes) op een efficiënte en compacte wijze de leefbaarheid in beeld worden gebracht en kunnen de veranderingen over tijd inzichtelijk worden gemaakt. In tabel 17 is het percentage buurten voor de verschillende leefbaarheidsklassen (goed < 5, matig 5-10 en slecht > 10) voor de verschillende gemeenten in SRAN weergegeven voor twee jaargangen (2008 en 2010). rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 26/50

Tabel 17: Percentages buurten met KAPU-index klassen, situatie 2008 en 2010 KAPU-index klasse 2008 2010 Aantal buurten Gemeente <5 5-10 > 10 <5 5-10 > 10 in de analyse Arnhem 31 51 18 26 52 22 49,46 buurten Beuningen 90 10 0 87 13 0 31, 23 buurten Doesburg 100 0 0 75 25 0 * 2008 1 buurt Duiven 100 0 0 100 0 0 7 buurten Groesbeek 93 7 0 93 7 0 14 buurten Heumen 100 0 0 100 0 0 13, 10 buurten Lingewaard 95 5 0 100 0 0 19,14 buurten Millingen aan de Rijn 100 0 0 100 0 0 1 buurt Montferland 100 0 0 100 0 0 24, 20 buurten Mook en Middelaar 100 0 0 100 0 0 6 en 4 buurten Nijmegen 19 76 5 19 70 11 37 buurten Overbetuwe 100 0 0 100 0 0 21, 15 buurten Renkum 91 9 0 89 11 0 11, 9 buurten Rheden 92 8 0 92 8 0 13, 13 buurten Rijnwaarden 100 0 0 100 0 0 10, 11 buurten Rozendaal 100 0 0 100 0 0 1 buurt Ubbergen 88 13 0 86 14 0 8, 7 buurten Westervoort 100 0 0 83 17 0 6 buurten Wijchen 100 0 0 100 0 0 22, 16 buurten Zevenaar 95 5 0 100 0 0 21, 19 buurten Beoordeling Gunstig Kritisch Ongunstig Gunstig Kritisch Ongunstig Arnhem en Nijmegen hebben de grootste differentiatie qua leefomgeving en leefbaarheid. Arnhem heeft percentueel meer slechte buurten, Nijmegen heeft meer middelmatige buurten. Voor het overige zijn er weinig gemeenten met noemenswaardige leefbaarheidsproblemen. Beuningen, Doesburg, Groesbeek, Renkum, Rheden en Westervoort kennen enkel buurten met een matige leefbaarheid. In totaal 11 gemeenten hebben uitsluitend buurten met een goede leefbaarheid. In tabel 18 zijn de veranderingen voor elk van de leefbaarheidcategorieën in percenten weergegeven voor de 20 gemeenten in de SRAN. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 27/50

Tabel 18:Verschillen in percentage buurten per KAPU-klasse, situatie 2008-2010 Δ-KAPU klasse 2008-2010 verschil KAPU index Gemeente <5 5-10 > 10 SCORE Δ-KAPU index SCORE Arnhem -5 1 3 4,8 0,4 Beuningen -3 3 0 0,7 0,2 Doesburg -25 25 0 1,3 1,3 Duiven 0 0 0 0,0 0,0 Groesbeek 0 0 0 0,4 0,0 Heumen 0 0 0 0,0 0,0 Lingewaard 5-5 0 0,0 0,0 Millingen aan de Rijn 0 0 0 0,0 0,0 Montferland 0 0 0 0,0 0,0 Mook en Middelaar 0 0 0 0,0 0,0 Nijmegen 0-5 5 4,6 0,5 Overbetuwe 0 0 0 0,0 0,0 Renkum -2 2 0 0,6 0,1 Rheden 0 0 0 0,4 0,0 Rijnwaarden 0 0 0 0,0 0,0 Rozendaal 0 0 0 0,0 0,0 Ubbergen -2 2 0 0,7 0,1 Westervoort -17 17 0 0,9 0,9 Wijchen 0 0 0 0,0 0,0 Zevenaar 5-5 0 0,0 0,0 Voor de gemeenten Doesburg en Westervoort zijn de veranderingen het grootst. Hier is schijnbaar sprake van significante toename van het percentage buurten met een matige leefbaarheid. Dit percentage lijkt echter groot omdat er slechts een beperkt aantal buurten in deze gemeenten zijn (Doesburg 4, Westervoort 7). Feitelijk gaat het bij elk van deze gemeenten om één buurt. Voor sommige gemeenten is er sprake van verbetering. Dit is het geval voor Zevenaar en Lingewaard (geen buurten met matige leefbaarheid). In tabel 19 is de welstandsindex weergegeven voor het jaar 2010 en de verandering hierin ten opzichte 2009. De steden Arnhem en Nijmegen scoren het laagst (ongunstig). Verder scoren alleen Doesburg en Rijnwaarden laag in vergelijking met gemeenten in de omgeving. Een aantal gemeenten heeft in de periode 2009-2010 welstand verloren. Rozendaal, Lingewaard, Duiven, Zevenaar en Westervoort hebben het meest verloren. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 28/50

Tabel 19: Welstandsindex 2010 en verandering in de periode 2009-2010 Gemeente Welstand 2010 Δ- welstand Indicator Δ- Indicator Welstandscore Arnhem 1,3 8,3% 2,5 0 5,1 Beuningen 4,8 0,0% 0 0 0,5 Doesburg 2,5-6,7% 1 1 3,3 Duiven 4,6-19,6% 0 2,5 2,5 Groesbeek 4,2 16,7% 0 0 0,2 Heumen 7,0 0,0% 0 0 0,0 Lingewaard 4,2-25,0% 0 2,5 2,5 Millingen aan de Rijn 3,0 25,0% 0 0 0,0 Montferland 3,8 0,0% 0 0 0,0 Mook en Middelaar 7,5 22,7% 0 0 0,0 Nijmegen 1,4 0,0% 2,5 0 5,1 Overbetuwe 4,6-4,3% 0 1 1,0 Renkum 5,0 0,0% 0 0 0,4 Rheden 3,0 14,3% 0 0 0,2 Rijnwaarden 2,5 0,0% 1 0 1,0 Rozendaal 11,5-47,8% 0 2,5 2,5 Ubbergen 3,8 12,3% 0 0 0,4 Westervoort 3,0-11,1% 0 2,5 3,4 Wijchen 4,4 4,5% 0 0 0,0 Zevenaar 3,0-13,3% 0 2,5 2,5 Legenda Gunstig > 4 > 0 0 0 Matig 1,5-2,5 <0 - -10 1 1 Ongunstig < 1,5 < - 10 2,5 2,5 5.8 Resumé De status en dynamiek van de indicatoren die ten grondslag liggen aan de effecten van demografische krimp geven aan dat enkele gemeenten nogal sterk te lijden hebben onder de effecten van demografische krimp. Het percentage effect (als percentage van de maximaal haalbare score) bedraagt tussen ca. 16% en bijna 50%. Het betreft in het bijzonder de gemeente Doesburg, de gemeente Millingen aan de Rijn, de gemeente Rijnwaarden de gemeente Westervoort en de gemeente Mook en Middelaar. In alle gevallen is sprake van > 30% effect als percentage van het maximum. Deze percentages zijn vergelijkbaar, soms zelfs hoger dan in gekende krimpgemeenten. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 29/50

Aantal huishoudens Krimp in Stadsregio Arnhem-Nijmegen 6 TOETSING EN INTERPRETATIE 6.1 Algemeen Inleiding Er zijn diverse processen denkbaar die krimpachtige effecten te weeg kunnen brengen. Demografische krimp heeft bijvoorbeeld als effect dat er een overschot is aan woningen en voorzieningen. Economische achteruitgang heeft vergelijkbare effecten, zoals bijvoorbeeld een overschot aan bedrijventerreinen en kantoorruimte. Maar ook ondoordachte planning en ondoordacht beleid, waarbij er (veel) meer woningen worden gebouwd dan strikt nodig zijn levert per saldo het zelfde effect als demografische krimp. Van al deze potentiële oorzaken zijn de effecten van demografische krimp echter het best voorspelbaar. De manier waarop de bevolking van gemeenten zich ontwikkeld is echter minder voorspelbaar. Grafiek 2 laat zien dat migratie een belangrijke, vaak onvoorspelbare factor is die een grote invloed heeft op de manier waarop de bevolking zich ontwikkeld. Voor de gemeente Westervoort blijkt bijvoorbeeld dat wanneer de huidige trend zich voortzet (negatief migratiesaldo) er sprake zal zijn van krimp van het aantal huishouden na 2020 en nauwelijks nog groei voor 2020. Bij een neutraal migratiesaldo (netto geen winst of verlies aan inwoners) blijft het aantal huishoudens nog groeien tot 2025. Migratietrends zijn dus belangrijk voor het bepalen van bijvoorbeeld woningbehoefte. Grafiek 2: Ontwikkeling huishoudens Westervoort 2013-2025 7200 7100 7000 6900 6800 6700 Migratie - 50 pers./jaar Migratie neutraal 0 pers./jaar 6600 6500 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 Jaar 2020 2021 2022 2023 2024 2025 Daarnaast kan een gemeente vanwege een minder passend beleid zich ontwikkelen in een ongewenste richting, waardoor de leefbaarheid in het geding is. Dat kan worden veroorzaakt door een (te) lage werkgelegenheid waardoor de welstand in het geding is, er uitwaartse migratie optreedt en er sprake is van een relatief hoge beschikbare woningvoorraad en lange verkooptijden. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 30/50

Toetsing Om na te gaan of er daadwerkelijk sprake is van krimpeffecten of dat er sprake is van andere oorzaken die krimp in de vorm van uitwaartse migratie veroorzaken zijn de resultaten van de analyse getoetst aan twee criteria: geografische functionaliteit; status en dynamiek gekende Nederlandse krimpgemeenten door middel van clusteranalyse. Gemeenten waar, doordat de leefbaarheid onder druk staat, sprake is van uitwaartse migratie zijn kwetsbaar voor de gevolgen van demografische krimp als gevolg van ontgroening en vergrijzing door natuurlijke omstandigheden. Bovendien is er in veel gebieden sprake van een gebied of gemeente die onevenredig veel van de effecten ervaart en waar het proces van krimp/aftakeling veel sneller lijkt te gaan dan in de omgeving. Het is daarom belangrijk om in een vroegtijdig stadium de processen te identificeren die leiden tot een negatief migratiesaldo en die demografische krimp kunnen versnellen. Interpretatie Het is van belang om de prognoses te kennen voor de verschillende risicogemeenten en het effect van met name migratie te kennen op deze prognoses. 6.2 Geografische functionaliteit Algemeen Het eerste toetsingscriterium om na te gaan of er daadwerkelijk sprake is van krimp is de geografische functionaliteit. In tabel 20 is een indeling van de SRAN gemeenten gemaakt naar geografische functionaliteit. Tabel 20: Indeling SRAN gemeenten naar geografie en functionaliteit Urbaan Suburbaan Ruraal en subruraal Arnhem Groesbeek Beuningen Nijmegen Renkum Doesburg Rheden Duiven Ubbergen Millingen aan de Rijn Overbetuwe Montferland Wijchen Mook en Middelaar Heumen Rijnwaarden Lingewaard Westervoort Rozendaal Zevenaar Bij deze indeling horen ook verschillende karakteristieke profielen. Deze zijn weergegeven in tabel 20. Voor de bespreking is de indeling niet strikt aangehouden. In de SRAN is het onderscheid tussen suburbaan enerzijds en ruraal en subruraal anderzijds niet altijd even duidelijk. Voor de indeling is vooral gekeken naar migratiesaldo als criterium voor een goede functionaliteit. Van daaruit kan worden bekeken welke oorzaken ten grondslag liggen aan goede of minder goede functionaliteit. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 31/50

Tabel 21: Functionaliteitskarakteristieken voor de verschillende leefomgevingen Functionaliteit KARAKTERISTIEK PROFIEL URBAAN SUBURBAAN RURAAL en SUBRURAAL Werk Veel Weinig maar hoogwaardig Voldoende voor behoefte Wonen Betaalbaar Goed Hoogwaardig Leefbaarheid Zo goed mogelijk Goed Zeer goed Welstand Zo goed mogelijk Goed Zeer hoog Verhuismobiliteit Hoog Zo laag mogelijk Laag Voorzieningen op regionaal Voorzieningen Maximaal pakket bieden. Primaire voorzieningen voor niveau in grotere kernen en Regionaal tot boven regionaal lokale behoeften lokaal niveau in kleinere kernen Onderwijs Middelbaar en hoger (HBO/WO) Primair Primair en middelbaar Jongeren (jonge) Gezinnen Gearriveerden Senioren Uitdagingen Bedreigingen Kansen bieden voor onderwijs, woonruimte en werken Leefbaarheid maximeren binnen functionaliteit. Doorstroming Beperkt accommoderen Voorzieningen bieden voor senioren. Aangepast wonen, verzorging, sociale voorzieningen Goede balans vinden tussen leefbaarheid en huisvesting bieden aan zwakkere groepen. Met werkgelegenheid regionale en bovenregionale motorfunctie Verpaupering en leegloop doordat functionaliteit suboptimaal is. Te weinig werkgelegenheid, te weinig betaalbare woningen, voorzieningen en onderwijs niet onderscheidend of onvoldoende. Motorfunctie komt niet of onvoldoende uit de verf Leefbaarheid optimaliseren Belangrijke doelgroep Leefbaarheid en welstand Voorzieningen bieden voor senioren. Aangepast wonen, verzorging, sociale voorzieningen Een optimaal leefmilieu bieden voor gezinnen met voldoende voorzieningen Leefomgeving is niet onderscheidend en/of aantrekkelijk genoeg. Daardoor leegloop. Binding door(betaalbare woonruimte en werk Leefbaarheid optimaliseren door voorzieningen in stand te houden Belangrijke doelgroep Leefbaarheid en welstand Voorzieningen bieden voor senioren. Voorzieningen in stand houden. Landelijkheid behouden, met voldoende werkgelegenheid. Superieur woonmilieu. Jongeren behouden Vergrijzing doordat jongeren onvoldoende vastgehouden worden. Onvoldoende hoogwaardige werkgelegenheid en daardoor werkeloosheid. Leegloop en bevolkingsafname Dure woningen worden onverkoopbaar Urbane gemeenten In tabel 22 zijn de indexscores voor karakteristieke indicatoren voor urbane gemeenten opgenomen. Uit de SCODEK indicatoren blijkt dat: Arnhem en Nijmegen de enige urbane gemeenten zijn en (met Duiven) de belangrijkste economische motoren in de regio. Nijmegen iets minder ongunstig scoort voor welstand en uitkeringen. zowel Arnhem als Nijmegen, meer dan andere gemeenten in deze regio, commerciële dienstverlening als belangrijkste bron van werkgelegenheid hebben. de betaalbaarheid van de woningen is naar verhouding het best voor Arnhem. de Relatieve Verkooptijd (tijd nodig om de gehele woningvoorraad te verkopen, zonder rekening te houden met nieuwe aanbod) van woningen (van alle gemeenten in de SRAN) het kortst is voor Nijmegen. de beschikbare woningvoorraad hoog is, waardoor de verkooptijden naar verhouding relatief hoog zijn. de woningwaarden voor Arnhem en Nijmegen veel hoger zijn dan de lokale verwachtingswaarden. de woningwaarden in Arnhem en Nijmegen rondom de landelijke verwachtingswaarden liggen. de woningwaarde in Arnhem naar de verwachtingswaarden convergeert. Voor Nijmegen is er sprake van positieve divergentie (woningwaarde neemt naar verhouding sneller toe of minder snel af) ten opzichte van de landelijke verwachtingswaarde. Hieruit kan worden afgeleid dat woningen zeer gewild zijn in Nijmegen. Arnhem en Nijmegen een zeer hoge mobiliteit en een positief migratiesaldo kennen. Arnhem en Nijmegen niet krimpgevoelig zijn voor wat betreft voorzieningen. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 32/50

Tabel 22: Indexscores voor karakteristieke indicatoren voor urbane gemeenten THEMA S EN INDICES Arnhem Nijmegen Voorzieningen Km-index: Isolement tov voorzieningen: schaal 1 tot 5 0,09 0 Kg-index: Krimpgevoeligheid: : schaal 1 tot 5 0,12 0,17 Werkgelegenheid BP/I 2012 Banen per productieve inwoner 1,095 0,926 Verandering B/PI over 1 jaar 0,000 0,022 Verandering B/PI over 4 jaar -0,033-0,013 WEKA: werkgelegenheidskarakteristiek 5,0 4,5 Welstand en leefbaarheid WELSTAND = % hoge inkomens/% lage koopkracht 1,3 1,4 Welstandsontwikkeling tov 2011 0,1 0,0 UK: Uitkeringsindex 154 126 Woningwaarde R-HP/BINK: relatieve betaalbaarheid tov regio 0,98 1,05 Waarde tov Lokale verwachting 14,1% 20,7% Waarde tov Landelijke verwachting -6,1% 3,7% Waardeontwikkeling tov lokale verwachting -0,8% -0,1% Waardeontwikkeling tov landelijke verwachting 1,0% 1,1% Convergentie (C) /Divergentie(D) lokaal C C Convergentie (C) /Divergentie(D) landelijk C D+ Woningverkoop BEVO: beschikbare woningvoorraad 8,30% 7,20% Omloopsnelheid: % woningvoorraad 3,60% 3,90% REVERT: Relatieve verkooptijd (jaar) 2,28 1,85 Migratiesaldo Verhuismobiliteit: personen/1000 inwoners 121,8 128,7 Migratie 2012: gemiddelde over laatste 10 jaar 0,16 0,27 Migratie 2012: gemiddelde over laatste 5 jaar 0,37 0,26 Migratie 2012: gemiddelde over laatste 3 jaar 0,19 0,37 Migratie 2012: gemiddelde over laatste jaar -0,08 0,46 Uit de analyse blijkt dat Arnhem en Nijmegen de urbane functionaliteit goed waarmaken: een relatief hoge werkgelegenheid en een naar verhouding goed betaalbare woningmarkt. Daarbij biedt Nijmegen iets meer welstand en een iets sterkere woningmarkt, en een meer gewilde woonomgeving dan Arnhem. Suburbane gemeenten, goed functionerend In tabel 23 zijn de indexscores voor karakteristieke indicatoren voor goed functionerende suburbane gemeenten opgenomen. Functionaliteit is hier uitgedrukt als migratiesaldo. Deze gemeenten hebben gemeen dat er sprake is van een positief migratiesaldo rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 33/50

Tabel 23: Indexscores voor karakteristieke indicatoren voor goed functionerende suburbane gemeenten THEMA S EN INDICES Groes beek Linge waard Over betuwe Renkum Rheden Ub bergen Wijchen Voorzieningen Km-index: Isolement tov voorzieningen: schaal 1 tot 5 0,44 0,87 0,98 0,24 1,00 0,91 0,52 Kg-index: Krimpgevoeligheid: : schaal 1 tot 5 0,74 1,15 2,05 0,71 0,63 1,59 1,29 Werkgelegenheid BP/I 2012 Banen per productieve inwoner 0,530 0,427 0,561 0,588 0,566 0,435 0,585 Verandering B/PI over 1 jaar 0,000 0,018 0,041 0,063 0,039 0,021 0,025 Verandering B/PI over 4 jaar -0,085 0,041 0,024 0,024 0,020-0,007 0,025 WEKA: werkgelegenheidskarakteristiek 2,0 2,3 3,2 4,4 3,6 3,0 2,3 Welstand en leefbaarheid WELSTAND = % hoge inkomens/% lage koopkracht 4,2 4,2 4,6 5,0 3,0 3,8 4,4 Welstandsontwikkeling tov 2011 0,7-1,1-0,2 0,0 0,4 0,5 0,2 UK: Uitkeringsindex 130 84 81 102 118 92 89 Woningwaarde R-HP/BINK: relatieve betaalbaarheid tov regio 1,20 1,09 1,09 1,14 1,04 1,16 1,11 Waarde tov Lokale verwachting 17,7% 3,3% 1,3% 5,9% 8,4% 15,1% 5,0% Waarde tov Landelijke verwachting 16,6% 4,6% 4,9% 10,5% 3,9% 13,2% 6,0% Waardeontwikkeling tov lokale verwachting -0,9% -0,1% -1,3% -1,3% -0,4% -1,3% 0,4% Waardeontwikkeling tov landelijke verwachting 0,4% 0,7% -0,2% 0,0% 0,3% 0,0% 1,3% Convergentie (C) /Divergentie(D) lokaal C C C C C C D+ Convergentie (C) /Divergentie(D) landelijk D+ D+ C D+ D+ D+ D+ Woningverkoop BEVO: beschikbare woningvoorraad 7,50% 6,70% 7,00% 8,50% 7,90% 6,10% 5,50% Omloopsnelheid: % woningvoorraad 2,20% 2,20% 3,00% 2,60% 2,80% 2,90% 2,00% REVERT: Relatieve verkooptijd (jaar) 3,44 2,99 2,34 3,27 2,86 2,05 2,74 Migratiesaldo Verhuismobiliteit: personen/1000 inwoners 69,7 57,7 69,8 84,2 79,3 74,8 63,1 Migratie 2012: gemiddelde over laatste 10 jaar 0,52 0,33 0,79 0,16 0,10 0,54-0,03 Migratie 2012: gemiddelde over laatste 5 jaar 0,66 0,22 0,53 0,32 0,41 0,66 0,41 Migratie 2012: gemiddelde over laatste 3 jaar 0,80 0,01 0,30 0,37 0,42 0,92 0,52 Migratie 2012: gemiddelde over laatste jaar 1,16-0,01 0,14 0,42 0,65 1,58 0,62 Uit de SCODEK indicatoren blijkt dat: vijf van de zeven gemeenten matig krimpgevoelig zijn ten opzichte van (het wegvallen van) voorzieningen. de gemeenten Lingewaard en Ubbergen naar verhouding de minste werkgelegenheid hebben. Groesbeek, Lingewaard en Wijchen naar verhouding in relatief hoog percentage Nijverheid hebben. Maakindustrie speelt hier een relatief belangrijke rol. het welstandniveau overwegend hoog is. Alleen voor Rheden en Ubbergen ligt de welstand wat lager maar nog steeds ruim boven een urbane omgeving. Lingewaard en Overbetuwe zijn achteruit gegaan ten opzichte van het voorgaande jaar. Er zijn relatief veel personen met uitkeringen in Groesbeek, Renkum en Rheden. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 34/50

de relatieve betaalbaarheid van de woningen voor alle gemeenten hoger is dan gemiddeld voor Nederland en ook in vergelijking met de steden Arnhem en Nijmegen. Alleen voor Rheden ligt deze wat lager. de relatieve verkooptijd van woningen vergelijkbaar is en ligt tussen ca. 2,0 en 3,5 jaar. Dit is gemiddeld voor deze regio. voor bijna alle gemeenten sprake is van positieve divergentie van de woningwaarde ten opzichte van de landelijke verwachtingswaarde. Huizen worden naar verhouding duurder in vergelijking met het landelijk gemiddelde. Dit is karakteristiek voor een gewilde woonomgeving. verhuismobiliteit relatief hoog is in Renkum, Rheden en Ubbergen. Ubbergen en Groesbeek het hoogste positieve migratiesaldo hebben. de trends voor migratiesaldo positief zijn voor Groesbeek, Renkum, Rheden, Ubbergen en Wijchen en negatief voor Lingewaard en Overbetuwe. Lingewaard en Overbetuwe zijn de gemeenten waar de trends uitwijzen dat de leefbaarheid ongunstiger wordt. Het welstandsniveau neemt af hetgeen zich onder meer uit in een minder positief migratiesaldo. Dit kan de komende jaren omslaan naar negatief waarmee demografische krimp kan worden veroorzaakt. De overige vijf gemeenten vertonen een opgaande trend. Met name voor Groesbeek, Ubbergen en in het bijzonder Rheden betekent dit een omslag. Deze gemeenten laten een sterke toename aan inwaartse migratie zien en tevens een toename in welstand. Rheden hybridiseert van een urbane naar een meer suburbane leefomgeving. (Sub)rurale gemeenten, minder goed functionerend In tabel 24 zijn de indexscores voor karakteristieke indicatoren voor de goed functionerende rurale en subrurale gemeenten opgenomen. Ook hier is migratiesaldo de maatstaf voor functionaliteit. Belangrijkste kenmerk van deze gemeenten is een lange aangesloten periode met een gemiddeld negatief migratiesaldo. Uit de SCODEK indicatoren blijkt dat: Heumen, Mook en Middelaar en Montferland matig krimpgevoelig zijn voor (het wegvallen van) voorzieningen. de meeste gemeenten weinig werkgelegenheid hebben. Het aantal banen per productieve inwoner ligt beneden 0,5. Uitzondering hierop is Duiven, waar de werkgelegenheid vergelijkbaar is met de steden, en Montferland, dat qua werkgelegenheid vergelijkbaar is met de suburbane gemeenten. Westervoort, Mook en Middelaar en Rijnwaarden hebben de minste werkgelegenheid. nijverheid is belangrijk voor Mook en Middelaar. Rijnwaarden heeft naar verhouding veel commerciële dienstverlening. Heumen en Mook en Middelaar een hoge welstand hebben, vergelijkbaar of beter dan suburbane gemeenten. De Welstand van Doesburg, Rijnwaarden en Westervoort is laag. Doesburg en Rijnwaarden hebben relatief veel personen met een uitkering en lijken in dit opzicht op een stad zoals Nijmegen. woningen in Doesburg, Duiven, Rijnwaarden en Westervoort het best betaalbaar zijn. De betaalbaarheid van woningen in westervoort is zelf beter dan in Arnhem. Heumen, Mook en Middelaar en Montferland hebben de minst goed toegankelijke woningmarkt. woningen in Beuningen, Heumen en Montferland naar verhouding duurder worden in vergelijking met het landelijk gemiddelde. Er is sprake van positieve divergentie ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Woningen in Doesburg, Duiven, Rijnwaarden en Westervoort worden naar verhouding juist goedkoper. Hier is sprake van negatieve divergentie ten opzichte van de lokale of landelijke verwachtingswaarden, of beiden (Westervoort). Montferland en Rijnwaarden een beschikbare woningvoorraad hebben die groter is dan 10% van het woningbestand. Ook Mook en Middelaar en Doesburg hebben een naar verhouding hoge beschikbare woningvoorraad. De omloopsnelheid is erg laag in de gemeenten Beuningen, Mook en Middelaar, Montferland, Rijnwaarden en Westervoort. Relatieve Verkooptijden (tijd benodigd voor verkoop van de gehele bestaande voorraad, zonder rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 35/50

rekening te houden met nieuw aanbod) zijn erg hoog voor Mook en Middelaar, Montferland en Rijnwaarden. er nagenoeg geen trends zijn te onderscheiden in de migratiegegevens. De uitwaartse migratie in Duiven neemt af. De uitwaartse migratie in Doesburg lijkt juist toe te nemen. Montferland een zeer lage verhuismobiliteit kent. De verhuismobiliteit in Duiven is juist hoog en lijkt op die van een meer stedelijke gemeente. Tabel 24: Indexscores voor karakteristieke indicatoren voor minder gunstige (sub)rurale gemeenten THEMA S EN INDICES Beu ningen Does burg Duiven Heumen Mook en Middelaar Montfer land Rijn waarden Wester voort Voorzieningen Km-index: Isolement tov voorzieningen: schaal 1 tot 5 0,44 0,94 0,00 0,00 0,71 0,83 0,00 0,00 Kg-index: Krimpgevoeligheid: : schaal 1 tot 5 0,81 0,31 0,83 1,38 1,52 2,08 0,00 0,00 Werkgelegenheid BP/I 2012 Banen per productieve inwoner 0,436 0,456 0,947 0,477 0,340 0,550 0,344 0,216 Verandering B/PI over 1 jaar -0,004 0,022-0,027-0,045 0,029 0,034 0,033 0,021 Verandering B/PI over 4 jaar 0,017 0,015 0,013-0,072-0,024 0,055 0,053-0,010 WEKA: werkgelegenheidskarakteristiek 2,9 3,8 3,5 3,3 2,2 3,5 12,0 2,7 Welstand en leefbaarheid WELSTAND = % hoge inkomens/% lage koopkracht 4,8 2,5 4,6 7,0 7,5 3,8 2,5 3,0 Welstandsontwikkeling tov 2011 0,0-0,2-0,9 0,0 1,7 0,0 0,0-0,3 UK: Uitkeringsindex 80 138 80 84 86 113 104 99 Woningwaarde R-HP/BINK: relatieve betaalbaarheid tov regio 1,07 1,01 1,01 1,19 1,18 1,11 0,98 0,90 Waarde tov Lokale verwachting -1,1% 8,5% -2,8% 5,5% 5,4% 8,8% 6,7% -7,3% Waarde tov Landelijke verwachting 3,4% -0,7% -1,2% 14,2% 14,6% 6,8% -3,0% -11,4% Waardeontwikkeling tov lokale verwachting 0,1% -1,4% -0,9% -1,1% -1,8% -0,1% -0,4% -1,8% Waardeontwikkeling tov landelijke verwachting 1,1% -0,2% 0,0% 0,2% -0,5% 0,6% -0,3% -1,1% Convergentie (C) /Divergentie(D) lokaal C C D- C C C C D- Convergentie (C) /Divergentie(D) landelijk D+ D- C D+ C D+ D- D- Woningverkoop BEVO: beschikbare woningvoorraad 5,20% 8,90% 7,40% 5,50% 8,70% 10,20% 10,00% 6,40% Omloopsnelheid: % woningvoorraad 1,60% 2,40% 2,00% 2,40% 1,60% 1,70% 1,40% 1,80% REVERT: Relatieve verkooptijd (jaar) 3,15 3,65 3,65 2,30 5,45 6,04 7,15 3,57 Migratiesaldo Verhuismobiliteit: personen/1000 inwoners 61,0 91,9 60,9 62,1 66,9 50,5 62,6 69,2 Migratie 2012: gemiddelde over laatste 10 jaar -0,35-0,06-0,72-0,39-0,45-0,17-0,37-1,02 Migratie 2012: gemiddelde over laatste 5 jaar -0,22-0,12-0,38-0,36-0,70-0,02-0,05-0,59 Migratie 2012: gemiddelde over laatste 3 jaar -0,37-0,14-0,39-0,45-0,89-0,23-0,24-0,28 Migratie 2012: gemiddelde over laatste jaar -0,63-0,39-0,16 0,05-0,42-0,47-0,09-0,73 Van de minder gunstige rurale en subrurale gemeenten lijkt alleen Duiven gevrijwaard van kwetsbaarheid ten opzichte van demografische krimp. Hier is een hoge werkgelegenheid en daalt de uitwaartse migratie. De welstand staat enigszins onder druk en de huizenmarkt is niet optimaal. De situatie lijkt zich echter te herstellen. Daarnaast is er sprake van twee typen kwetsbaarheid voor demografische krimp. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 36/50

Enerzijds zijn er gemeenten met een lage werkgelegenheid, relatief veel werkeloosheid en daardoor een lage welstand (TYPE I). De woningmarkt is reeds ongunstig, en hier daalt de woningwaarde sneller dan de verwachtingswaarden en heeft de correctie op de woningmarkt reeds een aanvang genomen. Er is sprake van uitwaartse migratie waardoor de leefbaarheid nog verder onder druk komt te staan. Meestal zijn het de kansrijken en de huishoudens met hogere inkomens die vertrekken. Dit proces lijkt de gemeenten Doesburg, Rijnwaarden en Westervoort reeds in de greep te hebben waarbij met name Westervoort hierin in negatieve zin het verst gevorderd lijkt te zijn. Anderzijds zijn er de gemeenten met een naar verhouding hoge welstand (TYPE II). Woningwaarde is hier naar verhouding hoog, waardoor het moeilijk is om jongeren vast te houden (woningen zijn veelal te duur). Ook huishoudens van buitenaf die zich vestigen zijn veelal economisch gevestigd en daardoor veelal wat ouder. Beide processen werken demografische krimp in de hand, en met een reeds hoge beschikbare woningvoorraad dreigt dan, gegeven de zeer lage omloopsnelheid van het woningbestand, een deconfiture van de locale woningmarkt als nog meer (dure) huizen op de markt beschikbaar komen. Deze kwetsbaarheid geldt voor de gemeenten Beuningen, Heumen, Mook en Middelaar en Montferland. Suburbane en (sub)rurale gemeenten, minder goed functionerend In tabel 25 zijn de indexscores voor karakteristieke indicatoren voor de mogelijk minder goed functionerende suburbane en subrurale gemeenten opgenomen. Belangrijkste kenmerk hiervan is een soms positief, soms negatief migratiesaldo. Trends zijn niet geven en het is moeilijk te beoordelen in hoeverre een gemeente zich herstelt dan wel juist verder afzakt. Uit de SCODEK indicatoren blijkt dat: Millingen aan de Rijn en Rozendaal sterk krimpgevoelig zijn ten opzichte van (het wegvallen van) voorzieningen. Millingen aan de Rijn (zeer) weinig werkgelegenheid heeft en onder druk staat. Het aantal banen per productieve inwoner ligt hier beneden 0,2. Rozendaal heeft juist een forse groei van de werkgelegenheid gehad, en is sterk afhankelijk van Nijverheid. de welstand zeer hoog is in Rozendaal en relatief laag in Millingen aan de Rijn en in Zevenaar. het aantal personen met een uitkering in Zevenaar relatief hoog is. Woningen in Millingen aan de Rijn en Zevenaar naar verhouding goed betaalbaar zijn. Hier is sprake van negatieve divergentie ten opzichte van de landelijke verwachtingswaarden. Van de woningmarkt in Rozendaal zijn onvoldoende inkomensgegevens bekend om de verwachtingswaarden te kunnen berekenen. van Rozendaal bekend is dat de beschikbare woningvoorraad groter is dan 9% van het woningbestand. De omloopsnelheid is laag waardoor de relatieve verkooptijd hoog is. Zevenaar heeft een lage omloopsnelheid. Millingen aan de Rijn een hoge beschikbare woningvoorraad. er geen trends zijn te onderscheiden in de migratiegegevens. de verhuismobiliteit in de drie gemeenten laag is. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 37/50

Tabel 25: Indexscores voor karakteristieke indicatoren voor mogelijk minder gunstige (sub)rurale gemeenten THEMA S EN INDICES Millingen aan de Rijn Rozendaal Zevenaar Voorzieningen Km-index: Isolement tov voorzieningen: schaal 1 tot 5 5,00 2,06 0,09 Kg-index: Krimpgevoeligheid: : schaal 1 tot 5 3,13 2,79 0,83 Werkgelegenheid BP/I 2012 Banen per productieve inwoner 0,168 0,677 0,688 Verandering B/PI over 1 jaar -0,025 0,017 0,009 Verandering B/PI over 4 jaar -0,083 0,284-0,024 WEKA: werkgelegenheidskarakteristiek 2,6 2,2 3,1 Welstand en leefbaarheid WELSTAND = % hoge inkomens/% lage koopkracht 3,0 11,5 3,0 Welstandsontwikkeling tov 2011 0,8-5,5-0,4 UK: Uitkeringsindex 91 47 102 Woningwaarde R-HP/BINK: relatieve betaalbaarheid tov regio 0,97 0,99 Waarde tov Lokale verwachting 5,1% 1,7% Waarde tov Landelijke verwachting -1,9% -3,7% Waardeontwikkeling tov lokale verwachting -2,3% -1,0% Waardeontwikkeling tov landelijke verwachting -1,3% -0,1% Convergentie (C) /Divergentie(D) lokaal C C Convergentie (C) /Divergentie(D) landelijk D- D- Woningverkoop BEVO: beschikbare woningvoorraad 8,30% 9,10% 5,20% Omloopsnelheid: % woningvoorraad 2,30% 1,30% 1,40% REVERT: Relatieve verkooptijd (jaar) 3,58 6,86 3,77 Migratiesaldo Verhuismobiliteit: personen/1000 inwoners 62,1 59,2 65,4 Migratie 2012: gemiddelde over laatste 10 jaar -0,17-0,20 0,24 Migratie 2012: gemiddelde over laatste 5 jaar 0,06 0,04 0,24 Migratie 2012: gemiddelde over laatste 3 jaar -0,01 0,40 0,38 Migratie 2012: gemiddelde over laatste jaar 0,44-0,40-0,11 De gemeenten Millingen aan de Rijn en Zevenaar lijken het meest op het eerder genoemde TYPE I qua kwetsbaarheid voor demografische krimp. Daarvoor lijkt Millingen aan de Rijn het meest kwetsbaar te zijn vanwege de (dalende) lage werkgelegenheid, maar moeten de bijbehorende andere negatieve effecten nog manifest worden. Zevenaar kent een redelijk hoge werkgelegenheid en de overige indicatoren zijn niet erg ongunstig. Rozendaal lijkt vooral overeenkomsten te hebben met TYPE II. De voor de beoordeling benodigde woningmarktgegevens ontbreken echter. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 38/50

Kwetsbaarheid voor krimp Uit de toetsing op basis van functionaliteit blijkt dat een aantal gemeenten in de SRAN kwetsbaar zijn voor demografische krimp. Het betreft met name de gemeenten Doesburg, Millingen aan de Rijn, Rijnwaarden en Westervoort als zogenaamde TYPE I gemeenten en Beuningen, Heumen, Mook en Middelaar en Montferland als TYPE II gemeenten. Met name voor de TYPE I gemeenten, zoals Westervoort lijkt demografische krimp zich reeds te voltrekken en wordt dit geïnitieerd door uitwaartse migratie. Het zichtbare resultaat van dit proces wordt gekenmerkt door een gat in de bevolkingspiramide, veroorzaakt door wegtrekkende jongeren. Een en ander is geïllustreerd in grafiek 3. Het gat bevindt zich hier tussen globaal de leeftijdsklassen van 24 tot 36 jaar. Grafiek 3: Bevolkingsopbouw naar leeftijd peiljaar 2010 92 jaar 88 jaar 84 jaar 80 jaar 76 jaar 72 jaar 68 jaar 64 jaar 60 jaar 56 jaar 52 jaar 48 jaar 44 jaar 40 jaar 36 jaar 32 jaar 28 jaar 24 jaar 20 jaar 16 jaar 12 jaar 8 jaar 4 jaar 0 jaar 0 100 200 300 400 2010 6.3 Clusteranalyse Het tweede toetsingscriterium om na te gaan of er daadwerkelijk sprake is van krimp is de vergelijking op basis van status en dynamiek met de gekende Nederlandse krimpgemeenten (de eerder genoemde referentiegemeenten) door middel van clusteranalyse. Hiervoor wordt de hiërarchische clusteranalyse volgens Veldman als clustertechniek gebruikt. Bij deze methode worden de referentiegemeenten eveneens betrokken. De clusteranalyse wordt uitgevoerd op de themascores voor de verschillende SCODEK thema s. Indien blijkt dat sommige SRAN-gemeenten terecht komen in clusters waarin zich ook referentiegemeenten bevinden, dan zijn de omstandigheden vergelijkbaar met een referentiegemeente en impliceert dit mogelijke kwetsbaarheid bij demografische krimp. Deze bevolkingskrimp kan worden geïnitieerd door uitwaartse migratie, en niet uitsluitend door vergrijzing en/of ontgroening. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 39/50

De clusteranalyse is toegepast op de SRAN gemeenten aangevuld met een zevental gekende krimpgemeenten (Delfzijl, Vlagtwedde, Hulst, Borger-Odoorn, Heerlen, Kerkrade en Simpelveld) en zes gemeenten die zich in het anticipatiestadium van demografische krimp bevinden, dan wel de sterkere gemeenten zijn in een krimpgebied (Bellingwedde, Aa en Hunze, Aalten, Lochem, Bronckhorst en Voerendaal). Hiervoor zijn de themascores gebruikt zoals weergegeven in tabel 5 van het rapport SCODEK, techniek en methode (A-niveau) (Invisor, 2010, gereviseerd in 2012) (Aniveau). De resultaten zijn weergegeven in tabel 25. Op basis van de analyse zijn 8 clusters te onderscheiden. De gekende krimpgemeenten zijn als cluster rood en als gemeente in vet afgedrukt. Tabel 25: Output clusteranalyse Cluster Gemeente Cluster Gemeente 1 Arnhem 5 Mook en Middelaar 1 Nijmegen 5 Rozendaal 2 Beuningen 6 Renkum 2 Duiven 6 Rheden 2 Groesbeek 6 Ubbergen 2 Heumen 6 Zevenaar 2 Lingewaard 6 Bronckhorst 2 Montferland 6 Lochem 2 Overbetuwe 6 Voerendaal 2 Wijchen 7 Westervoort 2 Aa en Hunze 7 Borger-Odoorn 2 Aalten 7 Hulst 3 Doesburg 7 Simpelveld 3 Delfzijl 7 Bellingwedde 3 Vlagtwedde 8 Heerlen 4 Millingen aan de Rijn 8 Kerkrade 4 Rijnwaarden (* referentiegemeenten aangeduid in rood en vetgedrukt. Cluster: 1 omvat de (vitale) steden van het SRAN-gebied. 2 omvat 10 gemeenten. Dit zijn suburbane en subrurale gemeenten die gelijkenis vertonen met sterkere anticipatiegemeenten zoals AA en Hunze en Aalten. Het zijn veelal de sterkere TYPE II gemeenten. 3 omvat Doesburg en twee krimpgemeenten in Groningen, Delfzijl en Vlagtwedde. TYPE I gemeenten in zwaar weer. 4 omvat Millingen aan de Rijn en Rijnwaarden. Het betreft gemeenten welke qua werkgelegenheid en woningmarkt en woningvoorraad als zeer zwakke TYPE I gemeenten zijn gekarakteriseerd. 5 omvat Mook en Middelaar en Rozendaal. Het betreft de kwetsbare TYPE II gemeenten. 6 is vergelijkbaar met cluster 2. Ook dit zijn de wat sterkere anticipatiegemeenten, dan wel sterkere gemeenten in krimpgebieden. 7 omvat Westervoort met vier gekende krimpgemeenten. 8 omvat de (minder vitale) steden van Parkstad Limburg. 6.4 Aandachtspunten Functionaliteiten Uit de toetsing op basis van functionaliteit komen de volgende aandachtspunten naar voren: Arnhem en Nijmegen zijn de economische motor van het SRAN-gebied en zijn beide in alle opzichten vitaal. In Arnhem en Nijmegen speelt demografische krimp geen rol. De steden zijn momenteel ook niet kwetsbaar voor demografische krimp. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 40/50

Zeven veelal suburbane gemeenten zijn gewild als vestigingsplaats en kennen een hoge inwaartse migratie. Dit heeft zijn weerslag op de woningmarkt. De woningwaarde is gemiddeld hoger dan de verwachtingswaarde, de beschikbare voorraad is laag en de omloopsnelheid relatief hoog. Acht gemeenten kennen een lange aaneengesloten periode van uitwaartse migratie. Werkgelegenheid is hier in de regel laag en de woningmarkt is zwak dan wel verzwakt. Woningvoorraden zijn vaak hoog en de omloopsnelheid is laag. Er zijn drie twijfelgemeenten, twee zijn in te delen bij de zwakkere gemeenten en een bij de sterke gemeenten. Voor zover als mogelijk is op basis van migratiesaldo bepaald of er sprake is van versterking of verzwakking. Uit de analyse komen twee typen gemeenten naar voren die elk op hun eigen manier kwetsbaar zijn voor demografische krimp: TYPE I zijn economische zwakke gemeenten met een gemiddeld lage welstand en een minder goede woningmarkt. Binnen dit type zijn met name Doesburg, Millingen aan de Rijn, Rijnwaarden en Westervoort gemeenten die kwetsbaar zijn voor de effecten van demografische krimp of waar er reeds sprake is van demografische krimp. TYPE II zijn economisch sterke gemeenten met een hoog welstandsniveau en een goede maar slecht toegankelijke woningmarkt. Hierdoor dreigt versnelde vergrijzing met als gevolg demografische krimp. De gemeenten Beuningen, Heumen, Mook en Middelaar en Montferland lijken hiervoor het meest kwetsbaar. Clusteranalyse Uit de toetsing op basis van clusteranalyse komen de volgende aandachtspunten naar voren: Gemeenten die zijn onderverdeeld in de clusters 3, 4, 5 en 7 zijn naar verwachting het meest kwetsbaar voor demografische krimp of al onderhevig aan demografische krimp. De gemeente Doesburg vertoont gelijkenissen met Delfzijl en Vlagtwedde. Dit zijn typische TYPE I krimpgemeenten. Ook Westervoort toont gelijkenissen met TYPE I krimpgemeenten Millingen aan de Rijn en Rijnwaarden vormen als TYPE I gemeenten een afzonderlijk cluster. Mook en Middelaar en Rozendaal vormen een afzonderlijke TYPE II cluster. Daarnaast zijn er een groot aantal gemeenten dat overeenkomsten vertoont met TYPE II gemeenten in anticipatiegebieden, dan wel de sterkere gemeenten in krimpgebieden. Deze gemeenten zijn matig kwetsbaar voor de effecten van demografische krimp. Resumé Met beide methoden kan de status worden bepaald van een gemeenten met betrekking tot kwetsbaarheid voor de effecten van demografische krimp, met de functionaliteitsmethode ook nog de ontwikkeling over tijd, en kan worden bepaald of er sprake is van herstel of verslechtering. Met behulp van de beide toetsingsmethoden zijn zes gemeenten geïdentificeerd die als risicogemeenten voor de effecten van demografische kunnen worden gekarakteriseerd. Verder zijn er nog drie gemeenten die in de functionele toetsing als risicogemeenten zijn geïdentificeerd. In alle gevallen zijn er een of meer indicatoren die negatief zijn. In het bijzonder wordt gekeken naar het migratiesaldo als krimpinitiërende factor. Voor wat betreft de manier waarop de kwetsbaarheid zich manifesteert zijn twee types geïdentificeerd. De specificaties hiervan zijn weergegeven in tabel 26. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 41/50

Tabel 26: Twee typen gemeenten die kwetsbaar zijn voor demografische krimp Gemeente Soort problemen Gevolg op termijn Meetbaar als Type I: Doesburg, Millingen aan de Rijn, Rijnwaarden, Westervoort Type II Mook en Middelaar, Rozendaal, Beuningen, Heumen en Montferland - Weinig werkgelegenheid - Hoge werkeloosheid - Lange relatieve verkooptijd woningen - Welstand relatief laag - Woningmarkt niet toegankelijk voor eigen jongeren en nieuwkomers. Woningen zijn te duur - Omloopsnelheid woningen laag - Leefbaarheid en welstand hoog maar staan onder druk. Huishoudens verlaten (noodgedwongen) de gemeente en zoeken kansen/huisvesting elders. Weinig nieuwe huishoudens, nieuwkomers zijn relatief welgesteld en dus ouder. Jongeren vertrekken naar elders omdat er nauwelijks betaalbare woningen zijn - Negatief migratiesaldo initieert demografische krimp - Sociale en economische indicatoren lager dan vergelijkbare gemeenten - Vergrijzing en negatief migratiesaldo initiëren demografische krimp - Huizenprijzen komen zwaar onder druk. Forse prijsdalingen als gevolg. - Snelle vergrijzing - Voorzieningen verdwijnen (Km-index neemt toe) Met deze typologie is de kwetsbaarheid herkenbaar geworden en kan waar dat nog mogelijk is beleid worden ingezet om deze gemeenten te versterken voordat er sprake is van demografische krimp. 6.5 Doorzicht in demografische ontwikkelingen Het is van belang om de prognoses voor de verschillende risicogemeenten en het effect van met name migratie op deze prognoses te kennen. Onderstaand is de prognose door middel van varianten voor de gemeenten Westervoort, Doesburg en Mook en Middelaar uitgewerkt. Westervoort Het belang van het ombuigen van het negatieve migratiesaldo wordt geïllustreerd in tabel 27a t/m 27c. Variant 1: Bij een negatief migratiesaldo van -100/personen per jaar is er sprake van demografische krimp met een afnemende woonbehoefte. In die periode ontstaat een overschot van 237 woningen. Verder is er een transformatieopgave als gevolg van vergrijzing van 1.334 woningen. De grijze druk is in 2025 bijna 50%. Het verschil met de PRIMOS voorspelling voor woningbehoefte bedraagt -379 woningen. Tabel 27a: Demografische ontwikkeling Westervoort en woningbehoeften 2015-2025, migratiesaldo -100 personen/jaar Jaar 2015 2020 2025 personen/hh 2,23 2,18 2,13 Inwoners 15.028 14.548 13.924 huishoudens 6.747 6.680 6.543 Grijs > 65 2.110 2.745 3.443 HH Grijs >65 1.453 1.891 2.371 Δ-Woningen -35-67 -137 Δ-Woningen grijs 218 635 481 PRIMOS HH 6.553 6.691 6.747 Δ-PRIMOS woningen 35 62 45 Uitgangspunten Vruchtbaarheid 0,084 % Vrouwen 0,496 Emigratie 21-30 -100 Emigratie 31-40 0 Emigratie 41-50 0 Emigratie 51-60 0 Variant 2: Bij een negatief migratiesaldo van -50/personen per jaar is er sprake van demografische krimp met een afnemende woonbehoefte. Het aantal huishoudens neemt nog toe tot 2020. In de periode toto 2025 ontstaat een netto tekort van 38 woningen. Verder is er ook bij deze variant een transformatieopgave als gevolg van vergrijzing van 1.334 woningen. De grijze druk is in 2025 bijna 45,6 %. Het verschil met de PRIMOS voorspelling voor woningbehoefte bedraagt -104 woningen. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 42/50

Tabel 27b: Demografische ontwikkeling Westervoort en woningbehoeften 2015-2025, migratiesaldo -50 personen/jaar Jaar 2015 2020 2025 personen/hh 2,23 2,19 2,15 Inwoners 15.130 14.941 14.659 huishoudens 6.786 6.829 6.820 Grijs > 65 2.110 2.745 3.443 HH Grijs >65 1.453 1.891 2.371 Δ-Woningen 4 43-9 Δ-Woningen grijs 218 635 481 PRIMOS HH 6.553 6.691 6.747 Δ-PRIMOS woningen 35 62 45 Uitgangspunten Vruchtbaarheid 0,084 % Vrouwen 0,496 Emigratie 21-30 -50 Emigratie 31-40 0 Emigratie 41-50 0 Emigratie 51-60 0 Variant 3: In het geval dat het migratiesaldo neutraal wordt is er geen sprake van demografische krimp en neemt de woningbehoefte juist toe met 316 woningen. Verder is er ook bij deze variant een transformatieopgave als gevolg van vergrijzing van 1.334 woningen. De grijze druk is in 2025 bijna 42,5 %. Het verschil met de PRIMOS voorspelling voor woningbehoefte bedraagt + 174 woningen. Tabel 27c: Demografische ontwikkeling Westervoort en woningbehoeften 2015-2025, migratiesaldo neutraal Jaar 2015 2020 2025 personen/hh 2,23 2,20 2,17 Inwoners 15.232 15.334 15.395 huishoudens 6.825 6.978 7.098 Grijs > 65 2.110 2.745 3.443 HH Grijs >65 1.453 1.891 2.371 Δ-Woningen 43 153 120 Δ-Woningen grijs 218 635 481 PRIMOS HH 6.553 6.691 6.747 Δ-PRIMOS woningen 35 62 45 Uitgangspunten Vruchtbaarheid 0,084 % Vrouwen 0,496 Emigratie 21-30 0 Emigratie 31-40 0 Emigratie 41-50 0 Emigratie 51-60 0 Op basis van de nu bekende migratietrend lijkt variant 2 de meest realistische variant. Vanwege de vergrijzing is er met name een opgave voor het op een goede manier huisvesten van ouderen. De toename van het aantal huishoudens > 65 jaar is groot, de grijze druk neemt toe naar 48,9% en een deel van deze ouderen zal aan wensen en behoeften aangepaste woningen nodig hebben. Doesburg Het belang van het ombuigen van het negatieve migratiesaldo wordt geïllustreerd in tabel 28a t/m 28c. Variant 1: In het geval dat het migratiesaldo neutraal wordt is er wel sprake van demografische krimp maar neemt het aantal huishoudens tot 2025 nog toe. De woningbehoefte neemt toe met 92 woningen. Verder is er bij deze variant een transformatieopgave als gevolg van vergrijzing van 774 woningen. De grijze druk is in 2025 bijna 46,7%. Het verschil met de PRIMOS voorspelling voor woningbehoefte bedraagt - 237 woningen. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 43/50

Tabel 28a: demografische ontwikkeling Doesburg en woningbehoeften 2015-2025, migratiesaldo neutraal Jaar 2015 2020 2025 personen/hh 2,22 2,19 2,15 Inwoners 11476 11364 11309 huishoudens 5162 5197 5249 Grijs > 65 2255 2596 2894 HH Grijs >65 1550 1785 1990 Δ-Woningen 5 35 52 Δ-Woningen grijs 228 341 205 PRIMOS HH 5214 5259 5402 Δ-PRIMOS woningen 81 143 105 Uitgangspunten Vruchtbaarheid 0,084 % Vrouwen 0,496 Emigratie 21-30 0 Emigratie 31-40 0 Emigratie 41-50 0 Emigratie 51-60 0 Variant 2: Bij een negatief migratiesaldo van -25/personen per jaar is er sprake van demografische krimp met een afnemende woonbehoefte. Het aantal huishoudens neemt af. In de periode toto 2025 ontstaat een netto overschot van 52 woningen. Verder is er ook bij deze variant een transformatieopgave als gevolg van vergrijzing van 774 woningen. De grijze druk in 2025 is 51,3 %. Het verschil met de PRIMOS voorspelling voor woningbehoefte bedraagt -381 woningen. Tabel 28b: demografische ontwikkeling Doesburg en woningbehoeften 2015-2025, migratiesaldo -50 personen/jaar Jaar 2015 2020 2025 personen/hh 2,22 2,18 2,14 Inwoners 11.425 11.167 10.941 huishoudens 5.143 5.126 5.116 Grijs > 65 2.255 2.596 2.894 HH Grijs >65 1.550 1.785 1.990 Δ-Woningen -14-18 -10 Δ-Woningen grijs 228 341 205 PRIMOS HH 5.214 5.259 5.402 Δ-PRIMOS woningen 81 143 105 Uitgangspunten Vruchtbaarheid 0,084 % Vrouwen 0,496 Emigratie 21-30 -25 Emigratie 31-40 0 Emigratie 41-50 0 Emigratie 51-60 0 Variant 3: Bij een negatief migratiesaldo van -50/personen per jaar is er sprake van demografische krimp met een afnemende woonbehoefte. Het aantal huishoudens neemt af. In de periode toto 2025 ontstaat een netto overschot van 172 woningen. Verder is er ook bij deze variant een transformatieopgave als gevolg van vergrijzing van 774 woningen. De grijze druk is in 2025 54,1 %. Het verschil met de PRIMOS voorspelling voor woningbehoefte bedraagt -501 woningen. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 44/50

Tabel 28c: demografische ontwikkeling Doesburg en woningbehoeften 2015-2025, migratiesaldo -50 personen/jaar Jaar 2015 2020 2025 personen/hh 2,22 2,17 2,12 Inwoners 11.374 10.971 10.574 huishoudens 5.124 5.054 4.984 Grijs > 65 2.255 2.596 2.894 HH Grijs >65 1.550 1.785 1.990 Δ-Woningen -32-70 -70 Δ-Woningen grijs 228 341 205 PRIMOS HH 5.214 5.259 5.402 Δ-PRIMOS woningen 81 143 105 Uitgangspunten Vruchtbaarheid 0,084 % Vrouwen 0,496 Emigratie 21-30 -50 Emigratie 31-40 0 Emigratie 41-50 0 Emigratie 51-60 0 Op basis van de nu bekende migratietrend lijkt variant 2 de meest realistische variant, maar met de huidige trend is variant 3 ook een mogelijkheid. Vanwege de vergrijzing is er met name een opgave voor het op een goede manier huisvesten van ouderen. De toename van het aantal huishoudens > 65 jaar is groot, de grijze druk neemt toe naar 51,3% en een deel van deze ouderen zal aan wensen en behoeften aangepaste woningen nodig hebben. Mook en Middelaar Het belang van het ombuigen van het negatieve migratiesaldo wordt geïllustreerd in tabel 29a t/m 29c. Variant 1: In het geval dat het migratiesaldo neutraal wordt is er geen sprake van demografische krimp en neemt het aantal inwoners en huishoudens tot 2025 nog toe. De woningbehoefte neemt toe met 299 woningen. Verder is er bij deze variant een transformatieopgave als gevolg van vergrijzing van 836 woningen. De grijze druk is in 2025 66,6 %. Het verschil met de PRIMOS voorspelling voor woningbehoefte bedraagt - 36 woningen. Tabel 29a: demografische ontwikkeling Mook en Middelaar en woningbehoeften 2015-2025, migratiesaldo neutraal Jaar 2015 2020 2025 personen/hh 2,20 2,15 2,10 Inwoners 7.817 7.832 7.986 huishoudens 3.545 3.646 3.809 Grijs > 65 1.743 2.124 2.547 HH Grijs >65 1.201 1.463 1.754 Δ-Woningen 35 101 163 Δ-Woningen grijs 164 381 291 PRIMOS HH 3..471 3.629 3.750 Δ-PRIMOS woningen 144 130 61 Uitgangspunten Vruchtbaarheid 0,096 % Vrouwen 0,487 Emigratie 21-30 0 Emigratie 31-40 0 Emigratie 41-50 0 Emigratie 51-60 0 Variant 2: Bij een negatief migratiesaldo van -50/personen per jaar is er sprake van demografische krimp met een afnemende woonbehoefte. Het aantal huishoudens neemt in die periode nog toe. In de periode tot 2025 ontstaat een netto tekort van 52 woningen. Verder is er ook bij deze variant een rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 45/50

transformatieopgave als gevolg van vergrijzing van 836 woningen. De grijze druk is in 2025 78,3 %. Het verschil met de PRIMOS voorspelling voor woningbehoefte bedraagt -283 woningen. Tabel 29b: demografische ontwikkeling Mook en Middelaar en woningbehoeften 2015-2025, migratiesaldo -50 personen/jaar Jaar 2015 2020 2025 personen/hh 2,20 2,12 2,03 Inwoners 7.714 7.433 7.233 huishoudens 3.510 3.512 3.561 Grijs > 65 1.743 2.124 2.547 HH Grijs >65 1.201 1.463 1.754 Δ-Woningen 0 2 50 Δ-Woningen grijs 164 381 291 PRIMOS HH 3.471 3.629 3.750 Δ-PRIMOS woningen 144 130 61 Uitgangspunten Vruchtbaarheid 0,096 % Vrouwen 0,487 Emigratie 21-30 -50 Emigratie 31-40 0 Emigratie 41-50 0 Emigratie 51-60 0 Variant 3: Bij een negatief migratiesaldo van -75/personen per jaar is er sprake van demografische krimp met een afnemende woonbehoefte. Het aantal huishoudens neemt af. In de periode tot 2025 ontstaat een netto overschot van 69 woningen. Verder is er ook bij deze variant een transformatieopgave als gevolg van vergrijzing van 774 woningen. De grijze druk is in 2025 85,7 %. Het verschil met de PRIMOS voorspelling voor woningbehoefte bedraagt -501 woningen. Tabel 29c: demografische ontwikkeling Mook en Middelaar en woningbehoeften 2015-2025, migratiesaldo -75 personen/jaar Jaar 2015 2020 2025 personen/hh 2,19 2,10 1,99 Inwoners 7663 7233 6856 huishoudens 3492 3445 3441 Grijs > 65 1743 2124 2547 HH Grijs >65 1201 1463 1754 Δ-Woningen -18-47 -4 Δ-Woningen grijs 164 381 291 PRIMOS HH 3471 3629 3750 Δ-PRIMOS woningen 144 130 61 Uitgangspunten Vruchtbaarheid 0,096 % Vrouwen 0,487 Emigratie 21-30 -75 Emigratie 31-40 0 Emigratie 41-50 0 Emigratie 51-60 0 Op basis van de nu bekende migratietrend lijkt variant 3 de meest realistische variant, maar met de huidige trend is variant 2 ook een mogelijkheid. Vanwege de vergrijzing is er met name een opgave voor het op een goede manier huisvesten van ouderen. De toename van het aantal huishoudens > 65 jaar is groot, de grijze druk neemt toe naar 85,7 % en een deel van deze ouderen zal aan wensen en behoeften aangepaste woningen nodig hebben. Conclusies In alle gevallen blijkt dat het verlies van slechts een beperkt aantal inwoners op jaarbasis op termijn kan leiden tot een structureel andere bevolkingsontwikkeling. Een en ander heeft verregaande consequenties voor woningbouwprogramma s. Bijgaande grafiek 4 geeft het mogelijk verloop van de ontwikkeling van het aantal huishoudens weer bij verschillende migratievarianten rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 46/50

Aantal huishoudens Krimp in Stadsregio Arnhem-Nijmegen Grafiek 4: Ontwikkeling huishoudens Mook en Middelaar 2013-2025 3900 3800 3700 3600 3500 3400 VERWACHT - 75 p/jaar NA TE STREVEN 0 p/jaar 3300 3200 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 Jaar 2020 2021 2022 2023 2024 2025 In bijna alle beschouwde varianten treedt er demografische krimp op en daalt het bevolkingsaantal. In een aantal gevallen wordt dit verlies geheel of gedeeltelijk gecompenseerd door de verdunning van huishoudens. Ook kan er, doordat de mortaliteit van ouderen langzaam terugloopt, een toename komen van het aantal grijze huishoudens doordat men gemiddeld veel langer leeft. Goed vergelijkbaar is in alle varianten is de woonbehoeften van ouderen. In alle beschouwde gevallen zal de behoefte aan extra woningen die geschikt zijn voor bewoningen door ouderen sterk toenemen in de periode tot 2025. Dit kunnen of nieuwe woningen zijn dan wel bestaande woningen die levensloopbestendig zijn gemaakt. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 47/50

7 SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN Samenvatting en conclusies Met behulp van SCODEK is de situatie met betrekking tot demografische krimp in de SRAN kwalitatief en kwantitatief inzichtelijk gemaakt. De status en dynamiek kan qua oorzaken en effecten als volgt worden samengevat: Arnhem en Nijmegen kennen als stadskernen een relatief jonge bevolking. Economische activiteit en verhuismobiliteit zijn hoog. De werkgelegenheid is vooral te vinden in de commerciële dienstverlening. De besteedbare inkomens per huishouden zijn het laagst. Het welstandsniveau is het laagst en in Arnhem en Nijmegen vinden we dan ook buurten met matige tot slechte leefbaarheid. De suburbane gemeenten ondergaan een snelle vergrijzing. De economische activiteit is hier overwegend laag. De besteedbare inkomens per huishouden zijn relatief hoog. In een aantal van deze gemeenten is de huizenmarkt in de goede jaren oververhit geraakt. Inmiddels is hier de kentering ingezet. Westervoort loopt demografisch gezien leeg. De werkgelegenheid is hier zeer laag. De landelijke gemeenten hebben een wat hogere economische activiteit. Nijverheid is relatief belangrijk qua werkgelegenheid. Hierdoor zijn deze gemeenten kwetsbaar. De inkomens zijn overwegend wat lager in vergelijking met de suburbane gemeenten. De huizenmarkt is overwegend als normaal te classificeren. Typische verschijnselen die mogelijk veroorzaakt kunnen worden door demografische krimp zijn aangetoond voor alle gemeenten in de SRAN. 14 gemeenten vertonen een of meer verschijnselen die getuigen van demografische krimp. In 7 gevallen betreft het een negatief migratiesaldo (leegloop). Vergrijzing speelt een rol bij 9 gemeenten. 6 gemeenten ondervinden bevolkingsafname en bij 2 gemeente is sprake van ontgroening. Gemeenten die reeds de effecten van krimp ondervinden zijn Westervoort en Mook en Middelaar en in mindere mate Heumen, Renkum en Rozendaal. De effecten zijn vergelijkbaar met de landelijke perifere krimpgebieden en worden veroorzaakt met name door migratie en hierdoor dalende bevolkingsaantallen. Met name in Westervoort is de situatie reeds in een gevorderd stadium. Bij Westervoort is leegloop een belangrijke factor die demografische krimp triggert. Deze leegloop is mogelijk het gevolg van het zeer lage aantal banen per productieve inwoner. Er is dus nauwelijks werk. De leegloop heeft ook een verslechtering van de woningmarkt tot gevolg, waarbij de ontwikkeling van de woningwaarde fors achterloopt op de verwachtingswaarde en er dus sprake is van relatieve waardevermindering. De doorstroom en de verhuismobiliteit zijn ondanks de relatief gunstige huizenprijzen laag. Er is bovendien sprake van een effect op de leefbaarheid. In de gemeente Renkum wordt de bevolkingsafname hoofdzakelijk getriggerd door de zeer snelle vergrijzing. De woningmarkt is niet goed, de verhuismobiliteit laag en de behoefte aan gezondheidszorg is reeds hoog en zal nog verder toenemen. Mook en Middelaar scoort minder goed voor isolement en krimpgevoeligheid. Er was sprake van oververhitting van de huizenmarkt, maar inmiddels is de zeepbel hier doorgeprikt en neemt de overwaardering snel af en daalt de woningwaarde sneller dan de verwachtingswaarde. De doorstroom en de verhuismobiliteit zijn ondanks de momenteel relatief gunstige huizenprijzen zeer laag. Desondanks is leegloop van de gemeente een van de belangrijkste demografische processen. De werkgelegenheid is relatief laag. Mook en Middelaar is een van de drie gemeenten in de SRAN met de hoogste inkomens. Rozendaal, Rheden en Heumen hebben te maken met effecten die in verband gebracht kunnen worden met matige demografische krimp. Oorzaken en effecten verschillen per gemeente. Omdat slechts enkele gemeenten daadwerkelijk qua bevolking krimpen is ook de kwetsbaarheid voor demografische krimp beoordeeld aan de hand van functionaliteitanalyse (hoe goed voldoet een gemeente aan een functieprofiel) en een similariteitsanalyse (in hoeverre lijkt een bepaalde gemeente rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 48/50

op referentiegemeenten waarvan bekend is dat deze demografisch krimpen of een zogenaamde anticipatiegemeente zijn). Op basis van de functionaliteit blijken de steden Arnhem en Nijmegen naar verwachting te functioneren. Een aantal suburbane gemeenten functioneert eveneens goed tot zeer goed. Deze gemeenten worden gekarakteriseerd door inwaartse migratie en kennen een redelijke tot goede welstand. Beoordeeld naar functionaliteit is er sprake van een goede werkgelegenheid en een goede woningmarkt, waarbij de woningwaarde hoger is en blijft in vergelijking met de verwachtingswaarde. Bovendien is de relatieve verkoopsnelheid van woningen naar verhouding goed. Daarnaast zijn er een aantal gemeenten waarin het niet zo goed me gaat. Het primaire kenmerk hiervan is een aantal opeenvolgende jaren van uitwaartse migratie. In sommige gevallen is deze uitwaartse migratie zo hoog dat de bevolking krimpt. Werkgelegenheid is vaak laag en de welstand minder hoog dan van een dergelijke gemeente verwacht zou kunnen worden. De woningmarkt is soms zwak tot zeer zwak, de beschikbare woningvoorraad is hoog en de omloopsnelheid laag. Binnen de gemeenten waar het minder goed mee gaat zijn twee typen onderscheiden. De arme gemeenten met weinig werkgelegenheid, en naar verhouding goed betaalbare woningen die desondanks slecht verkocht worden. Voorbeelden hiervan zijn Doesburg, Rijnwaarden en Westervoort. Dit zijn de TYPE I gemeenten. De rijkere gemeenten kennen een woningmarkt die relatief ontoegankelijk is maar waarvan de woningwaarden op termijn fors gecorrigeerd gaan worden. Deze gemeenten zijn zeer kwetsbaar voor vergrijzing. Mook en Middelaar is hiervan een voorbeeld. Dit zijn de TYPE II gemeenten. Alle demografische modellen voor deze gemeenten voorspellen een forse toename van de grijze druk tot soms boven 80% in 2025. Door middel van similariteit (bepaald met behulp van hiërarchische clusteranalyse) blijkt dat de gemeenten Doesburg en Westervoort het meest is het oog springen omdat deze in clusters vallen met gekende krimpgemeenten. Maar ook de gemeenten Mook en Middelaar en Rozendaal enerzijds en, Millingen aan de Rijn en Rijnwaarden anderzijds vormen clusters waar welliswaar geen referentiegemeenten tegenover staan maar die op zich wel reeds bij de functionaliteitsanalyse geïdentificeerd zijn als kwetsbaar voor krimp. In totaal zijn er uit de beide analyses negen gemeenten geïdentificeerd die kwetsbaar zijn voor krimp, of waar krimp reeds een feit is. Deze zijn onderverdeeld in twee types en weergegeven in tabel 26 Uit de analyse blijkt dat bij veertien gemeenten een of meerdere demografische krimpfenomenen zijn vastgesteld. Ondanks het feit dat de SRAN niet perifeer gelegen is in Nederland en de betreffende gemeenten relatief dicht bij grote steden liggen, is er sprake van krimpproblematiek die vergelijkbaar is met de perifere krimpgebieden. In het bijzonder is dit het geval voor de gemeente Westervoort en Mook en Middelaar. De scores van deze gemeenten zijn vergelijkbaar met krimpgemeenten zoals Hulst en Delfzijl. Aanbevelingen De StadsRegio Arnhem Nijmegen is krimpgevoelig vanwege de demografische karakteristieken van dit gebied. Vergrijzing speelt reeds een belangrijke rol in deze regio en de effecten hiervan inmiddels merkbaar en meetbaar. Daarbij zijn er reeds gemeenten die qua oorzaak en effecten vergelijkbaar zijn met krimpgemeenten in oost-groningen en Zeeuws Vlaanderen. In de Stadsregio Arnhem-Nijmegen zijn een vijftal gemeenten waarbij reeds sprake is van > 30% effect (Doesburg, Millingen aan de Rijn, Mook en Middelaar, Rijnwaarden en Westervoort). Voor de gemeenten Westervoort en Mook en Middelaar is vastgesteld dat er bovendien sprake is van demografische krimp. Om deze reden wordt aanbevolen de effecten van krimp met behulp van SCODEK jaarlijks te actualiseren en opnieuw te kwantificeren. Met name als interventiemaatregelen worden ingezet om de situatie te verbeteren. Zelfregulerende mechanismen spelen een belangrijke rol in een krimpsysteem (Complex Dynamisch Systeem). Zulke processen zetten een negatieve spiraal in gang waarvan uitwaartse migratie uiteindelijk een van de laatste schakels in de keten is. Het is van belang om deze spiraal ergens in een zo vroeg mogelijk stadium te doorbreken. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 49/50

Er kunnen op twee niveaus maatregelen worden genomen om dit een negatieve spiraal bij te sturen of te doorbreken: a) Nader duiding oorzaken: Met name van belang is dat gemeenten een onderscheidende leefomgeving zouden moeten bieden die aantrekkelijk is voor de inwoners die daar al leven en dat in de toekomst willen gaan doen. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er een aantal gemeenten zijn die hier goed in slagen en een aantal die dat niet doen en steeds verder afzakken met als gevolg uitwaartse migratie en demografische krimp. Verder blijkt dat er gemeenten zijn die de transitie kunnen maken van minder goede functionaliteit naar een betere functionaliteit. De scheppende voorwaarden hiervoor moeten dus in beeld worden gebracht. Een leefbaarheidsonderzoek gericht op bepaling van behoeften is hierbij een eerste stap. Hierbij dient ook te worden opgenomen of deze geënquêteerden verhuizing naar elders overwegen en om welke redenen. Kan worden uitgevoerd als een telefonisch leefbaarheidsonderzoek; b) Interventie: Het nemen van acties welke de oorzaken van (dreigende) krimp wegnemen. Aanbevolen wordt om als betreffende gemeenten (eventueel in samenwerking met de Regio) een visie te ontwikkelen over maatregelen die in de toekomst nodig zijn om de leefbaarheid van de Regio als geheel op peil te houden. Dit kan als oorzaken en interventie maatregelen in beeld zijn gebracht. Hierbij kan op voorhand reeds gesteld worden dat onderscheid gemaakt moet worden in aanpak tussen TYPE I en TYPE II krimpgemeenten. Van primair belang is om de bevolkingsdaling door migratie naar elders tot staan te brengen in het bijzonder in gemeenten zoals Westervoort en Mook en Middelaar, maar ook voor andere gemeenten heeft uitwaartse migratie een enorme ongewenste impact. De woningmarkt verslechtert en de verhuismobiliteit is hierdoor laag. Het aantrekken van werkgelegenheid kan voor TYPE I gemeenten een belangrijke stap zijn om de situatie te verbeteren. In gemeenten zoals Renkum (TYPE II) is het vooral vergrijzing die de krimp aanjaagt. Hierdoor is sprake van bevolkingsafname en kunnen overschotten ontstaan op de woningmarkt. Gemeenten zoals Renkum zijn als woonomgeving zeer gewild en uit de afgelopen jaren blijkt reeds dat huishoudens van buiten de gemeente zich hier vestigen. Het is echter de vraag in hoeverre inwaartse migratie de bevolkingsafname als gevolg van vergrijzing in de toekomst nog kan compenseren. rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012 50/50

BIJLAGEN rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012

Bijlage 1: Oorzaakindicator rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012

rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012

Bijlage 2: Effect indicatoren rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012

rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012

rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012

rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012

rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012

rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012

rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012

rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012

rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012

Bijlage 3: Score SCODEK model rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012

rapportnummer B1006/ R01 d.d. 9 oktober 2012