ADVIES R. 117 VA 14 OVEMBER 2008 VA HET BUREAU VA DE RAAD VA DE GELIJKE KA SE VOOR MA E E VROUWE MET BETREKKI G TOT HET VOORSTEL VA RICHTLIJ TOT



Vergelijkbare documenten
Advies nr. 154 van 8 december 2017 van het Bureau van de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen over de verloven voor co-ouders in het

INHOUD VOORWOORD 11 INLEIDING 13 AFDELING 1 RECHTSBESCHERMING 15

ADVIES NR. 118 VAN 13 FEBRUARI 2009 VAN HET BUREAU VAN DE RAAD VAN DE GELIJKE KANSEN VOOR MANNEN EN VROUWEN MET BETREKKING TOT HET VOORSTEL TOT

Aanbeveling van. het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen nr R/001

Worden de rechten van vaders op het werk gerespecteerd?

Advies nr. 138 van 13 december 2013 van de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen, betreffende de verenigbaarheid van bepaalde door

Datum van inontvangstneming : 13/03/2014

Ook de Memorie van Toelichting moet in die richting worden aangepast.

IN-VITROFERTILISATIE EN WERK: ALLEEN VOOR DOORZETTERS?

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA S GRAVENHAGE. Herziening zwangerschapsrichtlijn

nationale arbeidsraad

Rev Ines smans Moederschapsverlof

ADVIES NR 84 VAN DE RAAD VAN DE GELIJKE KANSEN VOOR MANNEN EN VROUWEN VAN 1 OKTOBER 2004 BETREFFENDE DE VERLOVEN TER BEVORDERING VAN DE COMBINATIE

Moederschapsbescherming. Toelichting. Infodocument /Provikmo-I-886

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 27 juni

Artikel 110, 1 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST Nr Zitting van dinsdag 27 november 2001

5. Werken en zwangerschap

Instelling. Onderwerp. Datum

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 64 VAN 29 APRIL 1997 TOT INSTELLING VAN EEN RECHT OP OUDERSCHAPSVERLOF

Rolnummer Arrest nr. 169/2011 van 10 november 2011 A R R E S T

!f0.lgemeen ~EHEERSCÇ:OMITE

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 19 maart 2003

Zwaarlijvigheid kan een handicap vormen in de zin van de richtlijn betreffende gelijke behandeling inzake arbeid

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST Nr. 80 VAN 27 NOVEMBER 2001 TOT INVOERING VAN EEN RECHT OP BORSTVOEDINGSPAUZES, GEWIJZIGD

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 25 september

A D V I E S Nr Zitting van donderdag 16 juni

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

II. Het stelsel voor werknemers C. Statistieken 2. Uitkeringen (RIZIV)

1 PB nr. C 24 van , blz PB nr. C 240 van , blz PB nr. C 159 van , blz. 32.

Zwangerschaps- en ouderschapsverlof

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 24 VAN 2 OKTOBER 1975 BETREFFENDE DE PROCEDURE VAN INLICHTING EN RAADPLEGING VAN DE WERKNEMERSVER-

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR.77 TER

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 17 TRICIES

A D V I E S Nr Zitting van vrijdag 10 oktober

AMENDEMENTEN NL In verscheidenheid verenigd NL 2010/2272(INI) Ontwerpadvies Giles Chichester (PE v02-00)

561 Ziekte- en invaliditeitsverzekering Borstvoedingspauzes

R A P P O R T Nr

Cursus voor schoolsecretariaten

10064/1/09 REV 1 rts/yen/rl 1 DG G

Zwangerschaps- en ouderschapsverlof Wonen in Nederland, werken in België

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 4 februari

~LGEMEEN lli3eheerscç:omite

Hospitalisatieverzekeringen: recente ontwikkelingen. Prof. B. Weyts Hoofddocent Universiteit Antwerpen Advocaat Balie Brussel

Ontwerp van decreet ( ) Nr maart 2014 ( ) stuk ingediend op

Date de réception : 01/03/2012

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 25 VAN 15 OKTOBER 1975 BETREFFENDE DE GELIJKE BELONING VOOR MANNELIJKE EN VROUWELIJKE WERKNEMERS

A D V I E S Nr

10541/11 cle/gra/fb 1 DG G 2B

NL In verscheidenheid verenigd NL A7-0032/82. Amendement. Pervenche Berès, Rovana Plumb namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar BRIEF VAN DE TIJDELIJKE GEMENGDE COMMISSIE SUBSIDIARITEITSTOETS

RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 21 november 2011 (24.11) (OR. en) 17029/11 Interinstitutioneel dossier: 2008/0193 (COD) SOC 1002 SA 246 CODEC 2061

Arbeidswet van 16 maart 1971

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 15 december

RICHTLIJN 2010/18/EU VAN DE RAAD

Datum van inontvangstneming : 30/09/2014

MOEDERSCHAPSBESCHERMING- TOELICHTING

MEDEDELING AAN DE LEDEN

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST Nr. 62 QUINQUIES

Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. De wet van 22 april 2012 en de doelstellingen ervan

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 77 SEPTIES

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 55 VAN 13 JULI 1993 TOT INSTELLING VAN EEN REGELING VAN AANVULLENDE VERGOEDING

Oorspronkelijke tekst Toepasselijk vanaf en voor het eerst op de in 1967 te nemen vakantie

Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 9 februari 2010 (OR. en) 16945/09 SOC 754

Op 20 januari 2016 was de enquête reeds door 900 zelfstandigen ingevuld, waaronder 311 mannen en 589 vrouwen.

Nr januari 2016

Titel. Inhoudstafel Tekst Begin

Vakantiegeld... 2 Jaarlijkse gratificatie... 2 Jaarlijkse premie... 4 Bijdrage van de werkgevers in de vervoerkosten van het personeel...

Rolnummer Arrest nr. 147/2014 van 9 oktober 2014 A R R E S T

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 77 SEXIES

MOEDERSCHAPSVERLOF GEBOORTEVERLOF OUDERSCHAPSVERLOF ADOPTIEVERLOF

Opleiding voor schoolsecretariaten

Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. Ontwerpaanbeveling voor de tweede lezing Astrid Lulling (PE v01-00)

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 31 januari

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 29 juli 1999 (07.09) (OR. en) 10456/99 LIMITE DROIPEN 5

Rolnummer Arrest nr. 123/2009 van 16 juli 2009 A R R E S T

Gender en welzijn op het werk

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST Nr. 32 QUINQUIES

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 55 VAN 13 JULI 1993 TOT INSTELLING VAN EEN REGELING VAN AANVULLENDE VERGOEDING

WETGEVING INZAKE GELIJKE KANSEN VOOR MANNEN EN VROUWEN

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 21 november

Datum van inontvangstneming : 05/04/2016

Aanbeveling van het. Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen nr. 2018/R/007 betreffende

Date de réception : 10/01/2012

INHOUDSTAFEL. Afdeling 1: Ontslag wegens technische redenen van arbeidsorganisatie Artikel 8

Richtlijn betreffende bescherming rechten op aanvullend pensioen

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 59 VAN 20 DECEMBER 1994 BETREFFENDE DE TOEKENNING IN 1995 EN 1996 VAN EEN AANVUL-

12/02/2015. Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. De wet van 22 april 2012 en de doelstellingen ervan. 1.

TITEL V MOEDERSCHAPSVERZEKERING HOOFDSTUK I INSTELLINGEN

ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR BEPAALDE DUUR (ARBEIDER / BEDIENDE )

INSTRUCTIES VOOR DE WERKGEVER ASR

Inhoudstafel. Inleiding 1. Deel I Tijdskrediet

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 59 VAN 20 DECEMBER 1994 BETREFFENDE DE TOEKENNING IN 1995 EN 1996 VAN EEN AANVUL-

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 18 december

Transcriptie:

ADVIES R. 117 VA 14 OVEMBER 2008 VA HET BUREAU VA DE RAAD VA DE GELIJKE KA SE VOOR MA E E VROUWE MET BETREKKI G TOT HET VOORSTEL VA RICHTLIJ TOT WIJZIGI G VA DE RICHTLIJ 92/85/EEG I ZAKE DE MOEDERSCHAPSBESCHERMI G VA WERK EEMSTERS

ADVIES R. 117 VA 14 OVEMBER 2008 VA HET BUREAU VA DE RAAD VA DE GELIJKE KA SE VOOR MA E E VROUWE MET BETREKKI G TOT HET VOORSTEL VA RICHTLIJ TOT WIJZIGI G VA DE RICHTLIJ 92/85/EEG I ZAKE DE MOEDERSCHAPSBESCHERMI G VA WERK EEMSTERS 1. RECHTVAARDIGI G In oktober 2008 heeft de Europese commissie een geheel van voorstellen bekendgemaakt met het oog op het verbeteren van de combinatie van het gezinsleven met de beroepsactiviteit. Twee ervan betreffen amendementen van de gemeenschapswetgeving; het ene beoogt de vervanging van de richtlijn 86/613/EEG inzake de gelijke behandeling van zelfstandigen, de andere het amenderen van de richtlijn 92/85/EEG inzake de moederschapsbescherming van werkneemsters. De Raad van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen heeft sinds zijn oprichting de grootste aandacht voor de kwestie van de combinatie (zie zijn adviezen nrs. 1 en 87). Hij toont dus dezelfde belangstelling voor het geheel van de voorstellen die de Europese Commissie formuleert; rekening houdend met de kalender van de Europese instellingen meent hij evenwel prioritair te moeten bijdragen aan het bestuderen van twee voorstellen van richtlijnen. Dit advies op eigen initiatief betreft de bescherming van het moederschap; een ander advies zal de gelijkheid tussen de zelfstandigen behandelen. 2. ALGEME E BE ADERI G 2.1. Het artikel 17 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen mannen en vrouwen bepaalt dat de regels ter bescherming van de zwangerschap en het moederschap geen afwijking van het beginsel van de gelijkheid van vrouwen en mannen zijn, maar een voorwaarde voor de verwezenlijking ervan. De bepaling werd hernomen uit de wet van 7 mei 1999 op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, waar ze werd ingevoegd op aanbeveling van de Raad. Dientengevolge kan de Raad enkel zijn goedkeuring uitspreken over initiatief dat gericht is op het verbeteren van de wettelijke bescherming van het moederschap ; hij onderstreept evenwel dat een dergelijke intentie niet kan worden losgekoppeld van twee andere essentiële overwegingen. 2.2. Allereerst kunnen het onthaal van een kind in het gezin (na de geboorte evenzeer als na de adoptie ervan) en de zorgen die het vereist niet enkel ten laste van de moeder blijven. Het belang van de samenleving in zijn geheel vereist dat er geen enkele inspanning wordt gespaard om het gebruik van het vaderschapsverlof aan te moedigen, alsook het gebruik van ouderschapsverlof door elk van de ouders. In deze twee domeinen beroept de Europese Gemeenschap zich voorlopig op het Europees sociaal overleg. Niets belet echter de lidstaten om onverwijld hun eigen voorzieningen te versterken. Zo herinnert de Raad eraan dat de Belgische vaderschapsverlofregeling niet in overeenstemming is met de richtlijn 2006/54/EG inzake de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in arbeid en beroep ("herschikking"), omdat de gebruikers van het verlof niet beschermd zijn tegen ontslag noch tegen andere negatieve gevolgen voor hun loopbaan. Daarnaast ziet de Raad, gezien de evolutie van het burgerlijk recht en de maatschappelijke gewoonten, niet wat belet om het verlof te openen voor de persoon met wie de moeder als koppel samenleeft, zoals dat reeds het geval is in bepaalde overheidsdiensten. Wat betreft het ouderschapsverlof, moet de tendens die de overheid sinds de invoering ervan gevolgd heeft (versoepeling van de gebruiksvoorwaarden, verbetering van de vergoeding) zeker voortgezet worden. Het is ook belangrijk om een einde te maken aan de steeds opnieuw opduikende discrepanties tussen de privé-sector en de verschillende overheidsdiensten. 2

2.3. Vervolgens impliceren alle verlofformules, hoe egalitair ook, steeds dat de werkneemster of werknemer zich individueel voor een min of meer lange periode uit de beroepsactiviteit terugtrekt. De structurele oplossing voor de moeilijkheden van de combinatie van werk en privé-leven zit echter in de ontwikkeling van collectieve opvangvoorzieningen, waarvoor de verantwoordelijkheid bij de verschillende overheden berust. In dit opzicht betekent de goede rangschikking die België behaalt in het verslag van de Commissie aangaande de tenuitvoerlegging van de doelstellingen van Barcelona met betrekking tot de voorschoolse kinderopvang een aanmoediging maar geen eervolle vermelding. Verdere inspanningen blijven noodzakelijk, of het nu gaat over de kwaliteit van de opvang en de arbeidsvoorwaarden (zie in dit verband het advies nr. 42 van de Raad over de aangesloten onthaalmoeders), de opvang van kinderen van schoolgaande leeftijd, maar ook de voorzieningen bestemd voor de andere gezinsleden naast de kinderen. 3. BESTUDERI G VA HET VOORSTEL VA RICHTLIJ 3.1. Voorbeschouwing De hierna volgende analyse wil in de eerste plaats aantonen wat de gevolgen zouden zijn van het voorstel op de van kracht zijnde Belgische wetgeving indien het in deze vorm zou worden aangenomen. De Raad herinnert eraan dat hij in zijn advies nr. 84 over de verloven die combinatie van het privé- en beroepsleven vergemakkelijken van 1 oktober 2004 een groot aantal aanbevelingen heeft geformuleerd met het oog op het verbeteren van de moederschapsbeschermingsregeling. Een aantal ervan komen overeen met kwesties die door het voorstel worden aangehaald, de meeste staan er los van. De Raad meent dat het opstellen en daarna de omzetting van de richtlijn tot wijziging van de richtlijn 92/85/CEE de gelegenheid moet bieden voor een algemene herbestudering van de van kracht zijnde Belgische wetgeving. Hij verzoekt alle overheden om aandacht te willen schenken aan zijn advies nr. 84, waarvan zo goed als alle aspecten actueel blijven. De Raad onderstreept al onmiddellijk de volgende elementen : - niets verklaart waarom België acht jaar later nog steeds geen werk gemaakt heeft van de ratificatie van het Verdrag nr. 183 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende moederschapsbescherming, dat samenhangt met de richtlijn 92/85/EEG en de problematiek een mondiale draagwijdte geeft; - elke wijziging van de algemene sociale wetgeving, al dan niet beantwoordend aan de verplichting tot de omzetting van een richtlijn, impliceert dat elke van de overheden de op zijn statutair personeel van toepassing zijnde regels aanpast; een voorafgaand overleg van deze overheden is dus onmisbaar om te vermijden dat het aanpassingsproces jaren duurt en tot moeilijkheden leidt voor de betrokken personen 3.2. Analyse van de artikels Eerste artikel 1. ieuw artikel 8 van de richtlijn 92/85 1: De verlenging van de minimale duur van het verlof tot 18 weken is het aspect van het voorstel waarop de media het meest overvloedig commentaar hebben geleverd. In België zou dit een verlenging met 3 weken van de normale duur betekenen. 3

2: De verdeling van het verlof tussen pre- en postnataal creëert geen moeilijkheid. 3: De verlenging van het verlof in geval van een latere bevalling is geregeld in België. 4: De Belgische wetgeving voorziet verlengingen van de pre- en postnatale moederschapsrust in geval van meervoudige zwangerschap en hospitalisatie van de pasgeborene. In het licht van het voorstel van richtlijn lijkt het verlies van 7 dagen verplicht prenataal verlof bij voortijdige geboorte daarentegen niet verdedigbaar. Bovendien kent de Belgische wetgeving geen enkele aanvulling op het verlof toe in geval van de geboorte van een gehandicapt kind dat geen hospitalisatie vereist. Een aanpassing van het artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 lijkt noodzakelijk, aangezien de commentaar bij de artikels aandringt op de noodzaak om de moeder te helpen bij het omgaan met de stress die verband houdt met de geboorte van een prematuur, ziek of gehandicapt kind. 5: De weerslag op het moederschapsverlof van een zwangerschapsgebonden arbeidsongeschiktheid ligt bijzonder delicaat in België. Momenteel stelt de algemene regeling (wet van 16 maart 1971 en gecoördineerde wet van 14 juli 1994) immers geen enkele dag van arbeidsongeschiktheid, om welke reden dan ook, gelijk met een gewerkte dag die recht geeft op een verlenging van de postnatale moederschapsrust. De statutaire reglementeringen van bepaalde overheidsdiensten benaderen de kwestie daarentegen anders (overdracht van nietzwangerschapsgebonden afwezigheden, of integendeel verlenging van het moederschapsverlof in geval van zwangerschapsgebonden ziekte). Op het eerste gezicht riskeert de door de Commissie voorgestelde oplossing geschillen uit te lokken over het bewijs dat de arbeidsongeschiktheid daadwerkelijk zwangerschapsgebonden is. De Raad beveelt aan om de hele problematiek opnieuw te bestuderen. Met name de hypothese van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid door een arbeidsongeval vereist een verschillende behandeling van de privé-levengerelateerde arbeidsongeschiktheid. 2. ieuw artikel 10 van de richtlijn 92/85 1. Het artikel 40 van de wet van 16 maart 1971 volstaat om zwangerschapsgebonden ontslag te verbieden. Rekening houdend met het arrest Paquay, C-460/06, zou het echter beter zijn om ook de handelingen die aan het ontslag voorafgaan te vermelden. 2. Het voorstel verlengt de verplichting voor de werkgever om de werkneemster schriftelijk op de hoogte te stellen van de redenen van ontslag tot 6 maanden na het moederschapsverlof. Deze formulering werpt twee vragen op. Ten eerste beoogt de tekst het moederschapsverlof bedoelt in artikel 8, 1, dit wil zeggen zonder de verlengingen waarvan sprake is in artikel 8, 4 (hierboven). Loopt de periode van 6 maanden vanaf het einde van het normale verlof van 18 weken, of vanaf het eventueel verlengde verlof? Vervolgens beoogt deze bepaling, volgens de memorie van toelichting, geen wijziging van de regels inzake collectief of individueel ontslag. 3 (hieronder) vereist echter dat de bescherming van toepassing is in geval van onrechtmatig ontslag krachtens 1 en 2. Zou het artikel 40 van de wet van 16 maart dus enkel moeten gewijzigd worden om de periode tijdens welke de werkgever de 4

redenen van ontslag dient voor te leggen naar 6 maanden na het einde van het verlof te brengen, of zou de toepassing van de sancties voor onrechtmatig ontslag op dezelfde duur moeten gebracht worden? 3. Dit aspect moet gecombineerd worden met het nieuwe artikel 12quater, volgens hetwelk de sancties in de vorm van schadevergoedingen niet in de hoogte beperkt kunnen worden en doeltreffend, proportioneel en ontradend moeten zijn. Onmiddellijk lijkt het dat de sanctie die wordt voorzien door het artikel 40 van de wet van 16 maart 1971 (een forfaitaire schadevergoeding gelijk aan 6 maanden loon) niet voldoet aan het voorstel; op zijn minst zou de werkneemster toegestaan worden om aan te tonen dat het nadeel als gevolg van het ontslag groter is dan het forfaitair bedrag. Bovendien, gezien de frequentie van de geschillen moet men het doeltreffend en ontradend karakter van dit bedrag in twijfel trekken. Daar bovenop zorgt de tweede sanctie, die in artikel 39 van de wet van 3 juli 1978 voorkomt (nietigheid van de opzegging zonder inachtneming van artikel 40 van de wet van 16 maart 1971), momenteel voor een controverse in de rechtspraak in het geval de werkneemster in dienst was gedurende de onregelmatige opzeggingstermijn. De Raad beveelt een verduidelijking van het artikel 39 aan. Tot slot zijn de artikels 8, 3 en 12quater overgenomen uit de richtlijn 2006/54/EG. Deze werd op federaal niveau omgezet door de genderwet van 10 mei 2007. Deze wet voorziet dat het slachtoffer van een discriminatie niet enkel een schadevergoeding mag vragen, maar ook de rechtbank mag verzoeken om te gelasten dat de dader van de discriminatie er een einde aan maakt, ook als de discriminatie uit een ontslag bestaat. Is het dan niet gepast om ook in de wet van 16 maart 1971 te voorzien dat de werkneemster de opheffing van het ontslag op grond van haar zwangerschap of moederschap mag vragen? De Raad beveelt aan om deze kwestie te bestuderen. 4: De bepaling neemt degene uit de richtlijn 2006/54 over, maar ze is te beknopt geformuleerd om de vragen op te lossen die aan het Hof van Justitie werden voorgelegd zoals in de zaak McKenna, C-101/03: bijvoorbeeld, kan een zwangerschapsgerelateerde arbeidsongeschiktheid als om het even welke arbeidsongeschiktheid behandeld worden? De voorgestelde tekst zou dus explicieter moeten zijn. Hetzelfde geldt voor het Belgisch recht, waar de wettelijke bepalingen (vb. artikel 4, 1 van de «genderwet» van 10 mei 2007) niet meer gedetailleerd zijn. 3. Wijziging van het artikel 11 van de richtlijn 92/85 Nieuwe 1bis: deze bepaling wil enkel een kwestie regelen die voor het Hof van Justitie werd gebracht (zaak Høj Pedersen, C-66/96). Moeilijk voor te stellen hoe dit probleem zich zou kunnen stellen in het Belgisch recht. Nieuwe 2, c): dit is dezelfde tekst als in het artikel 15 van de richtlijn 2006/54 (gewaarborgde rechten na de terugkeer uit het moederschapsverlof) die niet werd omgezet; deze lacune moet onverwijld aangepakt worden (iedere overheid voor wat hem betreft). 3, nieuwe redactie: de voorgestelde tekst is zeer zwak. In de huidige stand van zaken is er geen weerslag voor de Belgische wetgeving. De Raad verwijst evenwel naar zijn advies nr. 84, waarin hij voorstellen formuleert voor de verbetering van de verschillende verloven die verband houden met de bescherming van het moederschap en situaties die tot geslachtsdiscriminaties leiden onder de aandacht brengt. 5

Nieuwe 5 : de bepaling met betrekking tot het recht om een verandering van het werkritme en de uurregeling te vragen lijkt goedbedoeld maar zeer zwak. Wat betreft de uitvoering ervan, kan de Raad enkel een debat tussen vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers aanbevelen, zowel in de privé-sector als bij de overheid, en zich beschikbaar stellen om eraan bij te dragen. 4. ieuw artikel 12bis van de richtlijn 92/85 Het artikel 40 van de wet van 16 maart 1971 lijkt te volstaan voor de omzetting omdat het al de volledige bewijslast bij de werkgever legt. 5. ieuw artikel 12ter van de richtlijn 92/85 Dit voorstel impliceert een aanzienlijke inspanning voor de omzetting ervan omdat het gaat om de bescherming van de werkneemster, niet enkel tegen moederschapsgebonden ontslag, maar ook tegen represailles vanwege de werkgever omdat ze geprotesteerd heeft tegen een overtreding van de wetgeving (bijvoorbeeld: wegens risico s voor haar gezondheid of die van de foetus is de werkneemster verwijderd van haar gewoonlijke taken en de werkgever weigert haar andere activiteiten toe te wijzen niettegenstaande hij daar de mogelijkheid toe heeft). De Raad kan enkel een kopie van de bepalingen van de genderwet van 10 mei met betrekking tot de bescherming tegen represailles aanbevelen, maar hij herhaalt zijn bedenkingen wat betreft het ontradende karakter van de schadevergoeding die overeenkomt met 6 maanden loon. 6. ieuw artikel 12quater van de richtlijn 92/85 Zie boven, nieuw artikel 10, 3. 7. ieuw artikel 12quinquies van de richtlijn 92/85 Het voorstel is evident en zeer gemakkelijk om te zetten, want het volstaat om het artikel 4, al. 1, 6 van de wet van 16 december 2002 houdende oprichting van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen aan te vullen. 3.3. Twee lacunes van het voorstel van richtlijn De Raad is van mening dat het voorstel de lidstaten zou helpen indien het op de volgende kwesties zou ingaan: Allereerst, het eventuele conflict tussen het gendergelijkheidsbeginsel en de noodzaak om zwangere of borstvoedinggevende werkneemsters te beschermen. Er bestaat immers een beperkt aantal situaties waarin het verbod om deze werkneemsters aan gezondheidsrisico s bloot te stellen hun aanwerving onuitvoerbaar maakt. De rechtspraak van het Hof van Justitie heeft tot nu toe enkel abstracte antwoorden gegeven op deze concrete gevallen (in het bijzonder Mahlburg, C-207/98) Vervolgens de definitie van het begin en het einde van de zwangerschap. De richtlijn 92/85, gewijzigd of niet, laat dit over aan de lidstaten. Wat betreft de medisch ondersteunde voortplanting zet het arrest Mayr, C-506/06 aan om zich te bezinnen over de situatie van de werkneemster die zich onderwerpt aan een proces van in-vitrobevruchting. En wat betreft de gevallen waarin de zwangerschap niet met een bevalling afloopt, vindt de Raad dat de moederschapsbescherming van 6

toepassing zou moeten blijven indien dit een arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft. 4. BEHA DELI G VA HET VOORSTEL VA RICHTLIJ E HERVORMI G VA DE BELGISCHE WETGEVI G De Raad houdt zich ter beschikking van de overheden om het denkproces dat hij hoopt te hebben opgewekt verder te zetten. Noot Al de adviezen van de Raad zijn beschikbaar op: www.raadvandegelijkekansen.be. 7