Oefenvraagstukken 4 VWO Hoofdstuk 6 antwoordmodel



Vergelijkbare documenten
WATER. Krachten tussen deeltjes

WATER. Krachten tussen deeltjes. Intramoleculaire en intermoleculaire krachten

12 Additiereactie. Er verdwijnt een dubbele binding door toevoeging van een broommolecuul.

Samenvatting Scheikunde H6 (Chemie)

Bindingen. Suiker Suiker heeft de molecuulformule C 12 H 22 O 11

H C H. 4-amino-2-pentanon propylmethanoaat 4-hydroxy-2-methyl-2-buteenzuur. 2,3-dihydroxypropanal

Samenvatting Scheikunde H6 Water (Chemie)

Oplossen en mengen. Opdracht 2. Niet.

Antwoorden. 3 Leg uit dat er in het zout twee soorten ijzerionen aanwezig moeten zijn.

Alleen de metalen zullen de stroom geleiden omdat deze vrije elektronen hebben, dit zijn dus alleen kalium en tin.

Het is echter waarschijnlijker dat rood kwik bestaat uit Hg 2+ ionen en het biantimonaation met de formule Sb2O7 4.

vrijdag 28 oktober :40:59 Nederland-tijd Moleculaire stoffen 4havo hoofdstuk 2; Chemie Overal

Oefenvraagstukken 5 HAVO Hoofdstuk 13 Antwoordmodel

Eindexamen scheikunde havo 2007-II

Opgave 7 (H3) 16 Geef de structuurformules en de namen van de vijf isomere koolwaterstoffen met de molecuulformule

SE voorbeeldtoets 5HAVO antwoordmodel

Intermoleculaire krachten ELEKTRONEGATIVITEIT, POLAIRE ATOOMBINDING, DIPOOLMOMENT, ION-

Chemisch rekenen versie

Rekenen aan reacties (de mol)

2 Concentratie in oplossingen

Mens erger je niet: chemistry edition

Eindexamen scheikunde havo 2001-II

Schrap wat niet past: Een ionverbinding met grote roosterkrachten heeft een kleine/grote ionstraal en een kleine/grote ionlading.

Module 2 Chemische berekeningen Antwoorden

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 2

6. Oplossingen - Concentratie

3. Welke van onderstaande formules geeft een zout aan? A. Al 2O 3 B. P 2O 3 C. C 2H 6 D. NH 3

Samenvatting hoofdstuk 2

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 3 en 4

Extra oefenopgaven. Inleiding Scheikunde voor anesthesiemedewerkers en operatie-assistenten assistenten i.o. voorjaar 2008

LUMC SPECIALISTISCHE OPLEIDINGEN Tentamen Scheikunde voor operatieassistenten i.o. 2007

Hertentamen Inleiding Scheikunde voor anesthesiemedewerkers i.o. en operatie-assistenten i.o.

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

Eindexamen vwo scheikunde I

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 t/m 4

UITWERKING CCVS-TENTAMEN 15 april 2019

8,1. Samenvatting door een scholier 2527 woorden 27 oktober keer beoordeeld. Scheikunde. Hoofdstuk 1

Hoe komt het dat de platen, waartussen een dunne laag water zit, bij elkaar blijven? Wat is de EN-waarde van een atoom?

Overzicht van reactievergelijkingen Scheikunde

Oefenvragen Hoofdstuk 7 Een indeling van stoffen. moleculaire stoffen zouten metalen

Eindexamen scheikunde havo 2006-II

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

Eindexamen scheikunde havo 2008-I

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 + 2

EXAMEN VWO SCHEIKUNDE 1980, TWEEDE TIJDVAK, opgaven

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

Eindexamen scheikunde vwo II

Eindexamen scheikunde havo I

ZUUR-BASE BUFFERS Samenvatting voor het VWO

1. Elementaire chemie en chemisch rekenen

OEFENOPGAVEN VWO ZUREN EN BASEN + ph-berekeningen

SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2018

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

Uitwerkingen Bio-organische Chemie Werkcollege Hoeveel protonen, neutronen en elektronen hebben de volgende elementen:

H4SK-H6. Willem de Zwijgerteam. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 en 2

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

Hoofdstuk 8. Opgave 2. Opgave 1. Oefenvragen scheikunde, hoofdstuk 8 en 10, 5 VWO,

Oefen opgaven rekenen 4 HAVO bladzijde 1

Examen VWO. scheikunde 1,2. tijdvak 1 vrijdag 23 mei uur. Bij dit examen horen een bijlage en een uitwerkbijlage.

Hoofdstuk 2: Kenmerken van reacties

7,2. Samenvatting door P woorden 3 maart keer beoordeeld. Samenvatting. Scheikunde. hoofdstuk 1 1.1

Eindexamen scheikunde havo 2003-II

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

Scheikunde Samenvatting H4+H5

T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen

Natuurlijk heb je nu nog géén massa s berekend. Maar dat kan altijd later nog. En dan kun je mooi kiezen, van welke stoffen je de massa wil berekenen.

Eindexamen scheikunde havo 2001-I

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 + 2

Vraag Antwoord Scores

5-1 Moleculen en atomen

BZL opdracht: chemiebord

Eindexamen scheikunde havo I

Eindexamen scheikunde 1-2 vwo 2008-II

Rekenen aan reacties. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Zelfstudieopdrachten voor volgende week. Zelfstudieopdrachten voor deze week

5 Formules en reactievergelijkingen

Stoffen en materialen Samenvattingen Inhoud

Chemisch rekenen versie

Samenvatting NaSk Hoofdstuk 6: Stoffen en Moleculen

S S. Errata Nova scheikunde uitwerkingen leerjaar 4 havo 140,71. Met dank aan Mariëlle Marsman, Mill-Hill College, Goirle. Hoofdstuk 1 Atoombouw

Eindexamen scheikunde havo 2000-II

scheikunde havo 2017-I

ZUUR-BASE BUFFERS Samenvatting voor het VWO

Eindexamen scheikunde pilot vwo II

toelatingsexamen-geneeskunde.be Vraag 2 Wat is de ph van een zwakke base in een waterige oplossing met een concentratie van 0,1 M?

Eindexamen scheikunde havo 2006-I

Stabilisator voor PVC

Scheidingsmethoden methode principe voorbeeld. destilleren verschil in kookpunt wijn whiskey. filtreren verschil in deeltjesgrootte koffie

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

Eindexamen scheikunde havo 2007-I

ßCalciumChloride oplossing

Samenvatting Chemie Overal 3 havo

Hoofdstuk 4. Chemische reacties. J.A.W. Faes (2019)

Isomeren van C4H8O2. EXAMEN SCHEIKUNDE VWO 1997, TWEEDE TIJDVAK, opgaven

Fosfor kan met waterstof reageren. d Geef de vergelijking van de reactie van fosfor met waterstof.

Curie Hoofdstuk 6 HAVO 4

Reacties en stroom 1

Hoeveel deeltjes zijn aanwezig in één mol? Wat is de concentratie van een oplossing? molaire concentratie.

SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2017

Scheikundige begrippen

Transcriptie:

efenvraagstukken 4 VW oofdstuk 6 antwoordmodel Een 0 D komt overeen met 7,1 mg a 2+ per liter water. 1 In 0,5 liter water is 58,3 mg a 2+ opgelost. oeveel 0 D is dit? Per L opgelost: 2 x 58,3 mg a 2+ = 116,6 mg = 116.6 mg : 7,1 mg/ 0 D = 16,4 0 D 2 oeveel mmol a 2+ is dit? 116,6 mg a 2+ = 116,6 mg : 40,08 g/mol = 2,91 mmol a 2+ Eén mol. a 2+ maakt 2 mol zeep, natriumstearaat, onwerkzaam. 3 oeveel gram zeep wordt onwerkzaam gemaakt door water met een hardheid van12,5 0 D 1 mol a 2+ 2 mol 17 35 a 12,5 0 D = 12, 5 0 D x 7,1 mg/ 0 D = 88,75 mg a 2+ = 88,75 mg : 40,08 mg/mmol = 2,214 mmol 2,214 mmol a 2+ 2 x 2,214 mmol 17 35 a = 4,429 mmol 17 35 a M ñatriumstearaat = 283,53 mg/mmol 4,429 mmol 17 35 a = 4,429 mmol x 283,53 mg/mmol = 1256 mg = 1,3 g 17 35 a 1,3 g 17 35 a (zeep) wordt onwerkzaam. pgave 2 Brechje wil van de stoffen aceton, petroleum en ethanol de intermoleculaire krachten vergelijken. Zij besluit om van deze stoffen de verdampingstijden te bepalen. 4 Beschrijf de proef die Brechje moet uitvoeren en licht je antwoord toe met een tekening van de opstelling. et water moet zachtjes koken Met behulp van een injectiespuit brengt ze van iedere te onderzoeken vloeistof 0,5 ml in het petrischaaltje. Ze noteert van iedere vloeistof de verdampingstijd. 5 Bij uitvoering van de proef vindt Brechje de onderstaande verdampingstijden. naam stof formule verdampingstijd petroleum 9 20 60 seconden aceton 3 -- 3 100 seconden ethanol 3 2 160 seconden 6 Verklaar de resultaten aan de hand van de formules van deze stoffen. Petroleum is apolair. Bij petroleum zijn de intermoleculaire krachten het zwakst, omdat hier alleen de vanderwaalskrachten een rol spelen. Aceton is polair. ier spelen, naast de vanderwaalskrachten, ook diplool-dipoolkrachten een rol. Voor het verdampen van aceton is dus meer energie nodig dan voor petroleum. et zal langer duren voordat het aceton verdampt is. Bij ethanol zijn, behalve bovengenoemde krachten, ook nog -bruggen aanwezig waardoor het nog meer energie kost om deze stof te verdampen in vergelijking met aceton en petroleum. pgave 3 Methylamines zijn basischemicaliën waarmee vele andere tussenproducten en eindproducten worden gevormd, o.a. wasmiddelen. Bij het verbranden van monomethylamine, 3 2, ontstaat onder andere stikstof. 7 Geef de vergelijking voor de volledige verbranding van monomethylamine. 4 3 2 + 9 2 4 2 + 10 2 + 2 2 1

et kookpunt van monomethylamine (-6 0 ) is veel hoger dan dat van ethaan, 2 6 (g) (-89 0 ) dat een vergelijkbare molecuulmassa heeft. 8 Teken de structuurformules van monomethylamine en ethaan. 3 2 3 3 9 Leg aan de hand van deze structuurformules uit dat het kookpunt van monomethylamine hoger is dan dat van ethaan. Methylamine heeft een 2 groep en is daardoor polair. Bovendien vormen de moleculen onderling -bruggen. Intermoleculaire krachten zijn door de dipool-dipoolkrachten en de - brugvorming veel groter dan bij het apolaire ethaan waar alleen maar de zwakke vanderwaalskrachten werkzaam zijn. et kost dus meer energie om de methylamine moleculen in de gasfase te brengen dan ethaanmoledulen. Daarom is het kookpunt van methylamine veel hoger. 10 Leg uit dat monomethylamine goed oplosbaar is in water. Licht je antwoord toe met een tekening. et atomen van de en de 2 groepen vormen -bruggen en de apolaire staart van methylamine is klein, dus het polaire karakter heeft de overhand. 3 3 3 3 pgave 4 We bekijken de volgende stoffen:butaan,pentaan, 1-propanol en 1-chloorpropaan. 11 Geef van de bovengenoemde stoffen de structuurformule. 3 2 2 2 3 3 2 2 3 2 2 l 12 Rangschik de hierboven genoemde stoffen naar toenemend kookpunt. Geef een duidelijke toelichting. pentaan, 1-chloorpropaan en 1-propanol. Tussen pentaanmoleculen alleen de zwakke vanderwaalsbinding aanwezig. Tussen 1-chloorpropaan, behalve vanderwaalskrachten, ook dipooldipoolkrachten, omdat deze stof polair is. Tussen 1-propanolmoleculen, naast de vanderwaalsbinding en de dipoolkrachten, ook -bruggen aanwezig. De intermoleculaire krachten zijn het minst bij pentaan, het sterkst bij 1-propanol en 1-chloorpropaan zit er tussenin. oe zwakker de intermoleculaire krachten, hoe lager het kookpunt en omgekeerd. pgave 5 1-butanol is een stof met de formule 3-2 - 2-2 -. In een molecuul 1-butanol komt een polaire atoombinding voor. De stof lost niet goed op in water. 13 Leg uit waarom er polaire atoombindingen in dit molecuul voorkomen. De -, - en - bindingen zijn polair, omdat het atoombindingen tussen ongelijksoortige atomen zijn. De betreffende elektronenparen zijn verschoven in de richting van het meest elektronegatieve element. 14 Leg uit of er in dit molecuul ook zuivere atoombindingen voorkomen. De - bindingen zijn zuiver atoombindingen, omdat het bindingen betreft tussen gelijksoortige atomen; beide atomen trekken evenveel aan het bindend paar. 2

15 Leg uit of 1-butanol bruggen kan vormen. Tussen 1-butanolmoleculen zijn in de vaste en vloeibare fase -bruggen aanwezig, omdat de moleculen groepen bezitten. -bruggen vormen zich onder meer tussen groepen. 16 Leg uit waarom 1-butanol niet goed oplost in water. 1- butanol heeft, behalve een polaire (kop) groep, een apolaire staart. Kennelijk is de apolaire staart te groot. Als dit tussen de watermoleculen moet komen, zullen hiervoor teveel - bruggen verbroken moeten worden zonder dat er weer nieuwe voor in de plaats komen. 17 Verwacht je dat 1-butanol zal mengen met 1-pentaanamine, 5 11 2? Licht je antwoord toe. Ja want beide molecuulsoorten bevatten groepen die met elkaar -bruggen kunnen vormen beide moleculen hebben een apolaire staart. De stoffen lijken in die zin op elkaar. Stoffen die opgebouwd zijn uit dezelfde soort moleculen zijn mengbaar. pgave 6 ikkelchloride lost goed op in water. De ionen van dit zout worden in water gehydrateerd. 18 Geef met behulp van een reactievergelijking weer hoe nikkelchloride oplost in water. il 2 (s) i 2+ (aq) + 2 l (aq) 19 Leg uit wat we bedoelen met hydratatie. ydratatie betekent dat de ionen in een waterig oplossing door watermoleculen omhuld worden. 20 Teken een gehydrateerd nikkelion en een gehydrateerd chloride-ion. pgave 7 i 2+ - l Ethanol lost zowel op in water als in heptaan (wasbenzine). 21 Geef in een tekening weer hoe de ethanol-moleculen en watermoleculen in een ethanol-oplossing zijn gemengd. Teken van beide soorten minstens vier moleculen. 3 2 3 2 2 3 2 3 3

22 Geef in een tekening weer hoe ethanol- en heptaanmoleculen in een oplossing zijn gemengd. Teken van beide soorten minstens vier moleculen. 3 2 2 3 2 2 2 3 3 2 3 2 2 2 3 3 2 2 2 3 2 2 2 3 2 3 2 3 2 3 2 2 3 2 23 Geef de structuurformule van 1-hexanol. meer schematisch: = ethanol met polaire kop () en apolaire staart(je) = hexaan 3 2 2 2 2 2 24 Leg uit wat beter met water zal mengen: ethanol of 1-hexanol. Ethanol en 1-hexanol hebben beide een groep en zouden -bruggen met watermoleculen kunnen vormen. Echter 1-hexanol heeft een zodanig lange apolaire staart dat het apolaire karakter overheerst waardoor deze stof niet met water kan mengen. Bij ethanol is de apolaire staart korter. ier overheerst het polaire karakter, waardoor ethanol wel met water mengbaar is onder vorming van -bruggen. pgave 8 Bitterzout is een hydraat. 25 Wat verstaan we onder een hydraat? Een hydraat is een zout waarbij watermoleculen in een bepaalde verhouding zijn opgenomen in het kristalrooster. Men spreekt daarom over kristalwater. 26 Beschrijf een proef waarmee je kunt aantonen dat bitterzout een hydraat is. Maak ook een doorsneetekening van de opstelling die je daarbij gebruikt. Geef in de tekening ook de namen van de gebruikte stoffen aan. Vermeld ook de waarnemingen. eem een reageerbuis, Breng hierin wat van het bitterzout. Plaats een overleidbuis, verwarm en vang het destillaat op in een reageerbuis waarin zich wat wit kopersulfaat bevindt. Indien er water uit het zout ontwijkt, zal dit het kopersulfaat blauw kleuren door het ontstaan van us 4 5 2. bitterzout wit kopersulfaat 4

Bitterzout is een hydraat met de formule MgS 4 n 2 (s). Bitterzout lost op in water. Bij het oplossen daalt de temperatuur. 27 Schrijf de vergelijking op van het oplossen van bitterzout in water. MgS 4 n 2 (s) Mg 2+ (aq) + S 4 2 (aq) + n 2 (l) 28 Leg uit of het oplossen van bitterzout een endotherm of een exotherm proces is. et is een endotherm proces. Er wordt warmte aan de omgeving onttrokken, want de temperatuur van het oplosmiddel daalt. In de oplossing zijn alle ionen gehydrateerd. 29 Geef een tekening van de twee soorten gehydrateerde ionen die in een oplossing van bitterzout aanwezig zijn. Elk ion is gehydrateerd door 4 moleculen water. Teken elk ion als een bolletje met daarin geschreven de formule van het ion. 2+ Mg 2+ u S 4 2 - Voor de bepaling van het aantal mol kristalwater in bitterzout is 9,86 g hiervan afgewogen. a verhitten, waarbij alle kristalwater is ontweken, bedroeg de massa nog 4,81 g 30 Bereken met behulp van de molaire massa s het massapercentage kristalwater in bitterzout. Massa kristalwater = 9,86 g - 4,81 g = 5,05 g massa% 2 = 5,05 g : 9,86 g x 100% = 51,2 % 31 Bereken ook het aantal moleculen kristalwater per formule eenheid (= n). aantal mol MgS 4 : aantal mol 2 = massa MgS 4 /M(MgS 4 ) : massa 2 /M( 2 ) = = 4,81 g/120,4 g/mol : 5,05g/18,02 g/mol = 3,995 10 2 mol : 28,02 10 2 = 1 : 7 n = 7 MgS 4 7 2 pgave 9 Ammoniak is goed oplosbaar in water. Koper(II)chloride lost ook goed in water op; de oplossing is lichtblauw. Een oplossing van natriumchloride in water is kleurloos. Als aan de lichtblauwe koper(ii)chloride-oplossing voldoende ammoniak wordt toegevoegd, verandert de kleur van de oplossing in donkerblauw. 32 Leg uit welk soort deeltjes de lichtblauwe kleur in de koper(ii)chloride-oplossing in water veroorzaakt. De lichtblauwe kleur wordt veroorzaakt door de gehydrateerde koperionen, omdat een oplossing van al kleurloos is, kunnen het niet de gehydrateerde l ionen zijn. 33 Maak een tekening van zo'n deeltje opgelost in water. 34 Geef een verklaring voor de kleurverandering die optreedt, als aan een koper(ii)chloride-oplossing ammoniak wordt toegevoegd. Licht je antwoord toe met een reactievergelijking. Als er ammoniak wordt toegevoegd verandert de kleur van de oplossing lichtblauw in donkerblauw. Dit duidt erop dat de ammoniakmoleculen de watermoleculen verdringen volgens: u 2+ ( 2 ) n + m 3 (aq) u 2+ ( 3 ) m + n 2 (l) 5

pgave 10 35 Leg uit waarom de aanwezigheid van calciumionen in het water de waswerking van zeep (natriumstearaat) vermindert. a 2+ ionen reageren met stearaationen waardoor een deel van de waswerking verloren gaat, omdat deze ionen door reactie met a 2+ aan de oplossing onttrokken zijn. 36 Schrijf van de reactie van calciumionen met stearaationen de vergelijking op. a 2+ (aq) + 2 17 35 (aq) a( 17 35 ) 2 (s) 37 Wespen kun je vangen met een fles met wat ranja. Als de wespen eenmaal in de stroperige ranja terecht komen ontbreekt hun de kracht om nog uit de fles te komen. Ze verdrinken. Als je wat afwasmiddel toevoegt aan de ranja, verdrinken ze sneller. Leg uit wat de functie van het afwasmiddel is. Door toevoeging van het afwasmiddel worden de -bruggen in het wateroppervlak verbroken waardoor de oppervlaktespanning vermindert met als gevolg dat de wespen naar beneden zakken. 38 Leg uit waarom het geen zin heeft je handen te wassen met natriumethanoaat: a + 3 -? De apolaire staart van het ethanoaation is te klein om met het apolaire vuil in wisselwerking te kunnen treden. et apolaire karakter overheerst. 39 Leg aan de hand van de bouw van het stearaation uit hoe dit vuil uit textiel kan verwijderen. et stearaation heeft een lange apolaire staart. Vuil is ook apolair. et apolaire (hydrofobe) vuildeeltje wordt dan in het hydrofobe gedeelte van micellen opgenomen. 6