POLITIEREGLEMENT overlijden en begraafplaats Gelet op het strafwetboek artikels 143, 315 1, 340 en 526; Gelet op de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, in het bijzonder de artikelen 15bis, 2, tweede lid, 23bis en 32; Gelet op de nieuwe gemeentewet, in het bijzonder de artikelen 119, 119bis, 133 en 135, 2; Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 14 mei 2004 tot organisatie, inrichting en beheer van de begraafplaatsen en crematoria, gewijzigd bij het besluit van 2 december 2005. Gelet op het decreet van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, gewijzigd bij decreet van 10 november 2005 en bij decreet van 18 april 2008 en alle aanpassingen; Gelet op het gemeentedecreet, in het bijzonder artikel 42; Gelet op het milieudecreet van 18 februari 2013, in het bijzonder artikel 4, ten 1 ste ; Overwegende dat een aanpassing van het politiereglement noodzakelijk is om de veranderde modaliteiten op de begraafplaatsen te reglementeren. Overwegende dat een aangepast politiereglement wantoestanden kan tegengaan of bestaande praktijken kan regelen of regulariseren. Overwegende dat dit politiereglement geen afbreuk doet aan het GAS-reglement. BESLUIT: Hoofdstuk 1. Algemeenheden Artikel 1.1 Elk overlijden in de gemeente moet zonder verwijl aangegeven worden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dit geldt eveneens bij ontdekking van een lijk op het grondgebied van de gemeente. Artikel 1.2 Tot vormneming, balseming of kisting mag niet overgegaan worden zolang het overlijden niet werd vastgesteld door de ambtenaar van de burgerlijke stand op basis van een getuigschrift afgeleverd door de behandelend geneesheer of een geneesheer hiertoe aangesteld door de ambtenaar van de burgerlijke stand, of wanneer het overlijden te wijten is aan een gewelddadige oorzaak, na vrijgave van het lijk door de procureur. Artikel 1.3 Behalve om te voldoen aan een gerechtelijke beslissing mag de kist na de kisting niet meer worden geopend. Artikel 1.4 Het gebruik van doodskisten, foedralen, lijkwaden, producten en procedés die de natuurlijke en normale ontbinding van het lijk of de crematie beletten, is verboden. Artikel 1.5 Het is niet toegelaten te begraven, bij te zetten of te verstrooien op zon- en feestdagen.
In de Allerheiligenperiode geldt een speciale regeling (zie art. 5.14). In dringende gevallen en mits toestemming van de burgemeester kunnen werken toegelaten worden om een onveilige toestand op te heffen. Hoofdstuk 2: Ontgravingen Ontruimingen Artikel 2.1 Ontgravingen zijn mogelijk: 1. op bevel van de gerechtelijke overheid; 2. bij terugneming van het geconcedeerd perceel of nis wegens openbaar belang of dienstnoodwendigheden; 3. bij wijziging van de bestemming van de begraafplaats 4. op verzoek van de overlevende echtgeno(o)te of samenwonende partner en de bloedverwanten van de 1 ste graad en mits voorafgaande machtiging van de burgemeester. Het verlenen van de toestemming door de burgemeester voor opgraving kan enkel om ernstige redenen Artikel 2.2 Tijdens de werken van ontruimingen of ontgravingen zal de begraafplaats niet toegankelijk zijn. De plaats van de werken zal afgeschermd worden. Artikel 2.3 Bij ontgravingen zullen door toedoen van de nabestaande of aanvragers van de ontgraving, de nodige maatregelen genomen worden om ongevallen te voorkomen. Artikel 2.4 Grafkelders zullen slechts om wettige redenen en na toelating van de burgemeester mogen geopend worden. Hoofdstuk 3. Werken op de begraafplaats Artikel 3.1 Alle bouw-, aanaardings-, reinigings-, en aanplantingswerken zijn verboden op zon- en feestdagen. Artikel 3.2 Al wie op de begraafplaats gelijk welke werkzaamheden verricht is verplicht de werkplek, dagelijks bij sluiting van de begraafplaats en na het beëindiging van de werken, terug in een ordelijke en nette staat te brengen. Artikel 3.3 Eventuele schade aan beplanting, gebouwen of naastgelegen graven zal op de aanrichters verhaald worden. Artikel 3.4 De grafmonumenten en de aanplantingen moeten voldoen aan de bepalingen van het huishoudelijk reglement betreffende de begraafplaatsen. Grafstenen, opschriften en gedenktekens moeten getuigen van eerbied voor de doden en mogen de zindelijkheid, gezondheid, veiligheid en sereniteit op de begraafplaats niet verstoren.
Artikel 3.5 Grafmonumenten die niet overeenstemmen met de bepalingen van de gemeentelijke reglementering dienen terug verwijderd te worden door diegene in wiens opdracht ze geplaatst werden. De concessiehouder of zijn nabestaanden, indien gekend, zullen hiervoor schriftelijk in gebreke worden gesteld. Daarenboven zal, gedurende 6 maanden, een bericht worden uitgehangen aan het grafteken en aan de ingang van de begraafplaats. Bij gebrek aan herstel binnen een periode van 6 maanden na de ingebrekestelling en na de aanplakking van het bericht, zal de verwijdering door het gemeentebestuur gebeuren, en zullen de kosten ten laste gelegd worden aan de bekende opdrachtgever(s). Artikel 3.6 Onveilige situatie Alle gedenktekens die rechtop geplaats worden moeten stevig verankerd zijn zodat ze niet overhellen of omvallen door verzakking of andere oorzaken. Elke onveilige situatie moet zo vlug mogelijk opgeheven worden. Bij gevaar van instorting kan de burgemeester onmiddellijk optreden zonder verwittigen van de belanghebbenden. Alle kosten worden teruggevorderd aan de nabestaanden. Arrtikel 3.7 Het is verboden gelijk welk grafmonument of grafteken zonder toelating van de eigenaars, de burgemeester of zijn afgevaardigde in te graven, te verplaatsen of te verwijderen van de begraafplaats. Hoofdstuk 4. Verwaarlozing Artikel 4.1 De belanghebbenden zijn verantwoordelijk voor het onderhoud van het perceel, de zerk, en de beplanting. Artikel 4.2 Ingeval van dringende noodzaak kan de burgemeester ambtshalve verwaarloosde grafmonumenten doen wegnemen zonder verhaal of aanspraak op vergoeding. De dringende noodzaak zal worden vastgesteld in een akte, opgemaakt door de burgemeester, en worden aangeplakt aan het graf en aan de ingang van de begraafplaats, Ze zal worden verstuurd aan de concessiehouder of zijn of haar gekende nabestaande of belanghebbende. Hoofdstuk 5. Ordemaatregelen Artikel 5.1 De begraafplaatsen zijn toegankelijk voor het publiek na zonsopgang en voor zonsondergang. Afwijkingen kunnen worden toegestaan door de burgemeester. Artikel 5.2 Voor dienstnoodwendigheden kunnen de begraafplaatsen, tijdens de openingsuren, op bevel van de burgemeester tijdelijk voor het publiek gesloten worden. Artikel 5.3 De begraafplaatsen mogen enkel betreden worden door voetgangers, vervoermiddelen van personen met een beperking, lijkwagens of daarmee gelijkgestelde wagens ter gelegenheid van begrafenissen, en andere voertuigen mits machtiging van de burgemeester. Het is ten strengste verboden de begraafplaats te betreden met dieren, uitgezonderd geleidehonden van personen met een beperking.
Artikel 5.4 Op de begraafplaatsen en op de openbare weg is het verboden gelijk welke daad te stellen, een houding aan te nemen of een manifestatie op touw te zetten die de welvoeglijkheid, de orde en de eerbied voor de doden stoort of kan storen. Artikel 5.5 Het is ten strengste verboden de strooiweiden te betreden. Artikel 5.6 Het is verboden bloemen, struiken, kruisen of andere voorwerpen te verplaatsen of weg te nemen van de begraafplaats, zonder de toelating van de rechthebbende. Artikel 5.7 De wegen op de begraafplaats moeten steeds vrijgehouden worden. Niets of niemand mag de doorgang verhinderen. Artikel 5.8 Op de begraafplaats is het aanbrengen van elke aanplakking, reclame, opschriften en voorwerpen die niet voorzien zijn in de wet op de begraafplaatsen en de lijkbezorging verboden. Artikel 5.9 Het is verboden op de begraafplaats te leuren, gelijk welke producten uit te stallen of te verkopen of zijn diensten aan te bieden tegen betaling. Artikel 5.10 Het is verboden papier, verpakkingsmiddelen, en soortgelijk of ander afval op de begraafplaatsen achter te laten. Afvalmaterialen kunnen in de daarvoor bedoelde afvalbakken gedeponeerd worden. Artikel 5.11 Bloemen en bloemstukken op de begraafplaats moeten wanneer ze verwelkt zijn, verwijderd worden. Zo niet zullen ze door de gemeentediensten zonder verwittiging worden verwijderd. Artikel 5.12 Wie op de begraafplaats stoffelijke resten vindt, dient onmiddellijk de grafmaker of het personeel op de begraafplaats op de hoogte te stellen. Artikel 5.13 Het gemeentebestuur is niet verantwoordelijk voor diefstallen en vandalisme op de begraafplaats ten nadele van particulieren. Artikel 5.14 Allerheiligen: De laatste 5 werkdagen vóór Allerheiligen is het verboden: grafmonumenten te plaatsen werken aan grafmonumenten uit te voeren onderdelen van nog te plaatsen grafmonumenten achter te laten bouw-, aanplantings- of aanaardingswerken te verrichten. Het reinigen van het grafmonument kan tot en met de laatste dag van oktober De gewone werkzaamheden kunnen hervat worden op 3 november. Artikel 5.15 Buiten de straffen bepaald door dit reglement of door de wet, heeft de burgemeester het recht de toegang tijdelijk te verbieden aan personen die zich niet houden aan de reglementering.
Artikel 5.16 Alle gevallen niet bepaald in het huidig reglement worden geregeld door het college van burgemeester en schepenen. Hoofdstuk 6. Strafbepalingen Voor zover wetten, besluiten, decreten, algemene en provinciale reglementen of verordeningen in geen andere straffen voorzien en voor zover de artikelen 315, 340, 453 en 526 van het Strafwetboek niet van toepassing zijn, worden inbreuken op deze verordening bestraft met politiestraffen. Hoofdstuk 7. Slotbepalingen Artikel 7.1 Deze verordening treedt in werking op 1 september 2013. Artikel 7.2 Onverminderd de toepassing van de artikelen 315, eerste alinea, 340, 453 en 526 van het Strafwetboek, worden de inbreuken op de bepalingen van deze verordening gesanctioneerd met een administratieve geldboete van 60 euro. Artikel 7.3 Alle voorgaande politieverordeningen op de begraafplaatsen worden opgeheven. Dit politiereglement doet geenszins afbreuk aan het politiereglement voor de toepassing van de gemeentelijke administratieve sancties. Artikel 7.4 Deze politieverordening wordt bekendgemaakt overeenkomstig de artikelen 186 en 187 van het gemeentedecreet.