Raad van de Europese Unie Brussel, 19 mei 2017 (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2016/0190 (CNS) 9317/17 JUSTCIV 113 NOTA van: aan: het voorzitterschap nr. vorig doc.: WK 5263/17 Nr. Comdoc.: 10767/16 Betreft: het Comité van permanente vertegenwoordigers/de Raad Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking) - Oriënterend debat 1. Bij brief van 30 juni 2016 heeft de Commissie bij de Raad en het Europees Parlement een voorstel ingediend voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking) (de herschikte verordening "Brussel II bis"). 2. Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland te kennen gegeven dat zij aan de vaststelling en toepassing van de voorgestelde herschikte verordening Brussel II bis wensen deel te nemen. 9317/17 pro/gra/sl 1
3. Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zal Denemarken niet deelnemen aan de vaststelling van de voorgestelde herschikte verordening Brussel II bis, die derhalve niet bindend zal zijn voor, noch van toepassing zal zijn in deze lidstaat. 4. De voorgestelde herschikte verordening Brussel II bis is onderworpen aan de bijzondere wetgevingsprocedure. Het Europees Parlement zal zijn advies naar verwachting vóór het einde van 2017 uitbrengen. 5. De Groep burgerlijk recht (Brussel II bis) heeft sedert de indiening van het Commissievoorstel regelmatig over de voorgestelde herschikte verordening Brussel II bis vergaderd. 6. Dankzij de besprekingen konden vorderingen worden gemaakt met de tekst van de voorgestelde herschikte verordening Brussel II bis, met name de tekst van de hoofdstukken I en II. In het licht van het resultaat van die besprekingen is het voorzitterschap van oordeel dat de tijd is gekomen voor een oriënterend debat over een sleutelvraagstuk in verband met het horen van het kind in de herschikking van Brussel II bis. 7. Er mag op basis van de in de bijlage opgenomen elementen niet worden verondersteld dat dit tijdens de vergaderingen van de groep de enige knelpunten waren. Geconstateerd is evenwel dat er voor de besprekingen op technisch niveau betreffende deze elementen reeds een bepaalde mate van politieke sturing nodig is. Daarom zal de groep werk blijven maken van alle andere elementen van de voorgestelde herschikte verordening Brussel II bis. 8. Het voorzitterschap verzoekt het Coreper / de Raad (Justitie en Binnenlandse Zaken) een oriënterend debat te houden teneinde in te stemmen met de in bijlage dezes opgenomen beleidsbenaderingen van het vraagstuk in verband met het recht van het kind te worden gehoord, zodat de weg wordt vrijgemaakt voor verdere vooruitgang over het verordeningsvoorstel. 9317/17 pro/gra/sl 2
BIJLAGE A. ACHTERGROND 9. Het recht van het kind om in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord is beschermd bij artikel 24, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsmede bij artikel 12 van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind ("VRK"). Het wordt ook geacht integraal deel uit te maken van het verlenen van een eerlijk proces uit hoofde van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het verlenen van een recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven uit hoofde van artikel 8 van dat verdrag. In 2005 zijn bij verordening Brussel II bis de normen voor procedures binnen de EU in het kader van het Verdrag van 's Gravenhage van 1980 aangescherpt. Krachtens dit verdrag is er geen uitdrukkelijke verplichting tot het horen van het kind, maar artikel 13, eerste alinea, onder b), voorziet in de mogelijkheid dat de terugkeer van het kind wordt geweigerd indien het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden. Bij artikel 11, lid 2, van verordening Brussel II bis is bijgevolg bepaald dat een kind in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord in terugkeerprocedures in het kader van het Verdrag van 's Gravenhage van 1980 na een internationale ontvoering van kinderen waarbij twee lidstaten zijn betrokken. Volgens de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie verwijst noch artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, noch artikel 42, lid 2, van de verordening Brussel II bis op zichzelf naar het horen van het kind, maar wordt de gelegenheid voor het kind om te worden gehoord in beide vermeld. Het Hof verklaarde tevens dat een kind niet hoeft te worden gehoord indien zulks niet in zijn of haar belang zou zijn of onnodig is. Een kind hoeft ook niet te worden gehoord indien dit vanwege de leeftijd of mate van rijpheid van het kind niet raadzaam wordt geacht. 10. Momenteel is het horen van het kind een van de voorwaarden voor de afschaffing van het exequatur voor omgangsrechten en beslissingen die de terugkeer van het kind met zich meebrengen overeenkomstig artikel 11, lid 8, van de huidige verordening Brussel II-bis. Artikel 23 van de huidige verordening Brussel II bis bevat een lijst van de gronden tot weigering van de erkenning van beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, en een van de gronden voor verzet tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een dergelijke beslissing is het feit dat het kind niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. 9317/17 pro/gra/sl 3
11. De huidige verordening Brussel II bis strekt er niet toe de ter zake geldende nationale procedures inzake het horen van het kind te wijzigen 1. In het algemeen dient bij het horen van het kind rekening te worden gehouden met de leeftijd en mate van rijpheid van het kind. In de praktijk blijkt deze procedure niet naar behoren te werken omdat de lidstaten uiteenlopende nationale normen volgen wat betreft de vraag of het kind al dan niet in de gelegenheid moet worden gesteld te worden gehoord. Dit zou er bijgevolg toe kunnen leiden dat het kind helemaal niet wordt gehoord in een lidstaat, zelfs indien het volgens een andere lidstaat wel in de gelegenheid had moeten worden gesteld te worden gehoord. Een van de meest aangevoerde gronden voor de weigering tot erkenning van beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid krachtens artikel 23 van de huidige verordening Brussel II bis is dat de beslissing is gegeven zonder dat het kind in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord 2 en dit in strijd is met de fundamentele nationale normen van de lidstaat waar om erkenning van een beslissing wordt verzocht. Hoewel alle lidstaten door artikel 12 van het VRK zijn gebonden, varieert de manier waarop deze bepaling op nationaal niveau wordt uitgelegd dus zozeer dat de toepassing van de verordening erdoor wordt ondermijnd. 12. De herschikking van de verordening Brussel II bis moet dus worden aangegrepen als een gelegenheid om vooruitgang te boeken inzake dit gevoelige en belangrijke thema op het gebied van familierecht. Wat het horen van het kind betreft, blijven er onopgeloste vraagstukken bestaan waarover op technisch niveau verder moet worden gesproken, zoals de manier waarop het recht van het kind gehoord te worden spoort met de gronden voor weigering tot erkenning van beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid en de aanpassing van het certificaat 3 aan het dispositief van de tekst. Op deze vraagstukken moeten nader worden ingegaan tijdens toekomstige besprekingen op technisch niveau. 1 2 3 Overweging 19 van de huidige verordening Brussel II bis. Overweging 23, onder b), van de huidige verordening Brussel II bis. Artikel 53 van de herschikte verordening Brussel II bis. 9317/17 pro/gra/sl 4
B. VOORGESTELDE BELEIDSBENADERINGEN VOOR TOEKOMSTIGE WERKZAAMHEDEN 13. Zoals reeds in de herschikking van Brussel II bis door de Europese Commissie voorgesteld en zoals tijdens de besprekingen in de groep globaal door veel delegaties gesteund, moet in de verordening een afzonderlijke bepaling worden opgenomen om het kind de aanvullende gelegenheid te verlenen te worden gehoord tijdens alle procedures betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid. Naar deze nieuwe bepaling zou dan in de andere toepasselijke artikelen van de verordening worden verwezen, hetgeen zou zorgen voor een duidelijker kader wat betreft het horen van het kind in de onder de herschikking vallende procedures, waaronder procedures voor de terugkeer van een kind op grond van het Verdrag van 's Gravenhage van 1980 in combinatie met de verordening, en in de gronden voor weigering. 14. Het voorzitterschap verzoekt de Raad derhalve te bevestigen dat de verordening moet voorzien in een bepaling tot verlening aan het kind van een recht om te worden gehoord in onder de herschikte verordening Brussel II bis vallende procedures, waaronder procedures voor de terugkeer van een kind. 15. De verordening dient het aan de lidstaten over te laten in hun nationale wetgeving te bepalen door wie en hoe het kind zal worden gehoord. Hoewel het een recht van het kind blijft, dient het horen van het kind geen absolute verplichting te vormen, maar in elk afzonderlijk geval met inaanmerkingneming van de belangen van het kind te worden beoordeeld. Deze verplichting moet stoelen op gemeenschappelijke minimumcriteria. Doel van het vastleggen van gemeenschappelijke minimumcriteria is het oplossen van de huidige problemen die optreden wanneer verschillende nationale normen worden gehanteerd voor het weigeren van erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen. Artikel 12 van het VRK en de door het VN-Comité voor de Rechten van het Kind verstrekte richtsnoeren voor de uitlegging ervan kunnen in dit verband een inspiratiebron vormen. 4 16. Het voorzitterschap verzoekt de Raad te bevestigen dat de bepaling tot verlening aan het kind van het recht te worden gehoord ten minste moet worden gebaseerd op artikel 12 van het VN- Verdrag inzake de rechten van het kind. 4 Algemene opmerking nr. 12 (2009), Het recht van het kind om gehoord te worden. 9317/17 pro/gra/sl 5
17. De nieuwe bepaling tot verlening aan het kind van het recht te worden gehoord zou in de verordening niet op zichzelf staan. De groep zou nadere besprekingen houden over de voorwaarden en uitvoeringsbepalingen om tot de beste optie(s) te komen om de gevolgen van de op het VRK gebaseerde nieuwe bepaling en criteria te koppelen aan de bepalingen van het hoofdstuk over erkenning en tenuitvoerlegging, rekening houdend met de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie, volgens welke de rechtbank van de lidstaat van herkomst voor de beslissing een bepaalde mate van beoordelingsvrijheid geniet die niet kan worden getoetst of herzien door de rechtbank van tenuitvoerlegging. 18. Het voorzitterschap verzoekt de Raad ermee in te stemmen dat de groep zich met name zal buigen over de vraag of het ontbreken van de gelegenheid voor het kind om te worden gehoord al dan niet moet worden opgenomen als grond voor weigering tot erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen en, indien het opnemen van een dergelijke grond passend wordt geacht, over de voorwaarden en uitvoeringsbepalingen ervan. 19. Ten slotte verzoekt het voorzitterschap de Raad te bevestigen dat de lidstaten bij het horen van het kind de vrijheid moeten behouden om verder te gaan dan de voorschriften inzake het horen van het kind die uiteindelijk in de verordening zullen worden neergelegd, onverminderd de eventueel geldende gemeenschappelijke minimumcriteria voor het horen van het kind. 9317/17 pro/gra/sl 6