Dashboard Vorstschade op Rijkswegen. Analyse van de winters 2012 t/m mei meldingen per km wegdektype. 300 relatief aantal meldingen 250

Vergelijkbare documenten
Dashboard Vorstschade op Rijkswegen. Analyse van de winters 2013 t/m augustus 2015

Wehner/Schulze proef als methode voor de bepaling van de aanvangsremvertraging.

Detectie Oppervlakte Schades (DOS) Wim van Ooijen (RWS/DID) Peter-Paul Schackmann (RWS/DVS) Willem van Aalst (TNO)

Aanvullende rapportage verkeersveiligheidseffecten experimenten 130km/h

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

De minister en de staatssecretaris van OCW Rijnstraat XP Den Haag. Datum 19 december 2016 Betreft Afwijkende wijze examineren - dyslexie

Cijfers over stijging aantal dodelijke fietsongevallen in 2006

Stellingen voor bij de koffie

Ontwikkeling leerlingaantallen

Meteorologische gegevens,

Akoestische achteruitgang stille wegdekken afhankelijk van verkeersintensiteit!!

Handleiding Kostentool Stille Wegdekken

Meteorologische gegevens,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Meteorologische gegevens,

REGIONALE TRENDRAPPORTAGE BANENAFSPRAAK. Eerste kwartaal Publicatie juli 2019

Ontwikkeling werkdruk in het onderwijs

Annemarie van Beek Milieu en Natuurplanbureau Jan Hooghwerff M+P raadgevende ingenieurs

Inhoud. 1. Inleiding Doorstroming Wegwerkzaamheden Informatie Aangeven maximumsnelheid Goede en slechte voorbeelden 16

Verjonging van asfalt. Wat onderzoekt IQ en wat doet RWS daar mee? Willem van Aalst (TNO) Petra Paffen en Frank Bouman (RWS)

Langdurige werkloosheid in Nederland

R Ir. A. Dijkstra Leidschendam, 1989 Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid SWOV

Analyse NVM openhuizendag

Richtlijnen handelwijze bij vorstschade aan asfalt

Factsheet Open teelten Landbouw Ontwikkelingen in de sector op basis van de administratie van Colland Arbeidsmarkt in 2013

Evaluatie Gladheidbestrijding

REGIONALE TRENDRAPPORTAGE BANENAFSPRAAK. Vierde kwartaal Publicatie april 2018

Stille wegdekken Handleiding Kostentool

Rolweerstand van personenwagens op betonwegen

REGIONALE TRENDRAPPORTAGE BANENAFSPRAAK. Tweede kwartaal Publicatie oktober 2017

Samenvatting. A. van Leeuwenhoeklaan MA Bilthoven Postbus BA Bilthoven KvK Utrecht T

3 november Inleiding

Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen

Nieuwe opruwmethode voor ZOAB-wegdekken

MEMO. Aan Robert in 't Veld (DVS) Van Paul van Lier (Advin B.V.) Datum 27 januari 2012 Projectnummer Status Definitief Versie 6

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015

Vendorrating: statistische presentatiemiddelen

Factsheet Bos en Natuur Ontwikkelingen in de sector op basis van de administratie van Colland Arbeidsmarkt 2013

REGIONALE TRENDRAPPORTAGE BANENAFSPRAAK. Derde kwartaal Publicatie januari 2019

REGIONALE TRENDRAPPORTAGE BANENAFSPRAAK. Eerste kwartaal Publicatie juli 2017

REGIONALE TRENDRAPPORTAGE BANENAFSPRAAK. Tweede kwartaal Publicatie oktober 2018

REGIONALE TRENDRAPPORTAGE BANENAFSPRAAK. Eerste kwartaal Publicatie juli 2018

Regionale trendrapportage banenafspraak: stand 3 e kwartaal 2015

Stil Stiller? : Ruim 10 jaar stille wegdekken provincie Gelderland. Harco Kersten Provincie Gelderland; Afdeling Uitvoering werken

Aantal werklozen in december toegenomen

Ontwikkelingen in het aanbod gefinancierde rechtsbijstand

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

Huiselijk Geweld in 's-hertogenbosch. Omvang, kenmerken en meldingen

REGIONALE TRENDRAPPORTAGE BANENAFSPRAAK. Derde kwartaal Publicatie januari 2018

Klimaatverandering & schadelast. April 2015

Verkeersveiligheidsmonitor. Gemeente Slochteren

Werkloosheid daalt opnieuw

Factsheet Groothandel in Bloembollen Ontwikkelingen in de sector op basis van de administratie van Colland Arbeidsmarkt


Factsheet Groothandel in Bloembollen Ontwikkelingen in de sector op basis van de administratie van Colland Arbeidsmarkt in 2013

Milieubarometer

Monitor 2009 Huiselijk geweld Twente

Factsheet Loonwerk Ontwikkelingen in de sector op basis van de administratie van Colland Arbeidsmarkt in 2013

Resultaten kentekenonderzoek vrachtverkeer N280 (tussen afslag Kelpen-Oler- Duitse grens)

Eerste Evaluatie N470 / N471

Opvallend in deze figuur is het grote aantal bedrijven met een vergunning voor exact 340 stuks melkvee (200 melkkoeien en 140 stuks jongvee).

Bestuur Technisch Bureau Bouwnijverheid. Inleiding In deze notitie geeft Weerverletbestrijding een overzicht van de winter 2015/2016.

Persbericht. Gevoelens van onveiligheid iets verminderd. Centraal Bureau voor de Statistiek

Bezoekersstromen bij burgerzaken april 2003 t/m maart 2005

Schorsingen en verwijderingen in het funderend onderwijs

REGIONALE TRENDRAPPORTAGE BANENAFSPRAAK. Vierde kwartaal Publicatie april 2017

Het weer: docentenblad

Meteorologische gegevens,

Check Je Kamer Rapportage 2014

Bijlage I: Woningmarktcijfers 4 e kwartaal 2007

Werkloosheid in juli verder gedaald

De belangrijkste conclusies die op basis van de tellingen in 2018 (in vergelijking met 2016) kunnen worden getrokken zijn:

Proeftuinplan: Meten is weten!

REGIONALE TRENDRAPPORTAGE BANENAFSPRAAK. Derde kwartaal Publicatie januari 2017

Samenwerking en innovatie in het MKB in Europa en Nederland Een exploratie op basis van het European Company Survey

Assetmanagement en geluid hoe leg je de verbinding? Petra Paffen (RWS GPO ICO)

4. SAMENVATTING. 4.1 Opzet

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016

Duurzaamheid van werk binnen de banenafspraak

Versie: 24 mei Beheerplan Wegen Waterland

De arbeidsmarkt voor leraren po Regio Noord-Holland

De arbeidsmarkt voor leraren primair onderwijs Regio Zuid-Holland-Noord

Droogte-indices beter begrijpen

Toeristische verhuur van woonruimte

Resultaten Conjuntuurenquête jaar 2015

De arbeidsmarkt voor leraren primair onderwijs Regio Noord-Holland

Samenvatting. BS De Fontein/ Helden. Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) BS De Fontein. Ouders vinden 'Begeleiding' op school het belangrijkst

De arbeidsmarkt voor leraren po Regio Noord-Holland

Bijlage I: Woningmarktcijfers 1 e kwartaal 2008

Gemeente Mill en St. Hubert. Parkeeronderzoek centrum Mill

pagina 1 18 aan Sectorcommissie Paddenstoelen onderwerp Factsheet Paddenstoelen 2010 Documentnummer N datum 21 februari 2012

RIS.6775 EVALUATIE GLADHEIDBESTRIJDING WINTER 2013/2014

DGMR Totaal. Figuur 1. DGMR - Milieubelasting per jaar

Persbericht. Werkloosheid daalt

Uitstroommonitor praktijkonderwijs

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2004.

RECREATIEMONITOR: AANTAL BEZOEKEN RECREATIESCHAP HET TWISKE 2011

Transcriptie:

Dashboard Vorstschade op Rijkswegen Analyse van de winters 212 t/m 214 mei 214 meldingen per km wegdektype 35 3 relatief aantal meldingen 25 2 15 1 5 212 213 214 geen ZOAB ZOABDI ZOAB ZOAB+ ZOABTW ZOEAB type deklaag 1

2

Colofon Uitgegeven door: Rijkswaterstaat (GPO) P.M. Kuijper Informatie: Telefoon: 88-7982287 Fax: Uitgevoerd door: P.M. Kuijper Opmaak: Datum: mei 214 Status: Definitief Versienummer: 1.1 3

Inhoudsopgave Samenvatting... 5 1 Inleiding... 6 1.1 Doel... 7 1.2 Doelgroep... 7 1.3 Leeswijzer... 7 2 De winter... 7 3 De meldingen... 1 4 De schade... 13 5 De reparaties... 17 6 De onderzoeken... 18 6.1 Vorstschade-indicatie... 18 6.2 Dooizout AKZO/Nobel... 23 6.3 Verjongingsmiddelen... 23 6.4 Onderzoek TU-Wageningen... 24 7 De files... 24 8 Conclusies... 25 9 Aanbevelingen... 26 1 Literatuur... 27 4

Samenvatting Door Rijkswaterstaat is in de winters 212 t/m 214 een database bijgehouden, waarin de gedurende die winters opgetreden vorstschade is geregistreerd. Dit rapport analyseert deze data in combinatie met de weergesteldheid. Uit het onderzoek blijkt, dat er regionaal grote verschillen in vorst/dooiwisselingen en hoeveelheden neerslag (mm) zijn. De aantallen vorst/dooiwisselingen in de winters 212 t/m 214 zijn, niet significant verschillend. De hoeveelheden neerslag zijn in de winter 212 significant lager dan die in de winters 213 en 214. Het grote verschil tussen de winter 214 en de winters 29 t/m 213 was, dat de winter 214 een buitengewoon zachte winter was, terwijl die andere winters allemaal normale winters waren. Deze classificatie heeft dus niets te maken met het aantal vorst/dooiwisselingen, maar met de gemiddelde etmaaltemperatuur. Er zijn in de winter 214 in totaal 225 meldingen in de database geregistreerd. In de winters 212 en 213 waren dat er respectievelijk 1255 en 387. Volgens de classificatie van Hellmann was de afgelopen winter buitengewoon zacht. Er is geen enkel etmaal voorgekomen, waarvan de gemiddelde temperatuur onder het vriespunt lag. Hierdoor bedroeg het aantal schademeldingen deze winter slechts 7% van het aantal meldingen, dat in de winter 213 is binnen gekomen. In de voorgaande normale winters is geconstateerd, dat er een matig verband is tussen het aantal keren, dat de temperatuur boven en onder het vriespunt komt. De relatie wordt zelfs nog iets beter, wanneer de hoeveelheid neerslag wordt meegenomen. De afgelopen buitengewoon zachte winter had echter een min of meer vergelijkbaar aantal vorst/dooiwisselingen als de voorgaande twee winters, maar de hoeveelheid schade was aanzienlijk minder. Om deze reden is er een definitie voor een vorst/dooiwisseling gekozen, die beter aansluit bij de waarnemingen; de temperatuur moet namelijk een aantal graden onder nul uitkomen, wil er schade optreden aan het asfalt. Er is een zeer sterk verband tussen het product van het aantal vorst/dooiwisselingen 1 en de hoeveelheid neerslag (mm). Indien het product groter is dan 2. is de kans op schademeldingen groot. Een risicovak lijkt een wegvak, waarbij over de breedte van de baan gezien, stroken van verschillende leeftijd voorkomen. Deze stelling dient de komende jaren verder onderbouwd te worden. Met behulp van een kaart is aan te geven op welke wegvakken, afhankelijk van het aantal vorst/dooiwisselingen en de hoeveelheid neerslag, er geen, geringe of een grote kans op vorstschade is. Deze kaart kan tweewekelijks ter beschikking gesteld worden aan de doelgroep van dit dashboard. De doelgroep bestaat uit RWS medewerkers van de afdelingen ICO en WG, die zich bezighouden met vorstschade, leden van het winterteam (communicatie) en de vorstschadecoördinatoren en weginspecteurs in de regio. In alle winters is geconstateerd dat veel schades binnen zeven jaar na aanleg optreden. Op veel van deze vakken rust mogelijk nog garantie. Bij ZOAB+ blijkt zelfs dat alle schadegevallen zijn ontstaan op wegvakken die nog niet ouder zijn dan zeven jaar. Dit komt, doordat ZOAB+ nog geen zeven jaar wordt toegepast. 1 Bij een dalende temperatuur wordt het passeren van een temperatuur van -5 ºC als vorstdooiwisseling geteld. Bij een stijgende temperatuur wordt het passeren van een temperatuur van ºC als vorstdooiwisseling geteld. 5

Aanbevolen wordt om het gedrag van ZOAB+ de komende winters nauwlettend in de gaten te houden. In de winter 214 zijn bij Rijkswaterstaat geen schadeclaims ten gevolge van vorstschade aan het HWN ingediend. Het beeld van de inventarisatie van RWS over de toevoeging van AKZO/Nobel aan het dooizout sluit nog niet aan bij de claim van AKZO dat, als gevolg van gebruik van de toevoeging, vorstschade vermindert. Ook de eindrapportage ten aanzien van het effect van verjongingsmiddelen op het de winter doorhelpen van bepaalde wegvakken is nog niet gereed. Totdat hierover een eenduidige conclusie is getrokken, wordt terughoudendheid met het toepassen van deze middelen aanbevolen. De overall conclusie is, dat in relatie tot het totale oppervlak van het HWN, de vorstschade enorm meevalt. De grootste schadeomvang ten opzichte van het totale oppervlak van het HWN (,1 %) werd in de winter 214 veroorzaakt door rafeling. In 213 bedroeg dit percentage,25 %. Het oppervlak aan open naden en aan gaten was in beide winters te laag om in een percentage uit te drukken (, %). In 214 hebben er geen files gestaan ten gevolge van vorstschade. In de winter 213 werd slechts,5% van de filezwaarte in het laatste kwartaal van 212 en het eerste kwartaal van 213 veroorzaakt door vorstschade. Mede debet hieraan is de efficiënte wijze waarop RWS de reparaties van beschadigde wegvakken laat uitvoeren. Aanbevolen wordt, dat RWS een kostenafweging maakt over de inspanningen die verricht moeten worden om de relatief geringe omvang aan vorstschade en de relatief geringe invloed van de vorstschade op de filezwaarte te verbeteren. Dit mede gezien in het licht van de mogelijkheid, dat een groot deel van de schade op de aannemer verhaald kan worden. Bij een aantal wegendistricten is de registratie van vorstschade niet geregeld. Een brief over dit onderwerp gedurende het winterseizoen is niet voldoende. De verhardingsadviseurs van de afdeling ICO zetten dit onderwerp op de agenda voor hun jaarlijkse ronde langs de districten ten behoeve van de MJPV. Afhankelijk van de terugmelding zal een gerichte actie (bijvoorbeeld een brief of een kick-off) worden uitgezet. 1 Inleiding Het winterseizoen 213-214 (winter 214) is ten einde. In dit dashboard wordt een overzicht gegeven van de meest opmerkelijke zaken uit het afgelopen winterseizoen. Waar mogelijk wordt een vergelijk gemaakt met de voorgaande winters 212 en 213. Een overzicht van de winters, de schadeclaims en de vorstschade vanaf 29 is te vinden in bijlage 1. Opgemerkt wordt, dat de wijze van registreren van vorstschade in de periode 29 tot heden de eerste drie jaren sterk heeft gevarieerd, zodat niet alles één op één met elkaar kan worden vergeleken. De vorstschades in de laatste drie jaren zijn aanmerkelijk beter met elkaar te vergelijken. De in dit dashboard gepresenteerde resultaten over de opgetreden winterschade en de uitgevoerde reparaties over de winters 212 tot en met 214 zijn afkomstig uit de vorstschadedatabase, onderdeel van de proefvakken en boorkernen database [4]. Deze database is in de winters 213 en 214 rechtstreeks gevuld door RWS medewerkers in de regio. Er heeft geen validatie van de ingevoerde data plaatsgevonden door GPO. De in dit dashboard genoemde gegevens over het weer zijn afkomstig van het KNMI en de gegevens over de files zijn afkomstig van VCNL. 6

1.1 Doel Het doel van het dashboard is tweeledig: 1. Grip krijgen op het fenomeen vorstschade door: a. Het verzamelen van feiten over het weer [1 t/m 3] b. Het verzamelen van feiten over vorstschade [4] c. Het verzamelen van feiten over files [5] d. Het verzamelen van feiten over schademeldingen [14] Op basis van de feiten over de laatste drie winters, worden conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan. 2. Bijhouden van data over de communicatie op het gebied van schadeclaims en vorstschade vanaf de winter 29 (12). 1.2 Doelgroep Het dashboard vorstschade 214 is bedoeld voor de RWS medewerkers van de afdelingen ICO en WG van GPO, die zich bezighouden met vorstschade, voor de leden van het winterteam ten behoeve van de communicatie, voor de vorstschade coördinatoren en weginspecteurs. 1.3 Leeswijzer De indeling van het dashboard is vrijwel gelijk aan die van vorig jaar. Paragraaf 2: In deze paragraaf worden de winters van 212 t/m 214 met elkaar vergeleken. De invloed van het weer is belangrijk, omdat er zonder vorst namelijk nooit sprake kan zijn van vorstschade. Paragraaf 3: In deze paragraaf worden analyses gedaan, op de in de vorstschadedatabase verzamelde meldingen over vorstschade. Paragraaf 4: In deze paragraaf worden de schades nader geanalyseerd op type wegdek en omvang. Paragraaf 5: In deze paragraaf wordt een analyse uitgevoerd op de uitgevoerde reparaties en de gekozen reparatiemethoden. Paragraaf 6: Op het gebied van vorstschade lopen diverse onderzoeken. In deze paragraaf worden de diverse onderzoeken besproken. Paragraaf 7: VCNL meldt gedurende het winterseizoen wekelijks de files, die zijn ontstaan ten gevolge van vorstschade. In deze paragraaf wordt een korte analyse op deze gegevens uitgevoerd. Elke paragraaf wordt afgesloten met een op feiten gebaseerde conclusie. 2 De winter Er is geen eenduidige definitie voor een winterseizoen te geven. Daarom is per onderzoek aangegeven over welke periode de data zijn verzameld. Zowel de winter 212 als de winter 213 (december, januari en februari) wordt door het KNMI op basis van de metingen bij het meetstation De Bilt geclassificeerd als een normale winter. De winter 214 staat echter op een gedeelde tweede plaats in de rij van zachtste winters sinds 176. De winter van 214 wordt verder gekarakteriseerd als een zonnige winter, die aan de droge kant was [1a]. De winter 213 wordt gekarakteriseerd als een vrij koude winter met een normale hoeveelheid zon en neerslag [1b]. De winter 212 wordt gekarakteriseerd als een zachte, zonnige en vrij natte winter, met een opmerkelijke koudegolf in de eerste helft van februari [1c]. Deze typeringen van de winter betreffen het gemiddelde 7

beeld van Nederland (De Bilt) gedurende de drie wintermaanden december, januari en februari. Het vorstschade registratieseizoen loopt van begin november tot eind maart. Om deze langere periodes met elkaar te kunnen vergelijken zijn de Hellmann Koudegetallen [3] bekeken, die voor dezelfde periode gelden. De winter 214 krijgt het getal en staat daarmee op de laatste plaats in de Hellmann top 114. Het koudegetal geeft aan, dat er gedurende de periode 1 november 213 t/m 31 maart 214 geen enkel etmaal is voorgekomen, waarvan de gemiddelde temperatuur beneden het vriespunt heeft gelegen en wordt dan ook geclassificeerd als buitengewoon zacht. Het is in de afgelopen 114 jaar niet eerder voorgekomen, dat een winter het getal heeft gescoord. De winters 212 en 213 kregen de getallen 88,4 en 73,2 en worden daarmee geclassificeerd als normale winters. Voor een vergelijking met eerdere winters wordt verwezen naar bijlage 1. Ook de Hellmann getallen gelden voor het gemiddelde beeld van Nederland (De Bilt). Om een wat genuanceerder weerbeeld te kunnen geven, zijn de weergegevens over de periode 1 oktober tot en met 31 maart [2] van een zevental weerstations, De Kooy, De Bilt, Lelystad, Hoogeveen, Vlissingen, Eindhoven en Maastricht, met elkaar vergeleken. In bijlage 2 (tabel 2) is voor de winters 212 t/m 214 het aantal vorst/dooiwisselingen op,1 m boven het maaiveld weergegeven. Deze vorst/dooiwisselingen zijn grafisch weergegeven in figuur 1: vorstdooiwisselingen op,1 m boven maaiveld 45 4 35 3 25 aantal 2 15 212 213 214 1 5 De Kooij De Bilt Lelystad Hoogeveen Vlissingen Eindhoven Maastricht meetstation Figuur 1: Aantal vorst/dooiwisselingen op,1 m boven maaiveld Tevens zijn de hoeveelheden neerslag in de drie winters met elkaar vergeleken. Het resultaat is per meetstation weergegeven in bijlage 2 (tabel 3). neerslag in winters 212 t/m 214 5 45 4 35 3 neerslag (mm) 25 2 15 1 5 De Kooij De Bilt Lelystad Hoogeveen Vlissingen Eindhoven Maastricht meetstation 212 213 214 Figuur 2: Hoeveelheid neerslag 8

Uit het dashboard van 213 [1] is gebleken, dat er een matige correlatie was tussen enerzijds het aantal geregistreerde gaten en anderzijds het product van de vorst/dooiwisselingen en de hoeveelheid neerslag in mm. In figuur 3 zijn per jaar deze producten grafisch weergegeven. product vorstdooiwisselingen x neerslag in winters 212 t/m 214 2 18 16 14 12 product (mm) 1 8 6 4 2 De Kooij De Bilt Lelystad Hoogeveen Vlissingen Eindhoven Maastricht meetstation 212 213 214 Figuur 3: Product vorst/dooiwisselingen x hoeveelheid neerslag In bijlage 1 is een statistische analyse uitgevoerd, waarin de drie variabelen in de drie winters zijn vergeleken. Uit deze analyse blijkt, dat het aantal vorst/dooiwisselingen en het product van dit aantal met de hoeveelheid neerslag in de periode 1 oktober t/m 31 maart over de jaren 212 t/m 214 niet significant verschilde. Uit de analyse blijkt verder, dat de hoeveelheden neerslag in de periode 1 oktober t/m 31 maart van de winter 212 significant lager waren dan die in de winters 213 en 214. De winters 213 en 214 verschilden qua hoeveelheid neerslag niet significant van elkaar. Regionaal zijn er grote verschillen in vorst/dooiwisselingen en hoeveelheden neerslag. De aantallen vorst/dooiwisselingen in de winters 212 t/m 214 zijn niet significant verschillend. De hoeveelheden neerslag zijn in de winters 212 t/m 214 wel significant verschillend. De winter 214 was een buitengewoon zachte winter, terwijl de winters 29 t/m 213 normale winters waren. Deze classificatie heeft niets te maken met het aantal vorst/dooiwisselingen, maar met de gemiddelde etmaaltemperatuur. 9

3 De meldingen In de winter 214 is gebruik gemaakt van dezelfde database om de schademeldingen te registreren als in de winters 212 en 213. Vanaf de winter 214 is het mogelijk om naast de rapportagetool van de vorstschadedatabase aanvullend een aantal grafieken uit dit dashboard te genereren. Het betreft de grafieken in de figuren 4 t/m 9, 12 en 13 en tabel 3 uit bijlage 6. Met behulp van de rapportagetool van de database zijn regelmatig overzichten gegenereerd en verspreid naar de communicatiemedewerkers bij Verkeer en Watermanagement (VWM). Mede op basis van deze resultaten is er een tweewekelijks wintermemo opgesteld voor de Directeur-Generaal. Een afschrift van dit memo is onder andere verstuurd naar de medewerkers van de regionale diensten. De definitieve rapportages over de winters 212 t/m 214 zijn in bijlage 3 weergegeven. In totaal zijn er in de periode van 1 november 213 tot en met 31 maart 214 225 meldingen binnengekomen. In de winters 212 en 213 waren dat er respectievelijk 1255 en 387. Het aantal schademeldingen in 214 was 7% van het aantal schademeldingen in de winter 213. In figuur 4 zijn de aantallen meldingen uit de beide seizoenen (periode november t/m mei) met elkaar vergeleken. aantal meldingen gedurende winterseizoen 5 45 4 aantal meldingen per week 35 3 25 2 15 1 5 212 213 214 1 2 3 4 5 6 7 8 9 1 11 12 13 14 15 16 17 18 19 2 21 22 23 24 25 26 27 tijd (weken vanaf start winterseizoen) Figuur 4: Vergelijk aantallen meldingen Uit figuur 4 blijkt duidelijk, dat het aantal schademeldingen in de winter 214 aanzienlijk minder was dan in de twee voorgaande winters. Dit is grotendeels te verklaren door de buitengewoon zachte winter. Door middel van een enquête is bij de wegendistricten nagegaan of de vorstschade invoer goed geregeld is. Men kreeg de volgende keuzemogelijkheden: Ja: Bij ons in de regio is alles goed geregeld. Als er vorstschade is, dan staat die in de vorstschadedatabase. Is er geen vorstschade waargenomen, dan is de database niet gevuld. Nee: Bij ons in de regio is de invoer van de vorstschade niet goed geregeld. Er is wel vorstschade waargenomen, maar het is onduidelijk wie dat moet invoeren. Misschien: Gelukkig hebben wij nog geen vorstschade, maar was die er wel geweest, dan was het niet duidelijk wie die had moeten invoeren. Het resultaat van de enquête is in figuur 5 weergegeven. 1

Invoer vorstschade geregeld? 9% 9% 18% 64% ja nee misschien onbekend Figuur 5: Invoer vorstschade door wegendistrict Uit figuur 5 blijkt dat, ondanks de brief van het afdelingshoofd WG van GPO [11] niet bij alle districten de vorstschaderegistratie goed is geregeld. Dit verdient extra inspanning voor het volgende winterseizoen. In figuur 6 is het genormeerde aantal meldingen per district voor de winters 212 t/m 214 met elkaar vergeleken. Met normering wordt bedoeld, dat het aantal meldingen is gedeeld door het aantal lengte kilometers van de hoofdrijbaan van het betreffende district (bijlage 9) maal 1. Genormeerd aantal meldingen per district 25 2 meldingen (aantal) 15 1 5 212 213 214 Flevoland en Afsluitdijk Alkmaar Amsterdam Haaglanden Rijnmond Utrecht Zuid-Hollandse Waarden Zeeland Venlo St.Joost Breda Eindhoven s- Hertogenbosch Zwolle Veluwe Twente en Achterhoek Arnhem- Nijmegen Friesland Groningen - Drenthe ditrict (naam) Figuur 6: Meldingen per district In vergelijking met de voorgaande winters valt het op, dat er maar in een beperkt aantal districten vorstschade is gemeld. Dat in sommige districten geen vorstschade is gemeld, komt omdat daar de vorstschaderegistratie niet was geregeld. 11

Tot de winter 212 is steeds geconstateerd dat de vorstschade veelal optreedt in oudere wegvakken. In de figuren 7 t/m 9 is het procentuele aantal schademeldingen uitgezet tegen het aanlegjaar van het betreffende wegvak. Figuur 7: Vorstschademeldingen 212 in relatie tot leeftijd en type deklaag. Figuur 8: Vorstschademeldingen 213 in relatie tot leeftijd en type deklaag Figuur 9: Vorstschademeldingen 214 in relatie tot leeftijd en type deklaag 12

Een verklaring van de gebruikte afkortingen is gegeven in bijlage 4. In bijlage 5 is het procentuele aantal meldingen per jaar per verhardingstype vermeld. Uit figuur 9 blijkt, dat na de winter 214 veel vakken in de periode tussen 214 en 27 schade hebben vertoond. Hier wordt in paragraaf 4 nader op ingegaan. Er zijn in de winter 214 in totaal 225 meldingen in de database geregistreerd. In de winters 212 en 213 waren dat er respectievelijk 1255 en 387. Een groot deel van de schades treedt binnen 7 jaar na aanleg op. Bij een aantal wegendistricten is de registratie van vorstschades niet geregeld. 4 De schade In figuur 1 is voor 212 t/m 214 het aantal kilometers rafeling en openstaande naden en het aantal gaten weergegeven. De gebruikte gegevens zijn vermeld in bijlage 3. Figuur 1: Schadebeelden Uit figuur 1 blijkt dat ten gevolge van de buitengewoon zachte winter, de hoeveelheid schade enorm is afgenomen. 13

Figuur 11: Schademeldingen, afhankelijk van type deklaag. In figuur 11 is per type deklaag het aantal schades gemeld. Het is duidelijk, dat op ZOAB-deklagen de meeste schademeldingen zijn voorgekomen. Dit is ook logisch, omdat ZOAB het meest voorkomende deklaagmengsel is. Er ligt momenteel bijvoorbeeld ruim twee keer zoveel ZOAB als ZOAB+. In figuur 12 is het percentage schademeldingen gerelateerd aan de procentuele lengte (km) van het betreffende mengseltype. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen het totaal aan niet geluidreducerende bitumineuze deklagen en een aantal typen geluidreducerende deklagen. Het relatieve aantal meldingen is als volgt berekend: R n = ((M n /M t )/(K n /K t )), waarin R n = Relatief aantal meldingen van deklaagtype n M n = Aantal meldingen van deklaagtype n M t = Totaal aantal meldingen K n = Aantal kilometers van deklaagtype n [9] K t = Totale aantal kilometers deklaag [9] meldingen per km wegdektype 6 relatief aantal meldingen 5 4 3 2 1 212 213 214 geen ZOAB ZOABDI ZOAB ZOAB+ ZOABTW ZOEAB type deklaag Figuur 12: Aantal schademeldingen per kilometer. 14

Uit figuur 12 blijkt, dat de meeste relatieve schademeldingen voorkomen op ZOABDI (DGD). Ten opzichte van 213 is de schade op dit mengseltype verdubbeld. Vervolgens worden de meeste relatieve schademeldingen gedaan op ZOEAB. Het aantal schademeldingen op dit type deklaag is in vergelijking met de winters 212 en 213 echter met 2/3 afgenomen. Op ZOAB wordt nauwelijks meer vorstschade waargenomen dan op de geen ZOAB deklagen. Het gedrag van ZOAB+ en tweelaags ZOAB (ZOABTW) is aanmerkelijk beter dan van het normale ZOAB, alhoewel er bij ZOABTW duidelijk een stijgende trend in het aantal schademeldingen is waar te nemen. Een belangrijke vraag is nu welk type deklaag de meeste problemen heeft. Onder probleem wordt in dit geval een wegvak verstaan, dat binnen relatief korte tijd bezwijkt. Onder een korte tijd wordt de nominale garantietermijn verstaan. Er is niet nagegaan of op alle wegvakken met schade daadwerkelijk garantie rust. De nominale garantietermijnen zijn weergegeven in tabel 1. Tabel 1: Nominale garantietermijn. Type deklaag Nominale garantietermijn Geen ZOAB ZOAB ZOAB+ ZOABTW ZOABDI (DGD) ZOEAB 7 jaar 7 jaar 7 jaar 5 jaar 5 jaar 2 jaar De formule voor het bepalen van de zogenoemde probleemwaarde van een bepaald type deklaag is: P n = (N b /L n )/(N t /L n ), waarin P n = Probleemwaarde van deklaagtype n N b = Aantal gaten binnen de nominale garantietermijn van deklaagtype n N t = Totaal aantal gaten op deklaagtype n L n = Totale lengte van deklaagtype n [9] Het resultaat van deze bewerking is per deklaagtype weergegeven in figuur 13. probleemwaarde per deklaagtype probleemwa arde 1,,8,6,4,2, geen ZOAB ZOABDI ZOAB ZOAB+ ZOABTW ZOEAB 212 213 214 Figuur 13: Probleemwaarde per deklaagtype Uit deze figuur 13 blijkt, dat vooral ZOAB+ ten opzichte van ZOAB een hoge probleemwaarde heeft. Dit komt vooral door het feit, dat alle aangelegde wegvakken met ZOAB+ jonger zijn dan 7 jaar. ZOAB+ zal steeds meer het traditionele ZOAB gaan vervangen vanwege de verwachte langere levensduur. De 15

schadeontwikkelingen op ZOAB+ dienen de komende winters dan ook nauwlettend in de gaten te worden gehouden. Ook ZOABDI heeft een hoge probleemwaarde. Verder valt de stijgende trend op in de probleemwaarde van de deklagen die geen ZOAB zijn (DAB, DAD, EAB, OAB en SMA). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de weglengte van dit type mengsels (de factor L n in de formule) in 214 aanzienlijk is afgenomen ten opzichte van 212 en 213. De in 213 gesignaleerde sterke stijging bij ZOABTW heeft zich in 214 niet voortgezet. De database biedt de invoerders van vorstschade de mogelijkheid om in het opmerkingenveld nadere informatie te geven. In figuur 14 is weergegeven met welk percentage van het aantal meldingen iets is vermeld met een opmerking over markeringen en over voegovergangen. Procentueel gezien is dit type meldingen ten opzichte van de winter 213 iets toegenomen. Figuur 14: Resultaten uit opmerkingenveld database. Tot slot rijst de vraag, hoe groot de omvang van de schade is in relatie tot het gehele areaal. De lengte van het HWN bedraagt in 214 75 km en het oppervlak bedraagt 9 km 2. In bijlage 8 is vermeld hoe de relatieve schade ten opzichte van het totale areaal is berekend. In de onderstaande tabel 2 zijn de drie schadevormen uitgedrukt als percentage van het totale HWN-areaal. Tabel 2: Omvang schade Schadevorm lengte % van km km 2 75 km 9 km 2 Rafeling 2,65,9,3,1 Open naden,599,,1, Gaten,29,,, Uit de tabel blijkt, dat de diverse schadevormen nauwelijks in percentages zijn uit te drukken. 16

Er is geen overzicht van de schades die in de zomer zijn ontstaan. Het is dan ook niet mogelijk om de winterschade (vorstschade) in verhouding te zetten tot de zomerschade (zie aanbeveling 5). De schade aan het wegdek heeft in 214 niet tot schadeclaims geleid. In 213 en 212 zijn er respectievelijk 543 en 16 schadeclaims geregistreerd (bijlage 1). Ten gevolge van de buitengewoon zachte winter bedraagt de hoeveelheid schade slechts 7% van die van vorig jaar. De totale omvang van de schade in de winter 214 is verwaarloosbaar ten opzichte van het totale areaal. In vergelijking met ZOAB is de probleemwaarde bij ZOAB+ aanzienlijk hoger. Alle schades op ZOAB+ vallen momenteel nog binnen een periode van zeven jaar na aanleg. Er zijn in 214 geen schadeclaims ten gevolge van vorst bij RWS ontvangen. 5 De reparaties In figuur 15 is aangegeven welke reparatietechnieken zijn toegepast. Figuur 15: Diverse toegepaste reparatiemethoden. Opvallend is, dat in de database in de winter 212 in bijna een kwart van de gevallen, in de winter 213 in bijna de helft van de gevallen en in 214 in bijna driekwart van de schadegevallen geen reparatiemethode is aangegeven (onbekend). Er wordt op dit moment (zeker voor de winter 214) vanuit gegaan, dat de schade zodanig is geweest, dat het niet noodzakelijk was om een nood- of spoedreparatie uit te voeren. De reparatie is dan opgenomen in de onderhoudsplanning voor het komende jaar. Of dit ook voor de winters 212 en 213 geldt, is niet met zekerheid te zeggen. Mogelijk heeft in die winters het wegendistrict verzuimd om een reparatiedatum en een reparatiemethode aan te geven. Een mogelijke verklaring hiervoor is, dat er verschillende personen 17

verantwoordelijk zijn voor het vullen van de database. Een goede voorlichting ten aanzien van dit punt is noodzakelijk. Bij deze voorlichting behoort tevens het aangeven van het nut van het invullen van deze gegevens. Doordat op dit punt veel informatie ontbreekt, wordt geen nadere analyse naar trends in de reparatiemethoden gedaan. Net als in het vorige winterseizoen heeft RWS ernaar gestreefd om de winterschade met zo min mogelijk hinder voor de weggebruikers te herstellen, door onderscheid te maken in noodreparaties (direct repareren), spoedreparaties (binnen 24 uur, dus op een rustig moment repareren) en uitstel van reparatie tot na de winter [6]. In de database is voor de winter 214 voor ruim 75 procent van het aantal schades geen reparatiemethode aangegeven. Deze vakken zijn opgenomen in de onderhoudsplanning. 6 De onderzoeken 6.1 Vorstschade-indicatie In tabel 3 is een aantal wegendistricten gekoppeld aan een weerstation: Tabel 3: overzicht wegendistrict en weerstation. Weerstation Wegendistrict 2 De Kooy Alkmaar (WNN-N) De Bilt Utrecht (MN-Z) Lelystad Flevoland en Afsluitdijk (MN-N) Hoogeveen Groningen-Drenthe (NN-O) Vlissingen Zeeland (ZD-N en ZD-Z) Eindhoven Eindhoven (ZN-M) Maastricht St. Joost (ZN-ZO) Deze koppeling maakt het mogelijk om nader in te zoomen op mogelijke relaties tussen het aantal gaten dat per regio is gemeld en het regionale weerbeeld. Om vorstschade te krijgen zijn twee dingen nodig, namelijk vorst/dooiwisselingen en water [8]. Op basis van de twee normale winters 212 en 213 is in het vorige dashboard [1] het verband bepaald tussen het aantal genormeerde gaten per regio en het product van de vorst/dooiwisselingen op een hoogte van,1 m met de cumulatieve neerslag (zie bijlage 2). Uit figuur 1 op bladzijde 7 en bijlage 1 van dit dashboard blijkt, dat ondanks dat de winter 214 te boek staat als een buitengewoon zachte winter, het aantal vorst/dooiwisselingen in de winter 214 niet significant verschilde van het aantal vorst/dooiwisselingen in de normale winters. Aangezien het aantal schademeldingen echter significant minder was, moeten er andere factoren een rol te spelen bij het ontstaan van vorstschade. In de winters 212 en 213 is een vorstdooiwisseling gedefinieerd als iedere keer dat op een hoogte van,1 m boven het maaiveld de ºC grens wordt gepasseerd (methode 5 uit bijlage 2). Deze temperatuur wordt vier keer per etmaal gemeten, namelijk om 6, 12, 18 en 24 uur [2b]. De laagste van deze vier temperaturen wordt opgenomen in het overzicht met de daggegevens [2a]. In tabel 4 is in de kolom Methode 1 het product weergegeven van deze aantallen vorst/dooiwisselingen met de hoeveelheid neerslag. Het resultaat is weergegeven in figuur 16. In deze tabel zijn voor de winter 214 de resultaten van de districten Groningen en Eindhoven niet meegenomen, omdat Eindhoven door middel van de enquête 2 Tussen haakjes is de nieuwe districtsaanduiding vermeld. 18

heeft aangegeven, dat de vorstschaderegistratie in 214 niet was geregeld. Vanuit Noord-Nederland is helemaal niet gereageerd op de enquête. Tabel 4: Product vorst/dooiwisselingen x neerslag (mm), afhankelijk van keuze minimum en maximum temperatuur. Winter Methode 1 Product bij min ºC en Methode 2 Product bij min < -5 ºC en district gaten per 1 km max > ºC max > ºC Alkmaar 212 57 9.27 1.854 Utrecht 212 89 13.28 2.724 Flevoland 212 31 12.893 2.36 Groningen 212 4 9.12 2.8 Zeeland 212 2 1.899 633 Eindhoven 212 7 12.78 2.72 St. Joost 212 7 6.754 1.126 Alkmaar 213 12 13.19 3.551 Utrecht 213 224 18.14 8.26 Flevoland 213 119 14.324 5.477 Groningen 213 75 7.879 3.611 Zeeland 213 85 7.757 97 Eindhoven 213 191 13.129 5.471 St. Joost 213 82 9.794 4.897 Alkmaar 214 26 13.12 395 Utrecht 214 22 16.47 2.984 Flevoland 214 12.69 Zeeland 214 St. Joost 214 7.792 In figuur 16 is het aantal genormeerde gaten (gaten per 1 km) uitgezet tegen het product, bepaald volgens methode 1. In figuur 17 is dit gedaan voor het product, bepaald volgens methode 2. 19

Winters 212 t/m 214 25 genormeerd aantal gaten (n) 2 15 1 5 y = 4E-7x 2 +,13x R 2 =,3 5. 1. 15. 2. vorstdooiwisselingen x neerslag Figuur 16: Verband tussen aantal gaten per 1 km weglengte en het product van het aantal vorst/dooiwisselingen met de cumulatieve hoeveelheid neerslag volgens methode 1. Uit de het vorige dashboard [1] blijkt, dat het verband gebaseerd op de winters 212 en 213 een determinatiecoëfficiënt had van,46. Hiermee werd het verband aangeduid als matig. Toevoegen van de gegevens over 214 levert een determinatiecoëfficiënt (R 2 ) van,3 op. Het verband wordt in dat geval nog steeds matig genoemd [7], maar de hoeveelheid verklaarde variantie is nu nog maar 3%. Het hanteren van dit model gaf in de winter 214 onjuiste uitspraken. Er ontstond geen vorstschade, terwijl dit volgens het model wel had gemoeten. Het vermoeden ontstond, dat ook dat de diepte van de temperatuur onder ºC van invloed is op de schadevorming. Er is nagegaan of de methoden 1 en 6 uit bijlage 2 een beter resultaat geven. Dit bleek niet het geval. Vervolgens is een nieuw criterium bedacht. Zodra de temperatuur onder de -5 ºC komt, wordt dit als een vorst/dooiwisseling geteld. Wanneer de temperatuur weer boven de ºC komt treedt de volgende vorst/dooiwisseling op. De vorst/dooiwisselingen zijn bepaald aan de hand van de grafieken in bijlage 2. Het resultaat is vermeld in tabel 4 in de kolom Methode 2 en grafisch weergegeven in figuur 17. 2

Winters 212 t/m 214 genormeerd aantal gaten (n) 25 2 15 1 5 y =,247x R 2 =,7859 2. 4. 6. 8. 1. vorstdooiwisselingen x neerslag Figuur 17: Verband tussen aantal gaten per 1 km weglengte en het product van het aantal vorst/dooiwisselingen met de cumulatieve hoeveelheid neerslag volgens methode 2. De interpretatiekracht van het verband is zeer sterk [7]; de verklaarde variantie is 79 %. Met dit model is een betere schatting te maken op de kans op vorstschade (zie tabel 5). Tabel 5: Kans op vorstschade (gaten) Product Kans op vorstschade < 2 Geen 2-2 Gering (< 5 gaten/1 km) 2-4 Groot (5 tot 1 gaten/1 km) > 4 Zeer groot (> 1 gaten/1km) Tabel 5 houdt geen rekening met de kwaliteit van het asfalt. Vorstschade zal vooral optreden op de plekken waar de omstandigheden gunstig zijn voor vorstschade. Het is dan ook belangrijk om deze risicovolle plekken te herkennen. In het vorige dashboard werd beschreven, dat er in het beste geval een match van 2% was tussen de vooraf benoemde risicovakken en de locaties waar daadwerkelijk schade is opgetreden. De conclusie was, dat de definitie van een risicovak onvoldoende was [1]. Uit het onderzoek van InfraQuest [8] is gebleken, dat vorstschade vooral op treedt in de gevallen, waarbij het in het asfalt aanwezige water niet weg kan. Deze situatie ontstaat vooral op die wegvakken, waar over de breedte van de rijbaan stroken met verschillende aanlegdatums voorkomen. Een voorbeeld van een dergelijke situatie is de vervanging van een rechter rijstrook, waarbij de oude vluchtstrook blijft liggen. In figuur 18 zijn voor de winter 214 deze vakken 21

weergegeven. Tevens geven de gekleurde cirkels in het figuur de kans op vorstschade (volgens het model uit figuur 17) aan. Door op de figuur te klikken (CTRL+KLIK) wordt een gedetailleerde kaart verkregen. Figuur 18: Verband vorstschade en verschillende aanlegdatum rijstroken. Uit figuur 18 blijkt een redelijke match. De meeste vorstschade wordt waargenomen op de locaties waar baanbreed gezien stroken voorkomen met verschillende aanlegdatums en waar het product uit tabel 5 aangeeft dat er een kans op vorstschade is. Uiteraard zijn er altijd een aantal uitzonderingen, die de regel bevestigen. Het betreft in dit geval een aantal vakken op de A2 rond de kilometer 4 tot 5 en rond kilometer 85, waar over het algemeen ZOABTW ligt, dat is aangelegd in 21. Een andere locatie die niet in het beeld past, is de A8 rond kilometer 5 (ZOAB) en rond kilometer 1 (ZOABDI), beiden aangelegd in 28. Deze vakken zouden nader bestudeerd kunnen worden. Evenzo is het mogelijk om met behulp van statistische analyses het model nader uit te werken. In hoeverre deze acties daadwerkelijk moeten gebeuren is 22

afhankelijk van de verdere inspanning, die Rijkswaterstaat op dat gebied wil leveren. Er is een zeer sterk verband tussen het product van het aantal vorst/dooiwisselingen 3 en de hoeveelheid neerslag (mm) en de kans op vorstschade. Indien het product groter is dan 2. is de kans op schademeldingen groot. Een risicovak lijkt een wegvak, waarbij over de breedte van de baan gezien, stroken van verschillende leeftijd voorkomen. Deze stelling dient de komende jaren verder onderbouwd te worden. 6.2 Dooizout AKZO/Nobel Met AKZO wordt in het kader van het Innovatie Test Centrum (ITC) van Rijkswaterstaat een proef gedaan met een toevoeging aan strooizout. Claim is dat het middel ervoor zorgt dat minder vorstschade optreedt. Vóór opname in het ITC werden hiermee al proeven gedaan in samenwerking met RWS en in onder andere Zweden, Denemarken, Oostenrijk. De eerste proef in samenwerking met RWS is gedaan op rijksweg 58 in Zeeland. Tabel 6: Locatie proef met dooizout AKZO/Nobel Rijbaan Hm van Hm tot m m aanlegjaar 1HRL 126,6 17,6 44, 11,1 1998-25 1HRR 128,8 17,4 41,6 15,8 1998-26 AKZO heeft voor het vaststellen van schade voor en na het strooiseizoen het bureau Heller uit Darmstadt in de arm genomen. Heller werkt met inspecties vanaf videobeelden. Op basis van de waarnemingen stelt Heller vast dat de toename van rafeling in het strooiseizoen 5 tot 8% minder is op de met het middel van AKZO behandelde wegvakken. Het overgrote deel van de verminderde schadetoename is volgens de waarnemingen van Heller in het gedeelte van geen tot lichte schade. Door weginspecteurs van RWS wordt vorstschade gerapporteerd. Zij hebben een andere focus dan Heller. De weginspecteurs wordt gevraagd schade te rapporteren die gevaar kan opleveren voor het verkeer. De waarnemingen en meldingen van vorstschade door weginspecteurs van RWS betreffen dan ook de schadeklasse matig en ernstig. Het beeld van de inventarisatie van RWS sluit voorlopig dan ook niet aan bij de claim van AKZO dat, als gevolg van gebruik van de toevoeging, vorstschade vermindert. 6.3 Verjongingsmiddelen Vanaf 21 is geëxperimenteerd met LVO-middelen met verjongingscomponent op asfalt. In bijlage 7 is een overzicht gegeven van de proefvakken waarop verjongingsmiddelen zijn toegepast om deze wegvakken de winter door te helpen. Voor de zomer van 214 vinden de laatste inspecties van een aantal vakken plaats. Hierna worden de resultaten gerapporteerd. De ontwikkelingen worden nauwlettend gevolgd. 3 Bij een dalende temperatuur wordt het passeren van een temperatuur van -5 ºC als vorstdooiwisseling geteld. Bij een stijgende temperatuur wordt het passeren van een temperatuur van ºC als vorstdooiwisseling geteld. 23

6.4 Onderzoek TU-Wageningen Bij de TU-Wageningen loopt een onderzoek naar de relatie tussen vorstschade en het aantal vorst/dooiwisselingen, de hoeveelheid vocht, de hoeveelheid dooizout en de verkeersbelasting. Het doel van het onderzoek is om meer grip te krijgen op de veroorzakers van vorstschade. Het resultaat moet een geavanceerder model zijn, dan de nu gehanteerde vorstschade-indicatie van Rijkswaterstaat, zoals is beschreven in paragraaf 6.1. Hiertoe zijn een aantal wegvakken geselecteerd, waarvan de vorstschade is geregistreerd in de database van Rijkswaterstaat. De selectie is weergegeven in tabel 4 en bestaat uit wegvakken met een (Nederlandse) zee- en landklimaat, en een hoge en lage verkeersintensiteit. Vanuit het gladheidmeldsysteem wordt zeer frequent informatie verkregen over het aantal vorstdooi wisselingen en of het wegdek nat of droog was en of er dooizout aanwezig was. Tabel 4: Geselecteerde wegvakken. Het onderzoek wordt in september/oktober 214 afgerond. De (concept)rapportage wordt de komende maanden vergeleken met de in dit dashboard weergegeven bevindingen. 7 De files In het dashboard 213 [1] is geconcludeerd, dat de totale filezwaarte ten gevolge van vorstschade in de winter 213 23.859 km.min bedroeg. Dit was slechts,5% van de totale filezwaarte in dat seizoen. In de winter 214 zijn geen files ten gevolge van vorstschade gemeld. Vorstschade (en de bijbehorende verkeershinder) lijken vooral te ontstaan op wegvakken, waar baanbreed gezien stroken van verschillende leeftijd voorkomen. Dit is het logische gevolg van het onderhoudsregiem van Rijkswaterstaat. Volgens dit regiem wordt bij ZOAB na circa 1 jaar eerst de rechter rijstrook vervangen, waarna na nog eens 5 jaar baanbreed onderhoud plaatsvindt. De door RWS gekozen onderhoudsstrategie leidt nauwelijks tot extra files, zelfs niet in normale winters. 24

8 Conclusies Overall conclusie: In relatie tot het totale oppervlak van het HWN, valt de vorstschade enorm mee. De grootste schadeomvang ten opzichte van het totale oppervlak van het HWN (,1 %) wordt in de winter 214 veroorzaakt door rafeling. In 213 bedroeg dit percentage,25 %. Het oppervlak aan open naden en aan gaten is in beide winters niet in een percentage uit te drukken (, %). In 214 hebben er geen files gestaan ten gevolge van vorstschade. In de winter 213 werd slechts,5% van de filezwaarte in het laatste kwartaal van 212 en het eerste kwartaal van 213 veroorzaakt door vorstschade. Mede debet hieraan is de efficiënte wijze waarop RWS de reparaties van beschadigde wegvakken uitvoert. Naast de overall conclusie wordt er een flink aantal deelconclusies getrokken. 1. Zowel de winter van 212 als die van 213 worden op basis van het koudegetal van Hellmann geclassificeerd als een normale winter. De winter 214 wordt op basis van het koudegetal echter als een buitengewoon zachte winter geclassificeerd. Deze uitspraken zijn gebaseerd op de waarnemingen van De Bilt, die een gemiddeld beeld van Nederland geven. Regionaal zijn er grote verschillen in het aantal vorst/dooiwisselingen en de hoeveelheden neerslag. Het gemiddelde aantal vorst/dooiwisselingen (rond de ºC) in de winters 212 t/m 214 is statistisch niet significant verschillend. De gemiddelde hoeveelheden neerslag zijn in de winters 212 t/m 214 wel significante verschillend. 2. Ten gevolge van de buitengewoon zachte winter bedraagt het aantal schademeldingen in 214 slechts 7 % van het aantal meldingen, dat in de winter 213 is binnen gekomen. In de winter 214 zijn er 225 meldingen in de vorstschadedatabase geregistreerd. In de winters 213 en 212 waren dat er respectievelijk 387 en 1255. 3. Bij een aantal wegendistricten is de registratie van vorstschade niet geregeld. Een brief over dit onderwerp gedurende het winterseizoen is niet voldoende (zie aanbeveling 1). 4. In alle winters is geconstateerd dat veel schades binnen zeven jaar na aanleg optreden. Op veel van deze vakken rust mogelijk nog garantie. Bij ZOAB+ blijkt zelfs dat alle schadegevallen zijn ontstaan op wegvakken die nog niet ouder zijn dan zeven jaar. Dit komt, doordat ZOAB+ nog geen zeven jaar wordt toegepast (zie aanbeveling 2). 5. Er is een zeer sterk verband tussen het product van het aantal vorst/dooiwisselingen 4 en de hoeveelheid neerslag (mm). Indien het product groter is dan 2. is de kans op schademeldingen groot. 6. Een risicovak lijkt een wegvak, waarbij over de breedte van de baan gezien, stroken van verschillende leeftijd voorkomen. Deze stelling dient de komende jaren verder onderbouwd te worden (zie aanbeveling 3). 4 Bij een dalende temperatuur wordt het passeren van een temperatuur van -5 ºC als vorstdooiwisseling geteld. Bij een stijgende temperatuur wordt het passeren van een temperatuur van ºC als vorstdooiwisseling geteld. 25

7. Opvallend is de stijgende lijn in het aantal reparaties die niet binnen 24 uur worden uitgevoerd, maar in de onderhoudsplanning zijn opgenomen. 8. Over de werking van de toevoeging van AKZO/Nobel aan het dooizout verschillen AKZO/Nobel en Rijkswaterstaat van mening. Het in gang gezette validatieonderzoek via het Innovatie Test Centrum (ITC) van Rijkswaterstaat zal hierin uitsluitsel gaan geven (zie aanbeveling 4). 9. Het onderzoek naar de bijdrage van verjongingsmiddelen in de strijd tegen winterschade is nog niet afgerond. (zie aanbeveling 4). 1. In de winter 214 zijn geen files gemeld ten gevolge van vorstschade. In de winter 213 bedroeg de totale filezwaarte ten gevolge van vorstschade 23.859 km.min. Dit is slechts,5% van de totale filezwaarte in dit seizoen. De door RWS gekozen onderhoudsstrategie leidt nauwelijks tot extra files. 11. Er zijn in 214 geen schadeclaims ten gevolge van vorst bij Rijkswaterstaat ingediend. 9 Aanbevelingen Overall aanbeveling: Bij de overall conclusie hoort een overall aanbeveling. RWS dient een kostenafweging te maken over de inspanningen die verricht moeten worden om de relatief geringe omvang aan vorstschade en de relatief geringe invloed van de vorstschade op de filezwaarte te verbeteren. Dit mede gezien in het licht van de mogelijkheid, dat een groot deel van de schade op de aannemer verhaald kan worden. 1. Aanbevolen wordt, om de verhardingsadviseurs het onderwerp op de agenda van hun jaarlijkse gesprekken in de regio over de MJPV te laten zetten. Afhankelijk van de terugmelding dient er een gerichte actie, zoals een brief of een kick-off gehouden te worden. 2. Aanbevolen wordt om het onderzoek vooral te richten op de problemen met ZOAB+. Een belangrijke onderzoeksvraag in dit verband is, of op alle plekken waar vorstschade op ZOAB+ is waargenomen, ook daadwerkelijk ZOAB+ is geleverd (zie conclusie 6). Bij deze aanbeveling speelt tevens mee of er kan worden achterhaald of er een slechte kwaliteit ZOAB+ is geleverd ten gevolge van bijvoorbeeld slechte weersomstandigheden of slechte kwaliteit steenslag en of er gebruik is gemaakt van de aanspraak op garantie (zie conclusie 4). 3. Aanbevolen wordt om de kaart met risicovakken tweewekelijks te updaten en ter beschikking te stellen aan de in paragraaf 1.2 genoemde doelgroep (zie conclusie 6). Doel hiervan is om zowel de Directeur-Generaal, de wegendistritcen en het bureau communicatie te voorzien van informatie over de locaties waar vorstschade kan worden verwacht. Dit laatste is vooral van belang voor de woordvoering richting de media. 4. Aanbevolen wordt om, voordat de onderzoeken definitief zijn afgerond, terughoudend te zijn met het toepassen van (nieuwe) middelen, die preventief vorstschade tegen gaan (zie ook de conclusies 8 en 9 en de overall aanbeveling). 26

5. Aanbevolen wordt om behalve de vorsschade, de vorstschadedatabase aanvullend te gebruiken voor de registratie van zomerschade. Daardoor is het mogelijk om de omvang van de winterschade te relateren aan de totale omvang van de schade aan het wegdek. 1 Literatuur [1a] Winter 214 [1b] Winter 213 [1c] Winter 212 [2a] http://www.knmi.nl/klimatologie/daggegevens/selectie.cgi [2b] http://www.knmi.nl/klimatologie/uurgegevens/selectie.cgi [3] Koudegetallen van Hellmann [4] http://penb.intranet.rijkswaterstaat.nl/penb/default.aspx Eventuele autorisatie dient aangevraagd te worden bij het Steunpunt Wegen van GPO (steunpunt-wegenbouw@rws.nl) [5] NIS Portal: Filezwaarte per kwartaal [6] Werkgroep vorstschade. Richtlijnen handelwijze bij vorstschade aan asfalt. Rijkswaterstaat-DVS, 21 [7] http://www.let.leidenuniv.nl/history/res/stat/html/les1.html [8] IQ-212-64 Frost damage research [9a] Deklaaggegevens M15 [9b] Deklaaggegevens M 14 [9c] Deklaaggegevens M 13 [1] Kuijper, P.M. Dashboard vorstschade op Rijkswegen. Analyse van de winters 212 en 213. Rijkswaterstaat-GPO, 213. [11] Hendriksen, G. vorstschaderegistratie winterseizoen 213 214, kenmerk RWS-214/819. Rijkswaterstaat-GPO, 214 [12] Verzamelstaat schadeclaims en vorstschade vanaf winter 29. Rijkswaterstaat-GPO, 214 [13] concept IQ-212-55 LVO Opschaling; Statistische analyse boorkern en LCMS Data. [14] Excelgegevens van schademeldingen. Rijkswaterstaat-CD, 212, 213, 214 27

Historisch overzicht van de schadeclaims en de vorstschade vanaf 29 Bijlage 1 Door op deze link te klikken, wordt het overzicht van de schadeclaims en de omvang van de vorstschade geopend. Tussenstand vorstschade tbv BHID Ton Maagdenberg, Petra Paffen, Michiel Bakker, Jos Lucas en Jan Hordijk, dd 27 april 211 Aanpassingen in rij over budget in roze door Paffen, Lucas en obv telefoons met Reijnen, Schuurman en van de Top, 8.9.211 Ten behoeve van BHID een overzicht van de vorstschade van deze winter. De schadeclaims zijn van 24 maart, de omvang van 1 april en de gladheidsbestrijding van 24 maart. De uiteindelijke balans van de omvang van grotere schades, die leiden tot variabel onderhoud, en de kosten, kunnen pas worden opgemaakt in de tweede helft van mei, nadat deze zijn geinspecteerd. 28/29 29/21 21/211 211/212 212/213 213/214 Toelichting schadeclaims 21/211 Schadeclaims Conform weekberichten Michiel Bakker, vanaf Tussenstand 24 maart 212 conform overzicht CD Totaal aantal schadeclaims Ongeveer 9 3685 498 16 543 Schadeclaims erkend Ongeveer 55% 21% (765) 1% 13% 19% n.v.t Schadeclaims coulance 9% 19% 37% n.v.t Aantal def. afgewezen claims Ongeveer 45% 48% (176) 43% 44% 41% n.v.t Aantal claims in behandeling 3% (116), waarvan bij een groot aantal al een standpunt is ingenomen, maar de bezwaar / 19 4 18 reactietermijn nog open staat. n.v.t Gemiddelde doorlooptijd 5 maanden 3 maanden 3 maanden Totaal schadebedrag uitgekeerd Ongeveer 18. 225.1 15.4 875 11.386 n.v.t Totaal bedrag schadeclaims Onbekend 1.586.868. 224. 7.744 279.593 n.v.t Gemiddeld geclaimd schadebedrag Onbekend 431 45 484 515 n.v.t Gemiddeld schadebedrag uitgekeerd Ongeveer 2,- 294 167 55 23 n.v.t Toename aantal schadecaims (%) Onbekend 38% -86% -97% 3294% -1% Toename uitgekeerd schadebedrag Nvt 7 29.61-15.525-19.511 19.511- Toename aantal claims Onbekend 2785-3187 -482 527-543 Omvang vorstschade 29 21 211 212 213 214 Toelichting omvang vorstschade 211 Conform weekberichten Ton Maagdenberg & Jos Lucas kwalificatie van de winter (Hellmann) normaal normaal normaal normaal normaal buitengewoon zacht http://www.knmi.nl/klimatologie/lijsten/hellmann.html Totale lengte hoofdwegennet 73 km 73 km 7372 7372 75 NIS - Officiële RWS Areaalcijfers Hoofdwegennet Totale oppervlakte hoofdwegennet 87 km2 87 km2 89 km2 89 km2 9 km2 NIS - Officiële RWS Areaalcijfers Hoofdwegennet Vorstschadepercentage Aantal kilometers vorstschade A (strookbrede schade + km gaten) uit BHID tabel Aantal kilometers vorstschade B (strookbrede schade + km gaten) uit verzamelbestand 1,7 % totale hoofdweggennet (oppervlakte) 265 km 428 km 643 km Opgebouwd uit 31 km strookbrede en 118 km aan gaten. Eigenlijk 35 km strookbrede schade, maar verminderd met 4 km omdat die kilometers al stonden ingepland voor reparatie in 21. NOTE: deze winter is bij de melding niet verplicht geweest om een keuze te maken tussen strookbreed en gaten, deze onderverdeling geven we hier op basis van de indicaties die we in de meldingen toch hebben gevonden, maar omdat die vrijwillig was, kunnen we daar geen grote waarde aan Volgens verzamelbestand vorstschade 29-21 is sprake van 479 km strookbrede schade en 155 km gaten. Aantal kilometers vorstschade C (strookbrede schade + km gaten) uit verzamelbestand 68 Opgebouwd uit 313 km strookbrede schade en 295 km aan locale gaten en openstaande langsnaden. Aantal kilometers rafeling 6 65 3 vorstschadedatabase Aantal kilometers open naden 18 7 1 vorstschadedatabase Aantal gaten 168 4672 417 vorstschadedatabase Percentage totale oppervlakte wegennet A uit BHID tabel 1,1% 1,7% 428 km vermenigvuldigd met rijstrookbreedte van 3,6 m leidt tot 1,5 km2 vorstschade, dan wel 1,8% van totale areaal. In feite is het niet reeel 118 km met gaten over de volle rijstrookbreedte van 3,6 m mee te rekenen. Het is realistischer uit te gaan van een reparatiebreedte van 1,2 m, hetgeen resulteert in 1,4% schade. 28

Bijlage 2 Tabel 2: aantal vorst/dooiwisselingen (rond ºC) op,1 m boven het maaiveld jaar 235 26 269 279 31 37 38 Eindtotaal De Kooij De Bilt Lelystad Hoogeveen Vlissingen Eindhoven Maastricht 212 3 39 38 26 6 37 24 2 213 33 42 34 24 16 36 26 211 214 32 34 28 38 34 32 198 Tabel 3: cumulatieve hoeveelheid neerslag (mm) Jaar 235 26 269 279 31 37 38 Eindtotaal De Kooij De Bilt Lelystad Hoogeveen Vlissingen Eindhoven Maastricht 212 39, 34,5 339,3 346,6 316,5 345,4 281,4 2278,7 213 394,5 431,9 421,3 328,3 484,8 364,7 376,7 282,2 214 41, 484,4 453,2 422,4 37,1 351,6 243,5 2735,2 29

Bijlage 2 Temperatuurverloop meetstation De Kooij (235) 2, 15, 1, 5, temperatuur, -5, 212 213 214-1, -15, -2, -25, 1-1 1-11 2-12 2-1 2-2 5-3 5-4 tijd Temperatuurverloop meetstation De Bilt (26) 2, 15, 1, 5, temperatuur, -5, 212 213 214-1, -15, -2, -25, 1-1 1-11 2-12 2-1 2-2 5-3 5-4 tijd 3

Bijlage 2 Temperatuurverloop meetstation Lelystad (269) 2, 15, 1, 5, temperatuur, -5, 212 213 214-1, -15, -2, -25, 1-1 1-11 2-12 2-1 2-2 5-3 5-4 tijd Temperatuurverloop meetstation Hoogeveen (279) 2, 15, 1, 5, temperatuur, -5, 212 213 214-1, -15, -2, -25, 1-1 1-11 2-12 2-1 2-2 5-3 5-4 tijd 31

Bijlage 2 Temperatuurverloop meetstation Vlissingen (31) 2, 15, 1, temperatuur 5,, 212 213 214-5, -1, -15, 1-1 1-11 2-12 2-1 2-2 5-3 5-4 tijd Temperatuurverloop meetstation Eindhoven (37) 2, 15, 1, 5, temperatuur, -5, 212 213 214-1, -15, -2, -25, 1-1 1-11 2-12 2-1 2-2 5-3 5-4 tijd 32

Bijlage 2 Temperatuurverloop meetstation Maastricht (38) 2, 15, 1, 5, temperatuur, 212 213 214-5, -1, -15, -2, 1-1 1-11 2-12 2-1 2-2 5-3 5-4 tijd 33

Bijlage 3 Winter 212 Winter 213 Winter 214 34

Bijlage 4 afkorting COMBID SMA OAB EAB DGD of ZOABDI DAD ZOEAB ZOABTW ZOAB+ ZOAB naam Combinatiedeklaag Steenmastiekasfaltbeton Open asfaltbeton Emulsieasfaltbeton Dunne geluidreducerende deklaag Dunne asfalt deklaag Zeer open emulsie asfaltbeton Dubbellaags zeer open asfaltbeton Zeer open asfalt beton met 5,5% bitumen Zeer open asfaltbeton 35

Percentage meldingen per jaar (zie eindjaartal in de kop van de tabel) naar verhardingstype Bijlage 5 Eindjaartal: 212 1-apr-214 Aanleg DAB DAD DGD EAB OAB Onbekend OVERIG SMA ZOAB ZOAB+ ZOABTW ZOEAB TOTAAL Jaar 1972 1982 1984 1985 1986 1 1987 1988 1 1989 1 199 1991 1 1992 1993 1 1994 1995 1 1 1996 1 2 1997 4 1998 2 1999 2 4 2 4 21 3 22 3 23 2 24 2 25 4 26 1 6 1 27 3 2 1 28 1 1 1 29 2 1 6 21 4 1 211 1 9999 3 4 1 9 Eindtotaal 14 1 1 2 1 4 1 2 59 3 1 1 1 36

Percentage meldingen per jaar (zie eindjaartal in de kop van de tabel) naar verhardingstype Bijlage 5 Eindjaartal: 213 1-apr-214 Aanleg DAB DAD DGD EAB N SMA ZOAB ZOAB+ ZOABTW ZOEAB TOTAAL Jaar O 1976 1978 1982 1983 1984 1985 1986 1 1987 1988 1 1989 199 1991 1992 1993 1 1994 1995 1 1996 1 1997 2 1998 2 1999 1 4 2 4 21 5 22 4 23 2 24 4 25 5 26 1 1 1 27 1 4 2 28 1 2 1 29 1 4 1 6 21 1 5 1 2 4 211 1 212 Eindtotaal 8 1 4 1 2 62 6 5 12 1 37

Percentage meldingen per jaar (zie eindjaartal in de kop van de tabel) naar verhardingstype Bijlage 5 Eindjaartal:214 1-apr-214 Aanleg DAB DGD EAB OAB SMA ZOAB ZOAB+ ZOABTW ZOEAB TOTAAL Jaar 1983 1986 1987 1988 1 1989 199 1991 3 1 1993 1995 1 1 1997 1998 1 1999 2 2 1 1 21 1 2 22 3 2 23 9 24 1 2 25 4 26 5 27 6 28 4 1 4 29 2 1 5 2 21 4 6 3 5 211 5 Eindtotaal 12 8 1 1 4 58 4 8 3 1 38

Overzicht aantal schademeldingen per rijksweg per wegendistrict Bijlage 6 Tabel 3: 39

Wintervakken met verjongingsmiddelen Bijlage 7 Weg Opmerking nummer Sectie Uitvoering Rijbaan van naar verjongingsmiddel EAB (Rapid) RW A1 1 RAPID HRR 2R-R 128, 128,1 WINTERVAK 24-1-211 2 ESHA HRR 2R-R 128,1 128,5 Pentack, (jaar ) 3 ESHA HRR 2R-R 128,5 128,8 onbehandeld (ref) 4 BAM HRR 2R-R 128,8 129,3 LVO-1, (jaar ) 5 RAPID HRR 2R-R 129,3 129,4 EAB (CRapid) 6 BAM HRR 2R-R 129,4 129,6 onbehandeld (ref) 7 Heijmans HRR 2R-R 129,6 13, LVO-2, behandeld 8 Heijmans HRR 2R-R 13, 13,2 onbehandeld (ref) 9 RAPID HRR 2R-R 13,2 13,3 EAB (Rapid) 1 Heijmans HRR 2R-R 13,3 13,4 onbehandeld (ref) RW A3 1 ESHA HRR 2R-R 17,1 onbehandeld (ref) 17,2 WINTERVAK 26-1-211 2 ESHA HRR 2R-R 17,2 17,45 Pentack, (jaar ) 3 BAM HRR 2R-R 17,45 17,55 onbehandeld (ref) 4 BAM HRR 2R-R 17,55 17,8 LVO-1, (jaar ) 5 Heijmans HRR 2R-R 17,8 17,9 onbehandeld (ref) 6 Heijmans HRR 2R-R 17,9 18,2 LVO-2, behandeld Weg nummer Sectie Uitvoering Rijbaan van naar verjongingsmiddel opmerking segment R5 RW N5 1 Heijmans HRR 254.93 255.1. hm 23134 24-12-211 4

Relatieve schade t.o.v. lengte HWN ( 75 km) en oppervlakte HWN (9 km 2 ) Bijlage 8 Lengte rafeling: zie bijlage 2 Lengte open naden: zie bijlage 2 Lengte gaten: aantal (zie bijlage 2) x,5 km Oppervlakte rafeling: lengte (km) x,35 km Oppervlakte open naden: lengte (km) x,2 km Oppervlakte gaten: aantal x,5 km x,5 km Rafeling Open naden Gaten Kilometers (km) 2,65,599,29 Oppervlakte (km 2 ),9,, % t.o.v. totale weglengte (75 km) % t.o.v. totale oppervlakte (9 km 2 ),34,8,3,1,, 41

Weg- en rijbaanlengte HWN Bijlage 9 Weglengte en rijbaanlengten in km Weglengte in km 21211 Lengte Hoofdrijbaan in km 21211 Lengte Verbindingswegen in km 21211 Lengte Op-en afritten in km 21211 Lengte Verzorgingsbanen in km 21211 Wegendistrict `s-hertogenbosch 157,97 315,57 23, 56,8 11,49 Wegendistrict Alkmaar 176,97 37,22 36,22 39,54 7,98 Wegendistrict Amsterdam 133,84 263,86 62, 54,39 6,79 Wegendistrict Arnhem-Nijmegen 185,77 368,41 41,75 46,73 17,3 Wegendistrict Breda 185,35 357,65 26,65 63,57 22,61 Wegendistrict Eindhoven 14,9 277,51 48,93 32,56 12,11 Wegendistrict Flevoland en Afsluitdijk 134,12 263,13 4,76 26,35 1,43 Wegendistrict Friesland 194,92 377,9 14,37 52,72 16,98 Wegendistrict Groningen-Drenthe 287,44 5,79 13,36 83,5 23,12 Wegendistrict Haaglanden 138,75 276,54 21,66 51,98 12,28 Wegendistrict Rijnmond 15,97 295,8 88,15 49,61 7,24 Wegendistrict St. Joost 12,23 24,44 12,45 38,17 9,81 Wegendistrict Twente en Achterhoek 182,45 295,7 4,78 39,88 11,27 Wegendistrict Utrecht 2,19 398,18 11,7 68,31 24,6 Wegendistrict Veluwe 173,74 345,42 18,2 48,78 21,83 Wegendistrict Venlo 97,38 192,4 13,53 29,66 5,23 Wegendistrict Zeeland 178,42 252,4 7,72 18,58 7,45 Wegendistrict Zuid-Hollandse Waarden 97,58 193,9 21,38 31,58 12,86 Wegendistrict Zwolle 115,24 175,2 3,92 23,18 6,3 42

Statistische vergelijking winters 212 t/m 214 Bijlage 1 Boxplot vorst/dooiwisselingen. De punten 5 en 19 zijn afkomstig van het meetstation Vlissingen. ANOVA vorst/dooiwisselingen. vorstdooi LSD Multiple Comparisons Mean Difference 95% Confidence Interval (I) jaar (J) jaar (I-J) Std. Error Sig. Lower Bound Upper Bound 212 213-1,571 5,973,795-14,12 1,98 214,286 5,973,962-12,26 12,84 213 212 1,571 5,973,795-1,98 14,12 214 1,857 5,973,759-1,69 14,41 214 212 -,286 5,973,962-12,84 12,26 213-1,857 5,973,759-14,41 1,69 43

Statistische vergelijking winters 212 t/m 214 Bijlage 1 Boxplot neerslag (mm). Punt 21 is afkomstig van het meetstation Maastricht. ANOVA neerslag. 44

Statistische vergelijking winters 212 t/m 214 Bijlage 1 Boxplot product vorstdooi-wisselingen x neerslag. Punt 19 is afkomstig van het meetstation Vlissingen. ANOVA product vorst/dooiwisselingen x neerslag. 45