Reactie op het verweer van de gemeente Utrechtse Heuvelrug over de Das (Meles meles) in het beroep tegen het raadsbesluit bestemmingsplan Bedrijventerrein Leersum Auteur: Stichting Dassenwerkgroep Utrecht & t Gooi Maartensdijk 13 juni 2014 Postadres: Kerkeland 6 3958 EW Amerongen info@dassenwerkgroeputrecht.nl www.dassenwerkgroeputrecht.nl
Aanleiding en doel De gemeenteraad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 31 oktober 2013 besloten het bestemmingsplan Bedrijventerrein Leersum goed te keuren. De vereniging voor Dorp en Natuur Amerongen Leersum is bij de Raad van State in beroep gegaan tegen dit besluit. De vereniging heeft daarna de Stichting Dassenwerkgroep Utrecht & t Gooi verzocht het bestemmingsplan voor de Das (Meles meles) te toetsen aan de Flora- en faunawet. De stichting heeft daaraan gehoor gegeven en een toetsingsrapport geschreven. Dorp & Natuur heeft dat toetsingsrapport ingediend bij de Raad van State, ter ondersteuning van het beroep. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft daarop een verweerschrift ingediend bij de Raad van State. In dat verweerschrift worden conclusies uit het toetsingsrapport bestreden. Op 13 mei 2014 heeft het bestuur van Dorp & Natuur de stichting daarom verzocht een reactie te schrijven op het verweerschrift en daarin aan te geven in hoeverre de stichting het verweer gegrond acht. Inleiding Volgens de geldende jurisprudentie kan een gemeenteraad een bestemmingsplan niet vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid kan inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. In het toetsingsrapport heeft de stichting beargumenteerd dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in de weg staat, omdat er moet worden aangenomen nadelige effecten optreden essentieel foerageergebied en er geen ontheffing is verleend van de Flora- en faunawet. De conclusie dat nadelige effecten optreden is daarbij uitgebreid beargumenteerd, mede op grond van vele (wetenschappelijke) bronnen. Het verweerschrift bestrijdt deze conclusie echter. Het volledige verweer is in dit document opgenomen. Het bevat niet alledaagse begrippen die niet nader zijn verklaard in het verweer. Ook de reactie gebruikt zulke begrippen. Daarom worden ze eerst omschreven. In het verweer ontbreken letterlijke verwijzingen binnen of tussen zinnen, of is niet geheel duidelijk waarnaar wordt verwezen. Verbanden worden daardoor gesuggereerd en niet exact gesteld. Dit bemoeilijkt het begrijpen en/of beoordelen van het verweer. Het verweer is daarom herschreven in goed toetsbare stellingen. Elke stelling is vervolgens op juistheid getoetst. Op grond van deze toetsing is vervolgens beoordeeld of, en zo ja in hoeverre moet worden aangenomen dat argumenten of conclusies uit het toetsingsrapport onjuist zijn. 1
Begrippen Niet alledaagse begrippen die in dit document worden gebruikt, zijn opgenomen in de volgende tabel: Begrip Appellant(en) Deskundige Deskundigenoordeel Essentieel foerageergebied Essentieel leefgebied Essentieel onderdeel van het foerageergebied Functie Functionele leefgebied Leefgebied Minder essentieel deel van het leefgebied Minder essentieel foerageergebied Minder essentieel leefgebied Natuurtoets Potentieel foerageergebied Potentieel leefgebied Quickscan Stichting Territorium Toetsingsrapport Betekenis De Vereniging voor Dorp en Natuur Amerongen - Leersum Persoon of rechtspersoon die op grond van de criteria van de Flora- en faunawet als deskundig moet worden beschouwd. Het oordeel van een persoon of rechtspersoon die op grond van de criteria van de Flora- en faunawet als deskundig moet worden beschouwd Foerageergebied dat samenvalt met een burcht; foerageergebied dat binnen een territorium ligt; essentieel onderdeel van het foerageergebied. Gebied dat wordt beslagen door één territorium of minstens twee aan elkaar grenzende territoria Essentieel foerageergebied; foerageergebied dat samenvalt met een burcht; foerageergebied dat binnen een territorium ligt. Gebiedsfunctie binnen een territorium; een rustgebied, foerageergebied of verplaatsingsgebied binnen een territorium. Groep van gebiedsfuncties binnen een territorium Gebied dat wordt beslagen door één territorium of minstens twee aan elkaar grenzende territoria Essentieel leefgebied van relatief lage kwaliteit Essentieel foerageergebied van relatief lage kwaliteit Essentieel leefgebied van relatief lage kwaliteit De Natuurtoets die de Grontmij in 2010 heeft gepubliceerd en waarin onder andere is getoetst of de uitvoering van het bestemmingsplan voor de Das zal leiden tot een overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Gebied dat niet binnen een territorium ligt en dat geschikt is als foerageergebied omdat er voor dassen geschikt voedsel beschikbaar is. Gebied dat niet binnen een territorium ligt en dat geschikt is als leefgebied omdat er voor dassen geschikt leefmilieu aanwezig is. De quickscan die Laneco in op 17 mei 2013 heeft gepubliceerd en waarin onder andere is getoetst of de uitvoering van het bestemmingsplan voor de Das zal leiden tot een overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet De Stichting Dassenwerkgroep Utrecht & t Gooi Dassenterritorium; het gebied dat de leden van een familiegroep dassen (dassenclan) bestrijken tijdens de foerageertochten vanuit hun burcht(en) en waaruit zij andere dassen weren Het rapport Toetsing van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Leersum aan de bescherming van het leefgebied van de Das (Meles meles)door de Flora-en 2
Verweer Verweerder Voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaats van de Das faunawet, op 5 februari 2014 gepubliceerd door de Stichting Dassenwerkgroep Utrecht & t Gooi Tekst van het verweerschrift van de gemeente Utrechtse Heuvelrug van 14 april 2014 Het college van burgemeester en wethouder van de gemeente Utrechtse Heuvelrug Zie: burcht 3
Het verweer Het volledige verweer is hierna als cursieve en ingesprongen tekst weergegeven. Elke belangrijke stelling die het verweer vermeldt of suggereert, is daarna genummerd weergegeven. Appellanten zijn van mening dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat het plangebied deel uitmaakt van het leefgebied van de das. Volgens appellanten heeft de raad zijn beslissing ten onrechte gebaseerd op de quickscan Flora- en fauna van Laneco. Onze reactie: Uit de quickscan van Laneco blijkt dat het gebied, waar het bedrijventerrein Leersum komt geen essentieel onderdeel is van het foerageergebied van de Das. In het gebied zijn geen sporen van de das aangetroffen. Ook uit het door Stichting Dassenwerkgroep Utrecht (hierna de stichting) opgestelde rapport blijkt dat het gebied slechts potentieel leefgebied is. De das heeft blijkens dit rapport het gebied tot op circa 130 meter genaderd. Dat het plangebied behoort tot het leefgebied van de das is derhalve niet aangetoond. Het rapport van de stichting bevestigt in die zin de constateringen die door Laneco zijn gedaan. Gezien het voorgaande is ons onduidelijk waarom de raad zijn beslissing niet op de door Laneco uitgevoerde quickscan heeft kunnen baseren. Wij gaan ervan uit dat juist het feit dat er geen sporen van de das in het plangebied zijn aangetroffen, ondanks het veelvuldig onderzoek en hoge potentie voor het gebied voor de das (blijkt uit het rapport van de Stichting), juist de conclusie rechtvaardigt dat het gebied geen essentieel onderdeel uitmaakt van het foerageergebied van de das. In dit deel van het verweer stelt of suggereert verweerder dat elk van de onderstaande stellingen juist is: 1. Het plangebied is het gebied dat is omsloten door de grenzen van het bestemmingsplan. 2. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied omdat het erg geschikt is als foerageergebied en het veelvuldig op sporen is onderzocht en erbinnen geen sporen zijn gevonden. 3. Dassen hebben het plangebied niet dichter genaderd dan tot op circa 130 meter. 4. Volgens het toetsingsrapport is het plangebied potentieel leefgebied. 4
Omdat het plangebied onderdeel is van het leefgebied van de Das en dit leefgebied wordt verstoord, is volgens appellanten sprake van overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet en is ontheffing van dit artikel noodzakelijk. Omdat onduidelijk is of een dergelijke ontheffing verkregen kan worden, is het bestemmingsplan volgens appellanten niet uitvoerbaar. Onze reactie: Zoals eerder aangegeven blijkt uit onderzoek dat het plangebied geen essentieel leefgebied is van de das. Ons inziens is er daarom geen sprake van een overtreding van de Flora- en faunawet. Wij merken ook op dat als het wel leefgebied van de Das zou zijn, wij de mening huldigen dat het verdwijnen van dit deel van het leefgebied niet hoeft te leiden tot overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Van een overtreding van dit artikel is blijkens de soortenstandaard van de Das van de Dienst regelingen (productie 2) alleen sprake als het verdwijnen van een deel van het functionele leefgebied betekent dat de voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van de Das hun functie niet meer kunnen vervullen. In dat verband wijzen wij erop dat het gebied grotendeels bestaat uit maïsland en dit soort gebieden behoort tot de minder essentiële delen van het leefgebied van de das. Bovendien zal een deel van het maïsland omgevormd worden tot een groenstrook met bomen en struiken, waar de das het hele jaar voedsel kan vinden. In dit deel van het verweer stelt of suggereert verweerder dat elk van de onderstaande stellingen juist is: 5. Het plangebied is het gebied dat is omsloten door de grenzen van het bestemmingsplan. 6. Volgens appellant is het bestemmingsplan plan niet uitvoerbaar omdat het onduidelijk is of er ontheffing kan worden verkregen van de Flora- en faunawet. 7. Als het plangebied een essentieel foerageergebied zou zijn, dan zou de uitvoering van het bestemmingsplan niet leiden tot nadelige effecten op dat foerageergebied omdat het plangebied grotendeels bestaat uit maïsland en een deel van dat maïsland zal worden omgezet in een groenstrook. 8. Van een overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet is blijkens de Soortenstandaard van de Das van de Dienst regelingen (productie 2) alleen sprake als het verdwijnen van een deel van het functionele leefgebied betekent dat de voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van de Das hun functie niet meer kunnen vervullen. 9. Essentieel foerageergebied dat uit maïsland bestaat, heeft een relatief lage kwaliteit als foerageergebied. 10. Een pas aangelegde groenstrook is minstens even geschikt als foerageergebied, als maïsland van gelijke oppervlakte. 5
Reactie Elke stelling die het verweer vermeldt of suggereert is hieronder genummerd en vet weergegeven. Onder elke stelling is beargumenteerd of het gestelde juist is of onjuist. 1. Het plangebied is het gebied dat is omsloten door de grenzen van het bestemmingsplan. Ook volgens het toetsingsrapport is het plangebied het gebied dat is omsloten door de grenzen van het bestemmingsplan. Het is namelijk logisch en redelijk om het plangebied te omschrijven als het gebied dat is omsloten door de grenzen van het bestemmingsplan. Er moet dus worden aangenomen dat het gestelde juist is. 2. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied omdat het erg geschikt is als foerageergebied en het veelvuldig op sporen is onderzocht en erbinnen geen sporen zijn gevonden. Aantal sporenonderzoeken De natuurtoets 2010 vermeldt niet dat er binnen het plangebied onderzoek is verricht naar sporen. Daarom moet worden aangenomen dat dit voor de natuurtoets niet is verricht. Voor de natuurtoets 2010 is stichtingsmedewerker J. Vink geraadpleegd. Hij heeft nooit onderzoek naar sporen verricht binnen het plangebied. Op 8 november 2012 heeft een stichtingsmedewerker binnen het plangebied gezocht naar haren aan een prikkeldraad en naar sporen in een strook maïsakker van ca. 2 meter breedte, westelijk grenzend aan het prikkeldraad. Het doorzochte oppervlak bedroeg circa 2 X 270 = 540 m 2. Het plangebied beslaat circa 2,7 hectare, dus circa 2,7 x 10000 = 27000 m 2. Daaruit volgt dat toen circa 540 / 27000 = 0,89% van het plangebied is onderzocht op sporen. Dit is minder dan 1% van het plangebied. De quickscan stelt dat op 26 april 2013 eenmalig veldonderzoek is uitgevoerd. Daarover vermeldt de quickscan: Omdat volgens Waarneming.nl wel dassen voorkomen in de Amerongse Bovenpolder en op de Amerongse Berg, is langs en in de bosrand gezocht naar (bij)burchten van deze soort. De afstand van het plangebied tot de bosrand is nergens kleiner dan 100 meter. Daarom moet worden aangenomen dat hierbij evenmin onderzoek naar sporen heeft plaatsgevonden binnen het plangebied. Voorafgaand aan het raadsbesluit is geen ander sporenonderzoek bekend binnen het plangebied. Daarom moet worden aangenomen er voorafgaand aan het raadsbesluit één keer binnen minder dan 1% van het plangebied sporenonderzoek is verricht. Er moet dus worden aangenomen dat er binnen het plangebied niet veelvuldig sporenonderzoek is verricht voorafgaande aan het besluit. Er moet dus worden aangenomen dat het gestelde onjuist is. Trefkans Circa 2/3 van het plangebied bestaat uit weiland. Het toetsingsrapport stelt dat daar erg weinig sporen te verwachten zullen zijn, omdat dassen daar regenwormen vanaf het gras ophappen. Verweerder heeft dit niet bestreden. Het toetsingsrapport stelt tevens dat het prikkeldraad in het 6
plangebied vrijwel overal te hoog hangt om te kunnen worden geraakt door een passerende das en dat de kans daarom erg klein is dat aan het draad dassenharen worden aangetroffen. Verweerder heeft dit niet bestreden. Circa 1/3 van het plangebied bestaat uit maïsland. Het toetsingsrapport stelt dat de trefkans voor sporen klein is (als er na de oogst) geen maïsplanten op een maïsakker staan of als er geen maïskorrels of -kolven uit gemorste oogst op de grond liggen. Verweerder heeft dit niet bestreden. Tijdens het onderzoek op 8 november 2012 was de maïsoogst achter de rug. Bovendien was deze zo grondig verricht, dat er op de akker vrijwel geen kolven of korrels te vinden waren. Daarom was er op die voor dassen weinig voedsel te halen op de maïsakker in de periode van het veldonderzoek. Daarom was ook de kans zeer klein dat er een dassenspoor zou worden aangetroffen in de smalle strook van de maïsakker. Ook om deze reden moet dus worden aangenomen dat het gestelde onjuist is. Maïsland Circa 1/3 van het gebied bestaat uit maïsland. Volgens stelling 9 is maïsland minder geschikt als foerageergebied. Stelling 2 geldt slechts voor gebied dat erg geschikt is als foerageergebied. Als stelling 9 juist is, dan is stelling 2 niet van toepassing is voor circa 1/3 van het plangebied. Ook om deze reden moet dus worden aangenomen dat het gestelde onjuist is. 3. Dassen hebben het plangebied niet dichter genaderd dan tot op circa 130 meter. Het toetsingsrapport stelt dat haarplukken bewijzen dat de Das het plangebied minstens drie keer dichter was genaderd dan tot circa 130 meter. Verweerder heeft dit niet bestreden. Ten onrechte doet verweerder het met zijn stelling voorkomen alsof het toetsingsrapport op grond van deze waarneming concludeert dat dassen het plangebied niet dichter genaderd zijn dan tot op ca. 130 meter. Het toetsingsrapport betoogt juist daarentegen dat deze waarneming, in combinatie met andere bevindingen (zoals de nabijheid van burchten en de kwaliteiten van het plangebied als foerageergebied), aantoont dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de das. Er moet dus worden aangenomen dat het gestelde onjuist is. 4. Volgens het toetsingsrapport is het plangebied potentieel leefgebied. Een potentieel leefgebied is een gebied dat buiten een territorium ligt en waar voor de Das geschikt leefmilieu aanwezig is. Het toetsingsrapport stelt dat moet worden aangenomen dat het plangebied binnen een territorium ligt. Volgens het toetsingsrapport moet dus worden aangenomen dat het plangebied geen potentieel foerageergebied is. Er moet dus worden aangenomen dat het gestelde onjuist is. 5. Het plangebied is het gebied dat is omsloten door de grenzen van het bestemmingsplan. De stelling is gelijk aan stelling 1. Er moet dus worden aangenomen dat het gestelde juist is. 6. Volgens appellant is het bestemmingsplan plan niet uitvoerbaar omdat het onduidelijk is of er ontheffing kan worden verkregen van de Flora- en faunawet. 7
Appellant heeft in punt 14 van haar beroep het volgende gesteld: Op basis van de gegevens waarover de raad beschikte kon hij gezien het voorgaande niet overgaan tot vaststelling van het bestemmingsplan, aangezien het in de vorm waarin het voorlag voor besluitvorming niet uitvoerbaar is zonder overtreding van het verbod neergelegd in artikel 1 van de Flora- en faunawet. Het gestelde is dus onjuist. 7. Als het plangebied een essentieel foerageergebied zou zijn, dan zou de uitvoering van het bestemmingsplan niet leiden tot nadelige effecten op dat foerageergebied omdat het plangebied grotendeels bestaat uit maïsland en een deel van dat maïsland zal worden omgezet in een groenstrook. Het toetsingsrapport stelt dat er nadelige effecten optreden omdat: - Het plangebied voor circa 2/3 bestaat uit weiland dat deels zal worden omgezet in bebouwing en deels in groenstrook - Het plangebied voor 1/3 bestaat uit maïsland dat deels zal worden omgezet in bebouwing. Verweerder heeft dit niet bestreden. Verweerder heeft niet beargumenteerd dat de omzetting van een deel van het maïsland in groenstrook de nadelige effecten van de overige omzettingen volledig teniet doet en evenmin een deskundigenrapport overgelegd dat deze stelling onderbouwt. In het toetsingsrapport is toegelicht welke kwaliteit aan verschillende soorten gebied moet worden toegekend en op de pagina s 23 en 24 is berekend welk verlies aan kwaliteit optreedt in het plangebied door uitvoering van het bestemmingsplan. Het gestelde is dus onjuist. 8. Van een overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet is blijkens de Soortenstandaard van de Das van de Dienst regelingen (productie 2) alleen sprake als het verdwijnen van een deel van het functionele leefgebied betekent dat de voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van de Das hun functie niet meer kunnen vervullen. Paragraaf 2.3 op pagina 20 van de Soortenstandaard van de Das stelt: Overtreding van dit artikel is aan de orde als de burcht waarin de voortplanting plaatsvindt of waar de das rust, vernietigd of aangetast wordt. Er is ook sprake van een overtreding als de functionele leefomgeving van de burcht verslechtert of wordt vernietigd, waardoor de burcht de functie van voortplantingsplaats of vaste rust- en verblijfplaats niet meer kan vervullen. De term verdwijnen komt niet voor in de tekst van de soortenstandaard. Daarnaast heeft verslechteren een andere betekenis dan verdwijnen. Artikel 11 wordt volgens de soortenstandaard dus niet uitsluitend overtreden bij verdwijning van foerageergebied, maar ook bij verslechtering. Als er met een burcht samenvallend foerageergebied verslechtert, dan wordt immers de functionaliteit (ecologische doelmatigheid) van die burcht aangetast. Daarnaast beargumenteert het toetsingsrapport op grond van jurisprudentie van de Raad van State dat artikel 11 wordt overtreden als een ruimtelijke ingreep leidt tot een nadelig effect op essentieel foerageergebied en dat de vereiste mitigerende maatregelen evenredig moeten zijn aan de nadelige effecten. Verweerder heeft dit niet bestreden. 8
Er moet dus worden aangenomen dat de stelling onjuist is. 9. Essentieel foerageergebied dat uit maïsland bestaat, heeft een relatief lage kwaliteit als foerageergebied. Het toetsingsrapport stelt dat maïs circa 20% maïs van het dassendieet beslaat. Verweerder heeft dit niet bestreden. Omdat maïs een groot deel van het dieet beslaat, moet worden aangenomen dat maïsland redelijk (tot goed) foerageergebied vormt, hetgeen ook in het toetsingsrapport uitvoerig is toegelicht Het Goois Natuurreservaat en een grondeigenaar in Leersum hebben binnen territoria met veel weilanden, dus zeer geschikt essentieel foerageergebied, maïsstroken aangelegd om extra voedsel voor een clan beschikbaar te stellen. Dit is een nadere aanwijzing dat maïsland redelijk goed foerageergebied is. Dassen bouwen in de herfst een vetlaag op. Het is aannemelijk dat de grote hoeveelheid maïs in het dieet daaraan sterk bijdraagt. Er moet dus worden aangenomen dat het gestelde onjuist is. 10. Een pas aangelegde groenstrook is als foerageergebied minstens even geschikt is als maïsland van gelijke oppervlakte. Het toetsingsrapport stelt dat een pas aangelegde groenstrook nauwelijks waarde heeft als foerageergebied, in tegenstelling tot maïsland van gelijke oppervlakte. Verweerder heeft dit niet bestreden. Ook een ontwikkelde groenstrook heeft minder kwaliteit als foerageergebied dan een maïsakker van gelijke oppervlakte. Maïsland wordt ten eerste bemest, waardoor de opbrengst (maïskorrels) veel hoger is dan van niet bemeste grond. De aanwezigheid van food patches is daarom sterk gebonden aan landbouwgebieden. Daarnaast bevat één kolf een grote massa aan voedsel. Een das haalt de stengel neer en heeft de kolf dan binnen bereik. De wilde vruchten van een niet bemeste groenstrook liggen her en der verspreid over de grond en worden bovendien door allerlei andere dieren gegeten, zoals vogels. Om een gelijkwaardige hoeveelheid van dergelijke vruchten te eten, is een das veel langer bezig met het (op de geur) zoeken van dit verspreide voedsel. Daarom moet worden aangenomen dat de stelling onjuist is. Slotconclusie Tabel vat de bovenstaande conclusies samen. Daaruit blijkt dat het verweer slechts één stelling vermeldt of suggereert waarvan de juistheid moet worden aangenomen, namelijk dat het plangebied het gebied is dat is omsloten door de grenzen van het bestemmingsplan. Hierover bestaat geen geschil met het toetsingsrapport. Van elke andere stelling moet worden aangenomen dat hij onjuist is. Geen enkele van de argumenten en conclusies uit het toetsingsrapport wordt dus geraakt door het verweer. Beschouwing Geen enkele stelling of suggestie in het verweer is gebaseerd op ecologische argumentatie en er wordt ook nergens naar wetenschappelijke bronnen verwezen, in tegenstelling tot de argumentatie 9
in het toetsingsrapport. Er moet dan ook worden aangenomen dat het niet door een deskundige is opgesteld. Het verweer gaat dan ook voorbij aan het volgende: Het toetsingsrapport stelt dat een territorium geheel uit essentieel foerageergebied bestaat. Binnen een territorium is de totale oppervlakte die jaarlijks door - voor de mens waarneembare - sporen wordt beslagen, doorgaans zeer veel kleiner dan een hectare. Buiten de plekken waar de sporen kunnen worden gevonden, ligt binnen een territorium dan ook tientallen tot honderden hectaren essentieel foerageergebied waar elk spoor ontbreekt. Bovendien vergt het zeer veel tijd om het merendeel van de aanwezige sporen te vinden. In ecologisch onderzoek wordt dan ook vrijwel altijd volstaan met sporenonderzoek op plekken waar de meeste sporen mogen worden verwacht, zoals bosranden of houtwallen die dassen erg vaak gebruiken om zich te verplaatsen. Er wordt dus een steekproef genomen. Het is aannemelijk dat dit óók het geval is geweest in het onderzoek voor de natuurtoets en de quickscan. Ontheffingsbesluiten en jurisprudentie bewijzen dat steekproefsgewijs sporenonderzoek volstaat om de aannemelijke grenzen te bepalen van gebiedsfuncties, zoals essentieel foerageergebied. Daaruit blijkt tevens dat een plangebied als essentieel foerageergebied kan worden beschouwd als daarbinnen geen sporen zijn gevonden. Het volgende voorbeeld illustreert dat de methode aanvaardbaar wordt geacht. Verweerder heeft in de stukken van het bestemmingsplan verwezen naar de geldigheid van de grenzen van dassenleefgebied in het jaar 2009 volgens een provinciale kaart. De provincie heeft de stichtingsmedewerkers J. Vink en A. Meijer geraadpleegd bij het maken van die kaart. De grenzen op deze kaart zijn bepaald op grond van een verhoudingsgewijs veel kleinere steekproef dan in de methode van het toetsingsrapport. Binnen deze grenzen liggen vele honderden hectaren essentieel foerageergebied waarbinnen geen sporen bekend zijn. 10