5 Macro-economische afstemming van loononderhandelingen

Vergelijkbare documenten
Grafiek 1 Verslechtering concurrentiepositie Nederlandse industrie in termen van loonkosten per eenheid produkt (procentuele mutaties)

4 Meer decentralisatie en differentiatie in arbeidsverhoudingen

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Hoofdstuk 14 Conjunctuur

UIT loonruimte en AIQ v1.1

CPB Notitie. Economierapportage maart De wereldeconomie. Datum : 27 maart 2003 Aan : De Minister van Economische Zaken

Datum : 3 juli 2003 Aan : De Minister van Economische Zaken

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Examen HAVO. Economie 1

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Datum : 26 augustus 2003 Onderwerp : Bijzondere aanpassing WML periode 1999 t/m 2002

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkgelegenheid commerciële sector daalt. Minder banen in industrie en zakelijke dienstverlening

CPB Notitie. Economierapportage september De wereldeconomie

2513 AA1XA. De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1A 2513 AA Den Haag

Datum : 2 april 2002 Aan : De Minister van Economische Zaken

UIT De Phillips curve in het kort

CPB Notitie. Bijstelling meerjarencijfers Inleiding. Datum : 3 juli 2003

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Banenverlies tot staan gekomen. Voor het eerst in twee jaar geen banenverlies

Datum : 4 december 2003 Aan : De Minister van Economische Zaken

Arbeidskosten per eenheid product

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

Verwerking wet Verlenging Loondoorbetaling bij Ziekte in CEP 2004

Macro Economische Verkenning 2005

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Inkomen huishoudens gecorrigeerd voor inflatie licht gedaald. Meer inkomen uit vermogen en pensioen

5.1 Wie is er werkloos?

4.1 De collectieve arbeidsovereenkomst

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1 Werkgelegenheid en lonen per uur

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Vooral minder banen in industrie en zakelijke dienstverlening

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Samenvatting UWV Arbeidsmarktprognose Met een doorkijk naar 2018

keer beoordeeld 12 februari 2015

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Regionale economische vooruitzichten

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Eindexamen vwo economie 2014-I

Cao-lonen 2004, de definitieve gegevens

POSITIONPAPER VNO-NCW / MKB-NEDERLAND ten behoeve van het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over de Loonontwikkeling en arbeidsinkomensquote (AIQ)

Loonstarheid: lonen staan minimaal een jaar vastà vertraging à overschotten of tekorten niet meteen weggewerktà gevolg:

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

UIT groei en conjunctuur

5.2 Wie is er werkloos?

Centraal Economisch Plan 2019

Totaalbeeld arbeidsmarkt: werkloosheid in februari 6 procent

Moeten de lonen echt sneller omhoog?

Eindexamen economie 1 vwo I

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Aantal banen in Nederland daalt. Banenverlies bedrijfsleven loopt steeds sterker op

Eindexamen economie 1 vwo 2001-I

Sector in beeld: kostenontwikkelingen 2016 september 2015

CPB Notitie. 1 Inleiding. Datum: 19 september 2017 Betreft: Raming van het bijstandsvolume in MEV 2018

Macro-economische Ontwikkelingen

Position paper VNO-NCW, MKB-Nederland & AWVN over de AIQ en loonontwikkeling

4. Werkloosheid in historisch perspectief

Kortetermijnontwikkeling

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II

Economie. Arbeidsmarkt. Domein markt en domein goede tijden, slechte tijden

Factsheet VNO-NCW: winsten, lonen en collectieve lasten

Beroepsbevolking: het aantal mensen tussen de 15 en 65 jaar, dat meer dan 12 uur per week wil en kan werken.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rollenspel centraal akkoord (2x)

Neimed Krimpbericht. Potentiële beroepsbevolking Limburg MEI 2014

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

CEP-op-maat: de kunststof- en rubberindustrie in Nederland

Sector in beeld: kostenontwikkelingen 2016 juli 2015

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA s-gravenhage

Regionale Arbeidsmarkt Informatie Limburg update juni 2013

EMBARGO TOT DINSDAG 16 SEPTEMBER 2003, UUR

Facts & Figures uitwerking Pensioenakkoord

Examen VWO. Economie 1 (nieuwe stijl)

Gezinnen. Overheid. Bedrijven. Buitenland

CEP 2009 Oorzaken en gevolgen van de kredietcrisis

Persbericht. Huishoudens verliezen koopkracht in Centraal Bureau voor de Statistiek

Samenvatting Economie Hoofdstuk 9 en 10

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Bouwproductie 15 procent lager in komende twee jaar

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Regionale economische vooruitzichten

Praktische opdracht Economie De economische groei in Nederland in jaren-90

6,9. Samenvatting door Larissa 659 woorden 18 januari keer beoordeeld. Samenvatting Economie Werk & Inkomen H1. Actieven en inactieven:

Voorbeeldcasussen workshop DELFI-tool t.b.v. de LWEO Conferentie Auteurs: Íde Kearney en Robert Vermeulen

Cao-lonen 2007, de definitieve gegevens

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5, Arbeidsmarkt

Vraag Antwoord Scores

Samenvatting Economie Conjunctuur en economische beleid

CPB Notitie. 1 Inleiding. Datum: 21 september 2016 Betreft: Raming van het bijstandsvolume in MEV 2017

Werkboek Werk Ver 2. Week Opgaven Bijzonderheden 5 Toetsbespreking 1.1 t/m Dit boekje elke les meenemen! t/m t/m 2.

UIT De Philips curve in het kort

Kwalitatieve gevolgen voor de werkgelegenheid op korte termijn van de tegenbegrotingen

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt

Persconferentie: De Nederlandse conjunctuur in 2008, d.d. 13 februari 2009.

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Transcriptie:

5 Macro-economische afstemming van loononderhandelingen 5.1 Inleiding Thematiek Om de wenselijkheid van impulsen voor verdere decentralisatie en differentiatie te beoordelen, is het zinvol stil te staan bij de stand van zaken rond macro-economische afstemming. Met de afstemming tussen het arbeidsvoorwaardenbeleid en het sociaal-economische beleid van de overheid wordt beoogd evenwichtige economische groei te bevorderen in samenhang met groei van de werkgelegenheid en een goed functionerende arbeidsmarkt 1. Voor een open economie blijft een zekere mate van looncoördinatie en een verantwoorde loonontwikkeling belangrijk. Wat als een verantwoorde loonontwikkeling kan worden beschouwd wordt onder andere bepaald door de economische situatie, de concurrentiepositie en de rendementspositie van ondernemingen 2. Tegen deze achtergronden behandelt deze paragraaf de cao-loonontwikkeling in de afgelopen tien jaar. Algemeen beeld Vastgesteld kan worden dat de cao-loonstijging in 2005 het laagst was sinds twintig jaar. De dalende trend van de cao-lonen is in 2002 begonnen en is vooral na het najaarsakkoord van 2003 versneld. Gezien de forse groeivertraging, die al in 2001 is opgetreden, lijkt dit aan de late kant. Er moet echter worden gewezen op het abrupte en onvoorzien langdurige karakter van de huidige groeivertraging en de uitbundige groei en arbeidsschaarste in de voorafgaande periode, waardoor de lagere groei pas met een vertraging heeft doorgewerkt op de arbeidsmarkt. De arbeidsschaarste op het einde van de jaren negentig heeft ertoe geleid dat bedrijven en vakbonden tegen elkaar opboden waardoor, achteraf gezien, de loonontwikkeling te uitbundig is geweest. Dit werd verder aangewakkerd door een procyclisch overheidsbeleid. Deze uitbundige loonontwikkeling in de hoogconjunctuur heeft bijgedragen aan de langere macro-economische remweg tijdens de groeivertraging. Pas in de loop van 2002 is de ernst van de macro-economische situatie in zijn volle omvang duidelijk geworden en zijn macro-economische vooruitzichten significant bijgesteld. Een specifiek element is de lastenverzwaring welke loonmatiging bemoeilijkte. Daarnaast was en is het vooral de stijging van de pensioenpremies, die ervoor zorgt dat de loonkosten nog steeds sneller stijgen dan de cao-lonen. Mede hierdoor komt de loonmatiging in beperkte mate tot uiting in een verbetering van de concurrentiepositie. Voor de concurrentiepositie tegenover de niet-eurolanden speelt ook de appre- 1 Stichting van de Arbeid (2005) Bijdrage van de Nederlandse sociale partners aan het Nationaal Hervormingsprogramma 2005-2008 in het kader van de Lissabon-strategie, Den Haag, p. 3. 2 Vergelijk: Stichting van de Arbeid (1999) Verklaring van de Stichting van de Arbeid ten behoeve van het Arbeidsvoorwaardenoverleg 2000-2001, Den Haag, punt 3. 51

ciatie van de euro een rol. Opvallend is dat volgens de nieuwste cijfers van het CBS de arbeidsinkomensquote de afgelopen jaren niet is gestegen, in tegenstelling tot wat gebeurde bij vorige groeivertragingen. Al met al lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de macro-economische afstemming van loononderhandelingen beter kan, maar waard is te behouden. Dit zet bepaalde grenzen aan de verdere decentralisatie van loononderhandelingen. Om de concurrentiepositie verder te herstellen blijft een verantwoorde loonontwikkeling van belang. Met het oog op het voorkomen van arbeidsschaarste en looninflatie in een volgende hoogconjunctuur, is een groter arbeidsaanbod noodzakelijk. 5.2 Looncoördinatie 5.2.1 Instituties Een belangrijk instrument voor looncoördinatie zijn de centrale aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid (zie tabel 5.1). De aanbevelingen werken door in de loononderhandelingen in sectoren en bedrijven middels interne coördinatie binnen de betrokken partijen. Van belang daarbij is de vertaling in door vakcentrales vastgelegde maximumlooneisen, die in principe gelden voor alle aangesloten bonden 3. In jaren waarin de Stichting geen aanbevelingen formuleert, stellen de vakcentrales op basis van de te verwachte macro-economische loonruimte, een maximumlooneis voor het cao-overleg. Deze looneis betreft de initiële loonstijging de structurele stijging van de salarisschalen van werknemers. Een aangesloten bond die meer eist dan maximale loonstijging kan in het uiterste geval sancties opgelegd krijgen door uitsluiting van de stakingskassen in geval van conflict met de werkgevers over deze looneis. Deze maximale looneis blijkt mede bepalend te zijn voor het gemiddelde resultaat van de onderhandelingen over het initiële deel van de loononderhandelingen. Eenmalige uitkeringen worden vaak ingezet als ventielen om de coördinatie in stand te houden en de mogelijk verstarrende werking van de centrale looneis of de centrale aanbevelingen van de Stichting tegen te gaan. tabel 5.1 Aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid betreffende de loonontwikkeling (1993-2005) Cao-seizoen Aanbeveling 1994 Ruimte voor initiële loonontwikkeling is uiterst beperkt en soms zelfs nul. 1996-2001 Loonkostenontwikkeling moet verantwoord zijn. 2003 Contractloonstijging niet hoger dan 2,5 procent. Eenmalige, resultaatgerichte uitkeringen blijven mogelijk. 2004-2005 Geen contractloonstijging voor de in 2004 te vernieuwen cao s; een tot nul naderende contractloonstijging in 2005. Wel bestaat er de mogelijkheid om eenmalige resultaat gerichte beloningsvormen overeen te komen. 3 Zie: M. Rojer, L. Harteveld (2002) Doorwerking via actieve looncoördinatie: De maximale looneis van de vakcentrale FNV sinds 1994, BenM 29-4, pp. 191-201. 52

5.2.2 Hoe heeft de looncoördinatie gefunctioneerd? Inleiding Voor de beantwoording van de vraag naar het functioneren van de looncoördinatie wordt de ontwikkeling van de contractlonen eerst bezien in het licht van de economische situatie. Daarna wordt de loonontwikkeling in relatie tot de concurrentiepositie en de winstgevendheid besproken. Tot slot worden enkele conclusies geformuleerd. Contractlonen en economische groei Figuur 5.1 brengt de relatie tussen de contractloonstijging in de marktsector en de groei van het bbp in beeld voor de periode 1996-2006. De groei van de contractlonen blijkt vertraagd te reageren op de economische ontwikkeling. Zo kwam de piek van de contractloonstijging in 2001 drie jaar na de piek in de economische groei in 1998. Het dal van de contractloonstijging in 2005 komt twee jaar na het dal van de economische ontwikkeling in 2003. De loonontwikkeling in de periode 1996-2001 staat vooral onder invloed van de krappe arbeidsmarkt. Daarnaast werd de loonontwikkeling in 2001 opgestuwd door de inflationaire effecten van de btw-verhoging. In 2002 is er ook sprake geweest van prijsopdrijving door de introductie van de euro. Deze effecten kwamen op het moment dat de economische groei scherp inzakte. Na de centrale aanbeveling van de Stichting van de Arbeid in 2003 is er sprake van een duidelijke matiging van de lonen. Bij deze vertraagde reactie speelt ook het abrupte en onvoorzien langdurige karakter van de groeivertraging na 2001 een rol. Zo zijn de groeicijfers in de periode 2001-2003 in de voorspellingen van het CPB en andere instituten aanzienlijk overschat 4. De loonmatiging werd ook bemoeilijkt door de lastenverzwaring die de koopkracht onder druk zette 5. De contractloonstijging in 2005 is sinds 1984 niet meer zo klein geweest (zie figuur 5.2). Voor 2006 wordt weer een hogere stijging van de contractlonen verwacht. 4 Zie: H. Kranendonk, J. Verbruggen (2006) Trefzekerheid van korte-termijnramingen van het CPB voor de jaren 1971-2004, CPB Document 106, Den Haag, pp. 36-37. 5 Vergelijk CPB (2003) Macro-Economische Verkenning 2004, Den Haag, p. 98. 53

figuur 5.1 Procentuele groei contractlonen marktsector en bbp (1996-2006) Bron: CPB Toelichting: cijfers voor 2006 zijn schattingen. figuur 5.2 Cao-loonstijging, 1981-2005 (in %) Bron: CBS 54

Loonontwikkeling en concurrentiepositie Voor de ontwikkeling van de concurrentiepositie zijn naast de contractloonstijging met name van belang: de ontwikkeling van de werkgeverslasten, het incidenteel loon en de arbeidsproductiviteitontwikkeling. De stijging van de loonvoet in de marktsector wordt naast het contractloon bepaald door de ontwikkeling van het incidenteel loon en de sociale lasten van de werkgever. Tabel 5.2 toont de bijdrage van deze componenten aan de ontwikkeling van de loonvoet in de marktsector. Kolom 3 laat zien dat het verschil tussen de ontwikkeling van de loonvoet en de contractlonen tot 1999 vrij gering is. Met andere woorden: in de periode 1996-1999 wordt de ontwikkeling van de loonvoet in de marktsector grotendeel bepaald door de cao-loonstijging. In de periode 2000-2004 loopt dit verschil op. Voor de jaren 2000-2001 is dit voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de incidentele loonontwikkeling 6. In de jaren 2002-2004 speelt ook de stijging van de sociale lasten van werkgevers een rol. Daarbij gaat het met name om de stijging van de pensioenpremies die na 2001 nodig was om de financiële positie van de pensioenfondsen te herstellen na het inzakken van de aandelenkoersen en de lage rentestanden. tabel 5.2 Ontwikkeling componenten loonvoet marktsector, 1996-2006 Loonvoet Marktsector Cao-lonen Verschil Loonvoet- Cao-lonen Incidenteel loon. Sociale lasten werkgever 1996 1,1 1,9-0,8 0,7-1,5 1997 2,3 2,3 0 0,7-0,7 1998 3,9 3,1 0,9 0,5 0,4 1999 3,7 2,9 0,7 0,7 0 2000 5,1 3,2 1,9 1,6 0,3 2001 5,5 4,2 1,3 2,8-1,5 2002 5,5 3,5 2 0,5 1,5 2003 4,3 2,7 1,6 0,8 0,8 2004 3,5 1,5 2 0,9 1,1 2005 1,5 0,8 0,7 0,4 0,3 2006 0,75 1,5-0,75-1 0,25 Bron: CPB. Toelichting: na 2002 zijn de cijfers gereviseerd. Cijfers over 2006 zijn prognoses. Kolom 3 = Kolom 1 - Kolom 2 = Kolom 4 + Kolom 5. Ten opzichte van de overige landen in het eurogebied is de concurrentiepositie al sinds 1998 verslechterd. Dit heeft te maken met de krappe arbeidsmarkt in Nederland, waardoor de contractlonen sterker stegen dan elders in het eurogebied, waar de groei op het einde van de jaren negentig minder uitbundig was. Vanaf het jaar 2000 wordt deze stijging van de contractlonen versterkt door respectievelijk de stijging van het incidenteel 6 De forse stijging van de incidentele loonontwikkeling in 2001 is mede terug te voeren op de zogeheten brutering van de overhevelingstoeslag. Deze heeft tot een stijging van het incidentele loon met 1,7% geleid. Ook de daling van de werkgeverslasten in 2001 is terug te voeren op deze bruteringsoperatie. Zie: CPB (2001) Centraal Economisch Plan 2001, Den Haag, p. 68. 55

loon en van de sociale lasten van werkgevers. Samen met het inzakken van de groei van de arbeidsproductiviteit en een sterke appreciatie van de euro heeft dit bijgedragen aan een forse daling van de prijsconcurrentiepositie. De gematigde loonontwikkeling in de afgelopen jaren leidt samen met een herstel van de productiviteitsgroei tot een zeker herstel van de prijsconcurrentiepositie. Loonontwikkeling en de aiq De arbeidsinkomensquote (aiq) in de marktsector is een graadmeter voor de rentabiliteit van bedrijven. Figuur 5.3 laat zien hoe de aiq zich in de periode 1996-2006 heeft ontwikkeld. Relevant daarbij is dat de cijferreeks een trendbreuk vertoont (zie kader). Door een revisie van de nationale rekeningen in 2005 heeft het CBS met terugwerkende kracht de aiq vanaf 2001 bijgesteld. figuur 5.3 Arbeidsinkomensquote in de marktsector (1996-2006) Bron: CPB Toelichting: Voor het jaar 2001 zijn de oude en de nieuwe cijfers weergegeven. De waarde van de aiq in 2006 is een schatting. In de krappe arbeidsmarkt in de tweede helft van de jaren negentig is de aiq gestegen en is de rentabiliteit onder druk komen te staan. Met name de forse loonstijging in 2001 heeft samen met het inzakken van de productiviteitsgroei als gevolg van een lagere groei van het bbp geleid tot een forse stijging van de aiq. 56

Achtergronden bij het herziene beeld van de aiq De arbeidsinkomensquote blijkt in de periode 2001-2004 een geheel ander verloop te hebben gehad dan tot 2005 in de boeken stond; de arbeidsinkomensquote in de marktsector ligt bovendien op een ander niveau. De MEV 2006 gaat dieper in op de achtergronden en interpretatie van deze aanpassingen: De niveauverlaging van de arbeidsinkomensquote van de marktsector in 2001 komt vooral door de wijziging in de meting van de productie van banken. Voortaan wordt bij lenen en sparen expliciet een vergoeding aan banken voor financiële dienstverlening (FISIM) als afzet van het bankwezen berekend en geboekt. Hierdoor komt het niveau van de arbeidsinkomensquote in 2001 3,8 procentpunt lager uit. Los van FISIM zou dit kengetal na revisie juist 1 procentpunt hoger zijn uitgekomen. Door de revisie en de reguliere bijstellingen is echter niet alleen het niveau van de arbeidsinkomensquote veranderd, maar ook het verloop. Lag vóór revisie de arbeidsinkomensquote in 2004 nog 3 procentpunt hoger dan in 2001, na revisie is sprake van een daling van 0,6 procentpunt. Dit verschil in ontwikkeling kan voor ongeveer 40 procent (1,5 procentpunt) worden toegeschreven aan de ontwikkeling van FISIM. De overige 60 procent komt vrijwel volledig op het conto van de arbeidsproductiviteit in de marktsector, die na revisie in de periode 2001-2004 gecumuleerd met circa 2 procentpunt meer blijkt te zijn gestegen dan eerder door het CBS was geschat. Aan deze hogere productiviteitsgroei ligt vooral een hogere schatting van de productieontwikkeling ten grondslag (1,3 procentpunt), maar ook een lagere schatting van de werkgelegenheidsgroei (0,6 procentpunt) speelt een rol. Bron: CPB (2005) Macro Economische Verkenning 2006, Den Haag, p. 22 De revisie van de nationale rekeningen heeft geleid tot een niveauverlaging van de aiq. Volgens de gereviseerde cijfers heeft de aiq zich na 2001 gestabiliseerd en zal de aiq in 2006 dalen. Tijdens de groeivertraging in het begin van de jaren negentig liep de aiq scherp op. Het CPB concludeert in de MEV 2006 (p. 35): Achteraf lijkt de marktsector zich vrij snel te hebben aangepast aan de verslechtering van de conjunctuur na het jaar 2000. De arbeidsinkomensquote bleef vrij stabiel, de trage productiegroei uitte zich vooral in een stijging van de werkloosheid. Volgens de nieuwe cijfers nam de arbeidsproductiviteit jaarlijks sneller toe dan tot voor kort was geschat. Niettemin is nog altijd sprake van een omvangrijk verlies aan prijsconcurrentiepositie ten opzichte van buitenlandse bedrijven. Deze conclusie over de vrij snelle aanpassing van de marktsector staat in contrast met de conclusie van de OECD in het recente landenrapport over Nederland 7. Volgens de OECD verloopt de aanpassing van de marktsector te traag meer specifiek de aanpassing van de werkgelegenheid aan de productie. Deze conclusie heeft echter niet betrekking op de 7 OECD (2005) Economic Survey of the Netherlands, Parijs. 57

huidige groeivertraging, maar gaat over de ervaring in de afgelopen 35 jaar. Bovendien baseert de OECD zich op de oude cijfers en niet op de gereviseerde cijfers die voor de laatste periode een veel snellere aanpassing van de werkgelegenheid aan de productie laten zien. Conclusie Gedurende het afgelopen decennium hebben de lonen vertraagd gereageerd op de economische situatie. In de krappe arbeidsmarkt op het einde van de negentiger jaren bleek het moeilijk de loonontwikkeling tijdig af te remmen, temeer omdat de loonontwikkeling werd gevoed door inflatoire impulsen zoals de verhoging van de btw. De ernst van de groeivertraging drong pas in 2003 in volle omgang door. Dit heeft ook te maken met het abrupte en onvoorziene langdurige karakter van de groeivertraging. De stijging van de pensioenpremies die nodig was voor het financiële herstel van de pensioenfondsen na de beurskrach heeft de rem op de loonkostenontwikkeling bemoeilijkt. Positief is dat de aiq na 2001 is gestabiliseerd, de stijging van de cao-lonen historisch laag is en dat dit jaar de aiq naar verwachting daalt. De centrale aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid hebben hierin zeker een belangrijk aandeel gehad. Met het oog op het verdere herstel van de concurrentiepositie blijft een verantwoorde loonontwikkeling noodzakelijk. Hoewel de loonontwikkeling gezien de vertragingen dus niet optimaal is geweest, kan niet worden gesproken van een falende looncoördinatie. Het blijft het waard de looncoördinatie te behouden. Wel blijkt het moeilijk om in een krappe arbeidsmarkt de loonontwikkeling in toom te houden. Mede tegen deze achtergrond is het belangrijk om krapte op de arbeidsmarkt te voorkomen en tijdig een groter arbeidsaanbod te mobiliseren. 58