Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam VRAAGSPECIFICATIE voor het ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK ROTTANOVA opsteller: T. Guiran (BOOR) datum: 17 juli 2014 status: DEFINITIEF 1. Inleiding De gemeente Rotterdam benadrukt dat het archeologisch bodemarchief van de locatie RottaNova van groot belang is voor de kennis van de geschiedenis van de stad. Het archeologisch aspect bij het realiseren van het project RottaNova moet daarom zo goed mogelijk worden gegarandeerd. Het archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd door BOOR (opdrachtnemer) in opdracht van Stadsontwikkeling (opdrachtgever). De contractant (Grotemarkt Ontwikkeling B.V.) moet medewerking verlenen aan archeologisch onderzoek en het uitvoeren van archeologisch onderzoek door BOOR mogelijk maken. Daardoor ontstaat er een garantie dat door middel van intensief en gedetailleerd overleg tussen BOOR en de contractant en haar aannemer een gemeenschappelijk Plan Van Aanpak kan worden opgesteld voor het realiseren van de bouwput, waarin voldoende tijd en ruimte is gerealiseerd voor het noodzakelijke archeologisch onderzoek. Cruciaal is de afstemming van de werkzaamheden. Ook is van belang te benadrukken dat de gemeente er van uit gaat dat er met goed maatwerk, waarin ook de afweging van kosten en baten veel is te winnen voor alle partijen. Op dit moment is nog slechts een Voorlopig Ontwerp (26 augustus 2013, bijlage) van de te realiseren bouwput opgesteld. Allerlei cruciale gegevens en randvoorwaarden voor het opstellen van een gedetailleerd plan van aanpak ontbreken nog en kunnen pas worden besproken in een fase van het Definitief Ontwerp (DO) van de bouwput. Uitgangspunt is op dit moment een voor de nieuwbouw noodzakelijke ontgraving binnen een gestempelde damwandput, die reikt tot maximaal 4,05 m NAP aan de zuidkant en 2,25 m NAP aan de noordkant (volgens het voorlopig ontwerp van de bouwput dd 26 augustus 2013, bijlage). 2. Archeologische aspecten voor de opdrachtnemer van de te realiseren bouwput Onderdeel van de opdracht van de Opdrachtnemer met betrekking tot het archeologisch onderzoek zijn de onderstaande aspecten. 2.1 Het archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd op basis van een door het bevoegd gezag gemeente Rotterdam op te stellen Programma Van Eisen. 2.2 Door BOOR wordt in de periode tussen de opdrachtverstrekking en de aanvang van het archeologisch onderzoek een gezamenlijk (samen met contractant en haar aannemer) Plan Van Aanpak opgesteld betreffende de technische voorzieningen en randvoorwaarden, de logistiek en de planning.
Blad: 2/4 2.3 BOOR is verantwoordelijk voor het opstellen van een V&G plan voor alle werkzaamheden die tijdens de periode tot en met het archeologisch onderzoek uitgevoerd worden. 2.4 Voor aanvang van het archeologisch onderzoek moet na het opstellen van het Plan van Aanpak rekening worden gehouden met minimaal 3 maanden voorbereidingstijd. 2.5 In de fase van het opstellen van het Plan Van Aanpak, in samenhang met het definitief ontwerp van de bouwput (DO), wordt ook het Programma Van Eisen opgesteld waardoor het mogelijk is gedetailleerd af te stemmen op de exacte locaties en dieptes van de ontgravingen en de verstoringen die het aanbrengen van heipalen met zich meebrengt. Ook is het daardoor mogelijk de technische (on)mogelijkheden van de te ontwerpen bouwput en het kostenaspect in verhouding met de archeologische belangen in het Programma Van Eisen te betrekken. Ook moet worden aangegeven tot hoe diep er archeologisch onderzoek mogelijk is zonder het aanbrengen van stempels. Het Plan Van Aanpak moet ter acceptatie worden voorgelegd aan het bevoegd gezag gemeente Rotterdam en de opdrachtgever Stadsontwikkeling. 2.6 In het voorlopig ontwerp van de bouwput (d.d. 26 augustus 2013, bijlage) van het voorliggende bouwplan (d.d. 2 augustus 2013) wordt niet het gehele, tot zeer diep liggende, archeologische bodemarchief door de werkzaamheden verstoord; dat blijkt uit reeds door BOOR verrichtte grondboringen. De diepere delen moeten zoveel mogelijk bewaard blijven voor toekomstig onderzoek. Gemeente en contractant zijn overeengekomen dat nieuwe heipalen uitsluitend in de aldaar nader omschreven stramienen worden geplaatst, zodat in de tussenliggende stroken toekomstig onderzoek van de diepere ondergrond mogelijk blijft. De nieuwe heipalen worden aangebracht ná afronding van het archeologisch onderzoek. 2.7 In het voorlopig ontwerp van de bouwput (d.d. 26 augustus 2013, bijlage) is op de bouwputtekening aangegeven dat er 13 stroken van drie meter breed tot 0,75 m beneden de respectievelijke ontgravingsdieptes van de bouwput worden gegraven ten behoeve van de constructie van de dragende balken op de heipalen. Dit geeft een dermate grote versnippering van dit deel van het bodemarchief dat moet worden overwogen de bouwput integraal tot de respectievelijke dieptes van de sleuven voor de balken archeologisch te onderzoeken en dus uit te graven tot de dieptes van respectievelijk 2,25 m NAP en 4,05 m NAP. Dit moet dan ook technisch gezien mogelijk gemaakt worden. 2.8 De contractant of haar aannemer(s) mogen voorafgaand aan het archeologisch onderzoek op de bouwlocatie nadrukkelijk nergens graafwerk verrichten dat dieper reikt dan 0 m NAP. Indien dergelijk diep graafwerk nodig is voor het realiseren van de damwand is overleg met BOOR noodzakelijk. Ter plaatse van de nog aanwezige keldervloer geldt dit voor graafwerk dieper dan de onderzijde van de kelder, dat is op circa 0,70 m NAP.
Blad: 3/4 2.9 De contractant moet voor aanvang van het archeologisch onderzoek voor haar rekening en risico: de damwanden van de bouwput gerealiseerd hebben; de bestaande kelder hebben gesloopt en eronder hebben ontgraven tot 0.70 m NAP; de rest van de bouwput hebben afgegraven tot 0 m NAP; de bouwput zo hebben ontworpen en hebben voorzien van bemalingen, dat het voor BOOR mogelijk is onder droge omstandigheden vlaksgewijs archeologisch onderzoek uit te voeren tot 2,25 m NAP respectievelijk 4,05 m NAP. Plaatselijk en tijdelijk (ter plaatse van nader aan te wijzen profielsleuven) kan het zowel in de 2,05 m NAP zone als in de 4,05 m NAP zone nodig zijn tot maximaal circa 6,5 m NAP, archeologisch onderzoek uit te voeren. In een later stadium moet door de constructeur van de contractant worden aangegeven waar de grenzen liggen voor dit mogelijke onderzoek, ervan uitgaande dat er geen verdere aanpassingen noodzakelijk zijn aan de damwanden dan nodig is voor de 2,05 m NAP respectievelijk de 4,05 m NAP ontgraving en er niet alsnog stempelramen nodig zijn. De bemaling moet door de contractant danwel diens aannemer(s) gedurende de periode van het archeologisch onderzoek onderhouden en beheerd worden; een hekwerk/schutting rondom de bouwput geplaatst hebben, inclusief te openen delen, afgestemd op het uit te voeren archeologisch onderzoek. 2.10 BOOR voert haar werkzaamheden (uitgaande van aaneensluitend, niet gefaseerd onderzoek) uit in een periode van maximaal 17 kalenderweken. Tijdens deze periode is er geen inzet van Contractant of diens aannemer(s) nodig behoudens: dat de contractant ervoor zorgt dat de bemaling tijdens de periode van onderzoek door BOOR naar behoren werkt en onderhouden wordt; dat de contractant eventueel aangebrachte tijdelijke randbalken enz. verwijdert; het coördineren en monitoren dat de werkzaamheden van BOOR niet de kwaliteit van de wanden van de bouwput schaden en er veilig gewerkt wordt; in overleg met BOOR zorg dragen voor opslag of afvoer van vrijgekomen grond uit de bouwkuip. 2.11 De contractant verzorgt alle benodigde vergunningen om het bovenstaande te realiseren. 2.12 Indien blijkt dat er vervuilde grond aanwezig is op het terrein dan dient de contractant zorg te dragen voor de sanering. Deze sanering moet (afhankelijk van plaats en diepte mogelijk plaats vinden onder archeologische begeleiding, waarbij het archeologisch onderzoek leidend is. De extra kosten vanwege deze sanering komen conform algemene voorwaarden voor de aflevering van grond, voor rekening van de gemeente, met uitzondering van eventueel te saneren grond in de oorspronkelijke grondpositie van contractant.
Blad: 4/4 - bijlage: Voorlopig Ontwerp bouwput RottaNova d.d. 26 augustus 2013 ( variant 4++ BOOR)