Regels. Ontwerp Bestemmingsplan Verkochte stroken 2014 Gemeente Someren

Vergelijkbare documenten
Hoofdstuk 1 Inleidende regels 3 Artikel 1 Toepassingsregels 3 Artikel 2 Begrippen 3. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 5 Artikel 3 Wonen 5

het project het projectbesluit Loo, Husselarijstraat 46 in de gemeente Duiven.

Bijlage 1: Bestemmingsplan begrippen, regels en toelichting

Artikel 3 WOONDOELEINDEN (W)

Kom Eersel, eerste herziening, wijziging 6

PROJECTBESLUIT SCHONENBURGSEIND 40

Regels bestemmingsplan "3e herziening van het bestemmingsplan Oud- en Nieuw Krispijn, locatie Laan der VN"

GEMEENTE VLAARDINGEN BESTEMMINGSPLAN. BABBERSPOLDER OOST, 1 e herziening (Deelplannen 7+8)

INHOUDSOPGAVE. HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS 3 Artikel 1 Begrippen 3 Artikel 2 Wijze van meten 5

Regels Grooterkamp-Gorssel Gemeente Lochem

Uitwerkingsplan. Assenrade, fase 2. Gemeente Hattem. Datum: 4 juni 2013 Projectnummer:

Ossenwaard (perceel tussen 3 en 5) - Cothen

wijzigingsplan Dr Bouwdijkstraat

Wijzigingsplan Groenedijk 1 te Ouddorp. Gemeente Goeree-Overflakkee. Planstatus: vastgesteld wijzigingsplan Datum: 27 september 2016

Woonwagenlocatie Muldersweg te Someren

Bestemmingsplan Voetgangersverbinding. Castricum Limmen REGELS

Inhoudsopgave. Heerde Dorp, Brede School Heerde West, 1 e herziening Vastgesteld

Artikel 25 Wonen 25.1 Bestemmingsomschrijving 25.2 Bouwregels

Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg

Inhoudsopgave. Regels. Vaststellingsbesluit 16

BESTEMMINGSPLAN DA COSTASTRAAT 26 VAN DE GEMEENTE VLAARDINGEN PLANREGELS

Transformatorstation Vijfhuizen. Regels

Regels. Kenmerk: R05

Fietspad Melderslo - Broekhuizen (Tracédeel C)

Hoofdstuk 1 Bestemmingsregels 1 Artikel 1 Begrippen 1 Artikel 2 Wijze van meten 5

Bestemmingsplan Meester Heblystraat, Varik Gemeente Neerijnen. Hoofdstuk 1 Inleidende regels 4 Artikel 1 Begrippen 4 Artikel 2 Wijze van meten 7

Regels. Eynderhoof Plan ROS Adviesbureau voor ruimtelijke plannen

Pelgrimsche Hoeve. Kavelgegevens prijs: 325 / m² ex. btw. Fase 3 kavelnummer: 1. 's-hertogenbosch. PRIJS: k.k. ex. btw.

Inhoudsopgave. Hoofdstuk 1 Inleidende regels 1. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 2. Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels 6. Kenmerk: R02

Hoofdstuk 1 Inleidende regels...3. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels...7. Hoofdstuk 3 Algemene regels Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels...

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

PARAPLUBESTEMMINGSPLAN ARCHEOLOGIE - REGELS TOEPASSINGSBEPALINGEN DUBBELBESTEMMINGEN

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen;

Inhoudsopgave. Bestemmingsplan Bestemmingsplan Luttermolenveld, 4e partiële herziening Vastgesteld

Regels. Groene Scheg- Oldenzaalsestraat

pompstation Breehei te Leunen REGELS

Regels Bestemmingsplan Uitbreiding zorgcentrum Dekelhem, Gieten

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

REGELS Ontwerp bestemmingsplan Boomkwekerij nabij Akkerweg 9 Gemeente Utrechtse Heuvelrug

R e g e l s rgl

INHOUDSOPGAVE blz. 1 Artikel 2: Wijze van meten. HOOFDSTUK 2. BESTEMMINGSREGELS 4 Artikel 3: Bedrijf - Nutsbedrijf. 4 Artikel 4: Bedrijf - Opstijgpunt

PARAPLUBESTEMMINGSPLAN ARCHEOLOGIE TOEPASSINGSBEPALINGEN DUBBELBESTEMMINGEN ALGEMENE BEPALINGEN

Hoofdstuk 1 Inleidende regels... 2 Artikel 1 Begrippen... 2 Artikel 2 Wijze van meten... 5

bestemmingsplan "Boomkwekerij nabij Akkerweg 9"

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

Bestemmingsplan Archeologie

Artikel 5 Bedrijventerrein

Oerle 2015, herziening Sint Janstraat

Ontwerpbestemmingsplan Fietspad Riethoven - Walik Gemeente Bergeijk. Hoofdstuk 1 Inleidende regels 3 Artikel 1 Begrippen 3 Artikel 2 Wijze van meten 5

o wonen $ max. hoogte D bouwvlak ~ max. goothoogte 1:",,:i:i::iro"1 tuin ~ waarde - archeologie

Artikel 17 Waarde - Maastrichts Erfgoed

Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' zijn de gronden tevens bestemd voor langzaam verkeersdoeleinden.

REGELS Inhoudsopgave

Inhoudsopgave. ontwerp gemeente Groningen - bestemmingsplan Gasleiding Groningen-Winschoten 2

R e g e l s rgl

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

BELEIDSNOTITIE BIJBEHORENDE BOUWWERKEN 2012

BESTEMMINGSBEPALINGEN

Artikel X Wonen. X.2 Bouwregels

wijzigingsplan Nieuwveenseweg 36a Inhoudsopgave Regels vastgesteld

Regels bestemmingsplan 1e partiele herziening Veersedijk

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

BIJLAGE 2 tekst herziene voorschriften van Westenholte

Voorschriften aan projectbesluit "Hotel/appartementen Burgemeester Keijzerweg"

INHOUDSOPGAVE. HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS 1 Artikel 1 Begrippen 1 Artikel 2 Wijze van meten 3

1 van :15

Ontwerpbestemmingsplan Korfgraaf te Hellouw Gemeente Neerijnen. Hoofdstuk 1 Inleidende regels 3 Artikel 1 Begrippen 3 Artikel 2 Wijze van meten 6

Bestemmingsplan Kinderboerderij, Waspik. Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS 3 Artikel 1 Begrippen 3 Artikel 2 Wijze van meten 6

s-heerenberg, Zeddamseweg 13-19

bestemmingsplan Bestemmingsplan appartementencomplex Bleekstraat te Goor Toelichting 3 Regels 279

Waterfront-Zuid Watersportboulevard. Vastgesteld uitwerkingsplan

uitwerkingsplan uitwerking Luchen fase 2

bebouwingspercentage: een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak van het bouwperceel dat maximaal mag worden bebouwd.

Inhoud van de regels. Hoofdstuk 1 Inleidende regels blz. 3. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 5. Artikel 1 Begrippen 3

Aansluiting A27 en verbindingsweg Groote Haar regels

Bestemmingsplan Luttermolenveld, 1e partiële herziening: Regels

bestemmingsplan Ossehaar, uitwerkingsplan fase B VOORSCHRIFTEN februari

bestemmingsplan Korfgraaf 9 Hellouw Gemeente Neerijnen

Buitengebied, partiële herziening ontsluitingsweg Oude Rijksweg 395 te Rouveen O N T W E R P

Brantjesstraat bestemmingsplan ex artikel 3.1 Wro. Status: vastgesteld. Gemeente Purmerend Ruimtelijk Domein

Regels. (vastgesteld) Thoelaverweg 2 NL.IMRO.0501.Thoelaverweg

Bestemmingsplan Landelijk Gebied 1998, Partiële herziening Nieuwe Schulpweg 18

Broek 6, 8 en 10 te Sevenum Deze standaard is gebaseerd op de Bro (juni 2007) en SVBP2008 (22 februari 2008).

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 1. educatieve instellingen met inbegrip van kinderopvang;

Regels Buitengebied Noord, deelplan Kinholtweg 1 Fluitenberg 2010 NL.IMRO.0118.BP VG02 vastgesteld februari 2011

Planregels uitwerking Schoenmakershoek Oost fase 3 (20 oktober 2015)

Bijlage 2: Bestemmingen

Bestemmingsplan Kom Schore Gemeente Kapelle

waarbij, ter plaatse van de aanduiding karakteristiek, de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd;

Bestemmingsplan Kolbacherf Goudswaard, gemeente Korendijk

Sanatoriumlaan 37, Zeist

Westsingel. Datum 22 juni 2009

Voorthuizerstraat 5(vastgesteld) Regels 3. Hoofdstuk 1 Inleidende regels 4 Artikel 1 Begrippen 4 Artikel 2 Wijze van meten 8

9.2.1 Algemene bouwregels Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

Bestemmingsplan Brede school te Herwijnen Gemeente Lingewaal. Hoofdstuk 1 Inleidende regels 3 Artikel 1 Begrippen 3 Artikel 2 Wijze van meten 6

1.1 plan: het bestemmingsplan "Nibbelinklaan 12 Sinderen: koffieboerderij "Groot-Nibbelink" van de gemeente Oude IJsselstreek; 1.

1. Artikel 12 Horeca. De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor: - print d.d.

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

Transcriptie:

Regels Ontwerp Bestemmingsplan Verkochte stroken 2014 Gemeente Someren Juli 2015

2/43

Inhoudsopgave Regels... 1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels... 5 Artikel 1. Begrippen... 5 Artikel 2. Wijze van meten... 9 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels... 11 Artikel 3. Centrum... 11 3.1 Bestemmingsomschrijving... 11 3.2 Bouwregels... 11 3.3 Nadere eisen... 12 3.4 Afwijken van de bouwregels... 12 3.5 Specifieke gebruiksregels... 13 3.6 Afwijking van de gebruiksregels... 13 Artikel 4. Groen... 14 4.1 Bestemmingsomschrijving... 14 4.2 Wijzigingsbevoegdheid... 14 Artikel 5. Tuin... 15 5.1 Bestemmingsomschrijving... 15 5.2 Bouwregels... 15 Artikel 6. Wonen... 16 6.1 Bestemmingsomschrijving... 16 6.2 Bouwregels... 16 6.3 Nadere eisen... 18 6.4 Afwijken van de bouwregels... 19 6.5 Specifieke gebruiksregels... 19 Artikel 7. Waarde Archeologie 3... 20 7.1 Bestemmingsomschrijving... 20 7.2 Bouwregels... 20 7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden... 21 7.4 Uitzonderingen... 21 7.5 Wijzigingsbevoegdheid... 23 Artikel 8. Waarde Archeologie 4... 24 8.1 Bestemmingsomschrijving... 24 8.2 Bouwregels... 24 8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden... 25 8.4 Wijzigingsbevoegdheid... 26 Artikel 9. Waarde Archeologie 5... 28 9.1 Bestemmingsomschrijving... 28 9.2 Bouwregels... 28 9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden... 29 9.4 Wijzigingsbevoegdheid... 31 Artikel 10. Waarde Ecologie... 32 10.1 Bestemmingsomschrijving... 32 3/43

10.2 Bouwregels... 32 10.3 Afwijken van de bouwregels... 32 10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden... 33 Hoofdstuk 3 Algemene regels... 35 Artikel 11. Anti-dubbeltelregel... 35 Artikel 12. Algemene bouwregels... 35 12.1 Ondergronds bouwen... 35 Artikel 13. Algemene gebruiksregels... 36 13.1 Strijdig gebruik... 36 13.2 Afwijking van de gebruiksregels... 36 13.3 Ondergeschikte functie... 36 Artikel 14. Algemene aanduidingsregels... 37 14.1 geluidzone - industrie... 37 14.2 overige zone - recreatiegebied de Heihorsten... 37 Artikel 15. Algemene afwijkingsregels... 38 Artikel 16. Overige regels... 39 16.1 Bepaling ter algemene bescherming van het plan... 39 16.2 Meerdere vergunningen... 39 16.3 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit... 39 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels... 41 Artikel 17. Overgangrecht... 41 17.1 Overgangsrecht bouwwerken... 41 17.2 Overgangsrecht gebruik... 41 Artikel 18. Slotregel... 41 Bijlage 1... 43 Beeldkwaliteitsplan buitengebied Someren 2011... 43 4/43

Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1. Begrippen In deze regels wordt verstaan onder: plan: het bestemmingsplan Verkochte stroken 2014 met identificatienummer GML-bestand NL.IMRO.0847.BP02014004-OW01 van de gemeente Someren. bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen. aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. aaneengebouwd: bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd. aan-huis-verbonden beroep: het uitoefenen van een beroep, het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied of het uitoefenen van publiekverzorgend ambacht in de vorm van kappers, schoonheidssalons e.d., met dien verstande dat woonfunctie hoofdfunctie blijft. achtergevellijn: de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan. archeologische waarde: de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden). archeologische verwachting: de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten. 5/43

archeologisch onderzoek onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA). bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. bedrijf: inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel en/of nijverheid of soortgelijke activiteiten. bestaande bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning. bestaand gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak. bestemmingsvlak: een op de verbeelding aangegeven vlak, waarbinnen krachtens deze regels bebouwing mag worden gebouwd. bijgebouw: een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. bodem (verstorende) ingreep werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. bouwgrens: de grens van een bouwvlak. 6/43

bouwlaag: een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond, doch met uitzondering van kelders en de onder de kap aanwezige zolder. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. bouwperceelgrens: de grens van een bouwperceel. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond. deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg: een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog. functie: doeleinde ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden, of aangewezen delen daarvan is toegestaan. gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. geschakelde bebouwing: bebouwing bestaande uit een hoofdgebouw dat door een aangebouwd bijgebouw verbonden is met een hoofdgebouw op het aangrenzende perceel en waarvan het hoofdgebouw met één zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens of in de bebouwingslijn is gebouwd. halfvrijstaande bebouwing: bebouwing bestaande uit maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen en waarbij de andere zijde van het hoofdgebouw niet in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd. huishouden: één persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven. 7/43

hoofdfunctie: een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt. hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. mantelzorg: het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak. overkapping: een overdekte open ruimte waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen, dan wel door vrijstaande ondersteuningen en welke niet wordt aangemerkt als een gebouw. peil: a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse; b. overige gebouwen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. projectgebied: gebied waar een (nieuwe) bestemming wordt opgelegd. Omdat het verdrag van Malta en de daarop geënte Wamz van het beschermen in situ (ter plaatse in de bodem) uitgaat, is het zaak voor die delen die vooralsnog niet verstoord worden, een beschermingsregime op te leggen (of te handhaven). Bij een bouwvergunning (of sloopvergunning) wordt alleen dat oppervlak betrokken dat daadwerkelijk verstoord gaat worden. twee-aaneen: twee met de hoofdgebouwen aaneengebouwde woningen. voorgevellijn: de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan. voorgevelrooilijn: a. de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen; b. de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens. vrijstaand: bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de zijdelingse perceelsgrens. woning: een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. 8/43

Artikel 2. Wijze van meten Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend: de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens: de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk. het bebouwd oppervlak van een bouwperceel: de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen. het bebouwingspercentage: het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming. de breedte, diepte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de hart van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwzerk. de diepte van een bodemingreep: de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat of terreinniveau). 9/43

de oppervlakte van een bodemingreep: het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief. 10/43

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Artikel 3. Centrum 3.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond, met uitzondering van supermarkten; b. horeca categorie I, uitsluitend op de begane grond en op de verdieping indien ook begane grond als zodanig in gebruik is; c. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond; d. kantoren; e. publiekverzorgend ambacht en dienstverlening, uitsluitend op de begane grond; f. maatschappelijke voorzieningen; g. wonen; h. parkeervoorzieningen; i. groenvoorzieningen; j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; 3.2 Bouwregels 3.2.1 Algemeen Het toevoegen van woningen is niet toegestaan. 3.2.2 Gebouwen en overkappingen Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen: a. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak; b. Het bouwvlak mag volledig worden gebouwd; c. In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van het gebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen: 1. De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden; 2. De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m; 3. De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw; 4. De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m. d. De voorgevel van een gebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 2 m daar achter; e. De goothoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte (m) ; f. De bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte (m). 11/43

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen: a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen met bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen en vlaggenmasten; b. De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen; c. De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd; d. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m; e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m. 3.3 Nadere eisen a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van gebouwen, overkappingen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel. b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels: 1. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing; 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. 3.4 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in: a. lid 3.2.2 onder e en f voor het toestaan van een grotere goot- en/of bouwhoogte, mits: 1. de goothoogte niet meer bedraagt dan 9 m; 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 14 m; 3. dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving. b. lid 3.2.3 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor de voorgevellijn, mits: 1. dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving; 2. dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie. 12/43

3.5 Specifieke gebruiksregels a. Binnen de bestemming Centrum is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn: 1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m²; 2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken; 3. Detailhandel is niet toegestaan; 4. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner. b. Binnen de bestemming 'Centrum' mogen woningen ook worden bewoond door maximaal 4 arbeidsmigranten; c. Binnen de bestemming Centrum gelden de volgende parkeernormen: 1. Voor detailhandelsvestigingen 2,3 parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak; 2. Voor kantoren en dienstverlenende bedrijven 2 parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak; 3. Voor woningen 1,5 parkeerplaatsen per woning, waarvan 1 op eigen terrein. 3.6 Afwijking van de gebruiksregels Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van: a. het maximum aantal arbeidsmigranten dat in een woning woont, zoals bepaald in 3.5 onder b, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: 1. Het maximum aantal huisvestingsplaatsen in een woning mag niet meer bedragen dan 10; 2. Het woonoppervlak per huisvestingsplaats mag niet minder bedragen dan 12 m²; 3. Het slaapvertrek per huisvestingsplaats mag niet minder bedragen dan 6 m²; 4. Aan gezamenlijke voorzieningen dient minimaal aanwezig te zijn: een volwaardige keuken per 8 huisvestingsplaatsen; een douche-/badruimte per 4 huisvestingsplaatsen; een toiletruimte per 4 huisvestingsplaatsen; met dien verstande dat naar boven dient te worden afgerond. 5. Op eigen terrein dient minimaal 1 parkeerplaats per 3 huisvestingsplaatsen aanwezig te zijn, met dien verstande dat naar boven dient te worden afgerond. 13/43

Artikel 4. Groen 4.1 Bestemmingsomschrijving De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groenvoorzieningen; b. bermen en beplantingen; c. speelvoorzieningen; d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; e. voorzieningen voor langzaam verkeer; f. parkeervoorzieningen; g. nutsvoorzieningen; h. voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen; i. inritten; 4.2 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen en de bestemming Groen te wijzigen in de bestemming Wonen al dan niet voorzien van de aanduiding bijgebouwen, indien betreffende gronden worden verkocht ter vergroting van een aangrenzend woonperceel, met inachtneming van de volgende voorwaarden: a. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad; b. De karakteristiek van de openbare ruimte mag niet onevenredig worden aangetast. 14/43

Artikel 5. Tuin 5.1 Bestemmingsomschrijving 5.1.1 Algemeen De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen (voortuin en/of open erf) behorende bij op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen. 5.2 Bouwregels 5.2.1 Algemeen Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: a. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m1 mag bedragen; b. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 16.3. 15/43

Artikel 6. Wonen 6.1 Bestemmingsomschrijving De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. woondoeleinden; b. aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij woondoeleinden; c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen. 6.2 Bouwregels 6.2.1 Algemeen a. Voor het bouwen van woningen en bijbehorende aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel/de standplaats niet meer mag bedragen dan: 1. vrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen: voor een bouwperceel met een oppervlakte tot en met 500 m²: 50%; voor een bouwperceel met een oppervlakte groter dan 500 m²: 50% van 500 m² vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gronden meer dan 500 m²; 2. twee-aaneen gebouwde woningen: 60%; 3. aaneengebouwde woningen: 70%. 4. rug-aan-rug woningen: 70% 6.2.2 Hoofdgebouwen Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen: a. Ter plaatse van de aanduiding: 1. vrijstaand ; 2. 'twee-aaneen ; 3. 'aaneengebouwd. 4. specifieke bouwaanduiding- rug-aan-rug ; dient het aangegeven bebouwingstype te worden aangehouden. b. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak; c. Het toevoegen van woningen is niet toegestaan; d. De voorgevel van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter; e. De breedte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder i, en behoudens de uitzondering als omschreven f. Indien de bestaande breedte van een hoofdgebouw meer bedraagt dan 10 m, dan betreft de bestaande breedte de maximale breedte van het hoofdgebouw; f. Een vrijstaande woning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder e geregelde maximum breedte van 10 m wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijde met 0,5 m wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder i; g. De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte (m) ; h. De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte (m) ; i. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag ter plaatse van de aanduiding: 1. vrijstaand aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m; 16/43

2. twee-aaneen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m; 3. aaneengebouwd bij eindwoningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m. Indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de toegestane afstand, dan bedraagt de bestaande afstand de minimaal aan te houden afstand tot de zijdelingse perceelsgrens; j. Hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 30 en maximaal 60. 6.2.3 Aanbouwen en bijgebouwen Binnen de bestemming Wonen mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen: a. Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd; b. Aanbouwen mogen uitsluitend aan de achterzijde van een woning worden gebouwd; c. Aanbouwen aan de achtergevel van een vrijstaande woning worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen: 1. De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd; 2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m; 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m; 4. De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen. d. Aanbouwen aan de achtergevel van een twee-aaneen gebouwde woning en een aaneengebouwde woning mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen: 1. De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd; 2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m; 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m; 4. De gezamenlijke diepte van het hoofdgebouw en de aanbouw mag niet meer bedragen dan 16 m; 5. De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen. e. Bijgebouwen bij woningen mogen worden gebouwd achter de achtergevellijn en naast het hoofdgebouw op een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw met inachtneming van de volgende bepalingen: 1. Het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op bouwpercelen: - kleiner dan 500 m² mag niet meer bedragen dan 50 m²; - van 500 m² tot en met 1.000 m² mag niet meer bedragen dan 60 m²; - van 1.000 m² tot en met 2.000 m 2 mag niet meer bedragen dan 75 m²; - groter dan 2.000 m 2 mag niet meer bedragen dan 100 m 2 ; 2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m; 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte (m) ; 4. Bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één zijde naast het hoofdgebouw bijgebouwen worden gebouwd. Indien aan één zijde van het hoofdgebouw al een overkapping aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een bijgebouw naast de woning worden gerealiseerd; 5. Het bebouwingspercentage zoals bedoeld in 6.2.1 mag niet worden overschreden; 17/43

f. In afwijking van het bepaalde onder d mogen bijgebouwen en overkappingen bij rug-aanrugwoningen voor de voorgevel worden gebouwd; g. In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, welke aan de volgende kenmerken voldoen: 1. De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden; 2. De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m; 3 De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw; 4 De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de straat mag niet minder bedragen dan 2 m. 6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m; b. De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd; c. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m; d. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen ter plaatse van de aanduiding bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 2 m; e. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m; f. Overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn. 6.2.5 Overkappingen Overkappingen mogen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden: a. De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden; b. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m²; c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m; d. Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief aanbouwen) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 m en een bouwhoogte van maximaal 3 m; e. Bij vrijstaande woningen mag slechts aan één zijde, naast het hoofdgebouw, een overkapping worden gebouwd. Indien aan één zijde al een bijgebouw aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een overkapping naast de woning worden gerealiseerd. 6.3 Nadere eisen a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van inen uitritten en het parkeren op het bouwperceel; b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels: 18/43

1. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing; 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. 6.4 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van: a. het bepaalde in lid 6.2.2 onder d om een situering van hoofdgebouwen op een grotere afstand achter de voorgevelrooilijn toe te staan, mits de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast; b. Het bepaalde in lid 6.2.5 onder d voor het toestaan van een hogere terrein- en erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, buiten de aanduiding bijgebouwen, mits: 1. de terrein- en erfafscheiding wordt opgericht op het zijerf dat naar de weg of openbaar groen is gericht; 2. de bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding maximaal 2 m bedraagt; 3. indien grenzend aan het zijerf van derden, de terrein- en erfafscheiding minimaal 2 m voor de hoek eindigt of voldoende terugspringt; 4. de terrein- en erfafscheiding niet verder dan halverwege de woning (gemeten vanaf de achterzijde) wordt gebouwd; 5. te terrein- en erfafscheiding is afgestemd op het hoofdgebouw, zowel qua materiaal als vormgeving; 6. de terrein- en erfafscheiding bij voorkeur wordt uitgevoerd in baksteen, eventueel gecombineerd met houten elementen. Geheel hout is enkel bij een lengte tot 5 m acceptabel; 7. bij een lengte groter dan 5 m geleding wordt toegepast in hoogte, diepte en/of materiaal; 8. bij een lengte groter dan 10 m onderbrekingen worden aangebracht van minimaal 2 m breed of de terrein- en erfafscheiding terugspringt met ten minste 1 m. 6.5 Specifieke gebruiksregels a. Binnen de bestemming Wonen is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn: 1. De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of een aangebouwd bijgebouw; 2. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m²; 3. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken; 4. Detailhandel is niet toegestaan; 5. De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner. 19/43

Artikel 7. Waarde Archeologie 3 7.1 Bestemmingsomschrijving De voor Waarde Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. 7.2 Bouwregels 7.2.1 Omgevingsvergunning a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden. b. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat: 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad; 2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften. 7.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen a. In de situatie als bedoeld in 7.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen; 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties. b. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. 20/43

7.2.3 Uitzonderingen Het bepaalde in de leden 7.2.1 en 7.2.2 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op: a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; b. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m 2 ; c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter. 7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 7.3.1 Werken en werkzaamheden Het is verboden om op of in de voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren: a. Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage; b. Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd; c. Het ophogen en egaliseren van gronden; d. Het verlagen van het waterpeil; e. Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem; f. Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren; g. Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt; h. Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling; i. Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen; j. Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt; k. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen. 7.3.2 Uitzonderingen Het verbod als bedoeld in lid 7.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken: a. maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 7.3.1 sub b, g of h ; b. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m 2 ; 21/43

c. ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige; d. het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen; e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of; f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning. 7.3.3 Rapport en toelaatbaarheid a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.3.1, die betrekking heeft op de voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord; b. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 7.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige. c. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat: 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad; 2. schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften. 7.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden a. In de situatie als bedoeld in lid 7.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen; 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. b. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken. 22/43

7.4 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor Waarde Archeologie 3 aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien: a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden; b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet. 23/43

Artikel 8. Waarde Archeologie 4 8.1 Bestemmingsomschrijving De voor Waarde Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond te verwachten archeologische waarden. 8.2 Bouwregels 8.2.1 Omgevingsvergunning a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden. b. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat: 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad; 2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften. 8.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen a. In de situatie als bedoeld in 8.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen; 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties. b. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. 24/43

8.2.3 Uitzonderingen Het bepaalde in de leden 8.2.1 en 8.2.2 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op: a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; b. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m2; c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter. 8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 8.3.1 Werken en werkzaamheden Het is verboden om op of in de voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren: a. Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage; b. Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd; c. Het ophogen en egaliseren van gronden; d. Het verlagen van het waterpeil; e. Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem; f. Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren; g. Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt; h. Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling; i. Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen; j. Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt; k. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen. 8.3.2 Uitzonderingen Het verbod als bedoeld in lid 8.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken: a. maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 8.3.1 sub b, g of h; b. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m2; 25/43

c. ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige; d. het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen; e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of; f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning. 8.3.3 Rapport en toelaatbaarheid a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1, die betrekking heeft op de voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord. b. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 8.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige. c. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat: 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad; 2. schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften. 8.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden a. In de situatie als bedoeld in lid 8.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen; 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. b. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken. 8.4 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor Waarde Archeologie 4 aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en 26/43

veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien: a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden; b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet. 27/43

Artikel 9. Waarde Archeologie 5 9.1 Bestemmingsomschrijving De voor Waarde Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond te verwachten archeologische waarden. 9.2 Bouwregels 9.2.1 Omgevingsvergunning a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden. b. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat: 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad; 2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften. 9.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen a. In de situatie als bedoeld in 9.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen; 3. verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties. b. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. 28/43

9.2.3 Uitzonderingen a. Het bepaalde in de leden 9.2.1 en 9.2.2 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op: b. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; c. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2; d. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of e. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter. 9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 9.3.1 Werken en werkzaamheden Het is verboden om op of in de voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren: a. Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage; b. Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd; c. Het ophogen en egaliseren van gronden; d. Het verlagen van het waterpeil; e. Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem; f. Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren; g. Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt; h. Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling; i. Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen; j. Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt; k. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen. 9.3.2 Uitzonderingen Het verbod als bedoeld in lid 9.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken: a. maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 9.3.1 sub b, g of h ; 29/43