Handleiding. Dag in Dag uit. Kopieerrecht voor één groep



Vergelijkbare documenten
Woordenkennis In Huis. Kaartenparen om het oefenen en het versterken van de woordenschat zowel receptief alsook productief. Bestelnummer

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Spekkoek. Op de terugweg praat zijn oma de hele tijd. Ze is blij omdat Igor maandag mag komen werken.

hebben verzorgde tanden An Melis

Jino Tandplak stelt voor Henrie de bacterie en de glijbaan. Voor meer info kijk op kleinejino.wordpress.com

Hoe gaat het in groep 1/2 b

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Ik heb een nieuw horloge, zegt papa. Kijk.

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

AMIGA4LIFE. Hooggevoelig, wat is dat? T VLAARDINGEN

Vragen bij het prentenboek 'De tovenaar die vergat te toveren'

Kinderdagverblijf programma Dit ben ik

Weekprogramma: 1 jaar Zichzelf in de spiegel bekijken en gezichtsuitdrukkingen nadoen

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

De allerliefste oppas

Papa en mama hebben ruzie. Ton en Toya vinden dat niet leuk. Papa wil graag dat Ton en Toya bij hem op bezoek komen, maar van mama mag dat niet.

Onderbouw. Lesideeën bij de actie "wandelen voor water"

Les 1 Vragen stellen Leestekst: De tandarts

2 Ik en autisme VOORBEELDPAGINA S

- je kan me wat - module 2. docere delectare movere. tekeningen -

Inhoud. Mijn leven. zo hoort het

Wat ga je doen? Wat zet je klaar? Wie doet er mee en waar? Hoe zit het in elkaar?

Het droogbed boek Werkboek bij de droogbedtraining in het ziekenhuis.

Zwart = tekst van verhaal Rood = de vragen die de voorlezer tussendoor stelt Blauw = de antwoorden die de kinderen kunnen geven

Lesideeën groep 1 en 2

Iedereen poetst z n tanden. Maar hoe weet je of je het goed doet? Dat gaan we straks als eerste testen.

ze terug in de la. Dan haalt ze de pannen van het fornuis en zet ze op de onderzetters. Thomas vouwt zijn handen en doet zijn ogen dicht.

Toelichting PowerPoint groep 1 & 2

tekst bij de volgende plaat:

Het houden van een spreekbeurt

Afval Anne en de Sorteerbrigade

Pasen met peuters en kleuters. Jojo is weg

GAVE Kerk: werkblad Bijbelklassen en Spoorzoekers

Algemene instructies voor de strategie: Vragen stellen. Introductiefase bij de eerste les:

Appeltje en Eitje Een postpakket uit Spanje

Charles den Tex VERDWIJNING

Tips voor Taal Hoe stimuleer je de taalontwikkeling van je kind?

Het zindelijkheidstraining beleid is van toepassing op alle medewerkers in loondienst.

Educatief materiaal bij de voorstelling Buurman en Buurvrouw, groep 1 en 2

Jino Tandplak stelt voor Henrie de bacterie en de glijbaan. Voor meer info kijk op kleinejino.wordpress.com

Niet eerlijk. Kyara Blaak

Lotte is er erg blij mee. Ik wilde altijd al een huisdier voor mezelf, zegt ze tegen opa. En nu heb ik er opeens een heleboel.

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema.

Huiswerk Spreekbeurten Werkstukken

POETS JE PEUTER! Tips en tools om de tandjes van je dwarse peuter schoon te houden

Les 3 Vragenstellen Leestekst: De inbreker. 1. "Vandaag gaan we voor de derde keer een tekst lezen en daarbij vragen maken."

LESBRIEF. Karel is jarig. Samenvatting: De begrippen zijn: Wij maken kinderdromen waar

LESBRIEF. Karel is jarig. Samenvatting: De begrippen zijn: Wij maken kinderdromen waar

Hoe doe je het, Piet?

Weekprogramma: 3+ Voorstellen aan puk (naam leeftijd, gezinssamenstelling)

E T S O P E Beertje Anders N

Ik help je wel. illustraties Karlijn Scholten verhaal Isabelle de Ridder

Adam en Eva eten van de boom

1. Joris. Voor haar huis remt Roos. Ik ben er. De gordijnen beneden zijn weer dicht.

Lesdoelen: Werkvormen: Benodigdheden: Prentenboeken: Les 10: Hoe zeg ik nee. Lesoverzicht. Basis

10 tips om je partner zo goed mogelijk te ondersteunen.

Huisregels. voor. kinderen

Les 1 Voorspellen Leestekst: De nieuwe computer. Introductiefase: 2. Vraag: "Kan iemand mij vertellen wat voorspellen betekent?"

Een meneer heeft veel ballonnen. Hij roept: Kinderen, kom erbij! Mijn ballonnen die zijn gratis. Wie wil een ballon van mij?

Lesbrief Hygiene op het werk

HANDIG ALS EEN HOND DREIGT

Het Groot en Bijzonder Verdriet Doe Boek

Micha kijkt Ruben aan. Hij trekt een gek gezicht. Micha houdt niet van puzzelen, want de puzzels die oma maakt, zijn altijd heel erg moeilijk.

Miauw! Miauw!

Poekie is verdrietig. Want zijn papa en mama gaan scheiden. Geschreven door. Mariska van der Made. Illustraties van. Dick Rink

De leerlingen: leren en ervaren dat mensen niet zonder water kunnen leven. zien waar water voor wordt gebruikt.

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

O, antwoordde ik. Verder zei ik niets. Ik ging vlug de keuken weer uit en zonder eten naar school.

Help, mijn papa en mama gaan scheiden!

Tijdens de video- hometraining worden verschillende begrippen gebruikt. In de bijlage geven we een korte omschrijving van deze begrippen.

Theorieboek. leeftijd, dezelfde hobby, of ze houden van hetzelfde. Een vriend heeft iets voor je over,

slaap veilig slaap lekker

Inhoud 1. Het gebit 2. De eerste tanden 3. Wisselen 4. Een nieuw gebit 5. Zorg voor je gebit 6. De tandarts 7. Een gaatje 8. Zoet 9.

Zindelijk worden. De hele dag droog blijven. Positief opvoeden Drenthe

Symposium Autisme door Steven Degrieck OlmenEs 13 sept 2018

MAMA MIA! FLYNN IS AL GROOT. * 1. Flynn en zijn broers Gil en Kato Dit is Flynn. Hij is vier jaar.

Drink maar, schat. Ze gaat tegenover me zitten, een frons in haar voorhoofd. Liefje, zeg eens iets. Waar is Sander? Die slaapt nog, ik ben daarnet

Ik ben de voet, en ik loop heel goed.

Huisregels. voor. kinderen

Knabbel en Babbeltijd.

TAAL IS LEUK. Adviezen om de taalontwikkeling te stimuleren

Dino en het ei. Duur activiteit: 30 minuten Lesdoelen: De kleuters: kunnen een prent linken aan een tekst; kunnen het verhaal navertellen.

13. MICROBEWEGINGEN VOOR IN DE BADKAMER

Dan komt Pat op het bed terecht. Maar het gaat niet helemaal goed. Ho, buur, roept Pat, dit gaat mis!

Julian krijgt een bril

Er zijn enkele dingen waar u als ouder al op kunt letten in de uitspraak van uw kind:

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 1 Het huis

Laura heeft een blaasontsteking

Het thema van deze les is Gezondheid. Dit is Les 1 Beginners. Een afspraak maken

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA

Tandenpoetsen met kinderen

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

NAAM. Uil kijkt in een boek. Het is een boek over dieren. Er staan plaatjes in. Van elk dier één. Uil ziet een leeuw. En een pauw. En een bever.

Thema Wat zie ik? Wat hoor ik? Wat voel ik? (Zintuigen) Week 1 : Het gezicht

Ik hoop dat U veel plezier beleeft in het samen praten met uw kind.

Kern 3: doos-poes-koek-ijs

De bruiloft van Simson

Stil blijft Lisa bij de deur staan. Ook de man staat stil. Ze kijken elkaar aan.

Transcriptie:

-P ub lis Dag in Dag uit he r Handleiding Kopieerrecht voor één groep K2 K Met het kopen van de bijgaande kopieerbladen wordt het kopieerrecht voor persoonlijk gebruik (voor één groep) verkregen. Elke verdere verveelvoudiging zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgeverij is verboden. Alle rechten voorbehouden. Deze uitgave alsook aparte delen ervan zijn door de auteurswet beschermd. Elk gebruik in anderen als de wettelijk toegelaten gevallen is zonder vooraf schriftelijke toestemming van de uitgeverij niet toegestaan. Bestelnummer: 163031 2010 K2-Verlag, CH-8207 Schaffhausen, eerste oplage Kopieerbladen A4, lesmateriaal en werkopdrachten

Dag in Dag uit Woord vooraf Geachte lezer, Dit programma is speciaal geschreven voor kinderen uit de groepen 1 en 2 van het basisonderwijs. De plaatjesreeksen zijn ook in de groepen 1 t/m 8 te gebruiken en nodigen het kind uit om te praten, verhalen te vertellen en/of op te schrijven. he r De opdrachten kunnen klassikaal gebruikt worden, maar zijn vooral geschikt voor individuele begeleiding of in een groepje van drie tot zes kinderen. Uitval op specifieke taalaspecten, bijvoorbeeld passieve woordenschat, kan geïsoleerd geoefend worden. Een logopedist beschikt over instrumenten om deelaspecten van de taal te onderzoeken en kan u helpen bij het definiëren van de specifieke problemen. Overzicht plaatjesreeksen Verhaal 2: Naar de WC -P Verhaal 3: Tanden poetsen ub Verhaal 1: Opstaan lis Wij hopen dat u met dit programma een handvat heeft om kinderen extra talig te ondersteunen. Verhaal 4: Douchen K2 Verhaal 5: Aankleden Verhaal 6: Naar bed gaan Dag in Dag uit 2

Dag in Dag uit Inhoud Het programma is bedoeld voor kinderen uit groep 1 en groep 2 en/of kinderen met een taalontwikkelingsleeftijd van ongeveer 4 6 jaar. Dit programma bestaat uit een box met 36 plaatjes die horen bij zes verhalen en een geschreven programma. Dit taalprogramma bestaat uit opdrachten die verschillende taalaspecten bevragen. De verhalen en opdrachten kunnen willekeurig en geïsoleerd aangeboden worden. In onderstaande tabel worden de verschillende onderdelen van het programma weergegeven. Reeksen Verhalen 1. Opstaan a. Kort verhaal, eenvoudige structuur 2. Naar de WC b. Lang verhaal, eenvoudige structuur 3. Tanden poetsen c. Kort verhaal, complexe structuur 4. Douchen 5. Aankleden 6. Naar bed gaan Opdrachten* (Morfo)syntaxis Semantiek Pragmatiek Receptief Productief Receptief Productief Receptief Productief 1. Goed/fout 3. Aanvulzinnen 5. Woordenschat 5. Woordenschat 7.Taal-denkvragen 7.Taal-denkvragen vragen 2. Auditief 4. Zinnen maken 6. Woordraadsels geheugen voor zinnen *voor verklaring van gebruikte terminologie zie verklarende woordenlijst Reeksen Het programma bestaat uit 6 logische plaatjesreeksen, ieder bestaande uit 6 afbeeldingen. De plaatjesreeksen sluiten aan bij thema s passend bij de belevingswereld van jonge kinderen. Verhalen Bij elke plaatjesreeks kan een keuze worden gemaakt uit drie verschillende verhalen. Hieronder worden de kenmerken van de verschillende verhalen beschreven. a. Kort verhaal met een eenvoudige structuur Het korte verhaal bestaat uit drie zinnen per plaatje en kenmerkt zich door een eenvoudige zinsopbouw, woordkeuze en morfologie. b. Lang verhaal met eenvoudige structuur Het lange verhaal bestaat uit zes of zeven zinnen per plaatje en kenmerkt zich door een eenvoudige zinsopbouw, woordkeuze en morfologie. Het aantal korte zinsconstructies is in vergelijking met verhaal a toegenomen zodat meer semantische informatie wordt gegeven. Dag in Dag uit 3

c. Kort verhaal met complexe structuur Het korte verhaal bestaat uit drie zinnen per plaatje en kenmerkt zich door een complexe(re) zinsstructuur (bijvoorbeeld het gebruik van samengestelde zinsconstructies), woordkeuze en morfologie (bijvoorbeeld voltooid deelwoord of verledentijdsvorm). Opdrachten Bij elke plaatjesreeks horen zeven opdrachten waarin verschillende taalaspecten aandacht krijgen. Bij elke opdracht is een instructie beschreven. Hieronder volgt een beschrijving van doel en middel van de opdrachten. Goed/fout vragen De vragen bestaan uit zes makkelijke en zes moeilijke uitspraken die beoordeeld moeten worden met goed of fout. De vragen in de makkelijke variant zijn syntactisch en/of semantisch eenvoudiger dan de moeilijke variant. Doel: stimuleren zins- en tekstbegrip Middel: verhalen a t/m c en eventueel de plaatjesreeks Auditief geheugen voor zinnen Deze taak bestaat uit het voorlezen van zinnen uit één van de drie verhalen die horen bij een willekeurig gekozen plaatje. Het kind wijst het bedoelde plaatje aan. Hierbij wordt het auditief geheugen geoefend. Sommige kinderen begrijpen taal beter wanneer beperkte auditieve informatie, dus slechts één of enkele zinnen (verhaal a of b), wordt aangeboden. Anderen hebben veel auditieve informatie (meerdere semantische cues) nodig om het bedoelde plaatje te kunnen aanwijzen. Doel: oefenen van auditief geheugen voor zinnen Middel: verhalen a t/m c en de plaatjesreeks Aanvulzinnen De opdracht bestaat uit zes zinnen die moeten worden aangevuld. Bij elk plaatje van de reeks hoort één zin. De spontane uitingen van het kind kunnen worden genoteerd, zodat bij herhaling van de opdracht vorderingen kunnen worden opgemerkt. Doel: stimuleren van de zinsproductie en het uitlokken van het gebruik van morfologische variatie met betrekking tot werkwoordsvormen Middel: aanvulzinnen en plaatjesreeks Zinnen maken Bij deze opdracht vertelt het kind bij elk plaatje wat het ziet. De spontane uitingen van het kind kunnen worden genoteerd, zodat bij herhaling van de opdracht vorderingen kunnen worden opgemerkt. Doel: stimuleren van de spontane zinsproductie Middel: plaatjesreeks Dag in Dag uit Dag in Dag uit 4

Woordenschat De woordenschattaak bestaat uit twee woordenlijsten. Een lijst met tien frequente en één met tien minder frequente woorden. De lijst met frequente woorden is gebaseerd op verhaal a of b; de lijst met minder frequente woorden hoort bij verhaal c. Elke lijst bestaat uit een aantal zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en bijwoorden. Vraag het kind het doelwoord duidelijk te maken middels: aanwijzen (concrete woorden), uitbeelden (bv. abstracte woorden) en/of omschrijven. Doel: vergroten /uitbreiden van de woordenschat Middel: plaatjesreeks en de woordenlijsten Woordraadsels De woordraadsels bestaan uit vijf items over woorden uit de frequente woordenlijst en vijf items over woorden uit de minder frequente woordenlijst. Het kind raadt het doelwoord. Doel: woordvinding Middel: woordraadsels Taaldenkvragen Deze taak bestaat uit zes vragen per plaatje oplopend in moeilijkheid. Vraag 1 t/m 3 behoren tot de makkelijke variant; vraag 4 t/m 6 tot de moeilijke variant. De vragen van de makkelijke variant beperken zich voornamelijk tot concrete informatie zichtbaar op de plaatjes. De vragen van de moeilijke variant betreffen aspecten die niet direct zichtbaar zijn op de plaatjes en stimuleren tot beredeneren. Gebruik de vragen om tot een gesprek te komen, waarin de beurt van luisteraar en spreker wordt afgewisseld. Het is belangrijker om het gesprek gaande te houden dan de vragen één voor één te bespreken. Doel: stimuleren van het taalbegrip en de taalproductie Middel: plaatjesreeks en taaldenkvragen Dag in Dag uit Dag in Dag uit 5

Dag in Dag uit Verklarende woordenlijst Expressief: Morfosyntaxis: Pragmatiek: Receptief: Semantiek: Woordenlijst Frequente woorden: Minder frequente woorden: productie begrip van woordvolgorde en vormverandering in woorden en productie van zinnen en toepassing van vervoegingen en verbuigingen. het enerzijds begrijpen van het verband tussen verbale en nonverbale informatie en anderzijds taalgebruik in de sociale en pragmatische context. begrip het enerzijds begrijpen en interpreteren van woorden, woordgroepen en zinnen, woordvinding en anderzijds het hanteren van relaties tussen betekenissen, woordvinding en benoemingsflexibiliteit. woorden die vaak voorkomen en meestal vroeg in de taalontwikkeling worden verworven woorden die minder vaak voorkomen en meestal later in de taalontwikkeling worden verworven. Dag in Dag uit 6

Verhalen van Martijn en Julia 1: Opstaan K2 -P ub lis he r Plaatjesreeks Dag in Dag uit 1.1

Verhalen van Martijn en Julia 1: Opstaan a. Kort verhaal, eenvoudige structuur Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven in de juiste volgorde neer. Het kind luistert naar het verhaal. Wijs steeds het plaatje aan waarover je vertelt. Het kind krijgt het eerste plaatje van het verhaal van de begeleider en legt zelf de overige plaatjes in de goede volgorde neer. Lees vervolgens het verhaal en vraag indien nodig, het kind zijn volgorde aan te passen aan het verhaal. Beperk zoveel mogelijk omgevingsgeluiden. Vertel het kind goed te luisteren naar het verhaal. Lees de tekst rustig voor. Spreek de tekst duidelijk uit. Voor kinderen die visueel snel worden afgeleid is het een idee om elk besproken plaatje om te draaien, met de afbeelding naar beneden of om alle afbeeldingen naar beneden te leggen en alleen het plaatje dat besproken wordt te tonen. Martijn en Julia slapen. Tring! De wekker gaat. Julia wordt wakker. Julia loopt naar het raam. Ze doet de gordijnen open. Martijn slaapt nog. Goede morgen Martijn! Goede morgen Julia! Martijn heeft een goed idee. Julia gaat zitten. Ze doet haar sloffen aan. Het is tijd om op te staan. Martijn en Julia 1 Martijn en Julia 1 Martijn moet wakker worden. Julia kriebelt hem. Hij schrikt wakker. Martijn en Julia 1 Ze maken zelf hun bed op. Kussen recht, dekbed netjes, klaar. Goed gedaan. Martijn en Julia 1 Martijn en Julia 1 Martijn en Julia 1 Dag in Dag uit 1.2

Verhalen van Martijn en Julia 1: Opstaan b. Lang verhaal, eenvoudige structuur Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven in de juiste volgorde neer. Het kind luistert naar het verhaal. Wijs steeds het plaatje aan waarover je vertelt. Het kind legt zelf de plaatjes in de juiste volgorde neer. Lees vervolgens het verhaal en vraag indien nodig, het kind zijn volgorde aan te passen aan het verhaal. Beperk zoveel mogelijk omgevingsgeluiden. Vertel het kind goed te luisteren naar het verhaal. Maak regelmatig oogcontact en betrek het kind bij het verhaal. Neem pauze na elk besproken plaatje. Lees de tekst rustig voor. Spreek de tekst duidelijk uit. Voor kinderen die visueel snel worden afgeleid is het een idee om elk besproken plaatje om te draaien, met de afbeelding naar beneden of om alle afbeeldingen naar beneden te leggen en alleen het plaatje dat besproken wordt te tonen. Het is ochtend. Ze zet de wekker uit. Martijn en Julia liggen in hun stapelbed. Julia gaat rechtop zitten. Martijn slaapt nog. Ze trekt haar pantoffels aan. Hij ligt boven. Ze kijkt hoe laat het is. Julia ligt beneden. Het wordt een leuke dag vandaag. Zij is al wakker. Martijn en Julia gaan naar oma. Schijnt de zon al? Martijn en Julia 1 Martijn en Julia 1 Julia loopt naar het raam. Ze doet de gordijnen open. Het is mooi weer. De zon schijnt. Martijn slaapt nog. Ik ga hem wakker maken, denkt Julia. Ja, dat is leuk, zegt Martijn. Martijn gaat gauw uit bed. Ze pakt zijn handen. Ze helpt hem uit bed. Martijn heeft een goed idee. Ze maken zelf hun bed op. Dan is mama blij. Julia kriebelt Martijn onder zijn neus. Martijn schrikt. Hij niest. Nu is hij wakker. Waarom kriebel je mij?, vraagt Martijn. Je moet opstaan, zegt Julia. We gaan vandaag naar oma. Martijn en Julia 1 Ze leggen het kussen recht. Dat is makkelijk. Het dekbed is moeilijk. Het is zo groot en zwaar. Maar het lukt Martijn en Julia wel. Ze zijn erg trots. Martijn en Julia 1 Martijn en Julia 1 Martijn en Julia 1 Dag in Dag uit 1.3

Verhalen van Martijn en Julia 1: Opstaan c. Kort verhaal, complexe structuur Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven en in de juiste volgorde neer. Het kind luistert naar het verhaal. Wijs steeds het plaatje aan waarover je vertelt. Het kind legt zelf de plaatjes in de juiste volgorde neer. Lees vervolgens het verhaal en vraag indien nodig, het kind zijn volgorde aan te passen aan het verhaal. Beperk zoveel mogelijk omgevingsgeluiden. Vertel het kind goed te luisteren naar het verhaal. Maak regelmatig oogcontact en betrek het kind bij het verhaal. Neem pauze na elk besproken plaatje. Lees de tekst rustig voor. Spreek de tekst duidelijk uit. Voor kinderen die visueel snel worden afgeleid is het een idee om elk besproken plaatje om te draaien, met de afbeelding naar beneden of om alle afbeeldingen naar beneden te leggen en alleen het plaatje dat besproken wordt te tonen. Benadruk belangrijke 'kleine' woorden (functiewoorden) zoals voegwoorden. Het is vroeg in de ochtend en Martijn en Julia liggen nog te slapen. Martijn slaapt altijd in het bovenste bed en Julia in het onderste. Als de wekker om half zeven afgaat is Julia als eerste wakker. Ze loopt naar het raam, om de gordijnen open te doen. De zon schijnt al, het wordt vast een stralende dag. Dat is fijn, want mama heeft Martijn en Julia beloofd naar oma te gaan. Kom gauw uit bed, want we mogen bij oma in de speeltuin spelen, zegt Julia. Julia pakt Martijn bij zijn handen en zegt spring maar. Ze kleden zich vlug aan want dan kunnen ze weg. Julia blijft nog even liggen, maar dan gaat ze op de rand van haar bed zitten. Omdat ze het niet lekker vindt om op blote voeten te lopen, doet ze meteen haar pantoffels aan. Ze vraagt zich af wat voor weer het vandaag is. Martijn en Julia 1 Martijn en Julia 1 Julia sluipt zachtjes met een veertje naar de slapende Martijn toe. Voorzichtig kriebelt ze hem onder zijn neus. Martijn schrikt, maar als hij ziet wie hem wakker heeft gemaakt, moeten ze allebei lachen. Martijn en Julia 1 Martijn en Julia 1 Om mama te verrassen willen ze zelf hun bed opmaken. Het kussen recht leggen is makkelijk, maar met het dekbed gaat het moeilijker. Na een paar minuten kunnen ze trots zijn op zichzelf want het is ze gelukt. Martijn en Julia 1 Martijn en Julia 1 Dag in Dag uit 1.4

Verhalen van Martijn en Julia 1: Opstaan 1. Goed/fout vragen Lees verhaal a, b of c en leg de plaatjes met de afbeelding naar beneden neer. Het cijfer voor de vraag verwijst naar het betreffende plaatje! Wijs het plaatje aan waarover je een vraag stelt. Kies de moeilijke variant als drie vragen goed zijn beantwoord. Stel de vragen na het vertellen van het hele verhaal. Kies de makkelijke variant als drie vragen fout zijn beantwoord. Toon het plaatje als een vraag te moeilijk is. Het is belangrijk dat het kind goed naar de zinnen luistert. Houd het kind alert: maak regelmatig oogcontact en betrek zo het kind bij de taak. Bespreek de foute antwoorden door: - het geven van een meerkeuzevraag. Voorbeeld: Waren Martijn en Julia nou in de slaapkamer of in de badkamer? - het tonen van de betreffende afbeelding. Welke uitspraken zijn juist? Goed Fout 1. Julia werd wakker van de wekker. 2. Julia doet haar sloffen aan. 3. Julia roept Martijn wakker. 4. Martijn kriebelt Julia. 5. Martijn is boos op Julia. 6. Martijn en Julia maken allebei hun bed op. Goed Fout 1. Martijn ligt op het onderste bed te slapen. 2. Julia doet haar schoenen aan. 3. Martijn doet de gordijnen open. 4. Julia maakt Martijn met een beertje wakker. 5. Julia helpt Martijn uit bed. 6. Het lukt Martijn en Julia om hun bed op te maken. Dag in Dag uit 1.5

Verhalen van Martijn en Julia 1: Opstaan 2. Auditief geheugen voor zinnen Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven neer. Leg de plaatjes in de juiste volgorde neer. Vertel over één plaatje aan de hand van de tekst uit verhaal a of b. Het kind wijst het bedoelde plaatje aan. Leg de plaatjes in willekeurige volgorde neer. Vertel over één plaatje aan de hand van de tekst uit verhaal b of c. Het kind wijst het bedoelde plaatje aan. Lees de zinnen van de tekst rustig voor. Maak het kind duidelijk wanneer de tekst volledig is verteld en het plaatje kan worden aangewezen. Dit kan zowel non-verbaal als verbaal. Leg minder dan zes plaatjes neer of draai het besproken plaatje om, als de taak te moeilijk is. Vertel over twee plaatjes, als de taak te makkelijk is. Dag in Dag uit 1.6

Verhalen van Martijn en Julia 1: Opstaan 3. Aanvulzinnen Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven en in de juiste volgorde neer. Algemeen Leg een plaatje voor het kind neer en stel de bijbehorende vraag. Geef een aanvulzin. Neem plaats tegenover het kind om gemakkelijk oogcontact te maken om een reactie uit te lokken. Herhaal de uiting van het kind in een goede vorm als deze onjuist is - Voorbeeld: Martijn en Julia is in het slaapkamer - Begeleider: Ja, Martijn en Julia zijn in de slaapkamer Geef een (foutieve) voorbeelduiting indien het kind geen respons geeft - Voorbeeld: "Martijn en Julia zijn in de speeltuin, nee, Martijn en Julia..." Plaatje 1 Waar zijn Martijn en Julia? Martijn en Julia. Plaatje 2 Wat doet Julia? Julia.. Plaatje 3 Waar slaap Martijn? Martijn. Plaatje 4 Hoe maakt Julia Martijn wakker? Julia.. Plaatje 5 Wat zegt Martijn tegen Julia? Martijn zegt Plaatje 6 Wat doen Martijn en Julia? Martijn en Julia Dag in Dag uit 1.7

Verhalen van Martijn en Julia 1: Opstaan 4. Zinnen maken Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven en in de juiste volgorde neer. Algemeen Vraag het kind te vertellen over wat hij op het plaatje ziet. Door het stellen van vragen lokt de begeleider het kind uit tot het maken van een zin. Stimuleer het kind om de belangrijkste informatie te vertellen. De begeleider raadt over welk plaatje het kind vertelt. Geef een aanvulzin, als de zinsvolgorde onjuist is. Voorbeeld: Aanvulzin: Julia de gordijnen open doet Ja, Julia doet. Geef een aanvulzin als de inhoud van de zin onvoldoende informatie over het plaatje geeft. Voorbeeld: Aanvulzin: Plaatje 1 Plaatje 2 Plaatje 3 Plaatje 4 Plaatje 5 Plaatje 6 Julia kriebelt Julia kriebelt met. Dag in Dag uit 1.8

Verhalen van Martijn en Julia 1: Opstaan 5. Woordenschat Algemeen Vraag het kind het doelwoord duidelijk te maken middels: aanwijzen, uitbeelden en/of het geven van een omschrijving. Bespreek vooraf het oefenitem. Frequente woordenlijsten: verhaal a of b Minder frequente woordenlijsten: verhaal c De begeleider zit tegenover het kind zodat makkelijk oogcontact kan worden gemaakt. Het gaat bij deze opdracht om het taalbegrip en niet om de taalproductie. De inhoud van de taal wordt beoordeeld en dus niet de kwaliteit van de uiting. De concrete woorden kunnen worden aangewezen op de betreffende plaatjes. Nodig het kind uit om abstracte woorden zoals emoties uit te beelden of te beschrijven. Plaats het woord in een context om tot woordbegrip te komen. Bijvoorbeeld: Het kussen is niet hard, maar..? Wat is een kussen? Oefenitem: Wat is een lamp? Woordenlijst Frequente woorden 1. Slapen 2. Wakker worden 3. Licht 4. De wekker 5. Het kussen 6. Het dekbed 7. De pyama 8. Liggen 1 2 Minder frequente woorden 11. Het stapelbed 12. Opstaan 13. Kriebelen 14. Het matras 15. Het nachtkastje 16. De sloffen 17. Ontwaken 18. De ochtend 1 2 9. Onder 10. Goede morgen 19. Het bed opmaken 20. Helpen Dag in Dag uit 1.9

Verhalen van Martijn en Julia 1: Opstaan 6. Woordraadsels Lees een woordraadsel (frequente woorden) voor en vraag het kind te raden welk woord wordt bedoeld. Lees een woordraadsel (minder frequente woorden) voor en vraag het kind te raden welk woord wordt bedoeld. De begeleider zit tegenover het kind, zodat gemakkelijk oogcontact kan worden gemaakt. De plaatjes kunnen helpen te komen tot het antwoord. Dit is alleen mogelijk bij concrete woorden. Frequente woorden 1. Dit doe je s nachts in je bed. Slapen 2. Je kunt erop zien hoe laat het is en hij maakt je s morgens wakker. De wekker 3. Het is lekker zacht en je legt je hoofd erop. Het kussen 4. Dit doe je s nachts aan. De pyjama 5. Als je in een stapelbed slaapt: Zo noem je het als je niet boven slaapt. Onder Minder frequente woorden 1. Het zijn twee bedden boven elkaar. Het stapelbed 2. Zo noem je het als je uit bed gaat. Opstaan 3. Dit is het deel van je bed, waar je op ligt. Het matras 4. Dit is het deel van de dag als het vroeg is. De ochtend 5. Dit meubel staat naast je bed. Vaak staat er een lamp of een wekker op. Het nachtkastje Dag in Dag uit 1.10

Verhalen van Martijn en Julia 1: Opstaan 7. Taaldenkvragen Lees verhaal a, b of c en leg de plaatjes met de afbeelding naar boven en in de juiste volgorde neer. (vraag 1-3) Wijs het plaatje aan waarover je een vraag stelt. Stel de vragen van de moeilijke variant (vraag 4-6) niet als de vragen van de makkelijke variant fout zijn beantwoord. (vraag 4-6) Wijs het plaatje aan waarover je een vraag stelt. Stel de vragen van de makkelijke variant (vraag 1-3) niet als de vragen van de moeilijke variant goed zijn beantwoord. Het staat de begeleider vrij om vragen uitgebreider te bespreken om te komen tot een daadwerkelijk gesprek. Juist het gesprek zou als einddoel geformuleerd kunnen worden. Houd het gesprek gaande door in te gaan op het antwoord van het kind eventueel door een makkelijke of moeilijke wedervraag te stellen en door een antwoord niet af te keuren. Plaatje 1 1. Wat is dit? (bijv. de sok aanwijzen). 2. Welke kleur heeft het bed van Martijn en Julia. 3. Zoek eens iets waarop je kunt zitten. 4. Waarom noem je dit een stapelbed? 5. Hoe kun je licht maken in de kamer? (twee mogelijkheden) 6. Hoe moet Julia de wekker uitzetten? Plaatje 2 1. Tring! Wat maakte dit geluid? 2. Zoek eens iets dat zacht is en waar je je hoofd op legt. 3. Julia doet pantoffels aan. Wat kun je nog meer aan je voeten doen? 4. Wat is hetzelfde bij een kussen en een dekbed? 5. Waarom doet Julia sloffen/pantoffels aan? 6. Waarom noem je dit een wekker? Goed Fout Dag in Dag uit 1.11

Verhalen van Martijn en Julia 1: Opstaan Plaatje 3 1. Wat gebeurt er op dit plaatje? 2. Wat doet Martijn? Hoe kun je dat zien? 3. Wat heeft Julia aan? 4. Julia is blij hoe kun je dat zien? 5. Wat doe jij als eerste als je uit je bed komt? 6. Hoe komt het dat het licht wordt in de kamer? Plaatje 4 1. Wat heeft Julia in haar hand? 2. Wat doet Julia met het veertje? 3. Wat zegt Julia? 4. Hoe kan Julia Martijn nog meer wakker maken? 5. 6. Wat zegt Martijn tegen Julia? Plaatje 5 1. Welke kleuren heeft de broek van Martijn? 2. Wat doet Julia? 3. Zoek eens iets waar je op kunt klimmen? 4. Dit is een lamp en dat is ook een lamp, hoe zijn ze verschillend? 5. Waarom pakt Julia Martijn zijn handen vast? 6. Hoe kan Martijn makkelijker zijn bed uit komen? Plaatje 6 1. Martijn heeft alleen de broek van zijn pyjama aan. Wat heeft Julia aan? 2. Hoe ziet jouw bed eruit? 3. Wat hebben Martijn en Julia in hun hand? 4. Hoe zou jij het vinden om in een stapelbed te slapen? 5. Een matras is zacht. Waarom is dat zo gemaakt? 6. Hoe vindt Martijn het, dat Julia hem met een veertje wakker maakt? Goed Wat moeten Martijn en Julia nog doen, voordat ze naar buiten kunnen gaan? Fout Dag in Dag uit 1.12

Verhalen van Martijn en Julia 2: Naar de WC K2 -P ub lis he r Plaatjesreeks Dag in Dag uit 2.1

Verhalen van Martijn en Julia 2: Naar de WC a. Kort verhaal, eenvoudige structuur Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven in de juiste volgorde neer. Het kind luistert naar het verhaal. Wijs steeds het plaatje aan waarover je vertelt. Het kind krijgt het eerste plaatje van het verhaal van de begeleider en legt zelf de overige plaatjes in de goede volgorde neer. Lees vervolgens het verhaal en vraag indien nodig, het kind zijn volgorde aan te passen aan het verhaal. Beperk zoveel mogelijk omgevingsgeluiden. Vertel het kind goed te luisteren naar het verhaal. Lees de tekst rustig voor. Spreek de tekst duidelijk uit. Voor kinderen die visueel snel worden afgeleid is het een idee om elk besproken plaatje om te draaien, met de afbeelding naar beneden of om alle afbeeldingen naar beneden te leggen en alleen het plaatje dat besproken wordt te tonen. Martijn moet naar de WC. De deur is dicht. Hij doet de bril omlaag. Martijn zit op de WC. Zijn broek hangt op zijn enkels. Hij poept. Martijn doet zijn broek weer omhoog. Hij trekt door. Met de borstel maakt hij de WC schoon. Martijn doet zijn broek omlaag. Hij wil zitten. Is er genoeg WC papier? Martijn en Julia 2 Martijn en Julia 2 Zo, Martijn is klaar. Hij pakt een stukje WC papier. Hij veegt zijn billen af. Martijn en Julia 2 Martijn wast zijn handen. Hij gebruikt water en zeep. Dan droogt hij zijn handen af, klaar! Martijn en Julia 2 Martijn en Julia 2 Martijn en Julia 2 Dag in Dag uit 2.2

Verhalen van Martijn en Julia 2: Naar de WC b. Lang verhaal, eenvoudige structuur Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven in de juiste volgorde neer. Het kind luistert naar het verhaal. Wijs steeds het plaatje aan waarover je vertelt. Het kind legt zelf de plaatjes in de juiste volgorde neer. Lees vervolgens het verhaal en vraag indien nodig, het kind zijn volgorde aan te passen aan het verhaal. Beperk zoveel mogelijk omgevingsgeluiden. Vertel het kind goed te luisteren naar het verhaal. Maak regelmatig oogcontact en betrek het kind bij het verhaal. Neem pauze na elk besproken plaatje. Lees de tekst rustig voor. Spreek de tekst duidelijk uit. Voor kinderen die visueel snel worden afgeleid is het een idee om elk besproken plaatje om te draaien, met de afbeelding naar beneden of om alle afbeeldingen naar beneden te leggen en alleen het plaatje dat besproken wordt te tonen. Martijn moet naar de WC. Hij heeft het licht aangedaan. Hij moet poepen. De bril moet omlaag. Martijn wil gaan zitten. Is de bril wel schoon? Martijn zit op de WC. Hij poept. Hij houdt zich vast aan de bril. Zijn voeten komen niet op de grond. Zijn broek hangt op zijn enkels. Moet hij ook plassen? Martijn doet zijn broek weer omhoog. Hij trekt door. Dat maakt veel lawaai. De WC is nog een beetje vies. Met de borstel maakt hij het schoon. Wat netjes! De deur is dicht. Martijn doet zijn broek omlaag. Hij kijkt om zich heen. Hij ziet de rol WC papier. Er is nog genoeg. Martijn gaat zitten. Martijn en Julia 2 Martijn en Julia 2 Zo, Martijn is klaar. Hij trekt aan het WC papier. Hij scheurt er een stuk af. Dan vouwt hij het papier op. Hier veegt hij zijn billen mee af. Het papier gaat in de WC. Martijn en Julia 2 Martijn en Julia 2 Martijn zet het raampje open. Dat geeft frisse lucht. Dan wast hij zijn handen. Hij gebruikt water en zeep. Dan droogt Martijn zijn handen af. Hij doet de deur open en het licht uit, klaar! Martijn en Julia 2 Martijn en Julia 2 Dag in Dag uit 2.3

Verhalen van Martijn en Julia 2: Naar de WC c. Kort verhaal, complexe structuur Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven en in de juiste volgorde neer. Het kind luistert naar het verhaal. Wijs steeds het plaatje aan waarover je vertelt. Het kind legt zelf de plaatjes in de juiste volgorde neer. Lees vervolgens het verhaal en vraag indien nodig, het kind zijn volgorde aan te passen aan het verhaal. Beperk zoveel mogelijk omgevingsgeluiden. Vertel het kind goed te luisteren naar het verhaal. Maak regelmatig oogcontact en betrek het kind bij het verhaal. Neem pauze na elk besproken plaatje. Lees de tekst rustig voor. Spreek de tekst duidelijk uit. Voor kinderen die visueel snel worden afgeleid is het een idee om elk besproken plaatje om te draaien, met de afbeelding naar beneden of om alle afbeeldingen naar beneden te leggen en alleen het plaatje dat besproken wordt te tonen Benadruk belangrijke 'kleine' woorden (functiewoorden) zoals voegwoorden. Martijn is net opgestaan en moet naar de WC. Hij doet de deur dicht maar niet op slot. Omdat hij moet poepen, doet hij de bril omlaag, want dat zit beter. Met zijn broek op zijn enkels zit Martijn op de WC. Hij moet echt poepen, maar het duurt hem veel te lang. Had ik maar een boekje meegenomen, denkt hij. Nadat Martijn zijn broek weer omhoog gedaan heeft, trekt hij de WC door. Hij ziet dat de WC nog vies is, dus pakt hij de borstel om het schoon te maken. Hij vindt dat eigenlijk een vervelend klusje, daarom vergeet hij dat vaak. Voordat hij gaat zitten doet hij zijn broek omlaag. Hij kijkt nog even achterom zodat hij goed gaat zitten. Martijn kijkt of er nog wel genoeg WC papier is, want anders moet hij dat nog gaan halen. Martijn en Julia 2 Martijn en Julia 2 Als hij na een tijdje klaar is, scheurt Martijn wat WC papier af om zijn billen mee af te vegen. Hij mag van mama niet teveel papier gebruiken, omdat ze bang is dat de WC dan verstopt raakt. Maar dat is nog nooit gebeurd en Martijn vraagt zich af of dat wel kan. Martijn en Julia 2 Martijn en Julia 2 Martijn zet het raampje open zodat er wat frisse lucht binnenkomt. Dan wast hij zijn handen met water en zeep want dat moet als je naar de WC bent geweest. Als Martijn zijn handen heeft afgedroogd, doet hij de deur open, het licht uit en gaat de gang op. Martijn en Julia 2 Martijn en Julia 2 Dag in Dag uit 2.4

Verhalen van Martijn en Julia 2: Naar de WC 1. Goed/fout vragen Lees verhaal a, b of c en leg de plaatjes met de afbeelding naar beneden neer. Het cijfer voor de vraag verwijst naar het betreffende plaatje! Wijs het plaatje aan waarover je een vraag stelt. Kies de moeilijke variant als drie vragen goed zijn beantwoord. Stel de vragen na het vertellen van het hele verhaal. Kies de makkelijke variant als drie vragen fout zijn beantwoord. Toon het plaatje als een vraag te moeilijk is. Het is belangrijk dat het kind goed naar de zinnen luistert. Houd het kind alert: maak regelmatig oogcontact en betrek zo het kind bij de taak. Bespreek de foute antwoorden door: - het geven van een meerkeuzevraag. Voorbeeld: Waren Martijn en Julia nou in de slaapkamer of in de badkamer? - het tonen van de betreffende afbeelding. Welke uitspraken zijn juist? Goed Fout 1. Martijn doet de bril omhoog. 2. Martijn doet de deur op slot. 3. Martijn is alleen op de WC. 4. Het papier is op. 5. Martijn trekt de WC door. 6. Het raampje blijft dicht. Goed Fout 1. Er is nog genoeg WC papier. 2. De WC borstel staat naast de WC pot 3. Martijn kan met zijn voeten bij de grond. 4. Martijn maakt zijn billen schoon met een doekje. 5. Martijn trekt aan het lichtkoordje. 6. Martijn wast zijn handen alleen met water. Dag in Dag uit 2.5

Verhalen van Martijn en Julia 2: Naar de WC 2. Auditief geheugen voor zinnen Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven neer. Leg de plaatjes in de juiste volgorde neer. Vertel over één plaatje aan de hand van de tekst uit verhaal a of b. Het kind wijst het bedoelde plaatje aan. Leg de plaatjes in willekeurige volgorde neer. Vertel over één plaatje aan de hand van de tekst uit verhaal b of c. Het kind wijst het bedoelde plaatje aan. Lees de zinnen van de tekst rustig voor. Maak het kind duidelijk wanneer de tekst volledig is verteld en het plaatje kan worden aangewezen. Dit kan zowel non-verbaal als verbaal. Leg minder dan zes plaatjes neer of draai het besproken plaatje om, als de taak te moeilijk is. Vertel over twee plaatjes, als de taak te gemakkelijk is. Dag in Dag uit 2.6

Verhalen van Martijn en Julia 2: Naar de WC 3. Aanvulzinnen Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven en in de juiste volgorde neer. Algemeen Leg een plaatje voor het kind neer en stel de bijbehorende vraag. Geef een aanvulzin. Neem plaats tegenover het kind om gemakkelijk oogcontact te maken om een reactie uit te lokken. Herhaal de uiting van het kind in een goede vorm als deze onjuist is. - Voorbeeld: Martijn en Julia is in het slaapkamer - Begeleider: Ja, Martijn en Julia zijn in de slaapkamer Geef een (foutieve) voorbeelduiting indien het kind geen respons geeft - Voorbeeld: "Martijn en Julia zijn in de speeltuin, nee, Martijn en Julia..." Plaatje 1 Waar is Martijn? Martijn is. Plaatje 2 Waarom gaat Martijn zitten? Martijn gaat zitten, omdat.. Plaatje 3 Waar hangt de WC rol? De WC rolt hangt. Plaatje 4 Waarvoor gebruikt Martijn het papier? Martijn gebruikt het papier om.. Plaatje 5 Waarmee maakt Martijn de WC schoon? Martijn maakt de WC schoon Plaatje 6 Waarmee wast Martijn zijn handen? Martijn wast zijn handen met Dag in Dag uit 2.7

Verhalen van Martijn en Julia 2: Naar de WC 4. Zinnen maken Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven en in de juiste volgorde neer. Algemeen Vraag het kind te vertellen over wat hij op het plaatje ziet. Door het stellen van vragen lokt de begeleider het kind uit tot het maken van een zin. Stimuleer het kind om de belangrijkste informatie te vertellen. De begeleider raadt over welk plaatje het kind vertelt. Geef een aanvulzin, als de zinsvolgorde onjuist is. Voorbeeld: Aanvulzin: Martijn naar beneden doet de deksel. Ja, Martijn doet.. Geef een aanvulzin als de inhoud van de zin onvoldoende informatie over het plaatje geeft. Voorbeeld: Aanvulzin: Plaatje 1 Plaatje 2 Plaatje 3 Plaatje 4 Plaatje 5 Plaatje 6 Martijn schoonmaken Martijn maakt de WC schoon met Dag in Dag uit 2.8

Verhalen van Martijn en Julia 2: Naar de WC 5. Woordenschat Algemeen Vraag het kind het doelwoord duidelijk te maken middels: aanwijzen, uitbeelden en/of het geven van een omschrijving. Bespreek vooraf het oefenitem. Frequente woordenlijsten: verhaal a of b Minder frequente woordenlijsten: verhaal c De begeleider zit tegenover het kind zodat makkelijk oogcontact kan worden gemaakt. Het gaat bij deze opdracht om het taalbegrip en niet om de taalproductie. De inhoud van de taal wordt beoordeeld en dus niet de kwaliteit van de uiting. De concrete woorden kunnen worden aangewezen op de betreffende plaatjes. Nodig het kind uit om abstracte woorden zoals emoties uit te beelden of te beschrijven. Plaats het woord in een context om tot woordbegrip te komen. Bijvoorbeeld: Het kussen is niet hard, maar..? Wat is een kussen? Oefenitem: Wat is een lamp? Woordenlijst Frequente woorden 1. De WC 2. Het WC papier 3. De WC borstel 4. Genoeg 5. Doortrekken 6. Afvegen 7. De WC bril 8. Op slot 1 2 Minder frequente woorden 11. Lawaai 12. Vervelend 13. Het toilet 14. Fris 15. Enkels 16. Afscheuren 17. Verstopt 18. Netjes 1 2 9. Omlaag 10. Rol 19. Achterom kijken 20. Lucht Dag in Dag uit 2.9

Verhalen van Martijn en Julia 2: Naar de WC 6. Woordraadsels Lees een woordraadsel (frequente woorden) voor en vraag het kind te raden welk woord wordt bedoeld. Lees een woordraadsel (minder frequente woorden) voor en vraag het kind te raden welk woord wordt bedoeld. De begeleider zit tegenover het kind, zodat gemakkelijk oogcontact kan worden gemaakt. De plaatjes kunnen helpen te komen tot het antwoord. Dit is alleen mogelijk bij concrete woorden. Frequente woorden 1. Hier zit je op als je moet poepen. De WC 2. Dit gebruik je om je billen mee af te vegen. Het WC papier 3. Dit doe je met de deur, als je wilt dat er niemand binnen komt. Op slot doen 4. Zo heet het als je met water je plas weg spoelt. Doortrekken 5. Die doet een jongen omhoog als hij blijft staan bij het plassen. De WC bril Minder frequente woorden 1. Dit vind je van een klusje dat niet leuk is. Vervelend 2. Een ander woord voor WC. Het toilet 3. Dit gebeurt er met de WC als je er teveel rommel in gooit. Verstopt 4. Dit hoor je als je doortrekt. Lawaai 5. Zo heet het als iets schoon en opgeruimd is. Netjes Dag in Dag uit 2.10

Verhalen van Martijn en Julia 2: Naar de WC 7. Taaldenkvragen Lees verhaal a, b of c en leg de plaatjes met de afbeelding naar boven en in de juiste volgorde neer. (vraag 1-3) Wijs het plaatje aan waarover je een vraag stelt. Stel de vragen van de moeilijke variant (vraag 4-6) niet als de vragen van de makkelijke variant fout zijn beantwoord. Het staat de begeleider vrij om vragen uitgebreider te bespreken om te komen tot een daadwerkelijk gesprek. Juist het gesprek zou als einddoel geformuleerd kunnen worden. Houd het gesprek gaande door in te gaan op het antwoord van het kind eventueel door een makkelijke of moeilijke wedervraag te stellen en door een antwoord niet af te keuren. Plaatje 1 1. Wat is dit? (bijv. de WC bril aanwijzen). 2. Welke kleur heeft de handdoek? 3. Zoek eens iets waarmee je je billen kunt afvegen. 4. Waarom noem je dit een WC borstel? 5. Hoe kun je de WC schoonmaken? (twee mogelijkheden) 6. Waarom doet Martijn de bril omlaag? Plaatje 2 1. Wat is er allemaal wit? 2. Waarmee kun je het licht aan en uit doen? 3. Waar staat de WC borstel? 4. Waarom gaat Martijn zitten? 5. (vraag 4-6) Wijs het plaatje aan waarover je een vraag stelt. Stel de vragen van de makkelijke variant (vraag 1-3) niet als de vragen van de moeilijke variant goed zijn beantwoord. 6. Waarom kijkt Martijn achterom? Goed Wat zou er gebeuren als Martijn zijn broek niet omlaag zou doen? Fout Dag in Dag uit 2.11

Verhalen van Martijn en Julia 2: Naar de WC Plaatje 3 1. Wat gebeurt er op dit plaatje? 2. Wat hangt er aan de muur? 3. Hoe zorgt Martijn er voor dat hij niet valt? 4. Waarom mag er niemand binnen komen? 5. 6. Waarmee kun je je billen afvegen? Plaatje 4 1. Wat doet Martijn? 2. Wat gaat hij met dat papier doen? 3. Hoe ruikt het nu in de WC? 4. Vertel jij eens wat je doet als je naar de WC moet? Waarom mag je WC papier wel in de WC gooien, maar tekenpapier niet? 5. Hoe voelt Martijn zich, nu hij klaar is? 6. Wat gaat Martijn straks doen, denk je? Plaatje 5 1. Hoe trekt Martijn door? 2. Wat voor geluid maakt het als je doortrekt? 3. Wat heeft hij in zijn linkerhand? (aanwijzen) 4. Waarvoor heeft hij de borstel nodig? 5. Hoe trek jij door? Hangt er bij jou thuis ook een koord of druk je op een knop? 6. Wat is het verschil tussen een WC borstel en een haarborstel? Plaatje 6 1. Waar staat Martijn? 2. Waarmee wast Martijn zijn handen? 3. Waaraan gaat hij straks zijn handen afdrogen? 4. Waarom is een WC niet van karton gemaakt? 5. Waarom heeft Martijn het raampje open gezet? 6. Als er nou geen raampje was, hoe kan hij er dan voor zorgen dat het weer fris ruikt in de WC? Goed Fout Dag in Dag uit 2.12

Verhalen van Martijn en Julia 3: Tanden poetsen K2 -P ub lis he r Plaatjesreeks Dag in Dag uit 3.1

Verhalen van Martijn en Julia 3: Tanden poetsen a. Kort verhaal, eenvoudige structuur Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven in de juiste volgorde neer. Het kind luistert naar het verhaal. Wijs steeds het plaatje aan waarover je vertelt. Het kind krijgt het eerste plaatje van het verhaal van de begeleider en legt zelf de overige plaatjes in de goede volgorde neer. Lees vervolgens het verhaal en vraag indien nodig, het kind zijn volgorde aan te passen aan het verhaal. Beperk zoveel mogelijk omgevingsgeluiden. Vertel het kind goed te luisteren naar het verhaal. Lees de tekst rustig voor. Spreek de tekst duidelijk uit. Voor kinderen die visueel snel worden afgeleid is het een idee om elk besproken plaatje om te draaien, met de afbeelding naar beneden of om alle afbeeldingen naar beneden te leggen en alleen het plaatje dat besproken wordt te tonen. Martijn en Julia zijn in de badkamer. Ze staan bij de wastafel. En pakken een tandenborstel. Martijn en Julia poetsen goed. Er komt steeds meer schuim. Hun monden zijn wit. Rrr, Martijn gorgelt met water. Julia flost met een draadje. De kiezen worden goed schoon. Julia heeft een witte tandenborstel. Martijn heeft een rode tandenborstel. Ze poetsen alle tanden en kiezen. Martijn en Julia 3 Martijn en Julia 3 Ze gaan hun mond spoelen. Eerst water in je mond. En dan: spugen maar! Martijn en Julia 3 Zo, Martijn en Julia zijn klaar. Ze drogen hun mond af. Wat een mooie witte tanden! Martijn en Julia 3 Martijn en Julia 3 Martijn en Julia 3 Dag in Dag uit 3.2

Verhalen van Martijn en Julia 3: Tanden poetsen b. Lang verhaal, eenvoudige structuur Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven in de juiste volgorde neer. Het kind luistert naar het verhaal. Wijs steeds het plaatje aan waarover je vertelt. Het kind legt zelf de plaatjes in de juiste volgorde neer. Lees vervolgens het verhaal en vraag indien nodig, het kind zijn volgorde aan te passen aan het verhaal. Beperk zoveel mogelijk omgevingsgeluiden. Vertel het kind goed te luisteren naar het verhaal. Maak regelmatig oogcontact en betrek het kind bij het verhaal. Neem pauze na elk besproken plaatje. Lees de tekst rustig voor. Spreek de tekst duidelijk uit. Voor kinderen die visueel snel worden afgeleid is het een idee om elk besproken plaatje om te draaien, met de afbeelding naar beneden of om alle afbeeldingen naar beneden te leggen en alleen het plaatje dat besproken wordt te tonen. Het is ochtend. Martijn en Julia zijn net Martijn en Julia gaan poetsen. wakker geworden. De tandpasta smaakt naar pepermunt. Ze gaan naar de badkamer. Mmmm, lekker, zegt Julia, niet doorslikken! Daar pakken ze allebei een Ik wil nog een beetje, zegt Martijn. tandenborstel. Tanden poetsen is leuk! Ze doen er tandpasta op. De tandpasta heeft witte streepjes. Martijn en Julia 3 Martijn en Julia 3 De borstel gaat heen en weer Over Martijn s tanden En over Julia s kiezen. Er komt steeds meer schuim! Het spettert op hun gezicht. Hun monden worden helemaal wit. Rrr, Martijn gorgelt met water. Hij doet zijn hoofd naar achteren. Er komen spetters op zijn gezicht. Julia heeft een draadje. Dat doet ze tussen haar kiezen. Ze flost het heen en weer. De kiezen worden heel mooi schoon. Martijn en Julia gaan hun mond spoelen. Martijn pakt zijn beker. Dan neemt hij een slokje water. Julia heeft ook een slokje water genomen. Ze spuugt het water in de wastafel. Dan doet Martijn het ook. Martijn en Julia 3 Martijn en Julia 3 Martijn en Julia zijn klaar met poetsen. De tandenborstels liggen op de wastafel. En de bekers staan er naast. Ze pakken allebei een handdoek. Daarmee drogen ze hun gezicht af. Wat een mooie witte tanden! Martijn en Julia 3 Martijn en Julia 3 Dag in Dag uit 3.3

Verhalen van Martijn en Julia 3: Tanden poetsen c. Kort verhaal, complexe structuur Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven en in de juiste volgorde neer. Het kind luistert naar het verhaal. Wijs steeds het plaatje aan waarover je vertelt. Het kind legt zelf de plaatjes in de juiste volgorde neer. Lees vervolgens het verhaal en vraag indien nodig, het kind zijn volgorde aan te passen aan het verhaal. Beperk zoveel mogelijk omgevingsgeluiden. Vertel het kind goed te luisteren naar het verhaal. Maak regelmatig oogcontact en betrek het kind bij het verhaal. Neem pauze na elk besproken plaatje. Lees de tekst rustig voor. Spreek de tekst duidelijk uit. Voor kinderen die visueel snel worden afgeleid is het een idee om elk besproken plaatje om te draaien, met de afbeelding naar beneden of om alle afbeeldingen naar beneden te leggen en alleen het plaatje dat besproken wordt te tonen. Benadruk belangrijke 'kleine' woorden (functiewoorden) zoals voegwoorden. Het is avond en Martijn en Julia gaan bijna naar bed. Ze hebben zich uitgekleed en gaan hun tanden poetsen aan de wastafel in de badkamer. Julia heeft al wat tandpasta op haar tandenborstel gedaan en daarna is Martijn aan de beurt. Martijn en Julia poetsen heel grondig: eerst hun kiezen, onder en boven, dan de zijkanten en daarna hun tanden. Heb je de achterkant van je tanden wel gepoetst?, vraagt Julia. Ze kan bijna niet praten want haar hele mond zit vol met schuim! Julia heeft een flosdraadje gepakt om de ruimte tussen haar kiezen goed schoon te maken. Ze trekt het draadje ook heen en weer tussen haar tanden. Martijn houdt zijn hoofd achterover en gorgelt met water, er komt heel veel schuim uit zijn mond. Martijn en Julia staan naast elkaar te poetsen voor de wastafel. De borstels gaan heen en weer in hun mond. Zo worden onze tanden heel mooi schoon, zegt Martijn tegen Julia. Martijn en Julia 3 Martijn en Julia 3 En nu: spoelen maar! Martijn heeft zijn beker gepakt en doet er water in. Hij drinkt de beker helemaal leeg maar dat is niet de bedoeling! Julia heeft zich voorover gebogen en spuugt het water in de wastafel want zo hoort het! Martijn en Julia 3 Martijn en Julia 3 Ze hebben de tandenborstels op de wastafel gelegd en de bekers ernaast gezet. Dan pakken ze allebei een handdoek en drogen hun gezicht af. Martijn en Julia kijken in de spiegel naar hun mooie witte tanden. Martijn en Julia 3 Martijn en Julia 3 Dag in Dag uit 3.4

Verhalen van Martijn en Julia 3: Tanden poetsen 1. Goed/fout vragen Lees verhaal a, b of c en leg de plaatjes met de afbeelding naar beneden neer. Het cijfer voor de vraag verwijst naar het betreffende plaatje! Wijs het plaatje aan waarover je een vraag stelt. Kies de moeilijke variant als drie vragen goed zijn beantwoord. Stel de vragen na het vertellen van het hele verhaal. Kies de makkelijke variant als drie vragen fout zijn beantwoord. Toon het plaatje als een vraag te moeilijk is. Het is belangrijk dat het kind goed naar de zinnen luistert. Houd het kind alert: maak regelmatig oogcontact en betrek zo het kind bij de taak. Bespreek de foute antwoorden door: - het geven van een meerkeuzevraag. Voorbeeld: Waren Martijn en Julia nou in de slaapkamer of in de badkamer? - het tonen van de betreffende afbeelding. Welke uitspraken zijn juist? Goed Fout 1. Martijn en Julia gaan onder de douche. 2. Julia heeft een witte tandenborstel. 3. Er komt helemaal geen schuim. 4. Martijn en Julia gorgelen met water. 5. Julia flost met een tandenborstel. 6. Ze hebben mooie witte tanden. Goed Fout 1. Het is avond als Martijn en Julia hun tanden gaan poetsen. 2. Martijn en Julia vinden de tandpasta niet lekker smaken. 3. De borstel gaat alleen maar heen en weer over de tanden. 4. De kiezen worden vies van het flossen. 5. Martijn en Julia gaan douchen als ze klaar zijn met tanden poetsen. 6. Ze drogen zich af met een handdoek. Dag in Dag uit 3.5

Verhalen van Martijn en Julia 3: Tanden poetsen 2. Auditief geheugen voor zinnen Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven neer. Leg de plaatjes in de juiste volgorde neer. Vertel over één plaatje aan de hand van de tekst uit verhaal a of b. Het kind wijst het bedoelde plaatje aan. Leg de plaatjes in willekeurige volgorde neer. Vertel over één plaatje aan de hand van de tekst uit verhaal b of c. Het kind wijst het bedoelde plaatje aan. Lees de zinnen van de tekst rustig voor. Maak het kind duidelijk wanneer de tekst volledig is verteld en het plaatje kan worden aangewezen. Dit kan zowel non-verbaal als verbaal. Leg minder dan zes plaatjes neer of draai het besproken plaatje om, als de taak te moeilijk is. Vertel over twee plaatjes, als de taak te makkelijk is. Dag in Dag uit 3.6

Verhalen van Martijn en Julia 3: Tanden poetsen 3. Aanvulzinnen Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven en in de juiste volgorde neer. Algemeen Leg een plaatje voor het kind neer en stel de bijbehorende vraag. Geef een aanvulzin. Neem plaats tegenover het kind om gemakkelijk oogcontact te maken om een reactie uit te lokken. Herhaal de uiting van het kind in een goede vorm als deze onjuist is. - Voorbeeld: Martijn en Julia is in het slaapkamer - Begeleider: Ja, Martijn en Julia zijn in de slaapkamer Geef een (foutieve) voorbeelduiting indien het kind geen respons geeft - Voorbeeld: "Martijn en Julia zijn in de speeltuin, nee, Martijn en Julia..." Plaatje 1 Wat gaan Martijn en Julia doen in de badkamer? Ze gaan. Plaatje 2 Waarmee poetsen ze hun tanden? Ze poetsen met.. Plaatje 3 Waarom poetsen Martijn en Julia hun tanden? Omdat ze. Plaatje 4 Waar spugen Martijn en Julia het water in? Ze spugen met water in.. Plaatje 5 Wat gebruiken Martijn en Julia om te flossen? Ze flossen hun tanden met Plaatje 6 Hoe drogen Martijn en Julia hun gezicht af? Ze drogen zich af met Dag in Dag uit 3.7

Verhalen van Martijn en Julia 3: Tanden poetsen 4. Zinnen maken Leg de plaatjes met de afbeelding naar boven en in de juiste volgorde neer. Algemeen Vraag het kind te vertellen over wat hij op het plaatje ziet. Door het stellen van vragen lokt de begeleider het kind uit tot het maken van een zin. Stimuleer het kind om de belangrijkste informatie te vertellen. De begeleider raadt over welk plaatje het kind vertelt. Geef een aanvulzin, als de zinsvolgorde onjuist is. Voorbeeld: Aanvulzin: Julia de gordijnen open doet Ja, Julia doet. Geef een aanvulzin als de inhoud van de zin onvoldoende informatie over het plaatje geeft. Voorbeeld: Aanvulzin: Plaatje 1 Plaatje 2 Plaatje 3 Plaatje 4 Plaatje 5 Plaatje 6 Julia kriebelt Julia kriebelt met. Dag in Dag uit 3.8

Verhalen van Martijn en Julia 3: Tanden poetsen 5. Woordenschat Algemeen Vraag het kind het doelwoord duidelijk te maken middels: aanwijzen, uitbeelden en/of het geven van een omschrijving. Bespreek vooraf het oefenitem. Frequente woordenlijsten: verhaal a of b Minder frequente woordenlijsten: verhaal c De begeleider zit tegenover het kind zodat makkelijk oogcontact kan worden gemaakt. Het gaat bij deze opdracht om het taalbegrip en niet om de taalproductie. De inhoud van de taal wordt beoordeeld en dus niet de kwaliteit van de uiting. De concrete woorden kunnen worden aangewezen op de betreffende plaatjes. Nodig het kind uit om abstracte woorden zoals emoties uit te beelden of te beschrijven. Plaats het woord in een context om tot woordbegrip te komen. Bijvoorbeeld: Het kussen is niet hard, maar..? Wat is een kussen? Oefenitem: Wat is een lamp? Woordenlijst Frequente woorden 1. Tandenborstel 2. Tandpasta 3. Tandenpoetsen 4. Spetteren 5. Spugen 6. Tand 7. Kies 8. Beker 1 2 Minder frequente woorden 11. Flossen 12. Spoelen 13. Gorgelen 14. Smaken 15. Pepermunt 16. Streep 17. Wastafel 18. Tube 1 2 9. Water 10. Gezicht 19. Tandarts 20. Flosdraad Dag in Dag uit 3.9

Verhalen van Martijn en Julia 3: Tanden poetsen 6. Woordraadsels Lees een woordraadsel (frequente woorden) voor en vraag het kind te raden welk woord wordt bedoeld. Lees een woordraadsel (minder frequente woorden) voor en vraag het kind te raden welk woord wordt bedoeld. De begeleider zit tegenover het kind, zodat gemakkelijk oogcontact kan worden gemaakt. De plaatjes kunnen helpen te komen tot het antwoord. Dit is alleen mogelijk bij concrete woorden. Frequente woorden 1. Hiermee poets je je tanden. De tandenborstel 2. Dit doe je op je tandenborstel. De tandpasta 3. Hier drink je mee. De beker 4. Je kauwt ermee. De kies 5. Het deel van je lichaam waar je ogen, neus, mond zitten. Het gezicht Minder frequente woorden 1. Zo maak je de ruimte tussen je kiezen schoon. Flossen 2. Hier poets je je tanden boven. De wastafel 3. Hij kijkt of je tanden gezond zijn. De tandarts 4. Hier zit de tandpasta in. De tube 5. Dit gebruik je om de ruimte tussen je tussen je kiezen mee schoon te maken. Het flosdraad Dag in Dag uit 3.10