Raad vanstatc AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK /2. Datum uitspraak: 2 april 2008

Vergelijkbare documenten
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 31 mei 2010

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2009:BH8446

Raad \ Afdeling bestuursrechtspraak vanstate

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2013:BY8851

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Afdeling bestuursrechtspraak. Raad van de gemeente Geertruidenberg Postbus GA RAAMSDONKSVEER HUM

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Afd clin g b c s t ii ii rsr e cl i tsp r, i. i k. Uw kenmerk. Behandelend ambtenaar P. Slappende!

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2009:BH4676

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

In de bovenvermelde zaak is uitspraak gedaan. Een afschrift van deze uitspraak treft u hierbij aan.

Afdeliiig bestimrsrechtsp.ra.ak

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 28 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Onderwerp Uitspraak Raad van State d.d. 25 mei 2011 op het verzet van P.M. van Dijk e.a. te Elshout

ECLI:NL:RVS:2006:AY3839

ECLI:NL:RVS:2008:BG1849

ECLI:NL:RVS:2010:BL1854

Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RVS:2010:BO9151. Uitspraak. Permanente link: Datum uitspraak Datum publicatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2008:BF7235

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2008:BG4692

vanstate /1 /V1. Datum uitspraak: 26 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2010:BO8934

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, appellant,

Transcriptie:

Raad vanstatc 200704651/2. Datum uitspraak: 2 april 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van: handelend onder de naam gevestigd te opposante.

200704651/2 2 2 april 2008 1. Procesverloop Bij uitspraak van 23 november 2007, in zaak nr. 200704651/1, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft handelend onder de naam (hierna: ) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2008, verzet gedaan. De gronden van het verzet zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2008. Deze brieven zijn aangehecht. De Afdeling heeft het verzet ter zitting behandeld op 4 maart 2008, waar, in persoon en bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht, betreft uitsluitend de vraag of de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde afdoening is overgegaan wegens - in dit geval - kennelijke ongegrondheid van het hoger beroep. 2.2. Met het door haar in verzet aangevoerde bestrijdt de juistheid van de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2007. Uit de aard van het rechtsmiddel van verzet vloeit voort dat in het verzet alleen ter toetsing voorligt, of de Afdeling bij haar uitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde afdoening, dat wil zeggen afdoening zonder behandeling ter zitting, is overgegaan. De Afdeling heeft in de uitspraak waartegen verzet wordt gedaan, geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is omdat, voor zover thans van belang, uit het door de Centrale organisatie werk en inkomen gevoerde beleid, welk beleid niet in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen of anderszins onaanvaardbaar is, volgt dat het aan is om aan te tonen welk deel van de arbeidsplaatsen niet met prioriteitgenietend aanbod is te bezetten en dat onvoldoende inspanningen heeft verricht om de arbeidsplaatsen met prioriteitgenietend aanbod te bezetten, onder meer omdat niet in landelijke dagbladen heeft geadverteerd. Hetgeen in haar verzetschrift en bij de behandeling van het verzet ter zitting heeft aangevoerd, waaronder de wervingsinspanningen van het door haar ingeschakelde en de advertentie in het landelijk tijdschrift is door de Afdeling bij haar oordeel betrokken. De brief van waarop door is gewezen bevindt zich in het dossier en was de Afdeling ten tijde van de uitspraak van 23 november 2007 bekend. De brief van waarop door is gewezen had zij eerder dan voor het eerst in verzet dienen over te leggen. Het betoog van dat ter zitting mogelijk nog getuigen hadden kunnen worden gehoord, biedt evenmin grond voor het oordeel dat

200704651/2 3 2 april 2008 de Afdeling op basis van de voorhanden stukken ten onrechte heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is. 2.3. Het verzet is ongegrond.

200704651/2 4 2 april 2008 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het verzet ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink voorzitter w.g. Beerse ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2008 382-532. Verzonden: 2 april 2008 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze. mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak

Raad vanstate 200704651/1. Datum uitspraak: 23 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van: handelend onder de naam gevestigd te appellante, tegen de uitspraak in zaak nr. 05/32927 van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzrttingsplaats Haarlem, van 23 mei 2007 in het geding tussen: en appellante de Raad van bestuur van de

200704651/1 2 23 november 2007 1. Procesverloop Bij besluit van 15 april 2005 heeft de Raad van bestuur van de (hierna: ) aanvragen van handelend onder de naam (hierna: f om verlening van tewerkstellingsvergunningen ten behoeve van, voor zover thans van belang, 99 werknemers afgewezen. Bij besluit van 30 juni 2005 heeft de het daartegen door gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 23 mei 2007, verzonden op 25 mei 2007, heeft de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een tewerkstellingsvergunning geweigerd, indien voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt beschikbaar is. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, kan een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd, indien de werkgever niet kan aantonen voldoende inspanningen te hebben gepleegd de arbeidsplaats door prioriteitgenietend op de arbeidsmarkt beschikbaar aanbod te vervullen. Volgens paragraaf 2 van de Uitvoeringsregels Wav, behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wav (hierna: de Uitvoeringsregels), is het uitgangspunt voor de uitvoering van de Wav een consequente toepassing van het restrictieve toelatingsbeleid. Dit houdt in dat in beginsel alle toepasselijke weigeringsgronden, waarin de Wav voorziet, zullen worden tegengeworpen. Volgens paragraaf 32 wordt een tewerkstellingsvergunning in de regel geweigerd, in geval de werkgever niet kan aantonen zich voldoende te hebben ingespannen om prioriteitgenietend aanbod te mobiliseren. In ieder geval is sprake van onvoldoende inspanningen, indien een werkgever zonder ernstige redenen niet of niet volledig deelneemt aan gezamenlijke of door de georganiseerde wervings- of scholingsprojecten in zijn branche, gericht op het bevorderen van de beschikbaarheid van prioriteitgenietend aanbod.

200704651/1 3 23 november 2007 Volgens paragraaf 4 van de Beleidsregels uitvoering Wav (hierna: de Beleidsregels) neemt de als uitgangspunt dat naarmate de arbeidsplaats als moeilijker vervulbaar moet worden beschouwd, langer van tevoren en vaker herhaalde inspanningen dienen te worden verricht om prioriteitgenietend aanbod te werven dan bij een reguliere werving noodzakelijk is. Daarbij wordt als leidraad gehanteerd dat bij moeilijk vervulbare vacatures wervingsinspanningen drie maanden dienen te hebben plaatsgevonden voordat een aanvraag om een tewerkstellingsvergunning wordt ingediend. Als moeilijker vervulbare vacatures worden in dit verband beschouwd vacatures die in de regel niet binnen een periode van drie maanden kunnen worden vervuld dan wel vacatures waarvoor in de voorgaande jaren onvoldoende prioriteitgenietend aanbod beschikbaar was. 2.2. De heeft aan de handhaving in bezwaar van de afwijzing de bepalingen van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 9, aanhef en onder a, van de Wav ten grondslag gelegd. 2.3. betoogt primair dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor de - ongeschoolde - arbeid die zij biedt altijd prioriteitgenietend aanbod aanwezig mag worden geacht en dat de rechtbank dit ten onrechte als uitgangspunt voor de beoordeling van de zaak heeft genomen. Aldus heeft de rechtbank, volgens. ten onrechte geen rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van de arbeid in de aspergeteelt en miskend dat in het prioriteitgenietend aanbod geen mensen zijn te vinden die bereid zijn deze arbeid te verrichten. 2.3.1. Dit betoog berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak, omdat de rechtbank heeft overwogen dat voor ongeschoolde arbeid in beginsel voldoende prioriteitgenietend aanbod aanwezig mag worden verondersteld. Vervolgens heeft zij zich rekenschap gegeven van de omstandigheid dat het ongeschoolde seizoenswerk als aspergesteker weinig populair is, maar terecht overwogen dat dit niet wegneemt dat, gelet op de in Nederland en in de Europese Economische Ruimte onder ongeschoolde arbeidskrachten bestaande werkloosheid, ongeschoold arbeidsaanbod ruim beschikbaar mag worden geacht. Bovendien mag, zoals de Afdeling eerder (uitspraak van 4 augustus 2004 in zaak nr. 200401572/1) heeft overwogen, van een werkgever in de sector vollegrondstuinbouw worden verwacht dat hij op die krappe arbeidsmarkt alle mogelijkheden benut om aan voldoende personeel te komen. 2.4. klaagt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de zich op het standpunt heeft mogen stellen dat zij onvoldoende wervingsinspanningen heeft verricht. Aldus heeft de rechtbank, volgens miskend dat de diverse wervingsinspanningen die zij heeft verricht geen resultaat hebben opgeleverd, omdat de feitelijke bereidheid van werknemers om asperges te steken ontbreekt. Bovendien heeft zij een groot aantal vacatures te vervullen. Het is volgens onmogelijk om deze alle te vullen uit het prioriteitgenietend aanbod. De had in ieder geval voor het deel van de vacatures dat niet met het prioriteitgenietend aanbod is te vervullen tewerkstellingsvergunningen moeten verlenen, aldus De rechtbank heeft volgens in dit kader ten onrechte overwogen dat

200704651/1 4 23 november 2007 zij had dienen aan te tonen hoe groot dit deel was en dat van de niet had mogen worden verwacht een inschatting hierover te maken. Door de bewijslast geheel bij te leggen, heeft de rechtbank volgens in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden {hierna: het EVRM) gehandeld. Eerst achteraf is haar immers duidelijk wat zij had moeten doen en welke bewijzen zij had moeten overleggen, aldus 2.4.1. Volgens het door de gevoerde beleid> zoals neergelegd in paragraaf 32 van de Uitvoeringsregels en paragraaf 4 van de Beleidsregels, rust in beginsel op degene die een aanvraag om een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in de Wav indient, de plicht om aan te tonen dat voldoende inspanningen zijn gepleegd om prioriteitgenietend aanbod te mobiliseren ter vervulling van de arbeidsplaats. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 26 februari 2003 in zaak nr. 200205831/1 (www.raadvanstate.nl) dient, in geval de werkgever dit niet kan aantonen, volgens dit beleid de tewerkstellingsvergunning in beginsel te worden geweigerd. Dit beleid is niet in strijd met artikel 9, aanhef en onder a, van de Wav of anderszins rechtens niet aanvaardbaar. Hieruit volgt eveneens dat het aan is om aan te tonen welk deel van de arbeidsplaatsen niet met prioriteitgenietend aanbod te vervullen is. Nu deze bewijslastverdeling direct is terug te voeren op voormelde regelgeving, bestaat geen grond voor het oordeel dat zulks in strijd is met het kenbaarheidsvereiste. Van schending van artikel 6 van het EVRM is geen sprake. De rechtbank is dan ook terecht niet gevolgd in haar stelling dat van de had mogen worden verwacht in te schatten hoeveel mensen hadden kunnen worden geworven. Het betoog faalt. 2.5. Voorts betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij onvoldoende heeft deelgenomen aan het Project van de (hierna: het project). Hiertoe voert zij aan dat deelname aan het project niet verplicht kan worden gesteld. Ook door het verrichten van andere wervingsinspanningen kan worden voldaan aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav. De rechtbank heeft volgens haar miskend dat de wijze waarop paragraaf 32 van de Uitvoeringsregels is geredigeerd en toegepast door de artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav tot een imperatieve afwijzingsgrond maakt en dat aan haar wervingsinspanningen te zware eisen zijn gesteld. 2.5.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet heeft aangetoond zich voldoende te hebben ingespannen de arbeidsplaatsen door prioriteitgenietend, op de arbeidsmarkt beschikbaar aanbod te vervullen, nu zij niet heeft deelgenomen aan het project. De leider van het project heeft desgevraagd door de rechtbank bij brief van 25 juli 2006 bevestigd dat niet heeft deelgenomen aan het project en toegelicht dat eerder weigerde de rekening van deelname aan het project van 2002 te betalen en daarna niet meer is ingeschreven. Anders dan betoogt, heeft zij dan ook niet voldoende deelgenomen. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de overige door

200704651/1 5 23 november 2007 gestelde wervingsactiviteiten evenmin duiden op voldoende inspanningen om de arbeidsplaatsen door prioriteitgenietend aanbod te laten vervullen. heeft weliswaar in een regionaal dagblad een personeelsadvertentie geplaatst, maar heeft niet in landelijke dagbladen geadverteerd. Voorts is niet aangetoond dat, zoals zij heeft gesteld, via de website van Aspergerijk en het landelijk tijdschrift vgn de is geadverteerd, is niet gebleken op welke wijze en gedurende welke periode het door ingeschakelde uitzendbureau heeft geworven en is evenmin inzichtelijk gemaakt op welke wijze het i heeft geworven. Ook in hetgeen overigens naar voren heeft gebracht, kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 9, aanhef en onder a, van de Wav. Het aangevoerde levert evenmin grond op voor het oordeel dat de het facultatieve karakter van de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav, heeft miskend. Het betoog faalt evenzeer. 2.6. Tot slot klaagt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte haar beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft afgewezen. De omstandigheid dat in 2004 en 2006 aan wel tewerkstellingsvergunningen zijn verleend, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu ten tijde van de verlening van die tewerkstellingsvergunningen beleidsregels golden op grond waarvan een toets aan artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wav achterwege werd gelaten voor seizoenswerk in de land- en tuinbouw voor vreemdelingen van - onder meer - Poolse nationaliteit. Deze beleidsregels golden niet ten tijde van het besluit van 30 juni 2005, zodat, daar geen geslaagd beroep op kon doen. 2.7. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

200704651/1 6 23 november 2007 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin Voorzitter w.g. Groeneweg ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2007 Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling {artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht). - Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan. - In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd. - Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet. 32-532. Verzonden: 23 november 2007 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze. mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak

i - ONSSEN CS ADVOCATEN AAOTEKENEN Per fax: 070 365 13 80 Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Postbus 20019 2500 EA DEN HAAG Tilburg, 4 januari 2008 RAAD VAN STATE ZAAKNR. INGEKOMEN - 7 JAN 2008 3 AAN: BEHANDELD: PD: PAR: V k~te " Linssen es Advocaten Willem II straat 29a 5038 BA Tilburg Postbus 246 5000 AE Tilburg T: 013 542 04 00 F: 013 543 04 08 www. I inssen-advocaten. nl linssen@linssen-advocaten. nl mr. Th.J.H.M. Linssen mr. dr. A.C. van Schaick mr. dr. J.M.M. Menu mr. A.A.M. van Beek mr. A. Müller mr. M.J.J.E. Stassen mr. J.J.J. de Rooij mr. A.M. van Schaick mr. G.J.M, de Jager mr. R. Teerink mr. J. Oversluizen mr. J.EA.J.C. van de Laak mr. T.C.J.A. van de Laak Inzake Dossier 212060274 Uw ref 200704651/1/V6 Betreft verzet Edelachtbare Leden der Afdeling, Tot mij wendde zich mevrouw gevestigd te volmachtigde terzake het volgende. handelend onder de naam aan de, die mij bepaaldelijk Cliënte legde aan mij over de uitspraak van uw Afdeling van 23 november 2007 waarin u het hoger beroep van cliënte tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem van 23 mei 2007 (verzonden: 25 mei 2007) kennelijk ongegrond verklaart. Cliënte kan zich met kennelijk ongegrondverklaring van het hoger beroep als vervat in deze uitspraak van 23 november 2007 niet verenigen en tekent hiertegen bij dezen verzet aan. Een kopie van de uitspraak leg ik u over als productie 1. Op dit moment ben ik niet in staat de gronden van het verzet te vermelden. Ik verzoek u mij een termijn te vergunnen voor het aanvullen van de gronden van verzet. Cliënte wenst gehoord te worden over het verzet. Hoogachtend,..^ G.J.M, dégager Linssen es Advoc^tfejiYgiiient haar diensten uitsluitend onder toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden, die op de achterzijde van deze brief staan afgedrukt. Stichting Derdengelden: ING 67.65.62.930 t.n.v. Linssen es Advocaten

' LINSSENCS ADVOCATEN AANTEKENEN Per fax: 070 365 13 80 Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Postbus 20019 2500 EA DEN HAAG Tilburg, 24 januari 2008 RAAD VAM STATE INGEKOMEN 2 5 JAN 2008 ZAAK:>;. AAN: ^fe> / X>.-2L. BEHANDELD: DD: PAR: ünssen es Advocaten Willem If straat 29a 5038 BA Tilburg Postbus 246 5000 AE Tilburg T: 013 542 04 00 F: 013 543 04 08 www. I i nssen-advocalen. n I linssen@linssen-advocaten.nl mr. Th.J.H.M. Linssen mr. dr. A.C. van Schaick mr. dr. J.M.M. Menu mr. AAM. van Beek mr. A. Müller mr. M.J.J.E. Stassen mr. J.J.J. de Rooij mr. A.M. van Schaick mr. G.J.M, de Jager mr. R. Teerink mr. J. Oversluizen mr. J.E.A.J.C. van de Laak mr. T.CJ.A. van de Laak Inzake Dossier Uwref Betreft 212060274 200704651/2/V1 gronden verzet Edelachtbare Leden der Afdeling, In aanvulling op het verzetschrift dat ik op 4 januari 2008 ten behoeve van mevrouw, handelend onder de naam gevestigd te aan de bij uw Afdeling heb ingediend, bericht ik u in vervolg op uw brief van 11 januari jl. als volgt. Inleiding Aan de orde is de uitspraak van uw Afdeling van 23 november 2007 waarin u het hoger beroep van cliënte tegen deuitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem van 23 mei 2007 (verzonden: 25 mei 2007) kennelijk ongegrond verklaart. Om de volgende redenen dient cliënte verzet in. GRONDEN VERZET Inhoud processtukken Cliënte wijst allereerst op de processtukken die zij in de procedure tot op heden al heeft ingediend. Cliënte verzoekt uw Afdeling de inhoud van deze processtukken als hier herhaald Linssen es Advocaten verricht haar diensten uitsluitend onder toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden, die op de achterzijde van deze brief staan afgedrukt. Stichting Derdengelden: ING 67.65.62.930 t.n.v. Linssen es Advocaten

LINSSEN CS ADVOCATEN en ingelast te beschouwen en de inhoud als een eerste onderbouwing te zien van het onderhavige verzetschrift. Kennelijke ongegrondverklaring Cliënte is vooreerst van mening dat het niet juist is dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is verklaard. Uit het hoger beroepschrift volgt dat op diverse punten verweer is gevoerd naar aanleiding van de uitspraak die de rechtbank Den Haag, nevenvestigingsplaats Haarlem, op 23 mei 2007 heeft gewezen. De verweren waren van dien aard dat er niet kon worden volstaan met een kennelijke ongegrondverklaring ervan. R.o.v. 2.4 en 2.4.1 Cliënte doelt daarmee in het bijzonder (doch niet uitsluitend) op de rechtsoverweging 2.4.1. waarin uw Afdeling ingaat op het verweer dat cliënte heeft gevoerd naar aanleiding van het oordeel van de rechtbank dat verweerder niet gehouden is geweest zich een oordeel te vormen over de vraag of alle dan wel een gedeelte van de aanvragen had moeten worden afgewezen. Hierover het volgende. Primair heeft cliënte gesteld dat zij voldoende wervingsinspanningen heeft verricht. Cliënte houdt dat onverkort staande. Cliënte heeft (subsidiair) betoogd dat, in de situatie dat zij nog meer wervingsinspanningen had verricht, zij er nooit in was geslaagd om alle vacatures uit het prioriteitgenietend aanbod te werven. Cliënt heeft voorts gesteld dat het op de weg van verweerder heeft gelegen daaromtrent bij haar om duidelijkheid te verzoeken. Cliënte is in een onmogelijke bewijspositie gebracht. U overweegt dienaangaande dat uit de regelgeving voort zou vloeien dat het sowieso op de weg van cliënte heeft gelegen om aan te tonen welk deel van de arbeidsplaatsen niet uit het prioriteitgenietend aanbod te vervullen. Die bewijslastverdeling zou direct terug te voeren zijn op de regelgeving en derhalve bestaat, aldus de uitspraak, geen grond voor het oordeel dat er strijd is met het kenbaarheidsvereiste of strijd met het EVRM. U draait hiermee de zaak echter om. Uit het feit dat cliënte de aanvragen heeft gedaan volgt dat zij niet in staat is geweest die vacatures uit het prioriteitgenietend aanbod te doen. Dat is derhalve het deel van de aanvragen dat niet te vervullen is. In feite verlangt u met de huidige redactie van rechtsoverweging 2.4.1. dat cliënte al bij haar aanvragen zelf had aangegeven welk deel misschien wel uit het prioriteitgenietend aanbod had kunnen worden geworven. Zoals aangegeven, stelt cliënte zich nog altijd primair op het standpunt dat zij voldoende heeft geworven uit het prioriteitgenietend aanbod. Het onderhavige verzetschrift richt zich tevens tegen de overwegingen van uw uitspraak waarin u dat wegschrijft. Het primaire standpunt van cliënte indachtig, had het op de weg van verweerder gelegen om zelf een inschatting te maken van het aantal vacatures dat bij het uitvoeren van nog meer wervingsinspanningen, althans het aantal wervingsinspanningen dat verweerder wenselijk acht, wel uit het prioriteitgenietend aanbod had kunnen worden voldaan. Verweerder beschikt over de benodigde gegevens om een inschatting te maken van het kunnen vervullen van de 2

LINSSEN CS ADVOCATEN vacatures. In de procedure is uitvoerig aandacht besteed aan het aantal vacatures dat is vervuld op grond van het zelf door het ingezette en ondersteunde. Dit is slechts een zeer beperkt deel van het totale aantal vacatures. De rest van is vervuld met een tewerkstellingsvergunning van het Verweerders beslissing dat geen van de door cliënte aangevraagde tewerkstellingsvergunningen kan worden verleend omdat er prioriteitgenietend aanbod aanwezig is, is lijnrecht in tegenspraak met de staande praktijk. Het past niet om in zo'n situatie cliënte de bewijslast te geven. Cliënte handhaaft haar standpunt dat dit voor haar niet kenbaar is geweest noch kon zijn en constateert tevens dat daarmee strijd met artikel 6 EVRM optreedt, nu ingevolge dit artikel van het EVRM in een procedure duidelijk moet zijn, met redenen omkleed, welke bewijslast op haar rust. Alsdan kan zij daaraan gevolg geven. Het achterafin standhouden van een beslissing van een bestuursorgaan met het standpunt dat het op de weg van cliënte had gelegen om iets aan te tonen, daargelaten het feit dat dit gegeven de standpunten van cliënte en het systeem van de wet, onlogisch is, is strijdig met voormelde beginselen en artikelen. Cliënte blijft voorts bij haar standpunt dat het aantal aanvragen tewerkstellingsvergunningen verweerder dusdanig heeft doen terugschrikken dat hij niet langer met een open vizier de situatie heeft beoordeeld. Voor bedrijven met een omvang als het bedrijf van cliënte, had het op de weg van verweerder gelegen om gevolg te geven aan de op hem rustende onderzo eksverplichting ex artikel 3:2 Awb. Het bedrijf van cliënte is niet het eerste de beste bedrijf en verweerder kan evenmin stellen dat zij van de problemen met betrekking tot de werving Van personeel waar cliënte jaar in jaar uit mee te kampen heeft, niet op de hoogte is. In diverse hoorzittingen is de problematische situatie van cliënte toegelicht. Desondanks heeft verweerder een algemene norm van toepassing verklaard, zonder zich te bekommeren om de verstrekkende gevolgen die een dergelijke houding met zich brengt. Had verweerder gevolg gegeven aan haar onderzoeksplicht, dan had verweerder niet kunnen besluiten tot het afwijzen van alle aanvragen en zou aan cliënte in ieder geval een gedeelte moeten zijn verleend. De omkering van de bewijslast door de rechtbank die met uw uitspraak is bevestigd, kan al met al geen standhouden en de grief daartegen is in ieder geval niet kennelijk ongegrond. Cliënte is van mening dat de houding van verweerder in zoverre ook strijdig is met het evenredigheidsbeginsel De gevolgen van het besluit staan niet in een evenredige verhouding met de met het besluit te dienen doelen. Met andere woorden: een andere houding en insteek zou uiteindelijk een beslissing gebracht hebben die meer recht doet aan de feitelijke situatie. CONCLUSIE Cliënte concludeert tot gegrondverklaring van het verzet. Cliënte verzoekt, zoals al aangegeven in het pro-forma verzet, om gehoord te worden over het verzet, tenzij u het verzet kennelijk gegrond acht. In dat geval verzoekt cliënte u de zaak te agenderen voor mondelinge behandeling. Hoogachtend, G.J.M. deîâg