RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 18 december 2009 (21.12) (OR. en) 17691/09 COPEN 249 JAI 935

Vergelijkbare documenten
Benelux Verdrag 27 juni 1962 aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom

PUBLIC RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 18 juni 2004 (23.06) (OR. en) 10665/04 Interinstitutioneel dossier: 2003/0270 (C S) LIMITE COPE 74

Inhoudstafel. Europese Unie Verdrag van 25 maart 1957 betreffende de Werking van de Europese Unie 153

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 14 januari 2008 (21.01) (OR. en) 5213/08 COPEN 4

12494/1/07 REV 1 yen/il/lv 1 DG H 2B

Nationaal Benelux Prüm Europese Unie

15445/1/06 REV 1 wat/hor/mg 1 DG H 2B

9116/19 JVB/jvc/srl JAI.2

9337/16 rts/pau/as 1 DG D 2A

NL Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

Alle teksten zijn bijgewerkt tot 1 januari Gert Vermeulen

Prüm Verdrag 27 mei 2005 tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 16 november 2007 (16.11) (OR. en) 15314/07 Interinstitutioneel dossier: 2007/0244 (CNS) LIMITE AGRILEG 171

WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN KADERBESLUIT VAN DE RAAD over de accreditatie van activiteiten van gerechtelijke laboratoria

Deze herziene versie van het verslag is opgesteld na bespreking in de Groep materieel strafrecht van 23 juni 2004.

1. Het Coreper heeft het ontwerp-besluit van de Raad op 1 december 2004 besproken aan de hand van document 15281/04 + COR 1.

RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 16 juni 2009 (24.06) (OR. en) 10964/09 JAI 391 E FOPOL 170

Tweede Kamer der Staten-Generaal

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 29 juli 1999 (07.09) (OR. en) 10456/99 LIMITE DROIPEN 5

OTA het voorzitterschap de delegaties Routekaart voor een betere bescherming van verdachten en beklaagden in strafprocedures

RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 20 januari 2009 (21.01) (OR. en) 5524/09 SOC 25 COMPET 25

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 23 november 2004 (29.11) (OR. en) 14504/1/04 REV 1 LIMITE

Raad van de Europese Unie Brussel, 29 september 2014 (OR. en)

Hierbij gaat voor de delegaties Commissiedocument COM(2009) 283 definitief.

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 13 september 2007 (17.09) (OR. en) 12907/07 Interinstitutioneel dossier: 2007/0181 (CNS)

4. Het voorzitterschap verzoekt de Raad de ontwerp-conclusies in de bijlage aan te nemen

III BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

Hierbij gaat voor de delegaties Commissiedocument SEC(2008) 1995.

(Wetgevingshandelingen) RICHTLIJNEN

PUBLIC LIMITE NL RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 11 september 2006 (12.09) (OR. en) 8082/1/06 REV 1. Interinstitutioneel dossier: 2005/0104 (COD)

15349/16 ASS/mt 1 DG D 2A

9114/19 JVB/jvc/srl JAI.2

RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 15 juli 2009 (24.07) (OR. en) ST 12116/09 DROIPE 66 COPE 139

15490/14 cle/gar/as 1 DG D 2B

geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 39, lid 1 van het EU-Verdrag (C5-0757/2000),

AANGENOMEN TEKSTEN Voorlopige uitgave

PUBLIC RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 5 juni 2008 (23.06) (OR. fr) 10285/08 ADD 2 LIMITE JURI FO 45 JAI 305 JUSTCIV 119 COPE 118 CRIMORG 87

Raad van de Europese Unie Brussel, 19 juli 2017 (OR. en)

1. Punt 43: Samenwerking in het kader van een gezamenlijk team waarbij functionarissen van Europol betrokken zijn

(Resoluties, aanbevelingen en adviezen) RESOLUTIES RAAD

10213/00 AL/hb DG H III NL

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 12 december 2012 (OR. en) 17603/12 FISC 194

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 1 februari 2010 (OR. en) 5306/10 Interinstitutioneel dossier: 2009/0189 (NLE) JAI 35 COPEN 7

Raad van de Europese Unie Brussel, 2 maart 2015 (OR. en)

PUBLIC. Brussel, 8 oktober 2009 (08.10) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE 14149/09 LIMITE ENV 649 ENT 183

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 28 mei 2008 (04.06) (OR. en) 9935/08 SOC 316 COMPET 194

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 20 mei 2014 (OR. en) 10071/14 Interinstitutioneel dossier: 2014/0134 (NLE) AVIATION 120 COEST 175 NIS 27 RELEX 437

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 31 augustus 2005 (02.09) (OR. fr) 11843/05 FISC 96

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 20 juni 2014 (OR. en) 11190/14 Interinstitutioneel dossier: 2014/0188 (NLE) AVIATION 137 ISR 2

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 4 juni 2009 (08.06) (OR. en) 10523/2/09 REV 2

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 15 mei 2008 (22.05) (OR. en) 9192/08 Interinstitutioneel dossier: 2008/0096 (CNB) UEM 110 ECOFIN 166

Hierbij gaat voor de delegaties Commissiedocument COM(2005) 526 definitief.

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT. Brussel, 3 april 2014 (OR. en) 2010/0817 (COD) LEX 1478 PE-CONS 122/2/13 REV 2

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 9 februari 2010 (10.02) (OR. fr) 6290/10 Interinstitutioneel dossier: 2010/0011 (NLE) HR 8 CORDROGUE 25

III BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 7 juli 2000 (17.07) (OR. fr) 9735/00 ADD 1 LIMITE JUSTCIV 75

Een praktische gids. Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken

Publicatieblad van de Europese Unie. (Wetgevingshandelingen) RICHTLIJNEN

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 14 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13289/00 LIMITE JAI 135

RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 21 oktober 2011 (24.10) (OR. en) 15812/11 Interinstitutioneel dossier: 2011/0154 (COD)

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 12 maart 2002 (13.03) (OR. fr) 7122/02 Interinstitutioneel dossier: 2002/0056 (ACC) PECOS 68 PECHE 61

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 30 januari 2008 (06.02) (OR. en) 5213/08 ADD 1 COPEN 4

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 oktober 2004 (07.10) 12561/04 LIMITE EUROJUST 78

Strafrecht & Strafprocesrecht

Raad van de Europese Unie Brussel, 18 mei 2016 (OR. en)

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 18 maart 2004 (22.03) (OR. fr) 7537/04 EEE 19 ENV 173 TRANS 123 MI 85

Hierbij gaat voor de delegaties Commissiedocument COM(2002) 38 def.

Publicatieblad van de Europese Unie L 130. Wetgeving. Wetgevingshandelingen. Niet-wetgevingshandelingen. 57e jaargang. Uitgave in de Nederlandse taal

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 mei 2010 (18.05) (OR. en) 9846/10 Interinstitutioneel dossier: 2010/0123 (NLE) EEE 18 BUDGET 30 MI 149

P5_TA(2002)0269. Toekomstige ontwikkeling van Europol

PUBLIC 11642/01 Interinstitutioneel dossier: 2001/0109 (CNS)

Raad van de Europese Unie Brussel, 4 augustus 2017 (OR. en)

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Hierbij gaat voor de delegaties Commissiedocument SEC(2009) 918 definitief.

Raad van de Europese Unie Brussel, 7 november 2016 (OR. en)

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

8658/15 dui/pw/mt 1 DG D 2B

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 20 januari 2006 (28.02) (OR. en) 5467/06 LIMITE ENFOCUSTOM 8 ENFOPOL 8 CRIMORG 9 CORDROGUE 4

(Voorbereidende besluiten krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie)

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 4 september 2001 (06.09) (OR. fr) 11580/01 Interinstitutioneel dossier: 2001/0186 (COD)

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 17 november 2000 (20.11) (OR. fr) 13095/1/00 REV 1 LIMITE MIGR 91 COMIX 802

Raad van de Europese Unie Brussel, 9 juni 2017 (OR. en)

5307/10 VP/mm DG H 2 B

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het Europees justitieel netwerk

Raad van de Europese Unie Brussel, 9 april 2015 (OR. en)

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 juli 2006 (27.07) (OR. en) 12036/06 Interinstitutioneel dossier: 2006/0121 (AVC)

9664/19 pro/dau/ev 1 JAI.2

Transcriptie:

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 18 december 2009 (21.12) (OR. en) 17691/09 COPEN 249 JAI 935 INGEKOMEN DOCUMENT van: de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie ingekomen: 13 november 2009 aan: de heer Javier SOLANA, secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger van de Raad van de Europese Unie Betreft: Groenboek over de bewijsverkrijging in strafzaken tussen lidstaten en het garanderen van de toelaatbaarheid van bewijs Hierbij gaat voor de delegaties Commissiedocument COM(2009) 624 definitief. Bijlage: COM(2009) 624 definitief 17691/09 sv DG H 2B NL

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 11.11.2009 COM(2009)624 definitief GROENBOEK over de bewijsverkrijging in strafzaken tussen lidstaten en het garanderen van de toelaatbaarheid van bewijs NL NL

GROENBOEK over de bewijsverkrijging in strafzaken tussen lidstaten en het garanderen van de toelaatbaarheid van bewijs 1. INLEIDING Een van de doelstellingen van de Europese Unie is de handhaving en ontwikkeling van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, met name door de justitiële samenwerking tussen lidstaten in strafzaken te vergemakkelijken en te bespoedigen. In het geval van grensoverschrijdende criminaliteit mag de rechtsbedeling niet worden belemmerd door verschillen tussen de gerechtelijke systemen van de lidstaten en het ontbreken van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen. In dat verband is het van groot belang om de doeltreffende samenwerking op het gebied van bewijsverkrijging in strafzaken te bevorderen. Er gelden reeds een aantal instrumenten die in mechanismen voorzien waarmee een lidstaat in grensoverschrijdende strafzaken toelaatbaar bewijs kan verzamelen. Nauwere samenwerking op dit gebied is fundamenteel voor de doeltreffendheid van strafrechtelijke onderzoeken en procedures in de EU en daarom is de Commissie voornemens verdere maatregelen te nemen om die samenwerking te bevorderen. Dit groenboek heeft als doel de lidstaten en alle belanghebbenden te raadplegen over een aantal kwesties die in dat verband van belang zijn. 2. CONTEXT Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam is in een aantal teksten duidelijk vastgesteld dat het nodig is om de bewijsgaring in een grensoverschrijdende context te vergemakkelijken en de toelaatbaarheid van dergelijk bewijs voor de rechterlijke instanties te bevorderen. In de Tampere-conclusies 1 wordt de wederzijdse erkenning als de hoeksteen van de justitiële samenwerking beschouwd en wordt verklaard dat een versterkte wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen en vonnissen en de noodzakelijke onderlinge aanpassing van de wetgevingen de samenwerking tussen de autoriteiten en de justitiële bescherming van de rechten van het individu ten goede zouden komen. In die conclusies is ook bepaald dat het beginsel van wederzijdse erkenning van toepassing moet zijn op aan het proces voorafgaande gerechtelijke bevelen, inzonderheid die waardoor de bevoegde autoriteiten snel bewijsmateriaal veilig kunnen stellen en beslag kunnen leggen op gemakkelijk verplaatsbare vermogensbestanddelen en dat door de autoriteiten van een lidstaat legaal verkregen bewijsmateriaal moet kunnen worden gebruikt in rechtszaken in andere lidstaten, rekening houdend met de daar toepasselijke normen. 1 Europese Raad van 15 en 16 oktober 1999, conclusies van het voorzitterschap, SN 200/1/99 REV 1. NL 2 NL

Het programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning 2 heeft, wat beslissingen ten behoeve van de bewijsgaring betreft, als doel de ontvankelijkheid van bewijsmateriaal mogelijk te maken, de verdwijning ervan te vermijden, en de tenuitvoerlegging van beslissingen tot huiszoeking en beslaglegging te vergemakkelijken, teneinde de spoedige veiligstelling van bewijsmateriaal in het kader van een strafzaak mogelijk te maken. Het Haags programma 3 bepaalt dat de verdere ontwikkeling van de justitiële samenwerking in strafzaken essentieel is voor een adequate follow-up van onderzoeken door de opsporingsautoriteiten van de lidstaten en van Europol. Het bepaalt ook dat het uitgebreide programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken, dat betrekking heeft op rechterlijke beslissingen in alle fasen van de strafprocedure, zoals het vergaren en de toelaatbaarheid van bewijsmateriaal, moet worden vervolledigd, en nadere aandacht moet worden geschonken aan aanvullende voorstellen die zijn gedaan. Ook in het Actieplan ter uitvoering van het Haags Programma 4 is voorzien in een voorstel over minimumnormen betreffende bewijsverkrijging met het oog op wederzijdse toelaatbaarheid. De mededeling van de Commissie Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ten dienste van de burger 5 voorziet onder meer in de vaststelling van een alomvattend systeem van bewijsverkrijging in grensoverschrijdende zaken. Overeenkomstig deze mededeling vereist dit de vervanging van de bestaande rechtsinstrumenten op dit gebied door één enkel nieuw instrument. Dat instrument zou automatisch worden erkend en toepasbaar zijn in de gehele Unie, en zo een soepele en snelle samenwerking tussen de lidstaten bevorderen. De uitvoeringstermijnen zouden erin worden vastgelegd en de weigeringsgronden zo beperkt mogelijk worden gehouden. Dat instrument zou regels kunnen bevatten over elektronische bewijsvoering en over een Europees systeem voor het bevel tot medebrenging, waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijkheden die videoconferenties bieden. Bovendien zou kunnen worden voorzien in minimumregels ter vergemakkelijking van de wederzijdse toelaatbaarheid van bewijzen tussen lidstaten, onder meer op het gebied van wetenschappelijke bewijsvoering. 3. BESTAANDE REGELS OVER BEWIJSVERKRIJGING IN STRAFZAKEN Er bestaan twee soorten regels over bewijsverkrijging in strafzaken in de EU. Enerzijds zijn er op het beginsel van wederzijdse bijstand gebaseerde instrumenten. De belangrijkste zijn het Europees Verdrag aangaande wederzijdse rechtshulp in strafzaken 6, aangevuld door het Schengenakkoord 7 en de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken 8 en 2 3 4 5 6 7 Programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen (PB C 12 van 15.1.2001, blz. 10). Het Haags programma: versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie (PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1). Actieplan van de Raad en de Commissie ter uitvoering van het Haags programma voor de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie (PB C 198 van 12.8.2005, blz. 1). Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ten dienste van de burger - COM(2009) 262. Het Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande wederzijdse rechtshulp in strafzaken Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord van 14 juni 1985 tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek, betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19). NL 3 NL

het bijbehorende protocol. Anderzijds zijn er op het beginsel van wederzijdse erkenning gebaseerde instrumenten waarvan het belangrijkste het kaderbesluit betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel is 9. De op wederzijdse bijstand gebaseerde instrumenten en de bijbehorende protocollen dekken de wederzijdse bijstand in het algemeen maar bevatten ook regels over specifieke vormen van wederzijdse bijstand zoals de interceptie van telecommunicatieverkeer of het gebruik van videoconferenties. In het algemeen moeten verzoeken om wederzijdse bijstand rechtstreeks worden verzonden tussen de uitvaardigende en de uitvoerende autoriteit. Tenzij door de uitvoerende autoriteit een geldige weigeringsgrond wordt ingeroepen, wordt het verzoek zo snel mogelijk ingewilligd en zo mogelijk binnen de door de uitvaardigende autoriteit gestelde termijnen. Om de toelaatbaarheid van het verkregen bewijs te garanderen, moeten de autoriteiten van de aangezochte lidstaat de door de autoriteiten van de verzoekende staat aangewezen formaliteiten en procedures naleven op voorwaarde dat deze niet in strijd zijn met de fundamentele rechtsbeginselen van de aangezochte staat. Het kaderbesluit betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel past het beginsel van wederzijdse erkenning toe op rechterlijke beslissingen ter verkrijging van bewijs voor gebruik in strafprocedures. Een Europees bewijsverkrijgingsbevel kan worden uitgevaardigd om bewijsmateriaal te verkrijgen dat reeds bestaat en dat direct beschikbaar is in de vorm van voorwerpen, documenten of gegevens 10. Het bevel moet worden uitgevaardigd met gebruikmaking van een standaardformulier en in een officiële taal van de uitvoerende staat. De autoriteiten van de uitvaardigende staat moeten van oordeel zijn dat het bewijs ook op grond van het nationale recht zou kunnen worden verkregen in een soortgelijke zaak en dat het gezochte bewijsmateriaal noodzakelijk en evenredig is voor de procedures in kwestie. Het bevel wordt erkend en ten uitvoer gelegd binnen een gestelde termijn, tenzij een geldige weigeringsgrond van toepassing is. De tenuitvoerlegging van een Europees bewijsverkrijgingsbevel mag niet afhankelijk worden gesteld van een toetsing van de dubbele strafbaarstelling wanneer deze niet nodig is voor een huiszoeking of een inbeslagneming of wanneer de inbreuk strafbaar is met een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar en is vermeld in een lijst strafbare feiten in het kaderbesluit. Om de toelaatbaarheid van het verkregen bewijs te garanderen, moeten de autoriteiten van de uitvoerende staat de door de autoriteiten van de uitvaardigende staat aangewezen formaliteiten en procedures naleven op voorwaarde dat deze niet in strijd zijn met de fundamentele rechtsbeginselen van de uitvoerende staat. 8 9 10 Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (PB C 197 van 12.7.2000, blz. 1). Kaderbesluit van de Raad van 18 december 2008 betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel ter verkrijging van voorwerpen, documenten en gegevens voor gebruik in strafprocedures (PB L 350 van 30.12.2008, blz. 72). Een ander op het beginsel van wederzijdse erkenning gebaseerd instrument op dit gebied is het Kaderbesluit van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken (PB L 196 van 2.8.2003, blz. 45). De werkingssfeer van dit instrument is echter beperkt tot het bevriezen van bewijsmateriaal dat zich in een andere lidstaat bevindt. De daarop volgende overdracht van bewijsmateriaal tussen de lidstaten zou worden geregeld door op wederzijdse erkenning gebaseerde instrumenten of het kaderbesluit betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel. Door de beperkte werkingssfeer kan een Europees bewijsverkrijgingsbevel niet worden uitgevaardigd om bijvoorbeeld verdachten of getuigen te ondervragen of om in realtime informatie te krijgen, zoals interceptie van telecommunicatieverkeer of toezicht op bankrekeningen, aangezien deze soorten bewijs hoewel zij direct beschikbaar zijn nog niet bestaan. Een Europees bewijsverkrijgingsbevel kan evenmin worden uitgevaardigd om bijvoorbeeld analyses van bestaande voorwerpen, documenten of gegevens uit te voeren of lichaamsmateriaal, zoals DNA-stalen of vingerafdrukken, te verkrijgen, aangezien deze soorten bewijs hoewel zij reeds bestaan niet direct beschikbaar zijn zonder verder onderzoek. NL 4 NL

4. VOORUITZICHTEN 4.1. Bewijsverkrijging Zoals hierboven vermeld, bestaan de huidige regels inzake bewijsverkrijging in de EU uit een aantal instrumenten die gebaseerd zijn op verschillende onderliggende beginselen, namelijk dat van wederzijdse bijstand en dat van wederzijdse erkenning. Dat maakt de toepassing van de regels moeilijk en kan verwarring veroorzaken voor rechtspractici. Dit kan ook leiden tot situaties waarin zij niet het meest geschikte instrument voor het gezochte bewijs gebruiken. Daarom kunnen deze factoren uiteindelijk de doeltreffende grensoverschrijdende samenwerking belemmeren. Voorts kunnen op wederzijdse bijstand gebaseerde instrumenten als traag en ondoeltreffend worden beschouwd gelet op het feit dat daarin het gebruik van standaardformulieren niet wordt opgelegd voor het indienen van een verzoek om verkrijging van bewijsmateriaal dat zich in een andere lidstaat bevindt of daarin geen termijnen worden opgelegd om het verzoek ten uitvoer te leggen. Op wederzijdse erkenning gebaseerde instrumenten kunnen ook als onbevredigend worden aangemerkt aangezien deze slechts betrekking hebben op specifieke soorten bewijs en daarin een groot aantal weigeringsgronden voor de tenuitvoerlegging van het bevel zijn opgenomen. Zoals uiteengezet in de mededeling Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ten dienste van de burger, lijkt de meest doeltreffende oplossing voor de bovengenoemde moeilijkheden te bestaan in de vervanging van de bestaande rechtsregeling over bewijsverkrijging in strafzaken door één enkel instrument dat op het beginsel van wederzijdse erkenning is gebaseerd en dat alle soorten bewijs dekt. In vergelijking met de werkingssfeer van het kaderbesluit betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel zou het nieuwe instrument ook betrekking hebben op bewijsmateriaal dat hoewel het direct beschikbaar is nog niet bestaat, zoals verklaringen van verdachten of getuigen of in realtime verkregen informatie, zoals de interceptie van telecommunicatieverkeer of toezicht op bankrekeningen. Het zou ook betrekking hebben op bewijsmateriaal dat hoewel het reeds bestaat niet direct beschikbaar is zonder verder onderzoek, zoals analyses van bestaande voorwerpen, documenten of gegevens of het verkrijgen van lichaamsmateriaal, zoals DNA-stalen of vingerafdrukken. Deze raadpleging heeft als doel na te gaan of dit de juiste aanpak is. Er moet ook worden onderzocht of in het instrument specifieke regels moeten worden opgenomen voor bijzondere soorten bewijsmateriaal. Dat is gebeurd in de huidige op wederzijdse bijstand gebaseerde instrumenten die naast de algemene bepalingen die op alle soorten bewijs van toepassing zijn, ook nadere regels bevatten over verzoeken om bepaalde specifieke vormen van wederzijdse bijstand, zoals interceptie van telecommunicatieverkeer of verhoren via videoconferenties. Daarnaast moet ook worden onderzocht of het aangewezen is om de typische kenmerken van op wederzijdse erkenning gebaseerde instrumenten (zoals het gebruik van bevelen in plaats van verzoeken om bijstand, standaardformulieren voor het bevel, vaste termijnen om het bevel ten uitvoer te leggen en direct contact tussen de bevoegde autoriteiten) op alle soorten bewijsmateriaal toe te passen. Zo is het bijvoorbeeld misschien niet aangewezen om standaardformulieren in te voeren voor het verhoren van getuigen of vaste termijnen te stellen voor het opzetten van een gemeenschappelijk onderzoeksteam. Voorts zijn weigeringsgronden uit de op wederzijdse erkenning gebaseerde instrumenten misschien niet langer nodig voor bewijsmateriaal dat kan worden verkregen zonder gebruik van dwangmaatregelen. NL 5 NL

Ten slotte moet worden onderzocht of het aangewezen is om bestaande of toekomstige instrumenten aan te vullen met niet-wetgevende maatregelen. Dit zou gepaard kunnen gaan met initiatieven die rechtspractici meer bewust moeten maken van de instrumenten, zoals het opstellen van richtsnoeren of het aanbieden van opleiding over de toepassing ervan aan rechtspractici. Dit kan ook inhouden dat initiatieven worden genomen die erop gericht zijn het instrument correct uit te voeren, zoals het opzetten van controle- en evaluatiesystemen. 4.2. Toelaatbaarheid van bewijs Zoals hierboven vermeld, bevatten de bestaande instrumenten over bewijsverkrijging in strafzaken al regels die erop gericht zijn de toelaatbaarheid van in een andere lidstaat verkregen bewijs te garanderen, dat wil zeggen vermijden dat bewijsmateriaal als ontoelaatbaar wordt aangemerkt of dat bewijsmateriaal in de strafprocedure in een lidstaat minder bewijskracht heeft wegens de wijze waarop het in een andere lidstaat is verzameld. Deze regels behandelen de kwestie van de toelaatbaarheid van bewijs echter alleen maar indirect aangezien zij geen gemeenschappelijke normen inzake bewijsgaring bevatten. Daardoor bestaat het gevaar dat de bestaande regels inzake bewijsverkrijging in strafzaken alleen doeltreffend zullen werken tussen lidstaten met soortgelijke normen voor bewijsgaring. Zoals uiteengezet in de mededeling Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht ten dienste van de burger, lijkt de beste oplossing voor dit probleem erin te bestaan gemeenschappelijke regels inzake bewijsgaring in strafzaken vast te stellen. Deze raadpleging heeft ook als doel na te gaan of dit de juiste aanpak is. Indien dat het geval is, moet tevens worden onderzocht of het aangewezen is om algemene normen vast te stellen die op alle soorten bewijs van toepassing zijn dan wel specifiekere normen vast te stellen die aangepast zijn aan de verschillende soorten bewijs. Gelet op de eigenschappen van de verschillende soorten bewijs, zou de eerstgenoemde aanpak beperkt zijn tot het bereiken van overeenstemming over algemene beginselen, terwijl de laatstgenoemde aanpak specifiekere harmonisatieregels mogelijk zou maken. 5. VRAGEN AAN DE LIDSTATEN EN AAN ALLE BELANGHEBBENDEN Om te weten welke de beste aanpak is, verzoekt de Commissie de lidstaten en alle belanghebbenden de volgende vragen te beantwoorden: 5.1. Bewijsverkrijging 1. Bent u er in beginsel voorstander van dat de bestaande rechtsregeling over bewijsverkrijging in strafzaken wordt vervangen door één enkel op het beginsel van wederzijdse erkenning gebaseerd instrument dat alle soorten bewijs dekt, met inbegrip van bewijsmateriaal dat nog niet bestaat of niet direct beschikbaar is zonder verder onderzoek? Waarom? 2. Is het volgens u nodig om voor bepaalde soorten bewijs specifieke regels in het instrument op te nemen? Zo ja, voor welke? Waarom? 3. Zou het volgens u ongepast zijn om de kenmerken van instrumenten inzake wederzijdse erkenning op alle soorten bewijs toe te passen, met inbegrip van bewijsmateriaal dat nog niet bestaat of niet direct beschikbaar is zonder verder NL 6 NL

onderzoek? Zo ja, voor welke soorten bewijs moet een specifieke behandeling worden uitgewerkt? Waarom? 4. Zou het volgens u nuttig zijn om het instrument aan te vullen met niet-wetgevende maatregelen? Zo ja, welke? Waarom? 5. Moeten er volgens u nog andere kwesties worden behandeld? Zo ja, welke? Waarom? 5.2. Toelaatbaarheid van bewijs 6. Bent u in beginsel voorstander van het vaststellen van gemeenschappelijke normen inzake bewijsgaring? Waarom? 7. Geeft u er de voorkeur aan algemene normen vast te stellen voor alle soorten bewijs of om specifiekere normen vast te stellen die aangepast zijn aan de verschillende soorten bewijs? Waarom? 8. Wanneer gemeenschappelijke normen moeten worden vastgesteld, aan welke normen denkt u dan? Waarom? 9. Moeten er volgens u nog andere kwesties worden behandeld? Zo ja, welke? Waarom? NL 7 NL

6. ANTWOORDTERMIJN De lidstaten en de belanghebbenden wordt vriendelijk verzocht hun antwoorden op het groenboek uiterlijk op 22 januari 2010 mee te delen. De antwoorden mogen worden geadresseerd aan: Schriftelijk op het volgende adres: Europese Commissie Directoraat-generaal Justitie, vrijheid en veiligheid t.a.v.: De heer Anders AAGAARD MO59 03/096 B-1049 Brussel België Per e-mail: JLS-CRIMINALJUSTICE@ec.europa.eu De bijdragen zullen op het internet worden gepubliceerd. Belangrijk is dat u de bijgaande verklaring leest inzake de vertrouwelijke behandeling van uw persoonlijke gegevens en uw bijdrage. Professionele organisaties worden uitgenodigd zich in te schrijven in het Commissieregister voor belangenvertegenwoordigers (http://ec.europa.eu/transparency/regrin). Dit register is ingevoerd in het kader van het Europees transparantie-initiatief met als doel de Commissie en het publiek in het algemeen voor te lichten over de doelstellingen, financiering en structuren van belangenvertegenwoordigers. NL 8 NL