SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Vergelijkbare documenten
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Bij de memorie van eis zijn producties gevoegd (genummerd 1 17).

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen zullen hierna worden aangeduid als de stichting en de arts.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. heeft op 11 april 2011 het navolgende arbitrale vonnis gewezen in de zaak van:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Kenmerk: 03/02. Arbitraal vonnis in de zaak van:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Scheidsgerecht gezondheidszorg. Kenmerk: 03/18. Arbitraal vonnis in de zaak van: A, wonende te Z., eiser, gemachtigde: mr. J.C.J.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Arbitraal vonnis in kort geding en bodemprocedure in de zaak van:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen worden hierna aangeduid als eiser, de Stichting en de Vereniging, die samen ook verweerders worden genoemd.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SAMENVATTING. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. Y.E.M.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen worden hierna aangeduid als eiser en verweerster.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen worden hierna ook aangeduid als eiser en de stichting.

NR. 3. AMBTELIJKE AANSTELLING NAAST TOELATINGSOVEREENKOMST. BEVOEGDHEID VAN SCHEIDSGERECHT. PREMIE VOORTGEZETTE ZIEKTEKOSTENVERZEKERING BIJ VUT.

Vonnis in kort geding in de zaak met zaaknummer / rolnummer: / KG ZA van

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Partijen worden hierna aangeduid als X, A en het Vereveningsfonds.

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Beroep tegen schorsing als ordemaatregel en tegen ontslag wegens gewichtige reden; hbo

ECLI:NL:RBOVE:2016:286

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

Heeft op 11 april 2012 het navolgende arbitrale vonnis gewezen in de zaak van: De partijen worden hierna aangeduid als het ziekenhuis en verweerder.

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: Uitspraak

NR. 12. SCHORSING VAN MEDISCH SPECIALIS NIET RECHTMATIG. REHABILITATIE. VERGOEDING VAN IMMATERIËLE SCHADE EN KOSTEN VAN EXTRAJUDICIËLE RECHTSBIJSTAND.

UITSPRAAK. de Ondersteuningsplanraad van de Stichting A te F, verzoeker, hierna te noemen de OPR gemachtigde: de heer mr. W.H.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Arbitraal vonnis van 6 juni 2017 Kenmerk: 17/01

Scheidsgerecht gezondheidszorg. Kenmerk: 04/04. Arbitraal vonnis in de zaak van:

1.3 Bij brief van 4 augustus 2010 heeft verweerster twee producties doen nazenden.

ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235


SAMENVATTING Geschil met betrekking tot het taakbelastingsbeleid van de opleiding; HBO

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

de naamloze vennootschap Interbank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

Beroep tegen berisping is gegrond omdat het plichtsverzuim niet ernstig genoeg is. UITSPRAAK

De tijdelijke waarneming van de directiefunctie dient op verschillende gronden voor advies voorgelegd te worden aan de (P)MR.

Geschatte waarde veel hoger dan andere taxaties. Klacht te vroeg ingediend. Nog geen uitvoering rechterlijk vonnis.

31 december 2003 NR. 13. (03/17) AFREKENING NA MINNELIJKE BEËINDIGING VAN TOELATINGSOVEREENKOMST.

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. heeft op 31 januari 2012 het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:

Uitspraak. RECHTBANK ZUTPHEN Sector Kanton Locatie Zutphen

Nalevingsgeschil; als MR-leden weigeren af te treden, kan een bevoegd gezag niet de MR ontbinden en eigenmachtig MR-verkiezingen organiseren.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Het medezeggenschapsreglement mag het aantal aaneengesloten zittingsperiodes in de MR niet beperken. UITSPRAAK

ECLI:NL:RBAMS:2017:2065

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

1.3 De gemachtigde van eiseres heeft producties nagezonden bij brieven van 2 en 8 maart 2005.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

25 september 2002 NR. 12. (02/19kg) SAMENWERKING VAN GYNAECOLOGEN VAN VERSCHILLENDE ZIEKENHUIZEN TER UITVOERING VAN REGIOVISIE.

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SAMENVATTING UITSPRAAK

ECLI:NL:OGEAA:2016:286

EJEA ECLI:NL:RBDHA:2016:15833 Rechtbank Den Haag Datum uitspraak Datum publicatie ZaaknummerC/09/ KG ZA 16/1383

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

Adviesgeschil over het ontslag van een schoolleider, na mediation. UITSPRAAK

12-53 RvT Utrecht RAAD VAN TOEZICHT TE UTRECHT VAN NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS IN ONROERENDE GOEDEREN NVM

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. Kenmerk: 03/05. Arbitraal vonnis in de zaak van:

ECLI:NL:RBLIM:2017:8199

Sluiting dislocatie valt onder organisatiebeleid en op die grond heeft de MR adviesrecht; PO

Partijen hebben voorts ter zitting hun stellingen mondeling nader toegelicht.

1.2 A heeft bij nadere memorie van eis, voorzien van producties, gevorderd dat het Scheidsgerecht:

ECLI:NL:RBROT:2017:3565

ECLI:NL:RBAMS:2017:2373

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBLEE:2009:BH2079

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 September 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:OGEAC:2017:86

ECLI:NL:OGEAA:2017:172

SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil tussen. 1. A., 2. MEVROUW B., hierna te noemen opdrachtgevers,

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBAMS:2011:BS8906

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:OGEAM:2016:86

ECLI:NL:RBHAA:2006:AV7336

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

ECLI:NL:RBMID:2010:BL5606

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG. 05/11 en 05/12. Arbitraal vonnis in de zaak van:

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

Nr. 5. SCHADEVERGOEDING WEGENS TEKORTKOMING IN VINDEN OPVOLGER.

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. C.A.C.M.

Transcriptie:

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG Kenmerk: 12/21KG De voorzitter van het Scheidsgerecht, mr. A. Hammerstein, wonende te Arnhem, bijgestaan door mr. J.A.I. Wendt, griffier, heeft op 9 juli 2012 het navolgende vonnis in kort geding gewezen in de zaak van: de stichting A., gevestigd te Z., eiseres, gemachtigde: mr. drs. P. Bergkamp tegen: B., wonende te Y., verweerder, gemachtigde: mr. M.J. Draaisma Partijen worden aangeduid als eiseres en verweerder. 1. De procedure 1.1 Eiseres heeft bij brief van 21 juni 2012 dit kort geding aanhangig gemaakt onder indiening van de memorie van eis, op 28 juni 2012 (met 22 producties). Op 6 juli 2012 heeft zij een nadere toelichting op de memorie van eis in kort geding en akte wijziging van eis ingediend met een viertal producties (nummers 23 26). Eiseres vordert na wijziging van eis: dat de voorzitter van het Scheidsgerecht bij arbitraal vonnis in kort geding verweerder gebiedt om de bestuurlijke aanwijzing in de brief van de Raad van Bestuur (hierna: rvb) van 19 juni 2012 met onmiddellijke ingang na te komen en verweerder zolang de rvb dat noodzakelijk oordeelt: 1. verbiedt om het opleiderschap met alle daarbij behorende werkzaamheden en verplichtingen uit te oefenen en hem verbiedt om zich als opleider op te werpen en werkzaamheden als opleider te verrichten; en 2. verbiedt om over deze bestuurlijke aanwijzing of over de achtergronden en de redenen voor deze bestuurlijk aanwijzing te spreken of te corresponderen met het personeel van eiseres in het bijzonder maar niet uitsluitend met de arts-assistenten die werkzaam zijn op de afdeling interne geneeskunde/mdl;

op straffe van een dwangsom van 5.000,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat verweerder in strijd met het arbitraal vonnis in kort geding handelt, althans een zodanige voorlopige voorziening te treffen als naar het oordeel van de voorzitter van het Scheidsgerecht passend is, met veroordeling van verweerder in de kosten van dit kort geding, daaronder begrepen de kosten van rechtsbijstand van eiseres. 1.2 Verweerder heeft op 4 juli 2012 een memorie van antwoord ingediend (met 13 producties), en het scheidsgerecht verzocht te oordelen dat verweerder vanaf 9 juli 2012 onbelemmerd zijn werkzaamheden als opleider kan uitoefenen, althans dat de stichting niet ontvankelijk is in haar eisen, dan wel dat deze eisen dienen te worden afgewezen, met veroordeling van de stichting in de kosten van dit kort geding, daaronder begrepen de kosten van rechtsbijstand van verweerder. Op 6 juli 2012 heeft verweerder een nadere brief ingezonden met daarbij nog een productie (nummer 14). 1.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 9 juli 2012. Eiseres was vertegenwoordigd door de heer C., voorzitter van de rvb, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door de heer D., lid van de rvb. Verweerder is in persoon verschenen eveneens bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben het woord gevoerd. 1.4 Ter zitting heeft de voorzitter van het scheidsgerecht mondeling uitspraak gedaan waarvan dit vonnis de schriftelijke vastlegging betreft. 2. Samenvatting van het geschil. 2.1 Verweerder is op basis van een toelatingsovereenkomst als internist-endocrinoloog/klinisch farmacoloog verbonden aan het ziekenhuis van eiseres, waar hij sinds 1992 werkzaam is. Hij is lid van de maatschap interne geneeskunde/mdl (hierna: de maatschap) welke is ingedeeld in een vijftal clusters. Zijn directe collega mevrouw dr. E. en verweerder zijn de enige endocrinologen binnen de maatschap en binnen het cluster endocrinologie/algemene infectieziekten (hierna: het cluster). Verweerder is door de Medisch specialisten registratie commissie (hierna: MSRC), laatstelijk voor de periode van 12 maart 2009 tot 12 maart 2014, erkend opleider van de opleiding binnen de maatschap. 2.2 Bij brief van 20 mei 2010 heeft de rvb aan de maatschap meegedeeld dat deze onder verscherpt toezicht gesteld wordt van de rvb en het Stafbestuur vanwege problemen binnen de maatschap. Daarbij is onder meer bepaald dat er een verbeterplan dient opgesteld te worden onder begeleiding van de heer F. van het organisatieadviesbureau F. (hierna: F.), en dat het verscherpt toezicht geldt tot het verbeterplan is afgerond. 2.3 De maatschap heeft in een vergadering van 14 juli 2010 een plan van aanpak De maatschap voorop aangenomen. In een (nader) plan van aanpak specifiek met betrekking tot het cluster van 18 februari 2011, opgesteld door de heer G. van bovengenoemd organisatieadviesbureau (hierna: G.), wordt onder meer geschreven dat er sprake is van gebrek aan samenwerking, slechte mondelinge en non-verbale communicatie tussen E. en verweerder, gebrek aan afstemming over het beleid en de dagelijkse werkorganisatie en het niet nakomen van afspraken. Er wordt geschreven dat de bestaande situatie niet acceptabel is en er wordt als doelstelling omgeschreven dat binnen een periode van negen 2

maanden de verhoudingen zijn genormaliseerd en de leden van het cluster bereid zijn tot zakelijk/professionele samenwerking. 2.4 In een memo Evaluatie activiteiten cluster endocrinologie/infectieziekten van 28 september 2011, opgesteld door G., wordt geschreven dat de ontwikkelingen die het afgelopen jaar binnen het cluster plaatsvonden niet hebben opgeleverd wat daarvan verwacht mocht worden. Er wordt onder meer geconcludeerd dat de situatie vraagt om besluiten van buitenaf. In een Samenvatting rapportage bij de afronding plan van aanpak de maatschap voorop van 3 november 2011 schrijft F. onder meer dat er sprake is van een structurele impasse binnen de maatschap en dat het naar zijn mening belangrijk is dat het bestuur (van de maatschap) in nauw overleg met de rvb en het Stafbestuur tot een aanpak komt om deze structurele impasse te doorbreken. In een brief aan de rvb en het Stafbestuur van 14 november 2011 concludeert F. onder meer dat bij ongewijzigd beleid sprake zal zijn van een regressief patroon binnen de maatschap. 2.5 In een brief van 22 december 2011 van de rvb aan het bestuur van de maatschap schrijft de rvb dat de samenwerkingsproblematiek tussen E. en verweerder een bedreiging is voor het hele traject dat de maatschap de afgelopen anderhalf jaar heeft doorlopen en dat deze situatie onacceptabel is en opgelost moet worden. De rvb adviseert het maatschapsbestuur een door de maatschap gedragen oplossing te zoeken. 2.6 In een rapport van de H.-groep (hierna: H.) van 16 april 2012, geschreven in opdracht van de maatschap, wordt geconcludeerd dat de samenwerking tussen verweerder en de maatschap niet op zeer afzienbare termijn aantoonbaar zal worden genormaliseerd op een wijze die vertrouwen geeft voor de toekomst. 2.7 De maatschap heeft op 31 mei 2012 besloten over te gaan tot ontbinding van de maatschapsovereenkomst vanwege het ontbreken van vertrouwen in voortzetting van de samenwerking met verweerder. De rvb heeft vervolgens op 6 juni 2012 aan verweerder bij aangetekend schrijven melding gedaan van het voorgenomen besluit om de toelatingsovereenkomst met verweerder op te zeggen en hem in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Partijen zijn overeengekomen dat een hoorzitting zal plaatsvinden op 13 juli 2012. 2.8 In een brief van 13 juni 2012 van het bestuur van de maatschap aan verweerder wordt onder meer geschreven dat het bestuur van de maatschap besloten heeft hem met onmiddellijke ingang te ontheffen uit de functie van opleider hangende de besluitvorming over de ontbinding van de overeenkomst omdat de vaststelling dat het vertrouwen in hem is komen te ontbreken zich niet verhoudt met de vervulling van het opleiderschap. 2.9 In een brief van 19 juni 2012 aan de rvb heeft het Stafbestuur positief geadviseerd wat betreft het voornemen van de rvb om aan verweerder een bestuurlijke aanwijzing te geven inzake de overdracht van het opleiderschap. Bij brief van dezelfde datum heeft de rvb aan verweerder geschreven hem een bestuurlijk aanwijzing te geven inhoudende dat verweerder als ordemaatregel het opleiderschap met alle daarbij behorende werkzaamheden en verplichtingen met onmiddellijke ingang neer moet leggen. Tevens wordt hem verboden hierover te spreken met het personeel van het A.-Ziekenhuis en met name met de assisten- 3

ten van de afdeling interne geneeskunde-mdl. Als reden voor het geven van deze bestuurlijke aanleiding wordt in de brief gesteld dat verweerder zich zal verzetten tegen het besluit van de maatschap om hem te ontheffen van de functie van opleider. 2.10 In een brief van het dagelijks bestuur van de Centrale opleidingscommissie van het ziekenhuis van eiseres (hierna: DB-COC) aan de rvb van 29 juni 2012 wordt geschreven dat het DB-COC moet concluderen dat, als er inderdaad geen sprake meer is van een werkzame relatie tussen de huidige opleider en de andere leden van de opleidingsgroep interne en deze op korte termijn niet hersteld kan worden, het opleiderschap van [verweerder] in deze fase (tijdelijk) overgenomen dient te worden. Er wordt aan verweerder, de plaatsvervangend opleider en de rvb geadviseerd om in een gezamenlijk schrijven de MSRC mee te delen dat de huidige opleider zijn functie tijdelijk zal neerleggen. 2.11 Eiseres acht dit kort geding onvermijdelijk om te voorkomen dat verweerder na terugkomst van zijn vakantie op 9 juli 2012 de bestuurlijke aanwijzing niet zal opvolgen. Zij heeft daartoe onder meer gesteld dat de rvb bevoegd is om de aanwijzing te geven en dat daartegen op grond van de toelatingsovereenkomst beroep open staat bij het scheidsgerecht, maar dat een dergelijk beroep geen schorsende werking heeft. 2.12 Verweerder stelt dat niet eiseres maar slechts de MSRC bij uitsluiting bevoegd is om hem te ontheffen uit zijn opleiderschap en dat daarom eiseres niet ontvankelijk is in de eisen met betrekking tot het opleiderschap. Daarnaast stelt hij dat een spreekverbod geen enkel doel meer dient onder meer omdat hij uit alle geledingen van het personeel van eiseres, en van collega specialisten en derden, te horen krijgt dat hij geen opleider meer is, zonder dat hij deze personen heeft geïnformeerd. Bovendien heeft hij het recht om aan iedereen informatie te vragen waarvan hij meent dat dit zijn belang kan dienen. Subsidiair stelt hij onder meer dat er geen noodzaak is voor de bestuurlijke aanwijzing omdat hij altijd als opleider uitstekend heeft gefunctioneerd en door eiseres niet aannemelijk gemaakt is dat dit na terugkeer van zijn vakantie op 9 juli 2012 anders zou zijn. 3. Bevoegdheid van het Scheidsgerecht De bevoegdheid van het Scheidsgerecht volgt uit artikel 32 van de toelatingsovereenkomst die is gesloten tussen de stichting en verweerder, en staat tussen partijen vast. 4. Beoordeling van de hoofdzaak 4.1 De rvb heeft bij brief van 19 juni 2012 aan verweerder een bestuurlijke aanwijzing gegeven, zoals hiervoor onder de feiten vermeld. De inhoud van deze aanwijzing staat in dit kort geding in beginsel niet ter discussie. Verweerder heeft immers geen gebruik gemaakt van de hem in artikel 18 lid 7 van de toelatingsovereenkomst gegeven mogelijkheid bij het Scheidsgerecht tegen deze aanwijzing in beroep te gaan. Dit geding strekt er slechts toe verweerder te veroordelen tot naleving van de aanwijzing onder verbeurte van een dwangsom. Bij gebreke van enig verweer op dit punt moet worden aangenomen dat oplegging van een dwangsom mogelijk is. Eiseres heeft bij toewijzing van haar vordering ook een voldoende belang. Niettemin zal de voorzitter de oplegging van een dwangsom alleen verbinden aan de veroordeling met betrekking tot het neerleggen van het opleider- 4

schap. Het verbod om over deze aanwijzing te spreken of te corresponderen met het personeel van eiseres is te ruim gesteld en beperkt de vrijheid van verweerder te zeer. Het verbod leent zich naar zijn aard ook niet voor het opleggen van een dwangsom en te vrezen valt dat het tot executieproblemen aanleiding zal geven. Het spreekverbod is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in de gegeven omstandigheden disproportioneel. 4.2 Uit het voorgaande volgt al aanstonds dat het beroep van verweerder op de onbevoegdheid van het Scheidsgerecht niet opgaat. Inzet van deze procedure is immers de voormelde aanwijzing, die is gebaseerd op de in artikel 18 van de toelatingsovereenkomst geregelde bevoegdheid van de rvb. Op grond van deze bepaling in samenhang met artikel 32 van de toelatingsovereenkomst is het Scheidsgerecht bevoegd hierover te oordelen. Van ontheffing uit het opleiderschap is geen sprake, zodat ook de desbetreffende regeling hier niet aan de orde is. Het standpunt van verweerder dat artikel 18 geen betrekking heeft op de opleiding, wordt zoals hierna zal blijken niet gevolgd, maar het kan aan de bevoegdheid van het scheidsgerecht ook niet afdoen. 4.3 Gelet op het vorenstaande ten overvloede overweegt de voorzitter als volgt. De aanwijzing van de rvb is een ordemaatregel van beperkte duur, immers geldend tot 20 juli 2012. De rvb vreest dat ernstige problemen ontstaan als verweerder zijn functie van opleider thans uitoefent. Voor die vrees bestaat voldoende grond, omdat uit de overgelegde stukken blijkt dat de verhouding tussen eiser en de overige leden van de maatschap ernstig is verstoord, zodat in elk geval thans van een normale communicatie en behoorlijke samenwerking geen sprake is. Eiseres heeft voorts gesteld dat de aanwijzing de instemming heeft van de gehele maatschap en van het bestuur van de medische staf. De centrale opleidingscommissie meent in ieder geval eveneens dat voortzetting van het opleiderschap bij een niet-werkzame relatie binnen de opleidingsgroep niet wenselijk is. Voor vervanging van verweerder als opleider is gezorgd. Ten slotte is onvoldoende weersproken dat verweerder niet bereid is zich aan de aanwijzingen van de rvb te houden. Verweerder heeft geen zwaarwegende gronden aangevoerd die ertoe zouden moeten leiden dat zijn belangen in het geding zijn en zouden moeten prevaleren. 4.4 Het verweer dat artikel 18 lid 1 van de toelatingsovereenkomst geen betrekking heeft op de opleiding gaat naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet op. De rvb is immers bevoegd een aanwijzing te geven als dat voor de continuïteit van de instelling noodzakelijk is. Dat is hier het geval. De rvb heeft in de eerste plaats voldoende reden aan te nemen dat verweerder zich niet wenst neer te leggen bij het besluit van de maatschap dat verweerder niet kan fungeren als opleider in verband met de verstoorde verhoudingen. Verweerder heeft gedreigd met een kort geding, dat voor de instelling zeer nadelige gevolgen kan hebben. Voorts heeft de rvb, naar bij de mondelinge behandeling is gebleken, zich op de hoogte gesteld van de mogelijkheden tot vruchtbare samenwerking met verweerder in het kader van diens taak als opleider. Die mogelijkheden blijken te ontbreken. Ook daaruit kunnen grote problemen voortvloeien die het belang van het ziekenhuis waarvoor de rvb verantwoordelijk is, ernstig kunnen benadelen. Ten slotte is van belang dat in deze maand belangrijke besluiten moeten worden genomen met betrekking tot de positie van verweerder als toegelaten specialist en dat in dat kader overleg nodig is over het al dan niet voortduren van zijn aanstelling als opleider. Dat hij een bekwaam internist is en een goede op- 5

leider staat niet ter discussie, maar het is wel de vraag of hij door de gespannen verhoudingen binnen de maatschap nog als zodanig werkzaam kan blijven. 4.5 In de uitkomst van deze procedure ziet de voorzitter aanleiding tot na te melden verdeling van de kosten. 5. Beslissing De voorzitter van het Scheidsgerecht heeft het navolgende vonnis in kort geding gewezen: 5.1 Gebiedt verweerder de bestuurlijke aanwijzing in de brief van de rvb van 19 juni 2012 na te komen en verbiedt hem om werkzaamheden als opleider uit te oefenen tot vrijdag 20 juli 2012; 5.2 Bepaalt dat verweerder een boete van 5.000,-- per dag verbeurt voor iedere dag of gedeelte van een dag dat hij handelt in strijd met het in 5.1 bedoelde verbod werkzaamheden als opleider uit te oefenen; 5.3 Bepaalt dat de kosten van het scheidsgerecht, vastgesteld op een bedrag van 3.166,80 voor rekening komen van eiseres, en dat voor het overige iedere partij de eigen kosten draagt; 5.4 Wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is vastgesteld te Utrecht en is op 9 juli 2012 aan partijen verstuurd. 6