Take-home toets Thema 4.6 Anatomie en fysiologie van het centrale en perifere zenuwstelsel 1. Door activiteiten van de nervus vagus wordt a. de hartslagfrequentie verhoogd b. de hartslagfrequentie verlaagd c. het hartminuutvolume verhoogd d. het slagvolume verhoogd 2. Van welke van de onderstaande factoren is de hartslagfrequentie NIET afhankelijk? a. de wil b. lichamelijke activiteiten c. nervus vagus 3. Als men van het hart zegt dat het een autonoom werkend orgaan is, bedoeld men daarmee a. geïnnerveerd door het autonome zenuwstelsel b. gereguleerd door het automatisch werkende vaso-motorische centrum c. zonder zenuw voorziening van buitenaf ritmisch kan blijven contraheren 4. Tot welk weefsel behoort het geleidingsweefsel van het hart? a. bindweefsel b. spierweefsel c. zenuwweefsel 5. Welke orgaanstelsels zorgen voor de integratie in het menselijk lichaam? a. circulatie en endocrien systeem b. circulatie en zenuwstelsel c. hormoonstelsel en excretie d. hormoonstelsel en zenuwstelsel 6. De werking van het zenuwstelsel verloopt de hormonale werking a. even snel als b. langzamer dan c. sneller dan 7. De informatie wordt verwerkt door a. de effectors b. de zintuigen c. het centrale zenuwstelsel d. het hormonale stelsel 8. Welk hormoon heeft dezelfde werking als het sympathische zenuwstelsel a. adrenaline b. aldosteron c. antidiuretisch hormoon d. hydrocortison 9. De aanvoer van informatie vindt plaats via zenuwbanen a. afferente b. efferente c. motorische d. sensorische -1-
10. Het doel van de integratie van de verschillende orgaansystemen is a. cytostase b. hemostase c. homeostase 11. Op welke plaats ontspringen de hersenzenuwen? a. grote hersenen b. hersenstam c. hypothalamus d. kleine hersenen 12. Waar bevinden zich de cellichamen van de motorische neuronen? a. hersenschors b. ruggenmerg c. spieren d. spinale ganglia 13. Het willekeurige zenuwstelsel wordt ook wel genoemd het? a. animaal zenuwstelsel b. autonoom zenuwstelsel c. perifeer zenuwstelsel d. vegetatief zenuwstelsel 14. Een ganglion is een opeenhoping van zenuwcellichamen en is te vinden a. binnen het centrale zenuwstelsel b. buiten het centrale zenuwstelsel c. in uitsluitend de hersenen d. in uitsluitend het ruggenmerg 15. Hoe wordt het autonome zenuwstelsel ook wel genoemd? a. centraal zenuwstelsel b. animaal zenuwstelsel c. vegetatief zenuwstelsel d. willekeurig zenuwstelsel 16. Welke zenuw is de achtste hersenzenuw? a. gehoor- en evenwichtzenuw b. gezichtszenuw c. oogzenuw d. reukzenuw 17. De nervus vagus heeft invloed op de hartslagfrequentie en de maagsapsecretie. Een activerende werking wordt weergegeven door een plusteken en een remmende invloed Door middel van een minteken. De combinatie hartslagfrequentie (1). en maagsapsecretie (2). is de juiste. a. (1) +, (2) + b. (1) +, (2) - c. (1) -, (2) + d. (1) -, (2) - 18. De zenuwceluitlopers die impulsen afvoeren uit een zenuwcel waartoe zij behoren, heten a. dendrieten b. myelinescheden c. neurieten d. scheden van Schwann -2-
19. De plaats waar een impuls van de ene zenuwcel wordt doorgegeven aan de andere zenuwcel, wordt de..genoemd a. balk b. kruising c. synaps d. zenuwknoop 20. De hersenstam omvat naast de middenhersenen ook nog de a. brug van Varol verlengde merg b. hersenbalk tussenhersenen c. tussenhersenen verlengde merg d. verlengde merg hersenbalk 21. Hoeveel neuronen zijn tenminste betrokken bij een reflexboog? a. 2 b. 3 c. 4 d. 5 22. Wanneer men een arm wil buigen moeten eerst impulsen in de worden opgewekt a. grijze stof van de grote hersenen b. spinale ganglia c. witte stof van de kleine hersenen d. witte stof van het ruggemerg 23. Beschadiging van de kleine hersenen leidt tot een neurologische stoornis, namelijk a. afname van het gehoor b. beperking van het gezichtsvermogen c. geheugenverlies d. waggelende gang 24. Waar liggen de meeste centrale delen van het sympathische zenuwstelsel? a. in de beide grensstrengen b. in de ingewandsganglia c. in de spinale ganglia d. in het thoracale deel van het ruggenmerg 25. In welk deel van het centrale zenuwstelsel ligt het warmtecentrum a. cerebellum b. cerebrum c. hypothalamus d. thalamus 26. Het sympathische zenuwstelsel is een onderdeel van a. de beide grensstrengen b. het animale zenuwstelsel c. het autonome zenuwstelsel d. het willekeurige zenuwstelsel -3-
27. Bij de kniepeesreflex is een aantal structuren betrokken, te weten 1. ruggenmerg 2. sensibele zenuw 3. motorische zenuw 4. zintuigen 5. spier In welke volgorde zijn bovenstaande structuren bij de kniepeesreflex betrokken? a. 1-2-3-4-5 b. 2-1-3-4-5 c. 4-1-2-3-5 d. 4-2-1-3-5 28. Iemand trapt in een kapot bierglas. Dit leidt achtereenvolgens tot 1. het optillen van de voet 2. het voelen van pijn 3. het met beide handen naar de voet grijpen Bij welke activiteit(en) is (zijn) de grote hersenen betrokken a. alleen bij twee b. bij 1 en 2 c. bij 2 en 3 d. bij 1, 2 en 3 29. Het ruggenmerg eindigt ongeveer a. bij het heiligbeen b. bij het staartbeen c. ter hoogte van de laatste lendenwervel d. ter hoogte van de tweede lendenwervel 30. In welk deel van het centrale zenuwstelsel liggen de centra voor honger- en dorstgevoel? a. grote hersenen b. kleine hersenen c. middenhersenen d. tussenhersenen 31. De zenuwceluitlopers die impulsen vervoeren naar het cellichaam van de zenuwcel waartoe ze behoren, worden.genoemd a. axonen b. dendrieten c. neurieten d. neuronen -4-
32. De cellichamen van de zenuwcellen die de spieren van het rectum activeren liggen in a. de hersenen b. de hypothalamus c. de thalamus d. het sacrale deel van het ruggenmerg 33. Tot de animale verrichtingen rekent men a. groei b. klierwerking c. motoriek d. stofwisseling 34. De druk in de schedel zal toenemen wanneer twee bloedvaten tegelijkertijd worden dichtgedrukt, namelijk de linker en rechter a. halsader b. halsslagader c. sleutelbeenslagader d. wervelslagader 35. Een reflexbeweging verloopt sneller dan een overeenkomstige willekeurige beweging doordat bij een reflexboog a. de afstand die de impulsen moeten afleggen korter zijn b. de beweging verloopt via motorische banen c. de impulsen worden opgewekt zonder dat er een zintuig vooraf geprikkeld is d. de snelheid van de impulsgeleiding groter is 36. Het ademhalingscentrum is gelegen in a. de hypothalamus b. de pons Varoli c. de thalamus d. het verlengde merg 37. Welk van de onderstaande organen wordt niet door de nervus vagus beïnvloed? a. bronchus b. hart c. maag d. urineblaas 38. Onder invloed van het sympathische zenuwstelsel treden gelijktijdig de volgende effecten op a. afname van de hartfrequentie en verwijding van de bloedvaten van de darm b. pupilvernauwing en omzetting van glycogeen in glucose c. pupilverwijding en omzetting van glucose in glycogeen d. toename van de hartslagfrequentie en vernauwing van de bloedvaten in de darm 39. Het zenuwstelsel bezit steunweefsel in de vorm van a. associatiecellen b. grijze stof c. mergscheden rondom de neurieten d. neuro-gliacellen -5-
40. Een kind dat getuige is van een ernstig auto-ongeluk schrikt en rent weg. Bij het zien van het ongeluk en de daarop volgende reactie zijn o.a. de volgende structuren betrokken 1. oogzenuw 2. motorische hersenschors 3. piramidebanen 4. achterhoofdskwab In welke volgorde heeft bij het kind impulsgeleiding plaatsgehad vanaf het moment van het ongeluk? a. 1-2-3-4 b. 1-4-2-3 c. 4-1-2-3 d. 4-2-1-3 41. Bij een lumbaalpunctie gaat de punctienaald achtereenvolgens door a. arachnoïd en pia mater b. dura mater en arachnoïd c. dura mater en pia mater 42. Het hart werkt autonoom, dat wil zeggen het hart kan zich onafhankelijk van het zenuwstelsel samentrekken. Toch is er een direct contact tussen hart en zenuwstelsel. Waaruit blijkt dat? a. de contractie van boezems en kamers is gecoördineerd b. de hartslagfrequentie is niet altijd gelijk c. hormonen in het bloed kunnen de hartslagfrequentie beïnvloeden 43. I Wanneer parasympathische zenuwen de pancreas prikkelen stijgt het glucosegehalte van het bloed II Wanneer sympathische zenuwen de pancreas prikkelen wordt minder insuline geproduceerd a. I en II zijn juist b. alleen I is juist c. alleen II is juist d. I en II zijn niet juist 44. Door middel van het kniepeesreflex kan men de werking controleren van a. de grote hersenen b. de kleine hersenen c. het ruggenmerg d. het verlengde merg 45. Het centrale zenuwstelsel bestaat uit a. animale en vegetatieve zenuwstelsel b. grote hersenen, kleine hersenen en hersenstam c. hersenen en hersenzenuwen d. hersenen en ruggenmerg 46. Het braakcentrum is gelegen in a. hypothalamus b. pons c. thalamus d. verlengde merg -6-
47. Het zenuwstelsel oefent invloed uit op het hormonale systeem. Dit gebeurt vanuit a. de hypothalamus b. de thalamus c. het ruggenmerg d. het verlengde merg 48. Als iemand schrikt, wordt de huid bleek. Dit wordt veroorzaakt door (1). van de bloedvaten in de huid onder invloed van het (2)..zenuwstelsel a. (1) vasoconstrictie, (2) parasympathische b. (1) vasoconstrictie, (2) sympathische c. (1) vasodilatatie, (2) parasympathische d. (1) vasodilatatie, (2) sympathische 49. Tranquillizers hebben vooral invloed op het. systeem a. limbische b. motorische c. sensibele -7-