BESCHIKKING WET MILIEUBHEER n.a.v. het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer verleend aan Koninklijke Niestern Sander BV (doklocatie) (Locatie: Visserijweg te Delfzijl) Groningen, 11 juli 2006 Nr. 2006-12.944/28, MV Procedure nr. 6.093
Inhoudsopgave 1. INLEIDING... 3 1.1 Aanleiding beschikking... 3 1.2 Actuele vergunningssituatie... 3 2. PROCEDURE... 3 2.1 Algemeen... 3 3. INHOUDELIJKE TOETSING EN BEOORDELING... 4 3.1 Beoordeling... 4 4. BESLUIT... 5 4.1 Beslissing... 5 4.2 Geldigheidstermijn... 5 4.3 Ondertekening en verzending... 6
GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN Groningen, 11 juli 2006 nr. 2006-12.944/28, MV Verzonden: 24 juli 2006 Verlenen hierbij een beschikking ingevolge de Wet milieubeheer aan Scheepswerf Koninklijke Niestern Sander BV (doklocatie) gevestigd aan de Visserijweg te Delfzijl (hierna: Niestern Sander), naar aanleiding van het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer (verder: Oplosmiddelenbesluit). 1. INLEIDING 1.1 Aanleiding beschikking Het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer is op 1 april 2001 van kracht geworden en heeft rechtstreekse werking. De werkzaamheden bij Scheepswerf Niestern Sander vallen onder de activiteit "8: Andere coatingprocessen, waaronder metaal-, kunststof-, textiel-, film- en papiercoating" als genoemd in bijlage IIA van het Oplosmiddelenbesluit. Het Oplosmiddelenbesluit is van toepassing op de conserveringswerkzaamheden bij scheepswerven die meer dan 5.000 kg oplosmiddelen gebruiken. Het jaarlijks oplosmiddelenverbruik op de inrichting van Niestern Sander (doklocatie) bedraagt meer dan deze grenswaarde van 5.000 kg. De bepalingen uit het Oplosmiddelenbesluit zijn derhalve van toepassing en nader uitgewerkt onder de inhoudelijke toetsing en beoordeling in 3. 1.2 Actuele vergunningssituatie Bij besluit van 20 maart 2001, nr. 2001-4.576/12, RMM is aan Niestern Sander een revisievergunning ingevolge de Wm verleend ten behoeve van de inrichting "doklocatie". Op 13 maart 2001, kenmerk DNN2001/1691, is door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, directie Noord Nederland een vergunning verleend ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). Bij ons besluit van 26 november 2002, nr. 2002-16.556/448,MV is voor de onderhavige inrichting een vergunning ingevolge art. 8.1.1.b. Wm (veranderingsvergunning) verleend, voor het opslaan van afvalstoffen afkomstig van te repareren schepen in een tankopslagschip. Vervolgens is op 8 maart 2005 aan de inrichting een veranderingsvergunning (nr. 2005/05487/10, MV) verleend voor het ontmantelen van scheepswrakken binnen de inrichting. Op de inrichting is categorie 13.3b van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) van toepassing, zijnde een "Inrichting voor het voor het bouwen, onderhouden, repareren of het behandelen van de oppervlakte van metalen schepen met een langs de waterlijn te meten lengte van 25 meter of meer". Op basis van deze categorie van het Ivb zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor de inrichting. 2. PROCEDURE 2.1 Algemeen Wij hebben met betrekking tot dit besluit de procedure gevolgd zoals is aangegeven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer. pagina 3 van 7
Bij brieven van 18 april 2006, nr. 2006-7.238, MV, hebben wij de vergunninghouder, de gemeente Delfzijl, Vrom-Inspectie Noord, het waterschap Hunze en Aa's, Rijkswaterstaat, Noord Nederland en VNSI te Zoetermeer geïnformeerd omtrent ons voornemen een beschikking ingevolge de Wet milieubeheer te verlenen naar aanleiding van het Oplosmiddelenbesluit. Vergunninghouder en genoemde instanties zijn daarbij in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze aangaande ons voornemen schriftelijk kenbaar te maken. Het waterschap Hunze en Aa's en Rijkswaterstaat hebben (telefonisch c.q. per mail) laten weten geen opmerkingen m.b.t. het concept ontwerpbesluit te hebben. Verder hebben wij ter zake geen zienswijzen ontvangen. Het ontwerp van de beschikking is ter inzage gelegd in de gemeente Delfzijl; dit is bekend gemaakt door het plaatsen van een kennisgeving in de Eemsbode van 24 mei 2006 (artikel 3.11 en 3.12 Awb). Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om binnen de termijn (29 mei t/m 10 juli 2006) van de terinzagelegging van het ontwerp schriftelijk of mondeling hun zienswijze over dit ontwerp naar voren te brengen (artikel 3:15 en 3:16 Awb). Naar aanleiding van de terinzagelegging van de ontwerpbeschikking zijn geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ingebracht. 3. INHOUDELIJKE TOETSING EN BEOORDELING 3.1 Beoordeling Bedrijven die voor 1 april 2001 zijn opgericht en onder de werkingssfeer van het besluit vallen, dienen uiterlijk op 31 oktober 2007 aan de eisen van het Oplosmiddelenbesluit te voldoen. Overeenkomstig het besluit moet hiertoe worden nagegaan of het mogelijk is om met bijvoorbeeld nageschakelde technieken de vrijkomende VOS beheerst af te vangen en daarmee de uitstoot te verminderen zodat voldaan wordt aan de in het Oplosmiddelenbesluit gestelde emissiegrenswaarden. Voor conserveringswerkzaamheden in de scheepsbouwsector geeft het Oplosmiddelenbesluit echter al aan dat beheerst afvangen en uitstoten van VOS niet haalbaar wordt geacht. Deze zienswijze is in bijlage IIA van het Oplosmiddelenbesluit nader verwoord. Een andere mogelijkheid die in het Oplosmiddelenbesluit naar voren wordt gebracht om de uitstoot van VOS te beperken is het volgen van een reductieprogramma. In concrete zin wordt hiermee gedoeld op het toepassen van verven en coatings met een geringere hoeveelheid oplosmiddelen. Op grond van artikel 3 lid 5 van het Oplosmiddelenbesluit kan het bevoegde gezag t.a.v. de milieuvergunning (het college van gedeputeerde staten van Groningen) besluiten dat geen reductieprogramma hoeft te worden gevolgd. Overwegingen die daarbij in acht moeten worden genomen zijn de (technische/economische) haalbaarheid om een reductieprogramma te volgen en een beoordeling of de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens de stand der techniek. Om de bedrijfssituatie van de doklocatie van Niestern Sander te Delfzijl in het licht van het Oplosmiddelenbesluit te beoordelen, hebben wij gebruik gemaakt van de volgende informatie: - de vigerende vergunningsituatie + de daaraan te grondslag liggende aanvragen; - de door Niestern Sander ingevulde vragenlijst "Oplosmiddelen in relatie tot scheepswerven" (najaar 2005); - BREF Surface Treatment using solvents (2e draft); - Werkboeken milieumaatregelen Metaal- en elektrotechnische industrie C5.4. "Aanbrengen organische/anorganische deklagen" en C6 "Scheepsbouw en -reparatie" (VNG/ FO-I); - Milieu-informatie Scheepsbouw en -reparatie, versie 2 april 2003 (Infomil); - Vereniging Nederlandse Scheepsbouw Industrie (VNSI). Het aanbrengen van verf en coatings op schepen/scheepsdelen op de werf wordt door verschillende scheepsschildersbedrijven uitgevoerd in een dok. De soorten verf/coatings die worden toegepast is afhankelijk van het te behandelen oppervlak, te conserveren materiaal, applicatietechniek en het maritiem milieu. Een cruciaal gegeven is dat niet de werf, maar de opdrachtgever (de reder) in overleg met de verfleverancier bepaalt welke verfsystemen moeten worden toegepast. Reders zijn beducht op corrosie en gevolgen daarvan t.a.v. veiligheid, levensduur van het schip, onderhoud, etc. pagina 4 van 7
De praktijksituatie waarbij de reder bepaalt, impliceert onomwonden dat de werf en ook de scheepsschilder geen invloed heeft op het oplosmiddelgehalte van vele soorten verven en coatings die voor de verschillende onderdelen van het schip nodig zijn. In dit kader is het ook van belang dat de scheepvaart een sterk internationaal karakter heeft. Geringe kostenverschillen leiden tot uitwijkgedrag naar goedkopere landen (ook buiten de EU). Ook bij eenzijdige (nationale) beperkingen is het voor een reder gemakkelijk om naar een ander land te varen, waar de door hem gewenste producten wel mogen worden aangebracht. Verlies van conserveringswerk betekent voor een werf in de praktijk bovendien vaak het verlies van een totale opdracht, aangezien een reder niet twee keer naar een werf gaat als het werk in één keer kan worden uitgevoerd. Voornoemde geeft ons voldoende aanleiding dat het volgen van een reductieprogramma door Niestern Sander op technische/economische gronden niet kan worden verlangd. Daarbij hebben wij overwogen dat de conserveringsactiviteiten plaatsvinden volgens de best beschikbare techniek, zulks gelet op het volgende. De toegepaste applicatietechniek op de werf van Niestern Sander om verfsystemen aan te brengen is airless spuiten. Deze airless spuittechniek is de gebruikelijke (bewezen) techniek bij scheepswerven. Ook in de BREF "Surface Treatment using solvents" wordt deze airless spuittechniek als de gebruikelijke methode voor het conserveren van schepen benoemd. In de BREF, maar ook in het werkboek C.5.4. "Aanbrengen organische/anorganische deklagen", worden diverse alternatieve conserveringsmethoden benoemd. Deze technieken zijn blijkens literatuurgegevens en informatie vanuit de brancheorganisatie (VNSI) op dit moment geen vervangend alternatief voor de scheepswerven vanwege onvoldoende bedrijfszekerheid en in een aantal gevallen onbruikbaarheid voor de beoogde toepassing. Airless spuiten kan als zodanig als best beschikbare techniek worden aangemerkt voor het conserveren van grote metaaloppervlakken in de scheepsbouw. Voorts geldt dat in het kader van oplosmiddelenreductie de spuitverliezen (overspray) tot een minimum moeten worden beperkt. Weersinvloed is over het algemeen een belangrijke factor die van invloed is op de hoeveelheid overspray (en daarmee het verf- en oplosmiddelenverlies). Afscherming tegen weersinvloeden is een belangrijke voorwaarde geschapen om overspray tot een minimum te beperken. Bij conserveringswerkzaamheden in het dok dient, overeenkomstig de vergunningvoorschiften, voldoende afscherming te zijn gewaarborgd. Uiteraard spelen daarnaast zaken zoals good-housekeeping, de kwalificatie van spuiters en de technische staat van applicatieapparatuur een belangrijke rol. Met inbegrip van de getroffen maatregelen binnen de inrichting en de aan de inrichting opgelegde voorschriften menen wij dat conserveringsactiviteiten bij Niestern Sander plaatsvinden volgens de best beschikbare techniek. Voorts is in het Oplosmiddelenbesluit de verplichting tot het bijhouden van een oplosmiddelenboekhouding opgenomen. De oplosmiddelenboekhouding is een instrument dat tot doel heeft om aan te tonen dat aan het besluit wordt voldaan. In de Regeling oplosmiddelenboekhouding wordt aangegeven welke gegevens deze boekhouding minimaal dient te bevatten. Gezien voorgaande overwegingen zijn wij van oordeel dat het voor Niestern Sander te Delfzijl technisch/ economisch niet haalbaar is om een reductieprogramma ingevolge het Oplosmiddelenbesluit te volgen. Daarbij menen wij dat de conserveringswerkzaamheden binnen de inrichting worden uitgevoerd volgens de best beschikbare techniek. 4. BESLUIT 4.1 Beslissing Koninklijke Niestern Sander BV is, voor de inrichting gelegen aan de Visserijweg te Delfzijl (doklocatie), niet verplicht om een reductieprogramma ingevolge het Oplosmiddelenbesluit te volgen. 4.2 Geldigheidstermijn Ten aanzien van deze beschikking geldt geen beperking voor de geldigheidsduur. pagina 5 van 7
4.3 Ondertekening en verzending: Gedeputeerde Staten van Groningen,, voorzitter, secretaris. Verzonden: Een exemplaar van deze beschikking is gezonden aan: 1. Koninklijke Niestern Sander BV, Postbus 108, 9930 AC Delfzijl; 2. College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Delfzijl, Postbus 20000, 9930 PA Delfzijl; 3. VROM Inspectie Noord, Postbus 30020, 9700 RM Groningen; 4. Dagelijks Bestuur van het waterschap Hunze & Aa's, Postbus 195, 9640 AD Veendam; 5. VNSI, Postbus 138, 2700 AC Zoetermeer; 6. Rijkswaterstaat, Noord-Nederland, Postbus 2301, 8901 JH Leeuwarden. pagina 6 van 7
Bijlage 1: BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN BAT BREF Oplosmiddelenbesluit VOS Best Available Techniques (best beschikbare technieken). BAT-referentiedocument. Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer van 19 maart 2001, Stb. 161, houdende regels inzake het beperken van de emissie van VOS bij gebruik van organische oplosmiddelen, zoals dit besluit is gewijzigd bij het Besluit van 9 april 2002, Stb. 189. Organische verbinding die bij 293,15 K een dampspanning van 0,01 kpa of meer heeft onder de specifieke gebruiksomstandigheden een vergelijkbare vluchtigheid heeft, waarbij voor de toepassing van dit besluit de fractie creosoot die deze dampspanning overschrijdt bij 293,15, als een VOS geldt. pagina 7 van 7