de gevolgeen der snoeqzucht de gevolgeen der snoeqzucht
"\Vic,yil klock zijn en g ezond 11oud' yan snoeperij zijn mond! A.-.J. W.
l\1(~inü Mina k l('('<l1 zich aan, Om op kermis meê 1(' go:.an.
liet aan-klee-den. Of kloi-ne Mi-na blij-de is! Denk maar eens : zij mag me-de met va -der, moedol' en broêr-tje naar de ker-mis bij oom Jan! Oom Jan is zeer goed en hij be-mint Mi-na, want het meis-je is een braaf kind! VtTat is Mi-na fier op ha-re mooi-e klee-de-ren: het is ha-re moe-der zel-ve die ze ge-maakt heeft voor haar, om van-daag me-de te gaan naar het feest! \ De meid, die ook veel van Mi-na houdt, doet haar best om het kind zoo net-jes en zoo mooi het maar zijn kan aan te Idee-den. En Mi-na is zoo ge-luk-kig, dat ZlJ bij-na niet kan stil-staan van ver-langen!
Zi p, Z IJ I S I'eeds ganst:h gekleed En haal' b l '()( ~ r1j e is ook haast g'l'ccd.
Mi-na is ge-reed. Pas staat de klei-ne Mi-na in hot nieuw, of ze moet ya-der en moe-der voor die mooi-e kleê-ren be-dan-ken. En ook: va-der, moe-der en broêl'-tje moe-ten toch eens zien hoe het meis-je voor den dag komt, met dien fraai-en hoed, dat mooi-e kleed en die ni eu-we blin-ken-de schoen-tjes! Va-der is ook reeds ge-reed om te ver-trek-ken, moe-der is be-zig met haar hals-doek-je toe te knoo-pen en broêr-tje trekt zijn jas-je aan. Nog ee-ni-ge mi-nu-ten en de ge-lukki-ge fa-mi-lie zal op weg zijn naar het feest bij oom Jan. Wat zijn de kin-de-ren toch blij-de!
'[ina ziet daal' hoog' op ' t, Ld<k cmij die haa l' Iwko()I'L h OOl'd
Ee-ne bc-ko-ring. Maar hoor eens hier: Mi-na is wel braaf en zij doet al wat zij kan om wel te doen, maar... zij heeft een groot gebrek, een zeer groot ge-brek! Mi-na is ee-ne klei-ne snoep-ster en kan niets ge-rust la-ten dat zoet is. En zie, daar zij nu toch ge-reed is en nog ee-ni-ge mi-nu-ten moet wach-ten, gaat zij nog eens in de keu-ken. Daar valt haar oog op ee-nen pot waar-in op-ge-ieg-de aard-be-zi-ën zijn. o wat heeft Mi-na lust om eens daarvan te proe-ven! En nu heeft zij de k ans zoo schoon! \Vat zal zij doen '?
Ras h eert zij een bankje vast, Dat zij op ren stoeltje past.
l\1i-na kan niet \ve-c1er-staan. Do pot staat op de kas on die kas is zeor hoog en Mi-na is nog maar klein! 0, daar "'eet de snoep-ster wel raad meê! Hier is een stoel en daar een klein bank-je waar-op moe-der don voet zet, als zij naait. Mi-na plaatst den stool bij de kas, en op den stoel stelt zij het bank-je, en op dat bank-je zal zij zel-ve staan. Foei, Mi-na! dat is nu toch niet wel! Waar-om vraagt gij gee-ne aard-be-zie of tweo aan moe-der of aan de meid, met een klein teel-tje, om er het fruit op te leg-gen? Dat wa-re veol be-ter!
Zi e ('('lls hoe ZIJ zich nu l'('kt En g ew eldig ' I, :l l'mpje s ll't'kl-.
Mi-na neemt den pot vast. En waar-lijk! zie: daar klimt het meis-je op den stoel, dan op het bank-je en steekt de hand reeds naar den pot uit! J a, maar die kas is zoo hoog, zoo hoog! Denk eens: Mi-na reikt en rekt zich zoo-veel zij ver-mag en kan nog maar met den top der vin-gers aan den boord van den pot. Och, wat is dat hoog! Het moet toch gaan! De aard-be-zi-ën zijn zoo fijn van smaak en zoo zoet en Mi-na doet nog eens al haar best en staat op den top der tee-nen. Mi-na! Mi-na! Het is nog tijd! Kom daar af, zet bank en stoel van kant! Het is nog tijd!
' I ~lci sje siaaki ('Uil ban g<' l1 kree l Alles sl ol'l op!loed ('n kleed.
Een on-ge-iuk. Maar neen, Mina komt niet naar omlaag en zet stoel en bank-je niet op hunne plaats! Haar lust naar lek-ker-nij is veel te sterk en... nog eens de hand omhoog, zoo hoog zij kan! Daar krijgt zij den boord van don pot vast en haalt dien naar haar toe! wee L... Plets! daar stort de heo-le pot met fruit en sui-ker op het hoofd dgl' klei-ne snoep-stol' en het zoo-tc vocht loopt op ha-ren mooi-en hoed, op haar aan-go-zicht en op haar bes-te kleecl! 0, welk ee-ne pas-toi! Mi-na, Mi-na, boon-tje komt om zijn loon-tje!
\';tdt'i', j!ocdel', hllikn raad, Zi( ' 11 h aal' i n d i ell dl'()('y(,l1 slaal.
De straf. Wat kijkt het kind toch treu-rig! H et weent van schrik, van ver-driet en van schaam-te. Va-der, moe-der en broêr-tje ko-men bij op al dat ge-rucht. Zij slaan de handen in-een van spij t ; want zoo vuil kan Mi-na toch niet me-de naar de ker-mis. De vui -Ie klee-ren moe-ten af en het kind moet in de kuip. En va-der enmoeder gaan met broêr-tje op weg, ter-wijl Mi-na aan de deur blijft staan wee-nen bij de meid. Wat had Mi-na nu spijt, zoo dwaas ge-weest te zijn! Nu de ramp is niet zeer groot en het is voor u ee-ne les, mijn kind. Laat u-wen snoep-lust va-ren, en gij zult ee-ne zeel' bra-ve Mi-na zijn en elk zal u nog meel' be-min-nen dan nu.
Broertje alleen mag mede gaan. Zie daar nu de snoepster staan. EIGENDOM VA:-1 D E N DRUKKEJ-l.. A. J. W.