Toelichting onderdeel milieu aanvraag omgevingsvergunning. Melkveehouderij Beker Cortenoeverseweg 105 Brummen

Vergelijkbare documenten
Ligboxenstal met roostervloer voorzien van cassettes in de roosterspleten en mestschuif Melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar

Rav-code A 1.28 Systeembeschrijving van December Vervangt BWL van augustus Werkingsprincipe

Systeembeschrijving van Oktober Vervangt BWL V2 van oktober 2012

Rav-code A 1.27 Systeembeschrijving van December Vervangt BWL V2 van juli Werkingsprincipe

Werkingsprincipe DE TECHNISCHE UITVOERING VAN HET SYSTEEM

DE TECHNISCHE UITVOERING VAN HET SYSTEEM

Rav-code A 1.14 Systeembeschrijving van April Vervangt BWL V6 van december Werkingsprincipe

Rav-code A 1.23 Systeembeschrijving van. Juli Vervangt BWL V2 van april Werkingsprincipe

Systeembeschrijving van Oktober Vervangt BWL van oktober Werkingsprincipe

Ligboxenstal met dichte hellende vloer, met profilering, met snelle gierafvoer met mestschuif Melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar

RAPPORT LUCHTKKWALITEIT

Ligboxenstal met sleufvloer met noppen en mestschuif

Rav-code A 1.18 Systeembeschrijving van December Vervangt BWL V3 van april Werkingsprincipe

4.3. Fijn stof en NO 2

Onderzoek luchtkwaliteit. Elsendorpseweg 99, Elsendorp

Toetsing Fijn stof wijziging bestemmingsplan Garderenseweg 158a Speuld, gemeente Ermelo

NIBM-toets Woonzorgboerderij Blomhoeve te Alblasserdam

Fijnstofberekening Plattelandswoning Roomstraat 15 Drempt

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

Beoordeling omgevingsvergunning beperkte milieutoets

Memo motivatie luchtkwaliteit

Memo. In afbeelding 1 is de herontwikkelingslocatie globaal aangegeven. EGD RM000888

Bijlage 2 Milieuneutraal veranderen

In onderstaande tabel staan de PM10 waarden zoals berekend met ISL3a, exclusief de zeezout invloed. RD X Coord. [m] RD Y Coord.

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling

Omgevingsvergunning OV

Eisenhowerlaan 112, Postbus NL-2508 EE Den Haag T +31 (0) F +31 (0)

Bijlagen bij de aanvraag

Vormvrije m.e.r. versie 30 november 2016

Referentienummer Datum Kenmerk GM augustus

Onderzoek luchtkwaliteit Bessemeindseweg 10 te Gilze Gemeente Gilze en Rijen

Rapportage Wet luchtkwaliteit Pukkemuk, Dongen. Rapportage Wet luchtkwaliteit Pukkemuk, Dongen

BIJLAGEN AANVRAAG OMGEVINGSVERGUNNING ACTIVITEIT MILIEU

Advies lucht. Intern Advies

Uitbreiding poppodium 013 Tilburg. Luchtkwaliteitsonderzoek in het kader van de bestemmingsplanwijziging

Pagina 1 van 49 Registratienummer: Z / D

Dhr. M. van Sabben. Telefoon: ir. R. van de Woestijne, Manager SMA Zeeland

ROBA Advies B.V. Florijn 4 Postbus AH Deurne tel fax

Pagina 1 van 50 Registratienummer: Z / D

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

Toelichting op aanvraag om omgevingsvergunning activiteit milieu. Locatie: Oosterterpweg SJ WIERINGERWERF

BIJLAGEN OBM Melkvee- en loonbedrijf De Molswaerd Heulenslag 36 A 2971 VG BLESKENSGRAAF. Projectleider Bouw Rundvee C. de Ruijter

Ontwerp besluit UV

Omgevingsvergunning OV

TOELICHTING OP AANVRAAG

Melkveehouderij Beker Cortenoeverseweg 105 Brummen

Milieu inventarisatie afdeling Milieu ten behoeve van plan- en projectadvisering. Datum: 4 november 2009

AANMELDINGSNOTITIE M.E.R.- BEOORDELING. VAN: Mts. K. en M. en K. Hellinga Hegedyk BN Wytgaard

ADVIES OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS (OBM)

BESCHIKKING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT Milieu Omgevingsvergunning beperkte milieutoets

10 april Nota van zienswijzen. ontwerp bestemmingsplan Orvelterveld 2A en 3 te Orvelte

(water)bodemonderzoek bodembescherming beleidsondersteuning. directievoering

Ontwerp omgevingsvergunning UV

Toelichting milieu: agrarische bedrijven

Toelichting milieu: agrarische bedrijven

Aanvullende gegevens WABO Voor de activiteit milieu

Bijlage 1, onderdeel A 1, diercategorie melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar, wordt als volgt gewijzigd:

Mevr. Rutjes, Molenstraat 21a 5711 EV Someren Onzeref: Uw ref: Betreft: Berekening luchtkwaliteit fijnstof

* UM * Melk- en fokveebedrijf Graumans

Aanmeldnotitie MER. voor de inrichting gelegen aan. Klateringerweg 14 te Zwiggelte

Vormvrije m.e.r.-beoordeling Veehouderij Epe

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

Besluit Omgevingsvergunning

Bijlage 12a Berekening voorgrond geur vergunde situatie

Verzoek Verklaring van Geen Bedenkingen Natuurbeschermingswet Groningen Rass Future Farms B.V. Munnekemoer Oost 44, 9561 NP Ter Apel

Notitie. Luchtkwaliteit Paleis het Loo. 1 Inleiding. 2 Werkwijze en uitgangspunten

AANVRAAG OMGEVINGSVERGUNNING

Ontginningsweg 6a Odiliapeel

De Marke III te Hengevelde

Achterstraat 13a en 15, Randwijk

Woon en leefklimaat plattelandswoning Huttendijk 1 Rekken

Onderzoek luchtkwaliteit. 4 atelierwoningen en 40 ateliers. voormalige Theresiaschool

ADVIES. Op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) datum: 9 oktober 2015 Gemeente Bronckhorst nr

Onderzoek ammoniakdepositie melkveehouderijbedrijf P. van der Valk voor aanmelding Natuurbeschermingswet - aanvulling

memo Luchtkwaliteit Rijksweg 20-1 te Drempt

Gegenereerd met ISL3a Versie , Rekenhart Release 12 mei RD Y Coord. RD Y Coord.:

Uitbreiding agrarisch bedrijf Winschoterweg Groningen

ADVIES REIKWIJDTE EN DETAILNIVEAU VOOR HET MILIEUEFFECTRAPPORT (MER) BETREFFENDE HET PLUIMVEEBEDRIJF AAN DE BARNEVELDSEWEG 21A EN 21C IN LUNTEREN

Vormvrije MER-rapportage

Zaaknummer : Vergunninghouder : W. Hoeve Projectomschrijving : Verbouw en verlengen stal en het oprichten van een mestloods

Pagina 1 van 51 Registratienummer: Z / D

ADVIESMEMO. Plangebied Nuland Oost/Pelgrimsche Hoeve

Beschikking. Besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Achtkarspelen op de aanvraag van:

Kadastrale ligging: Mestbassins: Gem. Coevorden, Dalen Sectie H nr. 485

Te verwachte ontwikkelingen Activiteitenbesluit Beste beschikbare technieken Naam document Jaartal

vormvrije MER-beoordeling melkrundveehouderij Locatie: Lamstraat 12a, Toldijk

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Toelichting AIM-melding VOF Bouwhuis Agro

Uitbreiding pluimveebedrijf Wegdam BV, gemeente Hof van Twente

Beschikking maatwerkvoorschriften

Victorialaan 1 b-g 5213 JG s-hertogenbosch Gildekamp SP Cuijk Postbus AB Cuijk

AANVRAAG VVGB DRENTHE

Bijlage Melding Activiteitenbesluit. Oude Neerkantseweg 7 te Liessel

Vormvrije m.e.r.-beoordeling Rode Eiklaan 14, Odiliapeel

BESCHIKKING WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT

Onderzoek luchtkwaliteit parkeerterrein Hoorn. Onderzoek luchtkwaliteit parkeerterrein stadsstrand Hoorn

2 e ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Artikelen 19d en 19e

ONTWERPBESCHIKKING. Omgevingsvergunning beperkte milieutoets. datum: 28 juni 2016 Gemeente Bronckhorst nr

Transcriptie:

Toelichting onderdeel milieu aanvraag omgevingsvergunning Melkveehouderij Beker Cortenoeverseweg 105 Brummen Projectnummer : 53.686 Projectleider : ing. D.J. Hengeveld Status : definitief Datum : 14 mei 2014 Opdrachtgever Naam : Firma Beker Adres : Holthuizerweg 11, 6971 JE Brummen Rombou Bezoekadres : Zwartewaterallee 14, 8031 DX Zwolle Postadres : Postbus 240, 8000 AE Zwolle Telefoon : (088) 888 66 61 Fax : (088) 888 66 62 E-mail : info@rombou.nl Zwartewaterallee 14 Postbus 240 t (088) 888 66 61 e info@rombou.nl 8000 AE Zwolle f (088) 888 66 62 i www.rombou.nl

Inhoudsopgave Hfd. pag. 1 Niet technische samenvatting voor het onderdeel milieu 1 1.1 Activiteiten 1 1.2 Milieueffecten 2 1.3 Milieueffectrapportage 2 2 Beschrijving stalsystemen 3 3 Emissieberekeningen 4 4 MER 5 4.1 Doel van de m.e.r 6 4.2 Wanneer een m.e.r 5 4.3 Plan-m.e.r en project-m.e.r 6 5. Ammoniak 9 5.1 Wet ammoniak en veehouderij 9 5.2 Directe ammoniakschade 9 5.3 Besluit ammoniakemissie huisvesting 9 5.4 Natura 2000 10 6. Geur 11 7. Fijnstof uit stallen 13 8. Geluid 15 9. Bodem 17 10. Water 18 11. Energie 19 Bijlagen: A. Beschrijving stalsysteem B. kaart afstanden tot geurgevoelige objecten C. ISL3a berekeningen D. NIBM-tool

HFD 1 NIET TECHNISCHE SAMENVATTING MILIEU 1.1 Activiteiten Initiatiefnemer, de firma Beker, wil de bestaande melkveehouderij aan de Holthuizerweg 11 verplaatsen naar een bestaande veehouderijlocatie aan de Cortenoeverseweg 105 in Brummen. Aanleiding is de dijkverlegging langs de IJssel in Cortenoever en Voorster Klei, in het kader van het project Ruimte voor de Rivier. Ten behoeve van de verplaatsing van de melkveehouderij wordt voor de locatie Cortenoeverseweg 105 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld en wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen en in werking hebben van de veehouderij verleend. Figuur 1.1 bedrijfsverplaatsing van Holthuizerweg11 naar Cortenoeverseweg 105 Op het bedrijf aan de Holthuizerweg 11 is vergunning voor het houden van 210 melkkoeien, 174 stuks jongvee, 5 paarden en 10 schapen. Deze dieraantallen zijn vergund op 15 mei 2008. Op de locatie Cortenoeverseweg 105 was tot voor kort in samenhang met de locatie Cortenoeverseweg 88 sprake van een veehouderij met maximaal 94 melkkoeien en 64 stuks jongvee. Voor genoemde dieraantallen is in mei 2006 een melding Besluit melkrundveehouderijen ingediend. Het plan is om op locatie Cortenoeverseweg 105 ten noorden van de bestaande bebouwing een bedrijf te realiseren met 440 melk- en kalfkoeien en 265 stuks vrouwelijk jongvee. Hiervoor worden geheel nieuwe melkvee- en jongveestallen en bijbehorende voorzieningen als sleufsilo s, een werktuigenberging en bedrijfswoning gebouwd. Van de bestaande bebouwing blijft alleen de bestaande bedrijfswoning behouden. In samenhang met dit project wordt een nieuwe watergang gerealiseerd aan de noordzijde van de projectlocatie. Om de afvoer van hemelwater dat afstroomt van verhard oppervlak te spreiden worden bij het erf retentievijvers aangelegd. 1

Het project wordt in twee fasen gerealiseerd. In de eerste fase (2014/2015) zullen nieuwe stallen gebouwd worden voor het houden van 316 melk- en kalfkoeien en 214 stuks vrouwelijk jongvee. In een volgende fase wordt het bedrijf uitgebreid door vergroting van de stallen voor het houden van maximaal 440 melk- en kalfkoeien en 265 stuks vrouwelijk jongvee. De onderhavige aanvraag omgevingsvergunning ziet toe op realisatie van fase 1. Figuur 1.2 Voornemen fase 2 inrichting melkveehouderij Beker aan Cortenoeverseweg 105 Het bestemmingsplan wordt vastgesteld voor de eindsituatie, ook is de aanvraag voor de Natuurbeschermingswetvergunning gebaseerd op de eindfase. 1.2 Milieueffecten De belangrijkste milieueffecten van een rundveehouderij zijn de emissie van ammoniak, geurhinder, fijnstof en de invloed op bodem en water. De verschillende onderdelen worden in hoofdstuk 5 t/m 11 toegelicht. In vergelijking tot de bestaande/vergunde situatie op Cortenoeverseweg 105 leidt de nieuwe aanvraag tot een stijging van de emissies van ammoniak, geur en fijnstof. Ook neemt als gevolg van de uitbreiding van dieren het aantal vervoersbewegingen toe en daarmee ook het geluid. Door uitbreiding van verhard oppervlak (erf en daken) zal er meer hemelwater afgevoerd moeten worden. 1.3 Milieueffectrapportage (MER) Ten behoeve van de omgevingsvergunningaanvraag geldt geen m.e.r.-plicht maar een m.e.r. beoordelingsplicht (zie verder hoofdstuk 4). Omdat voor dit project al de plan-m.e.r. procedure moet worden gevolgd, hoeft geen m.e.r. beoordeling plaats te vinden aangezien het milieueffectrapport tevens wordt gebruikt bij de voorbereiding bij de omgevingsvergunning. Het opgestelde milieueffectrapport is als aparte bijlage in OLO toegevoegd 2 BEKER, BRUMMEN

HFD 2 BESCHRIJVING STALSYSTEMEN In de inrichting worden de volgende emissiearme huisvestingssystemen toegepast: Stal Diercategorie Huisvestingssysteem BWL-code RAV-code E 1) Melk- en kalfkoeien Ligboxenstal met roostervloer voorzien van cassettes in de roosterspleten (Veld-V Ecovloer) BWL 2010.34.V3 A 1.13.2 1) van toepassing voor zowel fase 1 als fase 2 Een beschrijving van het emissiearme stalsysteem is als bijlage A toegevoegd. 3

HFD 3 EMISSIEBEREKENINGEN Tabel 3.1 Emissie van ammoniak en fijn stof - aanvraag omgevingsvergunning fase 1 stal diercategorie RAV-code aantal ammoniak fijnstof kg/dier kgnh 3 g/dier kg/jr E Melkkoeien A 1.13.2 307 8,1 2.486,7 148 45,4 E Melkkoeien A 1.100.1 9 9,5 85,5 118 1,1 D Vrouwelijk jongvee A 3 214 3,9 834,6 38 8,1 Totaal 3.406,8 54,6 Tabel 3.2 Emissie van ammoniak en fijn stof - aanvraag omgevingsvergunning fase 2 stal diercategorie RAV-code aantal ammoniak fijnstof kg/dier kgnh 3 g/dier kg/jr E Melkkoeien A 1.13.2 431 8,1 3.491,1 148 63,8 E Melkkoeien A 1.100.1 9 9,5 85,5 118 1,1 D Vrouwelijk jongvee A 3 265 3,9 1.033,5 38 10,1 Totaal 4.610,1 75,0 4 BEKER, BRUMMEN

HFD 4 MER 4.1 Doel van de m.e.r. Het doel van de milieueffectrapportage (m.e.r.) is het milieubelang volwaardig, integraal en vroegtijdig mee te wegen in de besluitvorming. Een milieueffectrapportage geeft inzicht in de (mogelijke) milieueffecten van een activiteit en alternatieven. Door deze milieueffecten in een vroeg stadium in beeld te brengen, is het mogelijk om verschillende alternatieven af te wegen en keuzes te maken. In dit geval wordt een milieueffectrapport (MER) 1 gemaakt bij de voorbereiding van een besluit over een bestemmingsplan en een omgevingsvergunning. In het MER moeten de milieueffecten worden beschreven van de activiteiten die het bestemmingsplan toelaat en waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Tevens moeten de milieueffecten worden beschreven van alternatieven die redelijkerwijs in beschouwing dienen te worden genomen. De milieueffecten worden gemeten ten opzichte van een referentiesituatie. Dit is de situatie die optreedt indien het initiatief niet zou worden uitgevoerd, ofwel de bestaande situatie en de autonome ontwikkeling. Uit het MER volgt niet of het bestemmingsplan kan worden vastgesteld of de omgevingsvergunning moet worden verleend. Dit is een afweging die het bevoegd gezag moet maken. Het MER moet de milieu-informatie bevatten die nodig is om een besluit te nemen waarin de milieueffecten volwaardig zijn meegewogen. 4.2 Wanneer een m.e.r.? In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is beschreven in welke gevallen de procedure van de milieueffectrapportage moet worden gevolgd. De m.e.r.-plicht geldt voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Deze activiteiten zijn beschreven in een bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Voor sommige activiteiten geldt een m.e.r.-plicht (onderdeel C van de bijlage). Voor veel andere activiteiten geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D). Het bevoegd gezag moet dan eerst beoordelen of gezien de aard en omvang van de activiteit, en gezien de plaats waar deze wordt uitgevoerd, een milieueffectrapport moet worden opgesteld. De drempelwaarde die genoemd wordt in kolom 2 van onderdeel D is indicatief: ook beneden deze drempelwaarde moet worden beoordeeld of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden waarvoor een milieueffectrapport moeten worden opgesteld. De voorgenomen activiteit betreft de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren. Deze activiteit wordt genoemd in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage onder C 14 en D 14 (zie tabel 1.1). Het houden van melkrundvee wordt alleen genoemd onder D 14. De drempelwaarden voor een verplichte 1 De afkorting m.e.r. wordt gebruikt voor de procedure van de milieueffectrapportage, de afkorting MER wordt gebruikt voor het rapport waarin de milieueffecten zijn beschreven. 5

m.e.r.-beoordeling zijn 200 melk- en kalfkoeien, 340 stuks jongvee of 340 stuks melkrundvee in totaal. De nieuw op te richten stallen waarvoor nu een omgevingsvergunning wordt aangevraagd (fase 1) bieden in totaal plaats aan maximaal 316 melk- en kalfkoeien en 214 stuks jongvee. Op deze locatie mogen reeds 94 melk- en kalfkoeien en 64 stuks jongvee worden gehouden. De aangevraagde uitbreiding van het aantal melkkoeien en jongvee in fase 1 bedraagt derhalve 222, respectievelijk 150 stuks. Het bestemmingsplan biedt ruimte aan een verdere uitbreiding van het aantal dieren. Zowel de omvang als de uitbreiding is groter dan de D- drempelwaarden. Voor het besluit over de voorliggende aanvraag omgevingsvergunning geldt daarom de verplichting tot het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling. Ook voor een verdere uitbreiding in de toekomst kan een m.e.r.-beoordeling aan de orde zijn. Het vast te stellen bestemmingsplan biedt daarom een kader voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. 4.3 Plan-m.e.r. en project-m.e.r. In de praktijk van de milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt tussen een m.e.r. voor plannen (plan-m.e.r., ook wel: strategische milieubeoordeling) en een m.e.r. voor besluiten (project-m.e.r. of besluit-m.e.r.). Plan-m.e.r. Een plan-m.e.r. is verplicht voor een plan dat het kader vormt voor een m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit. De plannen worden genoemd in kolom 3 van onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (zie tabel 1.1). Het gaat dan bijvoorbeeld om bestemmingsplannen waarin locaties worden overwogen of aangewezen voor deze activiteiten. De plan-m.e.r.-plicht geldt tevens bij de voorbereiding van een op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht vast te stellen plan, waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 19j, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998. Dit is geregeld in artikel 7.2a van de Wet milieubeheer. Voor uitvoering van het voorgenomen project wordt een bestemmingsplan vastgesteld waarbij het bouwvlak wordt vergroot. Het bestemmingsplan vormt een (gewijzigd) kader voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit (het houden van meer dan 200 melk- en kalfkoeien). Tevens moet vanwege de ammoniakemissie voor dit plan een passende beoordeling worden gemaakt op grond van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet daarom de procedure van de plan-m.e.r. worden gevolgd. Aangezien bij het voorliggende plan de maximale mogelijkheden volgens het bestemmingsplan overeenkomen met de aangevraagde dieraantallen uit de NB-wetvergunning, kan de uitgevoerde Passende Beoordeling ten behoeve van de Natuurbeschermingswet 1998 ook dienen als Passende Beoordeling ten behoeve van het bestemmingsplan. 6 BEKER, BRUMMEN

Project-m.e.r. Een project-m.e.r voor veehouderijen geldt bij de voorbereiding van besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing zijn. Dit betreft onder andere de omgevingsvergunning. Zoals hiervoor is aangegeven geldt voor het voorgenomen project geen m.e.r.-plicht maar een m.e.r.- beoordelingsplicht. Omdat voor dit project al de plan-m.e.r.-procedure moet worden gevolgd, hoeft geen m.e.r.-beoordeling plaats te vinden indien het milieueffectrapport tevens wordt gebruikt bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning. Gecombineerd plan- en project m.e.r. In artikel 14.4b van de Wet milieubeheer is bepaald dat als voor een activiteit tegelijkertijd een besluit en een plan worden voorbereid en dat plan uitsluitend wordt voorbereid met het oog op de inpassing van die activiteit in dat plan, ter voorbereiding van dat besluit en dat plan één milieueffectrapport wordt gemaakt. Het milieueffectrapport moet dan voldoen aan de artikelen 7.7 (inhoud plan-mer) en 7.23 (inhoud project-mer) van de Wet milieubeheer. 7

Tabel 4.1 Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 8 BEKER, BRUMMEN

HFD 5 AMMONIAK 5.1 Wet ammoniak en veehouderij Bij beslissingen inzake de omgevingsvergunning voor de oprichting of verandering van een veehouderij betrekt het bevoegd gezag de gevolgen van ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7. De veehouderij waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd is niet gelegen in een zeer kwetsbaar gebied dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied (de werkelijke afstand is meer dan 1000 m). In dat geval volgen uit de artikelen 4 tot en met 7 van de Wet ammoniak en veehouderij geen beperkingen voor de uitbreiding of verandering van de veehouderij. Op grond van artikel 3 tweede en derde lid, geldt het uitsluitend toetsingskader van de Wet ammoniak en veehouderij niet voor directe ammoniakschade (zie hoofdstuk 5.2), het stellen van voorschriften met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.22, tweede of derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 1.3c of 8.40 van de Wet milieubeheer en het weigeren van de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De vergunningaanvraag heeft geen betrekking op een gpbv-installatie, er gelden dan ook geen strengere emissiewaarden in vergelijking tot de in het Besluit huisvesting opgenomen normen. 5.2 Directe ammoniakschade In de directe omgeving van de veehouderij worden geen planten of bomen gekweekt die gevoelig zijn voor directe opname van ammoniak. Er zal daarom geen schade optreden door directe opname uit de lucht van ammoniak door bomen en planten. 5.3 Besluit ammoniakemissie huisvestiging veehouderij De beoordeling van de ammoniakemissie uit de stallen vindt plaats op basis van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna: Besluit huisvesting). Voor de categorie melk- en kalfkoeien geldt op grond van artikel 2, eerste lid en bijlage 1 van het Besluit huisvesting een maximale emissiewaarde van 9,5 kg NH 3. Voor de categorie vrouwelijk jongvee geldt geen maximale emissiwaarde. Van de totaal 316 melk- en kalfkoeien worden er 307 gehouden in een ligboxenstal met een zogenaamde Veld-V Ecovloer, een roostervloer voorzien van cassettes in de roosterspleten (Rav-code A1.13.2, BWL 2010.34.V3). De stalbeschrijving is als bijlage A toegevoegd. 9

De ammoniakemissie bij permanent opstallen is 8,1 kg NH 3 per koeplaats per jaar en voldoet daarmee aan de maximale emissiewaarde uit het Besluit huisvesting. De overige 9 koeien worden gehouden in een strohok (Rav-code A 1.100.1). Deze koeien krijgen weidegang. De ammoniakemissie is 9,5 kg NH 3 per koeplaats per jaar en voldoet daarmee aan de maximale emissiewaarde uit het Besluit huisvesting. De ammoniakemissie uit het gehele bedrijf is maximaal 3.406,8 kg NH 3 per jaar. 5.4 Natura 2000 De beoordeling van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden vindt plaats binnen het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. De locatie is gelegen op een afstand van circa 1,1 km van de Uiterwaarden IJssel, 3,1 km van Landgoederen Brumnmen en 7,5 km van de Veluwe. Voor de inrichting is op 11 december 2013 een aanvraag voor Natuurbeschermingswetvergunning ingediend voor het houden van totaal 440 melk- en kalfkoeien en 265 stuks vrouwelijk jongvee. Op 1 april 2014 heeft GS van de provincie Gelderland het ontwerpbesluit gepubliceerd om de vergunning te verlenen. Ten behoeve van de Nb-wet aanvraag is door Arcadis een passende beoordeling art. 19d opgesteld. 10 BEKER, BRUMMEN

HFD 6 GEUR Wet geurhinder en veehouderij Het houden van dieren en de opslag van mest en veevoer kunnen geurhinder veroorzaken. Geurhinder kan zich voordoen als er geurgevoelige objecten (woningen en andere verblijfsgebouwen) op korte afstand van een bedrijf liggen. Daarom zijn in de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv) en het Activiteitenbesluit milieubeheer (Ab) vaste afstanden opgenomen tussen stallen, mest- en voeropslag. Indien aan deze vaste afstanden wordt voldaan, dan kan geurhinder worden uitgesloten. Daarbij wordt verschil gemaakt tussen geurgevoelige objecten binnen en buiten de bebouwde kom. In dit geval ligt de bebouwde kom op grote afstand zodat daar zeker geen geurhinder wordt ervaren van het initiatief. Voor een melkveehouderij gelden de volgende vaste afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten in het buitengebied: 50 meter tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de gevel van een geurgevoelig object (artikel 4 eerste lid sub b Wgv) 2 ; 25 meter tussen de gevel van een dierenverblijf en de gevel van een geurgevoelig object (artikel 5 eerste lid sub b Wgv); 100 meter tussen een mestbassin en een geurgevoelig object (artikel 3.51 Ab); 25 meter tussen opslag van kuilvoer en een geurgevoelig object, mits het kuilvoer is afgedekt (artikel 3.46 derde lid Ab); 50 meter tussen het opslaan van overige agrarische bedrijfsstoffen en een geurgevoelig object (artikel 3.46 eerste lid Ab), met uitzondering van in folie verpakte voederbalen (geen afstand). In tabel 6.1 zijn de afstanden van het bouwvlak en de stallen tot geurgevoelige objecten aangegeven. In bijlage 3 is een kaart opgenomen waarop is aangegeven hoe de afstanden zijn bepaald. Tabel 6.1 Afstand van bouwvlak en stallen tot geurgevoelige objecten in de omgeving Geurgevoelig object Afstand tot bouwvlak Afstand tot gevel stal Afstand tot emissiepunt Cortenoeverseweg 88 (bedrijfswoning) 141 151 151 Cortenoeverseweg 80 (bedrijfswoning) 172 210 217 Cortenoeverseweg 82 (bedrijfswoning) 182 220 227 Cortenoeverseweg 84 (woning) 255 283 289 Een overzichtskaartje met afstanden tot geurgevoelige objecten is opgenomen in bijlage B. 2 In een gemeentelijke geurverordening kan een afwijkende afstand worden vastgesteld. Voor het grondgebied van de gemeente Brummen is geen geurverordening vastgesteld. 11

Er liggen geen geurgevoelige objecten binnen 100 meter van de rand van het bouwvlak. De dichtstbijzijnde woning van derden ligt op 141 meter van het bouwvlak. Dat betekent dat voor alle activiteiten binnen het bouwvlak aan de vaste afstanden wordt voldaan. Het voornemen zal daarom geen geurhinder veroorzaken en is goed uitvoerbaar binnen de wettelijke afstandsnormen. Er zijn geen ontwikkelingen in de omgeving bekend die geurhinder kunnen veroorzaken. Er is dan ook geen sprake van cumulatie van geur. 12 BEKER, BRUMMEN

HFD 7 FIJNSTOF UIT STALLEN Op basis van de meest recente gegevens over emissies uit stallen en de achtergrondconcentraties voor het gebied, is de concentratie zwevende deeltjes (PM 10, fijnstof) in de omgeving van de projectlocatie berekend. De berekening is uitgevoerd met het verspreidingsprogramma ISL3a en uitgevoerd voor fase 1 en fase 2 (zie bijlage C). Fase 1 De omgevingsvergunning voor realisatie van de eerste fase is aangevraagd voor 316 melk- en kalfkoeien en 214 stuks vrouwelijk jongvee. In dat geval is de emissie van fijnstof uit de stallen maximaal 54,6 kg per jaar (zie tabel 3.1). Uit de berekeningen volgt dat de invloed op de luchtkwaliteit marginaal is. Ter plaatse van de omliggende woningen is de bijdrage aan de jaargemiddelde concentratie fijnstof maximaal 0,05 μg/m 3, op een achtergrondwaarde van 22,5 μg/m 3. De concentratie fijnstof blijft daarmee ruim beneden de grenswaarde van 40 μg/m 3. Op 10,9 dagen wordt de waarde van 50 μg/m 3 overschreden, dit is ruim beneden de grenswaarde van 35 dagen. Fase 2 In de berekening is uitgegaan van een maximale veebezetting van 440 melk- en kalfkoeien en 265 stuks jongvee. In dat geval is de emissie van fijnstof uit de stallen maximaal 75,2 kg per jaar (zie tabel 3.2). Uit de berekeningen volgt dat de veehouderij niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Ter plaatse van de omliggende woningen is de bijdrage aan de jaargemiddelde concentratie fijnstof maximaal 0,05 μg/m 3, op een achtergrondwaarde van 22,5 μg/m 3. De concentratie fijnstof blijft daarmee ruim beneden de grenswaarde van 40 μg/m 3. Op 10,9 dagen wordt de waarde van 50 μg/m 3 overschreden, dit is ruim beneden de grenswaarde van 35 dagen. Er zijn geen ontwikkelingen in de omgeving bekend die kunnen leiden tot een verhoogde emissie van (zeer) fijnstof. Voor zeer fijn stof (PM 2,5 ) zijn nog geen emissiegegevens uit veestallen vastgesteld. Aangenomen wordt dat fijn stof uit veestallen vooral uit de relatief grotere deeltjes bestaat. Het aandeel zeer fijn stof zal slechts een klein gewichtspercentage zijn. Daaruit wordt afgeleid dat de concentratie zeer fijn stof ook niet of nauwelijks toeneemt. Andere luchtverontreinigende stoffen die in bijlage II van de Wet milieubeheer worden genoemd (SO 2, NO 2, NO x, Pb, CO, benzeen, ozon, As, Cd, Ni, benzo(a)pyreen) komen niet of niet in betekenende mate vrij bij een veehouderij. Met de NIBM-tool is een inschatting gemaakt van de bijdrage NO 2 en PM 10 vanwege het extra verkeer van en naar de inrichting Uitgaande van worst-case benadering is de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate. De berekening is opgenomen als bijlage D. 13

De conclusie is dat het voornemen, ook bij maximale invulling (fase 2), niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Er is geen relevant verschil tussen de bestaande situatie en het voornemen of de alternatieven daarvoor. Ook is geen sprake van cumulatie van fijnstof. 14 BEKER, BRUMMEN

HFD 8 GELUID Door Sain milieuadvies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting van woningen in de omgeving van de inrichting (zie bijlage 8 MER). Het onderzoek is opgesteld voor de eindsituatie (fase 2). De berekende geluidwaarden zijn getoetst aan het geluidbeleid van de gemeente Brummen. In het onderzoek is de geluidbelasting berekend op de gevels van woningen in de omgeving. Omdat binnen 50 meter geen woningen van derden aanwezig zijn is de geluidbelasting tevens berekend op zes referentiepunten op 50 meter van de inrichting. Hieronder volgt een samenvatting van de conclusies van het onderzoek: Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau L Ar,LT : Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voldoet in de representatieve bedrijfssituatie aan de streefwaarde voor 'verwevings en landbouwontwikkelingsgebied'. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is tijdens het afvoeren van drijfmest met sleepslangen (1 dag per jaar) hoger dan in de representatieve bedrijfssituatie. Deze situatie kan beschouwd worden als incident, zoals bedoeld in het 12-dagencriterium. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is tijdens het inkuilen van gras en mais (respectievelijk 5 en 2 dagen per jaar) hoger dan in de representatieve bedrijfssituatie. Ook deze situaties kunnen beschouwd worden als incident, zoals bedoeld in het 12- dagencriterium. Maximaal geluidsniveau L Amax : Het maximale geluidsniveau voldoet in alle situaties aan de grenswaarde, behalve op het oostelijke referentiepunt. Het is praktisch niet mogelijk om aan de voorkeurswaarde te voldoen. De overschrijding op het oostelijke referentiepunt komt door de rijbewegingen op de oprit. Deze overschrijdingen zijn niet te voorkomen gezien de ligging van de referentiepunten ten opzichte van het bedrijf. De ligging van de oprit is zo gekozen dat hinder ter plaatse van de omliggende woningen zoveel mogelijk beperkt wordt. Indirecte hinder: De geluidsbelasting ten gevolge van de indirecte hinder voldoet in alle bedrijfssituaties aan de voorkeursgrenswaarde volgens de circulaire 'Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wm' van 29 februari 1996, behalve tijdens het inkuilen van gras of mais in de dag- en avondperiode. Tijdens het inkuilen van mais of gras wordt wel voldaan aan de maximale waarde. Het inkuilen vindt maximaal 7 dagen per jaar plaats. Uit het onderzoek volgt dat bij de reguliere bedrijfsvoering voor de omliggende woningen geen geluidhinder wordt verwacht. Voor incidentele activiteiten (mestafvoer, mestaanwending via sleepslangen en inkuilen van gras en maïs) kan een uitzondering worden gemaakt omdat deze activiteiten minder dan 12 keer per jaar plaatsvinden. Het maximaal geluidsniveau voldoet op de nabij gelegen woningen aan de grenswaarde. 15

De geluidsbelasting ten gevolge van indirecte hinder voldoet in alle bedrijfssituaties aan de voorkeursgrenswaarde, behalve tijdens het inkuilen van mais of gras in de dag- of avondperiode (maximaal 7 dagen per jaar). Bij deze activiteit wordt wel voldaan aan de maximale grenswaarde. Door Sain milieuadvies is tevens onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting van de bedrijfswoningen ten gevolge van het verkeer over de Cortenoeverseweg (zie bijlage 9 MER). De geluidbelasting voldoet op beide woningen aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. 16 BEKER, BRUMMEN

HFD 9 BODEM Binnen een veehouderij vinden activiteiten plaats die in beperkte mate een risico vormen voor de bodemkwaliteit. Het betreft bijvoorbeeld de opslag van mest, opslag van dieselolie en het reinigen en ontsmetten van veetransportwagens. In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn voorzorgsmaatregelen voorgeschreven om bodemverontreiniging te voorkomen. Door Econsultancy is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7 van het MER. Met dit onderzoek is de bestaande bodemkwaliteit (nulsituatie) vastgesteld. Daarbij zijn geen bijzonderheden aangetroffen die relevant zijn voor het gebruik als veehouderij. Het plangebied is niet gelegen in of bij een bodembeschermingsgebied. Het voorgenomen initiatief vormt daarom geen bijzonder risico voor de bodemkwaliteit en de bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik. 17

HFD 10 WATER Al het afvalwater dat op het bedrijf ontstaat, onder meer door het reinigen van de melkinstallatie, de stallen en veetransportwagens, wordt opgevangen in de mestkelders en met de mest uitgereden. Er wordt geen afvalwater geloosd in de bodem of in het oppervlaktewater. Omdat geen afvalwater wordt geloosd is hiervoor geen waterwetvergunning nodig. In het Activiteitenbesluit zijn algemene regels opgenomen ter bescherming van de (grond)waterkwaliteit. Hemelwater van daken en verhardingen wordt afgevoerd naar een opvangvoorziening en infiltreert van daar in de bodem of loopt over in de naastgelegen sloot. Dit hemelwater wordt zodanig opgevangen en afgevoerd dat het niet verontreinigd raakt. Er is een watertoets uitgevoerd ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak. Omdat het bebouwde oppervlak en het oppervlak verhard terrein toeneemt zal de extra waterafvoer tijdelijk worden geborgen in een retentievijver aan de voorzijde van het erf en een retentieinfiltratiegreppel achter de stallen. De vijver aan de voorzijde heeft een gemiddelde opslagcapaciteit van 450 m 3 met een diepte van ongeveer 1,5 m mv. Van uit deze vijver infiltreert het water in de bodem en/of loopt over in de ten noorden van de projectlocatie gelegen sloot. De retentie- en infiltratiegreppel achter de stallen heeft een gemiddeld bufferend infiltratievermogen tussen de 120 m 3 en 200 m 3 met een diepte van 0,4 m mv. Het water infiltreert in de bodem en/of loopt over in de ten noorden van de projectlocatie gelegen sloot. Deze sloot zal in het kader van de dijkverlegging nog worden aangepast. Voor de aanleg van de retentievijvers is een waterwetvergunning nodig. De watertoets en een beschrijving van de afvalwaterstromen is opgenomen als bijlage 13 in het MER. Figuur 10.1 inrichtingsplan 18 BEKER, BRUMMEN

HFD 11 ENERGIE Bedrijfsonderdelen die het meest relevant zijn voor het energieverbruik zijn de melkinstallatie, melkkoeling en verlichting. Het toekomstig verbruik bij fase 1 en fase 2 is geschat op basis van kengetallen en verbruiksgegevens van het huidige bedrijf, waarbij is uitgegaan van een 5 % lager gebruik per dier ten gevolge van nieuwe, energiezuinige technieken. Tabel 11.1 Geschat energieverbruik per jaar Bestaand (Holthuizerweg 11) Nieuw (fase 1) Nieuw (fase 2) a) b) b) a) werkelijke verbruikscijfers 2013 (locatie Holthuizerweg 11) Elektriciteit (kwh) Aardgas (m 3 ) Dieselolie (liter) totaal per koe totaal per koe totaal per koe 94.000 450 6.000 29 13.600 65 135.000 430 8.800 28 20.540 65 190.000 430 12.300 28 28.6000 65 b) uitgangspunt is dat door toepassing van nieuwe, energiezuinige technieken het verbruik per koe ongeveer 5 % lager is dan in de bestaande situatie Bij het ontwerp van de stallen en de te kiezen apparatuur wordt nadrukkelijk gekeken naar het aspect energiebesparing. Zo wordt gebruik gemaakt van de nieuwste technieken. Voor het gehele bedrijf is sprake van natuurlijke daglichtintreding. In de nok van zowel de melkveestal als de jongveestal wordt een lichtstraat aangebracht. Daarnaast is een groot deel van de zijwanden open. Er wordt een centrale lichtschakelaar geïnstalleerd om te voorkomen dat door onachtzaamheid `s avonds en `s nachts in de binnenruimte de verlichting aan blijft staan. Daarnaast wordt voorkoeling/warmteterugwinning toegepast bij de melkinstallatie. Hierbij wordt het opgewarmde water uit de voorkoeler gebruikt voor het reiniging van de melkinstallatie. De spoelbak voor reiniging van de melkinstallatie wordt geïsoleerd en afgedekt, zodat het spoelwater minder snel afkoelt. Bij de constructie van de stallen is rekening gehouden met de mogelijkheid om zonnepanelen op het dak te plaatsen. Water wordt gebruikt als drinkwater voor de dieren en voor reiniging van stallen en bedrijfsmiddelen. Grondwater wordt gebruikt als drinkwater voor de dieren en als reinigingswater van de stallen. Leidingwater wordt gebruikt voor het reinigen van de melkapparatuur en de melkrobots. Het totale waterverbruik is in onderstaande tabel weergegeven. Naar schatting is de helft hiervan drinkwater voor de dieren. Tabel 11.2 Geschat waterverbruik per jaar Waterverbruik totaal per koe Nieuw (fase 1) 15.580 49,3 Nieuw (fase 2) 21.700 49,3 19

BIJLAGE A BESCHRIJVING STALSYSTEEM 20 BEKER, BRUMMEN

Nummer systeem Naam systeem Diercategorie BWL2010.34.V3 Systeembeschrijving van Oktober 2013 Ligboxenstal met roostervloer voorzien van cassettes in de roosterspleten en mestschuif Melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar Vervangt BWL 2010.34.V2 van oktober 2012 Werkingsprincipe Ammoniakemissiebeperking is gebaseerd op versnelde afvoer van urine door de cassettes met hellende groeven in de roosterspleten, waardoor er slechts weinig tot geen urine achterblijft en de omzetting van ureum naar ammoniak niet op de vloer plaatsvindt, maar in de mestkelder. Daarnaast vindt ammoniakemissiebeperking plaats door beperking van de uitstoot van kelderlucht middels het afsluiten van de roosterspleten door goed sluitende cassettes. DE TECHNISCHE UITVOERING VAN HET SYSTEEM Onderdeel Uitvoeringseis 1 Vloer - Loopgedeelte en doorlooppaden worden uitgevoerd als betonnen roostervloer waarin rubberen elementen (vervangbare cassettes) worden aangebracht met flappen in de roosterspleten (tekeningen zie bijlage 1). - De vloer is steeds opgebouwd uit een betonnen balk met een breedte aan het loopvlak van 70 mm 1 en een aangrenzend rubbergedeelte met een breedte aan het loopvlak van 40 mm, gevolgd door een spleet met een breedte aan het loopvlak van 40 mm en daarna wederom een aangrenzend rubbergedeelte met een breedte aan het loopvlak van 40 mm. Daarna volgt weer een betonnen balk, etc. - Tussen 2 roostervloerbalken wordt steeds een cassette geplaatst die aan de bovenzijde bestaat uit 2 rubberloopvlakken en een mestspleet in het midden. Aan de onderzijde van de cassette bevinden zich de beweegbare flappen. - In het betonnen gedeelte van de vloer worden vlakke groeven (helling=0) aangebracht met een diepte van 3 mm; in het rubberen gedeelte worden groeven aangebracht die bij de aansluiting op het beton eveneens een diepte van 3 mm hebben en met een helling van 5% aflopen tot een diepte van 5 mm richting de mestspleet. De groeven worden aangebracht op een onderlinge afstand van 10 mm en hebben een breedte van 5 mm. 2 Cassettes De vervangbare cassettes moeten voldoen aan de volgende eisen: - De cassettes dienen deugdelijk aan het rooster te zijn bevestigd zodat het rubber niet kan gaan schuiven of opkrullen; - De roosterspleten mogen door de rubber toplaag niet worden verkleind om de mestdoorlaat van het rooster te behouden, ofwel de mestspleten in het rubber en beton moeten overeenkomen in grootte en plaats; - De rubber toplaag moet goed beloopbaar en slijtvast zijn. Dit kan inzichtelijk worden gemaakt door het overleggen van een DLGcertificaat voor beloopbaarheid en slijtvastheid. 1 De buitenste balken van ieder roostervloerelement hebben een breedte van 75 mm in plaats van 70 mm.

3a 3b Mestkelder en mestafvoer Onder de gehele roostervloer is een mestkelder aanwezig waarin de mest en urine worden opgevangen. De afvoer van mest en urine vindt plaats via de roosterspleten die worden afgesloten door de rubberen flappen aan de onderzijde van de cassettes, waardoor emissie vanuit de mestkelder zoveel mogelijk wordt voorkomen 4 Mestschuif Voor afvoer van de mest moet een mestschuif zijn aangebracht. Dit kan zijn: - een vaste opstelling van een mestschuif, voorzien van een aandrijfmechanisme en een tijdschakeling, of; - een mestrobot voorzien van een tijdschakeling. 5 Emitterend vloeroppervlak De mestschuif is zodanig uitgevoerd dat de vloer en de groeven daarin goed worden gereinigd. Het met mest besmeurd vloeroppervlak per dierplaats is maximaal 5,5 m 2. Dit oppervlak omvat de loopgangen, de doorsteken, de wachtruimte en de doorlopen. Niet inbegrepen is het vloeroppervlak van de melkstal en de voerstoep (indien aanwezig). 6 Registratieapparatuur - Voor het registreren van het aantal schuifbewegingen dient een verzegelde bedrijfsurenteller aanwezig te zijn. - Voor de waarborging van de schuiffrequentie dient een tijdklok aanwezig te zijn. Deze tijdklok dient daartoe de aansturing van de mestschuif te verzorgen. HET GEBRUIK VAN HET SYSTEEM 1a 1b Onderdeel Mestschuif Gebruikseis De mest dient tenminste iedere twee uur van de vloer te worden verwijderd met de mestschuif. Het met mestbesmeurde vloeroppervlak waar de mestschuif niet kan komen, dient minimaal twee keer per dag handmatig te worden gereinigd. 2 Onderhoud De mestschuif en de cassettes in de roosterspleten dienen tenminste eenmaal per jaar te worden gecontroleerd en onderhouden. Aanbevolen wordt hiertoe een onderhoudscontract met de leverancier van de mestschuif of een andere deskundige partij af te sluiten. 3a 3b Controle Om het gebruik van het systeem te controleren dient: - op de bedieningscomputer een terugleesoptie aanwezig te zijn waarmee de werking van het systeem gedurende de laatste drie maanden inzichtelijk kan worden gemaakt, of: - een verzegelde draaiurenteller te zijn geplaatst voor continue registratie van de bedrijfsuren van de aandrijfmotor van de mestschuif. De bedrijfsuren dienen maandelijks te worden afgelezen en geregistreerd zodat de schuiffrequentie terug te rekenen is. Er moet een logboek worden bijgehouden waarin wordt aangetekend wanneer en door wie de controle en het onderhoud van de mestschuif en de cassettes in de roosterspleten heeft plaatsgevonden. Emissiefactor Verwijzing meetrapport Beweiden: 7,1 kg NH 3 per dierplaats per jaar; Permanent opstallen: 8,1 kg NH 3 per dierplaats per jaar; Deze emissiefactoren zijn voorlopig vastgesteld en zullen aan de hand van de meetresultaten worden herzien.

Bijlage 1: Foto s en detailtekeningen roostervloer voorzien van afdichtingcassettes in de roosterspleten

NAAM: Ligboxenstal met roostervloer voorzien van cassettes in de roosterspleten en mestschuif NUMMER: BWL 2010.34.V3 SYSTEEMBESCHRIJVING: oktober 2013

BIJLAGE B KAART AFSTANDEN TOT GEURGEVOELIGE OBJECTEN 21

BIJLAGE C ISL3A BEREKENINGEN FASE 1 EN FASE 2 22 BEKER, BRUMMEN

Gegenereerd met ISL3a Versie 2013-1, Rekenhart Release 6 juni 2013 (c) N.V. Kema Gebiedsgegevens Naam van deze berekening: Beker fase 1 Project: Beker fase 1 RD X coordinaat: 209 100 Lengte X: 500 Aantal Gridpunten X: 21 RD Y coordinaat: 457 160 Breedte Y: 500 Aantal Gridpunten Y: 21 Berekende ruwheid: 0.14 Eigen ruwheid Eigen ruwheid: 0.00 Type Berekening: PM10 Rekenjaar:2014 Soort Berekening: Contour Toets afstand: n.v.t. Onderlinge afstand: n.v.t. Uitvoer directory: C:\Services\Rekenprogramma's RomBou\ISL3a V2013\ISL3a V2013\bin Berekend op: 2014/04/04 15:35:47 Te beschermen object RD X Coord. RD Y Coord. Concentratie Overschrijding Naam: [m] [m] [microgram/m3] [dagen] Cortenoeverseweg 88 209 483 457 506 22.52 10.9 Cortenoeverseweg 80 209 319 457 282 22.50 10.8 Cortenoeverseweg 82 209 363 457 274 22.50 10.8 Cortenoeverseweg 84 209 524 457 290 22.50 10.8 Brongegevens Naam : ligboxenstal E Type: AB RD X Coord.: 209 284 RD Y Coord.: 457 551 Emissie: 0.00147 hoogte van emissiepunt: verticale uittreesnelheid: 1.50 0.40 diameter van emissiepunt: 0.50 temperatuur van emisstroom: 285.00 hoogte van gebouw: 7.5 X-coord. zwaartepunt van gebouw: 209 284 Y-coord. zwaartepunt van gebouw: 457 551 lengte van gebouw: 104.90 breedte van gebouw: 38.00 orientatie van gebouw: 170.00 Naam : jongveestal D1 Type: AB RD X Coord.: 209 273 RD Y Coord.: 457 511 Emissie: 0.00012 hoogte van emissiepunt: verticale uittreesnelheid: 1.50 0.40 diameter van emissiepunt: 0.50 temperatuur van emisstroom: 285.00 hoogte van gebouw: 5.8 X-coord. zwaartepunt van gebouw: 209 293 Y-coord. zwaartepunt van gebouw: 457 505 lengte van gebouw: 104.80 breedte van gebouw: 15.50 orientatie van gebouw: 170.00 Naam : jongveestal D2 Type: AB RD X Coord.: 209 313 RD Y Coord.: 457 500 Emissie: 0.00014 hoogte van emissiepunt: verticale uittreesnelheid: 7.30 4.00 diameter van emissiepunt: 0.50 temperatuur van emisstroom: 285.00 hoogte van gebouw: 5.8 X-coord. zwaartepunt van gebouw: 209 293 Y-coord. zwaartepunt van gebouw: 457 505 lengte van gebouw: 104.80 breedte van gebouw: 15.50 orientatie van gebouw: 170.00 Date: 4-04-2014 Time: 15:37:53 Page 1

Gegenereerd met ISL3a Versie 2013-1, Rekenhart Release 6 juni 2013 (c) N.V. Kema Date: 4-04-2014 Time: 15:37:53 Page 2

Gegenereerd met ISL3a Versie 2013-1, Rekenhart Release 6 juni 2013 (c) N.V. Kema Gebiedsgegevens Naam van deze berekening: Beker maximale invulling fase 2 Project: Beker maximale invulling fase 2 RD X coordinaat: 209 100 Lengte X: 500 Aantal Gridpunten X: 21 RD Y coordinaat: 457 160 Breedte Y: 500 Aantal Gridpunten Y: 21 Berekende ruwheid: 0.14 Eigen ruwheid Eigen ruwheid: 0.00 Type Berekening: PM10 Rekenjaar:2014 Soort Berekening: Contour Toets afstand: n.v.t. Onderlinge afstand: n.v.t. Uitvoer directory: C:\Services\Rekenprogramma's RomBou\ISL3a V2013\ISL3a V2013\bin Berekend op: 2014/04/04 15:05:17 Te beschermen object RD X Coord. RD Y Coord. Concentratie Overschrijding Naam: [m] [m] [microgram/m3] [dagen] Cortenoeverseweg 88 209 483 457 506 22.54 10.9 Cortenoeverseweg 80 209 319 457 282 22.51 10.8 Cortenoeverseweg 82 209 363 457 274 22.51 10.8 Cortenoeverseweg 84 209 524 457 290 22.51 10.9 Brongegevens Naam : stal E Type: AB RD X Coord.: 209 263 RD Y Coord.: 457 556 Emissie: 0.00206 hoogte van emissiepunt: verticale uittreesnelheid: 1.50 0.40 diameter van emissiepunt: 0.50 temperatuur van emisstroom: 285.00 hoogte van gebouw: 7.5 X-coord. zwaartepunt van gebouw: 209 263 Y-coord. zwaartepunt van gebouw: 457 556 lengte van gebouw: 148.10 breedte van gebouw: 38.00 orientatie van gebouw: 170.00 Naam : jongveestal D1 Type: AB RD X Coord.: 209 262 RD Y Coord.: 457 512 Emissie: 0.00018 hoogte van emissiepunt: verticale uittreesnelheid: 1.50 0.40 diameter van emissiepunt: 0.50 temperatuur van emisstroom: 285.00 hoogte van gebouw: 5.8 X-coord. zwaartepunt van gebouw: 209 288 Y-coord. zwaartepunt van gebouw: 457 506 lengte van gebouw: 104.80 breedte van gebouw: 15.50 orientatie van gebouw: 170.00 Naam : jongveestal D2 Type: AB RD X Coord.: 209 313 RD Y Coord.: 457 500 Emissie: 0.00014 hoogte van emissiepunt: verticale uittreesnelheid: 7.30 4.00 diameter van emissiepunt: 0.50 temperatuur van emisstroom: 285.00 hoogte van gebouw: 5.8 X-coord. zwaartepunt van gebouw: 209 288 Y-coord. zwaartepunt van gebouw: 457 506 lengte van gebouw: 104.80 breedte van gebouw: 15.50 orientatie van gebouw: 170.00 Date: 4-04-2014 Time: 15:07:09 Page 1

Gegenereerd met ISL3a Versie 2013-1, Rekenhart Release 6 juni 2013 (c) N.V. Kema Date: 4-04-2014 Time: 15:07:09 Page 2

BIJLAGE D NIBM-TOOL 23

Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit Extra verkeer als gevolg van het plan Extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde) 61,1 Aandeel vrachtverkeer 89,0% Maximale bijdrage extra verkeer NO 2 in μg/m 3 0,82 Grens voor "Niet In Betekenende Mate" in μg/m 3 PM 10 in μg/m 3 0,09 1,2 Conclusie De bijdrage van het extra verkeer is niet in betekenende mate; geen nader onderzoek nodig

Implementatie van Standaard RekenMethode 1 op basis van de worst-case benadering Type gegevens NO 2 PM 10 Weggegevens Breedte van de ontsluitingsweg 5 5 Afstand van het rekenpunt tot de wegrand 5 5 Afstand van het rekenpunt tot de wegas 7,5 7,5 rekenparameter a 0,000488 0,000488 rekenparameter b -0,0308-0,0308 rekenparameter c 0,59 0,59 verdunningsfactor 0,38645 0,38645 Autonoom verkeer Aantal voertuigbewegingen 5100 nvt Percentage vrachtverkeer 0% nvt Extra verkeer Aantal voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde) 61,1 61,1 Percentage vrachtverkeer 89% 89% Autonoom + extra verkeer Aantal voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde) 5161 nvt Percentage vrachtverkeer 1,1% nvt Emissiefactoren NO X en PM 10 (gram/km) Licht verkeer 0,50 0,05 Vrachtverkeer 16,10 0,38 Emissies NO X en PM 10 (microgram/m/s) Autonoom 29,51 nvt Extra verkeer 10,17 0,24 Autonoom + Extra verkeer 39,69 nvt Fractie direct uitgestoten NO 2 Licht verkeer 0,25 nvt Vrachtverkeer 0,04 nvt Gemiddelde fractie direct uitgestoten NO 2 Autonoom 0,248 nvt Extra verkeer 0,040 nvt Autonoom + Extra verkeer 0,195 nvt Overige invoergegevens Bomenfactor 1,5 1,5 Regiofactor meteorologie 1,05 1,05 Parameters B 0,6 0,6 K 100 100 Jaargemiddelde bijdrage NO X Autonoom 11,1 nvt Autonoom + Extra verkeer 15,0 nvt Locatiespecifieke achtergrondconcentraties Jaargemiddelde in μg NO 2 /m 3 35,6 nvt Jaargemiddelde in μg O 3 /m 3 36,6 nvt Jaargemiddelde NO2 concentraties Totaal autonoom jaargemiddelde in μg/m 3 40,1 nvt Bijdrage autonome verkeer in μg/m 3 4,46 nvt Bijdrage autonome+extra verkeer in μg/m 3 5,28 nvt Maximale bijdrage extra verkeer in μg/m 3 0,82 0,09

Toelichting worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer op de luchtkwaliteit als gevolg van het plan/project Cortenoeverseweg 105 te Brummen. Het maximaal aantal vrachtwagens, tractoren en personenwagens/bestelbussen per week is afgeleid van het aantal verkeersbewegingen zoals weergegeven in Tabel 5.6 van het MER. Daarbij is als worst-casesituatie aangenomen dat in één week 9 vrachtwagens en 23 personenwagens/bestelbussen het bedrijf bezoeken. Het aantal tractorbewegingen is op dagen dat gras of maïs wordt ingekuild veel hoger dan gemiddeld. Deze incidentele activiteiten vinden verspreid in het jaar plaats. Als worst-case is aangenomen dat in één week twee dagen maïs of gras wordt ingekuild en één dag mest wordt afgevoerd/uitgereden. Daarmee komt het aantal tractor-vrachten op 182 in één week. In totaal zijn dat 214 voertuigen of 428 verkeersbewegingen per week. Het weekdaggemiddelde is 61,1 extra voertuigbewegingen per dag. Hiervan bestaat 89% uit middelzwaar en zwaar wegverkeer. Trekkers zijn overeenkomstig de Handleiding CAR (versie 12.0, juli 2013) gerekend tot zwaar wegverkeer.

Zwartewaterallee 14 Postbus 240 t (088) 888 66 61 e info@rombou.nl 8000 AE Zwolle f (088) 888 66 62 i www.rombou.nl