AGROWA BodemAdviesbureau Grond & Water www.agrowa.nl Howlin Wolfstraat 38, 4337 WP Middelburg Tel. 0118-594707 Kustlaboratorium omgeving Burghsluis. Monitoring gewassenschade in percelen in en rond plangebied. Opname 2011 (1). Zwanebloem (Daleboutsweg) G.Pleijter Middelburg, november 2011.
Kustlaboratorium omgeving Burghsluis. Monitoring gewassenschade in percelen in en rond plangebied. Opname 2011 (1) Opdrachtgever: Dienst Landelijk Gebied Zeeland, Piet Heinstraat 77b, 4461 GL Goes. AGROWA, Bodemonderzoek&Adviesbureau Grond & Water, Howlin' Wolfstraat 38, 4337 WP Middelburg. Tel. 0118 594707; email Info@agrowa.nl Website www.agrowa.nl Samenstelling rapport: G. Pleijter AGROWA aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen
Inhoud Voorwoord 1. Opdracht 5 2. Probleemstelling 5 3. Achtergrond project 5 4. Werkwijze 6 6. Weer en gewasgroei 6 7. Opname bodemgebruik en schatting opbrengstderving 8 Figuren 1. Ligging van de onderzochte locaties 1 t/m 5 4 2. Neerslag Haamstede en verdamping Wilheminadorp januari - augustus 2011 7 3. Neerslagsom van de maanden juni, juli en augustus 2011 8 Kaarten met met opbrengstderving: Kaart 1 Steurweg-Meeldijk Kaart 2 Meeldijk-Daleboutsweg. Kaart 3 Meeldijk-Groenlandsweg Kaart 4 Cauersweg-Groenlandsweg Kaart 5 Westenschouwen
Woord vooraf In opdracht van de Dienst Landelijk Gebied Zeeland te Goes, doet AGROWA Adviesbureau voor Grond & Water, Middelburg onderzoek mogelijk naar extra kwelschade die zou kunnen ontstaan na realisatie van het Kustlaboratorium. Dit onderzoek omvat het monitoren van landbouwgewassen in percelen rond en in het plangebied gedurende een aantal jaren. In eerste instantie wordt als referentie de situatie vóór de ingreep vastgelegd (0-stuatie). Daarna wordt de ontwikkeling in de landbouwpercelen na de realisatie van het natuurgebied nog enkele jaren gevolgd. Dit is het eerste verslag van het seizoen 2011. Het onderzoek is uitgevoerd door G. Pleijter; een commissie van deskundige (deels voormalige) grondgebruikers heeft tot taak de opbrengstderving te schatten. De commissie van deskundigen bestaat uit de volgende leden: W. Kuiper, Ouwerkerk N. van de Have, Kerkwerve K. van Langeraad, Dreischor J.C. Uijl, Zierikzee
Figuur 1. Ligging en indeling van het onderzochte landbouwgebied 4
1. Opdracht In opdracht van de Dienst Landelijk Gebied regio Zuid heeft AGROWA, Adviesbureau Grond & Water te Middelburg onderzoek verricht naar opbrengstderving in percelen rond en in het toekomstige Kustlaboratorium. 2. Probleemstelling Nabij Burghsluis aan de zuidwest kust van Schouwen wordt in het kader van het Kustlaboratorium een zoute polder gerealiseerd, vergelijkbaar met de traditionele inlaag. De vorming van de nieuwe zoutte polder kan invloed hebben op het niveau, de fluctuatie en de kwaliteit (zoutgehalte) van het grondwater in de omliggende landbouwpercelen. Met name de lagere delen zijn gevoelig voor een verhoogde (ook geringe) kweldruk. Hierdoor kan extra schade optreden door opbrengstvermindering. Op voorhand zijn deze effecten op de gewassen niet geheel uit te sluiten. Voor de moderne landbouw is een voldoende diepe ontwateringsituatie een eerste vereiste. Grondgebruikers besteden daarom in het algemeen veel aandacht aan onderhoud van de drainage. Natte gronden beperken niet alleen de groei van de gewassen maar ook de gewassenkeuze, bewerkbaarheid en berijdbaarheid. Bij veranderingen van hydrologische omstandigheden in de directe omgeving als een nieuw natuurgebied zijn landbouwers geneigd om dit kritisch en ook wel argwanend te volgen. Het idee is dat de kweldruk op hun percelen zal toenemen en daarmee de vernatting en verzilting met een grotere kans op schade. Eventuele schade wordt al gauw terecht of niet in verband gebracht met de nieuw ontstane zoutte polder. 3. Achtergrond project Kwel is grondwater dat onder druk uit de grond komt. In het algemeen ontstaat kwel door een ondergrondse waterstroom van een hoger gelegen gebied naar een lager gelegen gebied. Zeer waarschijnlijk wordt het onderzoeksgebied gevoed door een zoette en een zoutte kwelstroom. In het aangrenzende hoger gelegen duinengebied komt wegzijging voor. Het grondwater stroomt van hieruit naar de lager gelegen polder, waar het als kwel het lokale grond- en oppervlaktewater beïnvloedt. Een tweede, zoutte kwelstroom is afkomstig van de Oosterschelde. Door drukverschillen stroomt zoutwater via de ondergrond het onderzoeksgebied binnen. In een kwelsituatie is de waterbeweging opwaarts en stijgt het grondwater. Kwelwater is herkenbaar aan de bruinachtige roestige kleur en "olie"vlekken. De mate waarop kwel optreedt hangt o.a. samen met de hydraulische doorlatendheid van de ondergrond die verband houdt de bodemkundige opbouw en de ontwateringsituatie (o.a. drainage). Lichte gronden hebben b.v. een grotere doorlatendheid dan gronden met zware kleilagen en/of veen. Verder wordt de kwelstroom beïnvloed door de relatieve hoogteligging. In de landbouwgebieden wordt door ontwatering overtollig regenwater en kwel water o.a. via drainage afgevoerd. In percelen met plekken waar de gewasgroei achter blijf of zelfs geheel achterwege is zoute kwel één van de mogelijke oorzaken. Andere fysische oorzaken kunnen zijn: verdichting van de bovengrond (slemp en 5
structuurbederf), onvoldoende diepe ontwatering (te nat), storing in het bodemprofiel (slecht doorlatende laag) en vochttekort (verdroging). Verder kan aanzienlijke schade optreden door vraat van vogels. 4 Werkwijze Gedurende het groeiseizoen zijn vanaf april tot september is de gewassengroei gevolgd. In eerste instantie zijn aan het begin van het seizoen plekken met groeiachterstand op kaart vastgelegd. Vervolgens zijn in de loop van de zomermaanden de percelen enkele malen bezocht. Aan de hand van deze bevindingen heeft een commissie de opbrengstderving geschat in klassen volgens onderstaande indeling. Geschatte opbrengstderving in klassen Klasse opbrengstderving omschrijving in % (A) 50 100 geen of weinig opbrengst geringe grasgroei en/of slechte kwaliteit (B) 25 50 duidelijk zichtbare groeiachterstand van akkerbouwgewassen. (C) < 10-25 geringe zichtbare opbrengstderving (D) < 10 geen zichtbare opbrengstderving 5 Weer en gewasgroei De weersomstandigheden zijn van belang voor de hydrologische situatie in een perceel. De hoeveelheid neerslag en de verdeling ervan over het groeiseizoen bepalen in sterke mate de vochtvoorziening. Maar ook in de aanloop naar het seizoen speelt het weer een belangrijke rol. Te nat in het voorjaar betekent dat er later gezaaid en gepoot kan worden. Voor de wintergewassen zijn de omstandigheden tijdens de grondbewerking en zaaien in de herfst niet onbelangrijk voor een goede start van de plant. Ook het weer in de winter bepaalt in grote mate hoe het gewas de winter doorkomt. In natte winters raken ingesloten laagtes gevuld met oppervlakte water waardoor het gewas verstikt. Afhankelijk van hoogteligging en bodemopbouw heeft ook langdurige droogte een negatieve weerslag op de groei van gewassen. Het ene jaar is het andere niet daarom volgt een beknopt overzicht van het weersverloop in 2011. De zomer van 2011 geldt als zeer nat. Het zeer natte karakter van 2011 is het gevolg van de extreem natte zomermaanden juli en augustus. In tegenstelling met het voorjaar dat juist buitengewoon droog en zonnig was. Ook de aanloop naar de winter 2010/2011 was buitengewoon nat. Daardoor vond het klaar maken van de grond (ploegen) voor de wintertarwe onder ongunstige omstandigheden plaats. Ook kon in veel gevallen pas laat worden gezaaid. Op de natte herfst volgde een winter die met december (2010) erg koud inzette. In Zeeland viel er halverwege deze maand een dik pak sneeuw. In januari was de kou verdwenen maar was het extreem nat met 100 mm (normaal ruim 65 mm) neerslag (tabel). Ook in februari viel er veel meer regen. 6
Het winterse weer in december met vorst en sneeuw (uitwinteren) en het natte weer in januari had een negatief effect op de wintergewassen. In afgesloten laagtes bleef lang water staan waardoor schade ontstond. Ook op enkele andere plekken heeft het gewas geleden onder de wateroverlast. Dit gold met name voor percelen met luzerne en ook voor sommige percelen met tarwe. Na de deels koude en natte winter volgde een zonnig en droog voorjaar. Alle drie maanden maart, april en mei waren zeer droog. In maart viel slechts 12 mm tegen 58 mm normaal, in april 16 mm tegen 41 en in mei werd ook slechts 15 mm afgetapt in plaatst van de normale hoeveelheid van 53 mm. Een groot voordeel was dat door de gunstige weersomstandigheden het zaaien en poten van de zomergewassen zeer voorspoedig verliep. Door de droge weersomstandigheden was er wel een probleem met de opkomst van sommige gewassen. Dit gold met name voor de zwaardere gronden. Het zaad van b.v. suikerbieten en maïs bleef plaatselijk tussen de droge kluiten liggen, ander zaad werd juist wel bevochtigd. Daardoor was er op sommige percelen een ongelijke opkomst met groeiverschillen die het hele seizoen zichtbaar bleven. De eerste helft van juni was nog aan de droge kant. De forse hoeveelheid regen die er tussen 16 20 juni viel was dan ook zeer welkom. Tabel Neerslag Haamstede en verdamping Wilhelminadorp januari augustus 2011 Neerslag mm Haamstede 2011 normaal januari 101 66 februari 79 50 maart 12 58 Verdamping mm Wilhelminadorp april 16 41 85 mei 15 53 105 juni 67 62 96 juli 150 71 84 augustus 98 74 74 In de maanden juli en augustus schoot de balans naar de andere kant uit met ca. 100 mm méér regen dan normaal. Kenmerkend voor het verloop van de zomer van 2011 was het grillige en wisselvallige karakter van het weer met zware buien. Leek het aanvankelijk door het zonnige warme voorjaar een vroege oogst te worden, door de nattigheid van juli en augustus werd het oogsten juist sterk vertraagd. 7
Figuur 3 Neerslagsom in de maanden juni, juli en augustus 2011(KNMI) Neerslagtekort Gedurende het groeiseizoen overtreft de verdamping de neerslag, we spreken van een neerslagtekort. In het voorjaar liep door het droge weer het neerslagtekort snel op. Juist ook omdat het zonnig en warm was verdampten gewassen in een hoog tempo veel water. Aan het begin van de zomer (juni) was het verdampingsoverschot tot maar liefst 160 mm opgelopen. meer verdampt dan er regen was gevallen. Half juni werd het maximale verdampingsoverschot bereikt van 190 mm. Overigens ook het vorig jaar was er een groot neerslagtekort. Met dit verschil dat de 190 mm tekort toen pas in augustus werd bereikt. Ondanks het grote neerslagtekort zijn nauwelijks of geen zichtbare droogteverschijnselen in de gewassen waargenomen. Dit betekent dat het tekort aan hemelwater werd gecompenseerd door bodemwater. Dit betreft het profielwater en het grondwater. Door aanvoer van kwelwater daalde het grondwater aanzienlijk minder dan wanneer er sprake zou zijn geweest van een wegzijgingssituatie. 6 Opname bodemgebruik en schatting van opbrengstderving Het bodemgebruik en de opbrengstderving in 2011 is weergegeven op kaart 1 5. Kaart 1 Steurweg-Meeldijk. In het perceel met graszaadteelt vormen de aangegeven plekken ingesloten laagtes waar langdurig water op het land stond. Het perceel met tarwe aan de noordkant had veel schade in de lagere delen, mogelijk als gevolg van structuurbederf. In het perceel aan de zuidkant was de oorzaak van de schadeplekken onduidelijk. Kaart 2 Meeldijk-Daleboutsweg. Opvallend is het perceel met tarwe aan de noordkant met een zeer schraal gewas. Waarschijnlijk een gevolg van de slechte weersomstandigheden in herfst en zomer. Verspreid over de andere percelen opbrengstderving in afgesloten laagtes. Kaart 3 Meeldijk-Groenlandsweg De opbrengstderving in het perceel tarwe hield verband met de structuur van de bovengrond. De plekken in de uien en spinazie zijn mogelijk het gevolg van slemp aan het oppervlak (korstvorming). 8
Kaart 4 Cauersweg-Groenlandsweg Het perceel met tarwe aan de Kraaijensteinweg heeft in het midden een dun begroeide plek. Waarschijnlijk als gevolg van structuurbederf ontstaan bij het bewerken in de herfst 2010. Het maïsperceel had mogelijk last van het droge voorjaar. Hierdoor was de opkomst zeer onregelmatig. Vanaf half juni toen het vochtiger werd, zijn de verschillen enigszins bijgetrokken, toch is de achterstand in groei niet geheel ingelopen. Opmerkelijk is dat een aanliggend maïsperceel veel minder onder het droge voorjaar heeft geleden. Het tijdstip van zaaien zou hierbij een rol kunnen spelen. Het grasland aan de Daleboutsweg is nieuw ingezaaid. De plekken met opbrengstderving zijn het gevolg van beschadigingen van de grasmat door werkzaamheden. Kaart 5 Westenschouwen Opvallend veel percelen met luzerne. Het westelijk gelegen perceel heeft vrijwel over de hele lengte een flinke opbrengstdepressie. Het is niet duidelijk waaraan deze te wijten is. Op de ander percelen zijn weliswaar ook kale plekken waargenomen, echter deze beperken zich tot de kopakker. Aanvankelijk waren er grote groeiverschillen in het bietenperceel. Na de regen van half juni verbeterde de situatie en zijn de verschillen aanzienlijk verminderd. De plekken in het uienperceel zijn afgesloten laagtes waar door wateroverlast structuurbederf ontstond. 9
Kaart 1 Steurweg-Meeldijk, aangepaste schaal. 10
Kaart 2. Meeldijk- Daleboutsweg, schaal aangepast 11
Kaart 3 Meeldijk-Groenlandsweg, schaal aangepast 12
Kaart 4. Cauersweg-Groenlandsweg, schaal aangepast 13
Kaart 5 Westenschouwen, schaal aangepast 14
15
AGROWA, Middelburg Monitoring Kustlaboratorium 1